Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over het Financieel jaarverslag van het Rijk 2022 (Kamerstuk 36360-1)
36 360 Financieel jaarverslag van het Rijk 2022
Nr. 17
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 9 juni 2023
De commissie voor Rijksuitgaven heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister
van Financiën over het Financieel jaarverslag van het Rijk 2022 (Kamerstuk 36 360, nrs. 1 en 2).
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 6 juni 2023. Vragen en antwoorden
zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Sneller
De griffier van de commissie, Lips
Vragen en antwoorden
Vraag 1
Kunt u aangeven hoeveel het kabinet in totaal uitgeeft aan het koopkracht- en energiepakket?
Kunt u dit uitsplitsen in verschillende jaren, maatregelen en bijbehorende bedragen
in een compleet overzicht?
Antwoord op vraag 1
Eind 2021, in maart 2022, in mei 2022 en in september 2022 heeft het kabinet maatregelen
genomen om de koopkracht te verbeteren.1 In onderstaande tabel zijn deze maatregelen en het deel van het budgettaire beslag
daarvan wat in 2022 valt opgenomen. Voor bijvoorbeeld de toeslagmaatregelen per 2023
is dat alleen het deel dat in de laatste maand van 2022 valt, omdat dan al het bedrag
voor januari wordt uitgekeerd. Het effect in 2022 is dus maar een klein deel van het
totale budgettaire effect. De gezamenlijke maatregelen die door het kabinet zijn genomen
resulteren in een miljardenpakket aan lastenverlichting. In de tabel is per inkomensgroep
uit de reguliere koopkrachtcijfers (de inkomenskwintielen) aangegeven of de maatregel
op die groep een effect heeft. De meeste maatregelen hebben een positief koopkrachteffect,
de maatregelen met een negatief effect zijn grijs gearceerd. Het kan niet worden vastgesteld
hoe het budgettaire effect over de inkomensgroepen verdeeld is en daarom kan de totale
lastenverlichting per inkomensgroep niet bepaald worden.
Koopkrachteffect voor inkomensgroep
Maatregel
Toelichting
Kasuitgaven of lastenverlichting in 2022 (in miljoenen euro)
1e (<=115% WML)
2e (115–184% WML)
3e (184–280% WML)
4e (280–413% WML
5e (>413% WML)
Maatregelen 2022
Tussenvariant Prijsplafond
1 nov 2022 tot 1 jan 2023
3.124
x
x
x
x
x
Gemeentelijke energietoeslag
1.300 euro tot 120% sociaal minimum
1.400
x
Verlagen van de btw op energie
van 21 naar 9%
1.024
x
x
x
x
x
Incidenteel compensatiepakket energierekening
de belastingvermindering is verhoogd naar 681 euro (exclusief BTW) en de energiebelasting
in de eerste schijf is verlaagd naar 3,679 cent per kwh (exclusief btw)
2.643
x
x
x
x
x
Verlagen brandstofaccijns op benzine, diesel en LPG
1.025
x
x
x
x
x
Energiebesparende maatregelen Nationaal Isolatieprogramma
150
Energietoeslag Caribisch Nederland
7
x
Verlaging accijns benzine Caribisch Nederland
2
x
x
x
x
x
Enveloppe flankerend beleid SZW
50
x
Maatregelen 2023 en verder
Incidentele maatregelen Miljoenennota
Prijsplafond
3701
x
x
x
x
x
Uitstel schuif EB op elektriciteit naar gas uit CA naar 2024
x
x
x
x
x
Gemeentelijke energietoeslag
1.300 euro tot 120% sociaal minimum (NB: hiervan schuift 500 euro naar 2022)
x
Verhogen zorgtoeslag
met 432 euro alleenstaanden en 464 euro paren
176
x
x
Inkomensafhankelijke huurverlaging per 1 juli 2023
lagere huur tot 120% sociaal minimum
x
Verhogen beurs uitwonende studenten
x
Maatregel brandstofaccijns
x
x
x
x
Structurele maatregelen Miljoenennota
Verhoging WML
WML +10,15% (waarvan 8,05% beleidsmatig)
22
x
x
x
IOAOW verlagen naar 60 euro per jaar in 2023/2024, afschaffen in 2025
verlagen naar 60 euro per jaar
x
x
x
x
x
Verhoging huurtoeslag
verhogen met 203 euro
25
x
x
Verhoging kindgebonden budget
100 miljoen structureel, rest incidenteel
65
x
x
x
x
x
in 2023 356 tot 468 euro p/kind + 356 euro voor alleenstaande ouders
Kinderopvangtoeslag naar 96%
inkomensonafhankelijke vergoeding van 96%
2027
Verhoging arbeidskorting
tot 89 euro
x
x
x
x
Verlaging tarief eerste schijf IB
verlagen met 0,11%-punt
x
x
x
x
x
Versnelde afbouw zelfstandigenaftrek
tot 630 euro
x
x
x
x
Maatregelen coalitieakkoord
Verhoging arbeidskorting
tot 414 euro
x
x
x
x
x
X Noot
1
Voor het prijsplafond gelden er in 2022 additioneel 1 miljoen euro aan uitvoeringskosten.
