Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda JBZ-Raad 9 en 10 maart 2023 (Kamerstuk 32317-824)
32 317 JBZ-Raad
Nr. 827
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd over de volgende stukken:
• Geannoteerde agenda JBZ-Raad 9 en 10 maart 2023 (Kamerstuk 32 317, nr. 824)
• Antwoorden op vragen commissie over o.a. de geannoteerde agenda JBZ-Raad 26 en 27 januari
2023 (Kamerstuk 32 317, nr. 805)
• Antwoorden op de resterende vragen commissie over de geannoteerde agenda JBZ-Raad
26 en 27 januari 2023 (Kamerstuk 32 317, nr. 820)
• Fiche: Richtlijn materieel insolventierecht (Kamerstuk 22 112, nr. 3598)
• Het evaluatierapport over Nederland over de wederzijdse erkenning van straffen en
maatregelen (Kamerstuk 32 885, nr. 13)
• Verslag van de informele JBZ-Raad van 26 en 27 januari 2023 (Kamerstuk 32 317, nr. 819)
• Fiche: API-verordening grensbewaking (Kamerstuk 22 112, nr. 3608)
• Fiche: API-verordening rechtshandhaving (Kamerstuk 22 112, nr. 3609)
• Fiche: Mededeling over het EU-actieplan tegen de illegale handel in cultuurgoederen
(Kamerstuk 22 112, nr. 3610)
• Fiche: Herziening Richtlijn ter voorkoming en bestrijding van mensenhandel
Bij brief van 17 maart hebben de Ministers van Justitie en Veiligheid en voor Rechtsbescherming
en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de vragen en gemaakte opmerkingen
beantwoord. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Kat
De adjunct-griffier van de commissie, Van Tilburg
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Inhoudsopgave
I
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
6
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
10
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
14
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
15
Vragen en opmerkingen van de leden van de Volt-fractie
19
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde
agenda voor de JBZ-raad van 9 en 10 maart 2023 en de geagendeerde BNC-fiches. Deze
leden stellen nog een aantal vragen aan de bewindspersonen.
Fiche: Herziening Richtlijn ter voorkoming en bestrijding van mensenhandel
De leden van de VVD-fractie verwelkomen de inzet van de Europese Commissie om de Richtlijn
ter voorkoming en bestrijding van mensenhandel te herzien. In verband met een effectieve
opsporing, vervolging en berechting van nietsontziende mensenhandelaren is het cruciaal
dat lidstaten beter samenwerken. Ook op het gebied van preventie en het vroegtijdig
signaleren van slachtoffers valt nog een hoop aan de huidige aanpak te verbeteren.
Is het kabinet het met deze leden eens dat het risico van herhaald slachtofferschap
ook een plek zou moeten krijgen in de aanpak van mensenhandel? Zo ja, hoe wordt dat
vormgegeven wat het kabinet betreft in de herziene richtlijn?
Antwoord
Met de leden van de fractie van de VVD meent het kabinet dat de preventie van slachtofferschap
en de vroegtijdige signalering van slachtoffers van groot belang zijn om mensenhandel
op een effectieve manier te bestrijden. Vandaar ook dat deze onderwerpen onderdeel
uitmaken van de reeds bestaande Richtlijn ter voorkoming en bestrijding van mensenhandel
en ook een belangrijke prioriteit zijn in de EU-strategie voor de bestrijding van
mensenhandel 2021–2025 waarover het kabinet uw Kamer middels een BNC-fiche heeft geïnformeerd.1 In het herzieningsvoorstel is de aandacht voor preventie onder meer terug te zien
in het voorstel om een bepaling op te nemen die lidstaten verplicht om het gebruikmaken
van diensten die het voorwerp zijn van uitbuiting, strafbaar te stellen (artikel 18a
van het voorstel).
De aandacht voor herhaald slachtofferschap is van groot belang. Zo blijkt uit onderzoek
van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen uit 2022
dat 45% van de slachtoffers van mensenhandel binnen vijf jaar nogmaals in beeld komt
als slachtoffer van enig delict (Slachtoffermonitor 2016–2020). Tegelijk blijkt uit
de Dadermonitor mensenhandel 2017–2021 dat de recidive van daders hoog is en dat zij
relatief snel recidiveren. Het voorkomen van herhaald slachtoffer- en daderschap is
dan ook een belangrijk onderdeel van het kabinetsbeleid. Voor de uitgebreide reactie
op de Slachtoffermonitor van de Nationaal Rapporteur en de inzet van het kabinet,
verwijst het kabinet naar de beleidsreactie daarop van 7 februari 2022.2 De beleidsreactie op de Dadermonitor, die in december 2022 is gepubliceerd, wordt
op korte termijn naar uw Kamer gezonden.
Het kabinet is van mening dat de bestaande Richtlijn in combinatie met de voorstellen
om die te herzien een breed kader bieden om slachtofferschap in algemene zin te voorkomen
en slachtoffers zo goed mogelijk te beschermen.
In het coalitieakkoord is de herziening van het artikel dat mensenhandel strafbaar
stelt nadrukkelijk gekoppeld aan het verbeteren van de vervolging van daders. Op welke
manieren draagt de herziening van de richtlijn bij aan de vervolging van daders? Kan
het kabinet bevestigen dat naast uniformering, juist ook verruiming en verbreding
van de definitie van mensenhandel de inzet is bij de onderhandelingen over de herziene
richtlijn? Deelt het kabinet daarbij ook dat het belangrijk is om ook de bewijslast
voor mensenhandel waar mogelijk te verlagen?
Antwoord
In algemene zin geldt dat het voorstel om de Richtlijn ter voorkoming en bestrijding
van mensenhandel te herzien de sleutel vormt van een meeromvattende aanpak van mensenhandel.
Vanwege de complexiteit van het fenomeen en het gegeven dat het zich in uiteenlopende
vormen voordoet is die brede aanpak onontbeerlijk. De bestaande Richtlijn en het herzieningsvoorstel
bevatten dan ook maatregelen van uiteenlopende aard. Sommige daarvan zien specifiek
op het strafrecht, bijvoorbeeld waar het gaat om het voorstel van de Commissie om
gedwongen huwelijken en illegale adoptie als vormen van uitbuiting op te nemen. De
term «uitbuiting» is onderdeel van mensenhandel zoals omschreven in artikel 2, eerste
lid, van de huidige Richtlijn. In zoverre is de definitie van mensenhandel bij de
onderhandelingen over het herzieningsvoorstel aan de orde. Een ander voorbeeld van
een strafrechtelijke maatregel is de voorgestelde strafbaarstellingsverplichting ten
aanzien van het gebruikmaken van diensten die het voorwerp zijn van uitbuiting. Een
eerste waardering van deze voorstellen heeft het kabinet gegeven in het BNC-fiche.
Voor zover de leden van de VVD-fractie met «de bewijslast voor mensenhandel» doelen
op de ondergrens van de strafrechtelijke aansprakelijkheid wegens mensenhandel geldt
dat het genoemde artikel 2, eerste lid, aan de lidstaten voorschrijft welke gedragingen
ten minste als mensenhandel strafbaar moeten worden gesteld, terwijl artikel 4 bepaalt
welke minimale maximumstraf daarop moet worden gesteld. Binnen het kader van die meer
algemene omschrijving van mensenhandel wordt aan de lidstaten ruimte gelaten om nader
inkleuring te geven aan de verschillende elementen daarvan, zoals aan het begrip «uitbuiting».
De precieze inkleuring – en daarmee de ondergrens van de strafrechtelijke aansprakelijkheid
wegens mensenhandel – wordt mede beïnvloed door de hoogte van het strafmaximum voor
mensenhandel en kan dus per lidstaat verschillen. Het kabinet vindt het belangrijk
dat in het Nederlandse strafrechtsstelsel de bewijslast voor mensenhandel zich redelijk
verhoudt met de wettelijke kwalificatie «mensenhandel» en de hoogte van het strafmaximum
van twaalf jaren gevangenisstraf.
Het kabinet is het met de leden van de VVD-fractie evenwel eens dat aandacht voor
het bewijs in mensenhandelszaken van groot belang is. In het relatief hoge aantal
sepots in mensenhandelszaken weerspiegelt zich de bewijsnood die zich in voorkomende
zaken kan voordoen. Dat het bewijs regelmatig moeilijk te leveren is houdt verband
met het gegeven dat mensenhandelspraktijken zich in het verborgene of bijvoorbeeld
in een een-op-eensetting kunnen afspelen. Om die reden is het van belang dat bij opsporingsdiensten
en het Openbaar Ministerie optimaal middelen worden benut om toch tot een bewijsbare
zaak te komen. Het is bijvoorbeeld van belang dat zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt
van bewijsgaring langs de weg van digitaal sporenonderzoek. Tevens is het van belang
dat wordt gewerkt aan het verbeteren van de aangifte- en meldingsbereidheid van slachtoffers.
