Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de Kabinetsreactie op de Atlas van afgehaakt Nederland (Kamerstuk 36200-VII-17)
36 200 VII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2023
Nr. 147
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 20 januari 2023
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft een aantal
vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
over de brief van 10 oktober 2022 over de Kabinetsreactie op de Atlas van afgehaakt
Nederland (Kamerstuk 36 200 VII, nr. 17).
De vragen en opmerkingen zijn op 2 december 2022 aan de Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties voorgelegd. Bij brief van 18 januari 2023 zijn de vragen
beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Hagen
Adjunct-griffier van de commissie, Muller
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
1. De schrijvers van de Atlas beschrijven de «burgerschapszone». Het kabinet wil daar
nader onderzoek naar laten doen. Maar vallen daar nu al lessen uit te trekken? Zo
ja, welke zijn dat dan? Wat zou het kabinet daarmee willen? Graag krijgen deze leden
een reactie.
Antwoord
Een belangwekkende observatie uit de Atlas is dat er in het land gebieden zijn waar
burgers meer meedoen in de democratie in de zin van stemmen en participatie dan in
andere gebieden die vergelijkbaar zijn wat betreft opleiding, inkomen en gezondheid.
Het doel van nader onderzoek naar dat gegeven is inderdaad om daar lessen uit te trekken.
Ervaren inwoners daar een sterkere gemeenschapszin en sociale cohesie, waardoor het
ook vanzelfsprekend is om een bijdrage te leveren aan de democratische gemeenschap?
Scoort het gebied hoog op andere indicatoren van de brede welvaart, zoals het CBS
dat meet? Zijn er factoren, die maken dat inwoners van die gebieden meer regie over
hun eigen leven ervaren? Zijn de verschillen die men binnen die gebieden ervaart op
het terrein van inkomen, opleiding en gezondheid wellicht kleiner dan elders, zodat
de interne tegenstellingen geringer zijn? Vanuit het oogpunt van beleid is daarbij
de meest relevante vraag of verklaringen die worden gevonden, te beïnvloeden zijn
door overheden of dat dit vooral autonome verklaringen zijn. In het eerste geval levert
een en ander een handelingsperspectief op voor overheden in andere gebieden waar veel
burgers «afhaken» of dit dreigen te doen.
2. Er moet aandacht zijn voor «ongewenste maatschappelijke scheidslijnen». De Minister
schrijft dat naast de overheid ook anderen daarbij een rol in het maatschappelijk
leven van alledag spelen, zoals allerlei organisaties, maar ook individuele burgers
in hun onderlinge relaties. Dat spreekt de leden van de VVD-fractie aan. Niet alleen
de overheid heeft hierin een verantwoordelijkheid, maar ook de inwoners van Nederland
zelf hebben een verantwoordelijkheid. Hoe ziet het kabinet dat, zo vragen deze leden.
Antwoord
Zoals de kabinetsreactie op de Atlas al aangeeft, vormt het bestaan en de gevolgen
van ongewenste maatschappelijke scheidslijnen een hardnekkige kwestie. Niet alle maatschappelijke
verschillen zijn een probleem, noch zijn zij helemaal vermijdbaar. Maar het kan niet
zo zijn dat inkomen, opleiding of gezondheid doorslaggevend zijn voor de verbondenheid
met de gemeenschap en de democratie.
Juist door de hardnekkigheid van deze kwestie is de overheid niet de enige speler
die hierin een rol heeft. Werkgevers, vakbonden, instellingen in zorg en welzijn,
onderwijsinstellingen en individuele docenten, verenigingen en buurtgenoten kunnen
bijdragen aan kansen van mensen én aan de sociale cohesie. Beide zijn elementen die
kunnen voorkomen dat burgers afhaken. Tenslotte hebben burgers ook een eigen verantwoordelijkheid
om hun leven vorm te geven.
3. In de brief van de Minister wordt aangegeven dat meerdere bewindslieden een bijdrage
leveren aan een oplossing van de geconstateerde problematiek uit de Atlas. De leden
van de VVD-fractie vragen op welke manier de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
zorgt voor coördinatie in de »follow-up» en op welke wijze de Minister stuurt op een
integrale aanpak.
Antwoord
De problematiek/uitdagingen die zijn geschetst in de Atlas, alsmede de acties die
worden ondernomen, zijn besproken en afgestemd binnen het kabinet in het kader van
de kabinetsreactie. Met de genoemde acties en maatregelen is het kabinet ervan overtuigd
dat de nodige stappen worden gezet om de uitdagingen die in de Atlas zijn geschetst
op te pakken.
Elke betrokken bewindspersoon is vanuit zijn of haar eigen verantwoordelijkheid betrokken
bij de voortgang en follow-up van de aangekondigde acties en maatregelen en hierop
aanspreekbaar.
4. Deze leden wachten de uitkomsten van de verdiepende onderzoeken naar de verklaringen
voor de lage opkomst bij de gemeenteraadsverkiezingen af. Hopelijk bieden de resultaten
aanknopingspunten om de opkomst bij verkiezingen in de nabije toekomst te verhogen.
Antwoord
De uitkomsten van het verdiepende onderzoek naar de opkomst bij de gemeenteraadsverkiezingen
in maart 2022 heb ik op 10 oktober jl. aan uw Kamer aangeboden (zie Kamerstuk 35 165, nr. 51).
Uit het onderzoek naar de opkomst bij de gemeenteraadsverkiezingen komt naar voren
dat de lage opkomst en het niet-stemmen bij de gemeenteraadsverkiezingen vooral bepaald
wordt door structurele factoren: de mate van politieke interesse, kennis over de verkiezing,
het belang dat kiezers hechten aan een verkiezing, vertrouwen in de politiek, in combinatie
met dat veel mensen het moeilijk vinden om een keuze te maken tussen partijen. De
motieven van mensen om wel of niet te stemmen, zijn volgens de onderzoekers heel «gelaagd»
en gevarieerd. In algemene zin zijn de «kosten» in termen van tijd en moeite om te
kiezen en te stemmen voor veel mensen bij lokale verkiezingen te hoog. Daarbij valt
op dat een groot deel van de kiesgerechtigden bij sommige verkiezingen wel stemt,
en bij sommige verkiezingen niet. Deze groep wordt ook wel situationele niet-stemmers
genoemd. Ongeveer een derde van de groep niet-stemmers stemt structureel niet, of
nooit lokaal.
Het onderzoek laat helder zien dat de lage opkomst ook een uiting is van een gebrek
aan vertrouwen in het functioneren van de overheid en de politiek. In mijn appreciatie
op het onderzoek schrijf ik dat het voor het bevorderen van de opkomst bij de verkiezingen
een blijvende inspanning vergt van de overheid en de politiek om vertrouwen van de
kiezer te herstellen. Mensen moeten zich beschermd en gezien voelen, anders verliest
de democratie aan draagvlak. Richting de aankomende provinciale staten- en waterschapsverkiezingen
zet ik me ervoor in dat in de komende communicatiecampagne het belang van deze vertegenwoordigende
organen en het belang van stemmen bij deze verkiezingen voor het voetlicht wordt gebracht.
