Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over het interdepartementale beleidsonderzoek (IBO) investeringen in een politiek-bestuurlijke context: 'Waar voor ons geld' (Kamerstuk 35925-173)
36 410 Nota over de toestand van ’s Rijks Financiën
Nr. 85 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 6 november 2023
De commissie voor de Rijksuitgaven heeft op 2 november 2022 enkele vragen en opmerkingen
aan de Minister van Financiën voorgelegd over de brief van 18 juli 2022 inzake het
Interdepartementale beleidsonderzoek (IBO) investeringen in een politiek-bestuurlijke
context: «Waar voor ons geld» (Kamerstuk 35 925, nr. 173).
De vragen en opmerkingen zijn op 2 november 2022 aan de Minister van Financiën voorgelegd.
Bij brief van 2 november 2023 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Sneller
De griffier van de commissie, Lips
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het Interdepartementale beleidsonderzoek
(IBO) investeringen in een politiek-bestuurlijke context: «Waar voor ons geld» en
de kabinetsreactie op het onderzoek.
Deze leden onderschrijven de essentie van zo doeltreffend en doelmatig mogelijk investeren
in maatschappelijke opgaven. Deze leden lezen in de kabinetsreactie dat het kabinet
alle vier de aanbevelingen uit het IBO omarmt en twee derde van de bijhorende handelingsperspectieven
overneemt. Op diverse adviezen gaat het kabinet niet in. Deze leden vragen aan het
kabinet alsnog nader in te gaan op de handelingsperspectieven op pagina’s 43 tot en
met 47 van het IBO, waarover een kabinetsreactie uitbleef. Deze leden vragen daarbij
aan het kabinet om bij het handelingsperspectief «Zorg dat definitieve toekenning
van middelen pas volgt na een goede onderbouwing van de plannen» (p. 43) specifiek
in te gaan op hoe dit nu al wordt toegepast bij de bestaande (klimaat- en stikstof)
fondsen.
Tot slot vragen de leden van de VVD-fractie aan het kabinet hierbij in te gaan op
hoe momenteel invulling wordt gegeven aan de aangenomen motie van de leden Heinen
en Grinwis (Kamerstuk 35 925, nr. 148) over objectieve toetsing op doelmatigheid en doeltreffendheid van uitgaven uit het
klimaat- en stikstoffonds.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van het Interdepartementale
Beleidsonderzoek (IBO) Publieke investeringen in een politiek-bestuurlijke context
(«Waar voor ons geld»). De aanbevelingen die het IBO doet zijn – in de huidige context,
waarin deze kabinetsperiode meerdere begrotingsfondsen worden opgetuigd om publieke
investeringen voor specifieke doeleinden te faciliteren – voor deze leden van groot
belang. Deze leden waken daarom voor een juiste vormgeving van de begrotingsfondsen,
opdat de middelen doelmatig en doeltreffend worden uitgegeven en dat parlementaire
controle en integrale afweging geborgd blijft.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat het kabinet het merendeel van de handelingsperspectieven
onderschrijft, maar missen een concrete reactie op een aantal van de handelingsperspectieven
en zijn bovendien van mening dat een groot deel van de voornemens van het kabinet
concreter uitgewerkt kunnen worden. Deze leden verzoeken het kabinet daarom om (concreter)
in te gaan op een aantal door het IBO aangereikte handelingsperspectieven en de oproep
tot politieke dialoog met de Kamer over verandering politiek-bestuurlijke cultuur.
Hieronder volgt een aantal aandachtspunten van de leden van de GroenLinks-fractie.