Het is om die reden dat een proeftuin aangiftebereidheid is gestart waarbij het Centrum
tegen Kinderhandel en Mensenhandel (CKM) en de politie gezamenlijk onderzoek doen
naar interventies die de aangiftebereidheid van slachtoffers van het delict mensenhandel
kunnen vergroten. De proeftuin is in 2022 afgerond en wordt naar verwachting in het
eerste kwartaal van dit jaar door het CKM opgeleverd. Uw Kamer zal hierover worden
geïnformeerd.
De politie zet zich op verschillende wijzen in om mensenhandel te bestrijden en bewijsmateriaal
hiervoor te vinden in het fysieke en digitale domein. De voorbereiding van het delict
mensenhandel speelt zich steeds vaker online af. Door de werving, vanuit middelen
uit de motie Segers-Asscher3, van verschillende digitaal rechercheurs is er een impuls gegeven aan de digitale
opsporing. Politiespecialisten onderzoeken publiek toegankelijke websites, dit gaat
bijvoorbeeld om websites waarover politie signalen over mogelijke gevallen van mensenhandel
heeft ontvangen. Ook doen zij proactief onderzoek op het digitale landschap waar mensenhandel
plaats kan vinden. Door middel van projecten wordt er met de eenheden gewerkt aan
de intensivering van de eenheidsoverstijgende samenwerking op digitaal vlak. Dit gebeurt
binnen het Landelijke Coördinatieteam van Online Mensenhandelsignalen (LCOM), gericht
op innovatie binnen de digitale aanpak van mensenhandel binnen politie en met partners.
De leden van de VVD-fractie lezen in het BNC-Fiche dat het kabinet via het Programma
«Samen tegen mensenhandel» ernaar streeft alle vormen van mensenhandel te bestrijden.
Dat streven zien deze leden graag bevestigd in het doorvoeren van concrete verbeteringen
in wet- en regelgeving, zowel in Nederland maar zeker ook op Europees niveau. Hoe
vertaalt het kabinet dit streven bij de onderhandelingen over de herziening van de
Richtlijn naar een concrete bijdrage aan de opsporing en vervolging van daders en
het eerder in beeld brengen van slachtoffers?
Antwoord
Op basis van de bestaande Richtlijn kunnen verschillende vormen van uitbuiting aangepakt
worden. Zowel in overweging 11 als in artikel 2 van de huidige Richtlijn worden hier
verschillende voorbeelden van genoemd. De omzetting hiervan naar nationaal recht heeft
er ook voor gezorgd dat alle vormen van uitbuiting op grond van artikel 273f Wetboek
van Strafrecht strafbaar zijn. Het kabinet is van mening dat de huidige Richtlijn
in die zin voldoet aan het streven om alle vormen van uitbuiting te bestrijden. Vervolgens
is het van belang dat alle lidstaten de uitvoering hiervan ook voortvarend ter hand
nemen zoals in Nederland ook het streven is van alle samenwerkende partijen binnen
het mensenhandelsdomein. Het voorstel van Commissie om een aantal artikelen aan te
passen, zoals de toevoeging van artikel 2a en de aanvulling van artikel 11 van de
huidige Richtlijn, zullen er volgens het kabinet voor zorgen dat er binnen alle EU-lidstaten
extra aandacht is voor de opsporing en vervolging van mensenhandel en ook voor de
signalering van slachtoffers. In dit kader is het kabinet van mening dat het ook belangrijk
is om de niet-wetgevende initiatieven die de Commissie al eerder genoemd heeft in
de EU-strategie voor de bestrijding van mensenhandel 2021–2025 uit te voeren, zoals
hierboven genoemd.
De leden van de VVD-fractie vragen of het kabinet in de onderhandelingen kan inzetten
op een uniforme strafverzwaringsgrond wanneer een uitbuiter weet of had kunnen weten
dat het een kwetsbaar slachtoffer betreft. Tot slot vragen deze leden of het kabinet
de herziening van deze Richtlijn mede beziet als onderdeel van de aanpak van georganiseerde
ondermijnende criminaliteit, nu mensenhandel voor veel criminele organisaties een
verdienmodel is. Zo ja, welke consequenties dat heeft voor de inzet van het kabinet?
Op welke termijn wordt een concept-gemeenschappelijk standpunt over het voorstel over
de herziene richtlijn in de Raad verwacht?
Antwoord
Met de leden van de VVD-fractie is het kabinet van oordeel dat strafverzwaring aangewezen
is wanneer mensenhandel wordt begaan tegen een persoon bij wie misbruik van een bijzonder
kwetsbare positie wordt gemaakt. In de huidige wettelijke regeling levert die situatie
dan ook een strafverzwaringsgrond op (artikel 273f, derde lid, onder 3, van het Wetboek
van Strafrecht). In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel modernisering
en uitbreiding strafbaarstelling mensenhandel is tot uitdrukking gebracht dat daarbij
bijvoorbeeld kan worden gedacht aan slachtoffers met een psychische stoornis dan wel
lichamelijke of verstandelijke handicap, waarbij telkens is vereist dat de dader wetenschap
heeft van de bijzonder kwetsbare positie waarin het slachtoffer verkeert. Op het terrein
van EU-regelgeving maakt de huidige Richtlijn al duidelijk dat in situaties waarin
sprake is van een «bijzonder kwetsbaar slachtoffer» een hogere minimale maximumstraf
moet gelden, waarbij aan de lidstaten de nodige ruimte wordt gelaten om die categorie
slachtoffers nader af te bakenen (artikel 4, tweede lid, onder a in verbinding met
overweging 12 in de Preambule). Het kabinet kan zich in deze benadering vinden. Het
herzieningsvoorstel bevat op dit punt geen voorstel tot aanpassing.
Het kabinet focust zich in de aanpak van georganiseerde ondermijnende criminaliteit
op de ondermijnende drugsindustrie en het geweld en de criminele geldstromen die daarmee
samenhangen. De aanpak van mensenhandel maakt daar geen onderdeel van uit, wat onverlet
laat dat een effectief instrumentarium tegen mensenhandel wel degelijk kan bijdragen
aan het aanpakken van criminele organisaties die zich zowel met drugshandel als mensenhandel
bezighouden.
In de aanpak van georganiseerde ondermijnende criminaliteit investeert het kabinet
samen met diverse betrokken partners ook in een brede domeinoverstijgende preventie
aanpak die moet voorkomen dat kinderen, jongeren en jongvolwassenen in de leeftijd
van 8 tot en met 27 jaar in aanraking komen met criminaliteit of daarin verder doorgroeien.
In de aanpak is ook oog voor mogelijke criminele uitbuiting. Momenteel wordt er onderhandeld
over het voorstel.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de geannoteerde
agenda voor de JBZ-Raad te Brussel van 9 en 10 maart 2023 en van de overige geagendeerde
stukken voor dit schriftelijk overleg. Deze leden willen het kabinet enkele vragen
voorleggen.
Fiche: Richtlijn materieel insolventierecht
De leden van de D66-fractie lezen dat het kabinet het richtlijnvoorstel gedetailleerd
vindt en dat deze onvoldoende ruimte en flexibiliteit laat voor lidstaten om de regeling
goed in het nationale recht in te passen. Het kabinet geeft aan te willen inzetten
op meer op uitgangspunten gebaseerde regelgeving. Hoe zal het kabinet zich in de onderhandelingen
opstellen als (de meeste van) de andere lidstaten de mate van detail in het huidige
voorstel wel acceptabel vinden? Is het een harde eis van het kabinet dat de Richtlijn
minder gedetailleerd wordt?
Antwoord
Het kabinet zal zich tijdens de onderhandelingen in de Raad actief inzetten voor een
richtlijn die goed ingepast kan worden in het nationale recht en tegelijkertijd de
beoogde doelen bereikt. Niet bij ieder onderdeel van de richtlijn zal evenveel behoefte
zijn aan flexibiliteit. Juist om investeerders meer zekerheid te bieden en de kosten
van grensoverschrijdende financiering te verlagen is meer geharmoniseerde en gedetailleerde
Europese regelgeving wenselijk. Het is bovendien een pre als die aspecten uit de richtlijn
goed aansluiten bij het Nederlandse recht omdat implementatie en toepassing in de
bestaande praktijk dan eenvoudiger zijn. Op de onderdelen waar de richtlijn minder
goed aansluit bij ons nationale recht zal het kabinet een belangenafweging maken over
de behoefte aan een minder gedetailleerde regeling met meer flexibiliteit en de wenselijkheid
van meer eenduidige EU-regels. Als de andere lidstaten op die onderdelen een meer
gedetailleerde regeling voorstaan zal het kabinet zich tijdens de onderhandelingen
inzetten voor aanpassing van de regeling zodat die inhoudelijk goed aansluit op de
beoogde doelen van het voorstel en de belemmeringen van het vrije verkeer van kapitaal
tegengaan en daarbij niet nadelig uitpakt voor de bestaande Nederlandse insolventiepraktijk.