Om de opkomst onder praktisch opgeleide jongeren te verhogen wil ik, samen met de
Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en voor Primair en Voortgezet Onderwijs
verkennen hoe het burgerschapsonderwijs in het voortgezet onderwijs en op mbo-scholen
een bijdrage kan leveren aan vroegtijdige betrokkenheid bij het democratisch proces.
Ik blijf me daarbij inzetten voor gerichte communicatie op alle jongeren om te gaan
stemmen.
5. In de brief van de Minister wordt ingegaan op de «Maatschappelijke Impact Analyse»
van voorgenomen beleid. Dit instrument zal worden ingezet om vooraf het goede gesprek
te voeren over de maatschappelijke gevolgen van beleid. Was dat voorheen dan geen
onderdeel bij het ontwikkelen van beleid? Waarom specifiek een Maatschappelijke Impact
Analyse? Zou dat geen onderdeel van de uitvoeringstoets moeten zijn en later in de
fase ook van de invoeringstoets? Zien we straks door de bomen het bos nog wel als
het gaat om alle toetsen en analyses die worden uitgevoerd? Zij vragen het kabinet
hierop in te gaan.
Antwoord
Het inschatten van de maatschappelijke impact is vanzelfsprekend ook nu al onderdeel
van elk beleidstraject. De «Maatschappelijke Impact Analyse» is een hulpmiddel om
het gesprek hierover gestructureerd te voeren. Het biedt een overzicht van de diverse
dimensies van sociale cohesie (zoals participatie of vertrouwen) en reikt vragen aan
voor de dialoog hierover. Dit kan beleidsmakers helpen bij de beleidsontwikkeling,
bij het betrekken van de juiste stakeholders en bij de communicatie. De uitvoeringstoets
decentrale overheden (UDO) en invoeringstoets leveren uitspraken op over de uitvoerbaarheid
van beleid; deze toets heeft een ander karakter in de beleidsvoorbereiding. Het biedt
een extra mogelijkheid tot zelfreflectie op de maatschappelijke impact. Waar behoefte
is aan een stevige toetsing van maatschappelijk impact ook in financiële termen, bijvoorbeeld
van grote infrastructurele projecten, bestaat tenslotte de Maatschappelijke Kosten-
en Batenanalyse (MKBA).
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
6. De leden van de D66-fractie staan positief tegenover de intenties van verschillende
programma’s, maar vragen aan de Minister om te reflecteren op de structurele impact
die deze programma’s hebben op gemeenschappen in kwetsbare gebieden. In hoeverre biedt
incidenteel geld een oplossing voor problemen die een structureel karakter hebben?
Daarnaast constateren deze leden dat veel van de doelstellingen uit de verschillende
programma’s elkaar overlappen. Zij vragen de Minister te reflecteren op de doelmatigheid
en de mate van samenhang van deze programma’s.
Antwoord
De verschillende programma’s (Regio Deals, Leefbaarheid en veiligheid, Regio’s aan
de grens, Agenda Stad) zien toe op verschillende onderwerpen en gebieden in Nederland.
De programma’s kennen weliswaar afzonderlijke doelstellingen, maar ze zijn wel aanvullend
aan elkaar. Om die reden zijn de verschillende programma’s organisatorisch ook bij
elkaar ondergebracht binnen het Ministerie van BZK. De programma’s hebben allen met
elkaar gemeen dat ze heel nadrukkelijk gezamenlijk met de verschillende regio’s, steden
en hun bestuurlijke vertegenwoordigers worden uitgevoerd. De opgaven uit de regio’s
staan nadrukkelijk voorop. De regio’s zelf bepalen daarvoor in belangrijke mate de
agenda. Vanzelfsprekend gaat dat in goed overleg en samenwerking met het Rijk.
Alhoewel geld een belangrijk instrument is, is dat zeker niet het enige dat wordt
ingezet voor de opgaven in de regio’s en specifiek kwetsbare wijken en gebieden. De
inzet bestaat uit een combinatie van financiële impulsen, gebiedsgerichte aanpak,
innovatieve oplossingen voor opgaven waar regio’s voor aan de lat staan en versterking
van de interbestuurlijke en grensoverschrijdende samenwerking.
Om opgaven gebiedsgericht in kwetsbare gebieden aan te kunnen pakken, heeft het kabinet
regio deals ingesteld. Daarmee zijn gedurende de kabinetsperiode financiële middelen
beschikbaar waarmee beoogd wordt structurele effecten te bewerkstelligen. De intentie
is om de Regio Deals als vliegwiel te laten functioneren voor samenwerking in de regio.
Uit een tussentijdse evaluatie van Lysias Advies komt ook naar voren dat o.a. het
opgavegerichte en bottom-up proces om tot integrale deals te komen, heeft geleid tot
een positieve prikkel voor samenwerking in en met de regio.
7. De leden van de D66-fractie zijn verder van mening dat voorzieningen in regio’s
en gemeenten de basis zouden moeten vormen voor de financiële bijdragen vanuit het
Rijk. Deze leden vragen of de Minister bereid is in kaart te brengen wat de basisvoorzieningen
zouden moeten zijn in een bepaald gebied of per x aantal inwoners (dus scholen, huisarts,
OV, pinautomaat, brievenbus). Op dit moment leunt de aanwezigheid van basale voorzieningen
te veel op het «businessmodel» waarbij centralisatie het uitgangspunt is. Deze leden
vinden dat sommige van de bovengenoemde voorzieningen zo basaal zijn, dat in het kader
van leefbaarheid het eigenlijk vanzelfsprekend moet zijn om deze gewoon beschikbaar
te stellen ook al is het volgens het businessmodel niet helemaal rendabel. Hierdoor
verminderen we de uitstroom uit die gebieden, verbeteren wij het welzijn van burgers
en winnen we het vertrouwen weer terug. Zij vragen aan de Minister om op deze visie
te reflecteren.
8. De leden van de D66-fractie vragen verder aan de Minister of die bereid is het
gemeentefonds, of andere structurele financiën zodanig aan te passen dat dit op termijn
mogelijk is.
Antwoord vraag 7 en 8
De financiering vanuit het gemeentefonds is gebaseerd op het uitgangspunt dat gemeenten,
uitgaande van een gelijke belastingdruk, een gelijk voorzieningenniveau kunnen realiseren.