Kan het kabinet aangeven of het kabinet voornemens is om onderstaande aandachtspunten
uit te voeren? Zo ja, kan het kabinet aangegeven wat het kabinet, op welk moment,
voornemens is te doen om invulling te geven aan deze aandachtspunten? En zo niet,
welke omstandigheden het kabinet belemmeren om hieraan invulling te geven?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat Beleidskeuzes Uitgelegd en het Integraal
Afwegingskader tot nu toe een hoog plichtmatig karakter hebben. Op dit punt is de
reactie van de Minister dat het kabinet zich de komende tijd inzet voor de naleving
van Beleidskeuzes uitgelegd. Is het kabinet het met de leden van de GroenLinks-fractie
eens dat uit deze reactie sterk dezelfde plichtmatigheid spreekt? Wat wil het kabinet
concreet anders of beter gaan doen? Hoe gaat de Minister zich hier ook richting andere
departementen voor inzetten?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen welk afwegingskader wordt gebruikt om te
bepalen wanneer andere beleidsmaatregelen dan investeringen, zoals normeringen of
beprijzingen, effectiever zijn voor de te behalen doelstellingen.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de Minister stelt dat het bij «beleid
[...] ook vaak goed [is] als er integraal gekeken wordt en er dus ook meerdere doelen
tegelijkertijd worden meegenomen in de maatregelen. Dit kan de doeltreffendheid van
beleid ten goede komen». Deze leden wijzen op de Tinbergen-regel, die stelt dat met
één maatregel niet meerdere beleidsdoelen te bereiken zijn en verschillende empirische
onderzoeken, waaronder van het CPB, die laten zien dat de Tinbergen-regel nog steeds
actueel is en juist niet de doeltreffendheid van het behalen van beleidsdoelen ten
goede komt. Wat is de visie van het kabinet op de Tinbergen-regel? Erkent het kabinet
dat de geciteerde zinnen contrair zijn aan de Tinbergen-regel?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe het kabinet het gebruik van Beleidskeuzes
Uitgelegd en artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet (Cw) wil borgen bij de vormgeving
van de begrotingsfondsen. Is het kabinet voornemens om pas middelen toe te kennen
na een goede onderbouwing van de plannen, zoals het IBO aanbeveelt? Deze leden constateren
dat de Minister daar in de kabinetsreactie niet concreet op ingaat. Hoe gaat het kabinet
waarborgen dat de middelen in deze fondsen zo doeltreffend en doelmatig mogelijk worden
uitgegeven? Op basis waarvan wordt bepaald dat de inzet van een begrotingsfonds in
plaats van een reguliere begroting het meest doeltreffend en doelmatig is? Hoe beziet
het kabinet de verhouding incidentele en structurele investeringen binnen de begrotingsfondsen
en hoe is het kabinet van plan dit in de begrotingsfondsen te onderbouwen voor de
plannen?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen wat het kabinet concreet gaat doen om beter
te communiceren over eigenlijke voortgang van beleid en de oorzaak van tegenvallers
en onderuitputting. Ook dit wordt nu in de ogen van deze leden niet concreet. Is de
Minister van plan dit thema te agenderen in het politieke overleg met haar collega’s?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat het kabinet de meerwaarde van een overkoepelende
uitvoeringstoets om de politiek te faciliteren keuzes te maken binnen de schaarse
uitvoeringscapaciteit van markt en overheid erkent, maar deze aanbeveling vervolgens
doorschuift naar een nieuw kabinet. Deze leden vragen echter waarom het kabinet dat
niet ook voor deze kabinetsperiode invoert, aangezien dít kabinet (en dus niet het
volgende) tientallen miljarden via begrotingsfondsen vrij gaat maken voor publieke
investeringen. Op welke manier gaan deze aan een integrale uitvoeringstoets onderworpen
worden?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat het kabinet «onderschrijft het dat de
verdere uitwerking van concrete projecten en programma’s prioriteit moet krijgen».
