Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de Geannoteerde agenda voor de Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking van 21 november 2023 (Kamerstuk 21501-04-264)
21 501-04 Ontwikkelingsraad
Nr. 266 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 4 januari 2024
De vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft een
aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Buitenlandse Handel en
Ontwikkelingssamenwerking over de brief van 10 november 2023 over de geannoteerde
agenda aan voor de Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking van 21 november
2023 (Kamerstuk 21 501-04, nr. 264), over de brief van 22 september 2023 over het verslag van de informele Raad Buitenlandse
Zaken Ontwikkelingssamenwerking van 4–5 september 2023 (Kamerstuk 21 501-04, nr. 263) en over de brief van 17 oktober 2023 over de situatie in Soedan en de humanitaire
crisis (Kamerstuk 29 237, nr. 188).
De vragen en opmerkingen zijn op 14 november 2023 aan de Minister voor Buitenlandse
Handel en Ontwikkelingssamenwerking voorgelegd. Bij brief van 20 november 2023 zijn
de vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie, Thijssen
Adjunct-griffier van de commissie, Prenger
Inhoudsopgave
blz.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon
2
Inbreng VVD-fractie en reactie van de bewindspersoon
2
Inbreng PvdD-fractie en reactie van de bewindspersoon
0
Inbreng BBB-fractie en reactie van de bewindspersoon
0
Inbreng SGP-fractie en reactie van de bewindspersoon
0
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon
Inbreng leden van de VVD-fractie en reactie van de bewindspersoon
De leden van de VVD-fractie danken de Minister voor de toegezonden geannoteerde agenda
voor de Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking van 21 november 2023 en
hebben daarover de volgende vragen en opmerkingen.
De Minister schrijft dat als gevolg van de verschillende staatsgrepen in Niger, Burkina
Faso, Soedan en Mali, Nederland de ontwikkelingssamenwerking in deze landen heeft
aangepast of opgeschort. Wat heeft Nederland concreet gedaan per beschreven land?
En per wanneer en tot hoe lang?
1. Antwoord van het kabinet:
De politieke situatie in de Sahel en de Hoorn dwingt het kabinet te bezien in hoeverre
Nederland direct kan samenwerken met de ondemocratische regimes in deze regio’s. Het
kabinet is momenteel zeer terughoudend in directe samenwerking met Niger, Burkina
Faso, Soedan en Mali. Zoals verwoord in de Afrikastrategie kunnen er redenen zijn
om de samenwerking met nationale overheden van landen waar de democratie onder druk
staat voort te zetten, bijvoorbeeld ten gunste van de bevolking van de Sahel en de
Hoorn, om te voorkomen dat de veiligheidssituatie in de Sahel en de Hoorn nog verder
verslechtert of om te voorkomen dat deze landen afdrijven naar de invloedssfeer van
concurrerende geopolitieke spelers. Tegelijkertijd wil Nederland voorkomen dat ondemocratische
of niet legitieme regimes worden gelegitimeerd of sterker in het zadel komen te zitten,
door met hen samen te werken. Hoewel op diplomatie, veiligheid, migratie en ontwikkelingssamenwerking
afzonderlijke keuzes kunnen worden gemaakt omtrent de mate van samenwerking, is ook
beleidscoherentie essentieel. Het blijft daarom een continue weging hoe en op welk
niveau Nederland zich verhoudt tot deze regimes en welke risico’s daaraan verbonden
zijn.
Sinds de staatsgreep van 25 oktober 2021 in Soedan, werkt Nederland binnen haar ontwikkelingssamenwerkingsprogramma
uitsluitend via (internationale) NGO’s en de Verenigde Naties (VN). Daarnaast heeft
Nederland in alle partnerschappen aangedrongen op adaptief programmeren, wat betekent
dat programma’s relatief makkelijk op- en afgeschaald, of aangepast kunnen worden
als de context daar aanleiding toe geeft. Omdat het conflict in Soedan nog steeds
gaande is, en sinds eind oktober snel verslechtert met RSF (Rapid Support Forces) die terrein wint in Darfur, worden momenteel verschillende scenario’s uitgewerkt
voor de Nederlandse inzet op ontwikkelingssamenwerking, waarna programmering indien
nodig verder kan worden aangepast.
Na de staatsgrepen in Mali in 2021 en Burkina Faso in 2022 heeft het kabinet in 2022
de ontwikkelingssamenwerkingsrelaties met deze landen aangepast. Er wordt geen directe
financiële steun gegeven aan de centrale overheden van deze landen. Ook zijn delen
van programma’s waarop eerst nog met de centrale overheid werd samengewerkt in 2022
stopgezet of aangepast, zoals een anti-corruptieprogramma in Mali waarbij niet meer
direct wordt samengewerkt met de Malinese autoriteiten, maar via de VN wordt gewerkt.
Om doorgang te geven aan ontwikkelingssamenwerkingsprojecten die direct ten goede
komen aan de bevolking van Mali en Burkina Faso, wordt samengewerkt met maatschappelijke
organisaties, of loopt programmering via multilaterale instellingen zoals de VN.
Sinds de staatsgreep in Niger op 26 juli jl. heeft het kabinet de directe samenwerking
met de centrale overheid van Niger opgeschort. Het betreft specifiek ontwikkelingssamenwerking
en samenwerking op de terreinen veiligheid en migratie. Om doorgang te geven aan ontwikkelingssamenwerkingsprojecten
die direct ten goede komen aan de bevolking van Niger wordt samengewerkt met maatschappelijke
organisaties, of loopt programmering via multilaterale instellingen.
