Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de Nationale Grondstoffenstrategie (Kamerstuk 32852-224)
32 852 Grondstoffenvoorzieningszekerheid
Nr. 249
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 22 mei 2023
De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat.
En voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en de Staatssecretaris van
Infrastructuur en Waterstaat over de brief van 9 december 2022 over de Nationale Grondstoffenstrategie
(Kamerstuk 32 852, nr. 224).
De vragen en opmerkingen zijn op 20 januari 2023 aan de Ministers van Economische
Zaken en Klimaat en voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en de Staatssecretaris
van Infrastructuur en Waterstaat voorgelegd. Bij brief van 18 april 2023 zijn de vragen
beantwoord.
De ondervoorzitter van de commissie, Valstar
De adjunct-griffier van de commissie, Van Dijke
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersonen
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de Nationale Grondstoffenstrategie
van het kabinet. De leden van de VVD-fractie vinden het belangrijk dat de leveringszekerheid
van (kritieke) grondstoffen op de middellange termijn wordt vergroot. Hierbij willen
deze leden dat ingezet wordt op minder kwetsbare afhankelijkheden op dit vlak. De
oorlog in Oekraïne heeft de kwetsbaarheden van Nederland en Europa blootgelegd. Door
een te grote afhankelijkheid op het gebied van bijvoorbeeld aardgas zijn Nederland
en Europa vatbaar geweest voor het machtsspel van Poetin. In de toekomst moet dit
worden voorkomen. De leden van de VVD-fractie zijn dan ook blij met de komst van de
Nationale Grondstoffenstrategie, maar vinden wel dat deze nog een stuk concreter moet
worden en hebben hierover enkele vragen.
1
De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat het kabinet continu inzicht moet hebben
in de toekomstige grondstoffenbehoefte van Nederland om proactief beleid te kunnen
formuleren, mochten overmatige afhankelijkheden ontstaan.
2
Heeft het kabinet inzichtelijk welke grondstoffen nodig zijn voor de energietransitie
en in welke hoeveelheden? Zo nee, zou het kabinet dit inzicht niet moeten krijgen?
Antwoord 1 en 2
Het kabinet zet in op een goede kennisbasis om inzichtelijk te maken welke grondstoffen
en daaraan gerelateerde strategische componenten en eindproducten vanuit geo-economisch
en duurzaamheidsperspectief het meest relevant zijn. Voor de energietransitie zijn
er inmiddels meerdere (inter)nationale studies verricht naar de bijbehorende grondstoffenbehoefte.
Deze zijn echter niet volledig dekkend qua technologieën, zoals klimaatinstallaties
en carbon capture & utilisation, maar ook qua infrastructuur zoals de laadpaalinfrastructuur. Ook het zicht op de
achterliggende ketens vraagt nader uitzoekwerk. Inmiddels lopen er, zoals in de grondstoffenstrategie
aangegeven, meerdere onderzoeken om te werken aan de benodigde kennisbasis om ook
de grondstoffenbehoefte van de energietransitie nauwkeurig en met urgentie in kaart
te brengen. Uitgangspunt is dat bedrijven zelf verantwoordelijk zijn voor hun eigen
toeleveringsketen van grondstoffen en bewerkte producten. De overheid ondersteunt
bedrijven wel, bijvoorbeeld met economische diplomatie en door informatie over grondstoffen
te ontsluiten via de Grondstoffenscanner. Ook zicht op risico's voor mens en milieu
in de keten is in het belang van bedrijven. De overheid ondersteunt bedrijven hierbij
onder andere via de huidige Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen-convenanten.
3
Vergt een grondstoffenstrategie niet een goede inschatting op waar toekomstige afhankelijkheden
kunnen ontstaan, zodat het kabinet hierop kan anticiperen in haar beleid?
4
Kan het kabinet een voorbeeld geven van wat het als een overmatige afhankelijkheid
op dit vlak zou definiëren?
5
Als het kabinet deze definitie nog niet heeft, kan ze deze ontwikkelen?
6
Zou het kabinet hierover niet regelmatig een update moeten sturen?
Antwoord 3 t/m 6
De grondstoffenstrategie brengt op hoofdlijnen in kaart waar in de toekomst afhankelijkheden
kunnen ontstaan, zodat het kabinet hier proactief beleid kan maken. Dit kan alleen
in Europees verband. Er bestaan al schattingen, onder andere van het IEA1, Metabolic e.a.2 en LSE3 waar we ons op kunnen baseren. Door de beperkingen die nationale en Europese datasets
met zich meebrengen evenals de complexiteit van mondiale productieketens is het bijzonder
ingewikkeld om zowel huidige als toekomstige risicovolle strategische afhankelijkheden
in kaart te brengen. De in de Kamerbrief Open Strategische Autonomie aangekondigde
Taskforce Strategische Afhankelijkheden (TFSA) heeft tot doel om zo goed mogelijk
zicht te krijgen op deze afhankelijkheden.4 Zoals in die brief aangekondigd, zal de TFSA met enige regelmaat over de voortgang
rapporteren.
Welke grondstoffen voor de energietransitie nodig zijn is deels afhankelijk van technologische
ontwikkelingen die nog plaats moeten vinden. Wel valt al te zeggen dat we voor de
energietransitie grote hoeveelheden kritieke grondstoffen nodig hebben, waarvoor winning
en raffinage vaak sterk geconcentreerd is in niet-Europese landen. Van belang hierbij
is om op te merken dat afhankelijkheden op dit terrein vanuit een Europees perspectief
bekeken moeten worden aangezien het de EU is die de schaal en capaciteit heeft om
de risico’s van afhankelijkheden zoveel als mogelijk te mitigeren.
Op dit moment staan er 30 grondstoffen op de Europese lijst die alle als kritieke
grondstof zijn aangemerkt. Deze lijst wordt om de drie jaar geactualiseerd, op basis
van de Europese definitie van wanneer een grondstof «kritiek» is. Daarbij is sprake
van een afhankelijkheid van een kritieke grondstof wanneer 1) de Nederlandse import
van een grondstof of product veel gebruikt wordt in Nederlandse sectoren en deze moeilijk
substitueerbaar is, 2) de grondstof of het product extra risico’s kent, zoals concentratie
van winning en productie in een beperkt aantal landen of de aanwezigheid van exportrestricties.
Daarnaast heeft de Europese Commissie in het voorstel voor de Critical Raw Materials Act (CRMA) 16 grondstoffen als strategisch aangemerkt, in aanvulling op de lijst met
30 kritieke grondstoffen. Hieronder vallen onder andere koper en nikkel.
Voor het duiden van «overmatige» afhankelijkheid van Nederland zal er een kritikaliteitsanalyse
op nationaal niveau worden uitgevoerd, waarbij de Europese methodologie wordt gevolgd.
Daarnaast is de inzet is om de hiervoor beschreven kritikaliteitsanalyse op Europees
en nationaal niveau stap voor stap te verdiepen en te verbreden naar gerelateerde
strategische componenten en finale producten en ook circulaire strategieën mee te
nemen in de ontwikkeling. De informatie die hiermee beschikbaar komt willen we beschikbaar
maken voor ondernemers en andere betrokkenen. Het kabinet is van plan om de grondstoffenscanner
stap voor stap verder te verrijken met voorgaande informatie.
7
De leden van de VVD-fractie zien dat de energietransitie leidt tot een verandering
in de vraag naar grondstoffen. In de toekomst zal de vraag naar kritieke grondstoffen
steeds groter worden, maar deze grondstoffen worden nog nauwelijks gewonnen in Nederland
of de Europese Unie (EU). Wij zijn hiervoor afhankelijk van bijvoorbeeld China, een
land dat al vaker bewezen heeft bereid te zijn deze macht te misbruiken. Bilaterale
afspraken kunnen helpen om deze afhankelijkheid te verminderen.
8
Met welke gelijkgezinde landen gaat Nederland bilaterale afspraken maken om de toegang
tot kritieke grondstoffen veilig te stellen? Wordt hier voldoende rekening gehouden
met diversificatie?
Antwoord 7 en 8
Het mitigeren van de risico’s van strategische afhankelijkheden is onderdeel van het
kabinetsbeleid, zoals uiteengezet in de Kamerbrief van 8 november jl. over Open Strategische
Autonomie.5Dit geldt ook voor de risico’s van strategische afhankelijkheden op het gebied van
kritieke grondstoffen. Dit is in eerste instantie een verantwoordelijkheid van bedrijven.
Diversificatie van handelspartners, zoals Canada en Kazachstan in plaats van China,
is een manier om die risico’s van afhankelijkheden te verkleinen. Grondstoffenpartnerschappen
en handelsakkoorden kunnen dergelijke diversificatie faciliteren. Importeurs kunnen
hierdoor kiezen uit meer leveranciers voor de invoer van grondstoffen en halffabricaten
en hun risico’s spreiden, zodat eventuele verstoringen in waardeketens beter kunnen
worden opgevangen. In handelsakkoorden worden ook concrete afspraken gemaakt over
de toegang tot grondstoffen. Dit gaat bijvoorbeeld om het wegnemen van exportrestricties
of het garanderen van gelijke grondstoffenprijzen voor binnen- en buitenlandse afnemers.
Nederland zet zich in EU-verband in voor het afsluiten van grondstoffenpartnerschappen
met derde landen. Er zijn verschillende redenen om te kiezen voor afspraken via de
EU. Allereerst hebben we te maken met een interne markt, en komen veel kritieke grondstoffen
indirect en na verwerking via andere EU lidstaten naar ons land. Ten tweede heeft
de EU veel meer onderhandelingskracht dan Nederland alleen als het gaat om het afsluiten
van grondstoffenpartnerschappen. Ten derde sluit de EU onder meer grondstoffenpartnerschappen
af onder de paraplu van handelsakkoorden. Het sluiten van handelsakkoorden is een
EU-bevoegdheid. Een voorbeeld hiervan is het strategische grondstoffenpartnerschap
met Canada, dat onder CETA valt. Canada is actief in de mijnbouw en raffinage van
veel kritieke grondstoffen, waaronder kobalt, lithium en verschillende zeldzame aardmetalen.6
De Europese Commissie is gemachtigd om namens de Unie over grondstoffenpartnerschappen
met derde landen te onderhandelen. De Commissie is daar ook volop mee bezig en heeft
recentelijk Memorandums of Understanding (MoU’s) op het gebied van grondstoffen afgesloten met onder andere Oekraïne, Namibië
en Kazachstan. Ook is de Europese Commissie voornemens om via het handelsbeleid diversificatie
verder te stimuleren, o.a. via de akkoorden met Chili, Mexico en Australië.7 Nederland moedigt dit soort gesprekken aan.
Nederland kan op sommige terreinen (niet op het gebied van markttoegang) ook zelf
afspraken maken met derde landen. Zo heeft Nederland recent een MoU met Australië
afgesloten op het gebied van waterstof. Een dergelijk MoU biedt mogelijkheden om samenwerking,
projecten en kennisuitwisseling te bevorderen. Als onderdeel van de programmatische
aanpak van de nationale grondstoffenstrategie en de taakopdracht van de Task Force
Strategische Afhankelijkheden, zal het kabinet bepalen welke acties Nederland onderneemt
binnen en aanvullend op de Europese grondstoffenpartnerschappen. Dit gebeurt op basis
van een nadere analyse van specifieke Nederlandse kwetsbaarheden, de belangen en expertise
van het Nederlandse bedrijfsleven, de ambities en prioriteiten van partnerlanden en
daarmee de inbedding in de bredere Nederlandse relatie met grondstofrijke landen.
Daarnaast heeft Nederland een sterk netwerk van bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomsten
(IBO’s). Deze overeenkomsten dragen bij aan zekerheid voor Nederlandse investeerders
in partnerlanden en kunnen daardoor indirect ook bevorderlijk werken voor grondstof
gerelateerde investeringen. Het kabinet zet in op het moderniseren van deze overeenkomsten.
9
Onlangs hebben landen als Canada, Australië de Verenigde Staten en Zweden aangegeven
stevig te gaan investeren in de exploitatie van hun eigen voorraad kritieke grondstoffen
en mineralen. De leden van de VVD-fractie vinden dat Nederland, zo nodig in EU-verband,
op zeer korte termijn gesprekken met deze landen en andere gelijkgezinde landen met
voorraden moet starten. Is het kabinet hiertoe bereid?
10
Deelt het kabinet het standpunt van deze leden dat het afbouwen van strategische afhankelijkheden
door middel van diversificatie van grondstoffenpartners van essentieel belang is en
meer prioriteit behoort te krijgen in ons buitenlandbeleid?
Antwoord
Met de genoemde landen buiten de EU zijn al afspraken gemaakt op EU-niveau of wordt
er gewerkt aan afspraken. Zo heeft de EU een strategisch grondstoffenpartnerschap
met Canada onder de paraplu van het handelsakkoord CETA. In het kader van de Trade and Technology Council (TTC) wordt gesproken met de VS over kritieke grondstoffen. Hetzelfde gebeurt met
Australië in het kader van de onderhandelingen over een handelsakkoord. Zweden is
onderdeel van de interne markt, en exploitatie van kritieke grondstoffen aldaar zal
dan ook rechtstreeks de toegang van Europese bedrijven tot deze grondstoffen vergroten.
Nederland is op werkniveau al in gesprek met Zweedse collega’s over dit onderwerp.
Het voorstel van de Europese Commissie voor de Critical Raw Materials Act (CRMA) gaat in op de mogelijkheid van mijnbouw en raffinage in de EU en op het aangaan
van grondstoffenpartnerschappen met derde landen. Zo heeft de Commissie een Critical Raw Materials Club (CRMC) aangekondigd die de EU samenwerking moet versterken met de VS en andere landen
die grondstoffen afnemen uit bronlanden. Zoals uiteengezet in het recente Nederlandse
non-paper CRMA8, ziet Nederland dergelijke internationale partnerschappen als een belangrijk instrument
om de leveringszekerheid van kritiek grondstoffen te borgen. Het kabinet zal hier
in EU verband voor blijven pleiten en een aanjagende rol innemen. Bovendien zet het
kabinet in op diversificatie door middel van handelsakkoorden en dergelijke grondstoffenpartnerschappen
(zie ook de beantwoording van vraag 7 en 8).
11
Is het kabinet bereid verder te kijken dan alleen gelijkgezinde partners en dus ook
het gesprek aan te gaan met ongemakkelijk partners om de toegang tot grondstoffen
te vergroten?
12
Is het kabinet bereid zich hier ook in EU-verband hard voor te maken?
Antwoord 11 en 12
Het kabinet deelt de constatering dat ook minder gelijkgezinde landen een rol spelen
in de grondstoffentoelevering voor Europa en Nederland. Ook worden kritieke grondstoffen
gewonnen in fragiele landen of in zogeheten «conflict-affected high risk areas», en is er niet altijd een legitiem bestuur aanwezig in mijnbouwgebieden. In deze
complexe context wil Nederland leveringszekerheid bevorderen en strategische afhankelijkheden
verminderen onder andere door diversificatie van handelspartners. Daarbij hoeven handelsbetrekkingen
niet uitsluitend plaats te vinden in of met gelijkgezinde landen. Ook de economische
diplomatie en dienstverlening via het postennetwerk vindt niet enkel plaats in gelijkgezinde
landen. Het kabinet vindt dat de inhoudelijke en economische betrekkingen die Nederland,
de EU en ook het bedrijfsleven en financiële instellingen aangaan moeten passen binnen
de Europese normen en waarden, en de geldende Internationaal Maatschappelijk Verantwoord
Ondernemen-normen gebaseerd op de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen.
Zo onderzoekt het de inzet kabinet welke rol FMO en internationale financiële instellingen
zoals de Europese Investeringsbank (EIB), International Finance Corporation (IFC),
African Development Bank (AfDB) en de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling
(EBRD) kunnen spelen in het verduurzamen van grondstofwinning in ontwikkelingslanden.
Daarbij zet het kabinet zich binnen het bredere buitenlandbeleid in voor meer eensgezindheid
en stabiliteit en betere omstandigheden in bijvoorbeeld fragiele landen. Zo draagt
het kabinet bij aan verantwoorde mijnbouw als onderdeel van de bredere inzet op meer
stabiliteit in het Grote Merengebied (Rwanda, Burundi en Oeganda en delen van de Democratische
Republiek Congo, Tanzania en Kenia). Ook voert Nederland, zelf en in EU-verband, dialogen
met minder gelijkgezinde landen met als doel om gedeelde belangen te ontwikkelen en
de Europese normen en waarden in deze relaties uit te dragen.
13
Biedt de huidige EU-regelgeving voldoende ruimte om te werken aan strategische autonomie
op het gebied van cruciale grondstoffen?
Antwoord
Het voorstel van de Europese voor de Critical Raw Materials Act (CRMA gaat in op verschillende stappen in de keten, inclusief mijnbouw, raffinage
en recycling. Ook gaat de CRMA over diversificatie van grondstoffenleveranciers. Uw
Kamer wordt nader geïnformeerd over het kabinetsstandpunt ten aanzien van de CRMA
middels een fiche Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC).
14
De leden van de VVD-fractie-fractie zijn van mening dat Nederland bereid moet zijn
moeilijke beslissingen te nemen ter bevordering van onze strategische autonomie. In
de nationale grondstoffenstrategie geeft het kabinet aan onderzoek te gaan doen naar
de rol van Nederlandse bedrijven in internationale ketens. Meer onderzoek doen mag
er niet toe leiden dat moeilijke beslissingen worden uitgesteld en dat er minder actie
wordt ondernomen.
15
Is het kabinet het met deze leden eens dat meer directe toegang tot grondstoffen op
gespannen voet kan staan met het voldoen aan eisen op het gebied van milieu en arbeidsvoorwaarden
en dat het economisch efficiënter kan zijn om de mijnbouw of processing van grondstoffen
door China te laten doen, maar dit ons tegelijkertijd afhankelijker maakt van China?
Is het kabinet bereid om in deze dilemma’s op korte termijn richtinggevende besluiten
te nemen?
Antwoord 14 en 15
De grondstoffenstrategie die het kabinet heeft geformuleerd is gericht op de middellange
termijn. Het onderzoek naar de rol van Nederlandse bedrijven in internationale grondstoffenketens
dient ertoe om beter begrip te hebben van de kansen en uitdagingen van deze bedrijven
en de handvatten die het kabinet heeft om de leveringszekerheid van kritieke grondstoffen
voor de economie als geheel te bevorderen.
Het voldoen aan milieu en arbeidsvoorwaarden ziet het kabinet hierbij niet als belemmerend
maar juist als noodzakelijk om op termijn (bedrijven uit) de Europese Unie en Nederland
als voorkeurspartner te positioneren van grondstofrijke landen en producenten. En
op het moment dat het aanbod achterblijft bij de vraag, zoals voor bepaalde kritieke
metalen verwacht wordt, is het juist belangrijk dat nieuwe mijnbouwprojecten van start
kunnen gaan met instemming van de gemeenschappen en belanghebbenden rondom de mijn
en op een manier die de klimaatdoelstellingen – die immers het vliegwiel zijn van
de vraag naar de kritieke metalen – niet ondergraaft. Dit vermindert het risico in
de keten. We kunnen hierbij niet garanderen dat alle investeringen financieel haalbaar
(renderend) zullen zijn. Met de toenemende aandacht voor blijvende misstanden in de
mijnbouw wereldwijd wordt het voor bedrijven uit de EU en gelijkgezinde landen dan
ook steeds belangrijker om een «license to operate» te krijgen door goed te presteren
op environmental, social and governance aspecten. Zoals ook in de grondstoffenstrategie is aangegeven is het om de leveringszekerheid
te vergroten van belang dat er geïnvesteerd wordt in stabiele, goed functionerende
en duurzame grondstoffenketens door overheden, bedrijven en maatschappelijke organisaties.
Het kabinet onderkent het spanningsveld dat er is tussen economische efficiëntie en
de wens om risicovolle strategische afhankelijkheden van onder andere China af te
bouwen. Dat spanningsveld is de aanleiding van de grondstoffenstrategie. Daarin zet
het kabinet uiteen dat leveringszekerheid van kritieke grondstoffen een zwaarwegend
belang is waarvoor het kabinet, in samenhang met de Europese initiatieven, aanvullende
maatregelen neemt. Door in te zetten op de vijf handelingsperspectieven uit de grondstoffenstrategie
wil het kabinet risicovolle strategische afhankelijkheden van grondstoffen mitigeren.
Zoals gemeld aan de Kamer9 zal de in december jl. opgerichte interdepartementale Task Force Strategische Afhankelijkheden,
als onderdeel van de programmatische aanpak van de grondstoffenstrategie, kritieke
grondstoffen nader analyseren op strategische afhankelijkheden en advies uitbrengen
wat betreft mitigeringsopties op nationaal en EU-niveau. Dit zal gebeuren in samenwerking
met de speciale vertegenwoordiger grondstoffenstrategie.
Tegelijkertijd moeten we ons ervan bewust zijn dat deze trajecten tijdrovend zijn,
en het de vraag is of, in welke mate en zo ja tegen welke prijs, Nederland en de EU
risicovolle strategische afhankelijkheden van China voor onder meer de winning en
verwerking van kritieke grondstoffen kunnen afbouwen. Op korte termijn is het over
het algemeen niet realistisch dat Nederland en de EU strategische afhankelijkheden
van China voor onder meer de winning en verwerking van kritieke grondstoffen volledig
kunnen afbouwen.
16
De leden van de VVD-fractie vinden het positief dat er binnen de EU wordt gekozen
voor opschaling van de Europese mijnbouw. Op deze manier kunnen we ervoor zorgen dat
mijnbouw onder duurzame voorwaarden plaatsvindt en vergroten we onze onafhankelijkheid.
Sluit het kabinet zich aan bij deze Europese inzet op meer mijnbouw op ons eigen continent?
17
Hoeveel en welke kritieke grondstoffen kunnen er naar verwachting in de EU worden
gevonden?
18
In hoeverre kan dit voorzien in onze grondstofbehoefte?
19
Hoe apprecieert het kabinet de recente aankondiging van Zweden van forse mogelijkheden
op het gebied van zeldzame aardmetalen?
20
Welke mogelijkheden op welke vlakken zijn er in Nederland voor de winning van grondstoffen
die noodzakelijk zijn voor de energietransitie?
21
Heeft het kabinet hiervoor wel een voldoende beeld van de ondergrond in Nederland,
zowel op land als ook op zee?
22
Zo nee, is het kabinet bereid een uitgebreid onderzoek hiernaar uit te zetten?
Antwoord 16 t/m 22
Het kabinet bevordert in het kader van de grondstoffenstrategie actief Europese inzet
op mijnbouw van kritieke grondstoffen op ons eigen continent, mede in het kader van
de Critical Raw Materials Act (CRMA). In dit kader vindt het kabinet het belangrijk dat er meer inzicht komt in
de beschikbaarheid van grondstoffen in de EU en de toekomstige behoefte. Dit heeft
het kabinet onder andere onder de aandacht gebracht in de recent met de Kamer gedeelde
non-paper over de CRMA. Het kabinet wil actief samenwerken met gelijkgestemde lidstaten
(zoals Zweden en Finland), die tevens het initiatief tot actie nemen in het grondstoffendossier,
om de standpunten ten aanzien van de CRMA binnen de EU uit te dragen.
Het kabinet is verheugd over de vondst van zeldzame aardmetalen in Zweden. Tegelijkertijd
realiseert het kabinet zich dat het nog lang kan duren voordat de grondstoffen gewonnen
worden. Het kabinet wil, net als andere Europese lidstaten (zoals België, Duitsland
en Italië), publieke instrumenten via Atradius DSB, Invest International, Invest NL
en de RVO gebruiken om een rol te spelen in de ontwikkeling en financiering van de
waardeketen van kritieke grondstoffen.