De leden van de D66-fractie merken op dat volgens het kabinet bredere toegang tot
bankrekeningenregisters, het UBO-register (Ultimate Beneficial Owners) en de nationale
vermogensregisters wenselijk kan zijn, omdat dit de curator helpt om de omvang van
de boedel te maximaliseren. Kan het kabinet aangeven hoe de Autoriteit Persoonsgegevens
hierover denkt?
Antwoord
Het kabinet kan op dit moment niet aangeven hoe de Autoriteit Persoonsgegevens (AP)
denkt over titel III van het richtlijnvoorstel die hierop ziet. Het ligt ook niet
voor de hand om de AP daar nu naar te vragen, aangezien het richtlijnvoorstel tijdens
de onderhandelingen nog kan worden aangepast. Uiteraard is het van belang dat de definitieve
tekst van de regeling die in de richtlijn terecht komt voldoet aan de Algemene verordening
gegevensbescherming. De ervaring bij andere Europese dossiers is dat hier tijdens
het onderhandelingstraject specifieke aandacht voor is. Als het conceptwetsvoorstel
ter implementatie van de richtlijn gereed is zal de AP om advies worden gevraagd over
het voorstel tot omzetting van die regeling.
De leden van de D66-fractie lezen dat het kabinet ruimte ziet voor verbetering van
de regeling omtrent de pre-pack procedure, omdat deze volgens het kabinet gedetailleerder
is dan nodig om de insolventieregels van de lidstaten op dit onderdeel te harmoniseren.
Kan het kabinet aangeven welke details uit het richtlijnvoorstel zouden moeten worden
verwijderd?
Antwoord
De pre-packprocedure in de richtlijn ziet uitsluitend op de situatie waarin een aanstaand
faillissement wordt voorbereid met het oog op een mogelijke verkoop en doorstart van
onderdelen van een onderneming in faillissement (hierna: «verkoop- en doorstartscenario»).
In de Nederlandse rechtspraktijk is de pre-packmethode echter ook gebruikt om andere
redenen. Dit betrof situaties waarin het van belang was om te voorkomen dat een onderneming
na de faillietverklaring abrupt stil zou komen te vallen en bijvoorbeeld afnemers
in problemen zouden komen omdat zij plotseling verstoken zouden raken van leveringen
of een bederfelijke voorraad snel zijn waarde zou verliezen omdat die niet tijdig
genoeg verkocht zou kunnen worden. Het is van belang dat dit mogelijk blijft. Idealiter
zou dit mogelijk moeten zijn onder één alles omvattende regeling. Het kabinet zet
zich daarom in voor een verbreding van het toepassingsbereik van de regeling betreffende
de pre-packprocedure. Dit vergt dat de regels algemener geformuleerd moeten worden
en zich minder moeten toespitsen op het «verkoop- en doorstartscenario». Verder meent
het kabinet dat de regeling voor tussentijdse financiering en het verstrekken van
zekerheden in de pre-packfase kan worden vereenvoudigd door een meer op uitgangspunten
gebaseerde regeling.
De leden van de D66-fractie merken op dat het kabinet ook op verschillende concrete
aspecten kritiek heeft of meer onderbouwing/toelichting wenst. Het kabinet vindt bijvoorbeeld
dat de belangen van werknemers onderbelicht zijn gebleven en vindt dat er een aantal
controversiële keuzes is gemaakt zonder duidelijke belangenafweging, bijvoorbeeld
op het punt van de regeling die volgens het kabinet neerkomt op een «gedwongen contractovername».
Welke gevolgen zal het kabinet eraan verbinden als er op deze punten geen nadere toelichting
volgt die naar tevredenheid van het kabinet is?
Antwoord
Als op de genoemde aspecten geen bevredigende toelichting volgt zal het kabinet tijdens
de onderhandelingen in de Raad zelf voorstellen aandragen om tot een verduidelijking
te komen. Het kabinet zal zich er daarbij ook voor inzetten dat die verduidelijkingen
door middel van aanpassing van de overwegingen of de artikelen in de richtlijn worden
geïncorporeerd zodat het voor een ieder duidelijk is wat precies bedoeld wordt.
De leden van de D66-fractie constateren dat het kabinet kritiek heeft op de voorgestelde
verplichting voor bestuurders om een insolventieprocedure aan te vragen. Het kabinet
acht aanpassing en verduidelijking noodzakelijk. Welke concrete aanpassingen gaat
het kabinet vragen om de omschreven bezwaren weg te nemen? Is het kabinet bereid om
ook aandacht te vragen voor de vraag hoe van bestuurders kan worden verwacht dat zij
zelfstandig kunnen inschatten wanneer het moment is aangebroken dat ingrijpen verplicht
is?
Antwoord
Allereerst verplicht het richtlijnvoorstel dat een bestuurder een verzoek moet doen
om een insolventieprocedure te openen. Naar Nederlands recht kan een bestuurder dit
alleen doen met opdracht van de aandeelhouders om de belangen van de vennootschap
en de aandeelhouders te beschermen. Op dit punt zou het kabinet aanpassing wensen
in die zin dat het voorstel meer rekening houdt met deze belangen. Daarnaast meent
het kabinet dat het nodig is om duidelijkheid te geven over het begrip «insolventie».
Lidstaten hanteren nu uiteenlopende definities van dit begrip. Dat maakt onduidelijk
wanneer de verplichting voor een bestuurder om faillissementsaangifte te doen precies
aanvangt. Dit zal in ieder geval verduidelijkt moeten worden. In Nederland geldt nu
op basis van de Beklamel-rechtspraak de regel dat een bestuurder geen verplichtingen meer mag aangaan wanneer
hij weet of behoort te weten dat de vennootschap niet, of niet binnen een redelijke
termijn, aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden voor
de schade die een ander ten gevolge van die wanprestatie zou lijden.4 Het kabinet zal zich inzetten om dit mechanisme te kunnen behouden. Het kabinet zal
ook vragen om uitzonderingen op de aangifteplicht, bijvoorbeeld in het geval van een
lege boedel. In zo een geval kan in Nederland door een besluit van de aandeelhouders
worden besloten tot beëindiging van het bestaan van de rechtspersoon; de zogenaamde
turbo-liquidatie (artikel 2:19 van het Burgerlijk Wetboek). Het openen van een insolventieprocedure
dient in deze situatie geen doel omdat er geen baten zijn. Als de ondernemer in deze
situatie wel het faillissement aanvraagt kan dat naar Nederlands recht zelfs misbruik
van bevoegdheid opleveren. 5 Door die aanvraag neemt immers de schuldenlast toe, bijvoorbeeld als gevolg van de
werkzaamheden van de curator die niet zullen worden vergoed. Het wetsvoorstel tijdelijke
wet transparantie turboliquidatie is op 16 februari 2023 als hamerstuk door de Tweede
Kamer en op 14 maart 2023 eveneens als hamerstuk door de Eerste Kamer aangenomen.6 Dit wetsvoorstel introduceert een financiële verantwoordingsverplichting voor bestuurders
en de mogelijkheid om een civielrechtelijk bestuursverbod op te leggen in geval van
misbruik. Ook moet volgens het kabinet voorkomen worden dat bestuurders uit vrees
om aansprakelijk gesteld te worden te snel hun pogingen staken om een faillissement
nog te voorkomen. Aldus zouden schuldeisers uiteindelijk slechter af kunnen zijn.
In dit verband merkt het kabinet ook op dat onduidelijk is hoe de regeling zich verhoudt
tot een andere al bestaande Europese regeling die voortvloeit uit in de Richtlijn
herstructurering en insolventie op basis waarvan bestuurders van een vennootschap
juist de plicht hebben om insolventie te voorkomen.7 Het zal in de praktijk moeilijk zijn om een omslagpunt aan te wijzen vanaf wanneer
een ondernemer insolventie niet langer moet voorkomen, maar daarvan aangifte moet
doen. In dit licht is de tweede vraag van de leden van de D66-fractie relevant. Om
dit criterium in te vullen is een belangrijke vraag hoe van bestuurders kan worden
verwacht dat zij zelfstandig kunnen inschatten wanneer het moment is aangebroken dat
ingrijpen verplicht is. Het kabinet is dan ook bereid om hier tijdens de onderhandelingen
in de Raad aandacht voor te vragen.