Indien de situatie hier in de toekomst om vraagt, zal de ontwikkelingssamenwerkingsrelatie
met bovengenoemde landen opnieuw tegen het licht worden gehouden. Het kabinet erkent
dat het bereiken van vooruitgang in de eerste plaats de verantwoordelijkheid is van
de overheden en bevolkingen van de Sahel-landen zelf. De relatie met deze landen is
conform de Afrikastrategie1 gestoeld op gelijkwaardigheid, het respecteren van verschillende belangen en het
zoeken naar gedeelde belangen. Resultaten kunnen enkel worden behaald indien lokaal
eigenaarschap is gewaarborgd en onze steun vraaggestuurd is vormgegeven. In veel gevallen
is politieke wil een sine qua non voor succes. Nederland voert daarom samen met de
EU en internationale partners een constructief-kritische diplomatieke dialoog met
de overheden van de Sahel-landen.
En met welke andere EU-lidstaten trekt Nederland hierin concreet op?
2. Antwoord van het kabinet:
Nederland stemt haar inzet ten aanzien van Soedan af in diverse gremia, waaronder
binnen de Europese Unie (EU) en via bilaterale contacten met Europese hoofdsteden.
In het geval van Soedan heeft Nederland nauwe contacten met enkele relevante lidstaten.
Het is niet aan het kabinet om over de positie van andere lidstaten te communiceren,
dus daarom worden deze landen niet nader gespecificeerd. Ook voor de Sahel-landen
is de EU het primaire samenwerkingsverband voor Nederland. De beleidsafstemming in
de EU vindt plaats in de hoofdsteden van de Sahel-landen, in Brussel en via de groep
van Speciale Gezanten voor de Sahel.
Wat gebeurt er met de ontwikkelingssamenwerkingsgelden die voor deze beschreven landen
waren gereserveerd?
3. Antwoord van het kabinet:
In het geval van Soedan worden de ontwikkelingssamenwerkingsprogramma’s zo goed als
mogelijk gecontinueerd en worden de gereserveerde gelden grotendeels uitgegeven. De
programma’s zijn wel aangepast nadat in april 2023 opnieuw het conflict uitbrak dat
nog steeds gaande is. Het gaat dan met name om de locatie van waaruit programma’s
worden uitgevoerd. Ook zijn de activiteiten aangepast op basis van de (nieuwe) noden
die zijn ontstaan.
Voor Mali en Burkina Faso geldt dat programma’s waar nodig zijn aangepast om directe
financiële of materiële steun aan de centrale overheid uit te sluiten. De beperkte
vrijgekomen middelen zijn binnen deze programma’s ingezet voor activiteiten waarbij
geen sprake is van directe steun aan de centrale overheid.
Voor Niger geldt dat alle programma’s of programmaonderdelen waarbij directe samenwerking
met de centrale overheid plaatsvond, zijn gepauzeerd. Er wordt door uitvoeringspartners
zoals de VN en internationale NGO’s momenteel geen geld besteed aan implementatie
van deze programma’s. Op het moment dat de situatie in Niger is gestabiliseerd, zal
worden bezien of programma’s (in aangepaste vorm) kunnen worden hervat of definitief
moeten worden beëindigd. Tot dat besluit is genomen lopen noodzakelijke kosten door
om een eventuele hervatting van programma’s mogelijk te maken, zoals bijvoorbeeld
salarissen van programmamedewerkers.
In algemene zin geldt dat als Official Development Assistance (ODA)-budget niet wordt uitgegeven, dit elders op de BHOS-begroting besteed wordt.
Welke EU-lidstaten passen de ontwikkelingssamenwerkingsrelatie met de beschreven Afrikaanse
landen niet aan?
4. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet is niet bekend met EU-lidstaten die hun ontwikkelingsrelatie in Soedan
en de Sahel niet hebben aangepast als gevolg van de snel veranderende situatie.
De Minister schrijft over de Oekraïne-faciliteit. Hoe staat het met de werkzaamheden
van de Oekraïne-gezant? Wat is er sinds zijn benoeming afgelopen juli gedaan?
5. Antwoord van het kabinet:
De Speciaal Gezant voor Bedrijfsleven en Wederopbouw Oekraïne, Roderick van Schreven,
heeft als opdracht de inzet van kennis en kunde van Nederlandse bedrijven bij de wederopbouw
van Oekraïne te helpen optimaliseren. Daartoe onderhoudt hij actief contact met de
Oekraïense autoriteiten, Nederlandse brancheorganisaties, bedrijven en andere relevante
actoren in binnen- en buitenland. De Speciaal Gezant zet zich ook in voor kansen van
het Nederlandse bedrijfsleven bij tenders van internationale financiële instellingen
zoals de Wereldbank in samenwerking met VNO-NCW, de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland
(RVO) en de drie platformen voor het Nederlandse bedrijfsleven gericht op wederopbouw
van Oekraïne (water, gezondheidszorg en agro-food). Hij heeft begin november jl. Kyiv
bezocht om meer inzicht te verkrijgen in de situatie ter plekke en had toen kennismakingsgesprekken
op ministerieel niveau en met vertegenwoordigers van VN-instellingen, alsmede de Wereldbank.
