Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda JBZ-Raad op 28 september 2023 (o.a. Kamerstuk 32317-851) (resterende vragen)
32 317 JBZ-Raad
Nr. 854
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 11 oktober 2023
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Ministers van Justitie en Veiligheid en voor Rechtsbescherming en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over de brief van 18 september 2023
inzake de geannoteerde agenda JBZ-Raad 28 september 2023 (Kamerstuk 32 317, nr. 851), verslag van de informele JBZ-Raad van 20-21 juli 2023 (Kamerstuk 32 317, nr. 848), over Fiche: Verordening bescherming volwassenen en Raadsbesluit tot toetreding
tot het Haags Volwassenenbeschermingsverdrag (Kamerstuk 22 112, nr. 3739), over de ontwikkelingen rondom ECRIS (Kamerstuk 22 112, nr. 3732), over antwoord op vragen commissie over de geannoteerde agenda informele JBZ-Raad
van 20 en 21 juli 2023 (algemeen) (Kamerstuk 32 317, nr. 846), over antwoord op vragen commissie over de geannoteerde agenda informele JBZ-Raad
van 20 en 21 juli 2023 (algemeen) (Kamerstuk 32 317, nr. 850), over consultatie: Tussentijdse evaluatie Uniemechanisme voor civiele bescherming
(UCPM) (Kamerstuk 22 112, nr. 3746), over antwoorden op vragen commissie over o.a. het Fiche: Richtlijn en mededeling
ter bestrijding van corruptie binnen de EU (Kamerstuk 22 112, nr. 3752), over fiche: Verordening handhaving AVG in grensoverschrijdende zaken (Kamerstuk
22 112, nr. 3769).
De vragen en opmerkingen zijn op 25 september 2023 aan de Ministers van Justitie en
Veiligheid en voor Rechtsbescherming en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
voorgelegd. Bij brief van 27 september 2023 is een deel van de vragen beantwoord (Kamerstuk
32 317, nr. 852). Bij brief van 9 oktober 2023 zijn de resterende vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Kat
Adjunct-griffier van de commissie, Burger
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
Fiche: Verordening bescherming volwassenen en Raadsbesluit tot toetreding tot het
Haags Volwassenenbeschermingsverdrag
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het Commissievoorstel
en het Raadsbesluit tot toetreding tot het Haags Volwassenenbeschermingsverdrag (HVV).
Deze leden vragen een nadere toelichting op het besluit dat Nederland heeft genomen
om als eerste land het HVV te ondertekenen, maar nog niet te ratificeren. Voornoemde
leden merken op dat in de Nederlandse rechtspraak het HVV soms anticiperend wordt
toegepast, maar dat de kans groot is dat betrokken Nederlanders die in het ziekenhuis
in Spanje belanden en geen medische beslissingen kunnen nemen, te maken krijgen met
tijdverlies en extra kosten. Hoe motiveert de Minister de keuze om het HVV te ondertekenen
maar niet te ratificeren? Wat vindt de Minister in algemene zin van verdragen die
niet zijn geratificeerd, maar in de praktijk wel «anticiperend» of analoog worden
toegepast, dus zonder enige vorm van democratische legitimatie? Erkent de Minister
dat in die gevallen sprake is van een democratisch tekort?
Antwoord
Nederland heeft het Haags Volwassenenbeschermingsverdrag (HVV) in 2000 ondertekend.
Het verdrag is vervolgens op 1 januari 2009 in werking getreden en gold toen alleen
voor Duitsland, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en Zwitserland, die het verdrag
toen ook al hadden bekrachtigd. Nederland heeft in die periode een afwachtende houding
aangenomen. Hierbij speelde mee dat na de ondertekening door Nederland in eerste instantie
weinig landen het verdrag ook hadden bekrachtigd. Nadat het verdrag op 1 januari 2009
in werking is getreden, heeft de bekrachtiging door het tijdsverloop voor Nederland
minder prioriteit gekregen. Daarbij kwam dat ratificatie van het verdrag inzet van
tijd en middelen vraagt. Dit geldt niet alleen incidenteel voor het opstellen van
een goedkeurings- en uitvoeringswet, maar ook structureel voor het instellen en onderhouden
van een Centrale autoriteit voor volwassenenbescherming. Mede op grond van financiële
afwegingen is Nederland hiertoe nog niet overgegaan. Daarbij speelde ook mee dat de
Nederlandse rechter het verdrag al toepaste zonder dat Nederland het verdrag ook had
geratificeerd, waardoor de rechtspraktijk zijn weg al had gevonden.