Vanuit deze gelijke financiële uitgangspositie kunnen gemeenten zelf keuzes maken
welk voorzieningenniveau zij daadwerkelijk willen realiseren en welke middelen zij
hiervoor beschikbaar willen stellen. De middelen uit het gemeentefonds zijn vrij besteedbaar.
Het is uiteindelijk aan de lokale democratie (gemeenteraad) hoe de middelen uit het
gemeentefonds daadwerkelijk besteed worden.
Het voorzieningenniveau is één van de onderdelen van de ervaren leefbaarheid waar
de vragenstellers aan refereren. Het eenduidig meten van het voorzieningenniveau voor
inwoners is, zoals ik heb gemeld in mijn Kamerbrief d.d. 28 maart 2022 (Kamerstuk
35 925 B, nr. 20), een complexe opgave. Gemeenten hebben een open huishouding en bepalen dus zelf,
binnen wettelijke kaders, welke beleidsdoelen ze stellen en hoe ze die invullen. Dit
alles maakt dat er geen eenduidige wijze is om het voorzieningenniveau op een betrouwbare
en vergelijkbare manier te vatten. Een gemeente kan bijvoorbeeld een bibliotheek sluiten,
maar de functie hiervan verplaatsen naar een buurthuis. Dit kan voor inwoners ook
een verbetering zijn, gelet op nabijheid van voorzieningen.
9. De leden zijn van mening dat de problematiek rondom armoede niet alleen in Europees
Nederland afspeelt, maar ook in Caribisch Nederland en dat vraagt ook voor de inwoners
daar om concrete doelstellingen. Zij vragen aan de Minister of de vijf punten die
worden aangehaald in de kabinetsreactie (p. 12) ook van toepassing zijn op Caribisch
Nederland. Deze leden vragen of net als in Europees Nederland een samenhangend pakket
aan maatregelen is geformuleerd waarbij de behoeften van de mensen centraal zijn gesteld.
Zo nee, kan de Minister nader toelichten waarom niet?
Antwoord
In Caribisch Nederland is de armoedeproblematiek groot. Ook voor inwoners van Bonaire,
Sint-Eustatius en Saba wil het kabinet, net als voor inwoners van Europees Nederland,
de bestaanszekerheid versterken. De vijf punten die worden aangehaald in de Kabinetsreactie
zijn ook voor de aanpak van geldzorgen, armoede en schulden in Caribisch Nederland
leidend. Hierbij kijkt het Kabinet wat in Caribisch Nederland nodig is en werkt.
Voor Caribisch Nederland werkt het kabinet toe naar een sociaal minimum. In 2023 zal
een onafhankelijke commissie onderzoek doen naar de hoogte van een sociaal minimum
voor Caribisch Nederland. Per 1 januari 2023 zijn het wettelijk minimumloon en de
minimumuitkeringen in Caribisch Nederland verhoogd. Over andere maatregelen die het
kabinet treft, mede in het licht van de in de kabinetsreactie genoemde punten, heeft
de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen u eerder geïnformeerd in
de Voortgangsrapportage ijkpunt sociaal minimum Caribisch Nederland 2022 (Kamerstuk
36 200 IV, nr. 7).
10. Daarnaast zijn de leden van de D66-fractie van mening dat alle burgers in Nederland
te allen tijde moeten kunnen vertrouwen op toegang tot kwalitatieve zorg. Deze leden
vinden het onacceptabel dat niet iedereen een gelijke kans heeft op gezondheid. Zij
vragen de Minister of bij de aanpak om gezondheidsachterstanden terug te dringen ook
nader toegelicht kan worden op welke wijze het kabinet van plan is om discriminatie
in de zorg te bestrijden.
Antwoord
In 2022 heeft het Ministerie van VWS voor zijn beleidsterrein een brede aanpak discriminatie
en gelijke kansen gestart. Binnen deze aanpak wordt er gewerkt aan vraagstukken over
discriminatie in de zorg, welzijn en sport. Zo wordt er gewerkt aan het opzetten van
een panel van ervaringsdeskundigen, dat geraadpleegd kan worden op het gebied van
discriminatie in de zorg, welzijn en sport. Tevens wordt er onderzoek gedaan naar
de problematiek van discriminatie in de zorg. Deze resultaten moeten inzichten geven
voor een daaropvolgend landelijk onderzoek naar discriminatie en gelijke kansen in
de zorg, welzijn en sport dat in het voorjaar van 2023 start. De Tweede Kamer wordt
voor de zomer van 2023 geïnformeerd over de stand van zaken van de VWS-brede aanpak
discriminatie en gelijke kansen.
Parallel aan deze aanpak op het terrein van discriminatie en gelijke kansen wordt
de Stichting Pharos in het kader van het terugdringen van gezondheidsachterstanden
gesubsidieerd om blijvend aandacht te besteden aan diezelfde thematiek. Deze organisatie
brengt de invloed van langdurig ervaren discriminatie op gezondheidsverschillen breed
onder de aandacht bij zorg en welzijn-medewerkers, en faciliteert daarbij een netwerk
van (zorg)organisaties die discriminatie en (onbewuste) vooroordelen in de zorg aan
de kaak willen stellen en hierop actie ondernemen.
11. De leden zijn van mening dat een inclusief bestuur alleen kan functioneren in
een sociaal veilige werkomgeving. Dat zorgt ervoor dat ondervertegenwoordigde groepen
niet alleen instromen maar ook kunnen doorstromen binnen het Rijk en alle andere lagen
van overheid. Is de Minister tevreden over het instroom- en doorstroombeleid van het
Rijk? Bij welke groep blijft de ondervertegenwoordiging op hetzelfde niveau en kan
de Minister dit nader toelichten?
Antwoord
Diversiteit en inclusie is een belangrijk onderwerp binnen het Rijk. Zoals ook geformuleerd
in het Strategisch Personeelsbeleid Rijk 2025 (Kamerstuk 31 490, nr. 243), zet ik in op een inclusieve overheidsorganisatie met divers samengestelde teams,
en meer diversiteit in met name de hogere schalen.
Rijksbreed zijn positieve ontwikkelingen te zien op het gebied van de doelstellingen
voor de samenstelling van het personeelsbestand. Tegelijkertijd worden de gestelde
ambities nog niet gehaald. Er zijn diverse Rijksbrede maatregelen, initiatieven en
samenwerkingen om de diversiteitsdoelstellingen verder te brengen, waaronder op het
gebied in- en doorstroom. Enkele voorbeelden:
• Om meer gelijkwaardige kansen te creëren tijdens het selectieproces wordt momenteel
een breed pakket aan maatregelen gericht op breed werven en objectief selecteren uitgewerkt,
mede naar aanleiding van de motie van het lid Azarkan (Kamerstuk 29 544, nr. 1125). De Tweede Kamer wordt hier begin volgend jaar over geïnformeerd.