In lijn met de Nederlandse Polaire Strategie vindt het kabinet het van belang dat
de winning van grondstoffen op een verantwoorde manier plaatsvindt en voldoet aan
strenge milieu en veiligheidsnormen, rekening houdend met de specifieke kwetsbaarheid
van het noordpoolgebied. Ook dient de inheemse bevolking conform de VN-Verklaring
over de Rechten van Inheemse Volkeren geraadpleegd te worden voorafgaand aan de goedkeuring
van mijnbouwprojecten.
Via de CRMA wil het kabinet zich inzetten om grondstoffen in de EU beschikbaar te
maken. In de Nederlandse aardbodem bevinden zich nauwelijks kritieke grondstoffen.
Ook liggen er niet tot nauwelijks kritieke grondstoffen op de bodem van de Nederlandse
territoriale zee en exclusieve economische zone.
Hierover is voldoende bekend bij de Nederlandse Geologische Dienst. De Nederlandse
Geologische Dienst vervult de wettelijke taak om informatie en data in te nemen, te
beheren en publiek beschikbaar te maken over bodemsamenstelling, geologische opbouw
van de ondergrond, grondwater, draagkracht van de grond en mijnbouw. De Geologische
Dienst Nederland weet wat de Nederlandse ondergrond (onshore en offshore) te bieden
heeft. Bekende potentiële grondstoffen in Nederland zijn (kwarts)zand, grind, klei
en zout. Hoeveel en welke kritieke grondstoffen in de Europese aardbodem potentieel
kunnen worden gevonden en in welke mate dat zou kunnen bijdragen aan de voorzieningszekerheid
van kritieke grondstoffen, wordt nu verkend middels een eerste onderzoek.
23
Daarnaast hebben de leden van de VVD-fractie ook kennisgenomen van de mogelijkheden
voor diepzeemijnbouw. De leden van de VVD-fractie zien hiervoor veel potentie voor
Nederland, gezien onze sterke maritieme sector. Aangezien China en Rusland hier strategische
posities innemen vinden de leden van de VVD-fractie dat Nederland hier niet moet achterblijven.
Hoe apprecieert het kabinet dit?
24
Deelt het de mening dat het beter zou zijn om als Nederland en Europa met de standaarden
op diepzeemijnbouw aan de slag te gaan, dan om het over te laten aan China en Rusland?
25
Wat doet het kabinet eraan om het huidige krachtige maritieme cluster voor Nederland
te behouden, zodat Nederland ook echt een rol gaat spelen bij diepzeemijnbouw?
Antwoord 23 t/m 25
In antwoord op de schriftelijke vragen van de leden Van Raan en Teunissen (Partij
voor de Dieren) over «de door Nederland uitgesproken steun aan diepzeemijnbouw» van
4 juli 2022 heeft het kabinet aangegeven dat het nog een nader inhoudelijk standpunt
over diepzeemijnbouw moet innemen en uw Kamer hierover nader zal informeren.10 Het kabinet beraadt zich hier momenteel nog op.
Het onderwerp diepzeemijnbouw raakt aan verschillende beleidsterreinen, waaronder
de beschikbaarheid van kritieke grondstoffen voor de energie- en andere transities
(grondstoffenleveringszekerheid) en het verminderen van strategische afhankelijkheden
daarbij, de klimaatdoelen en de bescherming van biodiversiteit en de oceanen, alsmede.
Het kabinet zal ten aanzien van al deze onderwerpen en belangen een integrale afweging
maken. Onderdeel hiervan is een verkenning van het strategisch belang van diepzeemijnbouw
voor Nederland, de verschillende vormen van Nederlandse publieke betrokkenheid bij
diepzeemijnbouw (waaronder wetenschappelijk onderzoek en exploratie) en kansen voor
het Nederlandse maritieme cluster. Voor het kabinet staat daarbij voorop dat exploitatieactiviteiten
alleen strikt binnen de draagkracht van het mariene ecosysteem zouden moeten plaatsvinden,
op basis van het voorzorgsbeginsel en voldoende wetenschappelijke kennis over de gevolgen
van diepzeemijnbouw (zie ook het antwoord op vraag 93 en vragen 179–183).
Ten aanzien van het behoud van het Nederlandse maritieme cluster zal het kabinet in
lijn met de aangenomen motie tijdens de begrotingsbehandeling van EZK samen met de
sector een integraal maritiem industriebeleid in de vorm van een sectoragenda opstellen
(Handelingen II 2022/23, nr. 26, item 8 en 10).
26
De leden van de VVD-fractie lezen dat circulariteit ingezet wordt om leveringszekerheid
van kritieke grondstoffen te vergroten en negatieve impact van ketens te verkleinen.
Deze leden zien dat veel producten (elektrische apparatuur) bestaan uit een kleine
hoeveelheid kritieke grondstoffen, gecombineerd met een kunststof of plastic behuizing.
Deze leden vragen of de grondstoffen olie en gas (basis voor plastic) kunnen worden
meegenomen in de beoordeling van de negatieve impact op ketens?
Antwoord
De focus van de nationale grondstoffenstrategie en de Critical Raw Materials Act ligt op kritieke grondstoffen. Kritieke grondstoffen zijn volgens de gevolgde definitie
van de Europese Commissie metalen en mineralen van significante economische waarde
waarvoor potentieel een leveringsrisico bestaat. Olie en gas vallen dus buiten de
reikwijdte van deze grondstoffenstrategie.
Om slimmer om te gaan met fossiele grondstoffen zoals olie en gas werkt het kabinet
aan maatregelen voor een circulaire economie. Zo heeft uw Kamer onlangs het Nationale
Programma voor een Circulaire Economie (NPCE) ontvangen met onder meer concrete acties
voor het vervangen van fossiele grondstoffen met hernieuwbare en secundaire grondstoffen.
Door bijvoorbeeld fossiel plastic te vervangen met plastic recyclaat of biogebaseerd
plastic kan forse CO2-uitstoot worden bespaard. Om het sluiten van de plasticketen te versnellen neemt
dit kabinet verschillende maatregelen over de gehele plasticketen. Dit kabinet zet
zich bijvoorbeeld in voor ambitieuze Europese normen voor een minimumaandeel recyclaat
en biogebaseerd plastic. Vooruitlopend op Europese wetgeving verkent het kabinet op
dit moment ook een dergelijke nationale verplichting.
27
De leden van de VVD-fractie lezen dat bij circulariteit vaak gedacht wordt aan recycling
maar dat dat niet voldoende is. Deze leden vragen of het kabinet kan aangeven hoe
groot de hoeveelheid grondstoffen is die momenteel in onze samenleving in reeds bestaande
producten aanwezig is. Kan het kabinet aangeven op welke manier het deze grondstoffen
denkt te kunnen hergebruiken, ondanks dat deze producten wellicht niet ontworpen zijn
voor recycling?
28
De leden van de VVD-fractie lezen dat Nederland met 80% recycling tot de koplopers
in Europa behoort? Kan het kabinet aangeven hoe die 80% is onderbouwd?
29
Deze leden vragen het kabinet om hergebruik van grondstoffen te meten door aan de
voorkant bij de productie van producten vast te stellen hoeveel van de grondstoffen
afkomstig zijn van hergebruik. Kan het kabinet dat percentage aangeven en als indicator
voor circulariteit hanteren?
Antwoord 27 t/m 29
In totaal zit er in Nederland in bestaande producten (urban mine ofwel «stedelijke mijn») 7,8 miljard ton aan grondstoffen, oftewel circa 450 ton
per inwoner. De helft hiervan bestaat uit zand, klei, grond en dergelijke voor de
weg- en waterbouw. De andere helft bestaat vooral uit bouwmaterialen als beton, cement
en bakstenen, voornamelijk afkomstig uit gebouwen. Daarnaast zijn er voorraden in
andere infrastructuren, zoals de Nederlandse elektriciteits-, gas- en watersystemen,
voertuigen, in het bovengrondse deel van het energiesysteem, en in consumentengoederen.
Het merendeel van de materialen in de «stedelijke mijn» zijn in gebruik en daarmee
niet onmiddellijk beschikbaar. De materialen en producten die wel op korte termijn
vrijkomen maar niet circulair zijn ontworpen, kunnen door goede scheiding aan het
einde van de keten worden gerecycled, maar vaak nog laagwaardig. De mogelijkheden
voor hoogwaardige recycling of hergebruik van niet-circulair ontworpen producten verschilt
per productgroep en daarom is het NPCE deels gericht op productgroepbeleid.
In Nederland wordt 78% van het afval ingezameld. Niet al dit afval kan uiteindelijk
gerecycled worden, bijvoorbeeld omdat de kwaliteit onvoldoende blijkt.
Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) ontwikkelt, samen met het CBS, binnen het
PBL Monitoringsprogramma, een indicator om de hoeveelheid secundair materiaal die
bedrijven inkopen in kaart te brengen. Deze indicator is echter niet geheel geschikt
als indicator om circulariteit uit te drukken, omdat circulariteit meer inhoudt dan
alleen recycling of hergebruik. Het gaat om meerdere aspecten zoals totale vermindering
aan grondstoffengebruik en levensduurverlenging.
30
De leden van de VVD-fractie lezen dat innovatie belangrijk is voor het mogelijk maken
van circulaire strategieën. Deze leden lezen dat in 2023 het missiegedreven innovatiebeleid
wordt geactualiseerd. Een van de belemmeringen voor succesvolle innovaties bij startups
is het verkrijgen van de zogenaamde einde-afval-status zodat herbruikbare grondstoffen
uit afval afgezet kunnen worden bij klanten. Deze leden vragen of het vereenvoudigen
van het verkrijgen van de einde-afval-status onderdeel kan zijn van het innovatiebeleid.
Antwoord
Het kabinet heeft op 11 november jongstleden (Kamerstukken 33 009, 32 637 en 31 288, nr. 117) in haar brief over missiegedreven innovatiebeleid aangegeven dat de circulaire economie
één van de drie prioritaire thema’s zal worden binnen de vier bestaande thema’s Energie
en Duurzaamheid, Veiligheid, Gezondheid en Zorg en Landbouw Water Voedsel. Het komende
jaar worden de missies en de bijbehorende Kennis en Innovatie Agenda’s en Meerjarige
Missiegedreven Innovatie Programma’s vernieuwd. Bij het programmeren van circulaire
economie zullen kritieke grondstoffen expliciet aandacht krijgen.
Binnen het nieuwe NPCE zal actief gezocht worden naar een zo goed mogelijke afstemming
tussen de gewenste circulaire innovaties en het benodigde flankerend beleid om opschaling
te versnellen. In dit kader werkt IenW bijvoorbeeld, samen met het interprovinciaal
overleg (IPO) en de Omgevingsdienst Nederland (ODNL), aan een kennisgremium. Het doel
van dit kennisgremium is om een gelijk speelveld te creëren voor de beoordeling van
de status van een materiaal of product en ook bij te dragen aan meer uniformiteit.
Kennis over de manier van beoordelen en casuïstiek kan via dit gremium sneller worden
opgebouwd en gedeeld. Het verduidelijken van het beleid rondom stoffen die niet meer
als afvalstof getypeerd hoeven te worden omdat het producten zijn geworden («einde-afval»)
en de mogelijkheden om ook afvalstoffen nuttig toe te passen kan worden gezien als
flankerend beleid om circulaire innovaties binnen duurzaamheidskaders te faciliteren.
Het is daarbij belangrijk om in aanvulling te benadrukken dat de afvalwetgeving erop
is gericht te zorgen dat afvalstoffen op een voor mens en milieu veilige manier worden
verwerkt of nuttig worden toegepast. Binnen die wetgeving wordt ruimte geboden op
het gebied van het toepassen van afvalstoffen, mits dat op een verantwoorde manier
gebeurt. Bedrijven kunnen zelf, en in overleg met hun bevoegd gezag, aan de slag met
de beoordeling of iets een afvalstof is of niet wanneer zij een bepaald materiaal
willen toepassen in een product. Hiervoor is geen formele goedkeuring vanuit het Rijk
nodig. Het Rijk biedt ondersteuning in de vorm van de Leidraad Afvalstof of product,
andere handreikingen en de Helpdesk afvalstoffen bij Rijkswaterstaat. Deze ondersteuning
wordt ook uitgebreid en versterkt. Daarnaast zet het kabinet zich op Europees niveau
in voor meer einde-afval verordeningen. Zo wordt er momenteel gewerkt aan een einde-afval
verordening voor bepaalde typen kunststof en voor textiel.
31
De leden van de VVD-fractie lezen dat het kabinet de mogelijkheden verkent om bedrijven
met ambitieuze circulaire projecten te faciliteren. Deze leden vragen welke beleidsinterventies
daarvoor reeds beschikbaar zijn en welke binnen de grondstoffenstrategie, de maatwerkafspraken
of het Nationaal Programma Circulaire Economie (NPCE) nog verwacht worden?
32
Deze leden vragen of de beperkingen die import en export van afval momenteel met zich
mee brengen kunnen worden weggenomen, zodat circulaire innovaties binnen een Europees
gelijk speelveld kunnen ondernemen.
Antwoord 31 en 32
In het kader van de maatwerkaanpak verduurzaming industrie verkent het kabinet de
mogelijkheden om bedrijven met ambitieuze circulaire projecten te faciliteren, bijvoorbeeld
door gerichte beleidsinterventies die markten voor nieuwe duurzame producten stimuleren.
Zo zijn er wensen bij bedrijven met betrekking tot al dan niet versnelde bijmengverplichtingen
voor duurzame plastics en duurzame brandstoffen.
Een van de beleidsinterventies die reeds beschikbaar is en in het kader van het (NPCE
door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat wordt uitgebreid is de ondersteuning
voor circulaire bedrijven door het «Versnellingshuis Nederland circulair!». Het Versnellingshuis
helpt aan de ene kant individuele ondernemers met antwoorden op vragen bij circulair
ondernemen over kennis, netwerken, financiering en bij vragen over wet- en regelgeving
en stimuleert aan de andere kant samenwerking tussen ondernemers in circulaire ketens.
Die ondersteuning voor ketens bestaat uit 1) de subsidieregeling circulaire ketenprojecten
voor 3 tot 6 mkb-ondernemers en 2) ondersteuning bij het starten van een ketensamenwerking
in een materiaal of productketen: Moonshot. De ondersteuning voor materiaal of productketens
wordt vanaf 2023 uitgebreid, zodat meerjarige ketenregie wordt ondersteund voor zogenaamde
ketendoorbraakprojecten.
33 en 34
De leden van de VVD-fractie lezen dat circulariteit toeziet op vier vormen van maatschappelijke
impact, waaronder een schonere leefomgeving. Deze leden vragen of het kabinet kan
aangeven hoe de emissienormen voor bedrijven in Europa van elkaar verschillen en of
het ervoor kan pleiten deze te uniformeren zodat ook hier voor circulaire innovaties
en bedrijven een gelijk speelveld ontstaat.
Antwoord 33 en 34
In het kader van de Richtlijn Industriële Emissies (RIE) worden per sector de Beste
Beschikbare Technieken (BBT) vastgesteld op basis waarvan de bevoegde gezagen vergunningen
afgeven. Deze BBT zijn gelijk over heel Europa en dragen bij aan een gelijk speelveld
in Europa. Daarnaast zijn er stoffen met zeer zorgwekkende eigenschappen (ZZS-en)
waarvoor in Europees verband specifieke afspraken worden gemaakt (stoffen zoals PFOS).
Voor stoffen waarvoor in Europees verband geen afspraken zijn gemaakt, wordt nationaal
regelgeving opgesteld. In het huidige voorstel voor herziening van de RIE wordt specifiek
gekeken naar het beter betrekken van innovatie en circulariteit bij de conclusies
over BBT.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de nationale grondstoffenstrategie.
In een snel veranderende wereld, zowel op geopolitiek gebied als op het gebied van
technologische ontwikkelingen, is het cruciaal dat we op nationaal en op Europees
niveau strategisch nadenken over onze grondstoffenbehoefte en hoe we in deze vaak
groeiende behoefte kunnen blijven voldoen in de toekomst. Deze leden bedanken de betrokken
bewindslieden voor het geven van opvolging aan de motie van het lid Hagen c.s. (Kamerstuk
32 852, nr. 192) en de motie van het lid Hammelburg (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2529).
35 t/m 37
De leden van de D66-fractie achten het verminderen van het gebruik en herwinning,
zodat kritieke grondstoffen kunnen worden onttrokken uit afval, de beste manieren
om te kunnen voldoen aan de Nederlandse en Europese behoefte aan kritieke grondstoffen.
Deze leden moedigen aan dat beleid rondom kritieke grondstoffen onderdeel uitmaakt
van het nationaal plan circulaire economie. Over circulair en innovatie als handelsperspectief
hebben deze leden een aantal vragen.
Deelt het kabinet de mening dat recycling en hergebruik twee belangrijke manieren
zijn om in de toekomst te voldoen aan onze behoefte aan kritieke grondstoffen? Op
welke manier is het kabinet van plan om extra in te zetten op urban mining? Op welke
manier wordt er specifiek aandacht besteed aan kennisdeling over urban mining tussen
gemeenten/regio’s en tussen landen binnen de EU?
Antwoord 35 t/m 37
Het kabinet benoemt circulariteit in de grondstoffenstrategie als een belangrijk handelingsperspectief.
Daarmee is het kabinet van mening dat hergebruik en recycling belangrijke manieren
zijn om in de toekomst bij te dragen aan onze behoefte aan kritieke grondstoffen.
Momenteel is het nog niet mogelijk om genoeg kritieke grondstoffen uit deze markt
te halen om aan onze vraag te voldoen, en ook in de toekomst zullen er nieuwe grondstoffen
nodig blijven.
Het kabinet wil gebruik maken van de kansen die urban mining biedt door het stimuleren van innovatie gericht op de urban mine, waaronder modulair ontwerp van energie-infrastructuur en het terugwinnen van kritieke
materialen uit afval. Dat doen we via:
• Missiegedreven innovatiebeleid: in 2023 worden de kennis- en innovatieagenda’s van
het missiegedreven innovatiebeleid geactualiseerd, in lijn met de prioriteiten van
dit kabinet. Daarbij zal in het bijzonder aandacht zijn voor de drie transities (klimaat-
en energietransitie, digitalisering en circulaire economie) en sleuteltechnologieën.
Voor circulaire economie is ook circulariteit van kritieke grondstoffen een belangrijk
onderwerp voor innovatie.
• Het Nationaal Groeifonds (NGF): bij het ontwikkelen van voorstellen voor de derde
ronde van het NGF legt het Ministerie van EZK de focus op de drie transities genoemd
in het Coalitieakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77), waaronder de circulaire economie. Momenteel werkt het Ministerie van EZK samen
met partners bijvoorbeeld aan voorstellen op het vlak van biobased chemicals, circulaire
zonnepanelen en circulaire batterij technologie. Het Ministerie van IenW werkt aan
voorstellen op het gebied van circulair beton en er loopt een NGF-project in circulair
plastic met een omvang van 220 miljoen. Hiervan is 125 miljoen euro direct toegekend,
de rest is voorwaardelijk toegekend in twee fases (43 en 53 miljoen).
• Aanbestedingsbeleid: het Ministerie van EZK neemt circulariteitseisen op in de aanbestedingen
van windmolenparken en voor de ontwikkeling van zonnepanelen.11 Stapsgewijs kunnen we dit uitbreiden naar andere aanbestedingen, bijvoorbeeld voor
defensie, telecom of bouw. Hierdoor creëren we een urban mine van producten die de overheid zelf aankoopt, waaruit kritieke grondstoffen teruggewonnen
kunnen worden.
• Maatwerkafspraken verduurzaming industrie: het kabinet verkent de mogelijkheden om
bedrijven met ambitieuze circulaire projecten te faciliteren, bijvoorbeeld door gerichte
beleidsinterventies die markten voor nieuwe duurzame producten stimuleren.
• Ook neemt het kabinet maatregelen om de plasticketen te kunnen sluiten. Zo zet het
kabinet zich in voor ambitieuze Europese normen voor een minimumaandeel plastic recyclaat
en biogebaseerd plastic. Daarnaast onderzoekt het ook nationale maatregelen om het
sluiten van de plasticketen te versnellen.
• In het NPCE wordt het belang onderstreept van samenwerking tussen Rijk en regio om
te leren, door te ontwikkelen en beleid in de praktijk te toetsen. Hier dragen onder
andere activiteiten van het Versnellingshuis Nederland Circulair! en de kennisopbouw
van de omgevingsdiensten aan bij. Leren en kennisdelen over de circulaire economie
gebeurt al in verschillende bestaande regionale netwerken, zo kan bijvoorbeeld worden
voortgebouwd op het kennisnetwerk De Verschilmakers. Ook is kennisdeling tussen Rijk en regio essentieel, bijvoorbeeld met een gezamenlijke
kennisagenda, monitoring en het delen en toegankelijk maken van beschikbare kennis.
38
Zal in het NPCE specifiek worden ingegaan op de implementatie van concrete maatregelen
om kritieke grondstoffen te onttrekken uit ons afval?
39
Zo ja, hoe en wanneer wordt de Kamer daarover geïnformeerd?
Antwoord 38 en 39
In het NPCE wordt ingezet op recycling om ervoor te zorgen dat meer grondstoffen in
de keten blijven en niet worden verbrand of als zwerfvuil in het milieu komen. Hiervoor
wordt onder andere gebruik gemaakt van het instrument uitgebreide producentenverantwoordelijkheid
(UPV). Met de UPV maken we per productgroep producenten verantwoordelijk voor (de
kosten van) het inzamelen en recyclen van gebruikte producten. In de UPV kunnen ook
minimumdoelstellingen voor bijvoorbeeld inzameling, recycling en/of hergebruik worden
opgenomen. Er geldt al een wettelijk verplichte UPV voor de productgroepen auto’s,
autobanden, verpakkingen, batterijen en accu’s, en elektronische en elektrische apparaten.
Voor batterijen wordt binnenkort een Europese verordening van kracht waarin doelen
zijn opgenomen voor kritieke grondstoffen. Het gaat daarbij om recyclingdoelen en
minimumniveaus voor teruggewonnen kobalt (16%), lood (85%), lithium (6%) en nikkel
(6%) die moeten worden (her)gebruikt in nieuwe batterijen. In 2023 geldt ook UPV voor
verpakkingen uit de KWD-sector, wegwerpplastics en textiel. Ook ontwikkelen we UPV’s
voor luiers en incontinentiemateriaal. We verkennen de mogelijkheden voor de productgroepen
meubels, landbouwfolies en vloerbedekkingen. Voor een aantal stromen hebben producenten
zonder dat er een wettelijk opgelegde UPV geldt, zelf een producentenverantwoordelijkheid
ingericht, die vervolgens algemeen verbindend is verklaard (dit geldt voor vlakglas,
papier en karton, en matrassen). Hierdoor gelden ze voor alle producenten van de betreffende
productgroep. Hoewel het beleidsinstrument UPV brede steun geniet, zijn er steeds
meer signalen dat de uitvoering beter kan. Daarom brengen we de beleefde problemen
in kaart bij diverse stakeholders rond de UPV, waarbij we onder andere kijken naar
de rol van gemeenten en hoe deze ondersteund kunnen worden, zonder daarbij de verantwoordelijkheid
(deels) bij producenten weg te halen. De Tweede Kamer wordt voor de zomer 2023 door
de Staatssecretaris van IenW geïnformeerd over de resultaten van dit proces.
40
Heeft het kabinet er oog voor dat nieuwe circulaire initiatieven/bedrijven een grote
vraag doen op energie?
41
Op wat voor manieren ondersteunt het kabinet deze bedrijven in het faciliteren en
accommoderen van deze (grotere) energievraag?
42
Wordt dit betrokken bij de aanleg van bijvoorbeeld nieuwe waterstofinfrastructuur
of maatwerkafspraken?
Antwoord 40 t/m 42
De circulaire economie draagt mondiaal in veel gevallen bij aan het verlagen van broeikasgasemissies
door minder gebruik, intensiever gebruik en langer gebruik van materialen en producten.
Zeker wanneer dat vergeleken wordt met het delven van nieuwe grondstoffen en maken
van nieuwe producten. Het klopt dat sommige processen van de circulaire economie het
binnenlands energieverbruik vergroten doordat delen van (buitenlandse) productieprocessen
in Nederland circulair worden gemaakt.
