Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over afschrift van de adviesaanvraag aan de raad voor cultuur over de vernieuwing van het cultuurbestel vanaf 2029 (Kamerstuk 32820-429)
32 820 Nieuwe visie cultuurbeleid
Nr. 495
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 31 mei 2023
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en
opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
over de brief van 14 maart 2023 over het afschrift van de adviesaanvraag aan de raad
voor cultuur over de vernieuwing van het cultuurbestel vanaf 2029 (Kamerstuk 32 820, nr. 429).
De vragen en opmerkingen zijn op 7 april 2023 aan de Staatssecretaris van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap voorgelegd. Bij brief van 25 mei 2023 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Michon-Derkzen
De adjunct-griffier van de commissie, Bosnjakovic
I.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
• Inbreng van de leden van de VVD-fractie
2
• Inbreng van de leden van de D66-fractie
3
• Inbreng van de leden van de CDA-fractie
3
• Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
4
II.
Reactie van de Staatssecretaris
5
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het afschrift van
de adviesaanvraag aan de Raad voor Cultuur over de vernieuwing van het cultuurbestel
vanaf 2029. Deze leden moedigen het aan dat vernieuwing plaatsvindt. Daarnaast zijn
ze erg blij te lezen dat in de aanvraag aandacht gevraagd wordt voor niet alleen de
starters/amateurs en professionals, maar ook een expliciete uitvraag gedaan wordt
naar de behoefte van mid-career talenten. Deze groep op de juiste wijze ondersteunen,
draagt bij aan het opleiden van succesvolle, zelfvoorzienende culturele en creatieve
makers. Wel zijn deze leden van mening dat in de aanvraag te weinig aandacht is voor
innovatie, maatschappelijke impact en cultureel ondernemerschap. Zij hebben daarom
nog enkele vragen.
De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd hoe de Staatssecretaris weegt dat een zeer
ruime Kamermeerderheid zich middels de motie van het lid Van Strien1 heeft uitgesproken om innovatie, ondernemerschap en maatschappelijke impact meer
mee te wegen in de nieuwe BIS2-periode. Is de Staatssecretaris het met de leden eens dat langdurige borging van
deze drie onderdelen daarmee wenselijk is? Zo ja, op welke manier komt dit terug in
de adviesaanvraag aan de Raad voor Cultuur voor de opvolgende periode? En komen alle
drie deze onderdelen daarmee voldoende terug? Zo nee, waarom niet? Op welke manier
interpreteert de Staatssecretaris de wens van de Kamer?
De leden van de VVD-fractie constateren dat het begrip «maatschappelijke betekenis»
wel meerdere keren voor komt in de voorliggende brief. Heeft dit begrip dezelfde betekenis
als «maatschappelijke impact»? Zo ja, kan de Staatssecretaris een definitie geven
van «maatschappelijke betekenis»? Zo nee, wat zijn de verschillen tussen beide begrippen?
De leden van de VVD-fractie lezen dat cultureel ondernemers eenmaal genoemd worden
wanneer het gaat om toegang tot financieringsmogelijkheden. Deze leden onderschrijven
het belang hiervan, maar verzoeken de Staatssecretaris ook te laten onderzoeken welke
andere barrières er voor cultureel ondernemers zijn en hoe deze opgelost kunnen worden
in het nieuwe stelsel. Daarnaast zijn zij van mening dat cultureel ondernemerschap
ook bij uitstek gestimuleerd moet worden bij gesubsidieerde instellingen. Kan de Staatssecretaris
hierop reflecteren? En is de Staatssecretaris bereid om de adviesaanvraag te verbreden
op dit thema?
De leden van de VVD-fractie lezen ook dat er wel aandacht besteed wordt aan ontwikkelingen
en trends binnen het veld, maar innovatie wordt als concreet aandachtspunt slechts
kort genoemd. Is de Staatssecretaris van mening dat innovaties en innovatieve vormen
van cultuurbeoefening, buiten de vier muren van een museum of theater juist bij kan
dragen aan de door haar gestelde doelen in de brief? Zo ja, dient innovatie dan niet
een veel centralere rol te krijgen in de adviesaanvraag om zo deze gestelde doelen,
zoals het verbreden van cultuurbeoefening, aan te jagen? Is de Staatssecretaris eveneens
bereid om de adviesaanvraag op dit thema te verbreden?
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief van de
Staatssecretaris aan de Raad voor Cultuur over de vernieuwing van het cultuurbestel
vanaf 2029. Het stemt deze leden positief te lezen dat de Staatssecretaris voornemens
is werk te maken van een brede vernieuwing van het cultuurbestel vanaf 2029. Zij delen
veel van de vragen van de Staatssecretaris over de toegankelijkheid van cultuur, cultuurdeelname,
het gelijke speelveld van de cultuurmarkt en de markttoegankelijkheid voor makers.
Het is bovendien goed dat de Staatssecretaris aandacht vraagt voor cultuurdeelname
van jongeren, de regionale spreiding van cultuur en cultuur op Caribisch Nederland.
Deze leden zien uit naar op de adviezen van de Raad voor Cultuur en de kabinetsreactie
daarop.