Wat betekent dat concreet ten opzichte van de situatie nu? Kan het kabinet aangeven
wat de Minister en haar collega’s concreet anders gaan doen ten opzichte van de situatie
pre-IBO?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen in de kabinetsreactie dat de Minister herkent
dat voldoende capaciteit voor de kennis- en evaluatiefunctie van belang is, maar vragen
of het kabinet ook voornemens is hierin te investeren? Zijn de departementen momenteel
bezig met een inventarisatie welke kennis nodig is en kan het kabinet toelichten wat
het kabinet concreet van plan is om de kennis- en evaluatiefunctie te versterken?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe het kabinet kijkt naar één van de hoofdaanbevelingen
van het IBO, die ertoe oproept om te onderzoeken of het instellen van een Rijkscoördinatiemechanisme
voor investeringen in de grote maatschappelijke opgaven kansrijk en wenselijk is.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat het kabinet erkent dat de vier uitgangspunten
voor fondsen die het coalitieakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) formuleert (planningszekerheid, doorzettingsmacht van verantwoordelijke bewindspersonen,
controle op doelmatigheid en doeltreffendheid door de Minister van Financiën en stevige
parlementaire controle), niet altijd verenigbaar zijn. Maar welke afruil het kabinet
dan wil maken, blijft voor deze leden onduidelijk. Is het kabinet van plan per fonds
specifiek aan te geven hoe ze die keuzes wil maken? Op welke manier zal in de wetsvoorstellen
en memories van toelichting van het Klimaatfonds en Transitiefonds proactief aandacht
besteed worden aan deze vier uitgangspunten en de afruil die het kabinet maakt? Komt
hier een apart hoofdstuk voor in de memories van toelichting? Graag ontvangen deze
leden hierop een concrete reactie.
De leden van de GroenLinks-fractie verzoeken het kabinet daarnaast om naast het maken
van afruilen ten aanzien van de vier uitgangspunten specifiek voor het desbetreffende
fonds, ook voorstellen te doen die in het algemeen zullen gelden voor begrotingsfondsen,
daarbij de lessen in acht nemend die geleerd zijn bij vormgeving en uitvoering van
het Nationaal Groeifonds en de FES. Hoe gaat het kabinet borgen dat de begrotingsfondsen
de parlementaire controle niet in de weg staan en tegelijkertijd meerjarige zekerheid
wordt geboden? Deze leden willen daarbij niet alleen weten dát het kabinet dat van
plan is te borgen, maar ook hóe het kabinet dat van plan is. Graag ontvangen deze
leden een reactie op dit punt.
Tot slot willen de leden van de GroenLinks-fractie weten op welke wijze het kabinet
invulling denkt te geven aan de oproep van het IBO tot een politieke dialoog met de
Kamer over verandering van de politiek-bestuurlijke cultuur, in afwezigheid waarvan
de aanbevelingen van het IBO geen effect zullen hebben. De leden van de GroenLinks-fractie
zouden graag deze politieke dialoog aangaan om daarbij te komen tot werkafspraken
die de vormgeving en uitvoering van de begrotingsfondsen en meer in het algemeen publieke
investeringen ten goede komt. Welke concrete stappen wil het kabinet hiertoe zetten?
Deze leden van de Groen Links-fractie hopen dat het kabinet op bovenstaande aandachtspunten
in wil gaan en in ieder geval op deze punten concreet wil invullen hoe het kabinet
van plan is dit te waarborgen bij de vormgeving van investeringen.
II Reactie van de Minister van Financiën
Ik heb kennisgenomen van de vragen van de leden van de VVD en GroenLinks fracties
die zijn gesteld naar aanleiding van de kabinetsreactie op het IBO Publieke investeringen
in een politiek-bestuurlijke context.
Hieronder ga ik in op de vragen van de leden waarbij ik de volgorde van het verslag
aanhoud. Daarbij ontvangt u eerst een overkoepelende reactie in het verlengde van
de inleiding van de kabinetsreactie en een belangrijke observatie van het IBO, namelijk
de dynamiek van de druk op de politiek om snel en daadkrachtig op te treden. Veel
van de aanbevelingen in het IBO zijn juist in die context van grote waarde maar niet
gemakkelijk te realiseren. Begrijpelijkerwijs bevragen de leden mij als Minister van
Financiën op de aanbevelingen uit het rapport. Tegelijkertijd beschrijft het IBO een
grotere opgave waar niet een enkele actor het verschil in kan maken.