De leden van de D66-fractie constateren dat het kabinet overweegt om tijdens de onderhandelingen
aan te dragen om de regeling omtrent micro-ondernemingen alleen te verplichten voor
lidstaten die nog geen vergelijkbaar systeem hebben en als lidstaatoptie voor lidstaten
die al wel een vereenvoudigde procedure hebben die aan dezelfde uitgangspunten voldoet.
Overweegt het kabinet ook bij andere aspecten uit het richtlijnvoorstel om dit aan
te dragen?
Antwoord
Op dit moment verwacht het kabinet dat het voor de andere aspecten uit het richtlijnvoorstel
niet nodig is om over te gaan tot een lidstaatoptiebepaling. Maar dat kan in de toekomst
anders zijn. Dit zal afhangen van hoe het richtlijnvoorstel zich ontwikkelt tijdens
de onderhandelingen in de Raad. Voor nu verwacht het kabinet door in te zetten op
aanpassing of verduidelijking van bepaalde aspecten dat het richtlijnvoorstel op goede
wijze kan worden omgezet in het Nederlandse recht.
Fiche: API-verordening grensbewaking
De leden van de D66-fractie hebben bezorgd kennisgenomen van het bericht van de Autoriteit
Persoonsgegevens (AP) dat de grootschalige verwerking van reisdetails van luchtvaartpassagiers
door het Ministerie van Justitie en Veiligheid onrechtmatig is, en de opdracht aan
de Minister van Justitie en Veiligheid om hier per direct mee te stoppen. Wat is de
huidige stand van zaken van het uitvoeren van deze opdracht? Erkent het kabinet dat
het voorstel tot aanscherping van de API-richtlijn (Advance Passenger Information)
vanuit de Europese Commissie in combinatie met de opdracht van de AP, geen twijfel
meer laat over de noodzaak tot aanpassing van de huidige werkwijze?
Antwoord
Zoals het kabinet ook in de brief van 10 maart8 aan uw Kamer heeft aangegeven heeft de Autoriteit Persoonsgegevens heeft het kabinet
op 21 februari 2023 verzocht om met onmiddellijke ingang alle benodigde maatregelen
te nemen om ervoor te zorgen dat de «Wet gebruik van passagiersgegevens voor de bestrijding
van terroristische en ernstige misdrijven» en bijbehorende verwerkingen van passagiersgegevens
in overeenstemming worden gebracht met de interpretatie van de richtlijn die het Hof
heeft gegeven. Het kabinet onderschrijft deze oproep en heeft in de brief aan de Kamer
van 30 juni 20229 aangegeven dat het kabinet al enige tijd samen met alle betrokken partners werkt
op nationaal en op Europees niveau aan de juridische, operationele en technische uitwerking
van maatregelen.
Naast de bestaande privacy waarborgen zal het kabinet nog dit jaar – in lijn met de
uitspraak van het Hof en het verzoek van de Autoriteit Persoonsgegevens – een aantal
aanpassingen doen in de verwerking van passagiersgegevens door de Passagiersinformatie-eenheid Nederland. In reactie aan de Autoriteit Persoonsgegevens en in
de brief van 10 maart 2023 is het kabinet uitgebreid ingegaan op deze aanpassingen
en hoe deze zorgen voor een evenredig én proportioneel pakket aan maatregelen en waarborgen
die noodzakelijk zijn voor de bestrijding van terrorisme en ernstige criminaliteit.
Met bovenstaande maatregelen geeft het kabinet invulling aan een evenredig en proportioneel
pakket aan maatregelen en waarborgen die noodzakelijk zijn voor de bestrijding van
terrorisme en zware criminaliteit, met de noodzakelijke bescherming van persoonsgegevens.
De leden van de D66-fractie lezen in het fiche dat het kabinet aanhaalt dat voor rechtshandhavingsdoeleinden
API-gegevens intra-EU mogen worden verzameld en dat het kabinet er voorstander van
is om dit ook voor grensbewakingsdoeleinden mogelijk te maken. Dit met het oog op
het gebruik van API-gegevens van vluchten binnen het grondgebied van de EU om illegale
en secundaire migratie te bestrijden. Het kabinet geeft daarbij aan dat er dan wel
passende maatregelen moeten worden geboden en dat een controle bij overschrijding
van de binnengrenzen niet een gelijke werking mag hebben als een controle aan de buitengrenzen
met derde landen. Kan het kabinet aangeven wat voor concrete maatregelen zij voorstelt?
De leden van de D66-fractie lezen in het fiche dat het kabinet tijdens de onderhandelingen
zal onderzoeken of het mogelijk is de vroegtijdige verstrekking van API-data aan grensbewakingsautoriteiten
ook te gaan benutten voor andere vervoersmodaliteiten, zoals trein- en busverkeer.
Wat is de verwachting van het kabinet van de standpunten van andere lidstaten op dit
punt?
Antwoord
Voor wat betreft de maatregelen kan bijvoorbeeld worden gedacht aan selectie van vluchten
en/of andere soorten vervoer binnen de Unie waarvoor er aanwijzingen bestaan dat toepassing
van API gerechtvaardigd is en die toepassing regelmatig herzien in het licht van gewijzigde
omstandigheden, zodat die toepassing steeds in de mate van het strikt noodzakelijke
is.
De bespreking van de eventuele uitbreiding naar andere vervoersmodaliteiten bevindt
zich nog in de beginfase.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de geannoteerde
agenda van de JBZ-raad van 9 en 10 maart 2023 en de overige stukken op de agenda.
Deze leden maken van de gelegenheid gebruik om nog enkele vragen te stellen over de
geannoteerde agenda van de JBZ-raad en het Fiche omtrent de herziening van de Richtlijn
ter voorkoming en bestrijding van mensenhandel.
Modus operandi en aanpak van georganiseerde mensensmokkelnetwerken
De leden van de CDA-fractie lezen dat het kabinet op dit moment geen signalen heeft
dat georganiseerde criminele mensensmokkelnetwerken overstappen op andere misdaad,
zoals cocaïnesmokkel. Deze leden vragen of cijfers bekend zijn van andere Europese
lidstaten op het gebied van criminele netwerken die zich zowel bezighouden met mensensmokkel
als met andere vormen van misdaad. Zo ja, zijn deze cijfers vergelijkbaar met de signalen
in Nederland?
Antwoord
Nederland werkt middels verschillende initiatieven en projecten samen met andere landen,
EU-agentschappen zoals Europol (o.a. binnen Empact – het Europees multidisciplinair
platform tegen criminaliteitsdreiging), Eurojust en Frontex om mensensmokkel te bestrijden.
Zodoende is een zo compleet mogelijk en EU-breed beeld van het fenomeen mensensmokkel
en de netwerken daarachter beschikbaar. Zo kan men bijvoorbeeld over de werkwijze
van criminele netwerken in het jaarlijkse rapport van het Europees Centrum tegen migrantensmokkel
(EMSC) van Europol lezen dat het criminele mensensmokkellandschap in de EU divers,
flexibel, genetwerkt en winstgedreven is. Daarbij worden logistieke infrastructuren
of bepaalde dienstverleners door meerdere netwerken gebruikt. Ook worden deze soms
gebruikt door netwerken om verschillende misdaden mee te plegen. Sommige criminele
netwerken combineren migrantensmokkel ook met handel in illegale goederen zoals drugs,
tabaksproducten of gestolen goederen.10 Dit gedeelde Europese beeld herkent het kabinet en is ook niet nieuw: dergelijke
polycriminaliteit onder mensensmokkelnetwerken is al langer bekend. Dit gedeelde beeld
gebruikt Nederland ook om ons eigen nationale beeld mee aan te vullen.
De leden van de CDA-fractie lezen dat het kabinet inzet op het versterken van de aanpak
van mensensmokkel en de netwerken daarachter, onder andere door middel van een wijziging
van het Wetboek van Strafrecht die verband houdt met artikel 197a Sr inzake mensensmokkel.
Kan het kabinet al meer vertellen over deze voorgenomen wetswijziging en kan zij aangeven
wanneer dit wetsvoorstel naar de Kamer wordt gezonden?
Antwoord
De Raad van State heeft op 27 februari 2023 zijn advies gepubliceerd over het voorstel
van wet tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met de verhoging van
de wettelijke strafmaxima van mensensmokkel en de uitbreiding van de toepasselijkheid
van de strafwet op mensensmokkel begaan buiten Nederland.11 Momenteel wordt dit advies zorgvuldig bestudeerd voordat het wetsvoorstel uiteindelijk
naar uw Kamer toegestuurd zal worden. Het kabinet verwacht het voorstel rond de zomer
toe te kunnen sturen.
