Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden : Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden
36 435 VIII Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2023 (wijziging samenhangende met Miljoenennota)
Nr. 3 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 4 oktober 2023
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, belast met het voorbereidend
onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm
van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
De vragen zijn op 25 september 2023 voorgelegd aan de Minister van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap. Bij brief van 29 september 2023 zijn ze door de Minister van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap beantwoord.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van
het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie, Michon-Derkzen
De adjunct-griffier van de commissie, Bosnjakovic
1
Welke groepen studenten krijgen op dit moment geen basisbeurs, terwijl ze wel studeren?
Hoeveel studenten zijn dit per groep?
Studiefinanciering bestaat uit verschillende onderdelen: de basisbeurs, aanvullende
beurs, het studentenreisproduct en de lening. Het is afhankelijk van de studie hoeveel
recht op een basisbeurs een student ontvangt (prestatiebeurs). Voor mbo niveau 3 en
4 krijgen studenten een basisbeurs voor de nominale duur van de opleiding. Voor studenten
in het hbo en wo is er in beginsel vier jaar recht op een prestatiebeurs. Dit kan
worden verlengd afhankelijk van de gekozen master. Na de prestatiebeursfase is er
voor zowel mbo-studenten als ho-studenten nog drie jaar de mogelijkheid om te lenen.
Zij krijgen dan nog wel studiefinanciering in de vorm van een lening, maar geen basisbeurs
meer. Op dit moment bevinden zich circa 132.000 studenten in deze leenfase.
Daarnaast zijn er studenten die niet in aanmerking komen voor studiefinanciering.
Het gaat daarbij bijvoorbeeld om mbo-studenten die een bbl-opleiding doen (ongeveer
137.000 in 2022) en studenten in het hbo en wo die een deeltijd opleiding volgen (ongeveer
64.000 studenten in 2022). Ook studenten die aan een opleiding beginnen na hun dertigste,
hebben geen recht op studiefinanciering. Zij kunnen in veel gevallen wel gebruik maken
van het leven lang leren krediet.
2
Hoeveel studenten stromen door van een hbo1-bachelor naar een wo2-master? Krijgen zij studiefinanciering? Zo nee, waarom niet?
In 2022 stroomden 1.300 studenten rechtstreeks door van de hbo-bachelor naar de wo-master.
Een deel van de hbo-studenten heeft echter eerst een schakeljaar (pre-master) nodig
om te kunnen starten met de wo-master. Historisch gezien weten we dat ongeveer 11%
van de hbo-bachelor gediplomeerden uiteindelijk, dus met eventueel inbegrip van zo’n
schakeljaar, een wo-master gaat doen. In studiejaar 2021/2022 haalden ongeveer 66.000
studenten hun hbo-bachelor diploma. Naar schatting zullen dan ongeveer 7.300 studenten
uit dat studiejaar uiteindelijk een wo-master doen.
Het is afhankelijk van de gekozen studie en de gebruikte prestatiebeursrechten tijdens
de bachelor hoeveel prestatiebeurs zij nog ontvangen. In het hbo en wo geldt dat studenten
in beginsel vier jaar recht hebben op een basisbeurs. Dat is voldoende voor het volgen
van een hbo-bachelor, die in de regel vier jaar duurt, of voor de combinatie van een
wo-bachelor en éénjarige wo-master. Vervolgens kunnen extra prestatiebeursrechten
worden toegekend voor een hbo-master en voor een meerjarige wo-master.
Als de student de vier jaar prestatiebeursrechten tijdens de hbo-bachelor heeft gebruikt,
dan is er voor een éénjarige wo-master geen recht op een basisbeurs. Bij een meerjarige
master is er recht op prestatiebeurs voor één jaar minder dan de nominale duur. Bij
de combinatie hbo-bachelor en wo-master is er dus recht op een basisbeurs voor één
jaar minder dan de nominale duur van de opleiding.
Deze opbouw van de prestatiebeursrechten bestond al in het oude basisbeursstelsel.
Hier is niets aan gewijzigd bij de herinvoering van de basisbeurs, omdat vanwege de
wens voor een spoedige herinvoering zoveel mogelijk is aangesloten bij bestaande begrippen
en systemen.
3
Hoeveel kost het om alle studenten die doorstromen van een hbo-bachelor naar een wo-master
recht te geven op een basisbeurs voor deze master?
Voor de berekening van dit antwoord wordt uitgegaan van het aantal studenten uit vraag
2. Dit betekent dat circa 7.300 studenten per jaar een hbo-bachelordiploma halen en
daarna een wo-master gaan doen. Deze studenten zullen naar verwachting voornamelijk
uitwonend zijn. De basisbeurs voor uitwonende studenten bedraagt op dit moment € 274,90.
Dit is het bedrag exclusief de tijdelijke verhoging voor uitwonende studenten die
een basisbeurs ontvangen in studiejaar 23/24. De verwachte kosten voor alleen het
recht geven op de basisbeurs bedraagt dan jaarlijks circa € 24 miljoen. Hierbij wordt
geen rekening gehouden met gedragseffecten, die zich bijvoorbeeld voor kunnen doen
als meer studenten door deze maatregel besluiten deze route te volgen. In aanvulling
hierop zou een extra jaar aanvullende beurs voor deze groep circa € 25 miljoen per
jaar kosten, en een extra jaar studentenreisproduct circa € 11 miljoen per jaar. Ook
hierbij is geen rekening gehouden met gedragseffecten.
4
Kunt u de kosten onder de kop «Maatregelen herinvoering basisbeurs» uitsplitsen?
Met ingang van studiejaar 2023–2024 is het wetsvoorstel herinvoering basisbeurs in
werking getreden. In de ontwerpbegroting 2023 stonden de bedragen uit dit wetsvoorstel
verwerkt op het instrument herinvoering basisbeurs. In deze Suppletoire begroting
zijn de bedragen van het wetsvoorstel voor 2023 toegerekend aan de verschillende financiële
instrumenten zoals de basisbeurs en de aanvullende beurs. De toerekening aan de latere
jaren vindt plaats in de ontwerpbegroting 2024.
In onderstaande tabellen zijn de verschillende kosten weergegeven die zijn overgeboekt
van het instrument herinvoering basisbeurs. Daarnaast zijn deze tegenboekingen zichtbaar
in de Suppletoire begroting in Tabel 8 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 11.
Tabel: Relevante mutaties (Bedragen x € 1.000)
Instrument
bedrag 2023
Toelichting boeking
Maatregelen herinvoering basisbeurs (relevant)
€ – 34.387
de verschillende bedragen op het instrument herinvoering basisbeurs zijn weggeboekt
naar de betreffende financiele instrumenten
Basisbeurs gift (relevant)
€ 5.476
Uitgaven voor basisbeurzen
Aanvullende beurs gift (relevant)
€ 15.331
Uitgaven voor aanvullende beurzen in het kader van maatregelen niet-gebruik (verruiming
inkomensgrens aanvullende beurs is met ingang van januari 2024)
Dienst Uitvoering Onderwijs
€ 13.580
Uitgaven voor uitvoeringskosten DUO
Totaal
€ 0
Tabel: Niet-relevante mutaties (Bedragen x € 1.000)
Instrument
bedrag 2023
Toelichting boeking
Maatregelen herinvoering basisbeurs (niet- relevant)
€ – 390.500
de verschillende bedragen op het instrument herinvoering basisbeurs zijn weggeboekt
naar de betreffende financiele instrumenten
Basisbeurs gift (niet-relevant)
€ 507.000
Uitgaven voor basisbeurzen
Aanvullende beurs gift (niet-relevant)
€ 32.000
Uitgaven voor aanvullende beurzen in het kader van maatregelen niet-gebruik (verruiming
inkomensgrens aanvullende beurs is met ingang van januari 2024)
Rentedragende lening (NR)
€ – 148.500
(Minder) uitgaven aan leningen door herinvoering basisbeurs
Totaal
€ 0
Voor het ho en bol 3–4 geldt de prestatiebeurssystematiek waarbij de prestatiebeurzen
alleen worden omgezet in een gift als binnen 10 jaar het diploma wordt gehaald. Deze
prestatiebeursuitgaven worden in de begroting als niet-relevant behandeld. Om die
reden zijn de meeste uitgaven die vanuit het instrument herinvoering basisbeurs naar
de verschillende instrumenten zijn overgeboekt niet-relevante uitgaven.
