Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda voor de inzet tijdens de IMF voorjaarsvergadering op 13 en 14 april 2023 (Kamerstuk 26234-275)
26 234 Vergaderingen Interim Committee en Development Committee
Nr. 277
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 12 april 2023
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd
aan de Minister van Financiën over de geannoteerde agenda voor de inzet tijdens de
IMF voorjaarsvergadering op 13 en 14 april 2023 (Kamerstuk 26 234, nr. 275).
De vragen en opmerkingen zijn op 5 april 2023 aan de Minister van Financiën voorgelegd.
Bij brief van 7 april 2023 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Tielen
De adjunct-griffier van de commissie, Lips
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de
inzet van het Koninkrijk der Nederlanden tijdens de IMF voorjaarsvergadering van het
International Monetary and Financial Committee (IMFC) op 12 tot en met 14 april 2023.
Deze leden hebben enkele vragen.
Vraag 1
De Minister geeft aan dat de Russische oorlog in Oekraïne en de gevolgen daarvan voor
de mondiale financieel-economische situatie centraal blijft staan in de internationale
discussie. Een van de gevolgen van de Russische oorlog en de (terechte) opvolgende
economische sancties, is het streven van een aantal landen om alternatieven te zoeken
voor het zogenoemde «dollar-gedomineerde financiële systeem». Zo zagen de leden van
de VVD-fractie recent initiatieven voor een «petro-yuan» en een streven naar een «commodity-based»
wereldvaluta door de BRICS-landen als alternatief voor de dollar en euro. Hoe kansrijk
acht de Minister deze initiatieven en welke risico’s ziet de Minister hierbij voor
het huidige mondiale financiële systeem en voor de schuldhoudbaarheid in het dollar-
en eurogebied in het bijzonder? Welke uitdagingen ziet de Minister voor het IMF en
de liberale wereldorde op de lange termijn? Acht de Minister een dominante positie
van China in het mondiale financiële systeem mogelijk zonder liberalisatie van de
kapitaalmarkten aldaar? Zo niet, wat kunnen volgens de Minister de gevolgen zijn van
het verder openstellen van Chinese kapitaalmarkten?
Antwoord op vraag 1:
Ondanks grote mondiale financieel-economische schokken de afgelopen jaren, zoals de
coronapandemie en de Russische oorlog in Oekraïne, is het monetaire systeem weerbaar
gebleken en kennen de dollar en de euro de afgelopen jaren een stabiel mondiaal gebruik
van respectievelijk 60% en 20% in waarde als belangrijkste mondiale buitenlandse valutareserves.
Er is sprake van een vergelijkbaar beeld voor het gebruik van de dollar en de euro
voor overige aspecten, zoals grensoverschrijdende handelstransacties, het internationale
bankwezen en de hoeveelheid schuldpapier in een valuta anders dan de eigen valuta.1 Al met al komt als zodanig het beeld naar voren dat de rol van deze reservemunten
in het wereldwijde monetaire systeem stabiel is ondanks de Russische oorlog in Oekraïne
en de tegen Rusland ingestelde sancties.
Internationaal gebruik van een valuta hangt samen met de liquiditeit en stabiliteit
van financiële markten, de omvang van een economie en sterke instituties zoals een
voorspelbaar juridisch systeem. Voor China geldt bijvoorbeeld dat vanwege kapitaalrestricties
en binnenlandse stabiliteitsrisico’s, zoals met betrekking tot de vastgoedsector,
in beperkte mate sprake is van een liquide en stabiele financiële markt. De renminbi
verklaart dan ook slechts 3% van de buitenlandse valutareserves.2 Dit aandeel is aanzienlijk kleiner dan de rol van de dollar, de euro, de Japanse
yen en het Brits pond, en vergelijkbaar met bijvoorbeeld het gebruik van de Canadese
dollar. Ook op de andere eerdergenoemde aspecten van het valutagebruik in het internationaal
monetair systeem is de rol van de renminbi van vergelijkbare of beperktere aard.3 Hoewel China maatregelen kan nemen om de liquiditeit van de renminbi te vergroten,
bijvoorbeeld door swap lines in Renminbi aan te bieden, lijken structurele belemmeringen
ten aanzien van de liquiditeit en stabiliteit van de financiële markten en de voorspelbaarheid
van Chinese instituties een significant grotere rol van de Renminbi in de weg te staan.
Zolang deze structurele belemmeringen blijven bestaan, lijken initiatieven, zoals
een petro yuan, geen groot risico te vormen voor de rol van de dollar en de euro in
het internationale financiële systeem.
De afgelopen jaren hebben internationale financiële instellingen en centrale banken,
waaronder de Amerikaanse Fed en de ECB, juist maatregelen genomen om de liquiditeit
en stabiliteit van het mondiale financiële systeem te versterken. Zo is in 2021 besloten
tot een versterking van het mondiaal financieel vangnet door een generieke allocatie
van speciale trekkingsrechten (Special Drawing Rights, SDR’s) van USD 650 mld. Ook heeft de Fed de afgelopen jaren maatregelen geïmplementeerd
om eventuele spanningen op de internationale dollarfinancieringsmarkt te verlichten.
Zo heeft de Fed sinds de COVID-19-crisis een permanente repo-faciliteit geïntroduceerd
om dollartekorten op geldmarkten tegen te gaan, en heeft de ECB vergelijkbare swaplijnen
en repo-faciliteiten ingesteld om de beschikbaarheid van eurofinanciering in tijden
van crisis te waarborgen. Deze en andere maatregelen dragen bij aan de stabiliteit
van het mondiale financiële systeem en de beschikbaarheid van dollar- en eurofinanciering
in tijden van crisis. Als zodanig dragen deze maatregelen ook bij aan de stabiliteit
en schokbestendigheid van het wereldwijde monetaire stelsel.
Vraag 2
In voorbereiding op de voorjaarsvergadering stelt de Minister dat de risico’s omtrent
de vooruitzichten groter blijven dan gebruikelijk en per saldo negatief zijn, met
risico op lagere groei en hogere inflatie. Een van de voornaamste risico’s is volgens
de Minister een persistent hoge onderliggende inflatie, wat zou kunnen leiden tot
schuldproblemen als gevolg van noodzakelijke monetaire verkapping om de inflatie te
bestrijden. Deelt de Minister de mening dat inflatiebestrijding altijd prioriteit
moet hebben? Neemt de Minister afstand van de uitspraken van de Italiaanse Minister
van Financiën, Giancarlo Giorgetti, die een beroep deed op de Europese Centrale Bank
(ECB) dat «een recessie niet de prijs mag zijn die we moeten betalen voor het bestrijden
van inflatie»? Welke rol ziet de Minister bij inflatiebestrijding, naast het monetaire
beleid, voor het begrotingsbeleid en de hoge begrotingstekorten? Deelt de Minister
de mening dat niet monetaire verkrapping, maar de sterk oplopende schulden hebben
geleid tot hogere risico’s in het financiële systeem? Wat is de inzet van de Minister
om ervoor te zorgen dat de publieke schulden in Europa afnemen?
Antwoord op vraag 2:
Het kabinet hecht grote waarde aan de onafhankelijkheid van de ECB conform het Verdrag
betreffende de werking van de Europese Unie. Dit houdt in dat de ECB onafhankelijk
is in het bepalen van het monetaire beleid, waarbij de ECB zich dient te houden aan
het mandaat van prijsstabiliteit en het verbod op monetaire financiering.
De ECB geeft inderdaad aan dat het bestrijden van de hoge inflatie op dit moment de
hoogste prioriteit heeft. Wanneer de inflatie langer hoog blijft vergroot dit de kans
dat de huidige hoge inflatie structureler van aard wordt via hogere inflatieverwachtingen.
Dat is een zeer onwenselijke situatie.
Het waarborgen van prijsstabiliteit is de primaire verantwoordelijkheid van centrale
banken. In lijn met het prijsstabiliteitsmandaat constateert het kabinet dat de ECB
een pad van monetaire verkrapping heeft ingezet. Inmiddels is de ECB begonnen met
kwantitatieve verkrapping door eerder aangekochte staatsobligaties niet langer te
herinvesteren, waardoor de balans van de ECB krimpt. Daarnaast heeft de ECB de beleidsrente
met 350 basispunt verhoogd tot 3%.
Hierbij is het onvermijdelijk dat het monetaire beleid effect heeft op de economische
groei. Het mechanisme van hogere rente naar lagere inflatie loopt namelijk via het
afremmen van de vraag naar goederen en diensten. Een rem op de vraag leidt tot een
rem op de economische groei. In dit kader adviseert het IMF centrale banken om vast
te houden aan het ingezette pad van monetaire verkrapping. Daarbij waarschuwt het
IMF dat een te snelle versoepeling van monetair beleid de kosten van het bestrijden
van de inflatie kan vergroten, zoals het geval was begin jaren »80. Toen versoepelde
de Amerikaanse centrale banken, de FED, de rente te snel, waardoor de inflatie weer
opliep en de FED de rente daarna stevig moest verhogen, wat ten koste ging van de
economische groei en werkgelegenheid.