In de antwoorden zal ik voor een deel ook verwijzen naar het volgende kabinet, dat
de aanbevelingen van het IBO – die deels ook aan een volgend kabinet zijn gericht
– naar eigen inzicht verder kan oppakken. Daarbij zal ook een volgend kabinet afhankelijk
zijn van de dialoog met de Tweede Kamer in haar controlerende rol om belangrijke aanbevelingen
uit het IBO in te kunnen vullen. Zo vraagt opvolging van de aanbeveling «Zorg dat definitieve toekenning van middelen pas volgt na een goede onderbouwing
van de plannen» aandacht en ruimte van zowel het kabinet als het parlement. Ook de aanbeveling «Ontwikkel [...] een integrale uitvoeringstoets om de politiek te helpen keuzes te
maken binnen de schaarse uitvoeringscapaciteit van overheidsorganisaties en marktpartijen» kan hierbij behulpzaam zijn. «Neem jaarlijks een beknopte monitor op over de voortgang van het coalitieakkoord
in de Rijksbegroting» heeft een logische plek gevonden in de Miljoenennota en kan voor een volgende kabinet
een mooi instrument zijn voor de dialoog over het doelbereik en het onderliggende
beleid.
Op diverse adviezen gaat het kabinet niet in. Deze leden vragen aan het kabinet alsnog
nader in te gaan op de handelingsperspectieven op pagina’s 43 tot en met 47 van het
IBO, waarover een kabinetsreactie uitbleef.
In zowel de kabinetsreactie als in de hieronder volgende antwoorden ga ik nader in
op de adviezen en de handelingsperspectieven uit het IBO.
Deze leden vragen daarbij aan het kabinet om bij het handelingsperspectief «Zorg dat
definitieve toekenning van middelen pas volgt na een goede onderbouwing van de plannen»
(p. 43) specifiek in te gaan op hoe dit nu al wordt toegepast bij de bestaande (klimaat-
en stikstof) fondsen.
Tot slot vragen de leden van de VVD-fractie aan het kabinet hierbij in te gaan op
hoe momenteel invulling wordt gegeven aan de aangenomen motie van de leden Heinen
en Grinwis (Kamerstuk 35 925, nr. 148) over objectieve toetsing op doelmatigheid en doeltreffendheid van uitgaven uit het
klimaat- en stikstoffonds.
Vooruitlopend op de inwerkingtreding van de tijdelijke wet Klimaatfonds zijn al in
2023 conform het Coalitieakkoord middelen gereserveerd. Deze middelen zijn getoetst
op doelmatigheid, uitvoerbaarheid en additionaliteit conform de toetsingscriteria.
Vervolgens is politiek besloten. De keuzes zijn nader uitgewerkt in de memorie van
toelichting bij het wetsvoorstel en op 13 december 2022 aan de Tweede Kamer toegezonden.
Voor het Transitiefonds landelijk gebied en natuur is in het wetsvoorstel opgenomen
dat de Minister voor Natuur en Stikstof de maatregelen die gefinancierd kunnen worden
uit het fonds zal beoordelen op de uitvoerbaarheid, doeltreffendheid en doelmatigheid.
In het debat rondom de instellingswet is ook nader toegelicht hoe de lessen van het
Fonds Economische Structuurversterking (FEZ) hierbij zijn benut.1
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
Hieronder volgt een aantal aandachtspunten van de leden van de GroenLinks-fractie.
Kan het kabinet aangeven of het kabinet voornemens is om onderstaande aandachtspunten
uit te voeren? Zo ja, kan het kabinet aangegeven wat het kabinet, op welk moment,
voornemens is te doen om invulling te geven aan deze aandachtspunten? En zo niet,
welke omstandigheden het kabinet belemmeren om hieraan invulling te geven?