• Met een reeks programma’s wordt de doorstroming van het zittende personeel naar functies
in hogere schalen bevorderd, o.a. talentontwikkelingsprogramma’s voor schalen 12 –
14 en beginnend leidinggevenden en het programma cross-coaching.
• Op het gebied van genderdiversiteit is in 2021 is naar aanleiding van het SER-advies
«Diversiteit in de top, tijd voor versnelling» vastgesteld dat het Rijk inzet op een
evenredige verdeling van mannen en vrouwen in hogere managementfuncties: 45% – 55%
vrouwen in (sub)topfuncties in 2026. Voor de groep van ABD-functies zijn we hard op
weg om deze ambitie te halen (42% in 2021), terwijl er voor de niet-ABD topfuncties
nog een langere weg te gaan is. Naast de aandacht voor instroom werken departementen
ook aan doorstroming, onder meer via kennisuitwisseling en specifieke mentoringprogramma’s.
• Op het gebied van culturele diversiteit is er sprake van een gestage groei. Het aandeel
medewerkers met een niet-westerse migratieachtergrond over het geheel van de Rijksdienst
is bijvoorbeeld gestegen van 12,5% in 2020 naar 13,2% in 2021. Momenteel worden maatregelen
voorbereid om hier versnelling in te brengen, met name in de hoge schalen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
12. De Minister voegt daar terecht aan toe dat het van belang is dat we waarmaken
wat we toezeggen en niet meer beloven dan we kunnen waarmaken. Deze leden vragen hoe
de Kamer kan beoordelen of dit consequent gedaan gaat worden. Hoe gaan de inwoners
dit merken? Is de Minister bijvoorbeeld van plan het rapportagestelstel hierop aan
te passen?
Antwoord
Het coalitieakkoord kenmerkt het huidige tijdgewricht in de behoefte aan een overheid
die betrouwbaar, dienstbaar, nabij en rechtvaardig is. Het kabinet werkt daarom aan
een sturingsfilosofie, waarin deze waarden worden uitgedragen. Het perspectief van
de samenleving op de publieke dienstverlening vereist een andere manier van sturen
en verantwoorden, waarbij ruimte moet zijn ook voor andere manieren van sturen dan
de klassieke verticale sturing vanuit politiek en beleid. Een manier van overheidssturing,
die meer ruimte biedt voor initiatief van en vertrouwen in de professional. BZK werkt
aan de ontwikkeling van een sturingsfilosofie voor de centrale overheid die meer focus
legt op publieke waarde en de inhoudelijke principes van goed overheidsbestuur.
13. De leden van de CDA-fractie constateren dat er veel aandacht is voor de verschillen.
Deze leden vragen of er ook inzicht is in gedeelde waarden. Deelt de Minister de mening
dat het soms gemakkelijker is elkaar daarop te vinden?
Antwoord
Uit het meest recente Continu Onderzoek Burgerperspectieven van het SCP blijkt dat
er in ieder geval gedeelde zorgen zijn.1 Burgers maken zich zorgen over polarisatie en onderlinge verhoudingen en omgang.
In 2021 liet het SCP kwalitatief onderzoek doen naar de waarden die mensen belangrijk
vinden in het samenleven.2 De waarden die het meest dichtbij mensen staan zijn tolerantie, vertrouwen, respect,
gelijkwaardigheid, vrijheid, rechtvaardigheid, veiligheid en eigenheid. Meer concreet
gaat het erom:
– dat mensen de ruimte hebben om zichzelf te kunnen zijn en hun eigen leven te leiden
op een manier die bij hen past (eigenheid, vrijheid, veiligheid)
– dat mensen elkaar daar ook de ruimte voor laten, op een actieve manier, door elkaar
te accepteren zoals ze zijn, rekening te houden met elkaar en elkaar waar nodig zelfs
te steunen (tolerantie)
– dat er onderling respect is voor elkaar, dat mensen elkaar zien en dat mensen op elkaar
durven te vertrouwen (respect, vertrouwen)
– dat er gelijkwaardigheid en rechtvaardigheid is: iedereen krijgt kansen, die mogen
verschillen van elkaar, maar niet te veel en er is een bepaalde mate van solidariteit
binnen en tussen groepen (gelijkwaardigheid, rechtvaardigheid).
Dit betekent dat er op een zeker abstractieniveau inderdaad wel degelijk gedeelde
waarden zijn waarop men elkaar vindt. Op het moment dat mensen echter het gevoel krijgen
dat deze waarden in de praktijk in de samenleving niet zichtbaar zijn, draagt dit
bij aan het risico van «afhaken».
14. De Minister kondigt aan dat zij onder andere in overleg met het Sociaal en Cultureel
Planbureau zal bezien welk vervolgonderzoek zinvol is. Deze leden vragen of de Minister
het onderzoek kent dat Twente Board heeft laten doen naar brede welvaart (genaamd
het «Bruto Twents Geluk»)? Zou het een idee zijn een dergelijk onderzoek in iedere
provincie te laten doen, zo vragen zij.
Antwoord
Het door u genoemde onderzoek vertoont grote overeenkomsten met de Regionale monitor
Brede Welvaart die het CBS jaarlijks uitvoert. In de regionale Monitor Brede Welvaart
wordt de brede welvaart van gemeentes, provincies en COROP-gebieden in kaart gebracht.
Aan de hand van 42 indicatoren geeft de monitor een breed en divers beeld van de staat
en ontwikkeling van de regionale samenleving. Dit biedt informatie voor beleidsontwikkeling,
met name binnen de gebieden zelf.
15. Het kabinet erkent de rol die anderen dan de overheid spelen in het maatschappelijk
leven van alledag en noemt daarbij onder meer het maatschappelijk middenveld en vrijwilligersorganisaties.
Is de Minister het met de leden van de CDA-fractie eens, dat wetten en regels aan
de voorkant beter getoetst moeten worden op bijvoorbeeld nadelige uitwerking voor
vrijwilligers en verenigingen? Welke mogelijkheden ziet de Minister hiervoor?
Antwoord
Ik hecht veel waarde aan de rol van anderen dan de overheid in het maatschappelijk
leven van alledag. Het maatschappelijk middenveld maar ook vrijwilligersorganisaties
en bewonersinitiatieven dragen in belangrijke mate bij aan het (sociale) leefklimaat
van ons land. Wet- en regelgeving die nadelig uitwerkt voor het functioneren van deze
partijen moet om die reden beter getoetst worden voor die van kracht wordt.
Rijksbreed kunnen we in onze reguliere beleidsprocessen bewustwording, kennis en vaardigheden
ontwikkelen op de vraag waarom, hoe en wanneer we de samenleving tijdig en goed kunnen
betrekken. In het nieuwe beleidskompas, ontwikkeld door het Ministerie van J&V, en
in het Rijksbrede e-learning en opleidingsaanbod komt daar meer aandacht voor.