De leden van de D66-fractie delen de mening van de Staatssecretaris dat kunst en cultuur
onmisbaar zijn voor de samenleving. Het recht op kunst en cultuur is derhalve opgenomen
in artikel 27 in de UVRM3, alsmede de noodzaak om cultuur te beschermen4: «Eenieder heeft het recht om vrijelijk deel te nemen aan het culturele leven van
de gemeenschap, om te genieten van kunst ...». Het recht op kunst en cultuur zou,
als onderdeel van de vernieuwingsagenda van de Staatssecretaris, in lijn met de UVRM,
ook in de Nederlandse wetgeving steviger vastgelegd kunnen worden. Deelt de Staatssecretaris
deze visie en is zij van mening dat er mogelijkheden zijn om in de huidige wetgeving
de toegankelijkheid van cultuur verder te bevorderen? Is de Staatssecretaris bereid
ook hier advies over te vragen bij de Raad voor Cultuur, en dit aan haar adviesaanvraag
toe te voegen?
De leden van de D66-fractie merken op dat de afgelopen tijd het in toenemende mate
gaat over de regionale spreiding van cultuur en over de samenwerking tussen het Rijk,
de gemeenten, de provincies en het culturele veld zelf. Ook over de toekomstige positie
van de stedelijke cultuur regio’s bestaan vragen. Deze leden vragen of de staatsecretaris
het gehele stelsel, met de daarbij behorende samenhang tussen álle spelers, binnen
en buiten het gesubsidieerde stelsel, meeneemt om de vernieuwingsslag succesvol te
maken.
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de adviesaanvraag
aan de Raad voor Cultuur over de vernieuwing van het cultuurbestel vanaf 2029. Deze
leden hebben daarover de volgende vragen.
De leden van de CDA-fractie merken op dat de Staatssecretaris stelt dat het Rijk de
afgelopen jaren samen met andere overheden stappen heeft gezet om te zorgen voor een
betere spreiding en bereikbaarheid van het cultureel aanbod. Deze leden vragen de
Staatssecretaris in dit verband te reageren op de conclusies van het recent verschenen
adviesrapport van de Rli5, de ROB6 en de RVS7, «Elke regio telt! Een nieuwe aanpak van verschillen tussen regio’s»: «Volgens de
mensen met wie wij spraken is de schaarste van het cultuuraanbod in toenemende mate
een probleem. Voor de instandhouding van culturele voorzieningen zoals theaters en
musea in de regio, is een divers aanbod cruciaal. Een bloeiend cultureel leven is
binnen de regio echter moeilijk overeind te houden wanneer het aanbod zich steeds
meer concentreert in stedelijke kernen.»8
De leden van de CDA-fractie merken op dat de Staatssecretaris benadrukt, dat zij het
belangrijk vindt om verder te kijken dan de spreiding van bestaande fysieke voorzieningen.
Deze leden vragen de Staatssecretaris te bevestigen, dat er in de eerste plaats gekeken
moet worden naar de spreiding van bestaande fysieke voorzieningen. Zij vragen de Staatssecretaris
nader in te gaan op het advies van de Rli, de ROB en de RVS: «Om in heel Nederland
een acceptabel niveau van brede welvaart te kunnen waarborgen, zal een basis van maatschappelijke
voorzieningen en sociale verbindingen het ijkpunt moeten zijn. Alleen als onderwijs,
zorg, werk, cultuuraanbod en publieke ontmoetingsruimten bereikbaar en toegankelijk
zijn voor de bewoners, kunnen regio’s zich op een gezonde manier ontwikkelen en vitaal
blijven. Dat betekent niet dat Nederland er overal hetzelfde uit moet gaan zien, maar
wel dat een basis voor vitale gemeenschappen moet worden gegarandeerd. Hoe die basis
van bereikbare voorzieningen er in elke regio uitziet, kan verschillen en is afhankelijk
van de specifieke regionale structuur, het regionale karakter en de behoeften van
bewoners. Een mogelijke benadering is het expliciteren van een norm voor de bereikbaarheid
of beschikbaarheid van een bepaalde basisvoorziening, vergelijkbaar met de aanrijdtijden
voor brandweer en ambulances.»9 Is de Staatssecretaris bereid de Raad voor Cultuur op dit punt om advies te vragen?
De leden van de CDA-fractie merken op dat de Staatssecretaris stelt, dat de andere
overheden een belangrijke partner zijn. Daarom vraagt zij de Raad voor Cultuur hen
te betrekken bij zijn advies. Tegelijkertijd kondigt de Staatssecretaris aan dat dat
zij het advies van de Raad voor Cultuur in overleg met haar medebestuurders gebruikt
voor de inrichting van het cultuurbestel vanaf 2029. Wat is precies de rol van de
medeoverheden, zo vragen deze leden. Worden medeoverheden betrokken bij het advies
of worden medeoverheden betrokken bij de opvolging van het advies?
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling de adviesaanvraag gelezen
van de Staatssecretaris aan de Raad voor Cultuur. Deze leden hebben nog enkele vragen
hieromtrent. Allereerst vragen zij hoe de adviesaanvraag verband houdt met visiestukken
vanuit het veld zelf. Denk bijvoorbeeld, maar niet uitsluitend, aan het initiatief
Kunsten 203010. Tevens merken de voornoemde leden op dat de adviesaanvraag zich primair richt op
het gesubsidieerde deel van de sector. Moet een brede toekomstvisie op de culturele
en creatieve sector niet de basis zijn voor de vernieuwing van het cultuurbestel vanaf
2029? Deze leden vragen hoe de samenhang tussen Rijk, provincies en gemeenten wordt
meegenomen in de adviesaanvraag. Zij benadrukken het belang van een betere regiospreiding
rondom culturele middelen. Het is evident dat verschillende regio’s op gebied van
culturele voorzieningen minder financiële middelen ontvangen ten opzichte van anderen.