Bij het bestrijden van de inflatie is het belangrijk dat overheden de inflatie niet
onnodig verder aanwakkeren. In dat kader kijkt het kabinet in de voorjaarsbesluitvorming
naar de dekkingsopgave als gevolg van de energiemaatregelen. Het invullen van de dekkingsopgave
kan de inflatiedruk vanuit het begrotingsbeleid dempen. Daarbij houdt het kabinet
rekening met meerdere doelen, waaronder het ondersteunen van kwetsbare huishoudens.
In de periode van lage rentes sinds de financiële crisis van 2008 zijn overheidsschulden
verder toegenomen. Nu de rente stijgt kunnen hoge schulden tot risico’s leiden door
een verkrapping van financieringscondities. Hierbij moet worden opgemerkt dat de schuldhoudbaarheid
van lidstaten niet alleen afhankelijk is van de schuldquote, maar bijvoorbeeld ook
van de looptijd van staatsobligaties en de verwachtingen omtrent economische groei
en budgettair beleid.
Het kabinet is van mening dat er moet worden gestreefd naar een ambitieus maar realistisch
en verantwoord tempo van schuldafbouw, zodat lidstaten met hoge schulden in consistente
en geloofwaardige stappen terug kunnen keren naar een prudent niveau van overheidsschuld.
Hierbij is van belang dat de vereiste begrotingsinspanning niet ten koste gaat van
het groeipotentieel van een lidstaat. Het vergroten van de potentiële groei draagt
bij aan het waarborgen van schuldhoudbaarheid. Daarom kan niet alleen worden vertrouwd
op budgettaire aanpassingen, maar zijn hervormingen en investeringen ook belangrijk.
De afbouw van publieke schulden vormt een belangrijk onderwerp bij de herziening van
het Stabiliteits- en Groepact (SGP). Uw Kamer is recentelijk geïnformeerd over de
kabinetsappreciatie van de Commissiemedeling over de SGP-herziening in een brief van
28 november4, en over de Raadsconclusies die hierover werden aangenomen in het verslag van de
Eurogroep en Ecofinraad van 13 en 14 maart.5
Vraag 3
Is de Minister in het verlengde hiervan bekend met het IMF-artikel «Rethinking monetary
policy in a changing world»? Deelt de Minister de analyse dat centrale banken terug
moeten naar een monetair beleid gericht op prijsstabiliteit en eerder moeten ingrijpen
wanneer risico’s opbouwen in het financiële systeem, in plaats van het almaar opkopen
van schuldpapier en vervolgens hard ingrijpen wanneer inflatie(verwachtingen) sterk
zijn opgelopen? Is de Minister bereid het destabiliserende monetaire (opkoop)beleid
actief op de agenda (te blijven) zetten?
Antwoord op vraag 3:
Ja, ik ben bekend met het artikel. Daarbij merk ik op dat de inhoud van het artikel
geen standpunt betreft van het IMF zelf. Dit is een artikel geschreven door Markus
Brunnermeier (professor aan Princeton University) gepubliceerd op de website van het
IMF.
Kijkend naar het beleid van centrale banken sinds de financiële crisis van 2008 constateert
het kabinet dat centrale banken buitengewone maatregelen hebben genomen om de inflatie
op te stuwen en niet verder weg te laten bewegen bij de doelstelling van 2%. Deze
maatregelen hebben de mondiale economie ondersteund ten tijde van grote negatieve
schokken, zoals de eurocrisis en de pandemie. Hierbij merk ik op dat centrale banken
in andere ontwikkelde economieën, zoals de Bank of England en de Federal Reserve vergelijkbare
renteverlagingen doorvoerden en aankoopprogramma’s van schuldpapier uitvoerden. Nu
de inflatie is opgelopen heeft de ECB, evenals andere centrale banken de rente verhoogd
en is de ECB gestart met de afbouw van de aankoopprogramma’s.
Het kabinet heeft oog voor de neveneffecten van de inzet van onconventionele maatregelen.
Zo kan ruim monetair beleid bijdragen tot grotere risicobereidheid op financiële markten
en kan het de prikkel bij lidstaten verminderen om verstandig begrotingsbeleid te
voeren. Het kabinet merkt in dit verband op dat de ECB bij de strategieherziening
in 2021 aangegeven heeft om bij monetaire beslissingen ook rekening te houden met
eventuele neveneffecten voor de financiële stabiliteit.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de stukken
ten behoeve van de voorjaarsvergadering van het IMF op 12 tot en met 14 april aanstaande.
Daarover hebben deze leden nog de volgende vragen.
Vraag 4
De leden van de D66-fractie willen allereerst benadrukken dat deze leden het positief
vinden dat het IMF een volwaardig programma heeft opgesteld voor financiële steun
aan Oekraïne, mede naar aanleiding van inzet hiervoor door de Nederlandse delegatie.
Kan de Minister uiteenzetten op welke wijze de Nederlandse delegatie zich hiervoor
heeft ingespannen conform de oproep vanuit de Kamer en op welke wijze de Minister
de rol van Nederland voor haar ziet in aanhoudende steun vanuit het IMF aan Oekraïne
in de komende tijd? Kan de Minister daarbij ook ingaan op de situatie voor Moldavië,
die net als Oekraïne deel uitmaakt van de Nederlands-Belgische kiesgroep en nu ook
extra MFB-steun ontvangt vanuit de Europese Unie als gevolg van Russische dreiging?
Daarnaast hebben de leden van de D66-fractie evenals andere fracties uit de Kamer
aandacht gevraagd voor het bevriezen van Russische en Belarussische IMF-tegoeden.
Wat is de voortgang daarop?
Antwoord op vraag 4:
Nederland heeft de afgelopen maanden, zowel op politiek als op ambtelijk niveau, gepleit
voor een volwaardig IMF-programma voor Oekraïne. Dat hebben wij meermaals gedaan in
bilaterale gesprekken met het IMF en haar aandeelhouders. Ook hebben vertegenwoordigers
van Nederland deze lijn uitgedragen in verschillende internationale bijeenkomsten,
zoals die van de G20. Het feit dat Oekraïne onderdeel uitmaakt van de Nederlandse
kiesgroep binnen het IMF en de Wereldbank, betekent dat de Nederlandse bewindvoerder
bij het IMF ook Oekraïne vertegenwoordigt en zich in die hoedanigheid heeft ingespannen
voor het IMF-programma.
Het kabinet ziet een Extended Fund Facility (EFF)-lening als een cruciaal onderdeel van de internationale inzet om het financieringstekort
van Oekraïne te adresseren. Belangrijk is dat dit vierjarig IMF-programma niet alleen
uit financiering bestaat, maar ook afspraken bevat over het macro-economische beleid.
De Oekraïense overheid heeft zich gecommitteerd aan ambitieuze beleidsaanpassingen
met betrekking tot onder andere anti-corruptie, de financiële sector, en belastinginning.
Nederland zal de voortgang hierop blijven volgen en, waar mogelijk, ondersteunen.
Ook Moldavië is lid van de Nederlandse kiesgroepen bij het IMF en de Wereldbank en
Nederland zet zich ervoor in om Moldavië binnen beide instellingen zo goed mogelijk
te ondersteunen. De economische situatie in Moldavië wordt sterk beïnvloed door de
effecten van de Russische oorlog in Oekraïne, o.a. door het feit het land veel Oekraïense
vluchtelingen opvangt. Moldavië heeft een lopend IMF-programma met een totale omvang
van 594 mln. SDR en heeft een ophoging van de bestaande macro-financiële bijstand
aangevraagd waarover u op 3 april bent geïnformeerd6.
Voor het bevriezen van IMF-tegoeden voor Rusland en Belarus is een meerderheid van
het IMF stemgewicht nodig. Om toegang te krijgen tot de gealloceerde SDR’s dient een
land geen achterstallige betalingen aan het IMF uit te hebben staan en dient het IMF
de zittende macht in het land te erkennen. Het IMF gaat over tot niet-erkenning en
bevriezing van tegoeden indien de meerderheid van het IMF-lidmaatschap, gewogen op
basis van stemgewicht, een regime niet erkent.