Uitgangspunt is dat verdragen die door Nederland zijn ondertekend worden gevolgd door
ratificatie en uitvoeringswetgeving. Voor de rechtszekerheid van Nederlandse burgers
die in het buitenland verblijven is het wenselijk dat het anticiperend toepassen door
de rechtspraak van het Haags Volwassenbeschermingsverdrag wordt gevolgd door de toetreding
tot dat verdrag. Pas dan biedt het verdrag voor Nederlandse burgers ook bij een verblijf
in het buitenland bescherming. Het kabinet staat daarom positief tegenover het voorgestelde
raadsbesluit dat strekt tot aansluiting van alle EU-lidstaten – waaronder Nederland
– bij het verdrag. Het anticiperend toepassen van het verdrag door de Nederlandse
rechter betekent op zichzelf nog niet dat er in dit geval sprake is van een democratisch
tekort. Over de wenselijkheid van toetreding tot dit verdrag en de afweging om hiermee
te wachten is in het verleden immers meermaals van gedachte gewisseld tussen kabinet
en parlement.
De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister nader kan toelichten wat de verschillen
en de overeenkomsten zijn tussen het voorstel voor de Verordening en het HVV. Acht
de Minister het daarnaast van belang dat er zo min mogelijk licht bestaat tussen de
Verordening en het HVV? Deze leden stellen dat er in vijftien EU-lidstaten inmiddels
ervaring is opgedaan met de toepassing van het HVV. Kan de Minister nagaan bij de
lidstaten die het HVV hebben geratificeerd wat de ervaringen in de praktijk zijn bij
de toepassing van het verdrag? De aan het woord zijnde leden wijzen hierbij op bijvoorbeeld
de werkbelasting voor de rechtspraak, de kosten, de taken, bevoegdheden en werkwijzen
van de centrale autoriteiten, de ICT, enzovoort. Kan de Minister bevestigen dat zij
bij de landen die het HVV hebben geratificeerd informatie zal inwinnen voorafgaande
en gedurende de onderhandelingen over het Commissievoorstel?
Antwoord
Het kabinet merkt op dat eerder (informeel) navraag is gedaan bij een aantal lidstaten
over hun ervaringen bij de toepassing van het verdrag in de praktijk. Die ervaringen
blijken uiteen te lopen en hangen in belangrijke mate af van het aantal onderdanen
van een verdragspartij dat buiten de eigen landsgrenzen woont. In sommige verdragsstaten
met relatief weinig onderdanen buiten de landsgrenzen blijkt in de praktijk niet of
nauwelijks een beroep op het HVV te worden gedaan, waar dat in andere verdragsstaten
met relatief meer onderdanen die elders verblijven wel met enige regelmaat gebeurt.
Zo heeft bijvoorbeeld de centrale autoriteit in Finland in de afgelopen tien jaar
niet of nauwelijks zaken op dit gebied gehad, terwijl de Franse centrale autoriteit
bijvoorbeeld een stijgende lijn in het aantal zaken ziet. Voor de in te stellen Nederlandse
centrale autoriteit is de inschatting op basis van deze ervaringen dat het zal gaan
om een jaarlijkse kostenpost van 150.000–300.000 euro. De ervaringen van andere verdragspartijen
zijn nuttig zowel voor het raadsbesluit van de Commissie als het voorstel voor de
verordening. Het kabinet blijft daarom ook tijdens de onderhandelingen in gesprek
met de landen die al ervaring hebben opgedaan met het HVV.
De leden van de VVD-fractie vragen of het de bedoeling is dat dezelfde centrale autoriteit
die de verordening vereist ook dezelfde autoriteit is als de centrale autoriteit die
moet worden aangewezen wanneer het HVV wordt geratificeerd. Kan de Minister voorts
aangeven of de taken die moeten worden belegd bij een centrale autoriteit volgens
de Verordening en het HVV, bij de reeds bestaande centrale autoriteit internationale
kinderbescherming zullen worden belegd? Deelt de Minister het streven om niet een
geheel nieuwe centrale autoriteit op te tuigen?