Grijs gearceerd = negatief koopkrachteffect.
Aangezien het FJR ingaat op 2022 is bij de beantwoording van deze vraag hier ook op
gefocust.
In het energie- en koopkrachtpakket zijn ook voor 2023 maatregelen opgenomen, waaronder
het prijsplafond voor energie. In de Voorjaarsnota 2023 (Kamerstuk 36 360, nrs. 1 en 2) en in de beantwoording van de schriftelijke vragen bij de Voorjaarsnota is een uitsplitsing
opgenomen van de verwachtte uitgaven aan het energiepakket voor 2023 en verder. Ook
wordt daar verder ingegaan op de koopkrachteffecten.
Vraag 2
Welke maatregelen van het koopkracht- en energiepakket komen ten goede aan de middenklasse?
Wat is in miljarden euro de lastenverlichting voor de middenklasse?
Antwoord op vraag 2
Zie voor het antwoord op vraag 2 het antwoord bij vraag 1.
Vraag 3
Hoeveel bedrijven moeten de uitgekeerde coronasteun uiteindelijk terugbetalen, uitgesplitst
in NOW, TOZO, TOGS/ TVL en overig? Hoeveel geld is hiermee gemoeid?
Antwoord op vraag 3
Voor de TVL is de stand op 25 mei 2023 dat 69.450 bedrijven de subsidie geheel of
gedeeltelijk moeten terugbetalen. Het gaat hierbij om een totaalbedrag van circa € 916 mln.
Het aantal bedrijven dat subsidie moet terugbetalen kan nog enigszins toenemen, omdat
nog niet alle subsidies zijn vastgesteld. Voor de TOGS moeten 1.434 bedrijven de subsidie
van 4.000 euro terugbetalen, voor een totaalbedrag van € 5,7 mln. Voor de NOW is de
totale terugbetalingsverplichting € 5,86 mrd. Het is niet mogelijk om het aantal bedrijven
met een terugbetaalverplichting voor de NOW bij elkaar op te tellen om tot een totaal
te komen, want er zit naar verwachting overlap in voor de verschillende aanvraagperiodes
van de NOW. Daarbij zijn nog niet alle NOW-aanvragen vastgesteld. De TOZO wordt alleen
bijgehouden voor huishoudens, niet voor ondernemingen. Het gaat om 146.540 huishoudens
met een totale terugbetaalverplichting van € 217 mln. Voor de evenementenregelingen
TRSEC, ATE en SEG22 hoeven geen bedrijven subsidie terug te betalen.
Vraag 4
Klopt het dat 60.000 ondernemers nog geen euro coronaschuld hebben afbetaald? Hoe
hoog is hun schuld bij elkaar?
Antwoord op vraag 4
Onderstaand tabel toont de stand van de betalingsregeling per 24 april 2023. Meer
informatie hierover is beschikbaar in de brief van 17 mei.2
Tabel: Betaalgedrag van ondernemers in de corona betalingsregeling
Aflossingsgedrag
Aantal ondernemers
Ondernemers %
Openstaande schuld
Totaal peildatum 1 oktober 2022
266.369
100%
Volledige aflossing
– 26.126
10%
Uit de regeling
– 2.823
1%
Betaald op afgelopen termijnen
140.570
53%
€ 10,860 mld
Achterstand op termijnen
96.850
36%
€ 5,613 mld
Waarvan geen betaling
60.344
23%
€ 2,306 mld
Totaal peildatum 24 april 2023
237.420
89%
€ 16,474 mld
Vraag 5
Is een financieel gezond Nederland nog steeds het belangrijkste thema voor 2023? Zo
ja, waarom laat het kabinet dan het tekort en schuld oplopen?
Antwoord op vraag 5
Een financieel gezond Nederland en een prudent begrotingsbeleid zijn van groot belang.
Beleid, en de bijbehorende uitgaven, worden daarom zorgvuldig afgewogen. Er zijn meerdere
redenen waarom het kabinet het tekort en schuld (tijdelijk) laten oplopen. Ten eerste
ligt er een grote investeringsopgave. Het kabinet heeft in zijn coalitieakkoord bewust
gekozen voor een expansief begrotingsbeleid, met investeringen in, onder andere, klimaat,
stikstofreductie, onderwijs en de woningmarkt. Het kabinet accepteert een tijdelijke
verslechtering van de overheidsfinanciën, omdat deze investeringen bijdragen aan de
welvaart van toekomstige generaties en uitstel leidt tot hogere uitgaven in de toekomst.