16. Het kabinet wil met verschillende initiatieven de positie van jongeren in de democratie
versterken, zodat besluitvormers beter rekening kunnen houden met de gevolgen van
beleidskeuzes voor jongeren en toekomstige generaties. De leden van de CDA-fractie
vragen de Minister in dit verband ook aandacht te besteden aan de diverse jongerenraden.
Antwoord
In het kader van de gesprekken over de motie van de leden Bromet en Inge van Dijk
is ook gesproken met leden van jongerenraden. Op zeer korte termijn wordt een brief
naar de Tweede Kamer gestuurd over de uitvoering van de motie van de leden Bromet
en Inge van Dijk (Kamerstuk 35 925 VII, nr. 22).
17. Deze leden zijn het met het kabinet eens, dat de producten en diensten van de
overheid op eenvoudige wijze toegankelijk moeten zijn voor iedereen, op maat, digitaal
en persoonlijk. Zij vragen wanneer inwoners hier echt iets van merken.
Antwoord
Publieke dienstverlening wordt momenteel zo ingericht dat burgers hier gemakkelijk
gebruik van kunnen maken. Levensgebeurtenissen waarin mensen zich bevinden staan hierbij
centraal, niet de processen en organisatie van de overheid. Mensen kunnen altijd zelf
kiezen via welk kanaal (digitaal, telefonisch of fysiek) ze gebruik willen maken van
de dienstverlening. En ze worden daar geholpen. Met het wetsvoorstel Wet elektronisch
bestuurlijk verkeer, dat momenteel in de Eerste Kamer ligt3, wordt bovendien in artikel 2:1 van de Awb een zorgplicht ingevoerd voor bestuursorganen
om passende ondersteuning te bieden aan mensen bij het elektronisch verkeer met de
overheid. Mijn ministerie ondersteunt gemeenten en uitvoeringsorganisaties bij de
invoering hiervan.
De gemeente Amsterdam begint eind dit jaar in samenwerking met uitvoeringsorganisaties
en sociaal raadslieden met een fysieke ingang op afspraak op de locaties Noord, Zuidoost
en West. De gemeenten Utrecht en Enschede starten in 2023 ook met zo’n loket. Op deze
manier kijken we wat goed werkt en dat wordt meteen toegepast en ingevoerd.
Nu al kunnen mensen op rijksoverheid.nl voor dertig levensgebeurtenissen een persoonlijk
overzicht samenstellen. Alles wat je moet regelen met de overheid of waar je recht
op hebt, wordt door het beantwoorden van een beperkt aantal vragen voor je op een
rijtje gezet. Bijvoorbeeld als je een woning gaat huren, een samenlevingscontract
afsluit of een kind wil adopteren.
Daarnaast wordt gewerkt aan de (door)ontwikkeling van een landelijke website inclusief
contactfunctionaliteit over publieke dienstverlening, waar informatie in samenhang
wordt aangeboden op basis van levensgebeurtenissen van mensen.
18. Deze leden vragen op welke manier het kabinet investeert in het vakmanschap van
gemeenteambtenaren die wetten moeten uitvoeren? Wat doet het kabinet om de uitvoeringskracht
van gemeenten te borgen en te versterken? Heeft het kabinet speciaal oog voor de uitvoeringskracht
in middelgrote en kleinere gemeenten? Welke rol speelt de Uitvoerbaarheidstoets Decentrale
Overheden (UDO) hierbij? Zij constateren dat gemeenten voor inwoners het gezicht zijn
van «één overheid», terwijl ze weinig beleidsvrijheid hebben om Rijksbeleid passend
te maken bij lokale omstandigheden. Is de Minister het met deze leden eens, dat dit
het vertrouwen van inwoners in de overheid niet ten goede komt? In de nieuwe Code
Interbestuurlijke Verhoudingen zijn spelregels vastgelegd voor een goed en gelijkwaardig
samenspel tussen Rijk en gemeenten. Ook is er een Actieagenda Sterk Bestuur aangekondigd
die spoedig naar de Kamer zal worden gezonden. Hoe zorgt het kabinet ervoor dat er
conform deze Code en Actieagenda gewerkt wordt?
Antwoord
Het is belangrijk meer aandacht te hebben voor de uitvoerbaarheid van beleid. En dat
we daarbij ook aandacht moeten hebben voor de vraag of alle gemeenten, maar dat zelfde
geldt ook voor de andere decentrale overheden, in staat zijn om de aan hen toebedachte
taken uit te voeren. Ontwikkeling van ambtelijk vakmanschap is belangrijk; gemeenten
zijn daarvoor primair zelf verantwoordelijk. Daarbij moeten we ons ook de vraag stellen
of het wenselijk is om taken met weinig beleidsvrijheid aan gemeenten over te dragen.
En als we dat wel doen welke voorwaarden nodig zijn om de beoogde doelen van beleid
te realiseren. De UDO benadrukt het belang en faciliteert het proces om als Rijk en
medeoverheden samen op te trekken bij het ontwikkelen van nieuwe beleidsvoornemens,
waarbij zowel bestuurlijke als financiële aspecten belicht worden, en ondersteunt
mijn rol als verantwoordelijke voor de coördinatie van beleid dat medeoverheden raakt.
Het proces van een UDO geeft concreet vorm aan het gedachtengoed van de Code interbestuurlijke
verhoudingen en is complementair aan het in ontwikkeling zijnde Beleidskompas als
de keuze op medeoverheden valt om taken op te pakken. De grootste winst is te behalen
door aan het begin van nieuwe beleidsvoornemens beter te doordenken wat we willen
bereiken, wie daarin welke bijdrage levert, hoe we daarbij samenwerken, welke middelen
nodig zijn en wie de regie neemt als dat nodig is.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
19. Deze leden delen ook dat het onderzoek een zeer waardevol begin is maar dat er
meer onderzoek noodzakelijk is. Zij vragen in dat verband of de Minister ook bereid
is hierbij te betrekken wat de rol is geweest van de overgang van «de verzorgingsstaat»
naar de «participatiemaatschappij». Kan zij hier ook zelf op reflecteren? Vindt de
Minister dat we tegenwoordig in een participatiemaatschappij leven en vindt zij dit
tot op heden geslaagd?