5
Klopt het dat de studentgebonden bedragen in de toekomst zullen dalen? Waarom is dit
zo? Wat zijn hiervan de verwachte effecten voor onderwijsinstellingen?
De suppletoire begroting die bij Prinsjesdag is ingediend bevat voor het hoger onderwijs
geen voorstellen die een significante impact op de studentgebonden bedragen hebben.
In de ontwerpbegroting 2024 is in tabel 33 een weergave opgenomen van de gemiddelde
«onderwijsbijdrage per student». De actuele raming van deze bijdragen fluctueert de
komende jaren voor zowel hbo als wo zeer licht met ca. € 100–200 gemiddeld per student
door beperkte fluctuaties in het geraamde beschikbare macrobudget. De instellingen
ontvangen jaarlijks bekostiging in de vorm van een rijksbijdrage, naast andere inkomsten
die zij genereren waaronder het collegegeld. De hoogte van de bekostiging per instelling
wordt bepaald aan de hand van de in het uitvoeringsbesluit WHW 2008 neergelegde berekeningswijze.
Instellingen kunnen van de beschikbare meerjarige prognoses gebruik maken in hun ramingen
en indien nodig hun begroting tijdig bijstellen. Van de geraamde fluctuaties in de
onderwijsbijdrage per student worden op dit moment geen grote effecten op de onderwijsinstellingen
verwacht. Individuele instellingen kunnen wel geconfronteerd worden met fluctuaties
in de instroom van het aantal studenten als gevolg van bijvoorbeeld regionale demografische
ontwikkelingen, die doorwerken in de hoogte van de bekostiging.
6
Wat zijn de effecten van de bezuiniging van 1,4 miljard euro op het Nationaal Groeifonds
voor de publieke onderwijsinstellingen3?
In de motie Hermans c.s. is het Nationaal Groeifonds (NGF) genoemd als mogelijke dekkingsbron
voor het met een jaar verlengen van de huidige korting en het eenmalig niet indexeren
van de accijnzen. Het is op dit moment nog onduidelijk of en hoe een korting op het
NGF precies wordt ingevuld. In de Kennispijler van het Nationaal Groeifonds zijn in
de eerste rondes een groot aantal projecten toegekend, dan wel voorwaardelijk of via
een reservering. Er is reeds voor € 3.246,1 miljoen toegekend aan projecten, waarvan
€ 868,6 miljoen direct, € 1.709,4 miljoen voorwaardelijk en € 668,1 miljoen gereserveerd.
Een groot deel van deze middelen zijn bestemd voor projecten voor het onderwijs (zie
tabel). Dit zijn projecten die bijdragen aan met name de versterking van het lerend
vermogen in het onderwijs, de verdere professionalisering van leraren, innovatieve
inrichting van de onderwijshuisvesting, een Leven Lang Ontwikkelen (LLO) en de toepassingsmogelijkheden
op het gebied van digitalisering.
Ronde
Project
Gereserveerd
Voorw. toegekend
Toegekend
Thema
1
Leeroverzicht & Skills
44,7
LLO
1
Nationaal Onderwijslab
63
79,6
Onderwijs
2
Collectief laagopgeleiden en laaggeletterden
42,6
7,6
LLO
2
Digitaal Onderwijs Goed Geregeld
34,3
Onderwijs
2
Impuls Open Leermateriaal
57,5
20,5
Onderwijs
2
Nationale LLO Katalysator
225
167
LLO
2
Npuls
420
140
Onderwijs
2
Ontwikkelkracht
231,2
101,2
Onderwijs
2
Opschaling publiek private samenwerking in het beroepsonderwijs
57,4
152,6
LLO
3
Creative Industries Immersive Impact Coalition (CIIIC)
200
Overig
3
DUTCH
84
48
Onderwijs
/Arbeidsmarkt
3
Innovatieprogramma Onderwijshuisvesting
208,5
275,2
Onderwijs
3
Investeren in het Talent van de Toekomst
351,6
Onderwijs
3
Meer Uren Werkt!
45
30
Arbeidsmarkt
3
Nationale Aanpak Professionalisering Leraren
86,5
73,1
Onderwijs
Totaal
€ 668,1 miljoen
€ 1.709,40 miljoen
€ 868,6 miljoen
€ 3.246,10 miljoen
De gereserveerde middelen zijn niet juridisch-verplicht. Er zijn daarentegen wel verwachtingen
gewekt bij de indieners, waaronder onderwijsinstellingen. De reserveringen betreffen
in sommige gevallen de uitvoering van een tweede fase van een project, bijvoorbeeld
het opschalen van digitale innovaties die worden ontwikkeld in het Nationaal Onderwijslab
AI. Als deze tweede fase niet door kan gaan, betekent dit dat de doelstellingen van
het project niet kunnen worden behaald. Voor middelen die gereserveerd zijn voor voorstellen
die nog moeten starten, geldt dat beoogde verbeteringen voor het onderwijs niet gerealiseerd
kunnen worden.
Voor toekomstige rondes is nog € 4 miljard beschikbaar voor de Kennispijler. De nog
resterende middelen voor de Kennispijler zijn belangrijk voor kansrijke projecten
die eraan bijdragen dat het onderwijs klaar is voor de toekomst.
7
Kunt u een overzicht geven van alle verschillen in studiefinanciering tussen mbo4, hbo en wo?
Studiefinanciering verschilt op een aantal vlakken tussen mbo en ho. Zo verschillen
onder andere de bedragen van de basisbeurs en aanvullende beurs: de basisbeurs voor
uitwonenden is voor mbo’ers hoger dan voor studenten in het hbo en wo, terwijl dat
voor de basisbeurs voor thuiswonenden en de maximale aanvullende beurs andersom is.
Ook verschilt het afbouwpad van de aanvullende beurs en hebben minderjarige mbo’ers
geen, maar minderjarige studenten in het hbo en wo wel recht op studiefinanciering.
Om recht te doen aan de materie is het kabinet voornemens deze verschillen op een
rij te zetten in de brief over de waaier die MOCW heeft aangekondigd voor komend voorjaar.
8
Kunt u inzicht geven in de verschillen in kosten van studiefinanciering voor verschillende
studenten? Hoeveel cumulatieve studiefinanciering krijgt een gemiddelde bbl5, bol6, hbo en wo student?
In onderstaande tabel staan de kosten van de verschillende soorten studiefinanciering
die studenten kunnen ontvangen per 1 september 2023, exclusief lening. Een bbl-student
ontvangt geen studiefinanciering. Voor hbo- en wo-studenten gelden gelijke bedragen
in de studiefinanciering. Goed om te vermelden is ook dat de onderstaande bedragen
voor bol 3 en 4, hbo en wo prestatiebeurzen zijn. Voor bol 1 en 2 gaat het om giften.
bol
hbo/wo
Basisbeurs thuiswonend
€ 90,85
€ 110,30
Basisbeurs uitwonend
€ 296,51
€ 274,90
Aanvullende beurs
Max. € 381,25 (thuiswonend)
Tot een inkomen van € 57.000
Max. € 405,23 (uitwonend)
Tot een inkomen van € 58.000
Max. € 416
Tot een inkomen van € 55.000 (wordt vanaf 2024 € 72.000)
Bol-studenten kunnen de maximale aanvullende beurs ontvangen bij een inkomen van de
ouders tot € 39.300. Voor hbo/wo-studenten ligt deze grens op € 35.200.