In hoeverre onderschrijft de Staatssecretaris het stimuleren van een landelijk dekkend
netwerk van bereikbare en beschikbare culturele voorzieningen? Tevens vragen deze
leden of de Raad voor Cultuur ook adviseert over welke vernieuwingen van het cultuurbestel
eerder dan 2029 plaats kunnen vinden.
De leden van de GroenLinks-fractie benadrukken het belang van een betere positie van
makers op de arbeidsmarkt. Makers in deze sector ontvangen ten opzichte van andere
sectoren vaak lagere tarieven en de arbeidsvoorwaarden lopen notoir achter op andere
sectoren. Hoe wordt de positie van makers op de arbeidsmarkt meegenomen in voorgenoemde
adviesaanvraag? Wat is het mediane inkomen van zzp’ers en werknemers in deze sector?
Wat is het aandeel vast en flex? De Staatssecretaris heeft de Fair Practice Code omarmd
en tegelijkertijd heeft de Minister van SZW11 een pakket van samenhangende maatregelen aangekondigd voor de arbeidsmarkt. Beide
ontwikkelingen hebben financiële impact. Hoe ziet de Staatssecretaris de transitie
die de Minister van SZW voorstelt in relatie tot de culturele en creatieve sector,
zowel voor de aankomende cultuurnotaperiode als per 2029? Wat betekent dit voor de
omvang van de rijksmiddelen die beschikbaar worden gesteld? En hoe betrekt de Staatssecretaris
het Ministerie van SZW bij de vernieuwing van het cultuurbestel in 2029? Immers, de
inkomenspositie van makers is minstens óók een SZW-aangelegenheid.
Voorts vragen de leden van de GroenLinks-fractie of het rijksbudget wel toereikend
is voor de culturele doelen die worden nagestreefd. Deze leden willen de Staatssecretaris
nadrukkelijk vragen of deze vraag kan worden meegenomen in de adviesaanvraag. Het
formuleren van nieuwe doelen en ambities heeft immers vrijwel altijd ook financiële
effecten. Eerder heeft het Ministerie van OCW12 op verzoek van de Kamer een onderzoek laten verrichten naar de toereikendheid van
het macrobudget voor onderwijs afgezet tegen de doelstellingen en ambities. Zou een
dergelijk vergelijk niet ook moeten worden meegenomen in de adviesaanvraag van de
Raad voor Cultuur?
Tot slot vragen de leden van de GroenLinks-fractie wat de omvang is van de culturele
en creatieve sector in de Nederlandse economie. In andere woorden; wat is het aandeel
van de sector binnen ons bruto binnenlands product? En welke andere waarden voegt
deze sector toe aan ons economisch vestigingsklimaat én ons maatschappelijk welzijn?
Deze leden kijken uit naar de beantwoording.
II Reactie van de Staatssecretaris
Ik wil de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap bedanken voor de schriftelijke
inbreng over de adviesaanvraag aan de Raad voor Cultuur over de vernieuwing van het
cultuurbestel na 2029. Ik heb met veel belangstelling kennisgenomen van de vragen
en opmerkingen van de leden van de fracties van de VVD, D66, het CDA en GroenLinks.
Voordat ik op de afzonderlijke vragen inga wil ik een algemeen antwoord geven op een
vraag die verschillende keren terugkomt. Het gaat om een aantal vragen van de leden
de adviesaanvraag op bepaalde punten aan te vullen of te verbreden.
Ik wil daarop als volgt antwoorden. De Raad voor Cultuur heeft na ontvangst van de
adviesaanvraag direct een proces in gang gezet waarin interactie met het culturele
en creatieve veld centraal staat. Momenteel zijn designteams en expertgroepen aan
de slag om bouwstenen voor een bestelvernieuwing te ontwerpen. Die teams zijn breed
samengesteld: van jonge creatieve starters tot ervaren cultuurbestuurders. Op basis
van bouwstenen uit deze teams en na consultatie van een nog bredere vertegenwoordiging
van het veld zal de Raad in november 2023 zijn advies uitbrengen. Ik heb er vertrouwen
in dat de Raad alle mogelijke invalshoeken bij zijn advisering betrekt. Ik heb daarom
bewust de adviesaanvraag vrij open geformuleerd, zodat creativiteit, ondernemerschap
en innovatieve denkkracht alle ruimte krijgen. Ik heb daarbij rekening gehouden met
vragen die in de Kamer en bij de andere overheden leven. Ook heb ik de Raad in kennis
gesteld van dit Schriftelijk overleg, zodat de Raad rekening kan houden met de vragen
die bij de vaste commissie leven. Na ontvangst van het raadsadvies is er tot 2029
alle ruimte om met elkaar in overleg te gaan over de gewenste richting van de vernieuwing
van het cultuurbestel in al zijn facetten. Om te beginnen na ontvangst van advies
van de Raad dit najaar al. Ik zal uw Kamer vervolgens bij alle stappen richting de
vernieuwing van het cultuurbestel betrekken en ik zie uit naar interessante debatten.