Hij overlegde daar ook met Nederlandse ondernemers over hun ervaring bij het zakendoen
in Oekraïne en bezocht een aantal Nederlandse projecten. Ook heeft hij medio november
een delegatie van 23 Nederlandse bedrijven geleid op de Rebuild Ukraine conferentie in Warschau, waar bedrijven en overheden vanuit circa 50 landen waren
vertegenwoordigd, inclusief vanuit Oekraïne zelf. Er was een goed bezocht Nederlands
paviljoen, waar Nederlandse kennis en kunde werden belicht, vooral op het gebied van
gezondheidszorg, watermanagement, agro-food en energie. De Speciaal Gezant heeft tijdens
de conferentie met vertegenwoordigers van de Oekraïense overheid en internationale
financiële instellingen verschillende vormen van steun en financiering bij de wederopbouw
besproken.
Waar zitten de knelpunten en uitdagingen en wat zijn deze?
6. Antwoord van het kabinet:
Nederlandse bedrijven zijn vaak erg gemotiveerd om bij te dragen aan de wederopbouw
van Oekraïne. In het contact van de Speciaal Gezant met brancheorganisaties en bedrijven
kwamen daarbij voornamelijk twee uitdagingen naar voren, namelijk de reismogelijkheden
en financiering in oorlogssituaties. Zonder af te doen aan het rode (negatieve) advies
van de Nederlandse overheid, waarin het kabinet reizen voor Nederlanders naar Oekraïne
afraadt vanwege veiligheidsrisico’s, wordt door bedrijven en instellingen een afweging
gemaakt of door het nemen van extra voorbereidende veiligheidsmaatregelen deze risico’s
kunnen worden beperkt. In dit kader onderzoekt de Speciale Gezant of het onder voorwaarden
toch met verzekeringsdekking mogelijk is naar Oekraïne reizen in het kader van wederopbouw.
Ook heeft hij bijgedragen aan de verdere ontwikkeling van financiële ondersteuningsinstrumenten
voor Nederlandse bedrijven die willen bijdragen aan de wederopbouw, zoals de recent
aangekondigde steun van EUR 60 miljoen om de risico’s bij exporteren naar of investeren
in Oekraïne voor wederopbouw af te dekken met een faciliteit van de exportkredietverzekering.
Ook is sinds begin september via de website van de RVO de Ukraine Partnership Facility opengesteld ter waarde van EUR 25 miljoen. Deze faciliteit biedt gerichte ondersteuning
aan het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties die samen met Oekraïense partners
willen bijdragen aan de wederopbouw in Oekraïne.
Met betrekking tot feministisch buitenland beleid schrijft de Minister dat landen
als Frankrijk, Duitsland, Luxemburg en Spanje een soortgelijk beleid hebben. Hoe zit
het met de andere EU-lidstaten? Hebben die geen beleid hierop?
7. Antwoord van het kabinet:
Naast Nederland zijn er vier andere EU-lidstaten die een feministisch buitenland beleid
voeren. Het betreft Duitsland, Frankrijk, Spanje en Luxemburg. Er zijn ook andere
EU-lidstaten die buitenland beleid ter bevordering van vrouwenrechten en gender gelijkheid
hebben, zonder daar de term feministisch buitenland beleid voor te gebruiken. Binnen
de EU zijn de afgelopen jaren belangrijke plannen en strategieën ter bevordering van
vrouwenrechten en gender gelijkheid aangenomen, waaronder het EU-genderactieplan voor
2021–20252 (GAP III), de EU-strategie inzake gendergelijkheid 2020–20253 en de strategie voor gelijkheid van LHBTIQ’ers4 2020–2025.5
Onderschrijven alle andere EU-lidstaten wel het Nederlands feministisch buitenland
beleid? Zo nee, welke EU-lidstaten niet?
8. Antwoord van het kabinet:
Iedere EU-lidstaat voert haar eigen buitenland beleid. Andere EU-lidstaten hoeven
het Nederlandse feministisch buitenland beleid dus niet actief te onderschrijven.
24 van de 27 EU-lidstaten, waaronder Nederland, hebben zich wel aan het EU beleid
op gendergelijkheid en vrouwenrechten gecommitteerd, namelijk het EU Genderactieplan
(GAP) III.
Inbreng leden van de PvdD-fractie en reactie van de bewindspersoon
De leden van de PvdD-fractie lezen dat Nederland in EU-verband het belang van snelle
voortzetting van EU-ontwikkelingssamenwerking aan de Palestijnse gebieden benadrukt.
Deze leden lezen ook dat het kabinet het stopzetten van ontwikkelingssamenwerking,
zeker in de huidige context, een zeer instabiele situatie verder verergeren en ernstige
gevolgen kunnen hebben voor de Palestijnse bevolking.
Deze leden steunen ontwikkelingshulp aan de Palestijnse gebieden vanzelfsprekend,
maar het feit dat Nederland dat doet en tegelijk niet pleit voor een onmiddellijk
staakt-het-vuren, schuurt wat deze leden betreft.
Het kabinet zet, ondanks de druk vanuit internationale organisaties en een groot deel
van de Nederlandse bevolking, nog steeds in op «humanitaire pauzes». Dat komt neer
op pauzes van een paar uur, waarna de Israëlische regering weer verder mag bombarderen.