Studentenreisproduct
€ 120,96
€ 120,96
De maandelijkse kosten die aan studenten wordt berekend voor het gebruik van het studentenreisproduct
Tijdelijke verhoging basisbeurs uitwonend in 2023/2024
€ 164,30
€ 164,30
Totaal thuiswonend
€ 593,06
€ 647,26
Totaal uitwonend
€ 987,00
€ 976,16
Met cumulatieve studiefinanciering wordt doorgaans gedoeld op de cumulatie van Nederlandse
studiefinanciering met studiefinancieringsregelingen, of vergelijkbare regelingen,
in het buitenland. Voor bbl-studenten is dergelijke cumulatie niet mogelijk omdat
bbl-studenten geen recht hebben op studiefinanciering. Voor ho-studenten is cumulatie
niet toegestaan. Voor bol-studenten is cumulatie nog toegestaan, maar het kabinet
is voornemens om dat aan te passen. Er zijn geen cijfers bekend over de mate waarin
cumulatie alsnog plaatsvindt en de bedragen die daarbij zijn gemoeid.
9
Hoeveel extra vaste contracten zijn er per sector bijgekomen? Wat verwacht u voor
2024?
Rond de OCW-begrotingsbehandeling in 2022 is de motie Westerveld c.s. aangenomen (36 200 VIII, nr. 47) met het verzoek «in de OCW-begroting 2024 doelstellingen en streefwaarden op te
nemen over het aantal vaste dienstverbanden uitgesplitst per functie». Ter uitvoering
van die motie is in de Beleidsagenda van de OCW-begroting 2024, in de paragraaf beleidsprioriteiten,
een passage opgenomen over vaste contracten. Hierin staat dat het streven van dit
kabinet is dat structureel werk in het onderwijs in vast dienstverband wordt verricht.
Om de ontwikkeling te volgen, is onlangs een beleidsindicator voor het aandeel vaste
contracten per functiegroep opgesteld. Met deze beleidsindicator kan een volledig
en meerjarig beeld worden gegeven over de verschillende sectoren en verschillende
functiecategorieën.
In onderstaande tabellen staan de meest recente cijfers van het aandeel vaste contracten
in het po, vo, mbo, hbo en wo. In de sectoren vo en mbo is er voor de functiecategorie
onderwijsgevend personeel in 2022 een (lichte) daling van het aandeel vaste contracten.
In de sector wo is voor het jaar 2022 een stijging te zien in vaste contracten van
wetenschappelijk personeel.
Aandeel vaste contracten in po, vo en mbo in 2021 en 2022
po
vo
mbo
Directie
2021
91,2%
88,0%
86,3%
2022
90,7%
88,1%
86,3%
Leraren
2021
88,5%
80,1%
79,1%
2022
88,5%
78,3%
78,4%
Ondersteunend personeel
2021
72,3%
79,9%
76,2%
2022
69,9%
75,6%
74,5%
Aandeel vaste contracten in hbo en wo in 2021 en 2022
hbo
wo
docerend en ondersteunend personeel (hbo) / wetenschappelijk personeel (wo)
2021
81,6%
59,8%
2022
82,0%
65,7%
Bron: ocwincijfers.nl en website Vereniging Hogescholen
Gegeven de doelstelling blijven we de ontwikkeling volgen. De volledige en meerjarige
cijfers zijn in de genoemde beleidsindicator te vinden op:
Aandeel vaste contracten in het po, vo en mbo | Begroten en verantwoorden | OCW in
cijfers
10
Hoeveel starters- en stimuleringsbeurzen zijn er in 2023 uitgekeerd? Hoeveel verwacht
u er voor 2024?
Het aantal in 2023 uitgekeerde starters- en stimuleringsbeurzen is nog niet bekend,
omdat de cijfers conform afspraken in het bestuursakkoord worden gepubliceerd in de
jaarverslagen van universiteiten en die verschijnen voor 1 juli het daaropvolgende
jaar. Met andere woorden, de cijfers van 2023 worden pas gepubliceerd kort voor of
uiterlijk op 1 juli 2024. Ten aanzien van 2024 kan ik vermelden dat ik prognoses heb
opgevraagd bij de Universiteiten van Nederland (UNL) en dat dit proces nog lopende
is.
11
Klopt het dat er in totaal 50 miljoen euro structureel over is op de begroting?
Wij herkennen het genoemde bedrag van 50 miljoen euro niet. Er is op de OCW begroting
geen ruimte over.
12
Klopt het dat er op de post studiefinanciering een incidentele meevaller is van 160 miljoen euro
en een structurele meevaller van 70 miljoen euro? Waarvoor worden deze meevallers
ingezet?
Bij voorjaarsnota 2023 was er inderdaad een meevaller op de Studiefinancieringsraming
van incidenteel € 160 miljoen in 2024 aflopend naar € 70 miljoen structureel. Deze
meevallers zijn betrokken bij de integrale voorjaarsbesluitvorming, waarbij gekeken
wordt naar het totale beeld van mee- en tegenvallers en in- en extensiveringen. De
per saldo meevaller op de OCW-begroting is ingezet ter dekking van rijksbrede problematiek.
13
Wat is er al concreet gebeurd met de investeringen in wetenschap? Hoe komen resultaten
daarvan op dit moment tot uiting?
Hieronder vindt u een stand van zaken van de uitvoering van de investeringen in wetenschap:
• Sectorplannen: aan sectorplannen wordt structureel € 200 miljoen besteed. De adviescommissie
sectorplannen heeft in juli 2023 in haar advies geoordeeld dat de implementatie van
de sectorplannen voorspoedig is gestart. De commissie geeft aan dat er met de sectorplannen
«een belangrijke impuls gegeven [wordt] aan de kwaliteit van onderzoek en onderwijs
door het stimuleren van samenwerking en gezamenlijke scherpe keuzes tussen en binnen
universiteiten en umc’s». Dit biedt vertrouwen dat de universiteiten en umc’s nog
steeds goed op weg zijn met hun doelstellingen: ze verwachten over de hele looptijd
in ieder geval 1.200 extra vaste banen te realiseren en dat zorgt voor de nodige rust
en ruimte.
• Starters- en stimuleringsbeurzen: er is jaarlijks € 300 miljoen beschikbaar voor starters
en stimuleringsbeurzen. Deze beurzen verlichten de werkdruk, bevorderen vaste contracten,
en helpen jonge onderzoekers met hun start in hun carrière. Het aandeel wetenschappelijk
personeel dat zegt zeer veel werkdruk te ervaren is gedaald van 32% naar 28% tussen
2019 en 2022. Het percentage dat zegt veel werkdruk te ervaren is echter wel gestegen
van 40 naar 45%, dit duidt op een verplaatsing van vijf procentpunt van zeer veel
werkdruk naar veel werkdruk: een (kleine) verbetering.
• Praktijkgericht onderzoek: aan praktijkgericht onderzoek wordt jaarlijks € 100 miljoen
besteed, waarmee we antwoord kunnen geven op vragen van de regionale beroepspraktijk
en onderzoek aan hogescholen bevorderen. Het praktijkgericht onderzoek speelt ook
een belangrijke rol in regionale ecosystemen. Bovendien doen 25 hogescholen mee aan
de pilot voor professional doctorate, waarmee studenten in het hbo zich na hun bachelor
verder kunnen doorontwikkelen. Hier gaat jaarlijks € 5 miljoen heen.
• Europese samenwerking: € 80 miljoen wordt jaarlijks besteed aan de matchingsregeling
Horizon Europe, om kennisinstellingen te compenseren voor de matchingskosten die zij
maken voor hun deelname aan Europese trajecten. Daarnaast is er € 12 miljoen extra
jaarlijks tot en met 2029 beschikbaar voor Europese partnerschappen vanuit het fonds
voor onderzoek en wetenschap, en nog eens voor jaarlijks € 38 miljoen tot en met 2029
die via de begroting van EZK wordt besteed. Nederland krijgt momenteel 9% van het
geld van Horizon, en is hiermee de vierde aanvrager in Europa. Door deze regeling
helpen we kennisinstellingen om deze Europese kansen te benutten.
• Infrastructuur: er is € 50 miljoen extra jaarlijks tot en met 2031 beschikbaar voor
wetenschappelijke infrastructuur vanuit het fonds onderzoek en wetenschap. Het honoreringspercentage
wetenschappelijke infrastructuur is gestegen van 39% in 2020 naar 70% in 2022. Door
deze extra investeringen kunnen Nederlandse wetenschappers bijvoorbeeld gebruikmaken
van de rekenkracht van een supercomputer. Een ander voorbeeld is de scherpste MRI-scanner
ter wereld die in Nijmegen wordt gebouwd.