Fiche: Herziening Richtlijn ter voorkoming en bestrijding van mensenhandel
De leden van de CDA-fractie lezen dat de Europese Commissie aangeeft op basis van
de evaluatie dat op dit moment de lidstaten uiteenlopende interpretaties hanteren
van het misdrijf mensenhandel en dit de effectiviteit van de Richtlijn ter voorkoming
en bestrijding van mensenhandel ondermijnt. Deze leden vragen of de Nederlandse definitie
van mensenhandel, zoals vastgelegd in het huidige artikel 273f van het Wetboek van
Strafrecht, veel verschilt van de aangehouden definities in andere Europese lidstaten.
Antwoord
De strafbaarstelling van mensenhandel is in Nederland opgenomen in artikel 273f van
het Wetboek van Strafrecht. In het eerste lid van dit artikel staan de gedragingen
die wettelijk worden gekwalificeerd als mensenhandel. Het gaat daarbij niet alleen
om gedragingen verricht door de mensenhandelaar zelf, maar bijvoorbeeld ook op gedragingen
van personen die profiteren van mensenhandel. De gedragingen in subleden 1 en 2 in
het eerste lid betreffen de bijna letterlijk uit internationale rechtsinstrumenten
overgenomen definities van mensenhandel, respectievelijk gepleegd tegen meerder- en
minderjarigen. Deze definities kennen hun oorsprong in het Mensenhandelprotocol van
de Verenigde Naties uit 2000 en zijn ook de grondslag geweest voor de definities in
de Richtlijn ter voorkoming en bestrijding van mensenhandel van de EU. Waar het om
die definities gaat is sprake van welhaast identieke definities in de Richtlijn ter
voorkoming en bestrijding van mensenhandel en artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht omvat daarnaast ook andere gedragingen
die als mensenhandel zijn gekwalificeerd. Op basis van de Richtlijn zijn de lidstaten
derhalve nu al verplicht om mensenhandel strafbaar te stellen maar hebben hierbij
de vrijheid om de precieze ondergrens van de strafrechtelijke aansprakelijkheid verschillend
vast te leggen. Het kabinet heeft geen zicht op de wijze waarop elk van de lidstaten
hieraan uitvoering heeft gegeven.
De leden van de CDA-fractie vragen aan het kabinet wat de voorgenomen herziening van
de Richtlijn ter voorkoming en bestrijding van mensenhandel betekent voor het voorstel
om artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht inzake mensenhandel te moderniseren.
Op welk termijn kan de Kamer het voorstel van de modernisering van artikel 273f van
het Wetboek van Strafrecht verwachten? Loopt deze modernisering vertraging op door
de onderhavige herziening van de Richtlijn? Hierbij benadrukken deze leden dat het
van groot belang is voor de effectiviteit van de aanpak en opsporing van mensenhandel
dat het wetsartikel zo spoedig mogelijk wordt gemoderniseerd.
Antwoord
Het wetsvoorstel modernisering en uitbreiding strafbaarstelling mensenhandel is recentelijk
in (internet)consultatie gegeven. De consultatietermijn eindigt op 25 april 2023.
Daarna zullen de ontvangen adviezen worden verwerkt en zal dit wetsvoorstel – na instemming
van de ministerraad – voor advies aan de Afdeling advisering van de Raad van State
worden voorgelegd. Het streven is om het wetsvoorstel dit najaar bij uw Kamer in te
dienen. Met de leden van de CDA-fractie ziet het kabinet de noodzaak om – met gepaste
zorgvuldigheid – het wetsvoorstel zo spoedig mogelijk verder in procedure te brengen.
De voortgang van dit wetgevingstraject wordt op zichzelf niet beïnvloed door de lopende
onderhandelingen over de herziening van de Richtlijn ter voorkoming en bestrijding
van mensenhandel. Mocht dit laatste traject tot nadere wetsaanpassingen nopen dan
kan daaraan via een afzonderlijk implementatiewetsvoorstel uitvoering worden gegeven.
De leden van de CDA-fractie vragen aan het kabinet wat de recente resultaten zijn
van de internationale aanpak tegen mensenhandel. Deze leden vragen ook of er al criminele
geldstromen zijn bevroren dankzij de internationale aanpak. Zo ja, kan het kabinet
nader ingaan op de vraag hoe dat proces is verlopen?
Antwoord
Vanuit het instrumentarium dat het Ministerie van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
voorhanden heeft draagt Nederland bij aan het beschermen van slachtoffers van mensenhandel
en het verbeteren van de opsporing en vervolging van daders in West- en Noord-Afrika.
Zo steunt Nederland het PROMIS project uitgevoerd door UNODC en OHCHR, gericht op
het verbeteren van wetgeving, opsporingscapaciteit, vervolging en internationale samenwerking.
In voorgaande jaren zijn in het kader van dit project in Mali, Senegal en Gambia zes
gespecialiseerde wetten op het gebied van mensenhandel en mensensmokkel ontwikkeld.
Momenteel wordt gewerkt aan de aanname van deze wetsvoorstellen door de parlementen.
In Niger en Ivoorkust bestond deze gespecialiseerde wetgeving al en werkt UNODC aan
het verankeren van mensenrechten in deze wetgeving. Ook faciliteert het PROMIS programma
de uitwisseling van Nigeriaanse openbaar aanklagers in Europa.
In Noord-Afrika heeft UNODC met steun van Nederland trainingen verzorgd voor financiële
instellingen om geldstromen te onderzoeken die voortkomen uit de opbrengsten van mensenhandel
en -smokkel en het witwassen daarvan. Deze trainingen hebben bijgedragen aan de ontwikkeling
van verbeterde anti-witwaswetgeving in Marokko en Egypte.
Ook vindt er Europese operationele samenwerking plaats binnen het samenwerkingsverband
EMPACT-THB. Nederland is sinds 2019 trekker van EMPACT THB (European Multidisciplinary
Platform Against Crime Threats). Binnen dit project is aandacht voor diverse vormen
van uitbuiting waarbij in EU-verband multidisciplinair wordt samengewerkt. Onder leiding
van Nederland wordt ingezet om de aanpak van mensenhandel verder te verbreden en te
verdiepen. Naast informatieuitwisseling, analyse en opsporing wordt ingezet op samenwerking
met gemeenten en NGO’s. De deelname aan het EMPACT-project is multidisciplinair, waarbij
politie, de Nederlandse Arbeidsinspectie, KMar en het Openbaar Ministerie nauw samenwerken.
In totaal nemen 29 landen en vier EU-agentschappen deel aan het project. Er is meer
aandacht voor het criminele gebruik van internet en social media en nieuwe technologieën.
Ook wordt vanuit EMPACT THB met niet-EU landen samengewerkt. Bij verschillende projecten
is aandacht voor herkomst- en transitlanden. Voor de resultaten van de verschillende
initiatieven op EU-niveau verwijst het kabinet uw Kamer naar het vierde voortgangsrapport
dat de Europese Commissie heeft uitgebracht.12
Het bevriezen van gelden is mogelijk bij het uitvoeren van sancties, politieke maatregelen
die worden ingezet tegen personen, organisaties of landen die internationaal recht,
mensenrechten, of democratische beginselen niet naleven. In Nederland is het witwassen
van (crimineel) geld een zelfstandig delict, het zogenaamde brondelict hoeft niet
te worden bewezen. Het is ook niet altijd bekend wat het onderliggend delict of welke
combinatie van strafbare feiten hebben geleid tot het criminele vermogen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben de agenda van de JBZ-Raad van 9 en 10 maart 2023
gelezen. Deze leden hebben hier nog een aantal vragen over.
De leden van de SP-fractie lezen dat er gesproken zal worden over twee belangrijke
ontwikkelingen ten aanzien van het verzamelen van persoonsgegevens betreffende vliegreizen.
Er ligt er een voorstel voor ter vervanging van de API-richtlijn. Ook heeft het Europees
Hof een belangrijke uitspraak gedaan over het gebruik van PNR-data (Passenger Name
Record) gevolgd door een ultimatum van de Autoriteit Persoonsgegevens aan het kabinet.
De API-richtlijn kent een aantal veranderingen ten aanzien van de richtlijn van 2004,
zoals geautomatiseerde gegevensverzameling, een centrale router beheerd door een Europees
Agentschap en een actualisatie van de rechten en plichten omtrent het mogen verzamelen
van gegevens. Deze leden constateren dat dit kabinet hier nog een schepje bovenop
zou willen doen door de «scope» uit te breiden tot intra-EU vluchten en tot bijvoorbeeld
bus- en treinreizen. Waar ligt de noodzaak in dit uit te breiden volgens het kabinet?
Op welke manier heeft een verbreding positieve effecten op de onderwerpen die het
kabinet noemt zoals migratie en klimaat? Waarom wilt het kabinet de optie openhouden
voor het langer bewaren van persoonsgegevens dan is voorgesteld?