Antwoord
Nee, zoals aangekondigd in de kabinetsreactie richt het vervolgonderzoek zich op de
«burgerschapszone» die Cuperus en De Voogd in ons land hebben ontdekt. Wat maakt deze
zone anders dan de andere gebieden? Wat maakt dat mensen zich daar thuis voelen en
klaar voor de toekomst? Wat is daarbij de rol van de lokale gemeenschappen? Hoe komt
het dat vertrouwen en participatie daar hoger zijn dan het inkomens- en opleidingsniveau
zou doen vermoeden? Onder andere in overleg met het SCP zal ik bezien op welke andere
onderdelen van de Atlas vervolgonderzoek zinvol is. Daarbij denk ik aan de vraag wat
de causale relaties tussen verschillende factoren zijn en of er nog andere factoren
van belang zijn die ons helpen deze «burgerschapszone» beter te begrijpen. Daarbij
is het belangrijk om te werken aan een overheid die dienstbaar is aan de samenleving,
dichtbij mensen staat en responsief is. Om dit te bereiken kan het nodig zijn om in
bepaalde situaties ruimte te laten aan het eigen initiatief van mensen en organisaties.
Tegelijk vergt dit ook dat we oog dienen te hebben voor de kwetsbaren in de samenleving
en voor de mensen die minder goed mee kunnen komen in de samenleving.
20. Kan de Minister aangeven wat zij bedoelt met: «Veel van de in de Atlas besproken
ontwikkelingen, zoals de trek van het platteland naar de stad, hebben zich voor een
deel zelfstandig voltrokken en beperken zich niet tot Nederland.»? Wat betekent hier
zelfstandig voltrokken? Vindt de Minister het bijvoorbeeld zelfstandig dat (overheids)voorzieningen
uit dorpen verdwijnen, openbaar vervoersverbindingen in landelijke regio’s of de spreiding
van werkgelegenheid slechter worden? Kan de Minister aangeven in datzelfde licht ook
wat zij bedoelt met: «Ook de sterke doorwerking van maatschappelijke verschillen in
het functioneren van het democratisch bestel zien we in andere democratieën terug.»?
In hoeverre zijn deze maatschappelijke verschillen volgens de Minister een natuurverschijnsel
en in hoeverre is maatschappelijke ongelijkheid een gevolg van politieke keuzes?
Antwoord
Met het door u aangehaalde citaat doel ik op het gegeven dat niet alleen in Nederland,
maar ook in de ons omringende landen te zien is dat sommige burgers zich geen deel
meer voelen van het democratisch bestel en «afhaken». Dit zet het vertrouwen in het
democratische stelsel en het functioneren daarvan onder druk. Ook in die landen zien
wij dit in sommige regio’s sterker dan in andere en bij sommige groepen meer dan bij
andere. Ook daar is dit deels te verklaren uit ervaren ongelijke kansen en uit het
achterblijven van de ontwikkeling in bepaalde gebieden. Gedeeltelijk is dat een autonome
ontwikkeling, bijvoorbeeld door de trek van hoger opgeleiden naar hoogwaardige werkgelegenheid
in stedelijke gebieden die internationaal te zien is. Voor een ander deel is de gesignaleerde
ongelijkheid inderdaad een gevolg van politieke keuzes uit het verleden, om het functioneren
van de overheid toentertijd op orde te krijgen. Dit heeft ertoe geleid dat er bijvoorbeeld
investeringen zijn gedaan in bepaalde gebieden en in andere niet. Met de kennis van
nu constateren we ook de effecten van de sterke nadruk op marktdenken en efficiency
in de publieke sector. Ook die keuzes zijn niet exclusief Nederlands geweest, en op
dit moment zien we dan ook een bezinning op de gevolgen ervan.
21. De Minister schrijft terecht volgens deze leden: «Voor het verkleinen van scheidslijnen
in de samenleving die ervoor zorgen dat mensen afhaken van de democratie, is het echter
ook essentieel dat de overheid in de spiegel kijkt bij de uitvoering van zijn kerntaken.».
Vindt zij dat dit voldoende gebeurt?
Antwoord
Publieke dienstverleners, uitvoeringsorganisaties en medeoverheden, van de Belastingdienst
tot Rijkswaterstaat en van gemeenten tot aan het CBR, spelen een essentiële rol om
de opgaven waar Nederland voor staat te realiseren en daarmee het vertrouwen in de
overheid te herstellen. In onze dienstverlening wordt zichtbaar wat beleid betekent
en of de uitvoering in staat is burgers en ondernemers op de juiste manier tegemoet
te treden: zorgvuldig, snel en met de menselijke maat. Het werk van de overheid begint
en eindigt in die praktijk van de dienstverlening. Met de mensen waar we ons werk
voor doen. Dat vraagt van alle actoren, politiek en ambtelijk, aandacht en oprechte
interesse voor wat onze publieke dienstverleners nodig hebben om burgers en ondernemers
recht te doen, volgens de waarden van onze democratische rechtsstaat.
In de kabinetsreactie van 5 mei 20214 op de rapporten Werk aan Uitvoering is toegezegd dat er jaarlijks zal worden gerapporteerd
over de «Staat van de Uitvoering». De Staat van de Uitvoering focust nadrukkelijk
op de «slepende problematiek» van de uitvoering, voorbij de waan van de dag en biedt
de gelegenheid om met een kritische noot te kijken naar het eigen overheidshandelen
binnen de uitvoeringspraktijk. De eerste Staat van de Uitvoering zal op 18 januari
2023 aan de Tweede Kamer worden aangeboden.
Voor de Staat van de Uitvoering zijn uitvoeringsorganisaties nader in beeld gebracht.
Er is gekeken naar de Standen van de Uitvoering waarin de uitvoeringsorganisaties
rapporteren over de knelpunten die zij ervaren. Parallel vergaarden onderzoekers nieuwe
kennis over bijvoorbeeld burgertevredenheid, organisatiecultuur, media-aandacht, innovatief
vermogen, internationale praktijken en werkomstandigheden. De meest opvallende uitkomsten
zijn nu in een rapportage aan de Tweede Kamer samengevat. De totstandkoming van de
Staat van de Uitvoering is onderdeel van het programma Werk aan Uitvoering (WaU) en
zal een belangrijke impuls geven aan het gesprek tussen politiek, beleid en uitvoering
en de uitvoering van de overheid verder op de agenda zetten.
22. Kunt u aangeven hoe voor iemand die in een onveilig huis woont, met een hoge energierekening
en met een windmolen naast de deur, maatregelen als de regio deals, de Gelijke Kansen
Alliantie en de City Deal Energieke Wijken oplossingen zijn voor de ellende waar deze
mensen mee te maken krijgen?