Daar lijden niet alleen de Palestijnse burgers onder, maar ook de door Hamas gegijzelde
mensen zijn onveilig. Daarbij komt dat de aanvallen worden gedaan met door Nederland
geleverde onderdelen voor F35»s. Om ontwikkelingsgeld te geven en tegelijk bij te
dragen aan verdere escalatie, is tegenstrijdig. Is de Minister dat met deze leden
eens?
9. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet verwijst naar de beantwoording van de Kamervragen van de Leden Van Dijk,
Sjoerdsma en Piri over de uit- en doorvoer van F35-onderdelen die uw Kamer zo spoedig
mogelijk toe zullen komen.
Daarbij blijkt uit de memo van defensie dat de Israëlische regering bewust infrastructuur
bombardeert. Daar kijkt het kabinet van weg. Is de Minister het met de leden van de
PvdD-fractie eens dat het Nederlandse kabinet daarmee op geen enkele manier bijdraagt
aan duurzame vrede?
10. Antwoord van het kabinet:
Buitenlandse Zaken heeft kennisgenomen van het op 13 november jl. in NRC gepubliceerde
artikel over Israël. De inhoud van het betreffende artikel geeft een incompleet beeld,
komt volledig voor rekening van NRC en vormt geenszins een weergave van het Nederlands
beleid. Onze collega’s op ambassades moeten hun werk integer, professioneel en naar
behoren kunnen doen en hebben de volledige steun van het ministerie. Het is volstrekt
onacceptabel dat het naar buiten komen van dit soort berichten hun positie wordt aangetast.
Het kabinet kijkt niet weg, maar volgt de ontwikkelingen in Israël en de Palestijnse
gebieden op de voet. Met de EU bepleit Nederland de noodzaak van onmiddellijke humanitaire
gevechtspauzes en doorlopende humanitaire corridors voor de noodlijdende bevolking
in Gaza en het veilig kunnen repatriëren van EU-burgers. Nederland verwelkomt in dat
licht resolutie 2712 die de VN-veiligheidsraad op 15 november heeft aangenomen. Het
huidige conflict heeft eens te meer duidelijk gemaakt dat een duurzame oplossing onontbeerlijk
is. Het proces om te komen tot een tweestatenoplossing, waarbij een veilig Israël
en een levensvatbare Palestijnse staat in vrede naast elkaar kunnen bestaan, moet
met voortvarendheid nieuw leven worden ingeblazen. Nederland zal zich daar, ook in
EU-verband, ten volle voor inzetten.
Kan de Minister uitleggen waarom het de Israëlische bombardementen, die bewust gericht
zijn op infrastructuur, steunt en daar zelfs onderdelen voor aanlevert?
11. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet verwijst naar de beantwoording van de Kamervragen van de Leden Van Dijk,
Sjoerdsma en Piri over de uit- en doorvoer van F35-onderdelen die uw Kamer zo spoedig
mogelijk toe zullen komen.
Kan de Minister uitleggen waarom het ontwikkelingsgeld wil geven zonder daarnaast
op te roepen tot een staakt-het-vuren?
12. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet zet zich in om de gevolgen van het conflict voor de burgerbevolking van
Gaza zoveel mogelijk te beperken, door aan te dringen op toegang voor humanitaire
hulp, het openen van de verschillende grensovergangen en door bij te dragen aan humanitaire
hulp. Met de EU bepleit Nederland de noodzaak van directe, onmiddellijke humanitaire
gevechtspauzes, en doorlopende humanitaire corridors voor de noodlijdende bevolking
in Gaza en het veilig kunnen repatriëren van EU-burgers. Voortdurende inzet met ontwikkelingsgeld
op structurele verbetering in de Palestijnse Gebieden blijft van belang, voor de bevolking
en om de Palestijnse Autoriteit te steunen, mits hiermee geen terroristische organisaties
worden gefinancierd. Met de aanhoudende dreiging en aanval van Hamas is een oproep
tot een staakt-het-vuren nu niet te verenigen met de noodzaak van Israël om zich hiertegen
te verdedigen.
De leden van de PvdD-fractie lezen dat de Rijksoverheid met beleid voor ontwikkelingssamenwerking
conflicten en instabiliteit wil voorkomen.6 Bent u het met deze leden eens dat het tegenstrijdig is om als Nederland zijnde F-35
onderdelen te blijven leveren aan Israël en daarmee indirect mogelijk internationaal
humanitair recht te schenden en tegelijkertijd ontwikkelingssamenwerking te bieden?
13. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet verwijst naar de beantwoording van de kamervragen van de Leden Van Dijk,
Sjoerdsma en Piri over de uit- en doorvoer van F35-onderdelen die uw Kamer zo spoedig
mogelijk toe zullen komen.
«Israël straft de Palestijnen collectief. Er is mogelijk sprake van etnische zuivering»,
zegt universitair docent internationaal strafrecht Marieke de Hoon.7 Is de Minister het eens dat Nederland altijd internationaal de plicht heeft om etnische
zuiveringen te voorkomen? Bent u het met deze leden eens dat het voorkomen van een
etnische zuivering de hoogste prioriteit zou moeten hebben? Gaat de Minister daar
tijdens de Raad aandacht voor vragen? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
14. Antwoord van het kabinet:
Ieder land is gehouden zijn verplichtingen onder het internationaal recht na te komen.