Antwoord
Het kabinet is van mening dat het gebruik van API-gegevens van vluchten binnen het
grondgebied van de EU kan bijdragen aan onder andere de bestrijding van illegale en
secundaire migratie. Daarbij moeten uiteraard passende waarborgen worden geboden en
mag controle bij overschrijding van de binnengrenzen niet een gelijke werking hebben
als buitengrenscontroles. Het kabinet zal tijdens de onderhandelingen onderzoeken
of het mogelijk is deze verstrekking ook te benutten voor andere vervoersmodaliteiten,
zoals trein- en busverkeer dat veelal intra-EU plaatsvindt. Door de klimaatambities
kunnen reizigers in de toekomst steeds meer gebruik maken van internationaal bus-
en treinverkeer waarbij van belang is ook in deze segmenten controles te kunnen uitoefenen.
Wat betreft de bewaartermijnen kan het in uitzonderlijke gevallen nodig zijn om de
data langer te bewaren ten behoeve van de bestrijding van illegale migratie en de
grenspassage, bijvoorbeeld wanneer API-gegevens gebruikt moeten worden voor het verifiëren
van nationaliteit, identiteit en reisroute bij mogelijke asielaanvragen van derdelanders
op de luchthaven.
Deze leden delen de zorgen zoals geuit door de Autoriteit Persoonsgegevens ten aanzien
van het nog niet in lijn brengen van de PNR-richtlijn in nationale wetgeving. De AP
heeft het kabinet een ultimatum gegeven. Wat is het kabinet van plan hiermee te doen?
Wanneer gaat hierop worden gereageerd?
Antwoord
De Autoriteit Persoonsgegevens heeft het kabinet op 21 februari 2023 verzocht om met
onmiddellijke ingang alle benodigde maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat de
«Wet gebruik van passagiersgegevens voor de bestrijding van terroristische en ernstige
misdrijven» en bijbehorende verwerkingen van passagiersgegevens in overeenstemming
worden gebracht met de interpretatie van de richtlijn die het Hof heeft gegeven. Het
kabinet onderschrijft deze oproep en, zoals eerder in een brief aan de Kamer van 30 juni
2022 aangegeven13, werkt het kabinet al enige tijd, samen met alle betrokken partners, op nationaal
en op Europees niveau aan de juridische, operationele en technische uitwerking van
maatregelen. Het kabinet verwijst graag verder naar de antwoorden van de D66-fractie
over dit onderwerp.
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie danken de regering voor de toegezonden stukken.
Deze leden hebben behoefte aan het stellen van enkele nadere vragen.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met veel enthousiasme kennisgenomen van
het voorstel tot herziening van de Richtlijn ter voorkoming en bestrijding van mensenhandel.
Deze leden zien dat bij het bestrijden van dit gruwelijk onrecht Europese samenwerking
noodzakelijk is. Zij vinden het een goede zaak dat het voorstel kijkt naar verbreding
van de vormen van uitbuiting die worden genoemd. Zij waarderen het dat het kabinet
hier niet onwelwillend tegenover staat. Voorts brengen zij het kabinet in herinnering
dat de Commissie-Joustra in haar onderzoek naar interlandelijke adoptie ook heeft
aangedrongen bijzonder scherp te zijn op misstanden bij commercieel draagmoederschap.
De Commissie-Joustra stelt dat wetgeving en toezicht hierop onvoldoende is geregeld.
Deze leden vragen of het kabinet bereid is voor te stellen te onderzoeken op welke
wijze misstanden rondom commercieel draagmoederschap onder het bereik van deze richtlijn
kunnen komen. Zij vragen het kabinet voorts of criminele uitbuiting reeds afdoende
is ondergebracht onder de Richtlijn.
Antwoord
De Staatscommissie Herijking ouderschap heeft in haar rapport uit 2016 zorgen geuit
over sommige praktijken rond draagmoederschap, niet alleen binnen Nederland maar ook
in het buitenland. De Staatscommissie noemde onder meer dat het onderscheid tussen
betaald draagmoederschap en kinderkoop niet altijd scherp te maken.14 In zeer uitzonderlijke omstandigheden, als het oogmerk is het kind uit te buiten,
zou zelfs sprake kunnen zijn van kinderhandel als vorm van mensenhandel (artikel 273f,
eerste lid, onderdeel 2⁰, Sr). Van uitbuiting van het kind is bij de overname van
de zorg voor een kind voor gezinsvorming doorgaans echter juist geen sprake. De Nationaal
Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen (NRM) heeft opgemerkt dat
zich gevallen kunnen voordoen waarbij een draagmoeder onder druk is gezet of, verkerend
in armoede, een groot geldbedrag wordt geboden om draagmoeder te zijn. Dan kan sprake
zijn van gedwongen dienstverlening waarmee de draagmoeder wordt uitgebuit. Een dergelijke
situatie kan in Nederland vallen onder het bereik van mensenhandel in de zin van artikel
273f Sr en kan ook al onder het bereik van de huidige Richtlijn 2011/36/EU vallen.
Gevallen waarin geen sprake is van uitbuiting, en daarmee ook niet van mensenhandel,
vallen niet binnen het bereik van deze richtlijn.
Het rapport van de Staatscommissie is voor het kabinet aanleiding geweest te werken
aan een wettelijke regeling voor draagmoederschap in Nederland. Hierin wordt een norm
gelegd voor verantwoord draagmoederschap en worden wensouders, indien zij kiezen voor
een buitenlands traject, gestimuleerd te kiezen voor een traject dat voldoet aan bepaalde
waarborgen. Deze wettelijke regeling zal ook een strafbaarstelling bevatten van het
betalen voor de overdracht van het ouderschap over een kind en van het doen en ontvangen
van betalingen voor draagmoederschap die bij algemene maatregel van bestuur bepaalde
maximale vergoedingen te boven gaan. Met het voorgaande wordt in den brede getracht
misstanden en bestaande risico’s rond (internationaal) draagmoederschap zo veel mogelijk
te beperken. Daarvoor zijn aanvullende voorzieningen onder de herziene richtlijn niet
nodig aangezien, zoals aangegeven, de bestaande richtlijn uitbuitingssituaties bij
draagmoederschap al toereikend adresseert.
Ten aanzien van criminele uitbuiting merkt het kabinet op dat de uitbuiting van strafbare
activiteiten, een synoniem voor criminele uitbuiting, eveneens reeds onder het bereik
van de bestaande Richtlijn ter voorkoming en bestrijding van mensenhandel valt (zie
artikel 2, derde lid, van de Richtlijn).
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen het kabinet met voorbeelden te onderbouwen
in welke gevallen wat haar betreft geen sprake zou zijn van uitbuiting bij gedwongen
huwelijken en illegale adoptie.
Antwoord
Een illegale adoptie of een gedwongen huwelijk kan een middel zijn om bijvoorbeeld
de (beoogde) seksuele uitbuiting of de (beoogde) arbeidsuitbuiting te faciliteren.
In zoverre vallen deze verschijningsvormen onder de bestaande Richtlijn voor de voorkoming
en bestrijding van mensenhandel. Een sterke strafrechtelijke aanpak van deze vormen
van mensenhandel is niet alleen voor Nederland, maar ook op Europees niveau van belang.
Niet alle vormen van illegale adoptie en gedwongen huwelijken hebben evenwel de uitbuiting
van een persoon als einddoel.
Daarbij kan in het geval van een adoptie worden gedacht aan het niet strikt volgen
van de voorgeschreven procedures of het bewust onduidelijk maken van de afstamming
van het desbetreffende kind. Dit soort gedragingen zijn uiteraard niet acceptabel
en veelal ook reeds strafbaar. Dit laat onverlet dat hierbij geen sprake hoeft te
zijn van daadwerkelijke uitbuiting of het oogmerk van uitbuiting, bijvoorbeeld in
de zin dat de biologische ouders zijn gedwongen hun kind af te staan of dat de intentie
is om het geadopteerde kind uit te buiten. Ook een adoptie die niet aan de voorwaarden
die gelden voor interlandelijke adoptie voldoet kan immers het tot doel hebben het
kind een liefdevol gezin te bieden. Dergelijke verschijningsvormen van illegale adoptie
– waarbij geen sprake is van een uitbuitingsaspect – vragen om een andere aanpak.
Van huwelijksdwang is bijvoorbeeld sprake als één of beide partners onder grote druk
worden gezet om te trouwen. De druk kan komen van ouders, familie of breder vanuit
de gemeenschap. Men kan dit huwelijk dan zien als een manier om (familie en/of gemeenschaps)
belangen veilig te stellen, familierelaties te versterken of om problemen op te lossen.