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het afschrift van
de adviesaanvraag aan de Raad voor Cultuur over de vernieuwing van het cultuurbestel
vanaf 2029. Deze leden moedigen het aan dat vernieuwing plaatsvindt. Daarnaast zijn
ze erg blij te lezen dat in de aanvraag aandacht gevraagd wordt voor niet alleen de
starters/amateurs en professionals, maar ook een expliciete uitvraag gedaan wordt
naar de behoefte van mid-career talenten. Deze groep op de juiste wijze ondersteunen,
draagt bij aan het opleiden van succesvolle, zelfvoorzienende culturele en creatieve
makers. Wel zijn deze leden van mening dat in de aanvraag te weinig aandacht is voor
innovatie, maatschappelijke impact en cultureel ondernemerschap. Zij hebben daarom
nog enkele vragen.
De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd hoe de Staatssecretaris weegt dat een zeer
ruime Kamermeerderheid zich middels de motie van het lid Van Strien13 heeft uitgesproken om innovatie, ondernemerschap en maatschappelijke impact meer
mee te wegen in de nieuwe BIS14-periode. Is de Staatssecretaris het met de leden eens dat langdurige borging van
deze drie onderdelen daarmee wenselijk is? Zo ja, op welke manier komt dit terug in
de adviesaanvraag aan de Raad voor Cultuur voor de opvolgende periode? En komen alle
drie deze onderdelen daarmee voldoende terug? Zo nee, waarom niet? Op welke manier
interpreteert de Staatssecretaris de wens van de Kamer?
Ik ben het met de leden eens dat innovatie, ondernemerschap en maatschappelijke impact
belangrijke elementen zijn van een vernieuwd cultuurbestel. Deze elementen komen op
verschillende plekken terug in de adviesaanvraag. Zo benoem ik bij de algemene uitgangspunten
al cultureel ondernemerschap en innovatie als blijvende thema’s voor een sterke en
weerbare culturele en creatieve sector. Juist met het oog op de gewenste vernieuwing
van het bestel heeft de Raad voor Cultuur een innovatief proces ingericht met «designtafels»
die zijn samengesteld met deelnemers met een brede mix aan achtergronden. De vier
designteams behandelen ieder een van de vier speerpunten van de raad voor het nieuw
te ontwerpen cultuurbestel: verbreden, verspreiden, vitaliseren en verlichten. Binnen
deze speerpunten is alle ruimte voor de thema’s innovatie, ondernemerschap en maatschappelijke
impact.
Overigens heeft de raad deze thema’s ook al opgepakt in zijn advies over de aankomende
subsidieperiode 2025–2028. De raad adviseert onder andere om «maatschappelijke betekenis»
op te nemen als een van de beoordelingscriteria voor de bis. In mijn Uitgangspuntenbrief
die uw Kamer in juni ontvangt geef ik mijn reactie.
De leden van de VVD-fractie constateren dat het begrip «maatschappelijke betekenis»
wel meerdere keren voor komt in de voorliggende brief. Heeft dit begrip dezelfde betekenis
als «maatschappelijke impact»? Zo ja, kan de Staatssecretaris een definitie geven
van «maatschappelijke betekenis»? Zo nee, wat zijn de verschillen tussen beide begrippen?
Zoals ik ook heb gemeld in mijn eerdere beantwoording van de vragen van het lid Van
Strien van 31 oktober 202215 over de brief Toekomst culturele basisinfrastructuur en de uitvoering van de motie
Van Strien c.s. heb ik de Auditdienst Rijk (ADR) gevraagd een verkenning te doen naar
de mogelijkheden om in de systematiek van monitoring en verantwoording meer aandacht
te besteden aan maatschappelijke impact. Onderdeel van deze vraag is het verkennen
van definities waar het gaat om de bijdrage van cultuur aan maatschappelijke opgaven,
maar ook bijvoorbeeld de maatschappelijke rol die een culturele instelling kan spelen
in zijn eigen context. In de Uitgangspuntenbrief BIS 2025–2028 werk ik uit hoe ik
deze definities verder ontwikkel in samenspraak met de sector en hoe deze een rol
krijgen in de beoordelings- en verantwoordingssystematiek. De Kamer ontvangt deze
brief in juni.
De leden van de VVD-fractie lezen dat cultureel ondernemers eenmaal genoemd worden
wanneer het gaat om toegang tot financieringsmogelijkheden. Deze leden onderschrijven
het belang hiervan, maar verzoeken de Staatssecretaris ook te laten onderzoeken welke
andere barrières er voor cultureel ondernemers zijn en hoe deze opgelost kunnen worden
in het nieuwe stelsel. Daarnaast zijn zij van mening dat cultureel ondernemerschap
ook bij uitstek gestimuleerd moet worden bij gesubsidieerde instellingen. Kan de Staatssecretaris
hierop reflecteren? En is de Staatssecretaris bereid om de adviesaanvraag te verbreden
op dit thema?
Het thema cultureel ondernemerschap is belangrijk voor een sterke en weerbare culturele
sector. In mijn adviesaanvraag vraag ik de Raad voor Cultuur rekening te houden met
dit uitgangspunt. Ik zie dit als een aansporing voor de Raad voor Cultuur om te kijken
hoe cultureel ondernemerschap kan worden gestimuleerd, daaronder versta ik ook het
wegnemen van barrières. Als het gaat om de toegang tot financieringsmogelijkheden
zie ik op dit moment de meeste financiële knelpunten bij cultureel ondernemers die
werken zonder subsidie. Zij leveren een belangrijke bijdrage en ik hoor graag van
de Raad voor Cultuur hoe zij meer aansluiting en toegang kunnen krijgen tot het bestel.
Dat neemt niet weg dat ik ook oog heb voor hoe de voorwaarden van financiers beter
op elkaar en op de behoeften van makers uit de sector kunnen worden afgestemd. Daarvoor
financier ik het project «In The Mix» een project van Cultuur+Ondernemen, Platform
ACCT en voordekunst.