• Open Competitie: er is € 60 miljoen extra jaarlijks tot en met 2031 beschikbaar voor
de open competitie vanuit het fonds voor onderzoek en wetenschap. Door dit programma
worden wetenschappers gefaciliteerd om vrij en ongebonden en creatief onderzoek te
doen. Het honoreringspercentage in de open competitie van NWO is gestegen van 15%
in 2020 naar 23% in 2022.
• Toponderzoek: voor de summit grants is de 20 miljoen extra per jaar reeds besteed
voor 2022 en 2023. Hierdoor kunnen er nu negen in plaats van vier baanbrekende projecten
van wereldklasse worden ondersteund. De deadline van de call is geweest, de projecten
worden momenteel beoordeeld. De eerste toekenningen zijn inmiddels geweest.
• Open science: er is € 20 miljoen per jaar beschikbaar tot en met 2031 voor open science
vanuit het fonds voor onderzoek en wetenschap. Om open science de norm te maken in
Nederland is er een regieorgaan ingericht: Open Science NL (oprichtingsdatum 29 maart
2023). Het regieorgaan is al volledig operationeel en de medewerkers werken nu aan
het eerste werkprogramma.
• Wetenschapscommunictatie: op dit moment is de stichting het nationaal Expertisecentrum
voor Wetenschapscommunicatie en Samenleving (NEWS) in oprichting. Het is volledig
gedragen door het veld, mede door het kundige advies van twee kwartiermakers uit het
veld. Met NEWS wordt de verbinding tussen de wetenschap en de maatschappij versterkt.
• Sociale veiligheid: op het gebied van sociale veiligheid is een programma gestart.
• Kennisveiligheid: er wordt ook ingezet op meer bewustzijn rondom kennisveiligheid.
Zo wordt het Loket Kennisveiligheid doorontwikkeld en wordt een learning community
opgezet. Ook start een wetgevingstraject screening kennisveiligheid en wordt de inzet
op cyberveiligheid gecontinueerd (waaronder de ontwikkeling van cyberveiligheidsbeleid
en een cyberweerbaarheid adviesloket). Tot slot vergroot het ministerie haar inzet
op kennisveiligheid ook internationaal; we werken mee aan een strategische agenda
voor de Europese Unie en wisselen beleid uit met gelijkgezinde landen.
14
Hoeveel verlof is er in een jaar opgenomen door docenten die ouder zijn dan 57 jaar
en hoeveel heeft dat onderwijsinstellingen gekost? Met hoeveel procent hadden de salarissen
van alle docenten verhoogd kunnen worden als deze uitgave was ingezet voor een salarisverhoging
voor alle docenten in plaats van alleen voor oudere docenten?
Sinds 2014 is er een regeling voor duurzame inzetbaarheid en wordt de seniorenregeling
BAPO afgebouwd. De regeling voor duurzame inzetbaarheid biedt iedere werknemer jaarlijks
zo’n 40 verlofuren en werknemers vanaf 57 jaar daar bovenop 130 uur. In 2022 is het
totaal aantal opgenomen uren verlof voor docenten ouder dan 57 jaar in het po, vo
en mbo zo’n 1.818 fteIn 2022 is het totaal aantal opgenomen uren verlof voor docenten
ouder dan 57 jaar in het po, vo en mbo zo’n 1.818 fte. In 2014 was het aantal uren
verlof dat voor hetzelfde vergelijkbare doel werd opgenomen nog 8.131 fte.In 2014
was het aantal uren verlof dat voor hetzelfde doel werd opgenomen nog 8.131 fte.
Tussen 2014 en 2022 is het aantal uren verlof dus met zo’n 78% afgenomen en die daling
is nog gaande. Een uitruil voor loonruimte van iedereen alle docenten betekent de
kosten van deze regelingen van PM 1.818 fte 57-plussers verdelen over circa 181.300
fte docenten in het po, vo en mbo.
15
Hoeveel docenten hebben kunnen meepraten over de cao7 waarin is afgesproken niets te veranderen aan het bestaande extra verlof voor werknemers
ouder dan 57 jaar? Hoeveel van hen waren zelf ouder dan 45 jaar? Hoeveel van hen waren
jonger dan 45 jaar en hoe hebben jonge docenten kunnen meepraten over hun cao?
Deze specifieke informatie heeft OCW niet voorhanden. In principe kunnen alle werknemers
die dat willen via een vakbond invloed uitoefenen op de cao. Het onderwijs kent als
sector een relatief hoge organisatiegraad: in 2021 was ruim 30% van de werknemers
lid van een vakbond. Tevens is bekend dat jongere werknemers minder vaak lid zijn
dan oudere werknemers.
16
Op hoeveel basisscholen is er een concreet plan van aanpak om de doorlopende leerlijn
van kinderen te laten aansluiten bij de peuteropvang en de buitenschoolse opvang?
Samenwerking tussen peuteropvang, buitenschoolse opvang en scholen kan veel verschillende
vormen aannemen. Welke keuze scholen daarin maken, wordt niet bijgehouden.
17
Hoeveel onderwijsassistenten werken er ook op een kinderopvang?
De functie voor onderwijsassistent en medewerker in de buitenschoolse opvang hebben
hetzelfde opleidingsniveau. Daarnaast bieden de werktijden ook mogelijkheden voor
het combineren van beide functies. Het is echter niet bij de Ministeries van OCW en
SZW bekend hoeveel onderwijsassistenten ook gebruik maken van deze mogelijkheden.
18
Hoeveel onderwijsassistenten hebben met hun leidinggevende gesproken over mogelijkheden
om meer uren te werken? Welk deel daarvan is meer uren gaan werken? Hoeveel onderwijsassistenten
hebben een dergelijk gesprek nog niet gehad?
Er is geen onderzoek beschikbaar waaruit blijkt hoeveel onderwijsassistenten met hun
leidinggevenden wel of (nog) niet hebben gesproken over mogelijkheden om meer uren
te werken. Daarom is ook niet bekend welk deel daarvan meer uren is gaan werken.
Wel is er een beeld hoe het bij leraren gaat: Uit recent onderzoek van ResearchNed
(2023) blijkt dat 42,5% van de leraren in het po, vo en mbo de afgelopen vijf jaar
een gesprek heeft gehad over contractuitbreiding. Meer dan de helft van de leraren
heeft in de afgelopen vijf jaar geen gesprek gehad met de leidinggevende over meer
uren werken. Van de leraren die een gesprek hebben gehad is 32,4% meer gaan werken
en heeft 2,9% afspraken gemaakt om op een later moment meer uren te gaan werken. De
meeruren-aanpak is om de ervaringen met het stimuleren van meer uren werken breed
te delen en schoolbesturen verder te ondersteunen die hiermee aan de slag zijn of
gaan.8 Het belang van het voeren van het gesprek over meer uren werken wordt daarin onder
de aandacht gebracht.
19
Hoeveel scholen doen mee binnen het programma «School en Omgeving»? Welke gemeenten
zijn dit? Hoeveel leerlingen zijn dit? Hoe is hierin de verdeling tussen po9 en vo10?
Vorig schooljaar ontvingen 128 coalities van scholen, gemeenten en lokale partijen
subsidie voor het verrijken van school en omgeving. Het ging om ruim 600 schoolvestigingen
die in de coalitie samenwerkten met onder andere gemeenten, sport- en cultuurorganisaties,
buitenschoolse opvang, welzijnswerk, en bibliotheken. De zogenoemde voorlopers en
doorgroeiers boden vorig jaar al een verrijkt aanbod aan 124.000 leerlingen, en gaven
aan dit in 2023 te willen uitbreiden met nog 57.160 leerlingen. Circa 60% van de coalities
had alleen po-scholen in de coalitie, en 40% had alleen vo- scholen of zowel vo- als
po-scholen in de coalitie. Op het dashboard School en Omgeving is te vinden welke
gemeenten deel uitmaken van de bestaande coalities.11
Op dit moment staat de aanvraagperiode voor de subsidieregeling School en Omgeving
2023–2025 nog open. Pas na het beoordelen van alle aanvragen en het versturen van
de beschikkingen van de gehonoreerde aanvragen, is het mogelijk de verdeling tussen
po en vo vast te stellen voor de nieuwe subsidieronde. Datzelfde geldt voor de betrokken
gemeenten en het aantal leerlingen.