Antwoord
Het kabinet onderschrijft dat de centrale autoriteit die moet worden aangewezen wanneer
het HVV wordt geratificeerd, dezelfde centrale autoriteit zal moeten zijn die op grond
van de verordening is vereist. Het voorstel voor de verordening sluit immers aan en
bouwt voort op het HVV, ook wat betreft de taken van de centrale autoriteit. De plaats
waar deze functie zal worden belegd, wordt op dit moment door het kabinet onderzocht.
Daarbij worden alle mogelijke vormen betrokken.
De leden van de VVD-fractie zijn positief over het voorstel van de Europese Commissie
(EC), omdat een Nederlandse beslissing die wordt genomen op grond van de verordening,
in de toekomst straks in Duitsland kan worden erkend, en vervolgens ook in bijvoorbeeld
Zwitserland, of een andere niet-lidstaat van de EU. Ziet de Minister dit voordeel
ook boven de huidige situatie, waarin het HVV niet is geratificeerd maar wel analoog
wordt toegepast door de rechter? Kan de Minister bevestigen dat de voorbereidingen
voor uitvoeringswetgeving al kunnen worden gestart?
Antwoord
Zoals hiervoor op een eerdere vraag van de leden van de VVD-fractie is geantwoord,
staat het kabinet positief tegenover ratificatie van het HVV. Gelet op de samenhang
van de voorgestelde verordening en het verdrag acht het kabinet het raadzaam om de
uitkomst van de onderhandelingen en definitieve besluitvorming op EU-niveau af te
wachten alvorens wordt gestart met de voorbereidingen voor de uitvoeringswetgeving.
De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister de Kamer nader kan informeren wanneer
een concept-gemeenschappelijk standpunt voor ligt in de Raad dat op onderdelen afwijkt
van de inzet van Nederland zoals verwoord in het BNC-fiche.
Antwoord
Het kabinet zal uw Kamer informeren over de voortgang van de onderhandelingen en de
bereikte voorlopige overeenstemming ten aanzien van het voorstel voor het raadsbesluit
en het voorstel voor de verordening. Zodra een finale tekst openbaar is, zal het kabinet
deze met uw Kamer delen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben begrepen dat het voorstel Verordening tegengaan
online seksueel kindermisbruik van de agenda van de komende JBZ-Raad is afgevoerd.
Deze leden vragen of de Minister verwacht dat de Raad tijdens de volgende JBZ-Raad
van 20-21 oktober 2023 wel tot een gedeeltelijk akkoord wil komen op het voorstel.
De leden van de CDA-fractie lezen dat het Spaanse voorzitterschap voornemens is om
tot een gedeeltelijke oriëntatie te komen op de Verordening, omdat nu nog niet besloten
kan worden over de zetel van het voorgestelde EU Centrum. Dit onderdeel zal in een
apart traject met het EP worden besproken. Deze leden vragen of de Minister van dit
traject een tijdsindicatie kan geven.
Antwoord
Het Spaanse voorzitterschap streeft met hun agendering van de verordening tegengaan
online seksueel kindermisbruik op de JBZ-Raad van 20 en 21 oktober ernaar om tot een
gedeeltelijke algemene oriëntatie te komen.
Over de zetel van het EU Centrum zal inderdaad worden gesproken in een apart traject
met het Europees Parlement. Op dit moment is geen concreet zicht op het tijdspad van
dit traject waardoor het geven van een tijdsindicatie nu nog niet mogelijk is.
De leden van de CDA-fractie danken de Minister voor haar brief getiteld «Reactie op
de motie over de Europese Verordening ter bestrijding en voorkoming van seksueel misbruik»
(Kamerstuk 26 643, nr. 1011) (Kamerstuk 26 643, nr. 1043). Deze leden steunen de inzet van de Minister om in ieder geval detectie van bestaand
materiaal mogelijk te maken, maar hebben nog wel vragen wat betreft de positie van
de Minister inzake de detectie van nieuw materiaal. Deze leden staan namelijk positief
tegenover het voorstel van de Verordening wat betreft het detectiebevel van toekomstig
materiaal en grooming. De leden van de CDA-fractie lezen dat de Minister alleen kan
instemmen met het voorstel als ten opzichte van de huidige compromistekst de reikwijdte
van het detectiebevel wordt beperkt tot alleen bestaand materiaal, in plaats van toekomstig
materiaal en grooming. Deze leden vragen waarom de Minister alleen wil inzetten op
het detecteren van bestaand materiaal en geen nieuw materiaal, en wat hiervan volgens
de regering de voor- en nadelen van zijn.