Antwoord
Met deze trajecten ondersteunt en investeert het rijk in de aanpak van kansenongelijkheid
en het verbeteren van de leefbaarheid, samen met gemeenten, scholen, en maatschappelijke
organisaties. Via de Regio Deals gebeurt dit bijvoorbeeld in een meer gebiedsgerichte
aanpak, bij de Gelijke kansen Alliantie in het opstellen van agenda’s in samenwerking
met gemeenten om lokale interventies op te zetten, en bij de City Deal in het uitwisselen
en leren van aanpakken, en het onderzoeken waar aanpassing van wet- en regelgeving
nodig is om te komen tot goede uitvoering. Bijvoorbeeld eigenaar-bewoners in kleine
VVE’s in kwetsbare gebieden komen in aanmerking voor begeleiding en ontzorging door
adviseurs met kennis van zake en ervaring met kwetsbare huishoudens. Met middelen
uit de lokale aanpak van het Nationaal Isolatieprogramma kunnen gemeenten tot en met
2030 de verduurzaming van woningen (inclusief appartementen) met de slechtste energielabels
ondersteunen en Energiearmoede zoveel mogelijk tegengaan.
23. Hoe verhoudt de proceshouding van de Staat zich volgens u tot het belang dat er
wordt gehecht aan het zijn van een betrouwbare overheid? Deelt u de mening dat wanneer
er vanuit de ene overheidsdienst gewaarschuwd wordt dat men waakzaam moet zijn voor
digitale aanvallen en hierop noodpakketten moet aanschaffen omdat er een grote dreiging
is en vanuit de andere overheidsdienst tegelijkertijd het principe wordt gehanteerd
dat alle overheidsprocessen digitaal moeten waar dat kan, dit niet bijdraagt aan het
zijn van een betrouwbare overheid?
Antwoord
Een overheid die betrouwbaar is, vertrouwen heeft in burgers en oog heeft voor de
menselijke maat is volgens dit kabinet een voorwaarde voor het herstellen van het
vertrouwen tussen burgers. Het bevorderen van de digitalisering en het waakzaam zijn
voor digitale aanvallen dienen naar mijn mening juist samen te gaan.
24. De leden van de SP-fractie maken zich grote zorgen over de terugtrekkende rol
van de overheid en de invloed van de New Public Management denkwijze. De leden van
de SP-fractie zijn blij dat de Minister dit erkent in haar interview met de krant
Trouw.5 Wat voor concrete acties worden er verbonden om dit denken te veranderen? Deze leden
vragen in het licht van de terugtrekkende overheid ook naar de stand van zaken met
betrekking tot de voorgenomen plannen voor een overheidsloket. Kan de Minister toelichten
wanneer de Kamer deze plannen kan verwachten en kan zij in grote lijnen schetsen hoe
deze loketten vormgegeven zullen worden?
Antwoord
Het kabinet is aan de slag om de menselijke maat meer en meer terug te laten komen
in haar wetten, regels en dienstverlening. Het is daarbij noodzakelijk dat de regelingen
van de overheid toegankelijk, begrijpelijk en eenvoudig zijn. Ons beleid, onze wet-
en regelgeving en de uitvoering daarvan, hebben continu onderhoud nodig. Nu staan
sommige regels de beoogde werking in de weg. Of sluit de dienstverlening door onze
uitvoering en de gemeenten niet altijd aan op wat mensen nodig hebben. Werken vanuit
het perspectief van burgers en ondernemers betekent dat het belangrijk is om te weten
wat er speelt door actief burgers en ondernemers te spreken over hoe zij het huidige
beleid ervaren. Dit vraagt wat van beleidsmakers, net zoals van uitvoering en politiek.
Om professionals hierin te ondersteunen, lopen veel initiatieven zoals het interdepartementale
programma Ambtelijk Vakmanschap, diverse programma's per departement en een vernieuwd
aanbod vanuit verschillende opleidingsinstituten. Bundeling en versterking van de
initiatieven is een noodzakelijke volgende stap die de komende maanden zal worden
gezet.
Een ander onderdeel hiervan is de menselijke maat in de dienstverlening. Hierop is
voortgang geboekt door onder meer het stimuleren van het gebruik van eenvoudige taal
in de communicatie van en over de dienstverlening, het verbeteren van digitale vindbaarheid,
en het stimuleren van het persoonlijk contact tussen burger en overheid. Inzet is
om daar waar nodig vaker extra ondersteuning en dienstverlening op maat aan te bieden.
Hierbij wordt aangesloten op de behoeften van burgers en ondernemers.
In het kader van de loketfunctie van de overheid wordt vaak gesproken over «één loket».
In de meest letterlijke zin zou dit betekenen dat alle burgers en ondernemers voor
alle dienstverlening bij één loket terecht zouden kunnen. Dat vraagt echter zoveel
extra uitvoeringslast door onder andere dubbelingen in de processen dat het niet doelmatig
is. In nauwe samenspraak met onder meer de publieke dienstverleners en medeoverheden
is een breed gedragen beeld van de loketfunctie opgesteld. In de praktijk krijgt de
loketfunctie via verschillende initiatieven en trajecten vorm waarbij steeds de samenwerking
tussen gemeenten en/of landelijke uitvoeringsorganisaties centraal staat. Hierbij
worden inzichten en ervaringen van burgers en ondernemers gebruikt om de loketfunctie
voor de doelgroep concreet te verbeteren.
Voorbeelden zijn:
– De gemeente Amsterdam werkt aan fysiek contact op locatie met daarachter een digitale
en telefonische samenwerkingsstructuur tussen gemeentelijke instanties en landelijke
uitvoeringsorganisaties.
– De gemeenten Enschede en Utrecht werken aan een overheidsloket waar verschillende
uitvoeringsorganisaties op locatie aanwezig zijn. Geëxperimenteerd wordt met de toeleiding
en ingang van de loketfunctie, de mate van ondersteuning en de inzet van een overheidsdienstverlener
(casemanager).
– In ’s-Hertogenbosch werken de gemeente, gemeentelijke instanties en landelijke uitvoeringsorganisaties
samen in een fysiek loket.
Een aantal van deze initiatieven wordt op gestructureerde wijze gevolgd en continu
getoetst bij burgers, zodat duidelijk wordt wat werkt en wat niet. Inzichten worden
meteen toegepast en waar mogelijk landelijk uitgerold.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie
25. Te veel mensen zijn op een negatieve wijze in contact gekomen met de overheid.
Deelt de Minister deze mening en waarom is ervoor gekozen daar geen verdere analyse
van te geven dan een bijzin over de toeslagenaffaire? Van de omgang met Groningers
in het aardbevingsgebied tot de slachtoffers van de toeslagenaffaire: er zijn helaas
voorbeelden te over waarbij de overheid burgers wantrouwt en optreedt als een bedrijf
in plaats van als een bondgenoot en zij burgers als klanten ziet in plaats van als
mensen. Welke concrete lessen trekt het kabinet uit het handelen van de overheid?
Wat gaat het kabinet doen om hier verandering in te brengen?
Antwoord
Het kabinet zet zich in om de menselijke maat in en bij de toepassing van wetten en
regels te bevorderen.6 Hardvochtige effecten van wetten en regels worden waar nodig in regelgeving aangepast.