Hieronder ga ik nader in op de vragen van de leden van de GroenLinks-fractie. Daarbij
geldt ook hier dat de opvolging van de aanbevelingen is aan een volgend kabinet, dat
samen met het parlement bij concrete casuïstiek het gesprek over doeltreffende en
doelmatige alternatieven zou kunnen voeren.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat Beleidskeuzes Uitgelegd en het Integraal
Afwegingskader tot nu toe een hoog plichtmatig karakter hebben. Op dit punt is de
reactie van de Minister dat het kabinet zich de komende tijd inzet voor de naleving
van Beleidskeuzes uitgelegd. Is het kabinet het met de leden van de GroenLinks-fractie
eens dat uit deze reactie sterk dezelfde plichtmatigheid spreekt? Wat wil het kabinet
concreet anders of beter gaan doen? Hoe gaat de Minister zich hier ook richting andere
departementen voor inzetten?
Op de «Dag van het Beleid» (29 maart 2023) is het Beleidskompas gelanceerd door de
Minister voor Rechtsbescherming en de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en
Pensioenen. Met een sterk vereenvoudigd en gebruiksvriendelijkere opvolger van het
Integraal afwegingskader worden beleidsmedewerkers gestimuleerd om te werken aan een
gedegen beleidsvoorbereiding. Een gedegen beleidsvoorbereiding is vervolgens een goede
basis voor de toepassing van de werkwijze «Beleidskeuzes uitgelegd». In de kabinetsreactie
op de evaluatie van de werkwijze die op 17 juli 2023 naar uw Kamer is verstuurd ben
ik ook reeds ingegaan hoe deze werkwijze verder versterkt kan worden.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen welk afwegingskader wordt gebruikt om te
bepalen wanneer andere beleidsmaatregelen dan investeringen, zoals normeringen of
beprijzingen, effectiever zijn voor de te behalen doelstellingen.
Het Beleidskompas biedt in de beleidsvoorbereiding een overzicht van de beschikbare
beleidsinstrumenten en ondersteunt beleidsmakers bij het in kaart brengen van onder
meer de doelmatigheid, doeltreffendheid, rechtmatigheid, uitvoerbaarheid en doenlijkheid
van nieuwe voorstellen. Vanuit een doelmatige besteding van middelen toetst het Ministerie
van Financiën nieuwe voorstellen, ook op de beoogde doeltreffendheid en doelmatigheid.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de Minister stelt dat het bij «beleid
[...] ook vaak goed [is] als er integraal gekeken wordt en er dus ook meerdere doelen
tegelijkertijd worden meegenomen in de maatregelen. Dit kan de doeltreffendheid van
beleid ten goede komen». Deze leden wijzen op de Tinbergen-regel, die stelt dat met
één maatregel niet meerdere beleidsdoelen te bereiken zijn en verschillende empirische
onderzoeken, waaronder van het CPB, die laten zien dat de Tinbergen-regel nog steeds
actueel is en juist niet de doeltreffendheid van het behalen van beleidsdoelen ten
goede komt. Wat is de visie van het kabinet op de Tinbergen-regel? Erkent het kabinet
dat de geciteerde zinnen contrair zijn aan de Tinbergen-regel?
Het CPB heeft er recent terecht op gewezen dat de Tinbergen-regel stelt dat er voor
één doel één maatregel zou moeten zijn2. Het CPB heeft hiermee gewezen op de valkuil om meerdere doelen met een enkele maatregel
na te streven, juist wanneer die doelen ogenschijnlijk niet direct met elkaar verbonden
zijn. Dit sluit echter niet uit dat wanneer er overduidelijke overlap is tussen beleidsterreinen
en maatregelen in hun ontwerp per definitie meerdere doelen beïnvloeden, hier winst
te behalen valt om integraal naar het beleid te kijken en de maatregel hier zo goed
mogelijk op in te richten teneinde de doeltreffendheid te bevorderen.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe het kabinet het gebruik van Beleidskeuzes
Uitgelegd en artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet (Cw) wil borgen bij de vormgeving
van de begrotingsfondsen. Is het kabinet voornemens om pas middelen toe te kennen
na een goede onderbouwing van de plannen, zoals het IBO aanbeveelt? Deze leden constateren
dat de Minister daar in de kabinetsreactie niet concreet op ingaat. Hoe gaat het kabinet
waarborgen dat de middelen in deze fondsen zo doeltreffend en doelmatig mogelijk worden
uitgegeven?