De leden van de VVD-fractie lezen ook dat er wel aandacht besteed wordt aan ontwikkelingen
en trends binnen het veld, maar innovatie wordt als concreet aandachtspunt slechts
kort genoemd. Is de Staatssecretaris van mening dat innovaties en innovatieve vormen
van cultuurbeoefening, buiten de vier muren van een museum of theater juist bij kan
dragen aan de door haar gestelde doelen in de brief? Zo ja, dient innovatie dan niet
een veel centralere rol te krijgen in de adviesaanvraag om zo deze gestelde doelen,
zoals het verbreden van cultuurbeoefening, aan te jagen? Is de Staatssecretaris eveneens
bereid om de adviesaanvraag op dit thema te verbreden?
Met de leden juich ik innovatieve vormen van cultuurbeoefening, buiten de geijkte
paden om, toe, Ik vind het belangrijk dat het toekomstige cultuurbestel daar ruimte
voor biedt. In mijn aanvraag kies ik daarom twee invalshoeken: ontwikkelingen in de
cultuursector zelf, en ontwikkelingen bij het publiek. Die ontwikkelingen hebben ook
betrekking op de vele innovaties die zich de laatste jaren hebben voorgedaan. Ik vind
dat het nieuwe bestel ruimte moet creëren voor vernieuwing van het cultuuraanbod en
van de wijze waarop cultuur beleefd en beoefend wordt, ook buiten de nu bestaande
kaders. Het bestel moet stimuleren dat cultuurmakers en -beoefenaars, maar ook de
organisaties die hen een platform bieden, innovatieve werkwijzen hanteren, en bijvoorbeeld
inzichten gaan halen uit data. Dit om beter te kunnen inspelen op de wensen van het
publiek én om het aanbod toegankelijk maken voor zo veel mogelijk mensen. Hieruit
volgt dat er ook ruimte moet zijn voor experimenteren met nieuwe businessmodellen,
die bij kunnen dragen aan een veerkrachtige sector.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief van de
Staatssecretaris aan de Raad voor Cultuur over de vernieuwing van het cultuurbestel
vanaf 2029. Het stemt deze leden positief te lezen dat de Staatssecretaris voornemens
is werk te maken van een brede vernieuwing van het cultuurbestel vanaf 2029. Zij delen
veel van de vragen van de Staatssecretaris over de toegankelijkheid van cultuur, cultuurdeelname,
het gelijke speelveld van de cultuurmarkt en de markttoegankelijkheid voor makers.
Het is bovendien goed dat de Staatssecretaris aandacht vraagt voor cultuurdeelname
van jongeren, de regionale spreiding van cultuur en cultuur op Caribisch Nederland.
Deze leden zien uit naar op de adviezen van de Raad voor Cultuur en de kabinetsreactie
daarop.
De leden van de D66-fractie delen de mening van de Staatssecretaris dat kunst en cultuur
onmisbaar zijn voor de samenleving. Het recht op kunst en cultuur is derhalve opgenomen
in artikel 27 in de UVRM16, alsmede de noodzaak om cultuur te beschermen17: «Eenieder heeft het recht om vrijelijk deel te nemen aan het culturele leven van
de gemeenschap, om te genieten van kunst ....». Het recht op kunst en cultuur zou,
als onderdeel van de vernieuwingsagenda van de Staatssecretaris, in lijn met de UVRM,
ook in de Nederlandse wetgeving steviger vastgelegd kunnen worden. Deelt de Staatssecretaris
deze visie en is zij van mening dat er mogelijkheden zijn om in de huidige wetgeving
de toegankelijkheid van cultuur verder te bevorderen? Is de Staatssecretaris bereid
ook hier advies over te vragen bij de Raad voor Cultuur, en dit aan haar adviesaanvraag
toe te voegen?
Nederland kent een eigenstandige «Wet op het specifiek cultuurbeleid». Op zichzelf
genomen onderschrijft dit al het belang van (toegang tot en behoud van) cultuur.
Deze wet belegt de officiële verantwoordelijkheid bij de overheid als het gaat om
het cultuurbeleid. Hiermee is een eigen titel van het cultuurbeleid gecreëerd, evenals
een vorm van financiële borging. Uit de toelichting bij de allereerste versie van
deze wet blijkt dat:
«De Minister […] is belast met het scheppen van voorwaarden ten behoeve van cultuuruitingen.
Deze voorwaarden zijn toegespitst op: het in stand houden, het ontwikkelen en het
verbreiden van cultuuruitingen. Deze drieslag verwijst […] naar de algemene doelstellingen
van het cultuurbeleid zoals die in het midden van de jaren '70 werden geformuleerd,
te weten:
− het ontwikkelen en in stand houden van culturele waarden;
− het toegankelijk maken van culturele objecten en manifestaties;
− het bevorderen van de mogelijkheden voor de bevolking om in culturele waarden te participeren.»
Deze doelstellingen worden nog steeds onderschreven in de huidige wet op het specifiek
cultuurbeleid.
Daarnaast staat in de Nederlandse Grondwet (artikel 22 derde lid) dat de overheid
«voorwaarden voor maatschappelijke en culturele ontplooiing en voor vrijetijdsbesteding»
dient te scheppen. Ook staat in de Nederlandse Grondwet het recht op vrijheid van
meningsuiting.