Het bestaande klimaatbeleid zorgt ervoor dat de vraag naar energie in den brede wordt
afgeremd en verduurzaamd, dus ook de energievraag van circulaire bedrijven en initiatieven.
In de aanleg van nieuwe waterstofinfrastructuur en de ombouw van bestaande bedrijvigheid
in de maatwerkafspraken, wordt ingezet op energiebesparing en verduurzaming van energie.
Daarbij is circulariteit een aanvullend handelingsperspectief om juist energie te
besparen, binnen zowel bedrijven als in ketens.
Als onderdeel van de transitie naar een klimaatneutrale, circulaire economie in 2050
zet het kabinet vol in op de ontwikkeling van de waterstofmarkt. Het waterstofbeleid
richt zich op de volledige waardeketen van productie, import, opslag, transport en
gebruik. In de Kamerbrief d.d. 2 december 2022 is de voortgang van het waterstofbeleid
beschreven.12 Verscheidene waterstofprojecten zijn opgenomen in het meerjarenprogramma infrastructuur
energie en klimaat (MIEK). In de industrie is al sprake van «circulair» waterstof,
via waterstofrijke restgassen waarbij de bijproducten (bijv. CO2) worden ingezet in eigen processen of geleverd aan nabijgelegen bedrijven.
43
Op welke manier wordt in ruimtelijk beleid rekening gehouden met de terugwinning van
(kritieke) grondstoffen, er vanuit gaande dat recycle en productielocaties fysieke
ruimte innemen?
44
Het kabinet geeft aan bedrijven met ambitieuze circulaire projecten te faciliteren
met gerichte beleidsinterventies. Kan het kabinet aangeven wat deze beleidsinterventies
behelzen?
Antwoord 43 en 44
In de Ruimtelijke Ordeningsbrief d.d. 17 mei 202213 staat dat het kabinet de regie op de ruimte wil versterken. Dit in verband met de
vele en omvangrijke opgaven in het fysieke domein. Het NPCE, onder verantwoordelijkheid
van IenW als coördinerend ministerie, is een van de programma’s met nationale doelen
die ruimtelijke implicaties hebben. Het maakt als zodanig onderdeel uit van het NOVEX
programma met het provinciale startpakket voor de grote nationale ruimtelijke opgaven.
Met het startpakket begint het proces van de ruimtelijke vertaling door provincies,
gemeenten, waterschappen en het rijk voor komende tijd (2023/2024). Omdat over de
ruimtelijke impact van circulaire economie nog weinig bekend is wordt onderzoek gestart
ten behoeve van beleidsvorming en (toekomstige) ruimtelijke planvorming. Het onderzoek
is in opdracht van de ministeries van Infrastructuur en Waterstaat en Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties. Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat en andere
stakeholders worden hierbij nauw betrokken. Daarnaast verwachten wij voor de zomer
2023 een speciaal policyrapport van het Planbureau voor de Leefomgeving waarin de
ruimtelijke consequenties van een circulaire economie en de implicaties voor beleid
worden verkend.
Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat is bezig met de ontwikkeling van het
programma Werklocaties dat inzet op toekomstbestendige werklocaties met voldoende
en kwalitatief goede ruimte voor bedrijven op de juiste plek. Circulaire bedrijvigheid
is daar een onderdeel van.
In het NPCE wordt een uitgebreide aanpak gepresenteerd om de transitie naar een circulaire
economie te versnellen en daarvoor worden veel meer circulaire projecten gefaciliteerd.
Niet alleen in het geven van duidelijkheid via het stellen van productgroep specifieke
doelen, maar ook via stimulerende, beprijzende en normerende maatregelen. Daarbij
worden ondersteunende maatregelen breed ingezet zoals het Versnellingshuis en circulair
inkopen.
45
De leden van de D66-fractie stellen dat een circulaire economie niet alleen moet uitgaan
van kritieke grondstoffen, maar ook van het terugbrengen van het gebruik van primaire
grondstoffen in algemene zin en van het zo vaak en zo veel mogelijk hergebruiken van
grondstoffen. Op welke manier gaat er ingezet worden op het terugbrengen van het gebruik
van primaire grondstoffen in algemene zin en het zo vaak mogelijk gebruiken en hergebruiken
van (kritieke) grondstoffen?
46
Welke concrete actie onderneemt het kabinet nationaal en op Europees niveau om te
streven naar het afzien van productie (bovenste stap op de R-ladder)?
Antwoord 45 en 46
De meest voor de hand liggende bijdrage aan het verminderen van grondstoffengebruik
is: afzien van het maken of kopen van producten. Tot op heden stuurt de rijksoverheid
niet direct op het verminderen van productie en consumptie. In Nederland is de vrije
markteconomie evenals de vrije keuze van burgers een groot goed. Met het NPCE zet
het kabinet een duidelijke ambitie neer naar een circulaire economie in 2050 waarin
de effecten van het grondstoffengebruik teruggebracht moeten zijn binnen de planetaire
grenzen. Vanuit die ambitie bevat het NPCE een pakket aan maatregelen gericht op de
vier knoppen waaraan gedraaid kan worden, namelijk 1) vermindering van grondstoffengebruik,
2) substitutie van primaire grondstoffen door secundaire grondstoffen en hoogwaardige
toepassing van duurzame biogrondstoffen of inzet van andere meer algemene beschikbare
grondstoffen met een lagere milieudruk, 3) levensduurverlenging en 4) hoogwaardige
verwerking van materialen en grondstoffen. Op Europees niveau zal dit voornamelijk
zijn beslag krijgen via de Ecodesign richtlijn en onderliggende productregelgeving
en de Verpakkingsrichtlijn. Interventies die gericht zijn op minder consumeren zijn
gericht op het stimuleren van circulair gedrag. Denk aan het lenen van spullen, kopen
van tweedehands goederen en het gebruik van een deelauto (dus het afzien van de aanschaf
van een eigen auto).
De leden van de D66-fractie weten dat de klimaattransitie om veel (kritieke) grondstoffen
vraagt. Om in 2050 klimaatneutraal te kunnen zijn zullen we spaarzaam moeten omgaan
met de kritieke grondstoffen die nodig zijn voor de productie van essentiële goederen
voor de energietransitie (zoals zonnepanelen, windmolens etc.). Daarom hebben de leden
van de D66-fractie een aantal vragen over de weg richting een klimaatneutraal Nederland
en de rol die kritieke grondstoffen daarbij spelen.
47
Is het kabinet voornemens om, naar gelijkenis van andere grond- en brandstoffen zoals
olie en gas, ook beleid rond onwenselijke afhankelijkheden, strategische reserves
en vergelijkbaar beleid te ontwikkelen ten aanzien van kritieke mineralen?
48
Beschikt de rijksoverheid over schattingen of een overzicht van de huidige voorraden
(al dan niet verwerkt), verwachtte vraag in 2030 en 2050 per sector (bijvoorbeeld
energie, (auto)mobiliteit e.d.)?
Antwoord 47 en 48
In specifieke gevallen is het aanhouden van strategische voorraden een mogelijk middel
om risico’s op korte termijn te mitigeren, zoals nu ook gebeurt bij olie en gas. Dit
vergt echter ingewikkelde strategische, politieke, financiële en technische keuzes.
Strategische voorraadvorming is potentieel het meest effectief als het op EU-niveau
wordt gecoördineerd. Complicerende factor is dat de EU afhankelijker is van componenten,
met daarin kritieke grondstoffen, dan van de kritieke grondstoffen zelf. De discussie
moet dus ook gaan over eventuele strategische voorraden voor componenten en heeft
een link met het Commissievoorstel voor een Single Market Emergency Instrument (SMEI). Daarbij bestaat de kans dat de kritikaliteit van grondstoffen en componenten
verandert, bijvoorbeeld door ontwikkeling van nieuwe materialen, waardoor voorraden
later van minder nut kunnen zijn. Bovendien is voorraadvorming onderdeel van het supply chain management van bedrijven en komt de overheid alleen in beeld als er een risico ontstaat voor
het borgen van publieke belangen. Een case-by-case benadering is nodig, met een afweging
van kosten en baten van verschillende beleidsopties. Zo zal diversificatie vaak een
minder dure optie zijn dan voorraadvorming.
Op dit moment beschikt de rijksoverheid niet over schattingen van huidige voorraden
van kritieke grondstoffen of over de verwachte vraag in 2030 en 2050 per sector. In
de grondstoffenstrategie is aangekondigd dat het kabinet naast de bestaande Europese
monitoring in zal zetten op een Nederlands monitoringssysteem. Met onder andere een
methodiek ter bepaling van voor Nederland kritieke grondstoffen en daaraan gerelateerde
strategische componenten en eindproducten, een zogenaamde kritikaliteitsanalyse. Ook
op Europees niveau pleit het kabinet voor kennisopbouw en monitoring, onder andere
in de recent met de Kamer gedeelde non-paper over de CRMA. Verder wil het kabinet
in Europees verband onderzoeken wat de mogelijkheden, noodzaak en mogelijke vormgeving
van strategische voorraden zijn.
49
Op dit moment berekent Nederland de klimaatimpact van productie en producten aan CO2-uitstoot alleen binnen Nederland. Mede hierdoor krijgen gewonnen primaire grondstoffen
en halffabricaten, geproduceerd buiten Nederland, een lagere CO2-uitstoot toegerekend dan herwonnen of gerecyclede materialen dan wel producten van
Nederlandse bodem. Herkent het kabinet dit beeld en welke stappen worden op dit gebied
gezet?
Antwoord
Dit beeld wordt ten dele herkend. Het klimaatbeleid richt zich primair op reductie
van de binnenlandse broeikasgasemissies. Het instrumentarium houdt daarom in veel
gevallen geen rekening met de emissies bij de productie van grondstoffen of halffabrikaten
in het buitenland, maar wel met de emissies van productie, herwinning en recycling
in Nederland. Het kabinet herkent dat dit een belemmering vormt voor meer binnenlandse
productie en meer circulaire productieprocessen. Zoals in het NPCE is beschreven,
beziet het kabinet momenteel op welke wijze prikkels voor het terugdringen van ketenemissies
beter kunnen worden meegenomen in het beleid. Hierbij wordt ook de aansluiting bij
de ontwikkelingen en kansen in Europa gezocht. Als onderdeel hiervan wordt het belang
van een aanpak op ketenemissies geagendeerd bij de Europese Commissie. Het kabinet
herkent echter niet dat aan geïmporteerde primaire grondstoffen of producten op basis
daarvan een lagere CO2-uitstoot wordt toegerekend dan aan binnenlands geproduceerde, herwonnen of gerecyclede
materialen. In overheidsbeleid, zoals bij de bouwproductennormering, wordt rekening
gehouden met de emissies gedurende de hele levensduur, onafhankelijk van het herkomstland.
Circulaire materialen scoren daarbij doorgaans veel beter.
50
Is het kabinet bereid om bij de analyse van de weerbaarheid van de vitale infrastructuur
niet alleen te kijken naar kritieke grondstoffen en halffabricaten, maar ook naar
producten als elektriciteitskabels en elektriciteitsmeters?
51
Zo nee, waarom niet?
Antwoord 50 en 51
Ja. Het kabinet werkt aan de implementatie van de CER-richtlijn (Critical Entities
Resilience Directive) van de Europese Unie. De sectoren energie en digitale infrastructuur
vallen onder deze nieuwe richtlijn. Op basis van de verplichtingen uit deze richtlijn
worden zowel elektriciteitskabels als elektriciteitsmeters als vitaal aangemerkt.
Vitale aanbieders die onder de reikwijdte van de CER-richtlijn komen te vallen en
in dat geval kwalificeren als «kritieke entiteit», worden verplicht om passende en
evenredige technische, beveiligings- en organisatorische weerbaarheidsmaatregelen
te nemen ter (fysieke) bescherming van hun vitale proces(sen) en verstorende incidenten
te melden.
52
Hoe verhoudt de CO2-uitstoot van potentiële winning en raffinage van kritieke grondstoffen in Europa
zich tot de situatie dat deze grondstoffen worden geïmporteerd van buiten de EU?
Antwoord
Bij potentiële winning en raffinage van kritieke grondstoffen binnen de EU wordt de
distributieketen korter. Dit heeft een positief effect op de CO2-uitstoot. Daarnaast zal deze verder worden beperkt indien de winning en raffinage
in Europa op een milieuvriendelijker wijze zou plaatsvinden dan buiten Europa het
geval is. De exacte invloed op de CO2-uitstoot hangt echter af van de wijze waarop de keten precies zal wijzigen en de
wijze waarop de winning en raffinage zal plaatsvinden binnen en buiten Europa.
53
De Milieukostenindicator (MKI) wordt steeds vaker ingezet als meetinstrument voor
de berekening van de milieu-impact van verschillende materialen. Is het kabinet voornemens
MKI-berekeningen verplicht te stellen?
54
Kan het kabinet aangeven of het onderscheid in primaire grondstoffen en secundaire
grondstoffen hierin voldoende zijn meegewogen?
55
Zo ja, hoe?
56
Wordt de berekening van CO2-uitstoot buiten landsgrenzen hier voldoende in meegenomen?
57
Heeft het kabinet een voorstel om bijvoorbeeld de CO2-uitstoot per indicatie toe te rekenen aan geïmporteerde grondstoffen, producten of
halffabricaten of de CO2-uitstoot pas te berekenen vanaf het moment dat een grondstof op Nederlandse bodem
herwonnen is en houdt het kabinet hiermee rekening in aanbestedingseisen?
Antwoord 53 t/m 57
De Milieukostenindicator (MKI) voor de Grond-, Weg- en Waterbouw (GWW) en de Milieuprestatie
in de Burger- en Utiliteitsbouw (B&U) is de maat voor de milieu-impact van bouwwerken
als gevolg van de toegepaste bouwmaterialen. De MKI en de Milieuprestatie worden op
dezelfde manier berekend met de zogeheten Bepalingsmethode Milieuprestatie Bouwwerken.
In de B&U geldt op dit moment in de bouwregelgeving een wettelijke eis voor de milieuprestatie
voor nieuwe woningen en nieuwe kantoorgebouwen (groter dan 100 m2). In zijn brief van 23 december 2022 over de Beleidsagenda normeren en stimuleren
van circulair bouwen heeft de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening
(Vro) aangekondigd dat hij de huidige eis voor woningen en kantoren scherper wil stellen
per 1 januari 2025 en de eis tevens in wil voeren voor andere gebruiksfuncties (bijvoorbeeld
onderwijs en gezondheidszorg).
In deze Bepalingsmethode worden de milieueffecten over de levensduur van het materiaal
of product berekend op basis van een levenscyclusanalyse. Dit betekent dat milieueffecten
worden berekend voor alle fasen in het leven van een bouwmateriaal of -product: de
winning van grondstoffen, de fabricage van de bouwmaterialen en -producten, het bouwen
zelf, onderhoud tijdens het gebruik van het bouwwerk en de uiteindelijke sloop.
Uitputting van primaire grondstoffen is één van de milieucategorieën die wordt meegewogen
in de berekening van de MKI en Milieuprestatie. Toepassing van secundaire grondstoffen
is geen specifieke milieucategorie in de berekening. De effecten van de toepassing
van secundaire grondstoffen wordt wel gewaardeerd in de MKI en de Milieuprestatie
omdat de – lagere – milieu-impact van secundaire grondstoffen wordt berekend en daarmee
leidt tot een lagere milieu-impact van het bouwwerk. De MKI en de Milieuprestatie
zijn daarmee in de optiek van de Minister van Vro vooralsnog een voldoende prikkel
voor de toepassing van secundaire grondstoffen en reductie van de toepassing van primaire
grondstoffen.
In het NPCE kondigt het kabinet aan te willen verkennen hoe het invulling kan geven
aan het advies van het Transitieteam Circulaire Bouweconomie gericht op verduurzaming
van de GWW door dwingender te sturen op de milieukostenindicator (MKI; zie Transitieteam
geeft advies over dwingender gebruik MKI | Circulaire Bouweconomie).
De Rijksopdrachtgevers Rijksvastgoedbedrijf (RVB) en Rijkswaterstaat (RWS) vragen
in aanbestedingen uit op de Milieuprestatie respectievelijk MKI. RVB vraagt voor nieuwe
kantoren in aanbestedingen al uit met een scherpere milieuprestatie-eis dan de wettelijke
eis.
De uitstoot van CO2 is in de Bepalingsmethode onderdeel van de milieucategorie «Klimaatverandering».
De betreffende CO2-uitstoot wordt gerekend over de hele productieketen, dus inclusief de CO2 die buiten Nederland wordt uitgestoten. In de berekening wordt geen nader onderscheid
gemaakt tussen uitstoot binnen en buiten Nederland. Het kabinet heeft voor de bouw
vooralsnog geen voornemen om dit onderscheid te maken, zoals ik ook al schrijf in
antwoord op vraag 49.
De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening heeft in de voornoemde brief
van 23 december 2022 eveneens het voornemen aangekondigd voor de introductie van normering
voor CO2-uitstoot van het materiaalgebruik in gebouwen (B&U). Met zo’n nieuwe eis acht de
Minister voor Vro meer gerichte sturing mogelijk op de bijdrage van circulair bouwen
aan de klimaatambities van het kabinet.
De leden van de D66-fractie menen dat Nederland als doorvoer- en kennisland een mooie
positie heeft om een belangrijke rol te vervullen in het zekerstellen van kritieke
grondstoffen. Over de exacte rol van Nederland hebben deze leden nog een aantal vragen.
58
Het kabinet geeft aan dat Nederland geen grote rol heeft in de waardeketens van kritieke
grondstoffen. Kan het kabinet aangeven hoe de recycling en terugwinning van grondstoffen
uit producten zich verhoudt tot de nationaal benodigde grondstoffen?
59
Heeft het kabinet inzicht in de ingezamelde producten, bestaande uit onder andere
kritieke grondstoffen en in hoeverre Nederland deze op nationaal of Europees niveau
recyclet en hergebruikt?
60
Heeft het kabinet inzicht in de hoeveelheid «afval» en daarmee (kritieke) grondstoffen
die Nederland exporteert, zowel naar EU-lidstaten als niet-Europese landen en welk
potentieel van urban mining Nederland en dus Europa daarmee onbenut laat?
Antwoord 58 t/m 60
Terugwinning en recycling zal op de langere termijn in belangrijke mate kunnen voldoen
in de nationaal benodigde grondstoffen. Dit zal naar verwachting vooral het geval
zijn als de energietransitie is voltooid en de daarvoor gebruikte producten aan vervanging
toe zijn. De verwachting is dat tot die tijd de vraag naar kritieke grondstoffen tijdens
de energietransitie substantieel groter zal zijn dan de beschikbare kritieke grondstoffen
die voortkomen uit recycling en terugwinning.
Het gebruik van secundaire materialen bedroeg in 2020 gemiddeld 13% van het totale
grondstoffengebruik voor de Nederlandse economie. Nederland exporteerde in 2020 volgens
de Afvalbalans van het CBS bijna 20,1 miljard kilogram aan afval naar het buitenland.
Circa 8 miljard kilogram is dierlijk en plantaardig afval en 4,6 miljard kilogram
is ijzerafval. Een uitsplitsing naar specifieke kritieke grondstoffen wordt niet gemaakt.
Daarnaast exporteert Nederland niet alleen afval, maar ook tweedehands materialen
zoals mobiele telefoons, laptops en auto’s welke van invloed zijn op de uitvoer van
kritieke materialen. Omdat recycling en hergebruik van kritieke grondstoffen niet
apart worden gemonitord in de afvalstatistieken, heeft het CBS hier geen specifieke
cijfers over beschikbaar.
61
Het kabinet schrijft dat er een verkenning uitgevoerd zal worden naar de voor- en
nadelen van raffinagecapaciteit van kritieke grondstoffen in Nederland. Wanneer kan
deze verkenning worden verwacht? Wordt in deze verkenning de optie voor het vormgeven
van strategische voorraden meegenomen?
62
Kan het kabinet aangeven hoe de strategische positie van raffinagecapaciteit zich
verhoudt tot onze ambitie om klimaatneutraal en volledig circulair in 2050 te zijn?
63
Op welke manier is het kabinet van plan om als Nederland concreet bij te dragen aan
duurzame Europese mijnbouw en raffinage?
64
Welke stappen zet Nederland om een positie in te kunnen nemen in de raffinage van
kritieke grondstoffen?
Antwoord 61 t/m 64
De grondstoffenstrategie wordt in de eerste helft van 2023 nader uitgewerkt. Er zijn
ook eerste gesprekken gevoerd met het Nederlandse bedrijfsleven over de kansen en
mogelijkheden voor raffinage en terugwinning van kritieke grondstoffen in Nederland.
Daarin wordt ook meegenomen hoe dit wel of niet past in de verduurzamingsplannen van
de industrie. Daarbij zal goed moeten gekeken welke mijnbouwambities de verschillende
lidstaten willen ontwikkelen en in hoeverre mogelijke Nederlandse sterktes daar op
kunnen aansluiten Naar verwachting zal het kabinet de belangrijkste uitkomsten van
deze verkenning in de tweede helft van 2023 aan uw Kamer aanbieden.
65
Op welke manier wordt circulariteit nu meegenomen bij het aanbestedingsbeleid binnen
de rijksoverheid en lagere overheden?
66
Ziet het kabinet mogelijkheden om te starten met circulaire gunningscriteria tot en
met de eis voor circulaire sloop en bouw in 2023?
Antwoord 65 en 66
De Inkoopstrategie van het Rijk, «Inkopen met Impact»14, ziet circulair inkopen als een belangrijke opdracht voor de rijksoverheid. Via categoriemanagement
worden de ambities nader uitgewerkt en toegepast. Voor alle overheden is circulariteit
opgenomen in het Manifest MVOI.15 De ondertekenaars van het manifest, waaronder alle departementen, werken circulariteit
uit in actieplannen en kunnen gebruik maken van diverse handreikingen en tools die
hiervoor ontwikkeld zijn, evenals het Versnellingsnetwerk Circulair Inkopen16 en de «Buyer Groups»17, die grotendeels gericht zijn op circulair inkopen. Regionaal bestaan er samenwerkingsverbanden
van overheden die werk maken van circulariteit in inkoop. Circulariteit is opgenomen
in de MVI-criteriatool en zal daarin de komende jaren verder uitgewerkt worden. Sloop
wordt momenteel geregeld in de richtlijn BRL SVMS-007 en is ook als eis opgenomen
in de MVI-criteria tool, criteria sloop kantoorgebouwen.18 Het platform Circulair Bouwen (CB'23) heeft een Leidraad Toekomstig Hergebruik19 uitgewerkt. De kaders hierin worden in projecten nader getest en in de update van
de MVI-criteria meegenomen.
67
Kan het kabinet aangeven wanneer de kennis- en innovatieagenda's worden geactualiseerd
en naar de Kamer komen en hoe het kabinet voornemens is om de circulaire economie
en kritieke grondstoffen hierin mee te nemen?
Antwoord
Het Kennis- en Innovatieconvenant en de bijbehorende innovatieagenda’s, waaronder
die voor circulaire economie, worden dit jaar geactualiseerd in lijn met de kabinetsdoelstellingen
(missies). Binnen deze agenda’s zal sterker de focus worden gelegd op de transities
genoemd in het Coalitieakkoord, zoals klimaat- en energie, digitalisering en sleuteltechnologieën
en de circulaire economie.20 Daarbij zal aansluiting gezocht worden met het Nationale Programma Circulaire Economie
en de Grondstoffenstrategie. Zo staat leveringszekerheid van grondstoffen als doel
in de innovatieagenda voor Circulaire Economie. Afspraken over samenwerking en (financiële)
inzet leggen we vast in het Kennis- en Innovatieconvenant. De agenda’s en het convenant
gaan Q4 2023 naar de Tweede Kamer.
68
Wanneer kan het kabinetsstandpunt over diepzeemijnbouw worden verwacht?