Ik verwijs hiervoor naar mijn eerdere antwoord in reactie op de eerder gestelde vragen
van de leden van de VVD over de borging van de toetsing op doeltreffendheid en doelmatigheid
van het Klimaatfonds en het Transitiefonds. Daarnaast geldt het kader «Beleidskeuzes
uitgelegd» ook wanneer de beleidsvoorstellen met het budgettaire voorstel aan het
parlement worden voorgelegd.
Op basis waarvan wordt bepaald dat de inzet van een begrotingsfonds in plaats van
een reguliere begroting het meest doeltreffend en doelmatig is? Hoe beziet het kabinet
de verhouding incidentele en structurele investeringen binnen de begrotingsfondsen
en hoe is het kabinet van plan dit in de begrotingsfondsen te onderbouwen voor de
plannen?
In beginsel is een begrotingsfonds op basis van een Instellingswet niet doelmatiger
dan een gewone begroting. Beoogde doelen en criteria voor meerjarige investeringen
worden in een Instellingswet vooraf nader uitgewerkt, door het parlement beoordeeld
en de budgetten worden via autorisatie meerjarig specifiek geoormerkt. Het idee is
veelal dat hiermee meer zekerheid/waarborg ontstaat voor het behoud van budgetten
om de continuïteit te waarborgen bij meerjarige investeringen, bijvoorbeeld via het
Mobiliteitsfonds en Defensiematerieelfonds. Het parlement heeft gelegenheid om aan
de voorkant de inhoud van de Instellingswet van een begrotingsfonds – en na de oprichting
jaarlijks de ontwerpbegrotingen – vast te stellen. Daarnaast borgt de fondssystematiek
dat middelen beschikbaar blijven bij onderuitputting mits de Europese begrotingsregels
daar ruimte voor bieden. Dit kan doeltreffende en doelmatige besteding van middelen
stimuleren. Daar staat tegenover dat een begrotingsfonds ook kan zorgen voor een dynamiek
waarin middelen die beschikbaar zijn een bestemming gaan zoeken. Dat kan de doeltreffende
en doelmatige besteding van middelen juist tegengaan. Ook kan uiteindelijk de begroting
van een fonds aangepast worden zoals dat geldt voor alle begrotingen.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen wat het kabinet concreet gaat doen om beter
te communiceren over eigenlijke voortgang van beleid en de oorzaak van tegenvallers
en onderuitputting. Ook dit wordt nu in de ogen van deze leden niet concreet. Is de
Minister van plan dit thema te agenderen in het politieke overleg met haar collega’s?
De communicatie over de voortgang van beleid vindt plaats vanuit de verantwoordelijke
vakministers middels kamerbrieven, voortgangsrapportages, jaarverslagen, etc. Hiermee
wordt verantwoording afgelegd over het al dan niet behalen van gestelde doelen. Tegelijkertijd
is het niet altijd volledig inzichtelijk wat de onderliggende oorzaak is van tegenvallers
en onderuitputting. Om dit voor het parlement beter inzichtelijk te maken, biedt de
Miljoenennota onder de plafondtoets Investeringsplafond een overzicht van de middelen
onder het investeringsplafond met een onderbouwing van de oorzaken van de kasschuiven.