Antwoord
Voor het detecteren van nieuw materiaal van seksueel kindermisbruik en grooming is
op dit moment nog geen betrouwbare technologie beschikbaar. De technologieën die momenteel
beschikbaar zijn, hebben een relatief hoog percentage vals-positieve uitkomsten (materiaal
dat achteraf geen materiaal van seksueel misbruik blijkt te zijn). Op deze manier
worden mensen ten onrechte in verband gebracht met de verspreiding van dit materiaal
en dat acht het kabinet zeer onwenselijk. Nederland vindt hierom het huidige voorstel
op deze onderdelen disproportioneel in het licht van de grondrechten die hier in het
geding zijn en acht daarom de hieruit voortvloeiende inbreuk op die grondrechten niet
gerechtvaardigd.
Deze leden vragen in dat kader wat precies het verschil is tussen bestaand en nieuw
materiaal en hoe dit wordt bepaald.
Antwoord
Het is ten eerste van belang om op te merken dat detectie van bekend materiaal en
nieuw materiaal/grooming op een verschillende manier wordt uitgevoerd. Voor detectie
van bekend materiaal worden zogenoemde hashes met een hashdatabase gematcht. Bestaand
materiaal betreft bekend materiaal dat reeds als strafbaar materiaal is geclassificeerd
en als zodanig in een database is opgenomen. Van dit materiaal wordt een zogenaamde
«hash» gemaakt, een identificatie op basis van een pixel. Deze hash wordt vervolgens
opgenomen in een hashdatabase. Het Amerikaanse National Center for Missing and Exploited
Children is een belangrijke bron van meldingen, met een hashdatabase van meer dan
5 miljoen hashwaarden van bevestigd materiaal van online seksueel misbruik van kinderen.
Bij een «hit» weet men dat het gaat om bekend materiaal van seksueel misbruik. Deze
manier van detectie is betrouwbaar en heeft een laag aantal vals-positieven. Apple
en Microsoft doen dit bijvoorbeeld al langere tijd op basis van perceptual hashing.1 Voor detectie van nieuw materiaal en/of grooming wordt gebruik gemaakt van AI-classifiers.
Detectie met het gebruik van classifiers «on-device» levert een relatief hoog aantal
vals-positieven op, reden waarom Nederland de detectie van nieuw materiaal en grooming
buiten de Verordening wil houden.
Deze leden vragen waarom het detecteren van nieuw materiaal en grooming blijkbaar
technologisch niet mogelijk is, terwijl het de Minister in haar brief aangeeft dat
bijvoorbeeld Apple gebruik maakt van een vorm van Client Side Scanning (CSS) om kinderen
te waarschuwen als zij naaktbeelden ontvangen of willen versturen. Deze leden vragen
of zulke technologie, met goede waarborgen, niet ook gebruikt zou kunnen worden om
beelden van online seksueel misbruik te detecteren.
Antwoord
Client-side scanning is een methode om beeldmateriaal op te sporen zonder dat versleutelde
berichtgeving wordt doorbroken. Dat betekent dat er al voor verzending een blokkade
kan worden opgeworpen op bepaald materiaal. Afhankelijk van de instellingen kan dat
op verschillende inhoud, waaronder beeldmateriaal van seksueel kindermisbruik. Op
dit moment is bepaalde technologie om client side scanning toe te passen wel al beschikbaar,
maar verschilt de betrouwbaarheid ervan. Zoals in de beantwoording van de vraag hierboven
geschetst, bestaat bij bestaand materiaal een zeer beperkte kans op vals-positieve
resultaten. Voor nieuw materiaal en grooming is momenteel nog geen technologie beschikbaar
die betrouwbaar genoeg is om het middel van een detectiebevel proportioneel in te
zetten.
De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister de kans groot acht dat opvolging
wordt gegeven aan de voorkeur om alleen bestaand materiaal te kunnen detecteren. Ook
vragen deze leden of de Minister de positie van andere lidstaten wil toelichten, specifiek
als het gaat om het detectiebevel.
Antwoord
Nu het gaat om lopende onderhandelingen, kan er niet in detail getreden worden over
hoe die onderhandelingen verlopen of wat andere landen van het voorstel vinden. Veel
lidstaten hebben bovendien nog geen definitief standpunt bepaald. Wel kan er aangegeven
worden dat Nederland blijft zoeken naar oplossingen die recht doen aan de wens om
op een proportionele en effectieve manier online seksueel kindermisbruik aan te pakken.