Antwoord
Zoals aangegeven in de beantwoording van de vragen 23 t/m 25 beraadt het kabinet zich
nog op het standpunt over diepzeemijnbouw. Het kabinet verwacht de Kamer hier op korte
termijn, en uiterlijk voor de zomer, over te informeren.
De leden van de D66-fractie achten Europees beleid en Europese samenwerking op het
gebied van grondstoffen onmisbaar. Daarom hebben deze leden hierover nog een aantal
vragen. Het kabinet geeft aan dat de Europese Commissie periodiek de kritieke grondstoffen
vaststelt.
69
Is er op Europees niveau inzicht in de verhouding van import van kritieke grondstoffen
ten opzichte van export van kritieke grondstoffen in producten, al dan niet als afval
aangemerkt?
70
Kan het kabinet aangeven of deze lijst van kritieke grondstoffen gelieerd is, enerzijds
aan industriebeleid van de EU en anderzijds voldoende gericht is op recycling en hergebruik
van deze grondstoffen, zoals lithium?
Antwoord 69 en 70
Er is goed zicht op de import van kritieke grondstoffen naar de EU-27. Handelsstatistieken
als Comtrade en Prodcom (zoals gepubliceerd door Eurostat) geven inzicht in de directe
import van grondstoffen en direct daarvan afgeleide materialen (zogenaamde «first
intermediates»). Het zicht op de toepassing van die grondstoffen in producten die
in de EU worden geproduceerd en vervolgens worden geëxporteerd is vanwege de huidige
databeperkingen aanzienlijk minder duidelijk. Momenteel wordt een studie uitgevoerd
door TNO om meer zicht te krijgen op deze waardeketens. Voor zover afvalstromen een
handelswaarde vertegenwoordigen, zoals het geval is met bijvoorbeeld metaalschroot,
is er enig zicht op de hoeveelheden die daarmee gemoeid zijn, zonder gedetailleerd
inzicht in de precieze samenstelling van die stromen. Toekomstige ontwikkelingen rond
productpaspoorten zouden aanzienlijk meer licht kunnen werpen op die volumestromen.
Op dit moment zijn er tal van Europese projecten in ontwikkeling (met Nederlandse
betrokkenheid) waarbij de verdere ontwikkeling van die productpaspoorten centraal
staat.
De lijst kritieke grondstoffen is een belangrijk uitgangspunt van de Commissie geweest
bij het in gang zetten van de Critical Raw Materials Act (CRMA). In die CRMA worden verschillende perspectieven aangegeven waaronder een hernieuwde
focus op Europese mijnbouw, maar ook op de bijdragen die recycling zouden kunnen leveren
aan open strategische autonomie. Deze elementen zijn ook expliciet opgenomen in de
Nationale Grondstoffenstrategie en de Nederlandse bijdrage aan genoemde CRMA.
71
Het kabinet is voornemens een speciaal vertegenwoordiger in te stellen voor de grondstoffenstrategie.
Op welke wijze zal deze speciaal vertegenwoordiger de voortgang van de omslag naar
een circulaire economie bevorderen?
72
Zal de inzet van de speciaal vertegenwoordiger dus specifiek gaan over hergebruik/recycling
en het industriebeleid van de EU?
Antwoord 71 en 72
De beoogde speciaal vertegenwoordiger zal zich namens Nederland internationaal inzetten
voor een grotere leveringszekerheid van kritieke grondstoffen en daaraan gerelateerde
strategische componenten en finale producten in Nederland en Europa. Hij of zij zal
zich onder meer inzetten om duurzame winning en raffinage van kritieke grondstoffen
in Europa te bevorderen met de hierbij behorende strategische internationale allianties.
Daarnaast zal de beoogde speciale vertegenwoordiger leveringszekerheidsproblemen en
risicovolle strategische afhankelijkheden van de prioritaire productgroepen in het
NPCE op EU- en mondiaal niveau zo goed mogelijk adresseren. De opdracht van de beoogde
speciaal vertegenwoordiger zal in 2023 door betrokken departementen worden afgestemd
waarna de werving kan starten. Daarnaast zal er worden verkend of er ook een circulaire
economie vertegenwoordiger van het NPCE komt die zich richt op het Nederlandse bedrijfsleven
op nationaal niveau. Waar nodig zal er goede afstemming en samenwerking plaatsvinden
tussen beide vertegenwoordigers
73
Het kabinet geeft aan dat Nederland binnen Europa een koploper is op inzameling. Biedt
dit binnen Europa mogelijkheden om aanspraak te maken op subsidies die de ontwikkeling
van hoogwaardige recycling kunnen versterken?
Antwoord
Er zijn diverse mogelijkheden voor ondernemers om aanspraak te maken op Europese financiering
die beoogt de transitie naar een circulaire economie bevorderen. Ontwikkeling van
hoogwaardige recycling komt daarvoor ook in aanmerking. Een overzicht van de mogelijkheden
is beschikbaar op deze website die beheerd wordt door de Europese Commissie: Financing the circular economy | European Circular Economy Stakeholder Platform (europa.eu).
Voor zover bij het kabinet bekend, maken de voorwaarden bij deze financieringsinstrumenten
geen onderscheid wat betreft de staat van inzameling in de lidstaat waar een ondernemer
zich bevindt. Uiteraard is een goede inzamelinginfrastructuur wel bevorderlijk voor
het ontwikkelen van hoogwaardig recyclen, hetgeen ertoe kan leiden dat in landen met
een goede inzamelstructuur meer ondernemers zich hierop richten – en financiering
daarvoor aanvragen.
74
Het kabinet schrijft dat er in Europees verband onderzoek gedaan zal worden naar de
mogelijkheid voor de vormgeving van strategische voorraden. Wanneer kunnen de resultaten
hiervan worden verwacht?
Antwoord
In opdracht van het Europese Parlement heeft TNO met partners eind december vorig
jaar een rapport gepubliceerd over kritieke grondstoffen en strategische componenten
en finale producten voor de energietransitie.21 Hierin is ook gekeken naar de rol van strategische voorraden en onder welke voorwaarden
dit een aanvulling kan zijn op het handelingsrepertoire rond risicovolle strategische
afhankelijkheden in waardeketens. De inzichten zullen worden meegenomen in de ontwikkeling
van het monitoringsysteem ten behoeve van de Nationale Grondstoffenstrategie.
75
De leden van de D66-fractie vragen het kabinet om een appreciatie van de nieuw gevonden
kritieke mineralen in Zweden. Zijn er reeds technologieën beschikbaar om voorraden
kritieke grondstoffen (zoals bijvoorbeeld recentelijk ontdekt in Zweden) op een duurzame
en milieuvriendelijke manier te kunnen winnen?
Antwoord
Het kabinet is verheugd over de vondst van zeldzame aardmetalen in Zweden. Tegelijkertijd
realiseert het kabinet zich dat het nog lang duurt voordat de grondstoffen gewonnen
worden. Eén van de vijf handelingsperspectieven van het kabinet is de inzet op duurzame
Europese mijnbouw en raffinage. Het kabinet zal de opschaling van Europese mijnbouw
ondersteunen. Dat doen we door op dit vlak constructief mee te denken over de nog
te verschijnen Critical Raw Materials Act. Daarbij vindt het kabinet het belangrijk
dat mijnbouw onder duurzame voorwaarden plaatsvindt. Desondanks is de milieudruk van
winning van kritieke grondstoffen vooralsnog groot.
De leden van de D66-fractie weten dat mijnbouwactiviteiten gepaard gaan met schade
aan milieu en natuur. Daarnaast kan de aanwezigheid van kritieke grondstoffen nadelige
gevolgen hebben voor lage- en middeninkomenslanden. De werkomstandigheden vragen,
wat deze leden betreft, om permanente aandacht. Over de gevolgen van mijnbouw, zowel
op sociaal vlak als op milieuvlak hebben zij een aantal vragen.
76
Op welke manier zet het kabinet zich in Europees verband in om de negatieve effecten
van de aanwezigheid en de extractie van kritieke grondstoffen in lage- en middeninkomenslanden
te voorkomen?
77
Op welke manier zet het kabinet zich ervoor in om te voorkomen dat de toenemende behoefte
aan kritieke grondstoffen zal leiden tot meer negatieve beïnvloeding van bossen en
andere natuur?
78
Op welke manier zet het kabinet zich ervoor in dat de toenemende behoefte aan kritieke
grondstoffen niet zal leiden tot meer vervuiling van waterbronnen (vooral in landen
waar drinkwater reeds schaars is)?
79
Op welke manier wordt er gewerkt aan het beperken van de CO2-uitstoot die vrijkomt bij de productie van kritieke grondstoffen?
80
Op welke manier zet het kabinet zich ervoor in dat de toenemende behoefte aan kritieke
grondstoffen niet zal leiden tot kinderarbeid of andere vormen van uitbuiting of moderne
slavernij?
Antwoord 76 t/m 80
Het ter beschikking hebben van kritieke grondstoffen zou voor landen extra mogelijkheden
moeten creëren om deze natuurlijke rijkdom aan te wenden voor duurzame ontwikkeling.
Het kabinet signaleert echter het risico dat toenemende vraag naar en concurrentie
om kritieke grondstoffen ten koste kan gaan van de SDGs en natuur en klimaat in met
name de grondstofrijke ontwikkelingslanden. Bestaande problemen in de sector kunnen
verdiepen, en de druk om meer grondstoffen te winnen in bijvoorbeeld kwetsbare ecosystemen
neemt toe. Dit staat haaks op de bredere doelen van het Nederlands buitenlandbeleid
en leidt op termijn ook niet tot een optimale, betrouwbare toelevering van kritieke
grondstoffen. Er is nog een lange weg te gaan om de genoemde misstanden in de mijnbouwsector
en de ketens van kritieke grondstoffen echt in beeld te hebben én uit te bannen.
Nederland zet zich al ruim tien jaar in voor verduurzaming van mineralenketens en
mijnbouw in ontwikkelingslanden. Zoals aangegeven in de grondstoffenstrategie bestaat
de Nederlandse aanpak uit agenderen en kwantificeren van de voetafdruk van grondstoffenverbruik,
aanjagen van IMVO en het bevorderen van verantwoorde mijnbouwpraktijken. Door deze
hele agenda heen moet meer kennis, bewustzijn en actie komen op de klimaat- en milieu-impact
van de mijnbouw – waaronder CO2-uitstoot, biodiversiteitsverlies en waterverbruik- en vervuiling. Dit komt naast
de aandacht die Nederland geeft aan artisanale, kleinschalige mijnbouw waar de risico’s
op bijvoorbeeld kinderarbeid of seksueel geweld hoog zijn. Bijvoorbeeld tijdens de
VN Waterconferentie is aandacht gevraagd voor de relatie tussen mijnbouw en waterstress,
waarvoor niet alleen vanuit de mijnbouwsector maar ook vanuit actoren die zich bezighouden
met waterbeheer aandacht voor moet zijn. In een aantal landen werkt Nederland zelf
vanuit het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid ook samen met lokale overheden aan het
verbeteren van Integraal Water Beheer, afhankelijk van de lokale situatie wordt daarin
ook aandacht besteed aan de effecten van mijnbouw en landbouw op waterbeheer. Dit
gebeurt onder meer via programma’s bij de Wereldbank en inzet van onder meer de Commissie
Milieu Effect Rapportage (Cie MER) en het Blue Deal partnerschap van Nederlandse waterschappen
die samenwerken met lokale overheden en water beheersorganisaties. Zie ook beantwoording
van vraag 113/115.
Nederland steunt vooral brede initiatieven waar, vaak in multistakeholderverband,
gewerkt wordt aan verduurzaming en aan versterkte internationale en lokale governance
van de mijnbouwsector. Zo steunt het kabinet het Intergovernmental Forum (IGF) on Mining, Metals, Minerals and Sustainable Development
gericht op duurzame governance van de mijnbouwsector en overheidsdialoog hierover.
Met oog op transparantie in de financiële stromen gerelateerd aan mijnbouw, en daarmee
het voorkomen van corruptie, steunt het kabinet het Extractive Industries Transparancy Initiative (EITI). En met steun van Nederland is het Climate Smart Mining initiatief gestart bij de Wereldbank dat o.a. CO2-reductie in de mijnbouwsector bevordert. Ook dragen het bredere ontwikkelingsbeleid
op genoemde thema’s en het IMVO-beleid bij aan het verminderen van de negatieve effecten
van productie van kritieke grondstoffen.
Ook in Europees verband kan Nederland een verschil maken, en het kabinet wil ook dat
verduurzamingsinitiatieven deel uitmaken van de bredere aanpak rondom de Europese
Critical Raw Materials Act. Hierbij kan het European Partnership for Responsible Minerals als voorbeeld dienen dat op initiatief van Nederland is opgericht als flankerende
maatregelen bij de Europese Conflictmineralenverordening. Het kabinet zet in op internationale
samenwerking en economische diplomatie. Het kabinet is ook voorstander van grondstoffenpartnerschappen
van de EU met onder andere grondstofrijke ontwikkelingslanden. Als onderdeel van de
programmatische aanpak van de nationale grondstoffenstrategie en de taakopdracht van
de Task Force Strategische Afhankelijkheden, zal het kabinet bepalen welke acties
Nederland onderneemt binnen en aanvullend op de Europese grondstoffenpartnerschappen,
onder andere door het sluiten en verdiepen van bilaterale partnerschappen. Dit gebeurt
op basis van een nadere analyse van specifieke Nederlandse kwetsbaarheden, de belangen
en expertise van het Nederlandse bedrijfsleven, de ambities en prioriteiten van partnerlanden
en daarmee de inbedding in de bredere Nederlandse relatie met grondstofrijke landen.
De leden van de D66-fractie stellen dat er binnen een grondstoffenketen niet een enkele
verantwoordelijke aan te wijzen is. Dit is een ander uitgangspunt dan de huidige economische
en financiële kaders. De Nederlandsche Bank (DNB) bracht eerder een Roadmap circulair
financieren 2030 uit. Hierover en over het belang van financiering voor het ontwikkelen
van de circulaire economie en daarmee hergebruik van (kritieke) grondstoffen hebben
deze leden nog een aantal vragen.
81
Deelt het kabinet de mening dat adequate financiering onmisbaar is voor de doorontwikkeling
van de circulaire economie?
82
Is het kabinet op de hoogte van deze ontwikkelingen en de pilots bij DNB?
83
Is het kabinet met hen in gesprek over welke wet- en regelgeving dient te worden aangepast
om het financiële aspect en daarmee gedeelde verantwoordelijkheid in een keten binnen
de circulaire economie te ondersteunen?
84
Op welke manier draagt het kabinet bij aan het creëren van een gelijk speelveld op
het gebied van financiering van circulaire bedrijven?
85
Hoe kan aanpassing van wet- en regelgeving bijdragen aan het gemakkelijker maken voor
circulaire bedrijven om een financiering rond te krijgen?
Antwoord 81 t/m 85
Het kabinet deelt de mening dat adequate financiering onmisbaar is voor de doorontwikkeling
van de circulaire economie.
Het kabinet is op de hoogte van de ontwikkelingen en de pilots bij de DNB. De Roadmap
circulair financieren is tot stand gekomen in samenwerking tussen de rijksoverheid
en financiële instellingen. De Staatssecretaris van IenW heeft de werkgroep circulaire
economie van het Platform voor Duurzame Financiering en de totstandkoming van de Roadmap
ondersteund en gepresenteerd op de nationale conferentie voor de circulaire economie
in 2022. Daarnaast heeft de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat bij
de klimaatconferentie in Egypte een internationale Roadmap gepresenteerd met steun
van een aantal internationale financiële instellingen.
Het Rijk werkt samen met financiële instellingen aan het oplossen van knelpunten voor
de financiering van de circulaire economie. Deze Roadmap circulair financieren draagt
bij aan de beleidsagenda voor duurzame financiering, die de Minister van Financiën
en de Minister voor Klimaat en Energie op 7 juni 2022 hebben gepubliceerd.22 Daarin staat de ambitie dat de financiële sector een vliegwiel moet zijn voor verduurzaming,
inclusief acties die moeten bijdragen aan deze ambitie. In de paragraaf financiering
in het NPCE23 gaat de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat hier verder op in. Ten
slotte zal onderzocht worden hoe ook financiële instellingen aan kunnen sluiten bij
het Bestuurlijk Overleg Circulaire Economie.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de Nationale Grondstoffenstrategie
en hebben daarover nog enkele vragen.
De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat het van groot belang is om de leveringszekerheid
van kritieke grondstoffen te vergroten in een wereld waar deze grondstoffen van een
steeds groter geopolitiek belang zijn en waarin de vraag naar kritieke grondstoffen
toeneemt als gevolg van de energietransitie. Het kabinet noemt daarom het vergroten
van de leveringszekerheid van kritieke grondstoffen het centrale doel van de grondstoffenstrategie,
maar de motie van het lid Hagen c.s. over het ontwikkelen van een grondstoffenstrategie
(Kamerstuk 32 852, nr. 192) stelt dat ook het strategisch versnellen van de circulaire economie en een groene-industriepolitiek
centraal zouden moeten staan. Deze leden merken op dat het kabinet bijvoorbeeld wel
stelt dat er verdienmodellen zullen ontstaan voor het terugwinnen van kritieke grondstoffen,
maar daarbij niet ingaat op de rol van de overheid bij het stimuleren daarvan.
86
Deze leden zouden graag ook in de grondstoffenstrategie meer aandacht zien voor deze
aspecten en missen een kwantitatieve analyse en doelstellingen op het gebied van circulaire
grondstoffen. Zij vragen het kabinet om in de voor de zomer van 2023 aangekondigde
nadere uitwerking van de doelen in een programmatische aanpak ook expliciet stil te
staan bij deze elementen en daarbij concrete kwantitatieve doelen op te nemen.
87
De leden van de CDA-fractie lezen dat de grondstoffenstrategie en het NPCE op elkaar
aan zullen sluiten en elkaar zullen versterken, maar hen is niet duidelijk hoe dat
zal leiden tot concrete doelen en acties op bijvoorbeeld het gebied van secundaire
grondstoffen. Zij vragen het kabinet om hierop in te gaan en tevens te verduidelijken
welke doelen en acties een plek zullen krijgen in de verdere uitwerking van de grondstoffenstrategie
en welke in het NPCE.
Antwoord 86 en 87
In de nationale grondstoffenstrategie vormt het handelingsperspectief circulariteit
en innovatie de basis voor de gevraagde strategische versnelling van de circulaire
economie en groene industriepolitiek uit de motie van het lid Hagen c.s. Hierin speelt
het NPCE een centrale rol. Dit programma richt zich op de hele keten, van ontwerp
en hergebruik tot en met verwerking, om ervoor te zorgen dat producten langer meegaan,
bijvoorbeeld doordat ze anders ontworpen worden en door reparatie makkelijker te maken.
Het grondstoffengebruik voor de Nederlandse productie en consumptie moet zodanig worden
teruggebracht dat het binnen de planetaire grenzen en de daaruit volgende «veilige
operationele ruimte» voor Nederland valt.
Beide doelstellingen vragen om een andere inrichting en verduurzaming van de huidige
mondiale waardeketens van de Europese economie met daarbinnen Nederland als belangrijke
economische speler. In hoeverre het (weder)opbouwen van delen van strategische waardeketens
op het Europese continent kan leiden tot mondiale milieuwinst door vervuilende winning
en productie buiten Europa deels te vervangen door duurzamere winning en productie
in Europa, wordt nader onderzocht binnen de context van de grondstoffenstrategie.
Daarnaast is in het NPCE aangegeven dat in 2023 en 2024 de nationale doelen voor 2030
en 2050 worden uitgewerkt.
De uitwerking van circulaire doelen voor prioritaire productgroepen heeft plaatsgevonden
binnen het NPCE. De aanvullende uitwerking van leveringszekerheidsdoelen van kritieke
grondstoffen en daaraan gerelateerde strategische componenten en finale producten
zal plaatsvinden in het kader van de grondstoffenstrategie. De exacte afbakening tussen
de grondstoffenstrategie en het NPCE, dat op 3 februari jongstleden aan uw Kamer is
aangeboden, krijgt op dit moment nader vorm. Over de programmatische uitwerking van
de grondstoffenstrategie hoopt het kabinet u, zoals in de strategie aangegeven, rond
de zomer nader te kunnen informeren.
88
De leden van de CDA-fractie merken op dat vanuit de afvalsector een poging is gedaan
om een doelstelling op het gebied van secundaire grondstoffen ter vervanging van primaire
abiotische (fossiele) grondstoffen te concretiseren. Zij vragen het kabinet te reageren
op de stelling uit deze analyse dat Nederland om aan het doel voor het halveren van
het gebruik van primaire grondstoffen in 2030 te voldoen 125 Mton aan additionele
secundaire grondstoffen nodig zal hebben. Is dit een accurate schatting?
89
Kan het kabinet eventueel een onafhankelijke partij dit laten toetsen?
90
Deze leden vragen het kabinet tevens in te gaan op waar deze grote hoeveelheid aan
secundaire- en biogrondstoffen vandaan zal moeten komen en welk deel daarvan zal moeten
worden geïmporteerd.
91
Daarnaast vragen deze leden het kabinet om te reflecteren op de recyclingresiduen
die vrijkomen bij het opwerken van deze hoeveel secundaire grondstoffen, de verwerkingscapaciteit
die nodig is voor deze residuen en de rol die het kabinet daarbij ziet voor afvalenergiecentrales.
Antwoord 88 t/m 91
Het reduceren van primaire grondstoffengebruik kan deels door deze te vervangen door
secundaire grondstoffen- en hoogwaardige toepassing van duurzame biogrondstoffen.
Dit zal echter niet voldoende zijn om de doelstelling te behalen. Net als bij primaire
fossiele grondstoffen nu, zal het importeren van secundaire- en duurzame biogrondstoffen
noodzakelijk zijn. Maar het kabinet zet niet alleen in op de inzet van secundaire-
en duurzame biogrondstoffen om de doelen te halen. Meerdere circulariteitsstrategieën
zijn nodig, zoals grondstofvermindering doordat producten worden gedeeld of efficiënter
worden geproduceerd, en levensduurverlenging omdat producten en onderdelen langer
en intensiever gebruikt worden door hergebruik en reparatie. De mate waarin welke
strategie het beste kan worden ingezet verschilt per productgroep.
Daar waar materialen in de afvalfase zijn beland, is het noodzakelijk om te streven
naar een zo hoogwaardig mogelijke verwerkingswijze. Het kabinet beseft zich dat bij
het recyclen van materialen residuen vrij komen, die vervolgens moeten worden verwerkt
in een afvalverbrandingsinstallatie of op een stortplaats. Daarom wordt ook ingezet
op de hierboven beschreven circulariteitsstrategieën. Deze inzet leidt ertoe dat we
binnen de circulaire economie verbranden en storten tot een minimum kunnen beperken.
Meer informatie over concrete maatregelen die bij deze inzet horen, vindt u in het
NPCE.
92
De leden van de CDA-fractie merken op dat de Staatssecretaris van Infrastructuur en
Waterstaat tijdens het meest recente debat over circulaire economie aangaf dat zij
het onacceptabel vond dat ons afval terecht komt op plekken (in het buitenland) waar
het niet zou moeten zijn. Zij gaf een voorbeeld van afval in mangrovebossen en dat
zij zich daar enorm voor schaamde. Hoe gaat het kabinet ervoor zorgen dat we ons afval
dusdanig monitoren dat deze werkwijze tot het verleden gaat behoren? In hoeverre monitoren
wij dat nu als Nederland?
Antwoord
Op dit moment is er al regelgeving, in het bijzonder de Europese Verordening Overbrenging
Afvalstoffen (EVOA), die dit soort misstanden moet voorkomen. De handhaving van deze
afvalregelgeving, in het bijzonder als het gaat om export naar landen buiten de EU,
heeft bij de Inspectie Leefomgeving en Transport prioriteit.