20
Hoeveel kinderen krijgen een schoolmaaltijd? Om hoeveel scholen gaat dit en wat is
de verdeling tussen primair - en voortgezet onderwijs? Wat is bij de uitvoering van
de schoolmaaltijden de verdeling tussen tussen de maaltijden op school en de boodschappenkaarten?
Hoeveel schoolmaaltijden verwacht u voor 2024?
Op dit moment maken ruim 220.000 leerlingen gebruik van het programma schoolmaaltijden.
Van de scholen die deelnemen aan het programma is twee derde een school in het primair
onderwijs en één derde een school in het voortgezet onderwijs. Van alle scholen kiest
de meerderheid (twee derde) voor het organiseren van een maaltijd op school. De overige
scholen (een derde) maken gebruik van een boodschappenkaart. Het is moeilijk in te
schatten hoeveel leerlingen mee zullen doen in 2024. Voor de 220.000 leerlingen die
nu een maaltijd krijgen, zijn voor volgend jaar ook financiële middelen voor een maaltijd
beschikbaar. Scholen kunnen zich nog steeds aanmelden voor het programma en er blijven
ook nog steeds aanvragen binnenkomen. Het is daarom moeilijk om in te schatten hoeveel
scholen en leerlingen volgend jaar mee zullen doen.
21
Kan inzichtelijk worden gemaakt hoe het budget voor maatschappelijke diensttijd is
ingevuld voor 2023? Kunt u een overzicht leveren van de top 10 organisaties/projecten
die het meeste subsidie hebben ontvangen?
In 2023 is voor het programma MDT een budget beschikbaar van circa € 186 miljoen op
het instrument subsidies en een budget van circa € 14 miljoen op het instrument opdrachten.
Dit betekent een totaal beschikbaar budget voor MDT in 2023 van circa € 200 miljoen.
Het overgrote deel van het beschikbare budget wordt ingezet voor (of via) de hoofdsubsidieregeling.
Hoeveel dat exact zal zijn, wordt eind november duidelijk. Dan zijn de aanvragen beoordeeld
en de beschikkingen van de gehonoreerde aanvragen verstuurd.
22
Wat is de totale procentuele loonstijging van leraren in het primair - en voortgezet
onderwijs, in de afgelopen drie jaar, reëel en nominaal?
De totale procentuele loonstijging van leraren in de afgelopen drie jaar 2021 t/m
2023 was in het primair onderwijs (po) gemiddeld nominaal 27% en reëel 10,4%. In het
voortgezet onderwijs (vo) was dit gemiddeld nominaal 17% en reëel 0%. Voor Nederland
was de reële loonstijging negatief 5,6%. Dit zijn de loonstijgingen op basis van de
structurele cao-afspraken. De loonstijging kan in de praktijk hoger zijn door incidentele
loonontwikkeling. Bijvoorbeeld met eenmalige uitkeringen of extra periodieken.
Het verschil tussen de nominale procentuele loonstijging en de inflatie is de zogeheten
reële loonontwikkeling. In 2021 stegen de lonen structureel in het po met 2,25% en
in het vo met 1,88%. In het po is naast deze salarisverbetering de totale beloning
sinds 2022 ook gestegen door het dichten van de loonkloof met het voortgezet onderwijs,
voor leraren gemiddeld met zo’n 10%. In het po en vo is in 2022 een loonstijging van
4,75% afgesproken en in 2023 een stijging van zo’n 10% (o.b.v. de onderhandelaarsakkoorden
van 12 september 2023).
In Nederland was de gemiddelde (contract)loonstijging in de markt in 2021 tot en met
2023 zo’n 11%. De gemiddelde inflatie is 2,7% in 2021, 10,0% in 2022 en 3,9% in 2023.
23
Kan inzichtelijk worden gemaakt op hoeveel scholen de arbeidsmarkttoelage voor scholen
met een hoge achterstandsscore wordt gebruikt? Zijn er scholen met een hoge achterstandsscore
die geen gebruik maken van de toelage?
Voor 15% van de scholen in het po en vo is sinds het schooljaar 2021–2022 een zogenoemde
arbeidsmarkttoelage beschikbaar gesteld. Er zijn 1045 vestigingen in het po en 254
in het vo die de arbeidsmarkttoelage ontvangen. Uit monitoring blijkt dat de grote
meerderheid van de scholen het geld voor de arbeidsmarkttoelage daadwerkelijk inzet
voor een toelage voor hun leraren.
24
Kan inzichtelijk worden gemaakt op welke samenwerkingsverbanden wordt gekort in verband
met de te hoge reserves?
Op 19 september heeft uw Kamer van ons een brief ontvangen over de verdere invulling
van de motie Westerveld. In deze brief is toegelicht welke keuzes er zijn gemaakt
ten aanzien van de generieke korting. (Kamerstuknummer 31 497, nr. 467)
Het bedrag dat gekort zal worden bedraagt € 31,5 miljoen, en samenwerkingsverbanden
die hierdoor een eigen vermogen onder de signaleringswaarde krijgen worden gelijktijdig
gecompenseerd voor circa € 11,6 miljoen. Per saldo wordt er dus € 19,9 miljoen gekort.
Voor samenwerkingsverbanden in het po betekent dit dat het bedrag per leerling voor
zware ondersteuning inclusief de loonbijstelling met € 13,50 wordt verlaagd, naar
€ 477,27. In het vo wordt dit bedrag met € 12,50 verlaagd, naar € 781,39. Samenwerkingsverbanden
die op 31 december 2022 geen bovenmatig eigen vermogen hadden, worden volledig voor
deze korting gecompenseerd.
Er zijn 102 samenwerkingsverbanden die een bovenmatig eigen vermogen hebben. Van die
102 samenwerkingsverbanden worden er 9 gedeeltelijk gecompenseerd omdat zij als gevolg
van de korting een eigen vermogen hebben dat lager is dan de signaleringswaarde. De
andere 93 samenwerkingsverbanden worden gekort en niet gecompenseerd.
49 samenwerkingsverbanden hebben geen bovenmatig eigen vermogen en worden volledig
gecompenseerd voor de korting. In november worden de korting en compensatie verwerkt.
25
Hoeveel geld is er in 2023 tekort voor de lerarenbeurs om iedereen een beurs te geven
die een aanvraag heeft gedaan? Hoeveel lerarenbeurzen zijn er dit jaar uitgekeerd?
Hoeveel aanvragen zijn er gedaan?
Om alle aanvragen die in aanmerking kwamen voor subsidie te kunnen honoreren was er
in juni € 2,7 miljoen extra nodig. Omdat het studiejaar en schooljaar gestart zijn,
de ervaring leert dat afgewezen aanvragers zich uitschrijven voor hun studie, en je
nu niet meer kunt inschrijven is het alsnog toekennen van aanvragen weinig zinvol.
Er zijn 5305 aanvragen toegekend en er zijn 224 aanvragen afgewezen wegens tekort
aan budget. Afgewezen aanvragers krijgen volgend jaar voorrang.
26
Welk probleem lost de 1 miljard euro op die vanuit 2024 op het budget van de reisvoorziening
van de openbaarvervoersbedrijven van 2023 wordt toegevoegd?
OCW doet, op verzoek van het Ministerie van Financiën, de afgelopen jaren vrijwel
ieder jaar een vooruitbetaling aan de vervoerbedrijven om het kasritme van het Rijk
te optimaliseren. Hierdoor vindt de voorlopige vergoeding aan de OV-vervoerders ten
aanzien van het OV-contract 2024 eerder plaats. Dit betekent concreet dat de betaling
eind 2023 plaatsvindt, in plaats van begin 2024. Deze vooruitbetaling is op verzoek
van de OV-contractpartijen.