Ook zaken als het bewaken van de familie-eer, het verkrijgen van een verblijfsvergunning
voor een partner uit het herkomstland en online shaming kunnen een reden voor huwelijksdwang
zijn. Deze verschijningsvorm van huwelijksdwang wordt gezien als een vorm van huiselijk
geweld (schadelijke praktijk), mogelijk eergerelateerd maar kan op zichzelf niet worden
aangemerkt als mensenhandel. Dit vraagt om een aanpak die gericht is op het voorkomen
en tegengaan van huiselijk geweld of eergerelateerd geweld. Deze vorm van huwelijksdwang
kan op grond van de strafbaarstelling van dwang (artikel 284 van het Wetboek van Strafrecht)
vervolgd worden en wordt voorkomen of verbroken met de Wet tegengaan huwelijksdwang.
De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het positief dat in de aanpak van de Europese
Commissie de positie van de afnemer, de klant, ook aan bod komt. Deze leden vragen
het kabinet of het bestrijden van de vraag naar uitbuiting, welke de voedingsbodem
is voor alle vormen van uitbuiting, op dit moment afdoende gewicht krijgt in de mensenhandel
aanpak. Welke aanvullende maatregelen ziet het kabinet voor zich om die voedingsbodem
weg te nemen? Deze leden roepen het kabinet op in de onderhandelingsinzet op dit punt
het belang van het slachtoffer voorop te stellen en niet te pleiten voor een afzwakking
van artikel 18a.
Antwoord
Het beleid is erop gericht om klanten bewust te maken van hun verantwoordelijkheden.
Zo heeft het kabinet het afgelopen jaar een integraal pakket aan uw Kamer gepresenteerd
dat ervoor moet zorgen dat klanten zich bewust zijn van hun rol.15 Met dit integrale pakket aan maatregelen komt er meer zicht op klantdaders en wordt
een heldere norm geformuleerd voor klanten die gebruik maken van betaalde seks. Als
onderdeel van dit pakket voert het CKM verder onderzoek uit naar klanten die seks
tegen betaling hebben gehad met slachtoffers jonger dan zestien jaar.16 Het onderzoek zal nader ingaan op klanten die seks kopen van een minderjarige en
onderzoekt in hoeverre kan worden gesproken van een kentering in de aanpak van dit
fenomeen sinds de Valkenburgse zedenzaak. Daarnaast wordt ingegaan op de achtergrond,
motieven en modus operandi van veroordeelde klanten en wordt gekeken naar de wijze
waarop de opsporing en vervolging van klanten van minderjarige slachtoffers vanuit
de opsporing wordt vormgegeven. De uitkomsten van het onderzoek worden binnenkort
verwacht.
In aanvulling op het wettelijk kader voor klanten van betaalde seks zijn klanten op
grond van artikel 273g van het Wetboek van Strafrecht sinds 1 januari 2022 ook strafbaar
als zij een seksuele dienst afnemen van een sekswerker van wie de verdachte weet of
ernstige reden heeft om te vermoeden dat hij of zij slachtoffer is van mensenhandel.
Bij twijfels over of wetenschap van misstanden wordt van de klant verwacht af te zien
van de seks tegen betaling. Om klanten over het wettelijk kader en verantwoord klantengedrag
te informeren, startte het Ministerie van Justitie en Veiligheid de campagne «Niet
alles is wat het lijkt».
Via artikel 18a stelt de Commissie voor dat lidstaten worden verplicht tot strafbaarstelling
van het gebruikmaken van diensten die het voorwerp zijn van uitbuiting, in de wetenschap
dat de dienstverlener het slachtoffer is van mensenhandel. Zoals reeds benoemd in
het fiche is het kabinet van oordeel dat maatregelen die strekken tot ontmoediging
en afname van de vraag naar diensten geleverd door slachtoffers van mensenhandel kunnen
bijdragen aan het voorkomen en bestrijden van mensenhandel. Echter, op dit moment
is het voor het kabinet onvoldoende duidelijk wat de Commissie voor ogen heeft als
het gaat om de reikwijdte van de voorgestelde strafbaarstelling. Het kabinet acht
het van essentieel belang dat deze bepaling voldoende wordt afgebakend zodat duidelijk
is in welke gevallen strafrechtelijke aansprakelijkheid kan worden gevestigd en het
duidelijk is dat er niet op meer gevallen strafrechtelijke aansprakelijkheid wordt
gevestigd dan nodig is voor het bestrijden van mensenhandel. Het kabinet zal de Commissie
vragen om het beoogde toepassingsbereik van de voorgestelde richtlijnbepaling te verduidelijken.
Pas nadat het kabinet zich een beeld heeft kunnen vormen van het beoogde toepassingsbereik
van die bepaling kan het zich – mede in het licht van de beoordeling van de proportionaliteit
alsook de handhaafbaarheid van de beoogde strafbaarstelling – een oordeel vormen over
de wenselijkheid van dit onderdeel van het herzieningsvoorstel. Indien het voorgestelde
artikel 18a over de strafbaarstelling van het gebruik van diensten van slachtoffers
van uitbuiting slechts burgers betreft die willens en wetens gebruik maken van een
dergelijke dienst, dan kan het kabinet zich hierin vinden.
Het kabinet ziet dan ook met belangstelling de discussie tegemoet binnen de Raad ten
aanzien van het voorstel van de Commissie dat ziet op de strafbaarstelling van het
gebruik van diensten van slachtoffers van overige vormen van uitbuiting (artikel 18a).
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of dit voorstel ook ruimte biedt om in
gesprek te gaan met landen waaruit mannen en vrouwen naar Nederland worden verhandeld
om te werken in de seksindustrie. Welke mogelijkheden ziet het kabinet om tot afspraken
te komen om in die landen mensenhandel aan te pakken en gemeenschappen weerbaarder
te maken?
Antwoord
Er vindt internationale samenwerking plaats op verschillende niveaus en tussen verschillende
partners. Zo wisselt politie actief kennis uit met partnerlanden op het gebied van
de aanpak mensenhandel en vice versa. Vanuit Nederland zijn drie Liaison Officers
geplaatst in de bron- en transitlanden Polen (met accreditatie Hongarije), Kroatië
(met accreditatie Slovenië, Bosnië-Herzegovina en Montenegro) en Italië die daar werkzaamheden
in het kader van preventie maar ook capaciteitsopbouw verrichten. Daarnaast wordt
ingezet om regionale samenwerking met derde landen te verbeteren, bijvoorbeeld via
Interpol.
Voorts is Nederland trekker van EMPACT Mensenhandel waarbij EU-landen samenwerken
om mensenhandel aan te pakken. Hierbij verwijst het kabinet ook naar het antwoord
op de vraag van de CDA-fractie over de resultaten van de internationale aanpak van
mensenhandel. Naast het genoemde PROMIS project worden via het COMPASS-programma van
de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) slachtoffers van mensenhandel ondersteund
met hulp en opvang. COMPASS is gericht op het beschermen van migranten, het tegengaan
van mensensmokkel en -handel, het vergroten van bewustzijn van de risico's van irreguliere
migratie en het faciliteren van vrijwillige terugkeer en herintegratie. Hiervoor werkt
IOM in 14 landen met migranten, hun families en gemeenschappen, evenals maatschappelijke
organisaties en overheden. Tenslotte vinden er ook verschillende concrete initiatieven
plaats gericht op preventie en voorlichting van en over slachtofferschap van mensenhandel.
Het kabinet verwijst naar de activiteiten van International Justice Mission17 en tevens naar een voorlichtingsproject gericht op (potentiële) slachtoffers van
mensenhandel in diverse bronlanden van mensenhandel (voor 2023 staan Moldavië, Hongarije,
Polen en Roemenië op de planning).
Vragen en opmerkingen van de leden van de Volt-fractie
De leden van de Volt-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor
de JBZ-Raad van 9 en 10 maart 2023 en het verslag van de informele JBZ-Raad van 26
en 27 januari 2023. Daarover hebben deze leden nog enkele vragen.
Allereerst stellen de leden van de Volt-fractie enkele vragen over het verslag van
de informele JBZ-Raad van 26 en 27 januari 2023. In de strijd tegen (grensoverschrijdende)
georganiseerde misdaad omschreef Europol georganiseerde misdaad als een goed georganiseerde
diensteneconomie die profiteert van gaten in de rechtshandhaving op nationaal niveau.
Daarom is een Europese aanpak essentieel. Deze leden delen die laatste opvatting.
Om de strijd tegen georganiseerde misdaad aan te pakken moet volgens Europol ook beter
gebruikt worden gemaakt van digitale middelen zoals nieuwe analysetools voor grote
datasets en moeten we opnieuw kijken naar digitale technieken zoals versleuteling.