De leden van de CDA-fractie vragen wat het voorstel in de praktijk betekent voor de
Wet bestuursrechtelijke maatregelen kinderpornografisch beeldmateriaal en op welke
manier het voorstel de huidige regelgeving rondom de aanpak van online beeldmateriaal
van seksueel kindermisbruik al dan niet kan aanvullen.
Antwoord
Op dit moment betekent het voorstel nog weinig voor de Wet bestuursrechtelijke maatregelen
kinderpornografisch materiaal. Deze wet regelt de bevoegdheden waarop de Autoriteit
online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal kan gaan handhaven. Als het
voorstel voor de verordening in de Raad wordt aangenomen en vervolgens ook na de triloog-fase
met het Europees Parlement kan worden vastgesteld, zal hier uitvoeringswetgeving voor
worden gemaakt. De aanvulling die de verordening kan bewerkstelligen ziet vooral op
het versterken van de verantwoordelijkheid van interpersoonlijke communicatiediensten
op het gebied van materiaal van online seksueel kindermisbruik, op de versterkte samenwerking
tussen lidstaten en de oprichting van een EU-Centrum.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben de geannoteerde agenda van de JBZ-Raad van 28 september
2023 gelezen. Deze leden hebben hier nog een aantal vragen over.
Verordening tot vaststelling van regels ter voorkoming en bestrijding van seksueel
misbruik van kinderen
De leden van de SP-fractie lezen dat tijdens de Raad gesproken zal worden over een
verordening ter voorkoming en bestrijding van seksueel misbruik van kinderen. Het
gaat hierbij echter om een «gedeeltelijke algemene oriëntatie» qua beslissingen op
dit onderwerp. Kan de Minister uitleggen wat dit precies inhoudt en welke onderdelen
nu wel en niet worden besproken? Deze leden zien dat Minister aangeeft niet de technologische
mogelijkheden op het gebied van detecteren van nieuw materiaal of grooming te zien.
Voor deze leden is het waarom nog niet helemaal helder. Kan de Minister deze positie
nog nader toelichten? Hoeveel andere lidstaten hebben bezwaren tegen dit onderdeel
in het voorstel?
Antwoord
De verordening is tijdens de JBZ-Raad van 28 september jl. niet besproken. De gedeeltelijke
oriëntatie heeft ermee te maken dat nog geen besluit kan worden genomen over de zetel
van het beoogde EU Centrum; dat zal via een aparte procedure verlopen.
Het is ten eerste van belang om op te merken dat detectie van bekend materiaal en
nieuw materiaal/grooming op een verschillende manier wordt uitgevoerd, zoals hierboven
reeds toegelicht. Voor detectie van bekend materiaal worden de zogenoemde hashes met
een hashdatabase gematcht. Deze manier van detectie is betrouwbaar en heeft een laag
aantal vals-positieven. Voor detectie van nieuw materiaal en/of grooming wordt gebruik
gemaakt van AI-classifiers. Detectie met het gebruik van classifiers «on-device» levert
een relatief hoog aantal vals-positieve resultaten op2, reden waarom Nederland de detectie van nieuw materiaal en grooming buiten de Verordening
wilt houden.
De onderhandelingen over de verordening lopen nog en van veel lidstaten is de positie
nog onduidelijk.
De leden van de SP-fractie zijn ontstemd over het besluit van de Minister om de motie
van het lid Van Ginneken betreffende chat control (Kamerstuk 26 643, nr. 1011) niet uit te voeren omdat dit de onderhandelingspositie «op slot» zou zetten. Deze
leden hebben al vaker hun onvrede geuit over het precedent dat is ontstaan om moties
niet uit te voeren door te refereren aan een verslechterde onderhandelingspositie,
die vervolgens niet transparant is omdat de Kamer hier ook geen onderdeel van is en
pas achteraf kan horen wat de Minister namens ons land heeft gezegd. Als een motie
hierover niet kan worden uitgevoerd, wat voor positie hebben we dan als Tweede Kamer?