Na het coalitieakkoord (bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) heeft het kabinet te maken gekregen met tegenvallers op de begroting. De stijgende
rente-uitgaven, hogere uitgaven aan asiel en de kosten van het energiepakket zijn
van dekking voorzien. Het kabinet vindt dit van belang om te zorgen dat het begrotingsbeleid
neutraal is ten opzichte van het raamwerk zoals vastgesteld in de Startnota van de
coalitie.
Vraag 6
Hoeveel geeft Nederland uit aan de Europese Unie in de jaren 2022, 2023, 2024 en 2025,
uitgesplitst naar jaar?
Antwoord op vraag 6
De afdrachten van Nederland aan de Europese Unie worden verantwoord op de begroting
van Buitenlandse Zaken (V) artikel 3.1 Afdrachten aan de Europese Unie (uitgaven)
en artikel 3.10 Afdrachten aan de Europese Unie (ontvangsten).
De afdracht bestaat uit een aantal onderdelen: de bni-afdracht, de btw-afdracht, de
invoerrechten en de plastic-afdracht. Voor de invoerrechten geldt een perceptiekostenvergoeding
van 25%, bedoeld voor de kosten die worden gemaakt voor inning van de invoerrechten.
De perceptiekostenvergoeding en overige ontvangsten worden verantwoord op artikel 3.10.
Voor een uitsplitsing van de EU-afdrachten voor 2022 verwijs ik u naar het jaarverslag
van Buitenlandse Zaken (Kamerstuk 36 360 V, nr. 1) naar tabel 7 Budgettaire gevolgen van beleidsartikel 3: Effectieve Europese samenwerking.
Voor een uitsplitsing van de EU-afdrachten voor de jaren 2023, 2024 en 2025 verwijs
ik u naar de eerste suppletoire begroting van Buitenlandse Zaken tabel 11 Budgettaire
gevolgen van beleid artikel 3: Effectieve Europese samenwerking (Kamerstuk 36 360 V, nr. 3).
Vraag 7
Hoeveel geeft het kabinet uit aan klimaat in de periode 2022–2027, uitgesplitst per
jaar?
Antwoord op vraag 7
In het jaarverslag van het Ministerie van EZK (Kamerstuk 36 360 XIII, nr. 1) over 2022 is in de tabel 37 op pagina 112 een overzicht van klimaatuitgaven 2018–2022
opgenomen. Hieruit zijn de uitgaven (5,3 mld.) aan klimaat in 2022 te vinden. In de
EZK-begroting 2023 (Kamerstuk 36 200 XIII) is op p. 154–157 een overzicht opgenomen van de klimaatuitgaven van de bij het Klimaatakkoord
(Kamerstuk 32 813, nr. 342) betrokken departementen. In de periode 2023–2027 is er volgens dit overzicht in
totaal € 33,2 mld. aan klimaatbudgetten beschikbaar. Bij Voorjaarsnota 2023 is van
het voor de SDE, SDE+ en SDE++ beschikbare budget € 5 mld. afgehaald ter dekking van
de Rijksbrede problematiek (waaronder de uitgaven voor het prijsplafond). Bij de Voorjaarsnota
2023 is besloten om een additioneel bedrag van € 2,5 mld. van de SDE-middelen in te
zetten voor klimaatmaatregelen (dit wordt budgettair verwerking in de Miljoenennota
2024).
In het eerder genoemde overzicht is het klimaatpakket dat is gepresenteerd in de VJN
2023 nog niet meegenomen. Het klimaatpakket van dit voorjaar betreft een totaalbedrag
van circa € 28 mld. voor de periode 2023 t/m 2030. In bijlage 6 van de Voorjaarsnota
is een (totaal)overzicht opgenomen van de maatregelen per sector. Bij de Miljoenennota
2024 zal een actueel en integraal overzicht van de klimaatuitgaven van alle departementale
begrotingen worden gepresenteerd.
Cumulatief 2022 t/m 2027 (in € mld.)
Jaarverslag 2022
5,3
Totaaloverzicht ontwerpbegroting EZK 2023 (tabel 48)
33,2
SDE Energiepakket (Voorjaarsnota)
– 5
SDE Klimaatfonds (Voorjaarsnota)
– 2,5
Klimaatpakket voorjaar
28 (2023 t/m 2030)
Totaal
59
Vraag 8
Kan het kabinet de cumulatieve koopkrachtgroei van de verschillende inkomensgroepen
sinds 2010 weergeven, zowel absoluut als procentueel? Kan het kabinet tevens per jaar
aangeven wat de koopkrachtgroei is?