Er is op dit moment geen sprake van internationale niet-erkenning van de uitvoerende
macht van Rusland. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft uw Kamer op 28 oktober
2022 geïnformeerd over sanctionering van Belarus binnen het Internationaal Monetair
Fonds7. Samen met een grote groep partners heeft Nederland het standpunt dat Loekasjenko
geen democratisch legitieme president is. Er is echter geen sprake van brede niet-erkenning
van de uitvoerende macht van Belarus. Het kabinet zet daarom in op het ontwikkelen
van verdere sancties in EU-verband.
Om speciale trekkingsrechten te kunnen gebruiken moeten de centrale banken van Rusland
en Belarus deze omwisselen voor harde valuta bij andere centrale banken. Nederland
zal zich, in lijn met het staande sanctiebeleid, blijven inzetten om de mogelijkheden
daartoe voor Rusland en Belarus zoveel mogelijk te beperken. Op grond van afspraken
met het IMF behoudt De Nederlandsche Bank zich de discretionaire bevoegdheid voor
om SDR transacties te weigeren, bijvoorbeeld op grond van (EU) sanctieregimes.
Vraag 5
De leden van de D66-fractie constateren dat in veel landen koopkrachtmaatregelen zijn
genomen om huishoudens te steunen en dat deze effectief waren, maar ook generiek.
Zijn er bepaalde voorbeelden van landen die effectieve, specifieke maatregelen hebben
genomen en in hoeverre zijn die toepasbaar voor de Nederlandse situatie? Op welke
manier past de Minister de oproep om generieke maatregelen zo veel mogelijk af te
bouwen en te vervangen door gerichte maatregelen ook toe op de Nederlandse situatie?
Antwoord op vraag 5:
Het afgelopen jaar heeft het kabinet een historisch groot pakket aan maatregelen genomen,
zowel structureel als incidenteel voor 2022 en 2023, om de onzekerheid voor huishoudens
te beperken en te voorkomen dat huishoudens vanwege deze sterke prijsstijgingen niet
meer rond konden komen. Dit pakket bestaat uit koopkrachtmaatregelen, een prijsplafond
voor energie en een budget voor de versnelling van structurele isolatiemaatregelen.8
Ook veel andere EU-landen hebben in meer of mindere mate steunmaatregelen geïmplementeerd
voor huishoudens en/of bedrijven om de directe impact van hogere energieprijzen te
dempen. Volgens het IMF hebben EU-landen gemiddeld voor 2,4% bbp aan steun aangekondigd
in respons op de energiecrisis, waarbij 70% van de uitgaven toegeschreven kan worden
aan ongerichte maatregelen.9 Vanwege de snelheid waarmee steun moest worden geïmplementeerd, zijn daarbij onvermijdelijk
concessies gedaan op de gerichtheid. Daarbij geldt ook dat hoe specifieker en gerichter
maatregelen worden ingezet, hoe groter het beslag daarvan op de uitvoeringskracht.
Als zodanig zijn de getroffen maatregelen in EU-landen overwegend ongericht van aard
geweest.
Desalniettemin zijn er volgens het IMF een aantal voorbeelden van enigszins gerichte
steunmaatregelen. Zo heeft Duitsland in september 2022 alle werknemers een incidentele
lump sum uitbetaling gedaan van EUR 300. Omdat hierover inkomstenbelasting wordt betaald en
de inkomstenbelasting een progressief karakter heeft, heeft deze energietoelage een
progressief karakter. In België is een korting op de maandelijkse energierekening
toegepast voor de periode van november 2022 tot maart 2023 op contracten die zijn
hernieuwd na 1 oktober 2021, waarbij huishoudens met een (verzamel)inkomen boven de
EUR 62.000 (EUR 125.000) een deel van deze korting terugbetalen via een speciale heffing
op de inkomstenbelasting. En in Cyprus is een eenmalige, progressieve lump sum uitkering verschaft van minimaal 60 tot maximaal 150 euro aan huishoudens met kinderen
met een verzamelinkomen tot maximaal EUR 49.000.10
Ook in Nederland is er een zekere mate van gerichtheid aanwezig in de reeds getroffen
maatregelen: zo geldt het prijsplafond voor kleingebruikers enkel tot het verbruik
van het mediane huishouden. Ook de prijs in het tijdelijke prijsplafond voor energie
is hoger dan de prijs van voor de oorlog in Oekraïne. Als zodanig bestaat er nog steeds
een besparingsprikkel, en krijgen huishoudens met een verbruik tot de volumegrens
van het prijsplafond relatief meer steun dan huishoudens die bovengemiddeld energie
verbruiken, aangezien zij voor laatstgenoemde het markttarief betalen.
Vooruitkijkend is uw Kamer in februari jl. geïnformeerd over de verkenning van beleidsinstrumenten
voor meer gerichte compensatie van huishoudens die kwetsbaar zijn voor de gevolgen
van hoge energieprijzen. Daarin is aangegeven dat wordt gekeken naar het instrumentarium
op zes elementen: (i) mogelijkheden binnen het bestaand koopkrachtinstrumentarium;
(ii) aanpassing in de energiebelasting; (iii) energietoeslag via het toeslagensysteem;
(iv) gerichtere vormen van een prijsplafond; (v) maatregelen op de energiemarkt; en
(vi) maatregelen die de lasten van huurders verlagen. In de Voorjaarsnota zal het
kabinet ingaan op welke maatregelen worden ingezet om het beleid tijdig te kunnen
ontwikkelen voor invoering in 2024. Wij zullen hierover dan ook in gesprek gaan met
uw Kamer. Maatvoering van maatregelen zal in augustus, gelijktijdig met besluitvorming
over de koopkracht, definitief worden vastgelegd. Op dat moment is immers meer informatie
beschikbaar over onder andere de ontwikkeling van de energieprijzen, de inflatie en
de laatste cijfers over het koopkrachtbeeld in den brede.
Vraag 6
De leden van de D66-fractie hebben begrip voor het tijdelijk ophogen van de toegangslimieten
van programma’s. Wel hebben deze leden daarbij de vraag op welke manier er teruggegaan
kan worden naar de gebruikelijke regels, zonder kwetsbare landen in financiële problemen
achter te laten. Worden hiervoor plannen ontwikkeld?
Antwoord op vraag 6:
Ja. Na het aflopen van de tijdelijke ophoging van toegangslimieten, zullen voor nieuwe
aanvragen de (strengere) criteria voor buitengewone toegang (exceptional access) weer van toepassing zijn. Echter, als de toegang van een land met een IMF-programma
de normale toegangslimieten nog overstijgt na het aflopen van de tijdelijke verhoging,
dan kan dit land een beroep blijven doen op de verhoogde toegangslimieten voor de
vastgestelde duur van het bestaande programma. Op deze manier komen kwetsbare landen
niet in de problemen op het moment dat de tijdelijke verhoging afloopt. Bij aanvraag
van een nieuw programma zullen de lagere toegangslimieten op dat moment wel weer gelden.
Hierbij is het goed om op te merken dat toegangsniveaus de limieten kunnen overschrijden
indien landen voldoen aan de criteria voor buitengewone toegang, waaronder de vereiste
van schuldhoudbaarheid met hoge waarschijnlijkheid.
Vraag 7
Voorts begrijpen de leden van de D66-fractie dat er wordt gesproken over een brede
internationale standaard voor crypto-activa. Daarom vragen deze leden in hoeverre
deze gesprekken aansluiten bij de Europese Markets in Crypto-Assets (MiCA)-regels
en op welke punten er sprake is van een afwijking. Ook vragen deze leden naar de inzet
van Nederland ten aanzien van internationale regelgeving over crypto-assets en de
samenhang met de inzet van Europa.
Antwoord op vraag 7:
Op internationaal niveau wordt er door meerdere gremia gewerkt aan internationale
standaarden voor de regulering van crypto’s. Zo zijn er bijvoorbeeld in de Financial
Action Task Force (FATF) in 2019 standaarden vastgesteld om witwassen en terrorismefinanciering
tegen te gaan11, wordt binnen de Financial Stability Board FSB) standaarden t.a.v. financieel toezicht
later dit jaar afgerond12, en is binnen de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO)
de reikwijdte van de Common Reporting Standard ook naar crypto’s uitgebreid in oktober
202213. Nederland is groot voorstander van de inzet op mondiaal niveau en zet zich actief
in om mondiale afspraken te bewerkstelligen. Crypto’s zijn namelijk digitale constructen,
die niet gehinderd worden door landsgrenzen. Hetzelfde geldt voor cryptodiensten –
ook deze zijn relatief makkelijk aan te bieden over landsgrenzen heen, waarbij ook
(vaak bewust) geldende wet- en regelgeving wordt genegeerd. Dit kan leiden tot risico’s,
bijvoorbeeld voor consumentenbescherming en witwassen en terrorismefinanciering, zoals
ook uitgelegd door vertegenwoordigers van de Autoriteit Financiële Markten en De Nederlandsche
Bank (DNB) tijdens de technische briefing die zij op 15 februari in uw Kamer aan de
vaste Kamercommissie voor Financiën hebben gegeven. Voor Nederland is het dan ook
van belang dat naast het opstellen van mondiale standaarden er ook aandacht is voor
de daadwerkelijke naleving van deze standaarden door andere landen.