Een vraag die leeft is of het nodig is om het recht op kunst en cultuur en de verantwoordelijkheid
van de het rijk en de andere overheden (nog) beter te verankeren. Na ontvangst van
het advies van de Raad voor Cultuur over de vernieuwing van het cultuurbestel kunnen
we hier met de andere overheden en uw Kamer over in gesprek.
De leden van de D66-fractie merken op dat de afgelopen tijd het in toenemende mate
gaat over de regionale spreiding van cultuur en over de samenwerking tussen het Rijk,
de gemeenten, de provincies en het culturele veld zelf. Ook over de toekomstige positie
van de stedelijke cultuur regio’s bestaan vragen. Deze leden vragen of de staatsecretaris
het gehele stelsel, met de daarbij behorende samenhang tussen álle spelers, binnen
en buiten het gesubsidieerde stelsel, meeneemt om de vernieuwingsslag succesvol te
maken.
Een goede regionale spreiding van cultuur is een van de pijlers van het cultuurbeleid
in den brede. Dat geldt voor de landelijke culturele basisinfrastructuur, waar de
functies van grote voorzieningen als toneelgezelschappen en orkesten gespreid zijn
over de regio’s. Het geldt ook voor programma’s als Cultuureducatie met Kwaliteit
en het Programma Cultuurparticipatie. Ook het beleid ten aanzien van monumenten geeft
een goed gespreid beeld.
De samenwerking tussen overheden, de rijkscultuurfondsen en andere financiers is een
belangrijk aandachtspunt in de adviesaanvraag aan de Raad voor Cultuur en de vernieuwingsslag
voor de langere termijn. Hierbij wordt ook actief het gesprek gevoerd met deze bestuurlijke
partners juist om samen op te trekken. Waar het de cultuurregio’s betreft, ben ik
op dit moment in gesprek met de cultuurregio’s over de vorm en toekomst van deze samenwerkingsvorm.
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de adviesaanvraag
aan de Raad voor Cultuur over de vernieuwing van het cultuurbestel vanaf 2029. Deze
leden hebben daarover de volgende vragen.
De leden van de CDA-fractie merken op dat de Staatssecretaris stelt dat het Rijk de
afgelopen jaren samen met andere overheden stappen heeft gezet om te zorgen voor een
betere spreiding en bereikbaarheid van het cultureel aanbod. Deze leden vragen de
Staatssecretaris in dit verband te reageren op de conclusies van het recent verschenen
adviesrapport van de Rli18, de ROB19 en de RVS20, «Elke regio telt! Een nieuwe aanpak van verschillen tussen regio’s»: «Volgens de
mensen met wie wij spraken is de schaarste van het cultuuraanbod in toenemende mate
een probleem. Voor de instandhouding van culturele voorzieningen zoals theaters en
musea in de regio, is een divers aanbod cruciaal. Een bloeiend cultureel leven is
binnen de regio echter moeilijk overeind te houden wanneer het aanbod zich steeds
meer concentreert in stedelijke kernen.»21
Omdat dit advies vele beleidsterreinen raakt, volgt er na de zomer een kabinetsbrede
reactie waarin zal worden ingegaan op de conclusies van het advies. Hierin zal ook
aandacht zijn voor cultuur.
De leden van de CDA-fractie merken op dat de Staatssecretaris benadrukt, dat zij het
belangrijk vindt om verder te kijken dan de spreiding van bestaande fysieke voorzieningen.
Deze leden vragen de Staatssecretaris te bevestigen, dat er in de eerste plaats gekeken
moet worden naar de spreiding van bestaande fysieke voorzieningen. Zij vragen de Staatssecretaris
nader in te gaan op het advies van de Rli, de ROB en de RVS: «Om in heel Nederland
een acceptabel niveau van brede welvaart te kunnen waarborgen, zal een basis van maatschappelijke
voorzieningen en sociale verbindingen het ijkpunt moeten zijn. Alleen als onderwijs,
zorg, werk, cultuuraanbod en publieke ontmoetingsruimten bereikbaar en toegankelijk
zijn voor de bewoners, kunnen regio’s zich op een gezonde manier ontwikkelen en vitaal
blijven. Dat betekent niet dat Nederland er overal hetzelfde uit moet gaan zien, maar
wel dat een basis voor vitale gemeenschappen moet worden gegarandeerd. Hoe die basis
van bereikbare voorzieningen er in elke regio uitziet, kan verschillen en is afhankelijk
van de specifieke regionale structuur, het regionale karakter en de behoeften van
bewoners. Een mogelijke benadering is het expliciteren van een norm voor de bereikbaarheid
of beschikbaarheid van een bepaalde basisvoorziening, vergelijkbaar met de aanrijdtijden
voor brandweer en ambulances.»22 Is de Staatssecretaris bereid de Raad voor Cultuur op dit punt om advies te vragen?
Ik vind het belangrijk dat er een cultuuraanbod is dat overal in Nederland bereikbaar
en toegankelijk is. Daarbij kan zowel naar fysieke voorzieningen als naar andere mogelijkheden,
zoals nieuwe distributievormen, gekeken worden. Spreiding en bereikbaarheid van het
cultureel aanbod binnen Nederland en alle delen van het Koninkrijk blijft een belangrijk
vraagstuk. Daarom is dit een aspect waar aandacht voor wordt gevraagd in de adviesaanvraag
aan de Raad voor Cultuur over de vernieuwing van het cultuurbestel vanaf 2029.