Antwoord op vraag 8
Tabel 1 laat op basis van CPB-cijfers de statische mediane koopkrachtontwikkeling
naar inkomensgroep zien sinds 2010. De cumulatieve cijfers vormen een benadering (zie
verdere toelichting hieronder). Op basis van deze benadering is het vierde inkomenskwintiel
er tussen 2010 en 2024 het meest op vooruit gegaan (9,1%) en het hoogste kwintiel
het minst (3,6%).
Bij de statische koopkracht is de aanname dat er geen persoonlijke veranderingen zijn.
Dat wil zeggen dat mensen niet hun baan verliezen, geen nieuwe baan vinden, niet gaan
trouwen of scheiden en dat ze geen kinderen krijgen. Dit zijn sterke aannames die
gemaakt worden om de effecten van beleid goed in beeld te brengen3. Zeker over een langere periode zoals 2010–2024, is dit een sterke aanname en zullen
er steeds minder huishoudens zijn die zich in deze cijfers herkennen. Desondanks geeft
statische koopkracht wel een goed beeld van het effect van beleid op de koopkrachtontwikkeling
van verschillende groepen.
Kanttekening bij de cijfers voor 2022 en 2023 is dat de inflatie niet alleen zeer
hoog is in die jaren, maar dat deze bovendien niet gelijk over de inkomensgroepen
verdeeld is: de werkelijke inflatie ligt voor de lage inkomens hoger en voor de hoge
inkomens lager. Maar in de koopkrachtcijfers is wel, zoals gebruikelijk, voor iedereen
met dezelfde inflatie gerekend. Dit geeft een overschatting van de koopkracht voor
lage inkomens en een onderschatting voor hoge inkomens. Deze onder- en overschatting
werkt door in de cumulatieve cijfers.
Tabel 1 Mediane statische koopkracht per jaar en benadering van de cumulatieve statische
ontwikkeling vanaf 2010 obv CEP 2023, CPB
De mediane cumulatieve koopkracht kan niet exact berekend worden. De mediane koopkracht
is de koopkracht van het middelste huishouden, als de huishoudens gesorteerd worden
van laagste naar hoogste koopkracht. Om de mediaan van de cumulatieve koopkracht te
bepalen moet daarom de cumulatieve koopkracht per huishouden beschikbaar zijn. Over
deze lange periode is wel de mediane koopkracht voor verschillende groepen in elk
jaar beschikbaar, maar is niet meer voor alle jaren de achterliggende koopkracht op
huishoudniveau beschikbaar4. Het is daardoor niet mogelijk om over deze periode de cumulatieve koopkracht op
huishoudniveau te bepalen.
Omdat het niet mogelijk is de mediaan exact te berekenen, is voor een benadering gekozen.
Voor het cumulatieve effect zijn de medianen per jaar als uitgangspunt genomen5. Voor de benadering van het cumulatieve effect in euro’s is het cumulatieve effect
in procenten gezet op het mediane besteedbaar inkomen in 20246. Het effect in euro’s geeft in prijzen 2024 aan hoeveel het mediaan besteedbaar inkomen
uit 2024 in totaal tussen 2010 en 2024 gestegen is, uitgaande van de benaderde procentuele
cumulatieve koopkrachtontwikkeling. En daarmee gecorrigeerd voor inflatie. Dus de
laagste inkomens hadden bij benadering in 2010 een mediaan besteedbaar inkomen dat
in reële termen 900 euro lager lag dan in 2024.
Vraag 9
Hoe heeft de totale belastingdruk in Nederland zich in absolute zin ontwikkeld sinds
2010? Wat is de procentuele toename?
Antwoord op vraag 9
Onderstaande tabel laat de collectieve lastendruk per jaar sinds 2010 zien zoals gerapporteerd
door het CBS. De collectieve lastendruk is in deze periode absoluut toegenomen met
3,7 procentpunt en relatief met 10,5 procent.
2010
2011
2012
2013
2014
2015
2016
2017
2018
2019
2020
2021
2022
Collectieve
lasten (%bbp)
35,2
35,1
35,3
35,8
36,7
36,5
38,0
38,3
38,4
38,8
39,4
39,5
38,9
Bron: CBS
https://opendata.cbs.nl/statline/#/CBS/nl/dataset/84114ned/table?dl=217…
Geraadpleegd 30 mei 2023
Vraag 10
Kunt u de belastingdruk van de verschillende inkomensgroepen sinds 2010 weergeven?
Antwoord op vraag 10
Op basis van inkomensgegevens van het CBS is per inkomensdeciel de belastingdruk berekend
voor de jaren 2011 tot en met 2021. Het gaat hier om de inkomensbelasting en premies.