Het IMF heeft tenslotte in februari 2023 ook guidance opgesteld over effectief beleid
t.a.v. crypto’s.14 Deze guidance ziet, naast de noodzaak om de eerdergenoemde mondiale standaarden te
implementeren, ook toe op meer macrofinanciële en -economische aspecten en op internationale
samenwerking. Het bestaande en toekomstige regelgevende kader en algemene beleid t.a.v.
crypto’s op EU- en nationaal niveau, waaronder de MiCA-verordening, maar bijvoorbeeld
ook voorstellen voor de herziening van de verordening bij geldovermakingen toe te
voegen informatie (TFR) en de zevende wijziging van de administratieve samenwerkingsrichtlijn
belastingen (DAC8) zijn in lijn met deze IMF-guidance en de overige mondiale standaarden.
Vraag 8
De leden van de D66-fractie zijn verheugd dat Nederland zal aantreden als covoorzitter
van de Coalition of Finance Ministers for Climate Action. Wanneer wordt de Kamer geïnformeerd
over de doelen en plannen van het Nederlandse covoorzitterschap van de Coalition of
Finance Ministers for Climate Action? Omdat deze leden begrijpen dat het doel van
deze coalitie is om klimaatactie te bevorderen en internationale coördinatie en kennis
van maatregelen te verbeteren, vragen deze leden welke concrete prioriteiten de Minister
hierbij wil aanhouden. Ziet de Minister ook in internationaal verband een belangrijke
rol weggelegd voor «normeren en beprijzen»? Daarbij vragen deze leden ook naar de
concrete invulling van de criteria op basis waarvan kan worden overgegaan tot ondersteuning
om toekomstige betalingsbalansproblemen te voorkomen als gevolg van klimaatverandering
of pandemieën. Hoe worden landen gestimuleerd om financiële ruimte te verzekeren op
hun betalingsbalans, in het bijzonder als er een verhoogd risico op de gevolgen van
klimaatverandering of een pandemie geldt?
Antwoord op vraag 8:
Nederland zal vanaf 14 april, na de Ministeriële Meeting van de Coalition of Finance
Ministers for Climate Action (CFMCA) op de Voorjaarsvergadering, officieel het co-voorzitterschap
overnemen van Finland. Nederland ziet grote waarde in de CFMCA als non-normatief forum
waarin landen ervaringen uitwisselen en capaciteit opbouwen zodat ze naar eigen inzicht
klimaatactie kunnen integreren in het werk van Ministeries van Financiën. Voor het
co-voorzitterschap identificeren we een aantal prioriteiten: Ten eerste ziet Nederland
mogelijkheden om de impact van het forum te bevorderen, door het technische werk van
de Coalitie te laten landen in internationale gremia, zoals in werkgroepen van G20
of op COP Finance Day. Door het delen van ervaringen en best practices en deze op
een overzichtelijke manier samen te brengen kan het forum duidelijk maken op welke
manieren Ministers van Financiën kunnen bijdragen aan implementatie van klimaatdoelstellingen
en daarmee landen ondersteunen in het nemen van klimaatactie. Ten tweede vindt Nederland
dat de toegevoegde waarde van de CFMCA ligt bij het bevorderen van klimaatactie door
Ministers van Financiën. Daarom wil het zich inzetten voor een duidelijke thematische
focus en afbakening van de CFMCA gericht op instrumenten die vallen binnen de beleidsverantwoordelijkheid
van Ministers van Financiën. Hieronder valt o.a. normeren en beprijzen, zoals koolstofbeprijzing,
maar denk ook aan het faciliteren en wetgevende sturing voor de financiële sector,
macro-economische modellering en budgettering. Momenteel is er geen gremium dat zich
specifiek richt op Ministers van Financiën. Door deze focus te behouden levert de
CFMCA een unieke bijdrage aan klimaatactie wereldwijd.
Het IMF heeft de Resilience and Sustainability Trust in 2022 opgericht om landen te
ondersteunen bij het weerbaar maken van de economie en de betalingsbalans tegen klimaatverandering
of pandemieën. Om deze investeringen te kunnen doen, kunnen ze financiering vanuit
de RST aanvragen. Daarvoor geldt een aantal voorwaarden, namelijk allereerst dat landen
een regulier IMF-programma hebben en een sterk beleidspakket met hervormingen uitvoeren.
Daarnaast is het een voorwaarde dat een land voldoende capaciteit heeft om RST-leningen
te kunnen dragen, omdat schuldhoudbaarheid, net als bij reguliere IMF-programma’s
een belangrijk criterium is.
Om voor RST-financiering in aanmerking te komen moet een land beleidshervormingen
doorvoeren voor het adresseren van macro-economische risico’s. Deze risico’s en dus
ook de noodzakelijke hervormingen verschillen van land tot land. Dit kunnen bijvoorbeeld
maatregelen zijn om financiële buffers te beschermen zodat landen financieel weerbaarder
zijn wanneer natuurrampen zich voordoen of te investeren in het bestrijden van klimaatrisico’s.
Vraag 9
Daarnaast vragen de leden van de D66-fractie wat volgens de Minister de beste inschatting
is van het mondiale tekort aan klimaatfinanciering. Welk deel daarvan heeft betrekking
op ontwikkelingslanden en opkomende economieën? Welke acties onderneemt de Minister
om hier invulling aan te geven en welke rol zit de Minister daarbij voor het IMF en
mogelijke SDR-uitgifte of inzet van SDR’s op de balansen van hoge-inkomenslanden om
dit te financieren?
Antwoord op vraag 9:
Diverse analyses van externe partijen geven het kabinet beter zicht op de mondiale
opgave voor de financiering van klimaatactie in ontwikkelingslanden. Het recente zesde
overzichtsrapport van IPCC schat dat het investeringsniveau in ontwikkelingslanden
met een factor 4 tot 7 omhoog moet.15 Het rapport van de Independent High-Level Expert Group on Climate Finance schat de
investeringsbehoeften van ontwikkelingslanden en opkomende economieën (buiten China)
op USD 1 000 miljard per jaar in 2025 (4,1% van het BNP van die landen) en USD 2 400
miljard per jaar in 2030 (6,5% van het BNP).16 De Wereldbank heeft met de eerste 24 Country Climate and Development Reports de prioritaire klimaattransities per land in kaart gebracht en berekend dat de investeringen
gemiddeld moeten groeien naar 1,4% van het BNP in 2030, hoewel er grote verschillen
zijn tussen upper-middle-income-countries (1,1% van het BNP) en low-income-countries (8% van het BNP).17 Het is duidelijk dat deze investeringen gemobiliseerd moeten worden uit lokale bronnen
aangevuld met internationale private en publieke financiering.
Zoals beschreven in de internationale klimaatstrategie benadrukt het kabinet daarom
het belang van artikel 2.1c van het Parijsakkoord om alle financieringsstromen in
overeenstemming te brengen met het Parijsakkoord. Het kabinet verhoogt de Nederlandse
bijdrage aan klimaatfinanciering tot meer dan EUR 1,8 miljard per jaar in 2025. Het
kabinet ziet een belangrijke rol voor het multilaterale financiële systeem om de benodigde
publieke en private financiering voor klimaatactie te mobiliseren. Het investeert
in transformatieve en innovatieve programma’s van de multilaterale ontwikkelingsbanken,
zoals de Climate Investment Funds, om hun potentieel voor klimaatfinanciering te versnellen. Het Dutch Fund for Climate and Development (DFCD) financiert bedrijven met impact op klimaatadaptatie en klimaatmitigatie en
mobiliseert daarbij privaat kapitaal. Het kabinet investeert ook extra in groene publiek-private
marktbewerkingsstrategieën en het vergroent de inzet op publieke infrastructuur in
ontwikkelingslanden.
In 2021 heeft het IMF SDR’s uitgekeerd aan de lidstaten. G20-landen hebben toegezegd
om 20% van de gealloceerde SDR’s door te lenen aan onder meer de Resilience and Sustainability Trust (RST), die grotendeels wordt ingezet voor landen die hun economieën weerbaar willen maken
tegen klimaatverandering. Nederland heeft 20% van de gealloceerde SDR’s (1,7 mld.)
doorgeleend, waarvan 1,2 aan de RST. Het kabinet roept landen die dat kunnen op om
SDR’s door te lenen aan de RST, om het doel van SDR 33 mld. aan middelen op korte
termijn te halen.