27
Welke gevolgen heeft de kasschuif van 1 miljard euro van 2023 naar 2024 voor 2024?
De kasschuif heeft geen (negatieve) gevolgen voor openbaarvervoersbedrijven dan wel
de Staat voor 2024. Met deze kasschuif wordt enkel bewerkstelligd dat € 1 miljard
aan voorlopige vergoeding voor het OV-contact ten behoeve voor het studentenreisproduct
niet in januari 2024, maar in december 2023 wordt betaald, ongeacht de exacte voorlopige
kosten voor het studentenreisproduct over 2024.
28
Hoe worden de middelen voor ventilatie in scholen gespendeerd?
In 2021 en 2022 liep de Specifieke uitkering ventilatie in scholen (SUVIS) via BZK,
waarin het totale budget van € 200 miljoen euro werd uitgekeerd. De SUVIS vergoedde
voor scholen 30% van de investeringskosten in het binnenklimaat.
Van juni 2022 tot en met april 2023 liep de Maatwerkregeling Ventilatie op Scholen.
Deze subsidie was bedoeld om schoolgebouwen met de meest urgente ventilatieproblematiek
aan te pakken. Met de subsidie konden schoolbesturen de ventilatie verbeteren en flankerende
energiebesparende maatregelen nemen.
In 2022 en 2023 samen was in totaal € 140 miljoen subsidie beschikbaar voor de Maatwerkregeling.
Via de basisregeling konden scholen in totaal € 25 miljoen aanvragen om 30% van de
investering te dekken. Ook konden scholen met een urgentieverklaring gebruik maken
van de vangnetsubsidie. Voor de vangnetsubsidie kon € 115 miljoen euro worden aangevraagd
voor 60% van de investering.
29
Waaruit bestaan de middelen voor het Scholenprogramma Groningen?
In 2016 is tussen OCW, Nationaal Coördinator Groningen (NCG) en de betrokken schoolbesturen
en gemeenten afgesproken dat in het Groningse aardbevingsgebied 101 scholen aardbevingsbestendig
en toekomstbestendig worden gemaakt.
Aan het scholenprogramma draagt – naast de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM)
(€ 172,5 miljoen), de gemeenten en schoolbesturen (€ 44,5 miljoen) en het Ministerie
van Economische Zaken en Klimaat (€ 23,5 miljoen) – het Ministerie van Onderwijs Cultuur
en Wetenschap bij (€ 50,0 miljoen; waarvan € 3,0 miljoen per jaar tot en met 2034).
De middelen die van OCW afkomstig zijn, worden overgemaakt naar de vier gemeenten
(Het Hogeland, Groningen, Midden-Groningen en Eemsland) om aan de rente- en aflossingsverplichtingen
te voldoen ten behoeve van de nieuwbouw of versterking en verduurzaming van schoolgebouwen
in het aardbevingsgebied.
30
Waaruit bestaan de middelen voor de aanpak van het lerarentekort in de G5?
De middelen bestaan uit een subsidieregeling die een vast bedrag per stad uitkeert.
Daarnaast wordt uit de middelen een regeling gefinancierd waarin aan de G5 extra middelen
voor zij-instroom worden uitgekeerd. Daarmee kunnen deze steden zij-instromers beter
faciliteren. Aan de besteding van de middelen liggen de convenanten die met de G5
(Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht, Almere) zijn gesloten ten grondslag (https://www.aanpaklerarentekort.nl/regios/noodplannen-g5)
31
Hoe komt het dat bij de doorrekening van de referentieraming po (Funderend onderwijs,
artikel 1 Primair onderwijs en artikel 3 Voortgezet onderwijs) het bedrag vanaf 2027
met 70 miljoen euro te laag was ingeschat?
In het primair onderwijs worden scholen bekostigd op basis van de aantallen van het
voorgaande jaar. In de budgettaire doorrekening voor het primair onderwijs wordt daarom
ook altijd het benodigde budget gebaseerd op de aantallen van het voorgaande jaar.
Per abuis is de berekening voor de Voorjaarsnota 2023 gebaseerd op de aantallen van
het lopende jaar.
Bij Ontwerpbegroting 2024 is de meerjarenreeks in de begroting gecorrigeerd middels
een kasschuif. Met deze kasschuif worden de middelen tot en met 2026 in de juiste
jaren gezet. Het budget vanaf 2027 en verder wordt meegenomen bij de voorjaarsbesluitvorming
2024.
De interne procedures zijn aangescherpt om een juiste berekening in te toekomst te
borgen.
32
Wat betekent de herprioritering binnen het begrotingsartikel in beleidsmatige zin,
gelet op de toelichting op de uitgaven artikel 1 Primair onderwijs en artikel 3 Voortgezet
onderwijs, Funderend onderwijs waarin uiteen wordt gezet hoe het OCW12-deel van het budget voor de bestuursoverdracht van ROC TOP aan ROC van Amsterdam-Flevoland
wordt opgebouwd, te weten namelijk 10 miljoen euro afkomstig uit de knelpuntenpot
(instrument bekostiging) en de overige 10,3 miljoen euro die ook is gevonden binnen
het begrotingsartikel door het herprioriteren van 2,6 miljoen euro uit het regionaal
investeringsfonds, 5 miljoen euro uit de overige subsidies, 1,5 miljoen euro uit de
opdrachten en 1,2 miljoen euro uit de bijdrage aan zbo’s13/rwt’s14, en welke activiteiten of maatregelen gaan nu niet door of moeten het met minder
geld doen?
Zoals eerder in de beslisnota bij de Kamerbrief over de besluitvorming bestuursoverdracht
ROC TOP beschreven, is voornamelijk gekozen om de loon- en prijsbijstelling tranche
2023 gedeeltelijk niet uit te keren (circa € 3,8 miljoen) of huidig beleid te faseren
in 2023 naar 2024 (circa € 6,5 miljoen). Bij deze trajecten was het nog onzeker of
de middelen in 2023 uitgegeven konden worden, waardoor faseren naar 2024 slechts beperkte
impact heeft. Zie het antwoord op vraag 44 voor een nadere uitsplitsing van de middelen
voor de bestuursoverdracht ROC TOP/ ROC Amsterdam-Flevoland.
33
Waarom worden er middelen overgeboekt naar BZK15 vanuit School en Omgeving naar het NPLV16? Wat wordt hiermee gefinancierd?
Er zijn middelen overgeboekt naar BZK voor de uitvoering van de interdepartementale
Specifieke Uitkering (SPUK) Kansrijke Wijk, omdat BZK als financieel coördinerend
departement fungeert. In deze SPUK worden middelen en beleidsdoelen van OCW en SZW
samengevoegd tot een breed pakket voor de stedelijke focusgebieden van het Nationaal
Programma Leefbaarheid en Veiligheid (NPLV). Hierover bent u voor de zomer geïnformeerd
via de brief over de voortgang van het NPLV (30 995, nr. 102). Een aantal coalities van het programma School en Omgeving valt binnen één van de
stedelijke focusgebieden. Deze coalities hebben de mogelijkheid gekregen om het geld
voor School en Omgeving aan te vragen via de SPUK Kansrijke Wijk aan gemeenten. Vijf
coalities hebben hiervoor gekozen. Het geld dat zij via de SPUK krijgen voor School
en Omgeving moeten zij binnen de ruimte die de kaders van de SPUK bieden, besteden
aan de doelen van het programma School en Omgeving, zijnde het realiseren van een
buitenschools verrijkt aanbod.
34
Welke beleidsmatige consequentie is er voor de onderwijshuisvesting van leerlingen
uit Oekraïne nu de gemeenten het geld minder nodig lijken te hebben?
Minder gemeenten dan begroot hebben gebruik hoeven maken van de middelen voor huisvesting
van Oekraïense leerlingen. Dat heeft geen beleidsmatige consequenties. Conform de
afspraken over de middelen voor vluchtelingen uit Oekraïene, vloeien middelen die
niet tot besteding zijn gekomen, terug naar de generale middelen.