De leden van de CDA-fractie merken op dat de Staatssecretaris stelt, dat de andere
overheden een belangrijke partner zijn. Daarom vraagt zij de Raad voor Cultuur hen
te betrekken bij zijn advies. Tegelijkertijd kondigt de Staatssecretaris aan dat dat
zij het advies van de Raad voor Cultuur in overleg met haar medebestuurders gebruikt
voor de inrichting van het cultuurbestel vanaf 2029. Wat is precies de rol van de
medeoverheden, zo vragen deze leden. Worden medeoverheden betrokken bij het advies
of worden medeoverheden betrokken bij de opvolging van het advies?
Ik zie voor de andere overheden zowel een rol in de totstandkoming van het advies
van de Raad voor Cultuur als in het proces erna. Ik heb de Raad gevraagd bij de brede
consulatie op weg naar het advies de andere overheden te betrekken als belangrijke
stakeholder. In het overleg- en besluitvormingsproces dat na ontvangst van het advies
zal volgen zijn de andere overheden eveneens een belangrijke partij. Een proces en
uiteindelijk besluit over een nieuw cultuurbestel kan alleen in goede samenwerking
tussen de verschillende overheidslagen tot een succes worden.
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling de adviesaanvraag gelezen
van de Staatssecretaris aan de Raad voor Cultuur. Deze leden hebben nog enkele vragen
hieromtrent. Allereerst vragen zij hoe de adviesaanvraag verband houdt met visiestukken
vanuit het veld zelf. Denk bijvoorbeeld, maar niet uitsluitend, aan het initiatief
Kunsten 203023. Tevens merken de voornoemde leden op dat de adviesaanvraag zich primair richt op
het gesubsidieerde deel van de sector. Moet een brede toekomstvisie op de culturele
en creatieve sector niet de basis zijn voor de vernieuwing van het cultuurbestel vanaf
2029? Deze leden vragen hoe de samenhang tussen Rijk, provincies en gemeenten wordt
meegenomen in de adviesaanvraag. Zij benadrukken het belang van een betere regiospreiding
rondom culturele middelen. Het is evident dat verschillende regio’s op gebied van
culturele voorzieningen minder financiële middelen ontvangen ten opzichte van anderen.
In hoeverre onderschrijft de Staatssecretaris het stimuleren van een landelijk dekkend
netwerk van bereikbare en beschikbare culturele voorzieningen? Tevens vragen deze
leden of de Raad voor Cultuur ook adviseert over welke vernieuwingen van het cultuurbestel
eerder dan 2029 plaats kunnen vinden.
In mijn adviesaanvraag aan de Raad voor Cultuur vraag ik aandacht voor ontwikkelingen
vanuit twee invalshoeken. Ten eerste de ontwikkelingen op het gebied van deelname,
publieksbereik en participatie, en ten tweede ontwikkelingen in de cultuursector zelf.
Deze vraagstelling is mede gebaseerd op gesprekken met en stukken uit de cultuursector,
onderzoek (zoals de beleidsdoorlichting cultuurdeelname), overleg met de Kamer en
inbreng van de andere overheden. De samenhang tussen Rijk, gemeenten en provincies
maakt uitdrukkelijk deel uit van de adviesaanvraag, als ook het vraagstuk van landelijke
spreiding en verschillen tussen regio’s.
De Raad heeft nu een denkproces in gang gezet waar de inbreng vanuit de cultuursector
breed is geborgd. Daarbinnen is ruimte voor vele visies en invalshoeken.
In zijn advies over het aanvraag- en beoordelingsproces voor de BIS 2025–2028 heeft
de Raad over een aantal verbeteringen voor de komende periode geadviseerd.24
De leden van de GroenLinks-fractie benadrukken het belang van een betere positie van
makers op de arbeidsmarkt. Makers in deze sector ontvangen ten opzichte van andere
sectoren vaak lagere tarieven en de arbeidsvoorwaarden lopen notoir achter op andere
sectoren. Hoe wordt de positie van makers op de arbeidsmarkt meegenomen in voorgenoemde
adviesaanvraag? Wat is het mediane inkomen van zzp’ers en werknemers in deze sector?
Wat is het aandeel vast en flex? De Staatssecretaris heeft de Fair Practice Code omarmd
en tegelijkertijd heeft de Minister van SZW25 een pakket van samenhangende maatregelen aangekondigd voor de arbeidsmarkt. Beide
ontwikkelingen hebben financiële impact. Hoe ziet de Staatssecretaris de transitie
die de Minister van SZW voorstelt in relatie tot de culturele en creatieve sector,
zowel voor de aankomende cultuurnotaperiode als per 2029? Wat betekent dit voor de
omvang van de rijksmiddelen die beschikbaar worden gesteld? En hoe betrekt de Staatssecretaris
het Ministerie van SZW bij de vernieuwing van het cultuurbestel in 2029? Immers, de
inkomenspositie van makers is minstens óók een SZW-aangelegenheid.
Ik deel de notie van de leden van de GroenLinks-fractie dat de positie van de maker
op de arbeidsmarkt belangrijk is. Aan het cultuurbeleid ligt dan ook ten grondslag
dat de Fair Practice Code wordt onderschreven. De uitgangspunten van de code zijn
fair pay, Fair Share en Fair Chain. Om die reden heb ik € 34,1 miljoen structureel
gereserveerd vanaf de BIS-periode 2025–2028. De verdeling van de middelen over de
subsectoren wordt gebaseerd op waar de afstand tot fair pay het grootst is. Een belangrijk
voorwaarde voor het verdelen van de middelen zijn collectieve tariefafspraken. Het
verbeteren van de positie van makers op de arbeidsmarkt is dus een langer lopend aandachtspunt.