CBS publiceert alleen incidenteel over lokale lasten en indirecte belastingen naar
inkomens- of welvaartsgroep. Deze lasten daarvan zijn daarom niet in deze tabel opgenomen.
De cijfers zijn daarom niet vergelijkbaar met de cijfers uit antwoord 9.
2011
2012
2013
2014
2015
2016
2017
2018
2019
2020
2021
1e 10%-groep
27,7%
26,7%
27,2%
25,0%
27,3%
24,3%
25,0%
24,4%
23,3%
23,9%
23,4%
2e 10%-groep
20,8%
20,8%
21,2%
20,2%
20,1%
19,6%
19,6%
19,2%
18,9%
18,8%
18,3%
3e 10%-groep
25,0%
24,6%
24,9%
24,1%
23,4%
23,2%
23,1%
23,5%
23,2%
22,9%
22,5%
4e 10%-groep
29,7%
29,2%
29,1%
28,4%
28,0%
27,0%
27,4%
27,9%
27,6%
27,5%
27,2%
5e 10%-groep
33,8%
33,4%
33,6%
33,0%
32,4%
31,7%
32,2%
32,5%
32,2%
31,8%
31,3%
6e 10%-groep
36,5%
36,7%
36,8%
36,2%
35,3%
34,9%
35,4%
35,8%
35,3%
35,0%
34,4%
7e 10%-groep
39,1%
39,4%
39,5%
38,8%
37,8%
37,2%
37,8%
38,0%
37,9%
37,3%
36,8%
8e 10%-groep
41,5%
42,1%
42,0%
41,4%
40,4%
39,6%
40,2%
40,5%
40,4%
39,8%
39,4%
9e 10%-groep
43,5%
44,5%
44,5%
44,2%
43,0%
42,3%
42,9%
43,0%
43,0%
42,5%
42,1%
10e 10%-groep
45,6%
46,2%
46,8%
45,2%
45,3%
44,5%
44,9%
44,5%
42,9%
43,8%
43,7%
Bron: CBS
StatLine – Inkomen van huishoudens; inkomensklassen, huishoudenskenmerken (cbs.nl)
Geraadpleegd 30 mei 2023
Vraag 11
Hoeveel is de blootstelling van Nederland bij de ECB?
Antwoord op vraag 11
Blootstelling van DNB op ECB-programma’s, exclusief het Public Sector Purchase Program
(PSPP) en de Pandemic Mergens Purchase Programme (PEPP), is 114 mrd. EUR. Dit is een
daling van 50 mrd. EUR. ten opzichte van vorig jaar als gevolg van de normalisering
van het monetair beleid. Het grootste deel van de aankoop van overheidsobligaties
binnen het PSPP en PEPP worden aangekocht door de nationale centrale bank van de desbetreffende
lidstaat. Hierover is geen sprake van risicodeling tussen nationale centrale banken,
waardoor de blootstelling van DNB wordt beperkt. In de jaarlijkse informatiebrief
risico’s ECB-beleid heb ik de vormgeving van deze risicodeling en blootstelling beschreven.
Ik zal een nieuwe brief voor het zomerreces met de Kamer delen.
Vraag 12
Hoeveel geeft Nederland zowel direct als indirect (via de Europese Unie, het Internationale
Monetaire Fonds (IMF), etc.) in totaal uit aan Oekraïne?
Antwoord op vraag 12
De directe uitgaven voor Oekraïne waren in 2022 int totaal 1,96 miljard euro. Daaronder
valt onder andere de lening die Nederland via het IMF aan Oekraïne heeft verstrekt
van 200 miljoen euro. Een volledig uitgavenoverzicht is opgenomen in bijlage 13 van
het Financieel Jaarverslag Rijk. In de Voorjaarsnota 2023 is een actueel meerjarig
uitgavenoverzicht opgenomen in bijlage 5.
Indirect draagt Nederland als lid van de Europese Unie bij aan de steun van Oekraïne.
Bijvoorbeeld de militaire ondersteuning via de European Peace Facility (EPF). Deze uitgaven worden vanuit de Europese begroting gefinancierd. De Nederlandse
bijdrage aan het EPF is gebaseerd op de bnp-verdeelsleutel van circa 5,9%. Bij de
onderhandelingen voor het huidige MFK was de omvang het EPF vastgesteld op 5,9 miljard
euro voor de periode 2020–2027. In december 2022 is het EPF opgehoogd met circa 2 miljard
euro, waarvan het Nederlandse aandeel neerkomt op totaal 137 miljoen euro voor de
periode 2024–2027. Op korte termijn wordt in Brussel gesproken over verdere ophoging
van het financieringsplafond van het EPF.