Vraag 10
De leden van de D66-fractie zijn positief over de oprichting van de Resilience and
Sustainability Trust (RST) tijdens de jaarvergadering in oktober 2022. De financiële
risico’s als gevolg van klimaatverandering zijn in de ogen van deze leden zeer groot
en dienen geadresseerd te worden in het mondiale financiële beleid. Is er duidelijkheid
of de gewenste omvang van SDR 33 miljard euro zal worden gehaald, aangezien er tot
nu toe nog SDR 31 miljard euro is toegezegd? Zijn er meer programma’s aangevraagd
behalve de vijf toegekende en is de verwachting dat deze programma’s zullen worden
goedgekeurd?
Antwoord op vraag 10:
Op dit moment is er in totaal SDR 30,4 mld. toegezegd. Er zijn nog geen nieuwe toezeggingen
gedaan voor extra bijdragen aan de RST, al hebben verschillende landen in internationale
overleggen aangegeven wel een bijdrage te overwegen. Naast de vijf toegekende programma’s
werkt het IMF met meer landen aan een RST-programma. Indien deze programma’s voldoen
aan de voorwaarden en door de Raad van Bewind van het IMF als voldoende ambitieus
worden beschouwd, is het aannemelijk dat deze worden goedgekeurd.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA- fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de
IMF en Wereldbank vergaderingen van 12, 13 en 14 april. Deze leden hebben daarbij
enkele vragen.
Vraag 11
De leden van de CDA-fractie lezen dat Nederland zal aantreden als covoorzitter van
de Coalition of Finance Ministers for Climate Action met als doel klimaatactie te
bevorderen en internationale coördinatie en kennis van maatregelen te verbeteren.
Deze leden vragen wat de inzet van de Minister zal zijn binnen deze coalitie. Ook
vragen deze leden of de Minister voornemens is om andere landen op hun COP26-commitment
aan te spreken waar zij achterlopen.
Antwoord op vraag 11:
Zoals het antwoord op vraag 8 ook aangeeft, zal Nederland zich ten eerste inzetten
voor het bevorderen van de impact van de Coalition of Finance Ministers for Climate Action door het technische werk van de Coalitie te laten landen in internationale gremia.
Ten tweede zal NL zich inzetten voor het aanbrengen van een duidelijke thematische
focus en afbakening van de CFMCA gericht op instrumenten die vallen binnen de beleidsverantwoordelijkheid
van Ministers van Financiën (voor een uitgebreidere toelichting verwijs ik naar het
antwoord op vraag 8). Voor wat betreft het COP26-commitment heeft Nederland geregeld
overleg met andere ondertekenaars over de concrete uitwerking van COP26-verklaring,
ook met de landen die nog geen beleid hebben gepubliceerd, bijvoorbeeld binnen de
Export Finance for Future Coalition. Dit is bevorderlijk voor het internationale speelveld voor Nederlandse bedrijven,
met name als het gaat om ondertekenaars met een vergelijkbare exportbasis als Nederland.
Vraag 12
Bij de mondiale financieel-economische situatie lezen de leden van de CDA-fractie
over de schuldproblematiek die dreigt in 25 procent van de opkomende markteconomieën
en lage-inkomenslanden en dat zij met hoge (buitenlandse) schulden kwetsbaar zijn
voor hogere financieringslasten en lagere groei. Deze leden lezen dat om ook langetermijnuitdagingen
zoals armoedebestrijding en klimaatveranderingen te adresseren, volgens het IMF structurele
hervormingen en aanvullende financiering nodig zijn. Deze leden vragen wat de Nederlandse
inzet is op dit punt en of de Minister daar ook inzet op conditionaliteit, dus hervormingen
in ruil voor steun. Ook vragen deze leden of Nederland aanwezig is bij besprekingen
hieromtrent, of dat dat België is als roterend deelnemer bij het IMFC. Verderop in
de brief lezen deze leden dat Nederland het belangrijk vindt dat zulke landen zich
melden voor schuldbehandeling bij het common framework, waarvoor een handleiding wordt
opgesteld. Deze leden vragen de Minister hoe een dergelijke handleiding eruit zou
moeten zien en wat hier de inzet is van Nederland. Ook vragen deze leden wat nu bijvoorbeeld
na schuldbehandeling de financiële positie van Tsjaad is.
Antwoord op vraag 12:
Een voorwaarde voor een IMF-programma is een houdbare schuld. In landen met onhoudbare
schuld is uitzicht op een akkoord over een herstructurering daarom nodig voordat het
IMF kan overgaan tot het verstrekken van steun. IMF-programma’s combineren financiering
met voorwaarden voor macro-economisch beleid en structurele hervormingen om de economische
stabiliteit te herstellen. Wat Nederland betreft is dat positief, omdat deze voorwaarden
eraan kunnen bijdragen dat de schuldquote zich na een herstructurering duurzaam op
een houdbaar pad begeeft.
Nederland zet zich ervoor in dat het Common Framework voorziet in een tijdige en ordelijke
herstructurering, waartoe landen met een onhoudbare schuld zich kunnen wenden als
dat nodig is. Nederland is daarom voorstander van een handleiding, die procedures
en tijdslijnen zou kunnen bevatten voor herstructureringen zodat het proces inzichtelijk
en voorspelbaar is voor zowel crediteuren als debiteuren.
Het klopt dat Nederland en België het lidmaatschap van het International Monetary
and Financial Committee (IMFC) jaarlijks roteren en dat België in 2023 zal deelnemen
aan het IMFC. Nederland zal tijdens de Voorjaarsvergadering dus niet namens de kiesgroep
spreken tijdens de bijeenkomst van het IMFC. Besprekingen over schuldproblematiek
vinden tijdens de Voorjaarsvergadering ook plaats binnen de Wereldbank, waar Nederland
de eigen kiesgroep vertegenwoordigt in het Development Committee. Daarnaast is Nederland
als gastland aanwezig bij de G20-discussies, waar ook over dit onderwerp gesproken
wordt.
Op 11 november 2022 werd de behandeling onder het Common Framework van Tsjaad afgerond.
Crediteuren waaronder Frankrijk, maar ook China, Saudi-Arabië, Inda en private crediteuren
kwamen een herstructurering van de schuld overeen die de schuld van het land naar
een houdbaar niveau brengt. Het was de eerste keer dat China deelnam aan een herstructurering.
Doordat deze herstructurering consistent was met de uitgangspunten voor een IMF programma,
werd een nieuwe tranche financiering vanuit het lopende IMF-programma voorgelegd aan
de Raad van Bewind van het IMF. Het IMF oordeelde dat hoewel hoge olie-inkomsten de
financiële positie van de regering hebben verbeterd, Tsjaad voor aanzienlijke uitdagingen
staat waardoor verdere hervormingen nodig zijn nodig om groei, armoedebestrijding
en veerkracht te bevorderen.18
Vraag 13
Ook lezen de leden van de CDA-fractie dat de Minister zich wil inzetten voor uitbreiding
van het common framework naar middeninkomenslanden. Deze leden vragen welke landen
hier gelijkgestemd in staan en wat de consequenties zijn voor crediteuren. Ten aanzien
van crediteuren China en India vragen deze leden hoe deze landen staan tegenover conditionaliteit.
Antwoord op vraag 13:
Gelijkgestemde landen op het terrein van schulden zijn veelal onderdeel van de Club
van Parijs19 en steunen over het algemeen ook de uitbreiding van het Common Framework naar midden-inkomenslanden.
Consequentie van uitbreiding van het Common Framework zou zijn schuldbehandelingen
in midden-inkomenslanden sneller zouden kunnen verlopen. Het Common Framework biedt
een coördinatiemechanisme tussen crediteuren, en wanneer midden-inkomenslanden daar
geen gebruik van kunnen maken, dienen crediteuren op een andere manier met het lenende
land de schuldherstructurering overeen te komen.
China en India zijn lid van het IMF waar besloten wordt over programma’s waar hervormingen
(conditionaliteiten) onderdeel van zijn. IMF-programma’s worden door de Raad van bewind
van het IMF goedgekeurd. China en India uiten in de Raad van bewind geen fundamentele
bezwaren tegen het feit dat hervormingsvoorwaarden onderdeel zijn van IMF-programma’s.
Vraag 14
In de brief wordt ook aangegeven dat structurele hervormingen een bijdrage kunnen
leveren aan het verkleinen van inflatierisico’s, alsmede om economieën toekomstbestendig
te maken. Verderop in de brief wordt aangegeven dat overheden er goed aan doen om
investeringen te richten op de klimaattransitie, waarbij de Minister de beprijzing
van broeikasgassen cruciaal stelt om het aanbod van hernieuwbare energie te vergroten.