Maar het kan altijd beter en daarom staan er heel wat aanscherpingen in de door de
Europese Commissie in november 2021 voorgestelde aanpassingen van deze EVOA. In de
voorstellen staat, dat een land van bestemming buiten de EU dient aan te tonen dat
het zijn afvalbeheer en de handhaving daarvan op orde heeft. In de voorstellen wordt
ook de manier gespecificeerd, waarop een milieuverantwoorde verwerking van het te
exporteren afval buiten de EU dient te worden geverifieerd voordat dit transport heeft
plaatsgevonden. Een audit door een onafhankelijke en geaccrediteerde derde partij
is onderdeel van deze toets. Indien aan beide eisen niet wordt voldaan, mag een transport
niet plaatsvinden. Het kabinet steunt deze voorstellen.
93
De leden van de CDA-fractie lezen dat China en Rusland inmiddels strategische posities
innemen op het gebied van diepzeemijnbouw in wateren buiten de rechtsmacht van staten.
Het kabinet schrijft dat Nederland dat, in navolging van enkele andere Europese landen,
en gelet op onze sterk ontwikkelde maritieme industrie ook zou kunnen doen. Deze leden
vragen het kabinet op welke wijze het op dit vlak actie onderneemt, eventueel in samenwerking
met andere EU-lidstaten. Deze leden spreken de hoop uit dat diepzeemijnbouw, bijvoorbeeld
vanwege technologische ontwikkelingen en het verminderen van de vraag naar grondstoffen,
niet nodig zal zijn in de toekomst, maar achten het verstandiger om, indien dat wel
nodig is, deze vorm van mijnbouw vorm te geven met onze eigen condities in het kader
van Internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO) in plaats van een
nieuwe afhankelijkheid te creëren ten opzichte van landen zoals China en Rusland.
Zij vragen hoe het kabinet naar dit dilemma kijkt.
Antwoord
Zoals aangegeven in de beantwoording van de vragen 23 t/m 25 raakt het onderwerp diepzeemijnbouw
aan verschillende beleidsterreinen, waaronder de beschikbaarheid van kritieke grondstoffen
voor de energie- en andere transities en het verminderen van risicovolle strategische
afhankelijkheden daarbij, de klimaatdoelen en de bescherming van biodiversiteit en
de oceanen, en zal het kabinet ten aanzien van al deze onderwerpen en belangen een
integrale afweging maken. Het kabinet zal hierbij ook rekening houden met technologische
ontwikkelingen, innovatie en substitutie en de voortgang van de energietransitie en
circulaire economie. Voor het kabinet staat daarbij voorop dat diepzeemijnbouwactiviteiten
alleen strikt binnen de draagkracht van het mariene ecosysteem zouden moeten plaatsvinden,
op basis van het voorzorgsbeginsel en voldoende wetenschappelijke kennis over de potentiële
gevolgen van diepzeemijnbouw (zie ook het antwoord op de vragen 23 t/m 25). Nederland
en enkele gelijkgestemde Europese landen zetten zich hier ook internationaal voor
in.
Een aantal Europese landen, waaronder het Verenigd Koninkrijk, België, Polen, Noorwegen,
Denemarken en Portugal, maar ook Frankrijk en Duitsland, verkent de strategische kansen
voor de staat en het eigen bedrijfsleven. Enkele daarvan beschikken ook over exploratiecontracten
(Duitsland, Frankrijk, Polen, Verenigd Koninkrijk en België), waarvan de meesten zich
in principe voorbereiden op toekomstige exploitatieactiviteiten, maar sommige vooralsnog
alleen inzetten op (milieu)wetenschappelijk onderzoek en kennisopbouw. Vooral Frankrijk,
Duitsland en Spanje hebben het afgelopen jaar nadrukkelijk hun zorgen uitgesproken
over de risico’s van diepzeemijnbouw en hebben aangegeven exploitatieactiviteiten
vooralsnog niet te zullen steunen. Als gevolg van uiteenlopende standpunten lijkt
het niet realistisch dat binnen afzienbare tijd integraal EU-beleid ten aanzien van
diepzeemijnbouw tot stand zal komen (zie ook het antwoord op de vragen 176 t/m 183).
Het kabinet zet er vooraleerst op in dat de internationale regeling voor eventuele
exploitatie, waaraan momenteel in het kader van de Internationale Zeebodemautoriteit
wordt gewerkt, zodanig is dat diepzeemijnbouw alleen strikt binnen de draagkracht
van het mariene ecosysteem kan plaatsvinden. Nederland wil dit vertaald zien in strikte
milieunormen in die regeling (zie ook het antwoord op de vragen 176 t/m 183). Verder
ondersteunt Nederland wetenschappelijk onderzoek naar de effecten van diepzeemijnbouw
op het mariene milieu. Het klopt daarnaast dat eventuele (directe) Nederlandse betrokkenheid
mogelijk kansen biedt om eigen, aanvullende voorwaarden stellen aan winningsactiviteiten
van Nederlandse bedrijven, via daartoe op te stellen nationale regelgeving voor diepzeemijnbouw.Dat
sluit ook aan op de ambitie in de Nationale Grondstoffenstrategie om kritieke grondstoffen
op een verantwoorde manier te winnen (en verwerken), om de duurzame ontwikkelingsdoelen
en klimaat- en milieuambities te bereiken.
94
De leden van de CDA-fractie constateren dat ook in vitale infrastructuur gebruik wordt
gemaakt van kritieke grondstoffen en dat het kabinet begin 2023 met een analyse komt
die beter zicht geeft op de weerbaarheid van vitale infrastructuur en de afhankelijkheden
van specifieke grondstoffen die daarbij spelen. Deze leden horen vanuit de netbeheerders
dat er behoefte is aan een verdere concretisering van wat wordt verstaan onder vitale
infrastructuur en in hoeverre de energie-infrastructuur daar ook onder valt. Kan het
kabinet daar duidelijkheid over geven? Kan het kabinet tevens aangeven of er bij de
genoemde analyse van de weerbaarheid van vitale infrastructuur, naast kritieke grondstoffen,
ook voor de energie-infrastructuur belangrijke producten zoals elektriciteitskabels
en -meters mee worden genomen?
Antwoord
Ja. Bij de implementatie van de CER-richtlijn (Critical Entities Resilience Directive)
van de Europese Unie wordt invulling gegeven aan deze verdere concretisering. Zie
ook de antwoorden op vragen 50, 51, 187 en 188.
95
De leden van de CDA-fractie vragen het kabinet ook in te gaan op de rol die de beschikbaarheid
van grondstoffen op de lange termijn speelt in de keuzes die Nederland maakt bij de
inrichting van het toekomstige energiesysteem. Op welke wijze wordt daar in het beleid
en de plannen voor het energiesysteem rekening mee gehouden? Wordt in het Nationaal
Plan Energiesysteem 2050 bijvoorbeeld rekening gehouden met de impact van het energiesysteem
op de behoefte aan grondstoffen? Is het kabinet van mening dat ook de milieueffecten
van grondstoffen in de gehele keten een rol moeten spelen in de keuzes die Nederland
maakt in de energietransitie?
Antwoord
Zoals aangekondigd in de Kamerbrief over de contouren van het Nationaal Plan Energiesysteem
2050 (NPE)24 is duurzaamheid één van de leidende publieke belangen waaraan de keuzes m.b.t. de
inrichting van het energiesysteem getoetst worden. Hierbij wordt uitgegaan van een
brede interpretatie van het begrip duurzaamheid en de impact op de nationale grondstof
voetafdruk maakt hier dus ook onderdeel van uit. Dit betekent dat we kijken naar het
zoveel mogelijk beperken van de energievraag vanwege de impact op de grondstofvoetafdruk
én naar de impact van circulariteit op het energiesysteem. Concreet gaat het hierbij
om de circulariteit van technieken en producten (bijv. windmolens, batterijen en kabels)
in het energiesysteem en de inzet van energiedragers als grondstof (bijv. voor de
productie van plastics). Op deze manier worden de afwegingen rondom de impact van
het energiesysteem op de grondstofvoetafdruk meegenomen in de totstandkoming van het
NPE.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige stukken. Deze leden
zien dat toegenomen globalisering leidt tot grotere strategische afhankelijkheid en
dat Nederland als gevolg daarvan een kwetsbare positie inneemt in geopolitieke spanningen.
Genoemde leden erkennen daarom het belang van het ontwikkelen van een strategie om
ons voor te bereiden op deze risico’s. Deze leden zien in onderhavige stukken een
probleemschets en een onderbouwing waarom een strategie belangrijk is, maar ontdekken
hierin niet hoe het kabinet wil gaan handelen om de risico’s te verkleinen.
96
Zij vragen het kabinet om meer duidelijkheid te scheppen over hoe het de strategische
afhankelijkheid wil afbouwen en daarbij ook in te gaan op het beschikbaar stellen
van geld en middelen hiervoor. Daarbij verzoeken zij het kabinet om in te gaan op
waar dit geld vandaan komt. Met andere woorden: welke verschuiving van inzet vindt
hierdoor plaats? Deze leden constateren dat de energietransitie een verschuiving in
het gebruik van grondstoffen met zich meebrengt. De leden van de SP-fractie lezen
niet op welke manier het kabinet voornemens is om de inzet van geld en middelen aan
te passen op deze verschuiving. Zij vragen het kabinet om hier meer inzicht in te
geven en daarbij in het bijzonder in te gaan op de subsidies en belastingkortingen
die nu gelden voor de fossiele industrie.
Antwoord
Wij streven ernaar uw Kamer rond de zomer van 2023 te informeren over het nader uitwerken
van de vervolgacties in een programmatische aanpak voor leveringszekerheid van kritieke
grondstoffen die nauw aansluit op het Nationale Programma Circulaire Economie (NPCE).
Bij het nader uitwerken van de programmatische aanpak zal dan ook nader worden bepaald
welke additionele middelen hiervoor nodig zijn. Binnen Nederland zal het kabinet de
grondstoffenstrategie inbedden in het missiegedreven innovatiebeleid door hierin een
accent te leggen op circulariteit van kritieke grondstoffen. Daarnaast is recentelijk
de Task Force Strategische Afhankelijkheden opgericht welke voor het meireces een
Plan van Aanpak met uw Kamer zal delen waarin prioriteiten worden gesteld en een planning
zal worden opgenomen. Verder wordt in reactie op de gewijzigde motie van het lid Klaver
c.s. over de omvang van fossiele subsidies, in de kamerbrief van 20 december jongstleden
de wijze uiteengezet waarop het kabinet het verzoek voor meer transparantie over de
omvang van fossiele subsidies wil oppakken.25
97
De leden van de SP-fractie zijn van mening dat het kabinet zich moet voorbereiden
op situaties waarin er zich problemen voordoen in de directe dan wel indirecte keten
van kritieke grondstoffen en vragen het kabinet om probleemscenario’s uit te werken
met de nadruk op mogelijk oplossingen voor deze probleemscenario’s.
Antwoord
In het kader van het Nationaal Programma Circulaire Economie (NPCE) wordt in 2023
een scenario-analyse uitgevoerd waarin wordt gezocht naar de manier waarop intensiever,
langer, hoogwaardig gebruik van grondstoffen enerzijds en substitutie van grondstoffen
anderzijds optimaal bijdragen aan reductie van de grondstoffenvoetafdruk én voorzien
in de grondstoffenbehoefte voor de bouwopgave, de energietransitie en de vergroening
en digitalisering van de industrie. Ook de (on)mogelijkheid om deze opgaven circulair
in te vullen, wordt hierin meegenomen. Hierbij wordt gekeken naar een mogelijke uitsplitsing
van het doel naar metalen, mineralen en fossiel. In deze scenariostudies worden medeoverheden
en andere partners betrokken.
98
De leden van de SP-fractie zijn van mening dat in de nadere uitwerking van de grondstoffenstrategie
nagedacht moet worden over de gehele levensloop van producten en het mogelijk hergebruik
van grondstoffen. Daarbij willen zij het kabinet meegeven dat hergebruik kritisch
bezien moet worden en dat deze getoetst moet worden op duurzaamheid en bijdrage aan
klimaatneutraliteit. Niet al het hergebruik kan even duurzaam gebeuren. Gedacht kan
worden aan hoe de grondstoffen in zonnepanelen en windmolens na hun levensloop ook
duurzaam gebruikt kunnen worden. Zij vragen het kabinet om dit aspect mee te nemen
in de verdere uitwerking van de grondstoffenstrategie.
99
De leden van de SP-fractie vragen het kabinet om in de uitwerking ook de effectiviteit
van de inzet van kritieke grondstoffen in de Nederlandse samenleving mee te wegen.
Daarbij kan gedacht worden aan afwegingen over de inzet van collectieve middelen zoals
buurtbatterijen versus individuele inzet van thuisbatterijen. Zij verzoeken het kabinet
om in de uitwerking van de nationale grondstoffenstrategie inzicht te geven in het
strategisch gebruik van deze kritieke grondstoffen.
Antwoord 98 en 99
In de uitwerking van de grondstoffenstrategie zal, in lijn met het verzoek van de
SP, expliciet aandacht zijn voor duurzaam hergebruik. Terugwinning en hergebruik van
kritieke grondstoffen uit energie-infrastructuur vormen een belangrijk onderdeel van
het handelingsperspectief circulariteit waarmee op langere termijn het aanbod van
secundaire kritieke grondstoffen vergroot wordt en zo een bijdrage geleverd aan leveringszekerheid.
De grondstoffenstrategie richt zich uitsluitend op leveringszekerheid van kritieke
grondstoffen voor uiteenlopende toepassingen. Een weging tussen duurzame toepassingen
waar deze grondstoffen voor ingezet kunnen worden, maakt hiervan geen onderdeel uit.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties
De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties hebben kennisgenomen van de nieuwe Nationale
Grondstoffenstrategie. Met de nieuwe Grondstoffenstrategie kunnen economische, ecologische
en sociale uitdagingen integraal worden aangepakt en deze leden achten het van groot
belang dat mens en milieu het focuspunt zijn in het nationale en Europese grondstoffenbeleid,
des te meer in de landen waar zich problemen voordoen omtrent de winning van grondstoffen.
Hieromtrent hebben deze leden nog vragen en opmerkingen.
100 en 101
De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties lezen dat de energietransitie een vraagverschuiving
veroorzaakt naar de hiervoor kritieke grondstoffen en mineralen en dat deze vraag
invloed heeft op de grondstoffenwinning en de daarmee gepaard gaande effecten op milieu,
mens en klimaat. Veel van de nu kritieke grondstoffen worden ook gebruikt voor producten
die niet van nationaal strategisch belang zijn. In de strategie wordt dit als een
gegeven gepresenteerd en niet als een punt waar de overheid op kan interveniëren.
Wat is de reden hiervoor? Waarom wordt, gezien de schaarste en daarmee ook mogelijk
oplopende prijzen van deze kritieke grondstoffen op de lange termijn, geen interventiestrategie
ontwikkeld voor welke producten bij uitstek de kritieke grondstoffen moeten worden
ingezet, zodat de energietransitie niet in gevaar komt? Hoe kan het kabinet verzekeren
dat huishoudens met een laag inkomen niet disproportioneel hard worden geraakt in
een economie die in toenemende mate afhankelijk wordt van steeds schaarsere grondstoffen?
Antwoord 100 en 101
De Nationale Grondstoffenstrategie is gericht op het vergroten van de leveringszekerheid
van kritieke grondstoffen, omdat deze nodig zijn voor het realiseren van maatschappelijk
opgaven, in het bijzonder de energietransitie. Sturen op producten waar kritieke grondstoffen
wel en niet voor gebruikt mogen worden zou zeer vergaand overheidsingrijpen vereisen.
Ook producten die niet van nationaal strategisch belang zijn, dragen bij aan welvaart.
Op dit moment stuurt het kabinet daarom niet op waar grondstoffen voor gebruikt kunnen
worden, maar op het vergroten van de leveringszekerheid voor de samenleving als geheel.
In beginsel zijn en blijven bedrijven zelf verantwoordelijk voor hun eigen toeleveringsketen
van grondstoffen en bewerkte producten.
Met de Nationale Grondstoffenstrategie beoogt het kabinet om grote schaarste in de
toekomst tegen te gaan, zodat de energietransitie niet in gevaar komt en niet onbetaalbaar
wordt. Om te voorkomen dat huishoudens met een laag inkomen disproportioneel hard
geraakt worden voert de overheid algemeen inkomensbeleid.
102
Zal het NPCE, dat vooruitblikt naar 2050, ook een scenario schetsen waarin de schaarste
van kritieke grondstoffen zo groot is dat grootschalige verandering van ons consumptiegedrag
noodzakelijk is? Kan het kabinet in deze notitie ook reflecteren op de groeiende impact
van e-waste en het belang van wetgeving die praktijken als «planned obsolescence»,
oftewel producten opzettelijk een korte levensduur geven, bemoeilijkt? Zo niet, kan
het kabinet hier dan nu al een reflectie op geven?
Antwoord
In een samenleving waarin het gebruik van elektrische en elektronische apparatuur
alsmaar toeneemt zal uiteindelijk ook een toename in afdanken van deze apparatuur
te verwachten zijn in de vorm van e-waste. Producenten en importeurs zijn wettelijk
verantwoordelijk voor het afvalbeheer van hun afgedankte apparaten in de context van
uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV). Deze verantwoordelijkheid wordt
in Nederland collectief uitgevoerd door producentenorganisatie Stichting OPEN (Organisatie
Producentenverantwoordelijkheid E-waste Nederland). Stichting OPEN houdt een landelijk
inzamelsysteem voor consumenten en bedrijven in stand en draagt zorg voor de correcte
verwerking van ingezameld elektronisch afval (e-waste). Het voorkomen van vroegtijdig vrijkomen van e-waste door praktijken als planned obsolescence of simpelweg slechte kwaliteit van producten, moet natuurlijk worden tegengegaan.
Dit kan het beste worden bereikt via Europese kaders die minimum eisen stellen aan
producten die op de Europese markt worden gebracht. In het NPCE wordt dan ook ingezet
op het realiseren van duurzame circulaire producten in het kader van de vernieuwde
EU Ecodesign Verordening. De wettelijke producteisen die de komende jaren worden ontwikkeld
zullen moeten zorgdragen voor circulaire producten die lang meegaan, repareerbaar
zijn en hoogwaardig kunnen worden gerecycled. Daarnaast wordt verwacht dat het Europese
voorstel voor het «Recht op reparatie» ook invloed zal hebben op de kwaliteit van
producten hoewel de precieze inhoud van het voorstel op dit moment nog onbekend is.
Wat betreft de producentenverantwoordelijkheid voor het voorkomen van afval (e-waste)
zal worden nagegaan op welke wijze het nationale UPV-systeem daarin meer sturend kan
zijn.
103
De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties vinden de houding van het kabinet wat
betreft de rol van het bedrijfsleven en de overheid nog niet helder genoeg. Zo blijft
onduidelijk waar de verantwoordelijkheid van bedrijven eindigt en die van de overheid
begint. Welke informatie- en controleplicht komt er te liggen bij bedrijven, bij welke
signalen grijpt de overheid in? De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties wijzen
daarbij ook op het belang van klokkenluiders die autoriteiten of media durven te attenderen
op onrecht. Deelt het kabinet de mening dat klokkenluiders een belangrijke rol spelen
in het toezien op duurzame en menswaardige grondstoffenketens? Op welke manieren gaat
het kabinet de veiligheid van klokkenluiders waarborgen? Bij welke nationale autoriteit
kan een klokkenluider zich melden en wordt deze ook toegankelijk gemaakt voor melders
buiten Nederland? Gaat het kabinet de rechten van klokkenluiders concreet maken in
verder te sluiten partnerschappen?
Antwoord
In den brede zet het kabinet in op een beleidsmix van IMVO-maatregelen om de toepassing
van de OESO-Richtlijnen voor multinationale ondernemingen te bevorderen. Deze Richtlijnen
vragen bedrijven de gepaste zorgvuldigheid toe te passen, wat onder meer transparantie
inhoudt over hoe risico’s in de keten geadresseerd zijn en de ontvankelijkheid voor
eventuele klachten. In overeenstemming met de Richtlijnen is eveneens het Nationaal
Contactpunt OESO-Richtlijnen (NCP) ingericht. Het NCP behandelt meldingen van personen,
maatschappelijke organisaties en bedrijven die een schending van de OESO-Richtlijnen
waarnemen, of een meningsverschil hebben over de toepassing ervan. Bij een melding
staat het NCP de betrokken partijen bij om gezamenlijk tot een oplossing van het geschil
te komen, bijvoorbeeld door bemiddeling tussen partijen.
Een andere IMVO-maatregel die een kernelement vormt van de beleidsmix is wetgeving.
In lijn met het coalitieakkoord bevordert Nederland o.a. IMVO-wetgeving op Europees
niveau, het Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD). Het Commissievoorstel
voor de CSDDD bevat een verplichting om een toezichthoudende autoriteit in te stellen,
waar natuurlijke en rechtspersonen bij gegronde zorgen over het niet naleven van de
vastgestelde bepalingen door een bedrijf, melding kunnen maken. Een eerdere richtlijn
van de EU (2019/1937) inzake de bescherming van klokkenluiders, is van toepassing
op de melder. Tevens is sinds 2021 de IMVO-verplichting uit de Europese conflictmineralenverordening
van kracht voor een selecte groep bedrijven.
Het kabinet zet zich in voor de bescherming van mensenrechtenverdedigers. Dit doen
we o.a. via het Safety for Voices programma (20 mln, 2023–2028) dat de online en offline
veiligheid van mensenrechtenverdedigers wereldwijd verbetert, waarbij aandacht is
voor de juridische, mentale, digitale en fysieke veiligheid van mensenrechtenverdedigers.
Ook multilateraal wordt de situatie van mensenrechtenverdedigers op de agenda gezet.
Zo spreekt Nederland zich in de Mensenrechtenraad structureel uit tegen represailles
jegens mensenrechtenverdedigers die samenwerken met de VN of dat in het verleden hebben
gedaan. Tot slot dragen de Nederlandse ambassades bij aan de veiligheid van mensenrechtenverdedigers,
bijvoorbeeld door via diplomatieke kanalen de situatie van mensenrechtenverdedigers
aan de kaak te stellen. Deze inzet is gericht op mensenrechtenverdedigers in het algemeen,
inclusief mensenrechtenverdedigers die schendingen van mensenrechten in grondstoffenketens
aan de kaak stellen.
104
Deze leden zien ook dat de positie van de arbeider in de grondstoffenketen precair
is en deze nog onvoldoende wordt meegenomen in de huidige notitie. Welke maatregelen
ziet het kabinet voor zich om arbeidsrechten beter te beschermen in de hele keten?
Op welke manieren kan het kabinet bij het sluiten van nieuwe partnerschappen waarborgen
dat lokale vakbonden of vergelijkbare belangenpartijen en autoriteiten actief worden
betrokken? Is het kabinet bereid dit voortaan als voorwaarde op te nemen bij het aangaan
van partnerschappen die betrekking hebben op kritieke grondstoffen?
Antwoord
Via de inzet op ontwikkelingssamenwerking draagt Nederland (samen met de EU en flankerend
aan EU-wetgeving) bij aan het verduurzamen en vergroenen van regionale en internationale
handelsketens in brede zin. Hierbij is zowel aandacht voor mens als milieu. Via meerdere
programma’s worden lokale maatschappelijke organisaties, waaronder vakbonden, ondersteund
om arbeidsrechtenschendingen in de grondstoffensector te voorkomen. Dit gebeurt door
pleiten en beïnvloeden, versterking van de lokale capaciteit voor het voeren van sociale
dialoog (onder andere over het maken van eerlijke afspraken over arbeidsrechten- en
omstandigheden) en de opzet en naleving van adequate wet- en regelgeving.
Het kabinet verwacht van bedrijven dat zij de OESO-Richtlijnen voor multinationale
ondernemingen toepassen. Arbeidsrechten zijn een van de aspecten die in de OESO-Richtlijnen
aan bod komen.