Ook heeft Nederland in 2022 garantie een garantie van 100 miljoen euro afgegeven aan
de Wereldbank voor verstrekte begrotingsleningen aan Oekraïne. Deze garantie leidt
alleen tot uitgaven, met een maximaal risico van 100 miljoen euro, wanneer Oekraïne
de lening van de Wereldbank op termijn niet kan terugbetalen.
Tot slot heeft de Europese Unie eind 2022 aangekondigd in 2023 concessionele leningen
te verlenen aan Oekraïne ter waarde van 18 miljard euro die gefinancierd worden via
de headroom van de Europese begroting. Nederland heeft hiervoor een garantie opgenomen
ter hoogte van het bni-aandeel van 5,9% van het totale bedrag. Dit komt neer op een
ophoging van het verplichtingenbudget met 1,062 miljard euro. Deze garanties leiden
alleen tot uitgaven wanneer Oekraïne de leningen op termijn niet kan terugbetalen.
De rente die over deze leningen wordt als gift aan Oekraïne verstrekt, gefinancierd
door bijdragen van lidstaten. Voor Nederland komt dit via de bni-sleutel neer op een
rentesubsidie van cumulatief 165,7 miljoen euro, verwerkt bij de Voorjaarsnota 2023.
Vraag 13
Kunt u middels een tabel aangeven wat de uitgaven van Nederland aan ontwikkelingssamenwerking
(ODA) in de periode 2010–2022 zijn geweest, uitgesplitst per jaar?
Antwoord op vraag 13
De volgende tabel toont de totale ODA-uitgaven voor de periode 2010–2022. In 2022
is voor eerstejaarsopvang van Oekraïense vluchtelingen 150 miljoen vanuit het ODA-budget
beschikbaar gesteld. De eerstejaarsopvang van Oekraïense asielzoekers gefinancierd
uit de generale bijdrage voor asiel op de J&V begroting lopen niet mee in de uitgaven
aan ODA in de realisatie van 2022.
Jaar
Totaal ODA-budget in mln.
2010
4.877
2011
4.686
2012
4.375
2013
4.225
2014
4.316
2015
5.245
2016
4.657
2017
4.492
2018
4.833
2019
4.741
2020
4.751
2021
4.497
2022
6.214
Vraag 14
Hoe vaak heeft het kabinet een beroep gedaan op artikel 2.27 van de Comptabiliteitswet?
Welk bedrag was dit per keer wet en hoeveel was het in totaal? Hoe vaak is het bedrag
hiervan ook binnen vier weken uitgegeven?
Antwoord op vraag 14
Voor het aangaan van verplichtingen of het doen van betalingen bij nieuw beleid welke
volgens het kabinet spoedeisend en in het belang van het Rijk zijn, is een beroep
op artikel 2.27 noodzakelijk om deze rechtmatig te doen laten plaatsvinden. Het aangaan
van de verplichting vindt voor het doen van de betaling plaats en de betaling kan
ook in een later jaar volgen zoals bij de 10e ISB van EZK inzake het prijsplafond energie voor kleinverbruikers in 2023.
Het kabinet heeft in 2022 bij 40 van de 51 Incidentele Suppletoire Begrotingen (ISB)
een beroep gedaan op artikel 2.27 CW. In totaal ging het bij deze 40 ISB’s om een
saldo van 21,6 miljard euro aan verplichtingen en 13,5 miljard euro aan uitgaven.
De bedragen per ISB lopen erg uiteen. De ISB met het laagste bedrag is de 5e ISB van EZK voor betalingen als gevolg van de bezwaarronde de Tegemoetkoming vaste
lasten Startersregeling. Deze ISB bedroeg 0,5 miljoen euro voor verplichtingen en
voor de uitgaven.
De ISB met het hoogste bedrag aan uitgaven is de 9e ISB van EZK inzake het tijdelijk prijsplafond energie voor kleinverbruikers in 2022
van 2,600 miljard euro (de tegemoetkoming van 190 euro in de maanden november en december).
De ISB met de grootste verlaging van de budgetten was de 7e ISB van VWS met een verlaging met per saldo van 348 miljoen euro aan verplichtingen
en 356 miljoen aan uitgaven als gevolg van neerwaartse bijstelling van het aantal
geraamde corona-testen.
De ISB met het hoogste bedrag aan verplichtingen is de 10e ISB van EZK van 17 november 2022 met een totaalbedrag van 11,2 miljard aan verplichtingen
voor het tijdelijk prijsplafond energie voor kleinverbruikers 2023. Hiervoor heeft
het kabinet geconditioneerd een beroep op artikel 2.27 CW gedaan als de behandeling
van de ISB in het parlement niet zou plaatsvinden voor het moment van aangaan van
de verplichtingen. De Eerste Kamer heeft op 9 mei 2023 ingestemd met deze 10e ISB.