Een nieuw kabinet kan op deze manier ook eventuele tegenvallers, vertragingen (kasschuiven)
en onderuitputting inzichtelijk (blijven) maken.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat het kabinet de meerwaarde van een overkoepelende
uitvoeringstoets om de politiek te faciliteren keuzes te maken binnen de schaarse
uitvoeringscapaciteit van markt en overheid erkent, maar deze aanbeveling vervolgens
doorschuift naar een nieuw kabinet. Deze leden vragen echter waarom het kabinet dat
niet ook voor deze kabinetsperiode invoert, aangezien dít kabinet (en dus niet het
volgende) tientallen miljarden via begrotingsfondsen vrij gaat maken voor publieke
investeringen. Op welke manier gaan deze aan een integrale uitvoeringstoets onderworpen
worden?
De nieuwe begrotingsfondsen zijn onder meer opgericht met het idee zekerheid te bieden
over de beschikbare middelen binnen de tijdshorizon van de Instellingswetten. De beschikbare
middelen lopen dan ook ver tot na het huidige kabinet door en een integrale uitvoeringstoets
biedt een nieuw kabinet een goede informatiepositie om waar nodig keuzes te kunnen
maken in de besteding van deze middelen. Ook hiervoor geldt dat het uiteindelijk aan
het parlement is.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat het kabinet «onderschrijft het dat de
verdere uitwerking van concrete projecten en programma’s prioriteit moet krijgen».
Wat betekent dat concreet ten opzichte van de situatie nu? Kan het kabinet aangeven
wat de Minister en haar collega’s concreet anders gaan doen ten opzichte van de situatie
pre-IBO?
Voor de middelen uit het coalitieakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) gold tijdens het opstellen van de kabinetsreactie dat er op hoofdlijnen al wel plannen
lagen, maar om echt aan de slag te gaan en om de nagestreefde doeltreffendheid en
doelmatigheid goed te toetsen waren meer concrete projecten en programma’s nodig.
Deze zijn inmiddels voorafgaande aan de verschillende fondsdebatten en in individuele
kamerbrieven over de besteding van de klimaatmiddelen verder met het parlement gedeeld.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen in de kabinetsreactie dat de Minister herkent
dat voldoende capaciteit voor de kennis- en evaluatiefunctie van belang is, maar vragen
of het kabinet ook voornemens is hierin te investeren? Zijn de departementen momenteel
bezig met een inventarisatie welke kennis nodig is en kan het kabinet toelichten wat
het kabinet concreet van plan is om de kennis- en evaluatiefunctie te versterken?
De inventarisatie van de benodigde kennis is onderdeel van de Strategische Evaluatie
Agenda. Hierin onderbouwt elk vakdepartement de kennispositie en de hiaten hierin,
om zo te komen tot een goede programmering van (evaluatie)onderzoek. Voor de Rijksbrede
kennisfunctie verwijs ik graag naar het recente rapport van ABDTOPConsult waarin mogelijkheden
staan om de interdepartementale samenwerking op het terrein van kennis en strategie
verder te versterken.3
De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe het kabinet kijkt naar één van de hoofdaanbevelingen
van het IBO, die ertoe oproept om te onderzoeken of het instellen van een Rijkscoördinatiemechanisme
voor investeringen in de grote maatschappelijke opgaven kansrijk en wenselijk is.
Voor de uitvoering van deze aanbeveling verwijs ik naar een nieuw kabinet. Naast het
risico dat de samenhang van beleid versnipperd raakt, bijvoorbeeld bij beleid voor
de energietransitie dat naast investeringen onder meer bestaat uit wet- en regelgeving,
kan ook de toenemende complexiteit van de coördinatie een risico zijn. Een nieuw voorportaal
specifiek voor investeringen zou dan maar een deel van dit samenhangende beleid behandelen.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat het kabinet erkent dat de vier uitgangspunten
voor fondsen die het coalitieakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) formuleert (planningszekerheid, doorzettingsmacht van verantwoordelijke bewindspersonen,
controle op doelmatigheid en doeltreffendheid door de Minister van Financiën en stevige
parlementaire controle), niet altijd verenigbaar zijn. Maar welke afruil het kabinet
dan wil maken, blijft voor deze leden onduidelijk. Is het kabinet van plan per fonds
specifiek aan te geven hoe ze die keuzes wil maken? Op welke manier zal in de wetsvoorstellen
en memories van toelichting van het Klimaatfonds en Transitiefonds proactief aandacht
besteed worden aan deze vier uitgangspunten en de afruil die het kabinet maakt? Komt
hier een apart hoofdstuk voor in de memories van toelichting? Graag ontvangen deze
leden hierop een concrete reactie.