105
De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties zijn enigszins kritisch op de puur Nederlandse
dimensie van de Grondstoffenstrategie. Ieder land heeft recht op een duurzame toekomst.
Alleen dan is deze transitie succesvol. Deelt het kabinet de mening dat de beschikbaarheid
van kritieke metalen en mineralen een wereldwijde energietransitie moet stimuleren
voor alle landen en niet alleen voor welvarende landen zoals Nederland?
106
Zo ja, hoe gaat het kabinet ervoor zorgen dat landen in het mondiale Zuiden zoals
Zuid-Afrika en Congo, waar momenteel veel grondstoffen gewonnen worden voor de energietransitie,
ook kunnen profiteren van de transitie?
107
Hoe verenigt het kabinet de ambitie voor een «just transition» met het verplaatsen
van raffinage en verwerking naar Europa? Hoe helpt het kabinet de landen die economisch
afhankelijk zijn van de export van deze grondstoffen richting een duurzame economie?
108
Ziet het kabinet bijvoorbeeld de mogelijkheid om tweedehands zonnecellen en batterijen
te schenken aan landen die Nederland kritieke grondstoffen leveren?
Antwoord 105 t/m 108
Het kabinet is het er mee eens dat alle landen een omslag moeten maken naar een duurzaam,
hernieuwbaar energiesysteem. Dit betekent dat alle landen baat hebben bij goede toegang
tot hernieuwbare energietechnologie en/of de grondstoffen en halffabricaten om die
technologie te produceren. In de grondstoffenstrategie stelt het kabinet voor Nederland
vast dat we bovendien moeten inzetten op leveringszekerheid en het terugdringen van
risicovolle strategische afhankelijkheden in dit domein. Andere landen formuleren
voor zichzelf vergelijkbare ambities. Daarbij gaat het niet zozeer om het verplaatsen
van mijnbouw en raffinagecapaciteit, maar om het opbouwen en opschalen op mondiaal
niveau van een gediversifieerde en duurzame productie- en verwerkingsketen van kritieke
grondstoffen waarin alle landen bovengenoemde doelstellingen verwezenlijkt zien. Dit
ligt ook besloten in het behalen van de SDGs, in het bijzonder de inzet voor SDG7
(toegang tot betaalbare en duurzame energie). Grondstofrijke landen waaronder Democratische
Republiek Congo en Zuid-Afrika zijn weliswaar rijk aan bepaalde ruwe grondstoffen,
maar kunnen deze niet per definitie zelf ook aanwenden in het productieproces en ze
zijn zelf nog steeds importafhankelijk van andere kritieke grondstoffen, halffabricaten
en technologie. Het kabinet is dan ook van mening dat er, op basis van het transitiepad
dat landen voor zichzelf definiëren, wederzijds profijtelijke partnerschappen met
de EU kunnen worden ontwikkeld met landen op basis van onderlinge complementariteit
in grondstofrijkheid, kennis en technologie. Zo kan de EU ook een aantrekkelijk alternatief
bieden voor andere grootmachten waaronder China.
Het kabinet zet zich actief in om energietransities ook in ontwikkelingslanden te
versnellen, gericht op betaalbare, betrouwbare duurzame energievoorziening voor iedereen.
Energietransities moeten daarvoor eerlijk en inclusief worden vormgegeven, in de context
van de specifieke uitdagingen van het betreffende land. In 2022 verhoogde Nederland
haar ambitie om tot 2030 in totaal 100 miljoen mensen, die nu geen elektriciteit hebben
of toegang tot schone brandstoffen om te koken, te bereiken met toegang tot hernieuwbare
energie. De Nederlandse inzet wordt primair gericht op het mobiliseren van publieke
en private investeringen in de best beschikbare hernieuwbare energie technologie,
vergezeld van capaciteitsopbouw, lokale werkgelegenheid en de ontwikkeling van een
faciliterend beleidskader. Hiervoor worden verschillende programma’s ondersteund die
voornamelijk in sub-Sahara Afrika actief zijn, zoals het Energising Development-partnerschap (EnDev), het door FMO uitgevoerde Access to Energy Fund en op energietoegang gerichte samenwerking met de Wereldbank. Het kabinet is van
mening dat ontwikkelingslanden minder baat hebben bij donatie van tweedehands zonnecellen
of batterijen en geeft daar dan ook geen prioriteit aan.
109
Om toch de positie van Nederland nog in beschouwing te nemen: welke verantwoordelijkheid
ligt er bij Nederland in haar unieke rol als exporteur en importeur?
110
Wat verwacht het kabinet van transportbedrijven die talloze dichte containers importeren
en ongeopend weer exporteren?
111
Welke voorwaarden wil zij stellen aan het verwerken en transporteren van goederen
die niet binnenlands worden gebruikt?
112
Welke partij controleert de ketens achter deze import- en exportproducten?
Antwoord 109 t/m 112
De Nederlandse overheid stelt geen specifieke eisen of voorwaarden aan de import en
export van goederen door transportbedrijven in Nederland. Wel verwacht het kabinet
van alle bedrijven dat zij zich houden aan internationale normen op het gebied van
Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen, de OESO-richtlijnen voor multinationale
ondernemingen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights. De OESO-Richtlijnen
vragen van bedrijven om gepaste zorgvuldigheid toe te passen. De controle op de ketens
achter import- en exportproducten is onderdeel van het proces van gepaste zorgvuldigheid
dat bedrijven toepassen.
De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties lezen dat in de Grondstoffenstrategie
wordt onderkend dat er veel water nodig is voor de mijnbouw van kritieke grondstoffen,
terwijl 50% van die productie juist plaatsvindt in gebieden die gevoelig zijn voor
droogte. Hiernaast is er bij het mijnen hoog risico op de vervuiling van nabijgelegen
waterbronnen en ontwrichting van de biodiversiteit en creëert een hogere vraag naar
grondstoffen een verslechtering van de kwaliteit van de voorraden. In het Actieplan
Beleidscoherentie voor Ontwikkelingssamenwerking wordt onder het thema Verkleinen
Nederlandse klimaat-, land- en watervoetafdruk benadrukt dat Nederlandse productie,
consumptie en handel in toenemende mate plaatsvindt binnen planetaire grenzen met
positieve impact op bestrijding van armoede en ongelijkheid en dat Nederlands beleid
niet leidt tot mogelijk negatieve gevolgen voor de voedselproductie, toegang tot water,
bossen en biodiversiteit in ontwikkelingslanden.26
113
Hoe kan het kabinet verzekeren dat bij de mijnbouw naar kritieke grondstoffen in betreffende
landen de waterkwaliteit en -kwantiteit zeker gesteld is voor lokale behoeften?
114
Hoe kan het kabinet garanderen dat het waterverbruik voor mijnbouw de natuurlijke
ecosystemen en biodiversiteit niet beschadigt of aantast?
115
Op welke manier koppelt het kabinet de noodzaak van het verkleinen van de watervoetafdruk
bij grondstofwinning ook aan een verandering in onze maatschappelijke levensstijl
en vermindering in algeheel grondstoffenverbruik door consumptie te doen verkleinen,
conform het R-laddermodel van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL)?
Antwoord 113 t/m 115
In het Actieplan Beleidscoherentie voor Ontwikkeling legt het kabinet de ambitie neer
om de totale klimaat-, land- en watervoetafdruk terug te brengen.
Het kabinet signaleert in de grondstoffenstrategie het risico dat mijnbouw nog verdere
druk zal leggen op lokale waterkwaliteit en watervoorraden. Het is op dit moment al
zo dat het verbruik door verschillende economische sectoren in gebieden, zoals ook
de landbouw, niet in balans is met de voorspelde waterbeschikbaarheid en dat betere
planning en beheer van watervoorraden noodzakelijk is. Dat geldt ook voor de waterbehoefte
van mijnbouw. Daarbij bestaat het risico op vervuiling van water door het mijnbouwproces
of door bijvoorbeeld lekken vanuit verouderde opslagen van mijnbouwafval (zogeheten
«tailings dams»). Het kabinet kan niet garanderen dat er in andere landen geen aantasting
van waterkwaliteit of voorraden zal plaatsvinden. Wat Nederland wel kan doen aan verduurzaming
van grondstoffenketens is in de grondstoffenstrategie uiteengezet langs drie lijnen
(zie ook de beantwoording van vraag 76 t/m 80, waarvan de eerste in dit verband heel
belangrijk is: kwantificeren en internationaal agenderen van de totale voetafdruk
van grondstoffenwinning. Nederland zet er allereerst op in om de bewustwording hierover
ook bij lokale overheden te vergroten, zodat op termijn beter rekening gehouden wordt
met de totale waterbehoefte in een gebied. De brede aanpak die Nederland vanuit het
ontwikkelingssamenwerkingsbeleid kent op het gebied van water draagt hier aan bij.
In een aantal landen werkt Nederland samen met lokale overheden aan het verbeteren
van Integraal Water Beheer, afhankelijk van de lokale situatie wordt daarin ook aandacht
besteed aan de effecten van mijnbouw en landbouw op waterbeheer. Dit gebeurt onder
meer via programma’s via de Wereldbank en via inzet van onder meer de Commissie Milieu
Effect Rapportage (Cie MER) of het Blue Deal partnerschap van Nederlandse waterschappen
die samenwerken met lokale overheden en water beheersorganisaties. In Zuid-Afrika
ondersteunt de Blue Deal een samenwerking met de overheid gericht op het mitigeren
van risico’s verbonden met de goudwinning in dit land.
Om de klimaatdoelstellingen te behalen is een omslag naar een circulaire economie
nodig, waarmee Nederland haar totale voetafdruk terugbrengt. De maatregelen in het
Nationaal Programma Circulaire Economie 2023–2030 (NPCE), die u op 3 februari jl.
is aangeboden (Kamerstuk 32 852, nr. 225), richten zich op vier aangrijpingspunten om te sturen op het grondstoffenverbruik
die samenhangen met de treden van de R-ladder. Het gaat dan om vermindering van grondstoffengebruik;
substitutie van primaire grondstoffen door secundaire grondstoffen of duurzame biogrondstoffen;
levensduurverlenging, en hoogwaardige verwerking. Dit betekent dus ook een verandering
in maatschappelijke levensstijl kijkend naar vermindering van grondstoffengebruik
en levensduurverlenging.
116
De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties lezen dat Nederland zich bij de herziening
van de richtlijnen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling
(OESO) zal inzetten voor aanbevelingen op het gebied van circulariteit, en klimaat-
en milieurisico’s. Grondstoffenwinning kent echter ook ernstige problemen zoals genderongelijkheid
en seksueel geweld, zoals de strategie ook onderkent. Op welke manier gaat het kabinet
bij de herziening van de OESO-richtlijnen inzetten op een betere verankering van deze
thema’s? De strategie stelt als reactie hierop tevens dat bedrijven en overheden moeten
inzetten op verantwoorde, duurzame productie om de concurrentiepositie te waarborgen.
Antwoord
Uw Kamer is reeds geïnformeerd over de inzet van het kabinet bij de herziening van
de OESO-richtlijnen in het begrotingsdebat voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
(zie Handelingen II 2022/23, nr. 18, items 4 en 8)). De thema’s genderongelijkheid en seksueel geweld zijn in principe al opgenomen
in de OESO-richtlijnen. Maar om expliciete aandacht voor deze risico’s in het proces
van gepaste zorgvuldigheid te bevorderen zijn handreikingen opgesteld: het belang
van het werken met een zogenaamde gender lens ligt verankerd in de algemene OESO Due
Diligence Handreiking voor IMVO. De Due Diligence Guidance for Responsible Supply Chains of Minerals from Conflict-Affected
and High-Risk Areas van de OESO werkt het specifieke risico op seksueel geweld bij grondstoffenwinning
uit.
117
Hoe is het kabinet voornemens om de genderdimensie die de problematiek van grondstoffenwinning
met zich meebrengt te integreren in haar handelsbeleid omtrent kritieke grondstoffen?
Antwoord
Het kabinet zet in op een actieve EU handelsagenda op het gebied van kritieke grondstoffen.
Het aangaan van EU handelsakkoorden met derde landen kan bijdragen aan diversificatie
en de markttoegang tot grondstoffen verbeteren. Onderdeel van deze EU handelsagenda
is ook het bevorderen van gender gelijkheid en women’s economic empowerment. Het kabinet steunt de EU inzet om hierover afspraken op te nemen in toekomstige handelsakkoorden.
Daarnaast is gendergelijkheid integraal onderdeel van het Nederlandse (handels)beleid.
In het handelsbeleid is er extra aandacht voor vrouwelijke ondernemers, en wordt er
rekening gehouden met gendergelijkheid via gendermainstreaming, bijvoorbeeld door te stimuleren dat er bij onderhandelingen vrouwen aan tafel zitten.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie
De leden van de PvdD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Nationale Grondstoffenstrategie
en hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen aan het kabinet.
De leden van de PvdD-fractie constateren dat het belangrijk is om veel zuiniger met
grondstoffen om te gaan. Zeker aangezien de Nederlandse Overshoot Day, de dag waarop
we net zoveel grondstoffen hebben gebruikt als de aarde ons in een heel jaar kan bieden,
dit jaar al valt op 12 april. Alles wat we de rest van het jaar consumeren doen we
ten laste van komende generaties. Ook blijkt uit het recent gepubliceerde Circularity
Gap Report 2023 dat de wereldeconomie de afgelopen jaren minder circulair is geworden,
aangezien het hergebruik van materialen is gedaald van 9 naar 7%.27 Er is dus nog een hele lange weg te gaan voordat we daadwerkelijk een circulaire
economie hebben bereikt. Deze leden zijn ervan op de hoogte dat het kabinet binnenkort
met het NPCE komt, maar zijn van mening dat juist ook in de Nationale Grondstoffenstrategie
moet worden uitgewerkt hoe circulariteit concreet wordt ingevuld. Deze leden zijn
daarom teleurgesteld dat slechts heel summier wordt ingegaan op hoe circulariteit
precies plaats krijgt in deze grondstoffenstrategie en zouden hier graag, vooruitlopend
op het NPCE, inzicht in krijgen.
De leden van de PvdD-fractie lezen dat er wordt ingezet op circulaire strategieën,
zoals vermindering van grondstoffengebruik, substitutie van grondstoffen, levensduurverlenging
en hoogwaardige verwerking, maar vervolgens worden deze strategieën niet concreet
uitgewerkt.
118
Hoe worden bedrijven en instanties eraan gehouden dat het circulair omgaan met grondstoffen,
met name het verminderen van het grondstoffengebruik, als uitgangspunt worden genomen
in de bedrijfsvoering?
119
Is het kabinet het met deze leden eens dat het «streven» naar een circulaire strategie
zo hoog mogelijk op de R-ladder niet vrijblijvend moet zijn? Zo nee, waarom niet?
120
Zo ja, welke regelgeving is er in de maak die ervoor zorgt dat bedrijven en andere
instanties daadwerkelijk circulaire strategieën implementeren en zich altijd moeten
inspannen om grondstoffen te gebruiken volgens strategieën zo hoog mogelijk op de
R-ladder?
121
Is het kabinet bereid om ervoor te zorgen dat bedrijven en andere instanties zich
moeten kunnen verantwoorden over welke strategie zij hebben gekozen en waarom er niet
is gekozen voor een strategie hoger op de R-ladder (als dit van toepassing is)?
Antwoord 118 t/m 121
Het op 3 februari verschenen Nationaal Programma Circulaire Economie (NPCE) geeft
een brede invulling van de opgave om de transitie naar een circulaire economie te
versnellen. Hierin zijn veel maatregelen opgenomen die niet alleen stimulerend zijn,
maar ook beprijzing en normering komt aan bod. Zo heeft de Europese Commissie nieuwe
wetgeving rond productontwerp voorgesteld voor alle producten die op termijn op de
Europese markt worden verkocht. Nederland steunt dit ten volle. De algemene richting
van het nationale programma circulaire economie is nog nadrukkelijker vooraan in de
keten te beginnen met maatregelen en activiteiten zoals circulair ontwerpen, in aanvulling
op meer ambitie rond hoogwaardige verwerking aan het einde van de keten. Naast nader
uit te werken algemene doelen voor de gehele Nederlandse economie, zijn er ook voor
16 prioritaire productgroepen specifieke doelen en maatregelen opgesteld. Deze zullen
ook op voortgang worden gemonitord om elkaar scherp te houden op gemaakte afspraken.
122
De leden van de PvdD-fractie valt het ook op dat er in de Nationale Grondstoffenstrategie
geen doelstellingen worden verbonden aan circulair gebruik van grondstoffen. Is het
kabinet bereid om aparte doelstellingen te verbinden aan elk van de genoemde circulaire
strategieën in de grondstoffenstrategie? Zo nee, waarom niet?
123
Zo ja, kan het kabinet ingaan op hoe zij dan vervolgens wil borgen dat deze doelstellingen
ook zullen worden behaald?
124
Deelt het kabinet de mening dat de grondstoffentransitie een belangrijke basis is
voor de circulaire economie en dat integraliteit tussen de verschillende ministeries
die met de grondstoffentransitie te maken hebben cruciaal is? Zo nee, waarom niet?
125
Zo ja, waarom heeft het kabinet dan niet van de gelegenheid gebruik gemaakt om, vooruitlopend
op het NPCE, circulariteit een prominentere plek te geven in deze grondstoffenstrategie?
126
Deelt het kabinet de mening dat dit een gemiste kans is?
Antwoord 122 t/m 126
Circulariteit vormt het belangrijkste handelingsperspectief nationaal van de Nederlandse
Grondstoffenstrategie. Het NPCE met haar circulaire doelen, strategieën en maatregelen
vormt hierbij het uitgangspunt. De uitwerking van circulaire doelen voor prioritaire
productgroepen heeft plaatsgevonden binnen het NPCE. De aanvullende uitwerking van
leveringszekerheidsdoelen van kritieke grondstoffen en daaraan gerelateerde strategische
componenten en finale producten zal plaatsvinden in het kader van de grondstoffenstrategie.
Over de nadere uitwerking van de grondstoffenstrategie hoopt he kabinet u, zoals in
de strategie aangegeven, rond de zomer nader te kunnen informeren.
Het kabinet deelt de mening dat grondstoffentransitie een belangrijke basis is voor
de circulaire economie en dat een integrale benadering met betrekking tot het NPCE
en de grondstoffenstrategie dan ook essentieel is. Beide documenten zijn dan ook in
onderlinge samenhang opgesteld en de samenwerking tussen de betrokken departementen
blijft een belangrijke voorwaarde voor het realiseren van de doelen van zowel de Nederlandse
Grondstoffenstrategie als het NPCE.
De leden van de PvdD-fractie zien het nieuwe grondstoffenbeleid voorts als kans om
rechtvaardiger en eerlijk beleid te gaan voeren ten aanzien van het verkrijgen en
beheren van grondstoffen uit het Mondiale Zuiden. Mens en milieu moeten centraal komen
te staan in het nieuwe grondstoffenbeleid. Het belang hiervan werd recent weer onderstreept
in een nieuw onderzoek over mijnen, waaruit blijkt dat meer dan de helft van de mijnen
ter wereld zich in het leefgebied van inheemse volkeren bevindt.28
127
Hoe gaat het kabinet ervoor zorgen dat inheemse rechten en specifiek het recht op
vrije, voorafgaande en geïnformeerde toestemming, oftewel «free, prior and informed
consent» (FPIC) en het «recht om nee te zeggen» gerespecteerd worden bij grondstofwinning?
128
Deze leden lezen dat het kabinet gelijkwaardige samenwerking een uitgangspunt maakt
als het gaat om het verkrijgen van grondstoffen. Kan het kabinet toelichten hoe deze
gelijkwaardige samenwerking, met name met landen in het Mondiale Zuiden, tot stand
zal komen?
129
Welke voorwaarden zullen de samenwerking gelijkwaardig maken?
130
Hoe gaat het kabinet garanderen dat de waarborging van mensenrechten en milieu niet
alleen bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken (BuZa) blijft liggen maar door alle
ministeries integraal wordt betrokken in het verkrijgen van grondstoffen?
Antwoord 127 t/m 130
Met de Nederlandse Grondstoffenstrategie heeft het kabinet een omvattende aanpak uiteengezet
waarin verduurzaming van de winning, verwerking en handel een randvoorwaarde is, evenals
een handelingsperspectief voor het bewerkstelligen van leveringszekerheid van kritieke
grondstoffen. Het kabinet werkt op basis van dit uitgangspunt. Nederland draagt in
Brussel uit dat verduurzaming en respect voor mensenrechten een essentieel onderdeel
is van een succesvolle Europese aanpak van kritieke grondstoffen.
Nederland heeft in 2007 de United Nations Declaration on the Rights of Indigenous Peoples29 (UNDRIP) gesteund waarin Free, Prior and Informed Consent (FPIC) is opgenomen. Daarnaast steunt Nederland de Voluntary Guidelines on the Responsible Governance of Tenure of Land, Fisheries and
Forests van de Verenigde Naties waarin eveneens expliciet het belang van FPIC wordt onderschreven.
FPIC is onderdeel van de programma’s die Nederland steunt gericht op verbeterde governance
in de mijnbouwsector, zoals het Intergovernmental Forum on Mining, Minerals, Metals
and Sustainable Development. Ook van bedrijven wordt gevraagd om FPIC en risico’s
hieromtrent mee te nemen in hun proces van gepaste zorgvuldigheid, op basis van de
OESO richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Middels een doordachte mix van
vrijwillige en verplichte maatregelen op gebied van Internationaal Maatschappelijk
Verantwoord Ondernemen zet het kabinet bedrijven aan tot het rekening houden met de
effecten van hun onderneming op mens en milieu in den brede.
Een gelijkwaardige samenwerking rondom grondstoffen met Zuidelijke landen zoekt het
kabinet vooral op het niveau van de Europese Unie (zie ook beantwoording vraag 7 en
8, VVD). Daarin moeten de Europese actoren zich zien te profileren als voorkeurspartner
van grondstofrijke landen en producenten, en een «license to operate» verwerven ook
van de gemeenschappen rondom mijnen door goed te presteren op environmental, social and governance aspecten (zie ook beantwoording vraag 14 en 15, VVD). Nederland roept in haar non-paper
met betrekking tot de Critical Raw Materials Act de Europese Commissie om die reden ook op om als onderdeel van de aankomende maatregelen
steun te bieden aan producenten en overheden van grondstofrijke landen op basis van
door hen aangegeven prioriteiten. Onder andere door inzet van de beschikbare Europese
instrumenten voor ontwikkelingssamenwerking – in afstemming met de lidstaten.
Hoewel de Minister van Buitenlandse Zaken in algemene zin verantwoordelijk is voor
het buitenlands mensenrechtenbeleid, hebben alle bewindslieden de verantwoordelijkheid
om er op toe te zien dat activiteiten vallend binnen hun respectievelijke portefeuilles
de mensenrechten eerbiedigen, niet alleen binnenslands, maar ook buitenslands.
131
Deze leden lezen dat de ministeries van Infrastructuur en Waterstaat (IenW), van Economische
Zaken en Klimaat (EZK) en van BuZa) tijdens een stakeholdersessie ideeën en kennis
hebben opgehaald bij bedrijven, kennisinstellingen en maatschappelijke organisaties,
die gebruikt zijn voor de ontwikkeling van de voorliggende strategie. Hoeveel lokale
en grassroots-(vrouwen)organisaties, -netwerken en vertegenwoordigers van inheemse
gemeenschappen uit landen waarin Nederlandse bedrijven actief zijn in grondstoffenwinning
en -verwerking waren er bij deze sessie aanwezig? Indien dit er geen of weinig waren,
welke lessen trekt dit kabinet, dat beweert te hechten aan de stem van lokale gemeenschappen
en in het bijzonder vrouwen in de mijnbouw en (politieke) besluitvorming, hieruit?
Op welke manier is het kabinet van plan hen beter bij de strategie te betrekken?