Van de ingediende ISB’s is niet bekend is hoe vaak het bedrag hiervan binnen vier
weken is uitgegeven.
Vraag 15
Hoe vaak heeft het kabinet de begroting 2022 gewijzigd na de Miljoennota 2022 en voordat
kalenderjaar 2022 begonnen was? Wat was het totaalbedrag aan wijzigingen en waarop
hadden deze betrekking?
Antwoord op vraag 15
Voor het begrotingsjaar 2022 zijn in totaal acht incidentele suppletoire begrotingen
ingediend na indiening van de Miljoenennota (Kamerstuk 36 200, nrs. 1 en 2) en voor de start van het kalenderjaar. Hieronder vindt u een overzicht van de betreffende
incidentele suppletoire begrotingen.
Begroting
Onderwerp
Verplichtingen (x1.000)
Uitgaven (x1.000)
1e ISB OCW
Verwerving De Vaandeldrager
175.000
175.000
2e ISB OCW
Coronamaatregelen december 2021
5.600
5.600
1e ISB EZK
Coronasteunpakket 1e kwartaal 2022 en omzetderving waterschade Limburg
3.681.000
2.581.000
2e ISB EZK
Aanpassing steunmaatregelen
600.000
475.000
ISB LNV
Steunpakket 1e kwartaal 2022 en tegemoetkoming waterschade Limburg
25.500
25.5000
ISB SZW
Steunpakket 1e kwartaal 2022
2.010.974
2.010.974
1e ISB VWS
Coronagerelateerde uitgaven
180.725
466.551
2e ISB VWS
Coronagerelateerde uitgaven
132.500
252.500
Vraag 16
Kan voor iedere indicator in de Monitor Brede Welvaart worden aangegeven welke doelstelling
in welk jaar het kabinet heeft vastgesteld en op welke plek?
Antwoord op vraag 16
Het kabinet heeft in de Miljoenennota 2023 zeven prioriteiten op het gebied van brede
welvaart gesteld. Het Financieel Jaarverslag van het Rijk (FJR) bevat een overzicht
van de ontwikkelingen op het gebied van brede welvaart op basis van de Monitor Brede
Welvaart & SDG’s 2023 van het CBS.
De opgenomen data over de ontwikkelingen van brede welvaart in het FJR geven een globaal
en belangrijk overzicht over de stand van de brede welvaart in het land. Het is echter
niet eenduidig te bepalen wat de directe relatie van iedere specifieke indicator is
met beleid. Er kunnen immers andere ontwikkelingen zijn die van invloed zijn op beleid.
Tevens zijn er indicatoren waarbij er beargumenteerd kan worden dat de ontwikkeling
daarvan in meer of mindere mate in de invloedsfeer van de overheid ligt. Het kabinet
kiest er niet voor om op iedere specifieke indicatorniveau een doelstelling te formuleren.
Dit zou tegen de gedachte ingaan dat brede welvaart een concept is dat vraagt om beleid
in samenhang van verschillende thema’s en indicatoren te bezien. Bovendien brengt
een doelstelling op indicatorniveau het risico met zich mee dat er op specifieke indicatoren
worden gestuurd waarbij tegelijk het betreffende beleid niet-inzichtelijke neveneffecten
met zich meebrengt.
Vraag 17
Kunt u een optelsom of een onderbouwde schatting geven van de totale (incidentele
plus vaste) uitgaven aan klimaatbeleid op rijksniveau in 2022, inclusief belastinguitgaven?
Kunt u dit ook weergeven in euro’s en als percentage per ministerie?
Antwoord op vraag 17
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar tabel 37 op pagina 112 van het jaarverslag
over 2022 van het Ministerie van EZK (Kamerstuk 36 360 XIII, nr. 1). In deze tabel wordt aangegeven welke uitgaven de verschillende bij het Klimaatakkoord
betrokken ministeries (EZK, BZK, LNV, IenW en FIN) over de jaren 2018–2022 hebben
gedaan. Bij de Miljoenennota 2024 zal een actueel en integraal overzicht van de klimaatuitgaven
van alle departementale begrotingen worden gepresenteerd.
Voor wat betreft fiscale regelingen die betrekking hebben op het klimaat, bijvoorbeeld
die met betrekking tot mobiliteit, de salderingsregeling, de postcoderoosregeling
en het verlaagd tarief voor laadpalen in de energiebelasting, verwijs ik in het bijzonder
naar bijlage 197 (integraal overzicht klimaat) bij de Miljoenennota 2023. In dat overzicht ontbreekt
overigens het verlaagd tarief voor zogenoemde walstroom met een geschatte budgettaire
omvang van 1 miljoen euro. Het overzicht zal voor de Miljoenennota 2024 worden bijgewerkt
en weer als bijlage worden meegestuurd.