35
Waar gaat de 12 miljoen euro, die vrijgekomen is vanwege de korting op de bekostiging
van de samenwerkingsverbanden, precies naar toe? Welke subsidies worden hiermee bekostigd?
Op 19 september heeft u van ons een brief ontvangen over de verdere invulling van
de motie Westerveld (Kamerstuknummer 31 497, nr. 467). In deze brief wordt toegelicht welke keuzes er zijn gemaakt ten aanzien van de
generieke korting. Een deel van de middelen worden ingezet voor de compensatieregeling
voor samenwerkingsverbanden die geen bovenmatige reserves hebben. Daarnaast zijn er
middelen beschikbaar gesteld voor de scholen die vanaf volgend jaar geen aanspraak
meer maken op expertise- en garantiebekostiging en scholen in het residentieel onderwijs
voor het geval dat de continuïteit van het onderwijs in gevaar komt. Het budgetplafond
voor de subsidieregeling voor (hoog)begaafde leerlingen wordt met € 2,5 miljoen verhoogd.
Omdat deze doelen vallen onder het instrument bekostiging, is dit niet toegelicht
in de suppletoire begroting.
De mutatie van € 12,0 miljoen van het instrument bekostiging naar het instrument subsidies,
is het bedrag dat is vrijgemaakt voor de subsidieregeling onderwijscoalities af- en
ombouw gesloten jeugdhulp, met als doel borging van de continuïteit en verbetering
van de kwaliteit van het residentieel onderwijs.
36
Waarom wordt het budget voor de maatschappelijke diensttijd op artikel 3 verhoogd?
Hoe wordt dit ingezet?
Het budget voor het programma MDT op het instrument subsidies wordt verhoogd, omdat
het budget bij Voorjaarsnota per abuis met hetzelfde bedrag was verlaagd.
37
Waaraan zijn de middelen voor de nieuwe leerweg besteed? Wat is de huidige status
van de nieuwe leerweg?
De middelen voor de nieuwe leerweg zijn besteed aan de pilot voor de praktijkgerichte
programma’s (pgp’s) in de gemengde en theoretische leerwegen vmbo. Vanaf schooljaar
2021–2022 loopt een pilot om praktijkgerichte programma’s te ontwikkelen. In deze
pilot werken ruim 150 scholen samen met SLO. De middelen zijn gebruikt voor de subsidie
voor de deelnemende scholen, de ondersteuning van deze scholen in de pilot, het ontwikkelen
van de examenprogramma’s en de scholing van docenten die zijn betrokken bij de pilot.
De pgp’s waren een belangrijk onderdeel van het traject van de nieuwe leerweg. Dat
traject bestond uit twee onderdelen: de samenvoeging van de gemengde leerweg en de
theoretische leerweg (een stelselwijziging) en de invoering van de pgp’s. Deze twee
onderdelen zijn uit elkaar gehaald, waarbij de nieuwe leerweg is uitgesteld en is
de wil aangegeven om te onderzoeken of de nieuwe leerweg een oplossing is voor de
problemen waar het vmbo mee te kampen heeft (Kamerstukken II, vergaderjaar 2022–2023,
31 293, nummer 651). Dit onderdeel van het traject wordt opgepakt in de gespreksrondes die volgen op
de Kamerbrief «Meer waardering voor praktijk in het funderend onderwijs» (Kamerstukken,
vergaderjaar 2023–2024, 31 293, nummer 697). Tegelijk is er toegezegd dat de pgp’s in vmbo gl/tl wel ingevoerd worden.
Het is de intentie om de pgp’s vanaf schooljaar 2024–2025 op vrijwillige basis in
te voeren. Dan mag het pgp worden aangeboden als een keuzevak in de gemengde leerweg
en de theoretische leerwegen. Hiervoor is een AMvB in voorbereiding. De beoogde inwerkingtredingsdatum
van deze AMvB is 1 augustus 2024 en zal tijdig (in het kader van een wettelijk verplichte
nahangprocedure) aan uw Kamer worden aangeboden.
38
Wat verklaart de meevaller van 144,3 miljoen euro op huisvesting noodlocaties po voor
Oekraïense leerlingen?
De uitgaven vallen lager uit dan begroot doordat er minder aanvragen zijn gedaan door
gemeenten dan er budget beschikbaar is.
39
Hoeveel geld is er tot nu toe in 2023 opgemaakt van de subsidieregeling heterogene
brugklassen? Klopt het dat de subsidieregeling heterogene brugklassen voor 2024 op
nul is gezet? Betekent dit dat de subsidieregeling heterogene brugklassen dit jaar
afloopt en er dus in 2024 geen geld voor aan te vragen is?
Van eind 2021 tot en met 2023 kon in vier tijdvakken subsidie worden aangevraagd op
grond van de subsidieregeling heterogene brugklassen. In de eerste drie aanvraagtijdvakken
zijn in totaal 689 aanvragen toegekend. Met € 100.000 per aanvraag komt dit neer op
€ 68,9 mln. (zie Resultaten | Heterogene brugklassen | Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen
(dus-i.nl)). In de periode van 21 augustus tot en met 22 september 2023 is nog een vierde en
laatste aanvraagperiode opengesteld. In deze periode zijn nog eens 49 aanvragen ingediend.
Als de aanvragen worden toegekend, wordt er nogmaals € 4,9 mln. beschikbaar gesteld,
wat er in totaal toe leidt dat van het in 2023 voor de subsidieregeling heterogene
brugklassen totaal beschikbare budget (€ 21,25 mln.) een bedrag van maximaal € 4,9 mln.
wordt uitgekeerd.
Bij de vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2024 (Kamerstukken II, 2023–2024, 36 410 VIII, nr. 1) is ervoor gekozen om het voor 2024 beschikbare budget voor een subsidieregeling
heterogene brugklassen in te zetten voor de voortzetting van het programma schoolmaaltijden.
Daardoor is het in 2024 niet mogelijk om hiervoor (opnieuw) subsidie aan te vragen.
Onlangs is in opdracht van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een
evaluatieonderzoek gestart naar de resultaten van en ervaringen met de subsidieregeling
heterogene brugklassen op grond waarvan scholen van 2021–2023 subsidie konden aanvragen.
De uitkomsten van dit evaluatieonderzoek worden afgewacht voordat de nieuwe subsidieregeling
wordt opgesteld. Voor deze regeling is vanaf 2025 structureel € 55 mln. beschikbaar.
40
Hoeveel geld is er tot nu toe opgemaakt in 2023 uit het potje Maatschappelijke diensttijd?
Hoeveel geld is er nog over?
In 2023 is voor het programma MDT een budget beschikbaar van circa € 186 miljoen op
het instrument subsidies en een budget van circa € 14 miljoen op het instrument opdrachten.
Dit betekent een totaal beschikbaar budget voor MDT in 2023 van circa € 200 miljoen.
Het overgrote deel van het beschikbare budget wordt ingezet voor de hoofdsubsidieregeling.
Hoeveel dat exact zal zijn, wordt eind november duidelijk. Dan zijn de aanvragen beoordeeld
en de beschikkingen van de gehonoreerde aanvragen verstuurd. Ook bij Najaarsnota zal
meer duidelijk worden over de uitputting van het budget.
41
Wat verklaart de meevaller van 149,6 miljoen euro op huisvesting noodlocaties vo voor
Oekraïense leerlingen?
De uitgaven vallen lager uit dan begroot doordat er minder aanvragen zijn gedaan door
gemeenten dan er budget beschikbaar is.
42
Waaruit bestaan de middelen van de subsidieregeling Leven Lang Ontwikkelen en het
LLO Collectief Laagopgeleiden en Laagge-letterden (NGF)?
Binnen de subsidieregeling Leven Lang Ontwikkelen wordt de subsidieregeling Flexibilisering
beroepsonderwijs in de derde leerweg uitgevoerd. Hiermee worden publieke en private
mbo-instellingen gestimuleerd om innovatieve en flexibele onderwijsprogramma’s in
de derde leerweg te ontwikkelen. Deze programma’s moeten gericht zijn op werkenden
en werkzoekenden. Tot 1 juni 2022 kon er subsidie worden aangevraagd. Na beoordeling
van de tussenrapportage dit jaar wordt het laatste gedeelte van de subsidie aan de
aanvragers uitbetaald.