Antwoord
De stakeholderssessie vond plaats met vertegenwoordigers van Nederlandse kennisinstellingen,
maatschappelijke organisaties, het bedrijfsleven en de overheid. Het zij opgemerkt
dat maar zeer weinig Nederlandse bedrijven zelf in landen actief zijn in de grondstoffenwinning-
en verwerking.
De stakeholdersessie had twee thema’s: een deel gericht op de geopolitieke dimensie
en een deel gericht op ketenverduurzaming en omstandigheden in de mijnbouw. Daarbij
waren geenorganisaties uit ontwikkelingslanden direct vertegenwoordigd, maar wel Nederlandse
maatschappelijke organisaties met kennis en expertise op dit gebied en die zelf actief
zijn in grondstofrijke ontwikkelingslanden. Met betrekking tot de positie van vrouwen
in de mijnbouw bouwt het kabinet ook op het Women’s Rights and Mining-netwerk30 dat op initiatief van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is opgericht en waarin
enkele overheden, kennisinstellingen en maatschappelijke organisaties samenwerken.
In de verdere ontwikkeling van het beleid, ook op internationaal niveau, houdt het
kabinet er aandacht voor dat er voldoende ruimte is voor vertegenwoordigers van mijnbouwgemeenschappen
en inbreng vanuit experts die de lokale situatie in mijnbouwgebieden kennen.
Ook schrijft het kabinet in de strategie dat grondstoffenwinning en onwettige handel
in instabiele gebieden vaak de oorzaak of katalysator zijn van ongebalanceerde economische
ontwikkeling, conflict(financiering) en corruptie en dat dit onder meer geldt voor
kritieke grondstoffen zoals kobalt, wolfraam en tantaal. In het kader van conflictpreventie
heeft het kabinet zich met het vierde Nationaal Actieplan 1325 gecommitteerd aan onder
meer de ontwikkeling én het structurele gebruik van early warning-mechanismen, waarin
het perspectief van lokale vrouwen en jongeren centraal staat en er samen wordt gewerkt
met lokale vrouwenorganisaties om early warning signs op te vangen.
132
Waarom ontbreekt het in de grondstoffenstrategie aan handvatten om geweld als gevolg
van grondstofwinning en onwettige handel te voorkomen?
133
Hoe gaat het kabinet hier alsnog proactief uitvoering aan geven, in samenwerking met
onder andere lokale gemeenschappen en vrouwenorganisaties?
Antwoord 132 en 133
«Early Warning & Early Action» is onderdeel van de brede Women, Peace and Security-agenda en het NAP1325. De Nederlandse overheid en het maatschappelijk middenveld maken
zich gezamenlijk sterk voor een wereld waarin vrouwen en meisjes op gelijke wijze
en betekenisvol deelnemen in besluitvormingsprocessen ten behoeve van vrede en veiligheid
ten behoeve van duurzame vrede en ontwikkelingskansen voor iedereen. Doel is ook dat
conflictgerelateerd geweld tegen vrouwen, mannen, meisjes en jongens stopt. In het
kader van de NAP1325-IV zijn in 2020thematische sessies georganiseerd over welke misstanden
geadresseerd moeten worden. Bestrijding van geweld als gevolg van grondstofwinning
en handel sluit hier zonder meer bij aan. In de uitwerking van de strategie zal het
kabinet hieraan uitvoering geven, in samenwerking met betrokken bedrijven, lokale
gemeenschappen en vrouwenorganisaties. Daarbij wordt waar mogelijk aangesloten bij
lokale initiatieven die nu onder meer op het Afrikaanse continent worden gelanceerd.
In reactie op de katalyserende rol van grondstofwinning in conflict is voor de zogeheten
«conflictmineralen» tin, tantaal, wolfraam en goud in de EU de conflictmineralenverordening
sinds 2021 van kracht. Deze verordening verplicht importeurs van deze grondstoffen
de OESO Due Diligence Guidance for Responsible Supply Chains of Minerals from Conflict-Affected
and High-Risk Areaste implementeren. Annex II van deze Guidance schets een aantal van de meest belangrijke risico-categorieën waar bedrijven in grondstoffenketens
rekening mee moeten houden, waarbij conflict en ook de meest ernstige mensenrechtenschendingen
waaronder seksueel geweld centraal zijn.
Nederland heeft speciale aandacht voor de positie van vrouwen in mijnbouwgemeenschappen
die actief zijn in artisanale, kleinschalige mijnbouw. Vanuit het Women’s Rights and Mining-kennisnetwerk beoogt Nederland bij te dragen aan kennis en bewustwording hierover,
onder andere door onderzoek en informatieve bijeenkomsten. Zo is in 2020 het onderzoek
Sexual- and Gender Based Violence in the mining sector in Africa gepubliceerd met steun van het Duitse GIZ.
De leden van de PvdD-fractie lezen voorts dat er in de grondstoffenstrategie wordt
benoemd dat Nederland actieve betrokkenheid zal tonen bij de herziening van de conflictmineralenverordening.
134
Deelt het kabinet de mening dat de huidige situatie in Oost-Congo, waar hevig wordt
gevochten, mensen overlijden en duizenden ontheemd raken door een conflict dat gelinkt
wordt aan grondstoffen zoals kobalt, laat zien dat de conflictmineralenwet tot nu
toe weinig tot geen impact heeft gehad?
135
Is het kabinet bereid te pleiten voor de uitbreiding van de wet naar meer mineralen
en metalen die essentieel zijn voor de energietransitie, waaronder kobalt, lithium,
nickel en mangaan, omdat nu slechts tin, tantaal, wolfraam en goud (3TG) onder de
wet vallen?
136
Is het kabinet ook bereid te pleiten voor het verlagen van de invoerdrempel, omdat
momenteel maar een beperkt aantal Nederlandse bedrijven aan deze wet hoeven te voldoen
door de hoge invoerdrempel die gesteld is voor de 3TG-grondstoffen?
Antwoord 134 t/m 136
Nee, die mening deelt het kabinet niet. De Conflictmineralenverordening is in 2021
van kracht geworden. Dat wil zeggen dat bedrijven die onder de reikwijdte vallen in
2022 voor het eerst moesten rapporteren aan de Inspectie Leefomgeving en Transport
(ILT) hoe zij in 2021 hadden voldaan aan de verplichtingen. Er zijn daarom nog maar
weinig gegevens om een oordeel over de effectiviteit van de wetgeving op te baseren.
Die effectiviteit kan bovendien niet los worden gezien van een aantal andere Europese
wetstrajecten. De Batterijenverordening, waarover de Europese Commissie, het Europees
Parlement en de Raad in december 2022 een akkoord bereikten, bevat gepaste zorgvuldigheidsverplichtingen
voor importeurs van batterijen. De verplichtingen hebben betrekking op de waardeketen
van de batterijenproductie, en daarmee op grondstoffen voor batterijen zoals kobalt,
lithium en nikkel. De in februari 2022 voorgestelde brede gepaste zorgvuldigheidsrichtlijn
Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD) wordt van toepassing op Europese ondernemingen met meer dan 500 medewerkers
en meer dan € 150 miljoen netto-omzet, en daarnaast op ondernemingen met meer dan
250 medewerkers en meer dan € 40 miljoen netto-omzet, waarvan minstens 50% gegenereerd
in een aantal hoogrisicosectoren waaronder de extractie van en handel in grondstoffen
(incl. verwerking). Deze richtlijn zal dus ook van toepassing worden op bedrijven
die actief zijn in grondstoffenwinning in Oost-Congo. Het kabinet zal, in samenspraak
met de ILT, bijdragen aan de evaluatie van de Conflictmineralenverordening, die in
de zomer van 2023 gereed moet zijn. Deze evaluatie onderzoekt het effect van de verordening
in de landen van herkomst, met bijzondere aandacht voor de mate waarin is bijgedragen
aan de beperking van negatieve effecten in de zogenoemde CAHRA's (conflict-affected and high-risk areas). Verder onderzoekt de studie het effect van de verordening op de bevordering van
en de kosten van verantwoord inkopen voor Europese marktdeelnemers, met name het midden-
en kleinbedrijf. De studie kijkt ook naar het effect van verschillende begeleidende
maatregelen, de rol van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, en de invoerdrempels.
Aan de hand van de resultaten van de evaluatie zal de Commissie nagaan of het nodig
is de verordening te herzien.
137
De leden van de PvdD-fractie lezen dat het kabinet voornemens is een onderzoek te
doen naar de belangen van het Nederlandse bedrijfsleven en naar mogelijkheden om onder
meer het exportkrediet instrumentarium van Atradius Dutch State Business, Invest International,
Invest-NL en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) in te zetten. Is het
kabinet zich ervan bewust dat deze handelsinstrumenten primair de belangen van Nederlandse
exporteurs dienen? Hoe neemt het kabinet andere doelstellingen, zoals het vormgeven
van een eerlijke transitie en feministisch buitenlandbeleid, mee in dit onderzoek?
Antwoord
Handelsinstrumenten zet het kabinet in om internationaal ondernemen te ondersteunen.
Zowel het grootbedrijf als het kleinere bedrijfsleven (met een bijzondere focus op
mkb, start-ups/scale-ups en vrouwelijke ondernemers) wordt bijgestaan over de grens
te ondernemen. Dat is inderdaad het primaire doel, omdat we daarmee het internationale
verdienvermogen stimuleren nu en in de toekomst. Dat verdienvermogen is nodig om onze
welvaart op peil te houden. Bijna een derde van ons BBP wordt in het buitenland verdiend.
Daarnaast kan het handelsinstrumentarium worden ingezet om diversificatie te stimuleren.
Dit kan bijdragen aan het mitigeren van risicovolle strategische afhankelijkheden
en daarmee onze Open Strategische Autonomie vergroten.
Zoals aangegeven in de BHOS-nota zijn duurzaamheid en digitalisering belangrijke pijlers
in het Nederlandse handelsbeleid. Het kabinet is bezig in kaart te brengen welke Nederlandse
bedrijven actief zijn in de internationale grondstoffenketen, en hoe zij ondersteund
kunnen worden door het handelsinstrumentarium. Naast het verdienvermogen kan dit bijdragen
aan bevordering van duurzame winning van de grondstoffen die nodig zijn voor de energie-
en digitaliseringstransities. Het onderzoek is primair gericht op het onderzoeken
van de rol van Nederlandse bedrijven in de internationale grondstoffenketens. Het
vormgeven van een eerlijke transitie en feministisch buitenlandbeleid vormen geen
onderdeel van deze studie.
Vragen en opmerkingen van de leden van de Volt-fractie
De leden van de Volt-fractie hebben kennisgenomen van de grondstoffenstrategie en
de volgende vragen opgesteld voor het kabinet.
138
Beschikt het kabinet over een overzicht van welke kritieke grondstoffen er binnen
vijf tot tien jaar een ernstig tekort verwacht wordt? Zo nee, wanneer kan dit overzicht
worden verwacht?
139
Beschikt het kabinet over een prognose voor nieuwe ontdekkingen van deze grondstoffen
in de EU, zoals recentelijk in Zweden?
140
Zo nee, wanneer kan deze prognose worden verwacht?
Antwoord 138 t/m 140
In de grondstoffenstrategie is aangekondigd dat het kabinet naast de bestaande Europese
monitoring in zal zetten op een Nederlands monitoringssysteem met onder andere een
methodiek ter bepaling van voor Nederland kritieke grondstoffen en daaraan gerelateerde
strategische componenten en eindproducten, een zogenaamde kritikaliteitsanalyse. In
het kader van de Europese monitoring zijn overzichten gemaakt van kritieke grondstoffen
waar de vraag het aanbod overstijgt de komende 10 tot 30 jaar.31 In Nederland zijn verschillende rapporten verschenen die ingaan op verschillen in
vraag en aanbod van kritieke grondstoffen.32 Deze zijn echter nog niet volledig in lijn met de Europese systematiek en de gewenste
Nederlandse uitbreiding naar gerelateerde strategische componenten en finale producten.
Het komende jaar zal hier een start mee worden gemaakt. Het kabinet beschikt verder
niet over prognoses over nieuwe ontdekkingen omdat die niet op voorhand te voorspellen
zijn. Op het Europese niveau wordt er versterkt ingezet op de ontdekking van nieuwe
voorraden van kritieke grondstoffen op het Europese continent en het verkrijgen van
een scherper beeld van voorraden in de wereld via onder andere de EU geological survey.
141
Waarom acht het kabinet het nog nodig om te onderzoeken welke grondstoffen, die nu
niet op de Europese lijst staan, wel voor Nederland kritiek zijn?
142
Zou een dergelijke Europese lijst niet elke grondstof moeten bevatten die voor minstens
één lidstaat kritiek is?
Antwoord 141 en 142
De Europese beoordeling van de mate van kritikaliteit van grondstoffen wordt zowel
bepaald door grondstoffen specifieke risico’s zoals concentratie van mijnbouw als
het belang van een grondstoffen voor de Europese economie. In de structuur van de
Europese economie zal het belang van de grootste economieën en daarvoor relevante
kritieke grondstoffen de doorslag geven. Dit overzicht is belangrijk vanwege de verwevenheid
van de nationale economieën in Europa onderling en het nemen van collectieve actie
op Europees niveau in het licht van geopolitieke spanningen. Maar specifieke kwetsbaarheden
van nationale economieën, die verschillen in hun economische structuren, blijven hierdoor
onderbelicht. Daarom pleit Nederland voor aanvullende nationale lijsten in de Europese
beoordelingssystematiek33 als basis voor beter geïnformeerde Europese en nationale grondstoffen strategieën.
143
Bestaat er op Europees niveau coördinerend beleid om het gebruik van kritieke grondstoffen
te verminderen door het aanjagen van innovaties?
144
Lopen hier al subsidies voor? Kan Nederland kartrekker worden?
Antwoord 143 t/m 145
Op Europees niveau werkt de Europese Commissie aan het verminderen van het gebruik
van kritieke grondstoffen via innovatie. Onder andere via verschillende uitvragen
binnen Horizon Europe en krijgt het toenemende aandacht in verschillende innovatieprogramma’s
zoals het European innovation partnership (EIP) on raw materials en het EIT manufacturing. Daarnaast is er veel aandacht voor het rondkrijgen van recyclingprojecten voor kritieke
grondstoffen in de European Raw Materials Alliance in samenwerking met onder andere
de Europese Investeringsbank. Nederland heeft vanuit haar economische structuur gezien
belang bij een brede inzet rond circulaire strategieën, naast recycling wat met name
aandacht krijgt op het Europese niveau. Als koploper zet Nederland zich er voor in
om in verschillende EU-instrumenten inzet op alle circulariteit strategieën mogelijk
te maken.
146
Onderhoudt het kabinet actief contact met Nederlandse startups die bijdragen aan verminderd
gebruik van kritieke grondstoffen?
147
Wat hebben zij nodig?
148
Waar zijn nog drempels?
149
Passen deze technologieën, waaronder investeringen met een hoog risico, binnen het
huidige investeringskader?
Antwoord 146 t/m 149
Ja. Binnen het investeringskader van fondsen zoals het Dutch Future Fund en het DeepTech
Fonds, opgezet door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat met Invest-NL,
valt het financieren van startups en scale ups welke gericht zijn op het op de markt
brengen van de nieuwste wetenschappelijke en technologische kennis op gebieden als:
verduurzaming van voedselsystemen, energievoorziening en toepassing van circulaire
grondstoffen en materialen.
Het Versnellingshuis Nederland Circulair! Helpt sinds 2019 ondernemers in de circulaire
economie. Een van de activiteiten is het jaarlijks in kaart brengen van de belemmeringen
die ondernemers ondervinden in de circulaire economie: de Rode Draden notities. Dit
doet het Versnellingshuis samen met bijna honderd partners, waaronder financiële instellingen,
die ook ondernemers in de circulaire economie willen helpen. Deze belemmeringen (en
kansen) worden ook naar de Tweede Kamer gestuurd. De financiering passend maken blijft
een uitdaging, zeker bij ketensamenwerkingen en startups.
Recent is in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat onderzoek34 gedaan naar belemmeringen in de financiering van mkb-bedrijven in de circulaire economie.
Daaruit blijkt dat het inderdaad vaak voor dit type bedrijven lastig is om financiering
te vinden. Invest-nl heeft recent onderzoek35 gedaan naar de ondersteuning die nodig is om circulaire ondernemingen te bouwen en
te laten groeien.
150
Voor welke kritieke grondstoffen bestaat er volgens het kabinet concurrentie tussen
maatschappelijk essentiële toepassingen, zoals de energietransitie, defensie en de
zorg, en andere toepassingen zoals luxegoederen?
151
Heeft het kabinet een beleid dat ervoor zorgt deze kritieke grondstoffen bij schaarste
voor essentiële toepassingen worden gebruikt of is dit beleid in de maak?
152
Wanneer kan dit beleid worden verwacht?
Antwoord 150 t/m 152
Nederland zet zich in op het ontwikkelen van een nationaal monitoringsysteem waarin
kritieke grondstoffen en daaraan gerelateerde componenten en finale producten centraal
staan. Daarmee wordt het mogelijk om het belang van verschillende productgroepen voor
meerdere essentiële toepassingen in kaart te brengen en kan er waar gewenst extra
beleid op worden geformuleerd. Zie ook het antwoord op vraag 135 en 136. Onderzoek
naar de rol van kritieke grondstoffen en risicovolle strategische afhankelijkheden
is inmiddels ingezet. In opdracht van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat
is een rapport verschenen over de rol van kritieke grondstoffen en defensie36 en heeft het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport onderzoek laten doen
naar risicovolle strategische afhankelijkheden in de zorg37. In de ontwikkeling van het nationale monitoringsysteem is het de intentie om deze
inzichten de komende jaren verder te harmoniseren en te verbreden naar de gehele economie.
153
Kan het kabinet aangeven welke producten die kritieke grondstoffen bevatten momenteel
verplicht worden gerecycled?
154
Wordt dit Europees gecoördineerd?
155
Hoe komt dit terug in de European Critical Raw Materials Act (CRMA)?
Antwoord 153 t/m 155
De Europese Raad en het Europees Parlement hebben op 9 december 2022 een voorlopig
akkoord gesloten over de EU-Batterijenverordening. Met de EU-Batterijenverordening
worden verplichtingen gesteld (1) het verhogen van de inzamel- en recyclingpercentages
van batterijen en (2) minimumniveaus van teruggewonnen kobalt (16%), lood (85%), lithium
(6%) en nikkel (6%) moeten worden (her)gebruikt in nieuwe batterijen. Momenteel worden
er geen recycling verplichtingen gesteld aan de kritieke grondstoffen die zijn geïdentificeerd
op de Europese Critical Raw Materials List. De CRMA spoort lidstaten echter wel aan om in het kader van kritieke grondstoffen
afvalverzameling en recyclingcapaciteit op te schalen, met daarbij specifieke aandacht
voor permanente magneten.
156 t/m 158
Wacht het kabinet tot hoge marktprijzen innovatie aanjagen of heeft het kabinet een
plan klaarliggen om innovatie aan te jagen waardoor we minder kritieke grondstoffen
nodig hebben? Zijn er opties voor subsidiëren, beprijzen en/of normeren?
Antwoord 156 t/m 158
Het kabinet heeft meerdere instrumenten om innovatie aan te jagen waardoor we minder
kritieke grondstoffen nodig hebben. Het missiegedreven innovatiebeleid wordt dit jaar
geactualiseerd. Er zal in het bijzonder aandacht zijn voor de drie transities, waaronder
de circulaire economie. Circulariteit van kritieke grondstoffen is daarbij een belangrijk
onderwerp. Ook bij het ontwikkelen van voorstellen voor het Nationaal Groeifonds legt
het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) de focus op de drie transities,
waaronder de circulaire economie. Verder neemt het Ministerie van EZK circulariteitseisen
op in de aanbestedingen van windmolenparken en voor de ontwikkeling van zonnepanelen.
Dit is een vorm van normering die innovatie aan kan jagen. Binnen de maatwerkafspraken
verduurzaming industrie verkent het kabinet de mogelijkheden om bedrijven met ambitieuze
circulaire projecten te faciliteren.
159 t/m 166
Mocht er nieuwe winning gaan plaatsvinden in de EU, is het kabinet dan van mening
dat daar passende milieuwetgeving voor aanwezig is? Hoe voorkomt het kabinet dat de
vergunningsaanvraag te lang duurt en hoe zorgen we ervoor dat deze gestandaardiseerd
wordt binnen de EU? Welke trajecten lopen hier al voor? Mocht er nieuwe winning gaan
plaatsvinden in de EU, hoe wordt er dan volgens het kabinet omgegaan met de rechten
van de burgers die daar leven (zoals de Sámi in Zweden)? Welke waarborgen stelt het
kabinet om ervoor te zorgen dat ook in tijden van economische crisis de Europese waarden
(zoals milieu en mensenrechten) hoog gehouden worden? Kan het kabinet aangeven welke
voorzorgsmaatregelen er worden genomen, zodat de raffinage van in de EU gewonnen grondstoffen
ook in de EU plaatsvindt? Zijn de vergunningsprocedures er klaar voor om dat snel
te kunnen regelen? Acht het kabinet het haalbaar om certificering in te voeren waarmee
negatieve externaliteiten van winning buiten de EU kan worden beprijsd?
Antwoord 159 t/m 166
Het kabinet zet in op duurzame mijnbouw en raffinage op Europees niveau. De CRMA zet
hier ook op in, onder andere middels inzet op de versnelling en versoepeling van vergunningverlening
voor kritieke grondstoffen projecten (zoals winning, verwerking en/of recycling van
kritieke grondstoffen).
Waar nieuwe winning in de EU voorzien wordt in gebieden waar inheemse bevolking woont
(zoals de Sámi in Zweden), dienen zij conform de VN-Verklaring over de Rechten van
Inheemse Volkeren geraadpleegd te worden voorafgaand aan de goedkeuring van mijnbouwprojecten.
In lijn met de Nederlandse Polaire Strategie vindt het kabinet het van belang dat
eventuele winning van grondstoffen in het noordpoolgebied op een verantwoorde manier
plaatsvindt en voldoet aan zeer strenge milieu en veiligheidsnormen, rekening houdend
met de specifieke kwetsbaarheid van het gebied.
Daarnaast draagt innovatie ertoe bij dat we kritieke grondstoffen op een duurzame
manier, met respect voor mensenrechten, kunnen delven en raffineren. Het kabinet wil
innovatie aanjagen door middel van het missiegedreven innovatiebeleid. In 2023 worden
de kennis- en innovatieagenda’s van het missiegedreven innovatiebeleid geactualiseerd,
in lijn met de prioriteiten van dit kabinet. Daarbij zal in het bijzonder aandacht
zijn voor de drie transities (klimaat- en energietransitie, digitalisering en circulaire
economie) en sleuteltechnologieën. Voor circulaire economie is ook circulariteit van
kritieke grondstoffen een belangrijk onderwerp voor innovatie.
167 t/m 169
Welke mogelijkheden zijn er om een analogie van het Carbon Border Adjustment Mechanism
(CBAM) te maken, maar dan voor alle aspecten van IMVO?
Antwoord 167 t/m 169
Het EU Carbon Border Adjustment Mechanisme (CBAM) moet de doeltreffendheid van EU
klimaatbeleid waarborgen door koolstoflekkage te voorkomen. Op 1 oktober a.s. gaat
een overgangsperiode van start. Vanaf 2026 moeten importeurs van specifieke goederen
CBAM-certificaten overhandigen voor de uitgestoten CO2-emissies die zijn vrijgekomen bij de productie van die goederen buiten de EU. De
hoogte van de CBAM is gebaseerd op het emissiehandelssysteem dat voor EU producenten
geldt.