Deelt de Minister de mening dat deze afdoening van de motie de democratische controle
en macht van de Tweede Kamer ernstig ondermijnt en de machtspositie van het kabinet
hiermee extra groot wordt? Momenteel is er nog een aangenomen motie van het lid Van
Weerdenburg (Kamerstuk 26 643, nr. 1047) om in ieder geval, als de motie van het lid Van Ginneken niet wordt uitgevoerd,
geen onomkeerbare stappen te zetten op het gebied van chat control. Het is voor de
aan het woord zijnde leden onduidelijk of het onderdeel chat control bij de aankomende
Raad ter sprake komt. Kunnen deze leden erop vertrouwen dat deze motie dan wel wordt
uitgevoerd en dat er dus geen onomkeerbare stappen worden genomen? Wat gaat de Minister
doen als deze vraag wel wordt voorgelegd op 28 september 2023 en wat zal dan het Nederlandse
standpunt zijn?
Antwoord
De zorgen van de Kamer geuit in het eerste deel van de vraag zijn begrijpelijk echter
wordt er naar gestreefd uw Kamer te allen tijden transparantie over het handelen in
Brussel te bieden en uw Kamer door middel van meerdere brieven over de stand van zaken
te informeren.3 Ook met betrekking tot de laatste motie van het lid van Weerdenburg is de Kamer,
zoals toegezegd, geïnformeerd. Aangezien de JBZ-Raad van 28 september de ontwerpVerordening
niet heeft behandeld is hier ook geen positie op ingenomen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de documenten en brieven over
de JBZ-Raad op 28 september 2023. Hier hebben zij nog een aantal vragen over.
Verslag van de informele JBZ-Raad van 20–21 juli 2023
Uit datzelfde verslag blijkt dat de Minister de Raad heeft medegedeeld dat Nederland
veel heeft geïnvesteerd in digitale en fysieke toegang tot rechtbanken. De leden van
de BBB-fractie onderstrepen het belang van goed toegankelijke rechtspraak. Op welke
manier is geïnvesteerd in digitale en fysieke toegang tot rechtbanken? Op welke manier
houdt de Minister rekening met ouderen wanneer zij spreekt over digitale investeringen?
Houdt de Minister voldoende rekening met het feit dat ouderen vaak de digitale weg
niet goed kennen?
Antwoord
Toegang tot het recht is een prioriteit voor dit kabinet. Het waarborgen en versterken
van de toegang tot het recht versterkt niet alleen het rechtssysteem, maar schept
ook vertrouwen tussen de bevolking en de overheid. De aanpak omtrent de versterking
van de toegang tot het recht, zoals gecommuniceerd aan de Tweede Kamer op 27 juni
jl., richt zich in brede zin op alle rechtzoekenden.4 Het is van belang dat de fysieke en digitale toegang tot het recht en de Rechtspraak
voor iedereen geborgd is en blijft, waarbij aandacht is voor kwetsbare groepen, waaronder
ook ouderen en degene die minder digitaal vaardig zijn.
Ook de Rechtspraak heeft aanhoudende aandacht voor de verbetering van de toegang tot
de rechter en de gerechten. Zo werkt de Rechtspraak aan het optimaliseren van communicatiemiddelen
om rechtzoekenden beter te helpen, waaronder het verduidelijken van brieven en uitleggen
van procedures in begrijpelijkere taal. De Rechtspraak werkt toe naar een website
die zoveel mogelijk op B1 niveau geschreven is en voldoet aan de internationale toegankelijkheids-standaarden
(Web Content Accessibility Guidelines (WCAG) versie 2.1, niveau AA en de ISO/IEC 45500)
voor ontwerp, bouw en beheer van websites. Rechtspraak.nl voldoet voor het grootste
deel aan de standaarden. De fysieke toegankelijkheid voor kwetsbare groepen, waaronder
ouderen en mensen met een beperking, wordt ook gewaarborgd. Alle gerechtsgebouwen
in Nederland voldoen aan het Handboek voor Toegankelijkheid dat gebaseerd is op regelgeving
en wettelijke eisen ten tijde van oplevering. Er is onlangs een landelijke schouw
uitgevoerd bij alle gerechtsgebouwen waarbij de parkeervoorzieningen, ingangen en
deuren, balies en loketten, toiletten, meubilair en logistiek zijn getoetst. In de
komende periode worden de aanbevelingen uit de rapportages van deze schouwen uitgevoerd
en geïmplementeerd waarmee elk gebouw opnieuw gecertificeerd is.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H. Kat, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
M.C. Burger, adjunct-griffier