Het kabinet neemt ook nu de uitspraken van verschillende hoge VN-vertegenwoordigers
onder wie de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, gerenommeerde internationale
nongouvernementele organisaties en academici over de vraag of het humanitair oorlogsrecht
wordt nageleefd en of aan de vereisten van noodzakelijkheid en proportionaliteit wordt
voldaan uiterst serieus.
Nederland onderstreept met klem dat ook het optreden van Israël in overeenstemming
moet zijn met het internationaal recht, waaronder het humanitair oorlogsrecht, en
roept Israël daarbij op tot aantoonbaar terughoudend handelen. Ook heeft het kabinet
in de vele contacten met Israël sterk benadrukt dat het conform zijn verplichtingen
actief duidelijk moet maken hoe het zeker stelt dat het geweldgebruik ter zelfverdediging
voldoet aan de vereisten van proportionaliteit en noodzakelijkheid. Juist hiermee
toont Israël nog meer het verschil tussen een legitieme staat en een terroristische
organisatie als Hamas.
Dit neemt niet weg dat het tegelijkertijd zeer complex is ons een oordeel te vormen
over de naleving van het humanitair oorlogsrecht in relatie tot concrete gevechtshandelingen
zoals bombardementen. De reden is dat de benodigde specifieke informatie over de omstandigheden
en afwegingen daartoe op dit moment ontbreekt. Daarnaast is er in te beperkte mate
informatie over de wijze van oorlogsvoering van Hamas, hun infrastructuur in Gaza,
en de grootte van de dreiging die nog steeds van Hamas uitgaat. Zo stellen Israël
en de VS onder meer dat zich juist onder meerdere ziekenhuizen in Gaza commandocentra
en faciliteiten van Hamas bevinden. Wel zijn de doelbewuste moordpartijen door Hamas
en hun niet-onderscheidende raketaanvallen op Israëlische steden zonder meer te kwalificeren
als oorlogsmisdrijven.
Gedegen en onafhankelijk onderzoek zal nodig zijn om de relevante feiten boven water
te krijgen. Het is in eerste instantie aan partijen zelf om onderzoek te doen naar
vermeende schendingen van het humanitair oorlogsrecht. Daarnaast wordt momenteel onderzoek
verricht naar alle partijen door het Internationaal Strafhof. Nederland onderschrijft
het belang van onafhankelijk onderzoek en maakt daarvoor drie miljoen euro extra vrij
voor het Internationaal Strafhof.
Het internationaal recht is een hoeksteen van het Nederlands buitenlands beleid. Het
kabinet zal dit ook in de komende periode centraal blijven stellen, omdat Israëliërs
en Palestijnen in gelijke mate recht hebben op veiligheid en welvaart. Nederland blijft
zijn goede contacten met Israël, de Palestijnse Autoriteit en andere relevante landen
in de regio en daarbuiten ten volle inzetten om partijen op te roepen zich volledig
te houden aan het humanitair oorlogsrecht en meer burgerslachtoffers te voorkomen.
Het kabinet zet zich in om de gevolgen van het conflict voor de burgerbevolking van
Gaza zoveel mogelijk te beperken, door aan te dringen op toegang voor humanitaire
hulp en het openen van de verschillende grensovergangen. Om meer gewicht in de schaal
te kunnen leggen zet Nederland zich er bovendien in EU-verband voor in zoveel mogelijk
eensgezind op te trekken, hetgeen onder meer leidde tot een gezamenlijke verklaring
op 12 november. Met de EU bepleit Nederland de noodzaak van directe, onmiddellijke
humanitaire gevechtspauzes, en doorlopende humanitaire corridors voor de noodlijdende
bevolking in Gaza en het veilig kunnen repatriëren van EU-burgers. Nederland verwelkomt
in dat licht resolutie 2712 die de VN-Veiligheidsraad op 15 november jl. heeft aangenomen.
Uit onderzoek van Save the Children bleek dat vorig jaar al vier op de vijf kinderen
in de Gazastrook na 16 jaar blokkade door Israël leven met depressie, verdriet en
angst. Kinderen in Israël hebben ook te maken gehad met een toename in geweld, met
ernstige gevolgen voor hun geestelijke gezondheid en welzijn. Neemt het kabinet de
Palestijnse en Israëlische kinderen in acht op het moment dat het beslissingen maakt
ten aanzien van de situatie? Zo ja, op welke manier? Hoe ziet het de toekomst van
Palestijnse en Israëlische kinderen voor zich, op het moment dat het geweld aanhoudt?
15. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet deelt uiteraard de ernstige zorgen over de psychosociale problemen bij
Palestijnse en Israëlische kinderen en het belang van geestelijke gezondheid en psychosociale
hulp aan mensen die in een crisissituatie verkeren. Nederland wordt internationaal
gezien als een voorvechter voor het versterken van mondiale aandacht voor en inzet
op MHPSS en ook in de huidige crisis wordt het effect op het psychosociale welzijn
in acht genomen. Uiteindelijk is een politieke oplossing en duurzame vrede de enige
manier om alle Israëlische en Palestijnse kinderen een hoopvolle en veilige toekomst
te bieden. Zie ook de beantwoording van vraag 60 van het schriftelijk overleg over
de situatie in Israël en Gaza.8
De leden van de PvdD-fractie lezen in het NRC dat het ministerie niet inhoudelijk
wil ingaan op de politieke memo en benadrukt dat het om slechts één van een «veelvoud
van bronnen» gaat die worden gebruikt bij het opstellen van beleidsadviezen aan de
Minister. Deze leden zijn benieuwd welke bronnen het kabinet verder gebruikt?
16. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet kan geen uitputtend overzicht geven van gebruikte bronnen voor beleidsadvisering.
Zoals aangegeven worden beleidsadviezen geschreven op basis van een veelvoud van bronnen,
waaronder informatie uit het eigen postennetwerk en specialisten uit het ambtelijk
apparaat die adviseren vanuit hun eigen kennis en ervaring. Daarnaast wordt ook informatie
van internationale (niet-gouvernementele) organisaties, overheden, inlichtingendiensten
en maatschappelijk middenveld aangewend in de advisering.
Deze leden hebben namelijk gelezen dat het kabinet gevechtspauzes wil, ook om door
onafhankelijken te laten vastleggen hoe ernstig de situatie in Gaza is.9Kunnen deze leden daaruit opmaken dat het kabinet de in Gaza aanwezigen organisaties,
zoals het Rode Kruis en de VN-agentschappen, maar ook journalisten, niet onafhankelijk
acht?
17. Antwoord van het kabinet:
Nee. Bij het kabinet bestaat geen enkele twijfel over de ernst van de humanitaire
situatie in Gaza. Humanitaire pauzes en corridors zijn cruciaal om humanitaire hulp
te kunnen verlenen en ook om de specifieke noden van de bevolking vast te stellen.
Dat doen de VN en het Rode Kruis in overeenstemming met de humanitaire principes onder
meer op onafhankelijke, onpartijdige wijze.
Daarbij willen deze leden graag weten waarom een zwaarwegende bron als de analyse
van een document van de Israëlische regering zelf, door de Nederlandse Defensieattaché,
in combinatie met de analyses van onafhankelijke organisaties, niet doorslaggevend
is om voor een staakt-het-vuren te pleiten?
18. Antwoord van het kabinet:
Buitenlandse Zaken heeft kennisgenomen van het op 13 november jl. in NRC gepubliceerde
artikel over Israël. De inhoud van het betreffende artikel geeft een incompleet beeld,
komt volledig voor rekening van NRC en vormt geenszins een weergave van het Nederlands
beleid. Onze collega’s op ambassades moeten hun werk integer, professioneel en naar
behoren kunnen doen en hebben de volledige steun van het ministerie. Het is volstrekt
onacceptabel dat het naar buiten komen van dit soort berichten hun positie wordt aangetast.
Het kabinetsstandpunt is niet te herleiden tot één specifieke bron. Het kabinet neemt
politieke besluiten en maakt afwegingen op basis van beleidsadviezen, die op hun beurt
zijn gegrond op informatie uit en analyses van een veelvoud van bronnen, waaronder
informatie uit het eigen postennetwerk en specialisten uit het ambtelijk apparaat
die adviseren vanuit hun eigen kennis en ervaring. Daarnaast wordt ook informatie
van internationale (niet-gouvernementele) organisaties, overheden, inlichtingendiensten
en maatschappelijk middenveld aangewend in de advisering.
Inbreng leden van de BBB-fractie en reactie van de bewindspersoon
De leden van de BBB-fractie hebben op basis van de stukken voor het schriftelijk overleg
de volgende vragen geformuleerd. Hoe ziet de Minister de definitie van «Palestijnse
gebieden»? En hoe betreft dit de Gaza strook?
19. Antwoord van het kabinet:
De Palestijnse gebieden bestaan uit de Gazastrook en de Westelijke Jordaanoever, met
inbegrip van Oost-Jeruzalem. Nederland steunt de twee-statenoplossing, volgens de
grenzen van voor 4 juni 1967, of volgens een andere door beide partijen nog overeen
te komen vreedzame oplossing.
Inbreng leden van de SGP-fractie en reactie van de bewindspersoon
De leden van de SGP-fractie hebben de stukken bij de formele Raad Buitenlandse Zaken
over Ontwikkelingssamenwerking d.d. 21 november met belangstelling gelezen en hebben
de volgende vragen.
Het is goed dat de EU ontwikkelingssamenwerking wil doorzetten zonder kwaadwillende
regimes te versterken in de hoorn van Afrika en de Sahel. Hoe beoogt het kabinet dit
precies te doen, zo vragen de leden van de SGP-fractie?
20. Antwoord van het kabinet:
Om te voorkomen dat ontwikkelingssamenwerking (OS) militaire regimes legitimeert of
versterkt, is het belangrijk om de context waarin deze samenwerking plaatsvindt goed
in kaart te brengen evenals de partners waarmee wordt samengewerkt. In landen waar
een staatsgreep heeft plaatsgevonden, kan worden besloten om ontwikkelingssamenwerking
geheel of ten dele te pauzeren. In bijvoorbeeld Mali, Burkina Faso en Soedan werkt
Nederland uitsluitend samen met het maatschappelijk middenveld en multilaterale organisaties.
Nederland dringt in EU-verband ook aan op het maken van een zorgvuldige afweging tussen
enerzijds de impact die de OS-inzet heeft voor de bevolking, en anderzijds de politieke
haalbaarheid en wenselijkheid ervan. Daarbij pleit het kabinet voor terughoudendheid
ten aanzien van directe samenwerking met militaire regimes.