Vraag 18
Hoeveel is de derving voor de Nederlandse schatkist, als de vennootschapsbelasting
als belastinggebied integraal wordt overgedragen aan de Europese Unie, ter vervanging
van de huidige (BNI) afdrachten? Kunt u dit ook weergeven voor de andere lidstaten
van de Europese Unie?
Antwoord op vraag 18
Een integrale overdracht van de vennootschapsbelasting als belastinggebied is niet
aan de orde.
De Europese Commissie werkt wel aan een nieuw richtlijnvoorstel op het gebied van
de vennootschapsbelasting: Business in Europe: Framework for Income Taxation (oftewel:
«BEFIT»).8 Het doel van BEFIT is het creëren van een gemeenschappelijke grondslag in de vennootschapsbelasting
binnen de Europese Unie («EU»). Op deze grondslag zal, na eventuele aanpassingen,
het eigen vennootschapsbelastingtarief worden toegepast. Hierbij is het doel dat dit
budgetneutraal zal uitwerken voor de lidstaten.
Vraag 19
Kunt u een overzicht geven van de optelsom van staatsschuld en private schulden uitgedrukt
als percentage van het bruto binnenlands product (bbp) over de periode 2013–2022?
Antwoord op vraag 19
Onderstaande figuur toont de ontwikkeling van schulden als percentage van het bbp
voor de vier sectoren die de Nederlandse economie opmaakt. De schuldcijfers zijn geconsolideerd.
In 1995 bedroeg de totale schuld van de Nederlandse economie 1025% van het bbp en
deze schuld piekt op 1798% van het bbp in 2016. In 2022 daalt de schuld naar 1519%
van het bbp.
Vraag 20
Wat is het effect op de hoogte van de pensioenen in de toekomst, indien de latente
belastingclaim op het pensioenvermogen wordt geïnd en het fiscaal voordeel op de premie
wordt afgeschaft?
Antwoord op vraag 20
Het gevolg van het innen van de latente belastingclaim op het pensioenvermogen en
het afschaffen van het niet-belasten van de pensioenpremie op het moment van inleggen
in het pensioenfonds is dat er minder pensioenvermogen belegd kan worden om te voorzien
in de pensioenuitkeringen in de toekomst. Dit betekent dat ofwel de pensioenuitkeringen
lager zullen worden, dan wel de pensioenpremie verhoogd zal moeten worden. Een gevolg
is verder dat de belastingheffing niet meer plaats kan vinden naar de draagkracht
op het moment van uitkering zoals nu het geval is.
Vraag 21
Wat was in 2022 de omvang van de latente belastingclaim op het pensioenvermogen (als
gevolg van de omkeerregel)?
Antwoord op vraag 21
De latente belastingclaim op het pensioenvermogen is slechts bij benadering te bepalen,
aangezien niet op voorhand vaststaat wat de inkomenssituatie van gepensioneerden in
de (verre) toekomst zal zijn. Uitgaande van dezelfde veronderstellingen als toegepast
in de berekening van het budgettaire belang van de fiscale facilitering van pensioensparen
in Bijlage 9 van de Miljoenennota,9 namelijk in 2022 een pensioenvermogen van € 1.815 miljard10 en een gemiddeld tarief bij uitkering van 28,6%, bedraagt de belastingclaim op het
pensioenvermogen € 518,2 miljard.
Vraag 22
Wat zijn de belangrijkste effecten voor het structurele EMU-saldo, indien de latente
belastingclaim op het pensioenvermogen naar voren wordt gehaald (geïnd) en het fiscaal
voordeel op de premie wordt afgeschaft?
Antwoord op vraag 22
Zonder flankerend beleid zou het naar voren halen van de latente belastingclaim op
het pensioenvermogen en het afschaffen van niet belasten van ingelegde pensioenpremie
neerkomen op een lastenverzwaring. Een dergelijke lastenverzwaring zou op zich positief
uitwerken op het structurele EMU-saldo. Indien er wel flankerend beleid zou zijn om
de negatieve gevolgen van een dergelijke maatregel te mitigeren, is het onduidelijk
wat het resultaat per saldo zou zijn. Hierbij moet bedacht worden dat het belegde
pensioenvermogen een hoger rendement heeft dan de rente op de staatsschuld, waardoor
het naar voren halen van de belastingclaim op zich niet een positief effect heeft.
Daarnaast zorgt pensioensparen ervoor dat gepensioneerden een kleiner beroep doen
op de collectieve voorzieningen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.C. Sneller, voorzitter van de commissie voor de Rijksuitgaven -
Mede ondertekenaar
W.A. Lips, griffier