Binnen het nationaal groeifondsproject «LLO Collectief Laagopgeleiden en Laaggeletterden»
zijn subsidiemiddelen beschikbaar gesteld aan twee pilotregio’s, te weten Zuidoost
Brabant en Twente. Hiermee ontwikkelen de pilotregio’s een passend onderwijsaanbod
voor laagopgeleiden en laaggeletterden waarbij vakvaardigheden worden gecombineerd
met basisvaardigheden als taal, rekenen en digitale vaardigheden. Doel van dit onderwijsaanbod
is om «leven lang ontwikkelen» ook voor deze doelgroep passend en toegankelijk te
maken.
43
Waarom worden de middelen voor het CvTE17 in het mbo verlaagd tot nul?
De daadwerkelijke realisatie van deze middelen voor het CvTE loopt via artikel 3 (Voortgezet
onderwijs) van de OCW-begroting. De benodigde middelen voor het mbo-deel van het CvTE
worden jaarlijks bij voorjaarsnota overgeboekt van artikel 4 (Beroepsonderwijs en
volwasseneducatie) naar artikel 3 van de OCW-begroting. Daarnaast is in 2023 incidenteel
de loon- en prijsbijstelling tranche 2023 niet uitgekeerd op dit instrument ter dekking
van de bestuursoverdracht van ROC TOP aan ROC van Amsterdam-Flevoland. Zie het antwoord
op vraag 44 voor een nadere uitsplitsing van de middelen voor de bestuursoverdracht.
44
Waaruit bestaan de middelen voor de bestuursoverdracht ROC TOP? Kunnen deze verder
worden uitgesplitst?
Ten behoeve van de bestuursoverdracht van ROC TOP aan ROC van Amsterdam-Flevoland
wordt eenmalig € 21,25 miljoen (vanuit de OCW-begroting € 20,25 miljoen en vanuit
de gemeente Amsterdam € 1 miljoen) bijgedragen. Vanuit het instrument bekostiging
mbo-instellingen wordt € 10 miljoen uit de gereserveerde «knelpuntenpot» hiervoor
ingezet. Voor de rest van de dekking (€ 10,25 miljoen) heeft er een herprioritering
binnen artikel 4 op de OCW-begroting plaatsgevonden, waardoor de volgende instrumenten
zijn verlaagd:
• Regionaal Investeringsfonds met € 2,6 miljoen;
• Overige subsidies met € 5 miljoen;
• Opdrachten met € 1,5 miljoen;
• College voor Toetsen en Examens met € 0,7 miljoen;
• Wet SLOA met € 0,1 miljoen;
• NWO Comenius met € 0,5 miljoen.
Deze bovenstaande middelen zijn aan het instrument bekostiging mbo-instellingen toegevoegd.
45
Klopt het dat voor maatschappelijke diensttijd 154 miljoen euro is begroot, maar voor
de MDT opdracht maar 14 miljoen euro wordt uitgetrokken? Wat wordt met de overige
140 miljoen euro gedaan?
Nee, dat klopt niet. In 2023 is voor het programma MDT een budget beschikbaar van
circa € 186 miljoen op het instrument subsidies en een budget van circa € 14 miljoen
op het instrument opdrachten. Dit betekent een totaal beschikbaar budget voor MDT
in 2023 van circa € 200 miljoen. Het overgrote deel van het beschikbare budget wordt
ingezet voor (of via) de hoofdsubsidieregeling.
46
Waarom hebben de vervoersbedrijven deze keer het verzoek gedaan voor de kasschuif?
OCW doet, op verzoek van het Ministerie van Financiën, de afgelopen jaren vrijwel
ieder jaar een vooruitbetaling aan de vervoerbedrijven om het kasritme van het Rijk
te optimaliseren. Het klopt dat de openbaarvervoerbedrijven dit jaar ook eigenstandig
een verzoek hebben ingediend voor een vooruitbetaling van de voorlopige vergoeding
voor de kosten voor het OV-contract.
47
Waarom is een jaarlijks terugkerende kasschuif op de reisvoorziening noodzakelijk,
kan dit ook van tevoren worden ingeboekt?
Het is vanuit het perspectief van de Rijksoverheid niet wenselijk om de kasschuif
al van tevoren in te boeken. Elk jaar dient de afweging gemaakt te worden of een kasschuif
mogelijk en wenselijk is.
48
Waarom draagt de kasschuif reisvoorziening bij aan het kasritme van de staat?
Aangezien deze kasschuif naar een eerder jaar plaatsvindt, levert dit ruimte op voor
kasschuiven in tegengestelde richting. De kasschuiven die worden ingediend zijn doorgaans
schuiven naar latere jaren, waardoor het inzetten van de OV-schuif ruimte biedt voor
het honoreren van andere kasschuiven.
49
Hoe is de verhoging van de verplichtingen op artikel 14 Cultuur (119,1 miljoen euro),
opgebouwd, terwijl uit de toelichting niet blijkt waaruit dit bedrag is opgebouwd?
De verhoging van de verplichtingen wordt met name veroorzaakt door het saldo van verleende
en vervallen garanties (circa € 99 miljoen). De garantieverplichtingen betreffen de
garantstellingen in het kader van de indemniteitsregeling (garanties voor tentoonstellingen
of bijzondere bruiklenen) en de achterborgovereenkomst (garantie aan het Nationaal
Restauratiefonds). Hiernaast zorgen de middelen afkomstig uit artikel 1 primair onderwijs
voor het Programma leesbevordering voor een verhoging van de verplichtingen.
50
Hoe is de verhoging van de verplichtingen van 6,2 miljoen euro op artikel 15 Media
opgebouwd?
De verplichtingen zijn opgehoogd ten gunste van het Nederlands Instituut voor Beeld
en Geluid (NIBG) voor het afkopen van rechten t.b.v. publieke beschikbaarstelling
van audiovisueel (archief)materiaal (€ 7 miljoen). De verplichting voor de uitgaven
die worden gedaan in 2023 tot en met 2026 is volledig in 2023 aangegaan. Daar tegenover
staat een neerwaartse bijstelling van de verplichtingen voor de RPO, omdat de verplichting
al in 2022 was aangegaan (-€ 0,8 miljoen).
51
Hoe is de verhoging van de verplichtingen van 29,3 miljoen euro op artikel 16 Onderzoek
en wetenschapsbeleid opgebouwd?
Dit betreft het naar voren halen van de verplichtingsruimte voor de Pilot professional
doctorate (€ 35 miljoen), omdat deze door SIA meerjarig worden verplicht. Dit betekent
dat verplichtingen die voor latere jaren stonden begroot, naar voren zijn gehaald,
zodat het volledige bedrag voor professional doctorate in één keer kan worden verplicht
aan SIA. Daarnaast wordt voor het Delta Climate Centre € 9,8 miljoen euro aan verplichtingen
afgeboekt en middels een kasschuif verplaatst naar 2024. Deze middelen komen niet
meer tot besteding in 2023 en blijven behouden voor 2024. Tenslotte worden er nog
een aantal interne overboekingen gedaan en overboekingen met andere begrotingen, waardoor
de per saldo verhoging van de verplichtingen uiteindelijk uitkomt op € 29,3 miljoen.
52
Waarvoor zijn de extra middelen voor de NWO18, KNAW19, KB20 en het NRO21, artikel 16 Onderzoek en wetenschapsbeleid, bestemd?
Het extra budget voor NWO is bestemd voor de uitvoering van NWO van de monitoringscommissie
sectorplannen. Het extra budget voor de KNAW betreft middelen van BZK die via OCW
aan KNAW worden overgemaakt ten behoeve van dialoogprogramma Digitale Samenleving.
Het extra budget voor de KB betreft huisvesting. De extra middelen voor NRO betreffen
middelen voor het PIAAC onderzoek, een onderzoek naar ontwikkelkracht en naar schoolleiders.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.J.M. Michon-Derkzen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
C.H. Bosnjakovic , adjunct-griffier
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.