Om die reden wordt in de adviesaanvraag benadrukt dat de arbeidsmarkt een blijvend
thema is voor een sterke en weerbare culturele en creatieve sector.
Zoals te lezen is uit onderstaande tabel vanuit de Monitor Kunstenaars en andere werkenden
met een creatief beroep uit 202126 is het mediaan persoonlijk bruto jaarinkomen voor werkenden c.a. € 32.000.
Categorie
2017/2019 (x 1 000 euro)
2013/2015 (x 1 000 euro)
2010/2012 (x 1 000 euro)
Totaal kunstenaars
32
28
30
Beeldende beroepen
14
13
13
Uitvoerende beroepen
29
25
28
Schrijvers en overige kunstenaarsberoepen
32
27
29
Ontwerpende beroepen
38
36
39
Wat betreft de differentiatie tussen zzp’ers en werknemers gebruik ik de analyse van
de Boekmanstichting27. Hier wordt per kwartaal gedifferentieerd naar mediaan inkomen van zzp’ers. Voor
Q4 2021 was de mediaan voor alle zzp’ers c.a. € 13.700 en c.a. € 6.900 voor de culturele
sector.
Het aandeel vast en flex wordt uiteengezet in de Monitor Kunstenaars en andere werkenden
met een creatief beroep:
«Nederland telde in 2017/2019 164 duizend werkzame kunstenaars. Het grootste deel
hiervan, 61 procent, was werkzaam als zelfstandige. Zij verrichten arbeid voor eigen
rekening of risico. Dat is aanzienlijk hoger dan gemiddeld in de werkzame beroepsbevolking.
57 procent van alle kunstenaars werkte als zelfstandige zonder personeel (zzp’er),
een klein percentage zelfstandige kunstenaars (4 procent) had wel personeel in dienst.
Verder werkte 29 procent van de werkzame kunstenaars als werknemer met een vaste arbeidsrelatie
en 10 procent als werknemer met een flexibele arbeidsrelatie. Dat is in beide gevallen
lager dan gemiddeld.»
Ik ben het met de leden van de GroenLinks-fractie eens dat de ontwikkelingen als aangekondigd
door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in de Kamerbrief over de voortgang
uitwerking arbeidsmarktpakket28
ook impact hebben op de culturele en creatieve sector. De culturele sector wordt
dan ook expliciet als aandachtspunt genoemd in relatie tot de verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering
voor zelfstandigen. De daadwerkelijke impact op de sector zal afhangen van de verdere
uitwerking van de maatregelen. Voor de zomer zal ik de Kamer middels een brief over
de voortgang van het arbeidsmarktbeleid voor de culturele en creatieve sector verder
informeren. Hier zal ook de relatie tot de SZW-maatregelen in worden meegenomen.
Voorts vragen de leden van de GroenLinks-fractie of het rijksbudget wel toereikend
is voor de culturele doelen die worden nagestreefd. Deze leden willen de Staatssecretaris
nadrukkelijk vragen of deze vraag kan worden meegenomen in de adviesaanvraag. Het
formuleren van nieuwe doelen en ambities heeft immers vrijwel altijd ook financiële
effecten. Eerder heeft het Ministerie van OCW29 op verzoek van de Kamer een onderzoek laten verrichten naar de toereikendheid van
het macrobudget voor onderwijs afgezet tegen de doelstellingen en ambities. Zou een
dergelijk vergelijk niet ook moeten worden meegenomen in de adviesaanvraag van de
Raad voor Cultuur?
In mijn adviesaanvraag vraag ik de Raad om in brede zin te adviseren over de vernieuwing
van het cultuurbestel voor de periode(n) vanaf 2029. Na het advies van de Raad zal
ik kijken welke aanvullende onderzoeken nodig zijn om lacunes beter in beeld te krijgen.
Tot slot vragen de leden van de GroenLinks-fractie wat de omvang is van de culturele
en creatieve sector in de Nederlandse economie. In andere woorden; wat is het aandeel
van de sector binnen ons bruto binnenlands product? En welke andere waarden voegt
deze sector toe aan ons economisch vestigingsklimaat én ons maatschappelijk welzijn?
Deze leden kijken uit naar de beantwoording.
Het aandeel van cultuur en media in het bruto binnenlands product (bbp) is circa 3,4%
of € 26,5 miljard in absolute zin. Het aantal arbeidsjaren (voltijdequivalenten van
banen) was 330.000, dit is 4,3% van de totale economie. Het aantal werkzame personen
bedroeg 410.000, 4,4% binnen de totale economie (Bron: CBS, Satellietrekening Cultuur
en media, 2018).
Dit zijn alleen de directe economische effecten van de culturele en creatieve sector
op de totale economie. Momenteel legt een onderzoeksbureau de laatste hand aan een
rapport waarin de directe en indirecte economische effecten, de effecten van culturele
interventies op de gezondheid(szorg) en de effecten van ontwerpend onderzoek. Dit
rapport stuur ik voor de zomer naar uw Kamer. Daarnaast zal ik na de zomer in een
aparte Kamerbrief ingaan op de inzet van ontwerp en ontwerpend onderzoek bij maatschappelijke
opgaven en de inzet van creativiteit, kunst en cultuur bij maatschappelijke opgaven.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.J.M. Michon-Derkzen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
C.H. Bosnjakovic , adjunct-griffier