De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre dit oproepen zijn van het IMF of van
het kabinet. In dat laatste geval, vragen deze leden of de Minister kan aangeven hoe
Nederland dit voor het voetlicht wil brengen in de IMF-besprekingen. Hoe wil de Minister
internationale samenwerking op dit gebied bewerkstelligen, bijvoorbeeld op het vlak
van een gelijk speelveld op CO2-beprijzing en het mobiliseren van voldoende financieringsmiddelen voor lage-inkomenslanden.
Ook vragen deze leden of meer landen hiertoe oproepen en of het IMF toegang tot middelen
ook conditioneel maakt aan hervormingen. In dat geval vragen deze leden ook hoe daarop
toezicht wordt gehouden.
Antwoord op vraag 14:
De geannoteerde agenda beschrijft de kabinetsinzet richting de voorjaarsvergadering.
Het kabinet is van mening dat overheden er goed aan doen om investeringen in toenemende
mate op de klimaattransitie te richten. Daarnaast acht het kabinet het beprijzen van
broeikasgassen cruciaal om het aanbod van hernieuwbare energie te vergoten. Nederland
draagt dit standpunt onder meer uit in de raad van bewind van het IMF, in gesprekken
met IMF-medewerkers, maar daarnaast ook onder meer in de G20 en binnen de OESO. Voor
de kabinetsinzet over een gelijk speelveld op CO2-beprijzing verwijzen u naar het antwoord op vraag 22. Voor de kabinetsinzet over
het mobiliseren van (klimaat)financieringsmiddelen voor lage-inkomenslanden verwijzen
u naar het antwoord op vraag 9.
Daarnaast vraagt de CDA-fractie of toegang tot IMF-middelen conditioneel is aan hervormingen.
Aan de toegang tot reguliere IMF-programma’s zijn hervormingen verbonden. Het IMF
beoordeelt periodiek of een land voldoende vooruitgang boekt bij de implementatie
van de overeengekomen hervormingen. Deze beoordeling wordt voorgelegd aan de Raad
van Bewind van het IMF waarin Nederland vertegenwoordigd is. Het programma, en betalingen
aan het land, kunnen alleen continueren als de raad van bewind instemt met de voortgang
van het programma. De Resilience and Sustainability Trust (RST) richt zich specifiek
op macro-economische risico’s, waaronder klimaatverandering.
Om voor RST-financiering in aanmerking te komen moet een land beleidshervormingen
doorvoeren voor het adresseren van deze macro-economische risico’s. De geïdentificeerde
risico’s en dus ook de noodzakelijke hervormingen verschillen van land tot land. Dit
kunnen bijvoorbeeld maatregelen zijn om financiële buffers te beschermen zodat landen
financieel weerbaarder zijn wanneer natuurrampen zich voordoen of te investeren in
het bestrijden van klimaatrisico’s.
Vraag 15
De leden van de CDA-fractie lezen dat arbeidsmarktkrapte een groot knelpunt vormt
in meerdere ontwikkelde economieën. Deze leden vragen om welke landen dit gaat.
Antwoord op vraag 15:
Arbeidsmarktkrapte is op verschillende manier te meten. De werkloosheid ten opzichte
van de beroepsbevolking is een indicator waarop landen makkelijk met elkaar te vergelijken
zijn. In veel ontwikkelde economieën is deze momenteel historisch laag. De vijftien
ontwikkelde (OESO) landen met de laagste werkloosheid hadden allen een werkloosheid
onder de 4,0% in januari 2023 (meest recente maand waarvoor internationaal data beschikbaar
is). Het gaat hier om Japan (2,4%), Tsjechië (2,5%), Poland (2,8%), Korea (2,9%),
Duitsland (3,0%), Slovenië (3,2%), Nieuw Zeeland (3,2%), Verenigde Staten (3,4%),
Nederland (3,6%), IJsland (3,6%), Australië (3,7%), Noorwegen (3,7%), Verenigd Koninkrijk
(3,7%), Hongarije (3,8%).
Een andere veelgebruikte maatstaf van arbeidsmarktkrapte is het aantal openstaande
vacatures ten opzichte van het aantal werklozen. Onderstaande figuur laat zien dat
deze maatstaf in het tweede kwartaal van 2022 voor veel OESO-landen vorig jaar duidelijk
hoger lag dan het gemiddelde niveau tussen 2014 en 2019. Dit geldt met name voor de
VS, Duitsland, Nederland, Noorwegen en Oostenrijk, waar het aantal openstaande vacatures
in het tweede kwartaal van 2022 groter was dan het aantal werklozen.
Figuur: Arbeidsmarktkrapte o.b.v. openstaande vacatures t.o.v. aantal werklozen (bron:
OESO)
Vraag 16
De leden van de CDA-fractie lezen dat centrale banken in ontwikkelde economieën het
verkrappen van het monetaire beleid vooralsnog moeten voortzetten. Deze leden merken
op dat er vooral zicht is over hoe dit in de Verenigde Staten en de Europese Unie
verloopt. Kan de Minister aangeven hoe dit in andere ontwikkelde economieën gaat?
Ook wordt genoemd dat in een aantal landen de prijzen op de woningmarkt al aan het
dalen zijn. Welke landen worden hier bedoeld?
Antwoord op vraag 16:
Hoge inflatie is een mondiaal fenomeen. In reactie hierop voeren centrale banken wereldwijd
verkrappend monetair beleid. In de Eurozone staat de belangrijkste beleidsrente inmiddels
op 3,0%. De Fed was al eerder begonnen met het verhogen van de rente, en hier komt
de rente nu uit op een bandbreedte van 4,75–5,0%. Ook centrale banken in andere ontwikkelde
economieën hebben renteverhogingen doorgevoerd. Zo is de Bank of England eind 2021
als een van de eerste centrale banken begonnen met het verhogen van de rente, die
inmiddels een niveau van 4,25% bereikt heeft. Ook de centrale banken in Nieuw-Zeeland
(naar een niveau van 5,25%), Noorwegen (3,0%), Denemarken (2,6%), en Zwitserland (1,5%)
hebben recentelijk de beleidsrente verhoogd. Dit geldt ook voor de centrale banken
in Canada en Australië, al hebben beide onlangs een pauze ingelast. Zo heeft de centrale
bank van Australië na tien achtereenvolgende renteverhogingen begin april besloten
haar beleidsrente ongewijzigd te laten op 3,6%, waarbij wel werd benadrukt dat dit
niet betekent dat geen renteverhogingen zullen volgen. Een uitzondering op het sterk
verkrappende beleid van centrale banken in ontwikkelde economieën betreft Japan. Hier
is de rente nog steeds in negatief terrein (-0,1%), doordat de onderliggende prijsdruk
relatief laag is. Hoewel inflatie ook in Japan boven de doelstelling ligt, wordt dit
voornamelijk veroorzaakt door de hoge energieprijzen en niet door toegenomen vraag.
Hierdoor is de verwachting dat de hoge inflatie in Japan een tijdelijk fenomeen is.
Door verkrappend monetair beleid loopt ook de hypotheekrente op. Daarnaast staat in
veel landen het besteedbaar inkomen van huishoudens onder druk door de hoge inflatie.
Beide factoren zetten de huizenprijzen onder druk. In verschillende landen is sprake
van een daling van huizenprijzen. Zo zijn er in de Europese Unie vijftien landen waarin
de huizenprijzen in het vierde kwartaal van 2022 lager waren dan in het derde kwartaal
van 2022.20 De grootste dalingen vonden plaats in Denemarken (-6,5%), Duitsland (-5,0%), Cyprus
(-4,0%), Zweden (-3,6%) en Finland (-3,4%). Ter vergelijking, in Nederland lagen de
huizenprijzen in het vierde kwartaal van afgelopen jaar 2,6% lager dan in het kwartaal
hiervoor. Data van de OESO laat zien dat huizenprijzen ook in Australië, Canada, Zuid-Korea
en het VK recentelijk gedaald zijn ten opzichte van de piekniveaus die in 2022 werden
bereikt21.