Het idee om voor IMVO-aspecten een maatregel vergelijkbaar met de CBAM in te stellen
roept veel vragen op. Ten eerste omdat IMVO zich richt op bedrijven als centrale actoren,
die worden geacht gepaste zorgvuldigheid toe te passen, gericht op het aanpakken en
voorkomen van misstanden in de waardeketen, in samenwerking met ketenpartners. Daarbij
staat het type product en de daaraan gerelateerde producent niet vast, in tegenstelling
tot de CBAM waar specifieke goederen onder vallen. Ten tweede is het de vraag of een
heffing bij import de gewenste uitwerking heeft, en welke neveneffecten hiermee gepaard
gaan. Doordat voor IMVO er geen sprake is van een equivalent beprijzingssyteem binnen
de EU, zoals de CBAM gelinkt is aan het EU-ETS, is het ook lastig om vast te stellen
welke correctie er aan de grens betaald zou moeten worden. Zeker als de IMVO-thema’s
niet nader zijn uitgewerkt, zou dit feitelijk een ophoging van de algehele tarieven
van de EU kunnen betekenen. Met betrekking tot importtarieven is de EU gebonden aan
bepaalde tarieven waarover zij in WTO-verband of onder bilaterale handelsakkoorden
afspraken heeft gemaakt. Tenslotte zou een dergelijke aanpak waarschijnlijk strijdig
zijn met de non-discriminatieprincipes van de WTO. Waar met de CBAM het speelveld
op de EU interne markt gelijk wordt getrokken voor binnenlandse en buitenlandse producten,
zou een IMVO importtarief alleen voor buitenlandse producten gelden. Het is om al
deze overwegingen dat het kabinet zeer kritisch staat tegenover een Europees CBAM
voor alle aspecten van IMVO.
170
Kan het kabinet aangeven met welke landen Nederland en de EU al een memorandum of
understanding (MoU) hebben op het gebied van kritieke grondstoffen?
Antwoord
De Europese Commissie heeft MoU’s op het gebied van grondstoffen met o.a. Oekraïne,
Namibië, en Kazachstan. Daarnaast is de Europese Commissie voornemens om partnerschappen
te sluiten met verschillende andere landen. Zie verder de beantwoording op vraag 7
en 8, VVD.
171
Is het onderdeel van zowel de Nederlandse als de Europese grondstoffenstrategie om
die landen en hun bedrijven ook mee te nemen in het verduurzamen van de processen,
dus niet alleen eisen stellen, maar ook kijken naar wat zij nodig hebben om het op
een duurzame manier te realiseren?
Antwoord
De Europese grondstoffenpartnerschappen zijn brede partnerschappen waarin ook de opbouw
van lokale productiecapaciteit en ook verduurzaming van de sector en bijvoorbeeld
het harmoniseren van standaarden hiervoor aan bod komen. De partnerschappen verschillen
inhoudelijk onderling, al naargelang de wensen en ambities van de partnerlanden en
de mogelijkheden voor bilaterale samenwerking. Zo gaat het recent afgesloten EU-partnerschap
met Namibië over kritieke grondstoffen en groene waterstof, gericht op het integreren
van de onderlinge ketens. Het EU-partnerschap met Kazachstan gaat eveneens over grondstoffen,
groene waterstof en over batterijen en beoogt Europese investeringen in Kazachstan
te bevorderen. Daarbij is het van belang dat Nederland en de EU zelf ook inzetten
op verduurzaming van mijnbouw en raffinage binnen de EU om invloed uit te kunnen oefenen
in de waardeketen, en dat zij actief bijdragen aan lokale waardecreatie in partnerlanden
om zich internationaal te onderscheiden.
172
Wat is er Europees opgezet om een circulaire economie daadwerkelijk te realiseren?
173
Welke belemmeringen zijn er op dit moment?
174
Is er een centrum voor kennisdeling?
175
Kan de EU een faciliterende rol spelen tussen Europese partners?
Antwoord 172 t/m 175
Het Europese circulaire economiebeleid wordt vormgegeven onder het Circular Economy Action Plan (CEAP), dat onderdeel is van de Green Deal. Maatregelen zijn onder meer een breed
scala aan wetgevende initiatieven die gericht zijn op een groei naar duurzame producten
als norm binnen de EU en versterking van de rol van consumenten en overheidsinkopers.
Het Plan heeft een focus op sectoren die de meeste grondstoffen gebruiken en waar
het potentieel voor circulariteit het grootst is: elektronica en ICT, batterijen en
voertuigen, verpakkingsmaterialen, plastics, textiel, bouw, voeding, water en nutriënten.
Het Plan kent tevens externe aspecten, onder meer de Global Alliance on Circular Economy and Resource Efficiency (GACERE), gericht op verbinden van mondiale partners op weg naar volledige circulariteit.
In het European Circular Economy Stakeholder Platform (bedrijven, kennisinstellingen, overheden, consumenten en andere geïnteresseerden)
komen kansen, uitdagingen en belemmeringen aan bod. Uw Kamer heeft ook het nieuwe
Nationaal Programma Circulaire Economie ontvangen, dat in nauwe verbinding staat met
de Grondstoffenstrategie.
176
Hoe wordt bij het opzetten van de infrastructuur voor winning en raffinage rekening
gehouden met toekomstige kwetsbaarheden, zoals sabotage vanuit buitenlandse statelijke
actoren?
Antwoord
Het opzetten van infrastructuur voor winning en raffinage van kritieke grondstoffen
vindt momenteel grotendeels buiten Nederland plaats. De rol van Nederland in het voorkomen
van sabotage is in deze gevallen beperkt. Op 28 november jl. werd uw Kamer geïnformeerd
over de aanpak van statelijke dreigingen. Hierin is het Nederlandse beleid op dit
terrein uiteen gezet.38
Het kabinet onderzoekt de mogelijkheden voor winning en raffinage van kritieke grondstoffen
binnen Nederland. Voor zover de winning en raffinage in Nederland zou plaatsvinden,
is er allereerst sectorale wetgeving die bepaalde voorwaarden stelt die de continuïteit
van de processen moet borgen. Daarnaast gelden er aanvullende vereisten als het proces
als vitaal is aangemerkt, waarbij ook risicobeoordelingen moeten worden uitgevoerd
ten aanzien van mogelijke (sabotage)kwetsbaarheden. Het huidige stelsel Vitaal legt
de basis voor deze verantwoordelijkheden, en met meer sturing vanuit de EU – te weten
de herziening van de Netwerk en Informatie Beveiligingsrichtlijn (NIB2) en de introductie
van de Critical Entities Resilience (CER)-richtlijn – wordt dit verder aangescherpt om de weerbaarheid van vitale infrastructuur
tegen een reeks bedreigingen, waaronder sabotage, te versterken.
177
Hoe wordt er op dit moment voorkomen dat kritieke grondstoffen die binnen de EU gewonnen
worden in buitenlandse handen vallen?
178
Hoe worden bedrijven die grondstoffen voor cruciale processen gebruiken en deze grondstoffen
zelf op dit moment via beleid binnen de EU beschermd, zodat deze niet zomaar naar
buiten de EU gebracht worden en dat deze in Europese handen blijven?
Antwoord 177 en 178
Kritieke grondstoffen zijn niet specifiek beschermd. Dit betekent dat er geen specifiek
beleid is om ervoor te zorgen dat kritieke grondstoffen niet buiten de EU terechtkomen.
De wettelijke mogelijkheden om in de EU gedolven kritieke grondstoffen enkel in de
EU te houden zijn zeer beperkt en de vraag is of je daar naar moet streven. Exportbeperkingen
zijn volgens regels van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) alleen gerechtvaardigd onder
bepaalde omstandigheden en moeten altijd tijdelijk van aard zijn (art. XI General
Agreement on Tariffs and Trade). Ook de mogelijkheden om via gunning van mijnbouwconcessies
restricties te leggen op de verkoop van de grondstoffen zijn wettelijk zeer beperkt.
Daarbij zorgt internationale handel over het algemeen juist voor het voorkomen van
tekorten en ondermijnen exportbeperkende maatregelen de weerbaarheid van mondiale
leveringsketens.
Daarnaast zijn we in de EU, gezien onze beperkte productie en verwerking van kritieke
grondstoffen, in sterke mate afhankelijk van import van grondstoffen van buiten de
EU. We hebben er dus baat bij als handelspartners geen exportbeperkingen instellen
op kritieke grondstoffen en zetten actief in op het vergroten van markttoegang hiervoor.
Deze inzet zal onder druk komen te staan als de EU vervolgens zelf exportbeperkende
maatregelen gaat nemen.
179 t/m 186
Welke afwegingen moeten er gemaakt worden bij keuzes over diepzeemijnbouw? Hoe worden
deze afwegingen onderbouwt? Hoe gaat de Kamer bij deze afwegingen betrokken worden?
Wat is het plan van het kabinet voor diepzeemijnbouw in internationale wateren? Is
hiervoor extra wetgeving nodig en wordt daar al aan gewerkt? Wat is het afwegingskader
van het kabinet om diepzeemijnbouw wel of niet toe te staan? Welke onderhandelingen
worden er gevoerd? Hoe ziet het internationale speelveld eruit en met welke landen
trekt Nederland op? Wat is de rol van de EU?
Antwoord 179 t/m 186
Zoals aangegeven in de beantwoording van de vragen 23 t/m 25 en 93 raakt het onderwerp
aan verschillende beleidsterreinen, waaronder de beschikbaarheid van kritieke grondstoffen
voor de energie- en andere transities (grondstoffenleveringszekerheid) en het verminderen
van risicovolle strategische afhankelijkheden daarbij, de klimaatdoelen en de bescherming
van biodiversiteit en de oceanen en zal het kabinet ten aanzien van al deze onderwerpen
en belangen een integrale afweging maken. Onderdeel hiervan is een verkenning van
het strategisch belang van diepzeemijnbouw voor Nederland, de verschillende vormen
van Nederlandse publieke betrokkenheid bij diepzeemijnbouw (waaronder wetenschappelijk
onderzoek en exploratie) en kansen voor het Nederlandse maritieme cluster. Voor het
kabinet staat daarbij voorop dat exploitatieactiviteiten alleen strikt binnen de draagkracht
van het mariene ecosysteem zouden moeten plaatsvinden, op basis van het voorzorgsbeginsel
en voldoende wetenschappelijke kennis over de potentiële gevolgen ervan. Nederland
ondersteunt ook wetenschappelijk onderzoek naar de effecten van diepzeemijnbouw op
het mariene milieu. Voor diepzeemijnbouwactiviteiten in gebieden buiten de rechtsmacht
van staten is inderdaad extra (nationale) wetgeving nodig ter implementatie van de
regelgeving onder het VN-Zeerechtverdrag. Onder het vorige kabinet is gestart met
een verkenning naar de mogelijkheden van nationale regelgeving voor diepzeemijnbouw.
Het huidige kabinet beraadt zich nog op een nader standpunt over diepzeemijnbouw,
zoals ook aangegeven in de beantwoording van de vragen 23 t/m 25, 68 en 93 en zal
daarbij ook ingaan op de opties voor implementatie van de internationale verplichtingen
in nationale regelgeving.
Momenteel wordt in het kader van de Internationale Zeebodemautoriteit (hierna: Autoriteit),
opgericht onder het VN-Zeerechtverdrag en aangewezen als de beheerder van de internationale
zeebodem, gewerkt aan een volledige regeling voor de exploitatie van de internationale
zeebodem. Deze regeling zal het afwegingskader vormen voor besluitvorming over aanvragen
voor exploitatieactiviteiten (zie ook de beantwoording van vragen van de leden Van
Raan en Teunissen (Partij voor de Dieren) over «de door Nederland uitgesproken steun
aan diepzeemijnbouw» van 4 juli 202239).
Als lid van de Assemblee en de Raad van de Autoriteit draagt Nederland bij aan de
ontwikkeling van beleid en regelgeving ten aanzien van diepzeemijnbouw. De inzet van
Nederland is om diepzeemijnbouwactiviteiten op een verantwoorde manier en in lijn
met het VN-Zeerechtverdrag te laten plaatsvinden. Hierbij is het uitgangspunt dat
exploitatieactiviteiten pas worden toegestaan nadat door de Autoriteit een adequaat
regelgevend kader is vastgesteld, waarin de bescherming van het mariene milieu en
biodiversiteit is geborgd. Daarbij zijn het voorzorgsbeginsel, voldoende wetenschappelijke
kennis over potentiële gevolgen van diepzeemijnbouw, strikte voorwaarden en voortdurende
monitoring noodzakelijk om te voorkomen dat grondstofwinning de veerkracht en gezondheid
van de ecosystemen en de mariene biodiversiteit in de oceanen aantast. Nederland trekt
op dit onderdeel op met gelijkgestemde landen.
In 2021 zijn de internationale ontwikkelingen in een stroomversnelling geraakt als
gevolg van het inroepen van een spoedprocedure door Nauru («tweejaarsbepaling»). Op
basis daarvan is de Autoriteit opgeroepen om uiterlijk in juli 2023 de exploitatieregeling
vast te stellen. Mede als gevolg hiervan is zowel het mondiaal als Europees krachtenveld
ten aanzien van diepzeemijnbouw sterk in beweging. In het mondiaal krachtenveld bestaat
erkenning van de risico’s voor het mariene milieu en de noodzaak tot nader wetenschappelijk
onderzoek naar de mogelijke effecten van diepzeemijnbouw. Sommige landen bepleiten
om die reden een verbod op diezeemijnbouw of om vooralsnog (tijdelijk) af te zien
van exploitatieactiviteiten in de diepzee, ten minste totdat meer bekend is over de
mogelijke risico’s. Tegelijkertijd is er positionering van landen op basis van andere
belangen, zoals toegang tot grondstoffen op de internationale zeebodem, bescherming
van nationale grondstoffenposities, en verdeling van opbrengsten op grond van het
gemeenschappelijk erfdeel van de mensheid.
De Europese landen die actief zijn op het onderwerp diepzeemijnbouw delen de milieuzorgen,
waarbij Frankrijk, Duitsland en Spanje zich het afgelopen jaar nadrukkelijker zijn
gaan profileren op dat aspect van het onderwerp. Tegelijkertijd verkent een aantal
Europese landen, waaronder het Verenigd Koninkrijk, België, Polen, Noorwegen, Denemarken
en Portugal, maar ook Frankrijk en Duitsland, de strategische kansen voor de staat
en het eigen bedrijfsleven. Enkele van deze landen hebben ook reeds exploratiecontracten
(zie ook het antwoord op vraag 93).
De Europese Commissie en het Europees Parlement roepen op tot een voorwaardelijk verbod
op exploitatie, dat ten minste zou moeten gelden totdat een internationale regeling
is aangenomen die gebaseerd is op het voorzorgsbeginsel, de hoogste milieunormen en
voldoende wetenschappelijke kennis om ervoor te zorgen dat exploitatieactiviteiten
geen schadelijke gevolgen hebben voor het diepzeemilieu. Door de uiteenlopende standpunten
van de lidstaten bestaat er op dit moment geen integraal EU-beleid voor diepzeemijnbouw
en de inschatting is dat dit ook niet op korte termijn zal worden ontwikkeld.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Nationale
Grondstoffenstrategie. Zij hebben daarover nog enkele vragen
187
De leden van de SGP-fractie constateren dat het belangrijk is voor het bedrijfsleven
dat het aanbod van kritieke grondstoffen voldoende groot is. Is er enig zicht op hoe
groot het aanbod van kritieke grondstoffen zou moeten zijn op termijn?
188
Wat is «voldoende» in dit verband?
189
Kan het kabinet enkele scenario’s schetsen voor de toekomst, waarin ook ingegaan wordt
op het aanbod van kritieke grondstoffen?
Antwoord 187 t/m 189
Er bestaan al schattingen, onder andere van het IEA40, Metabolic e.a.41 en LSE42 waar we ons op kunnen baseren. Meer cijfermatig inzicht in de toekomstige behoefte
en het aanbod van kritieke grondstoffen maakt deel uit van het handelingsperspectief
«kennisopbouw en monitor». Dit wordt opgenomen in de aangekondigde programmatische
aanpak. Het kabinet zal er in het kader van de CRMA voor pleiten dat hier op het niveau
van de EU ook mee inzicht in komt.
190
De leden van de SGP-fractie lezen dat voor onze vitale infrastructuur gebruik wordt
gemaakt van kritieke grondstoffen. Zij vragen deze vitale infrastructuur verder te
concretiseren.
191
Kan het kabinet daarnaast aangeven hoe de energie-infrastructuur zich hiertoe verhoudt?
Antwoord 190 en 191
Specifiek op het terrein van energie-infrastructuur zijn de volgende processen vitaal
verklaard: landelijk transport, distributie en productie van elektriciteit, regionale
distributie van elektriciteit, gasproductie, landelijk transport en distributie van
gas, regionale distributie van gas en olievoorziening.43 Dit zijn processen die zo essentieel zijn voor de Nederlandse samenleving dat uitval
of verstoring tot ernstige maatschappelijke ontwrichting leidt en een bedreiging vormt
voor de nationale veiligheid. Deze processen vormen de Nederlandse vitale infrastructuur.
192
De leden van de SGP-fractie constateren dat bij de analyse van de weerbaarheid van
de vitale infrastructuur wordt ingegaan op kritieke grondstoffen en halffabricaten.
Tegelijkertijd is het ook van belang dat hierbij producten worden betrokken die kritiek
zijn voor de Nederlandse economie. Welke voornemens heeft het kabinet op dit punt?
193
Is het kabinet bereid, naast kritieke grondstoffen en halffabricaten, ook te bezien
hoe (eind)producten hierbij betrokken kunnen worden?
Antwoord 192 en 193
Het belang van niet alleen kritieke grondstoffen maar ook de daaraan gerelateerde
strategische componenten en finale producten wordt erkend in de grondstoffenstrategie.
Via het te ontwikkelen nationale monitoringsysteem zullen deze stapsgewijs voor onder
andere belangrijke vitale infrastructuur zoals die voor de energietransitie in beeld
worden gebracht. Daarnaast zullen de vakdepartementen in het kader van de versterkte
aanpak vitale infrastructuur de komende tijd weerbaarheidsanalyses uitvoeren ten aanzien
van de als vitaal aangemerkte processen, waarbij ook expliciet aandacht zal worden
geschonken aan risicovolle afhankelijkheden in brede zin.
194
De leden van de SGP-fractie constateren dat het kabinet erkent dat met name in landen
die niet goed weerbaar zijn voor de effecten van klimaatverandering en daardoor waterstressgevoeliger
zijn kritieke grondstoffen gemijnd worden. De mijnbouw draagt hoge risico’s voor watervervuiling
en verminderde beschikbaarheid van water, welke lokale waterbehoeften en ecosystemen
onder druk zetten. Deze leden missen een samenhangende visie op dit thema. Hoe is
het kabinet van plan om zich, in het licht van het zesde Sustainable Development Goal
(SDG) en klimaatverandering, die al waterstress veroorzaakt in ontwikkelingslanden,
in te zetten bij de winning en productie van kritieke grondstoffen in ontwikkelingslanden
zonder de waterkwaliteit en de beschikbaarheid voor de behoefte van de lokale bevolking
en de natuurlijke ecosystemen extra in gevaar te brengen?
Antwoord
Zie antwoorden op vraag 76–80 (D66) en vraag 113 t/m 115, PvdA/GL
195 en 196
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de doelstellingen die het kabinet
formuleert. Zij missen echter de kwantitatieve gegevens en een concretisering van
doelstellingen. Daarnaast vragen zij zich af wat dit betekent voor het circulaire
bedrijfsleven. Aangezien het bedrijfsleven afhankelijk is van kritieke grondstoffen,
vragen de leden van de SGP-fractie zich af in hoeverre de voorgenomen handelingsperspectieven
beantwoorden aan de verwachte toekomstige vraag naar kritieke grondstoffen. Hoe wordt
gemonitord wat het aanbod van kritieke grondstoffen en de Nederlandse afhankelijkheid
daarvan is? Hoe houdt het kabinet zicht op de vraag of de voorgenomen maatregelen
voldoende zijn of dat opschaling eventueel noodzakelijk is?
Antwoord 195 en 196
Circulariteit is een belangrijk handelingsperspectief binnen de grondstoffenstrategie.
Het nieuwe Nationale Programma Circulaire Economie (NPCE) vormt de basis hiervoor
en de uitwerking ervan zal in nauwe samenwerking met de grondstoffenstrategie plaatsvinden.
In het NPCE is aangekondigd dat de doelstellingen voor 2030 en 2050 voor de gehele
Nederlandse economie verder worden doorontwikkeld. Deze doelstellingen raken de internationale
waardeketens van de Nederlandse als Europese economie. Deze circulaire doelen zullen
binnen het NPCE nader worden uitgewerkt, terwijl de daaraan gerelateerde leveringszekerheidsvraagstukken
en doelen in het kader van de grondstoffenstrategie worden uitgewerkt. Zie ook de
beantwoording van de vragen 80 en 81. Binnen de grondstoffenstrategie zal het te ontwikkelen
nationale monitoringsysteem de afhankelijkheden met kritieke grondstoffen en daaraan
gerelateerde strategische componenten en finale producten in kaart brengen. Hierin
zal ook stap voor stap de toekomstige vraag en aanbod van kritieke grondstoffen en
de inventarisatie van mogelijke maatregelen een plek gaan krijgen. De gegevens uit
het monitoringsysteem zullen stap voor stap beschikbaar worden gesteld aan het bedrijfsleven
via onder andere de bestaande Grondstoffenscanner.
197 t/m 202
De leden van de SGP-fractie brengen in herinnering dat in 2016 de doelstelling aangenomen
is om in 2030 het gebruik van abiotische primaire grondstoffen te halveren. Uit de
Integrale Circulaire Economie Rapportage (ICER) van het PBL leiden de leden van de
SGP-fractie af dat er in 2030 hiervoor 125 Mton additionele secundaire grondstoffen
en biogrondstoffen nodig zijn voor de Nederlandse economie. Herkent het kabinet zich
in deze berekening van 125 Mton? Zo niet, wat is dan het juiste getal? Waar zullen
deze 125 Mton secundaire en biogrondstoffen in 2030 vandaan komen? Welk deel zal naar
verwachting geïmporteerd moeten worden om aan de behoefte te voldoen? Hoeveel residuen
zullen vrijkomen bij de opwerking van deze stromen tot hoogwaardig bruikbare stromen?
In hoeverre zal de huidige verwerkingscapaciteit voor recyclingresiduen bij afvalenergiecentrales
afdoende zijn bij het behalen van de 2030-doelstelling? Is het kabinet bereid een
kwantitatieve analyse van dit scenario te laten uitvoeren door het PBL?
Antwoord 197 t/m 202
Het reduceren van primaire grondstoffengebruik kan deels door deze te vervangen door
secundaire grondstoffen- en hoogwaardige toepassing van duurzame biogrondstoffen.
Dit zal echter niet voldoende zijn om de doelstelling te behalen. Net als bij primaire
fossiele grondstoffen nu, zal het importeren van secundaire- en duurzame biogrondstoffen
noodzakelijk zijn. Het kabinet herkent zich niet in de berekening van 125 Mton omdat
het kabinet niet alleen inzet op het gebruik van secundaire- en duurzame biogrondstoffen
om de doelen te halen. Meerdere circulariteitsstrategieën zijn nodig, zoals grondstofvermindering
doordat producten worden gedeeld of efficiënter worden geproduceerd, en levensduurverlenging
omdat producten en onderdelen langer en intensiever gebruikt worden door hergebruik
en reparatie. De mate waarin welke strategie het beste kan worden ingezet verschilt
per productgroep.
Daar waar materialen in de afvalfase zijn beland, is het noodzakelijk om te streven
naar een zo hoogwaardig mogelijke verwerkingswijze. Het kabinet beseft zich dat bij
het recyclen van materialen residuen vrij komen, die vervolgens moeten worden verwerkt
in een afvalverbrandingsinstallatie of op een stortplaats. Daarom wordt ook ingezet
op de hierboven beschreven circulariteitsstrategieën. Deze inzet leidt ertoe dat we
binnen de circulaire economie verbranden en storten tot een minimum kunnen beperken.
Meer informatie over concrete maatregelen die bij deze inzet horen, vindt u in het
Nationaal Programma Circulaire Economie (NPCE).
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.H. (Agnes) Mulder, voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat -
Mede ondertekenaar
D.D. van Dijke, adjunct-griffier