De Europese Commissie onderstreept ook dat voor een effectieve misdaadbestrijding
de balans tussen privacy en veiligheid/effectieve rechtshandhaving dient te worden
hersteld. Kan het kabinet aangeven hoe zij deze opvatting heeft begrepen? Hoe is die
balans nu volgens het kabinet en welke maatregelen moeten er volgens haar worden genomen
om de balans te herstellen? Welke experts stelt het kabinet voor om onderzoek (naar
Zweeds initiatief) te laten doen? In de brief wordt geschreven dat een aantal lidstaten
het lastig vindt om de balans te vinden. Valt Nederland daaronder? Welke andere lidstaten
gaat het om? Welke lidstaten wezen op de samenwerking met de technologische industrie?
Wat bedoelden zij daarmee? Welk standpunt heeft Nederland uitgedragen met betrekking
tot end-to-end-encryptie en dataretentie?
Antwoord
De zoektocht naar een balans tussen privacy en effectieve misdaadbestrijding is van
alle tijden en ook actueel bij de digitale opsporing. Bij het vinden van een balans
moet goed gekeken worden naar de uitdagingen die het digitale domein vormt voor de
effectieve misdaadbestrijding. De uitdagingen waar de opsporing voor staat in het
digitale domein zijn uiteengezet in de brief inzake de integrale aanpak cybercrime
van 4 november 2022.18 Indien maatregelen voor een effectievere rechtshandhaving worden overwogen worden
daarin ook de proportionaliteit en subsidiariteit meegenomen. Deze zoektocht naar
een balans is een continu proces wanneer men gelijke tred wil houden met actuele ontwikkelen.
Voor wat betreft het sturen van experts naar het Zweedse initiatief is het te vroeg
in het proces om daar een uitspraak over te doen.
Het vinden of behouden van een balans is erg lastig, bijvoorbeeld omdat ontwikkelingen
in het digitale domein elkaar snel opvolgen en betrokken belangen als een effectieve
rechtshandhaving, cybersecurity en fundamentele rechten (waaronder privacy) zwaarwegend
en legitiem zijn. Het kabinet kan geen uitspraken doen over opvattingen van andere
lidstaten hierover. Voor wat betreft end-to-end encryptie kan het kabinet vermelden
dat het toegang krijgen tot data, ook versleutelde, belangrijk is voor de opsporing,
zonder de voordelen van encryptie te verliezen. Nederland vindt het daarbij van groot
belang dat wetsvoorstellen end-to-end-encryptie niet onmogelijk maken, conform de
motie Van Raan19, en verwelkomt onderzoek hieromtrent.
Met betrekking tot end-to-end-encryptie geeft Nederland aan dat het van belang is
om vat te krijgen op versleutelde data zonder dat de voordelen van encryptie verloren
gaan. De leden van de Volt-fractie zijn echter niet bekend met maatregelen die ontsleutelen
van informatie mogelijk maken en tegelijkertijd geen afbreuk doen aan het in stand
houden van end-to-end-encryptie. Deelt het kabinet de opvatting van deze leden dat
hier tegenstrijdigheid aanwezig is? Zo nee, kan zij een toelichting geven aan welk
type maatregelen gedacht wordt?
Antwoord
Er zijn verschillende voorbeelden om data te ontsleutelen en (end-to-end) encryptie
in stand te houden. Bijvoorbeeld via het toegang verkrijgen tot inbeslaggenomen geautomatiseerde
werken of de bevoegdheid tot het heimelijk en op afstand binnendringen in een geautomatiseerd
werk. Deze bevoegdheid is recent geëvalueerd en uw Kamer ontvangt in het voorjaar
2023 een beleidsreactie op deze evaluatie.20 Tevens is uw Kamer bekend met de inventarisatie naar rechtmatige toegang tot versleutelde
informatie.21 Meest recent is specifiek over end-to-end encryptie met uw Kamer gecommuniceerd in
de brief waarin bekend werd gemaakt hoe het kabinet uitvoering geeft aan de motie
Van Raan van 23 september 2022.22 Er zijn geen nieuwe ontwikkelingen ten opzichte van wat in deze laatste brief staat
vermeld.
De leden van de Volt-fractie vragen of het kabinet kennisgenomen heeft van het artikel
van Carnegie: «Moving the Encryption Policy Conversation Forward»23. Hierin wordt gesteld dat technologie-onafhankelijke oplossingen om wettelijk toegang
te krijgen tot versleutelde gegevens, zonder de beveiliging te verzwakken, de komende
tijd niet verwacht worden. Om verder te komen met het ontwikkelen van beleid zouden
we het probleem nader moeten analyseren, om vervolgens in specifieke gevallen te kijken
naar welke technologische oplossingen voorhanden zijn en om per geval een afweging
te maken. Deelt het kabinet deze opvatting? Zo ja, hoe gaat zij hier invulling aan
geven? Verder vragen deze leden welke waarden het kabinet meeweegt bij het beoordelen
of alternatieven voor het beperken van encryptie proportioneel zijn.
Antwoord
Deze manier van werken wordt reeds gehanteerd in de inventarisatie naar rechtmatige
toegang tot versleutelde informatie.24 Het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum doet onderzoek naar de impact
van encryptie in de opsporing en het kabinet verwacht dit rapport vroeg in het jaar
met uw Kamer te kunnen delen.25 Tevens kunnen binnen de inventarisatie technische mogelijkheden voor rechtmatige
toegang tot versleutelde informatie worden onderzocht om vervolgens de voor- en nadelen
van die mogelijkheden voor alle bovengenoemde betrokken (zwaarwegende) belangen te
analyseren. Hierbij worden oplossingen niet bij voorbaat uitgesloten, wel wordt tijdens
deze inventarisatie expliciet de mogelijkheid opengehouden dat er geen proportionele
oplossing zal zijn waardoor voortgang op dat moment niet prudent is. Daarbovenop worden
in de afweging de effectiviteit van alternatieve bevoegdheden meegenomen en mogelijke
verbeteringen in de effectiviteit daarvan. Zoals de bevoegdheid tot het heimelijk
en op afstand binnendringen in een geautomatiseerd werk. Ook bij het afwegen van alternatieven
worden belangen zoals de rechtshandhaving, cybersecurity en fundamentele rechten (waaronder
privacy) meegewogen.
De leden van de Volt-fractie hebben ook kennisgenomen van de BNC-fiches ten aanzien
van de Advance Passenger Information (API). Het kabinet schrijft dat zij de nieuwe
API-Verordeningen wil inzetten om meer grip te krijgen op secundaire migratiestromen.
Hoe verhoudt deze intensivering van het toezicht op passagiersstromen en gegevensverwerking
zich tot het recht op asiel en het recht op bescherming van persoonsgegevens en privéleven
van de betrokken personen? Daarnaast vragen deze leden het kabinet om nader uiteen
te zetten, het liefst aan de hand van voorbeelden, waarom het volgens haar nodig is
om de reikwijdte van de API-verordeningen uit te breiden naar intra-EU vluchten. Hoe
denken andere lidstaten over dit voorstel?
De leden van de Volt-fractie vragen welke waarborgen volgens het kabinet ingebouwd
moeten worden om deze verwerkingen mogelijk te maken zonder inbreuk te maken op het
recht op bescherming van persoonsgegevens en het recht op privéleven. Welke afweging
maakt het kabinet bij de keuze om de reikwijdte uit te willen breiden naar andere
vervoersmodaliteiten, zoals trein- en busverkeer? Hoe verhoudt deze wens tot uitbreiding,
die mede wordt ingegeven door het behalen van klimaatdoelstellingen, zich tot het
recht op bescherming van de hiervoor genoemde grondrechten? Hoe denkt het kabinet
dat deze gewenste uitbreiding zal bijdragen aan het behalen van de klimaatdoelstellingen?
Wat zijn de standpunten van andere lidstaten met betrekking tot dit voorstel?
Antwoord
Het kabinet merkt op dat de huidige API-richtlijn omgezet wordt in twee API-verordeningen,
respectievelijk voor grensbewaking en rechtshandhaving. Ten aanzien van de reikwijdte
van de API-grensbewaking onderzoekt het kabinet of het mogelijk is API-data voor trein-
en busverkeer toe te passen dat veelal intra-EU plaatsvindt. Mede ingegeven door de
klimaatambities kunnen reizigers in de toekomst steeds meer gebruik maken van internationaal
bus- en treinverkeer waarbij ook in deze segmenten het opportuun is om efficiënte
en effectieve uit controles uit te oefenen, conform daarbij vigerende wettelijke kaders
en grondrechten. Wat betreft de afweging inzake recht op bescherming van persoonsgegevens
en het recht op privéleven moeten de kaders van de Algemene verordening gegevensbescherming
in acht worden genomen en passende waarborgen worden geboden. De bespreking met andere
lidstaten bevindt zich nog in de beginfase. De uitkomsten zullen gedeeld worden met
uw Kamer.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H. Kat, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
I. van Tilburg, adjunct-griffier