Wordt daarbij gebruik gemaakt van lokalisatie en het maatschappelijk middenveld?
21. Antwoord van het kabinet:
Ja. Nederland heeft zich gecommitteerd aan lokaal geleide en inclusieve ontwikkeling
en versterking van het maatschappelijk middenveld. Het kabinet investeert ook in relaties
met het maatschappelijke middenveld, waaronder lokale organisaties en mensenrechtenverdedigers
in de Hoorn en Sahel-regio. Nederland werkt in EU-verband en in samenwerking met het
maatschappelijke middenveld aan gemeenschappelijke doelen op het gebied van onder
andere mensenrechten, veiligheid, accountability en de duurzame ontwikkelingsdoelen
(SDG’s). Ook implementeert en verwijst Nederland regelmatig naar de OESO/DAC aanbeveling
over enabling civil society. Dit betreft de eerste internationale standaard gericht op het handelen van de donorgemeenschap
vis-à-vis het maatschappelijk middenveld waarin ook het belang van lokalisering van
besluitvorming en financiering, en het beschermen van civic space is opgenomen.
Welke rol ziet het kabinet voor NGO’s met een religieus karakter?
22. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet is van mening dat NGO’s met een religieus en levensbeschouwelijk karakter,
net zoals andere maatschappelijke actoren, onderdeel zijn van een divers maatschappelijk
middenveld. Deze NGO’s zijn vaak aanwezig tot in de haarvaten van gemeenschappen en
kunnen een belangrijke rol vervullen in de totstandkoming van duurzame en inclusieve
ontwikkeling.
De leden van de SGP-fractie zijn verrast door de grote steun voor het continueren
van EU ontwikkelingssamenwerking en uitkeringen van EU-fondsen voor de Palestijnse
Autoriteit en de Palestijnse Gebieden, en door de Nederlandse wens om na de Review
steun snel voort te zetten. Beaamt het kabinet dat de uitkomst van de review aanleiding
kan geven tot andere keuzes?
23. Antwoord van het kabinet:
Zoals ook aangegeven in de geannoteerde agenda voor de RBZ-OS10 en het verslag van een schriftelijk overleg over de RBZ van 13 november jl.11 is een sterke Palestijnse Autoriteit onontbeerlijk voor de stabiliteit op de Westelijke
Jordaanoever. Het kabinet is voorstander van voortzetting van EU-ontwikkelingssamenwerking,
mits de herziening is afgerond en mits hierin niet naar voren is gekomen dat geld
onverhoopt bij terroristische organisaties terechtkomt.
Hoe houdt het kabinet rekening met de destructieve rol van de Palestijnse Autoriteit
die nu al bekend is, met onder meer het haatzaaien in lesmethoden en via de publieke
opinie, en betalingen aan het «martelarenfonds», zo vragen de leden van de SGP-fractie.
24. Antwoord van het kabinet:
Voor de stabiliteit op de Westelijke Jordaanoever is een sterke Palestijnse Autoriteit
onontbeerlijk. EU-ontwikkelingssamenwerking, die voorzien is van uitgebreide waarborgen,
draagt bij aan de stabiliteit van de Palestijnse Autoriteit. Mits uit de herziening
van de Commissie blijkt dat steun onverhoopt niet toch bij terroristische organisaties
belandt, is het kabinet dan ook voorstander van voortzetting van EU-ontwikkelingssamenwerking.
Het kabinet zet met het EU-genderactieplan (GAP)III in op thema’s als gendergelijkheid
en beleid voor Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten (SRGR). Hoe nadrukkelijk
wordt er in het SRGR-beleid ook gewerkt aan de positie van de vrouw, zodat zij zelfstandig
kan kiezen om een zwangerschap uit te dragen in plaats van abortus te laten plegen,
zo vragen de leden van de SGP-fractie.
25. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet staat pal voor de rechten van vrouwen en meisjes over de hele wereld.
Vrouwenrechten, gendergelijkheid en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten
(SRGR) zijn prioriteiten in het Nederlandse buitenland- en buitenlandse handel en
ontwikkelingssamenwerking (BHOS)-beleid. Doelstelling hierbij is juist om keuzevrijheid
van vrouwen en meisjes te vergroten, zodat zij meer zeggenschap krijgen over hun eigen
lichaam, leven en toekomst. En hoeveel kinderen zij krijgen, wanneer en met wie. Hierbij
zet het kabinet in op het volledige spectrum van SRGR. Zo is toegang tot informatie
over SRGR een belangrijk middel om vrouwen te informeren over zwangerschap en abortus,
en tegelijkertijd een manier om ongewenste zwangerschap te voorkomen.
Welke ruimte en steun is er om het leven te kiezen, naast dat er onder het SRGR-beleid
abortussen worden uitgevoerd?
26. Antwoord van het kabinet:
Zoals toegelicht onder vraag 25 is de doelstelling van het Nederlandse SRGR beleid
het vergroten van keuzevrijheid van vrouwen en meisjes, zodat zij meer zeggenschap
krijgen over hun eigen lichaam, leven en toekomst.
Is het kabinet het met de leden van de SGP-fractie eens dat het leven in beginsel
en ten principale de voorkeur verdient boven een levensbeëindigende abortus?