Vraag 17
De leden van de CDA-fractie lezen verder over de ontwikkeling van een brede internationale
standaard voor crypto-activa en inzet op verdere voortgang richting beleid om de stabiliteit
van niet-bancaire financiële instellingen te verbeteren. Ten aanzien van die niet-bancaire
financiële instellingen lezen deze leden in de media dat het IMF pleit voor liquiditeitssteun
van centrale banken aan deze schaduwbanken in tijden van stress, nu de sterk gestegen
rente voor problemen kan zorgen. Ook pleit het IMF voor het openstellen van standaard
leenfaciliteiten voor schaduwbanken. Deze leden vragen hoe de Minister tegenover dit
pleidooi staat. Ook vragen deze leden of de Minister van mening is dat niet-bancaire
instellingen die maar in beperkte mate bij toezichthouders op de radar staan in tegenstelling
tot de streng gereguleerde bancaire sector, steun uit overheidsmiddelen moeten krijgen,
terwijl onvoldoende invloed kan worden uitgeoefend op de risico’s die zij nemen. Ook
vragen deze leden of het mogelijk is dat dergelijke niet-bancaire instellingen toch
ook systeemrisico’s kunnen veroorzaken als hun portefeuilles te groot worden doordat
zij, zoals nu gebeurt, zich weren met veel geleend geld en weinig liquiditeit en doordat
de onderlinge banden tussen partijen op financiële markten volgens het IMF steeds
sterker en internationaler worden. Ook vragen deze leden in dat kader hoe de Minister
er tegenaan kijkt dat schaduwbanken inmiddels bijna de helft van de financiële activa
in handen hebben. Hoe vindt de Minister dat moet worden omgegaan met dit minder gereguleerde
deel van de financiële markten?
Vraag 18
Ook zijn de leden van de CDA-fractie in dit kader benieuwd naar kapitaalmarktfinanciering.
Deze leden weten dat de Verenigde Staten veel sterkere kapitaalmarktfinanciering heeft
dan de Europese Unie. Welke andere landen hebben dat volgens de Minister nog meer
en welke lessen zouden daaruit kunnen worden getrokken?
Antwoord op vraag 17 en 18:
Een recent rapport van de Financial Stability Board (FSB), waar het IMF naar verwijst,
laat inderdaad zien dat het aandeel in de wereldwijde financiële activa van niet-bancaire
financiële instellingen (NBFI) in 2021 ruim 49% is.22 Dit aandeel is de afgelopen jaren gestegen, na een daling ten gevolge van de financiële
crisis van 2008.23 De (ruime) definitie van niet-bancaire financiële instellingen die hier wordt gebruikt
omvat een divers palet aan financiële instellingen, waaronder verzekeraars, pensioenfondsen
en beleggingsfondsen, maar ook centrale tegenpartijen (CCPs), broker-dealers en gestructureerde
financieringsvehikels. Een financieel stelsel bestaande uit zowel bancaire, als niet-bancaire
financiële instellingen zorgt voor diversiteit in financierings- en beleggingsmogelijkheden
en vermindert de afhankelijkheid van bankfinanciering. Nederland zet zich, zoals bekend,
in voor de verdere ontwikkeling en versterking van de kapitaalmarkten in Europa. Ik
onderschrijf in dat kader het belang van transparantie en van adequate regulering
van niet-bancaire financiële instellingen, waar dat nodig is voor de bescherming van
consumenten, investeerders of de stabiliteit van het financiële systeem. Dit verhoogt
de weerbaarheid van het financiële systeem en voorkomt dat risico’s zich aan het oog
onttrekken of verschuiven, in plaats van verminderen. Veel niet-bancaire financiële
instellingen, zoals pensioenfondsen, verzekeraars en beleggingsfondsen zijn reeds
onderworpen aan regulering en toezicht. Daarnaast worden verschillende soorten activiteiten
op financiële markten gereguleerd, zoals bepaalde transacties of het aanbieden van
bepaalde diensten.24
Ik deel de analyses van de FSB en het IMF dat niet-bancaire financiële instellingen
systeemrisico’s kunnen veroorzaken of versterken. Dit is bijvoorbeeld mogelijk wanneer
bepaalde financiële instellingen nauw verweven zijn met andere instellingen of wanneer
hun gedrag significante invloed heeft op de financiële markten, en deze instellingen
door gebruik van hefboomfinanciering (leverage) en/of gebrek aan liquiditeit bepaalde financiële activa moeten verkopen en hiermee
een neerwaartse trend op de markt in gang zetten of versterken De marktonrust die
in september 2022 ontstond na de publicatie van de begroting van het Verenigd Koninkrijk
is hier een voorbeeld van.
Mede in het kader van periodes van onrust de afgelopen jaren is één van de prioriteiten
van de FSB het analyseren van risico’s in de niet-bancaire financiële sector en het,
waar nodig, doen en aanpassen van beleidsaanbevelingen met betrekking tot regulering,
toezicht en risicomanagement. Ik ondersteun dit werk en hecht belang aan een adequate
beheersing van risico’s, te meer nu de huidige onrust het belang hiervan onderstreept
en deze sector in omvang groeit. Tegelijkertijd moet hierbij ook oog worden gehouden
voor de functie die deze niet-bancaire financiële instellingen vervullen op de financiële
markten en die, zoals hiervoor omschreven, onder meer bijdraagt aan een divers aanbod
aan financieringsmogelijkheden.
Het mitigeren van mogelijke systeemrisico’s kan ook voorkomen dat de inzet van noodmaatregelen
door centrale banken aan niet-bancaire financiële instellingen ter sprake komt. Ik
wil erop wijzen dat het IMF voorstelt om de lat voor toegang tot centrale bankfaciliteiten
zeer hoog te leggen om moral hazard risico’s te beperken. Hoewel het in eerste instantie aan centrale banken is om te
besluiten over toegang tot hun faciliteiten, vind ik het gepast om hier met grote
terughoudendheid tegenover te staan. Het zou een forse beleidswijziging zijn om deze
partijen toegang te geven tot centrale bankfaciliteiten.
Vraag 19
Onder het kopje IMF, lezen de leden van de CDA-fractie dat meer landen een beroep
doen op het IMF als «lender of last resort». Deze leden vragen welke landen dat zoal
zijn. Ook vragen deze leden of het IMF de enige bron is waartoe landen zich internationaal
keren of dat bijvoorbeeld landen zich ook tot China wenden om bijvoorbeeld de conditionaliteit
(hervormingen) te voorkomen.
Antwoord op vraag 19:
Het IMF publiceert het volledige overzicht van goedgekeurde programma’s op haar website25. Landen die in 2023 goedkeuring hebben gekregen voor een lening van het IMF zijn
bijvoorbeeld Bangladesh, Guinee-Bissau, Mauritanië, Oekraïne en Sri Lanka.
Het IMF is niet de enige bron waar landen zich toe keren in geval van betalingsproblemen.
Zo wenden landen zich bijvoorbeeld ook tot de Europese Unie, zoals recentelijk Moldavië
en Noord-Macedonië voor macro-financiële bijstand, die enkel verstrekt wordt door
landen met een lopend IMF-programma.26 Daarnaast kunnen landen met betalingsbalansproblemen ook bilateraal ondersteund worden.
Recent onderzoek laat zien dat het volume van noodleningen door China de afgelopen
jaren is toegenomen27.
Vraag 20
De leden van de CDA-fractie vinden het goed om te lezen dat het van belang is dat
landen met aanhoudende betalingsbalansproblemen ondersteund worden met reguliere programma’s
met conditionaliteit. Deze leden vragen wie toezicht houdt het doorvoeren van de hervormingen.
Deze leden lezen ook dat het IMF heeft voorgesteld om de toegangslimieten van regulieren
programma’s tijdelijk te verhogen naar 200 procent op jaarbasis en 600 procent cumulatief
en de leningenrekening aan te vullen. Deze leden vragen of daarbij ook wordt nagedacht
over terugbetalingsschema’s en of verwachtingen met betrekking tot economische groei
ook worden meegenomen bij het verstrekken van leningen aan landen in de problemen.
Deze leden vragen hoe daarbij wordt voorkomen dat schuldenbergen van kwetsbare landen
blijven stijgen, met de gevolgen van dien voor stabiliteit.
Antwoord op vraag 20:
Het IMF houdt toezicht op de hervormingen die overeengekomen zijn voorafgaand aan
de goedkeuring van een programma. De periodieke beoordelingen van het IMF worden telkens
voorgelegd aan de raad van bewind van het IMF waar Nederland in vertegenwoordigd is.
Het programma, en betalingen aan het land, kunnen alleen continueren als de raad van
bewind instemt met de voortgang van het programma.
Bij het verstrekken van leningen aan landen in problemen houdt het IMF rekening met
economische groeiverwachtingen en met de terugbetalingscapaciteit van een land. Hiertoe
voert het IMF onder meer een schuldhoudbaarheidsanalyse uit. Deze schuldhoudbaarheidsanalyse
houdt rekening met de verwachtingen voor economische groei. Houdbare schuld is een
voorwaarde voor een IMF-programma. Indien schuld onhoudbaar is, kan het IMF alleen
lenen als crediteuren toezeggen te zullen meewerken aan een herstructurering.