De leden van de GroenLinks-fractie verzoeken het kabinet daarnaast om naast het maken
van afruilen ten aanzien van de vier uitgangspunten specifiek voor het desbetreffende
fonds, ook voorstellen te doen die in het algemeen zullen gelden voor begrotingsfondsen,
daarbij de lessen in acht nemend die geleerd zijn bij vormgeving en uitvoering van
het Nationaal Groeifonds en de FES. Hoe gaat het kabinet borgen dat de begrotingsfondsen
de parlementaire controle niet in de weg staan en tegelijkertijd meerjarige zekerheid
wordt geboden? Deze leden willen daarbij niet alleen weten dát het kabinet dat van
plan is te borgen, maar ook hóe het kabinet dat van plan is. Graag ontvangen deze
leden een reactie op dit punt.
Niet alle uitgangspunten zijn te allen tijden tegelijk met elkaar verenigbaar. De
begroting wordt immers op basis van de Grondwet jaarlijks door het parlement vastgesteld.
Het budgetrecht is dus onverkort van toepassing op de begrotingsfondsen. Door gebruik
te maken van een begrotingsfonds is er sprake van een fondssaldo dat wordt meegenomen
naar het volgende begrotingsjaar mits de Europese begrotingsregels daar ruimte voor
bieden. Daarmee kan, binnen de grenzen van het parlementaire budgetrecht zoals vastgelegd
in de Grondwet, meer duidelijkheid geboden worden over meerjarige uitgaven. Tegelijk
kunnen de geoormerkte budgetten jaarlijks geamendeerd worden. Ook bij een fonds ontstaat
geen meerjarige zekerheid over de omvang van die budgetten. Dit is uiteindelijk aan
het debat tussen kabinet en parlement, waarbij het parlement het budgetrecht heeft.
Tot slot willen de leden van de GroenLinks-fractie weten op welke wijze het kabinet
invulling denkt te geven aan de oproep van het IBO tot een politieke dialoog met de
Kamer over verandering van de politiek-bestuurlijke cultuur, in afwezigheid waarvan
de aanbevelingen van het IBO geen effect zullen hebben. De leden van de GroenLinks-fractie
zouden graag deze politieke dialoog aangaan om daarbij te komen tot werkafspraken
die de vormgeving en uitvoering van de begrotingsfondsen en meer in het algemeen publieke
investeringen ten goede komt. Welke concrete stappen wil het kabinet hiertoe zetten?
Deze leden van de Groen Links-fractie hopen dat het kabinet op bovenstaande aandachtspunten
in wil gaan en in ieder geval op deze punten concreet wil invullen hoe het kabinet
van plan is dit te waarborgen bij de vormgeving van investeringen.
In mijn kabinetsreactie benoem ik de politieke druk die tot een dynamiek kan leiden
waarin realisme en transparantie over de planning van investeringen naar de achtergrond
kunnen verdwijnen. Daarbij is een omslag in de cultuur nodig, maar dit is helaas geen
knop waaraan is te draaien. Hierbij verwijs ik graag naar de overkoepelende opmerkingen
in de inleiding in deze brief over de benodigde ruimte om doeltreffend en doelmatig
beleid te stimuleren. Een nieuw kabinet kan deze aanbeveling uit het IBO in samenwerking
met het parlement oppakken.
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
J.C. Sneller, voorzitter van de commissie voor de Rijksuitgaven -
Mede ondertekenaar
M. Schukkink, griffier