27. Antwoord van het kabinet:
De Nederlandse internationale inzet op het terrein van SRGR en veilige abortus gaat
uit van de door de WHO gestelde richtlijnen, het Actieprogramma van de International Conference on Population and Development (ICPD) en wetgeving in het betreffende land.
De leden van de SGP-fractie lezen met verbazing dat 85% van de externe activiteiten
van de EU moeten bijdragen aan gendergelijkheid. Dit is een zeer hoog percentage.
Hoe is tot dit percentage gekomen; waarop is dit gebaseerd?
28. Antwoord van het kabinet:
Dit percentage is opgenomen als een van de doelstellingen van het Instrument voor
Nabuurschap, Ontwikkeling en Internationale Samenwerking (NDICI).12 Ten minste 85% van de nieuwe programma’s die in het kader van het instrument worden
uitgevoerd, moet gendergelijkheid als hoofd- of belangrijke doelstelling hebben, zoals
gedefinieerd door de beleidsmarker voor gendergelijkheid van de Organisatie voor Economische
Samenwerking en Ontwikkeling (OESO).13 Dit betekent dat gendergelijkheid bij deze programma’s vaak complementair is aan
andere ontwikkelingsdoelstellingen. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een
programma ter bevordering van ondernemerschap en innovatie, dat ook de empowerment
van vrouwen tot doel heeft. Daarnaast moet ten minste 5% van die acties gendergelijkheid
en de rechten en versterking van de positie van vrouwen en meisjes als hoofddoelstelling
hebben.
Het NDICI is een van de externe financieringsinstrumenten van de Europese Unie en
vastgesteld door het Europees Parlement en de Raad.14 Hierin is vastgelegd dat gendergelijkheid, de versterking van de positie van vrouwen
en meisjes, het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld,
en de bescherming en bevordering van vrouwenrechten als uitgangspunt dienen bij de
uitvoering van de verschillende NDICI doelstellingen, zoals bij het uitbannen van
armoede, het ondersteunen van goed bestuur en democratie, en het bevorderen van menselijke
ontwikkeling.
Hoe gewenst is dit in verschillende landen met meer traditionele samenlevingen? Wordt
ook met die context rekening gehouden?
29. Antwoord van het kabinet:
193 landen wereldwijd, inclusief alle EU-lidstaten, hebben het duurzame ontwikkelingsdoel
(SDG) 5 «Bereik gendergelijkheid en empowerment voor alle vrouwen en meisjes» omarmd.
Erkent het kabinet dat hiermee soms de steun vanuit Chinese investeringen of Russische
huurlingen aantrekkelijker zou kunnen zijn voor een land, zo vragen de leden van de
SGP-fractie.
30. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet heeft geen concrete signalen dat de NDICI doelstelling dat 85% van de
EU externe activiteiten moet bijdragen aan gendergelijkheid en 5% gendergelijkheid
als hoofddoelstelling moet hebben, leidt tot oneigenlijke concurrentie met andere
internationale spelers. Het is daarbij van belang om te benadrukken dat samenwerking
met partnerlanden, variërend van ontwikkelingssamenwerking, investeringen, handel
of andere vormen van sectorale samenwerking plaats kan vinden op basis van specifieke
voorwaarden die de donor of private partij oplegt. Het kabinet benadrukt daarbij het
belang van gelijkwaardige partnerschappen. De voorwaarden die worden opgelegd door
andere internationale spelers zijn niet altijd zichtbaar of transparant.
Heeft de regering een analyse van welke donoren in verschillende Afrikaanse en Aziatische
landen het meeste investeren en wie de meest compatibele of conflicterende eisen stelt?
31. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet heeft geen allesomvattend overzicht van investeringen van internationale
donoren in alle Afrikaanse en Aziatische landen. De OESO biedt een actueel overzicht
van ODA-investeringen door donorlanden en welke landen ODA ontvangen. De voorwaarden
die andere internationale spelers stellen aan samenwerking met partnerlanden zijn
niet altijd zichtbaar of transparant.
Is met de bovengenoemde 85% van externe activiteiten die aan gendergelijkheid moet
bijdragen nog genoeg ruimte om sowieso werk te maken van topprioriteiten als ziektebestrijding,
armoedebestrijding, en veiligheidsproblematiek in ontwikkelingslanden, zo vragen de
leden van de SGP-fractie. Met andere woorden, veroorzaakt dit geen onwenselijke afleiding?
32. Antwoord van het kabinet:
Ten minste 85% van de acties die in het kader van het Europese financieringsinstrument
NDICI worden uitgevoerd, moet gendergelijkheid als hoofd- of belangrijke doelstelling
hebben. Dit target voor gendergelijkheid sluit andere ontwikkelingsdoelen van NDICI
zoals armoedebestrijding, klimaatverandering, en volksgezondheid niet uit, maar werkt
complementair zoals tevens beschreven in het antwoord op vraag 30. Dit is in lijn
met het gendermainstreaming beleid van de EU en het feministisch buitenland beleid
van Nederland. Nederland werkt samen met de EU aan inclusieve samenlevingen wereldwijd
waaraan iedereen op volwaardige en gelijke wijze kan deelnemen. Investeren in gendergelijkheid
en in vrouwen en meisjes is investeren in ontwikkeling, groei, gelijke rechten, kansen
en uitkomsten voor iedereen.
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
J. Thijssen, voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking -
Mede ondertekenaar
M. Prenger, adjunct-griffier