Vraag 21
De leden van de CDA-fractie vragen ten aanzien van de Sovereign Debt Forum wie daarin
zitten en wat de status/positie is van deze denktank en wat er wordt gedaan met hun
voorstellen. Tot slot vragen deze leden wat de inzet van het Koninkrijk is om het
toenemende gebruik van complexe structuren tegen te gaan, zoals het gebruik van onderpand
en impliciete verplichtingen op de overheidsbalans, anders dan hier alleen aandacht
voor te vragen.
Antwoord op vraag 21:
Het Sovereign Debt Forum is een samenwerkingsverband van onderzoekers van Queen Mary
University of London, Georgetown University Law Center en The European University
Institute28.
Het Sovereign Debt Forum is een interdisciplinair onderzoekscentrum en een platform
voor capaciteitsopbouw, beleidsontwikkeling en programma's voor de verspreiding van
onderzoek. Het onderzoek biedt inzicht in aspecten van schuldenproblematiek en kan
helpen met het vormen van beleid.
Het toenemende gebruik van complexe structuren, zoals het gebruik van onderpand en
impliciete verplichtingen op de overheidsbalans, raakt aan de Nederlandse inzet op
het vergroten van transparantie over schulden. Nederland ziet transparantie als essentiële
voorwaarde om de schuldenpositie van landen in kaart te kunnen brengen. Dit wordt
bemoeilijkt door gebruik van complexe structuren. Bij het vergoten van transparantie
spelen het IMF en de Wereldbank een belangrijke rol bij het verbeteren van databeschikbaarheid,
door meer gedetailleerde dataverzameling en via capaciteitsopbouw in lage inkomenslanden
op het vlak van vastlegging en rapportage. Nederland draagt bij aan deze technische
assistentie via de Debt Management Facility van het IMF en de Wereldank. Daarnaast
is Nederland een voorstander van het schuldenbeleid (Sustainable Development Finance Policy, SDFP) van de Wereldbank binnen het loket voor lage-inkomenslanden, de International Development Association (IDA) en zet het zich in voor verdere aanscherping van dit beleid. Het SDFP ziet
toe op resultaatafspraken op het gebied van transparantie en duurzaamheid van financieringsbeslissingen
en dit wordt gekoppeld aan de hoogte van financiering door de Wereldbank. Landen worden
vervolgens met technische assistentie ondersteund om deze doelstellingen te halen.
Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie
Het lid van de BBB-fractie heeft kennisgenomen van de toegezonden documenten over
de voorjaarsvergadering IMF-voorjaarsvergadering. Hier heeft dit lid nog een aantal
vragen over.
Vraag 22
In de geannoteerde nota wordt lang ingegaan op het vraagstuk klimaat. Daarbij acht
de Minister de beprijzing van broeikasgassen cruciaal om het aanbod van hernieuwbare
energie te vergroten. Nu is het in de ogen van dit lid zo dat sommige landen veel
meer maatregelen treffen dan andere landen. Prijzen van bijvoorbeeld benzine lopen
wereldwijd nogal uiteen. Is de Minister voornemens om erop in te zetten dat de inzet
van landen, met betrekking tot klimaatmaatregelen, gelijker moet worden?
Antwoord op vraag 22:
Het kabinet is van mening dat, vanwege het grensoverschrijdende karakter van klimaatproblematiek,
internationale dialoog en samenwerking over koolstofbeprijzing belangrijk is. In verschillende
internationale gremia, waaronder de G20, de OESO en in de EU, vraagt Nederland aandacht
voor het beter beprijzen van CO2-uitstoot en het versnellen van de transitie naar een groene economie. Hoewel het
naar verwachting zeer complex is om in internationaal verband een CO2-beprijzingsmechanisme in te voeren, blijft het kabinet hier aandacht voor vragen.
Voor zover het niet mogelijk is om een internationaal akkoord over een CO2-beprijzingsmechanisme te bereiken, is het van belang dat EU landen gezamenlijk voortgaan
met CO2-beprijzing.
Het kabinet is tevreden met de stappen die in de EU zijn gezet en de (voorlopige)
akkoorden die de afgelopen maanden zijn bereikt op veel onderdelen van het Fit for
55-pakket, waaronder de herziening van het EU emissiehandelssysteem (ETS) en de introductie
van het mechanisme voor koolstofcorrectie aan de grens, ook wel het Carbon Border
Adjustment Mechanism (CBAM).
Vraag 23
Daarnaast zet de Minister er ook op in dat landen die weinig tot geen klimaatmaatregelen
nemen, kunnen worden benadeeld op IMF-regelingen. Dit gebeurt ook. Landen moeten hervormingen
doorvoeren op het gebied van pandemiebestrijding en klimaatmaatregelen om in aanmerking
te komen. Kan de Minister de eisen waar een land aan moet voldoen toelichten?
Antwoord op vraag 23:
De Resilience and Sustainability Trust is bedoeld om landen te ondersteunen bij het
weerbaar maken van de economie tegen klimaatverandering of pandemieën. Om deze investeringen
te kunnen doen, kunnen ze financiering vanuit de RST aanvragen. Daarvoor geldt een
aantal voorwaarden, namelijk allereerst dat landen een regulier IMF-programma hebben
en een sterk beleidspakket met hervormingen uitvoeren. Daarnaast is het een voorwaarde
dat een land voldoende capaciteit heeft om RST-leningen te kunnen dragen, omdat schuldhoudbaarheid,
net als bij reguliere IMF-programma’s een belangrijk criterium is.
Alle landen houden toegang tot de middelen van het Fonds wanneer zij betalingsbalansproblemen
ondervinden. De RST biedt enkel aanvullende financiering voor landen die hun economie
weerbaar willen maken tegen klimaatverandering of pandemieën maar daarvoor onvoldoende
middelen tot hun beschikking hebben.
Vraag 24
De Nederlandse geldbijdrage is groot, zo constateert dit lid. 1,2 miljard SDR, omgerekend
bijna een half miljard euro. Dit is in de ogen van dit lid heel erg veel geld, betaald
door de Nederlandse belastingbetaler. Kan de Minister duidelijk aangeven waar dit
geld precies naartoe gaat en hoe hierop wordt toegezien?
Antwoord op vraag 24:
In 2021 heeft Nederland een allocatie van 8,4 mld. SDR van het IMF ontvangen, als
onderdeel van de generieke allocatie aan alle IMF-leden. De Nederlandsche Bank heeft
hiervan 1,2 mld. SDR (omgerekend ca. 1,5 mld. EUR29) beschikbaar gesteld aan de Resilience and Sustainability Trust van het IMF. Dit
betreft een lening die op termijn zal worden terugbetaald en waarvoor de Staat garant
staat30.
Vanuit de Resilience and Sustainability Trust worden leningen verstrekt aan landen
die daarmee investeringen kunnen doen om de weerbaarheid tegen klimaatverandering
en pandemieën te vergroten. De eerste vijf landen die een dergelijk lening hebben
ontvangen zijn Barbados31, Jamaica32, Bangladesh33, Costa Rica34 en Rwanda35.
Ieder RST-programma wordt aan de Raad van Bewind ter goedkeuring voorgelegd en de
voortgang op deze programma’s wordt ook regelmatig geëvalueerd door de Raad van Bewind.
Nederland is vertegenwoordigd in de Raad van Bewind.
Vraag 25
Verder valt er meerdere keren in de nota te lezen dat er wereldwijd aanhoudende stijgende
voedselproblemen zijn. Nederland is de tweede voedselexporteur ter wereld en kan grote
impact hebben op dit vraagstuk. Hoe rijmt de Minister het afbreken van de Nederlandse
voedselproductie met de voedselschaarste zoals omschreven door het IMF?
Antwoord op vraag 25:
Het kabinet heeft de Kamer onlangs geïnformeerd over de bijdrage aan wereldwijde voedselzekerheid36, waarbij ook Nederlandse kennis en kunde op gebied van landbouw en voedsel wordt
ingezet om in kwetsbare (honger)gebieden lokale voedselsystemen te versterken.
De mondiale voedselproblematiek is het gevolg van lokaal gebrek aan toegang tot voedsel
vanwege armoede, instabiliteit en gewapende conflicten, mislukken van oogsten (mede
als gevolg van klimaatopwarming), handelsbarrières en hoge prijzen van voedsel en
kunstmest. Vorig jaar heeft de Russische oorlog in Oekraïne eraan bijgedragen dat
er minder graan geëxporteerd kon worden en voedselproductie- en opslagfaciliteiten
vernietigd werden. Hogere prijzen van kunstmest zijn verder aangewakkerd door hogere
gasprijzen veroorzaakt door de oorlog.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.Z.C.M. Tielen, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
W.A. Lips, adjunct-griffier