Het kabinet meent dat het voorkomen van hardvochtigheden primair gerealiseerd zou
moeten worden door meer aandacht te geven aan dat aspect bij het opstellen van wetten
en regels om daar dan vervolgens adequate maatregelen voor te treffen. Dit kan bijvoorbeeld
door in de regeling meer beslisruimte te geven aan medewerkers in de uitvoering of
door voor bepaalde (kwetsbare) doelgroepen bijzondere regels te maken.
Ik zal (samen met de Minister voor Rechtsbescherming) het wetsvoorstel om het waarborgkarakter
van de Algemene wet bestuursrecht te versterken binnenkort in pre-consultatie voorleggen
aan belanghebbenden. De Algemene wet bestuursrecht zal onder meer op de volgende punten
worden aangepast:
• Voor de gevallen waarin burgers getroffen worden door een onevenredig hard besluit
komt er meer ruimte voor maatwerk.
• Als een burger opkomt tegen een besluit of geldschulden heeft, wordt meer rekening
gehouden met doenvermogen.
• Mensen krijgen een aanspraak op het herstel van kennelijke schrijffouten, rekenfouten
of andere kennelijke fouten die zich voor eenvoudig herstel lenen.
Verder wordt persoonlijk contact met de overheid bevorderd. Andere maatregelen om
de menselijke maat te bevorderen, door betere beleidsvoorbereiding en ambtelijk vakmanschap,
worden voortgezet. Zo wordt verder gewerkt aan een overheid die betrouwbaar, dienstbaar,
dichtbij en rechtvaardig is.
26. Deelt de Minister de mening dat om hardvochtige effecten voor mensen te voorkomen
het daarbij vooraf betrekken van mensen en het vooraf in de praktijk toetsen hoe wetgeving
en beleid uitpakt van nut kan zijn om die menselijke maat te waarborgen?
Antwoord
Ja deze mening deel ik. Het perspectief van mensen betrekken in de fase van beleidsvorming
is essentieel. Hierbij heeft de doenvermogentoets een belangrijke rol, net als het
instrument van internetconsulatie. Ook meer directe vormen van burgerparticipatie
kunnen nuttig zijn, zoals burgerpanels en ronde tafel-gesprekken. Essentieel is tevens
de uitvoeringstoets die moet worden gedaan alvorens een wetvoorstel of algemene maatregel
van bestuur via de ministerraad aan de Raad van State voor advies wordt aangeboden.
27. Naar de mening van de leden van de PvdA betreft dit onderwerp het algemeen regeringsbeleid
en is het belang van de democratie en iedereen daarbij betrekken in plaats van laten
afhaken zo groot dat de regie van de Minister-President gepast is. Deelt u die mening?
Zo ja, op welke wijze was de Minister-President concreet betrokken bij de voorliggende
kabinetsreactie? En gaat de Minister-President de regie in dit dossier nemen? Zo nee,
waarom deelt u die mening niet?
Antwoord
De problematiek/uitdagingen die zijn geschetst in de Atlas hebben een breed en omvattend
karakter en raken zodoende aan verschillende beleidsdossiers. De acties die worden
ondernomen, zijn besproken en afgestemd binnen het kabinet in het kader van de kabinetsreactie.
Met de genoemde acties en maatregelen is het kabinet ervan overtuigd dat de nodige
stappen worden gezet om de uitdagingen die in de Atlas zijn geschetst op te pakken.
Elke betrokken bewindspersoon is vanuit zijn of haar eigen verantwoordelijkheid betrokken
bij de voortgang en follow-up van de aangekondigde acties en maatregelen en is hierop
aanspreekbaar, zoals dat geldt voor al het beleid waarvoor zij verantwoordelijk zijn.
Coördinatie door de Minister-President ligt hierbij niet in de rede.
28. Waarom kiest het kabinet – in tegenspraak met het belang dat zij aan bestaanszekerheid
en kansengelijkheid zegt te hechten – niet voor daadwerkelijk bijpassende maatregelen
zoals het minimumloon verhogen naar 14 euro, werken meer lonend maken en kapitaal
fors meer belasten? Met andere woorden: forse woorden over het belang van bestaanszekerheid
en gelijkheid krijgen onvoldoende navolging in kabinetsbeleid naar de mening van de
leden van de PvdA-fractie. Deelt u die mening? Zo ja, hoe gaat u hier alsnog naar
handelen? Zo nee, waaruit blijkt dat dat de bestaanszekerheid voor iedereen gewaarborgd
wordt of gaat worden?
Antwoord
Het kabinet hecht veel belang aan bestaanszekerheid en kansengelijkheid, zeker in
deze tijden van hoge inflatie en onzekerheid over de energierekening. Het kabinet
heeft dan ook gekozen voor een groot pakket aan maatregelen om de koopkracht te ondersteunen
en de bestaanszekerheid te borgen. Het kabinet steunt huishoudens bij de stijgende
energierekening, verhoogt de zorgtoeslag en het kindgebonden budget (waarvan deels
structureel). Verder verhoogt het kabinet structureel de huurtoeslag en het minimumloon
met de gekoppelde uitkeringen. Het kabinet kijkt ook breder naar bestaanszekerheid
met de Commissie Sociaal Minimum. De uitkomsten worden met de Tweede Kamer besproken.
Daarnaast vindt het kabinet het belangrijk dat werken en meer uren werken meer loont.
De lasten op arbeid worden substantieel verlaagd en het wettelijk minimumloon en de
daarbij horende uitkeringen worden met ruim 10% verhoogd.
De leden van de PvdA-fractie noemen een aantal maatregelen die de bestaanszekerheid
kunnen borgen. Een verhoging van het minimumloon met ruim 10% doet echter al een fors
beroep op het absorptievermogen van werkgevers. Een verdere verhoging kan ook een
negatief effect hebben op de werkgelegenheid. Het kabinet kijkt daarnaast naar de
voltijdsbonus als maatregel om meer uren werken te stimuleren. Ook op de langere termijn
blijft het kabinet op zoek naar manieren om werken meer te laten lonen. Daarbij helpt
het, zoals de leden van de PvdA-fractie stellen, om de lasten op arbeid te verlagen
en de lasten op vermogen te verhogen. De voorgenomen maatregelen in het belastingplan
2023 zetten hierin de eerste stappen.
29. Wat gaat het kabinet doen om deze trend te keren en als overheid juist wel weer
zichtbaar te zijn in wijken en dorpen en voorzieningen open te houden in plaats van
te laten verdwijnen?
Antwoord
De financiering vanuit het gemeentefonds is gebaseerd op het uitgangspunt dat gemeenten,
uitgaande van een gelijke belastingdruk, een gelijk voorzieningenniveau kunnen realiseren.
Vanuit deze gelijke financiële uitgangspositie kunnen gemeenten zelf keuzes maken
welk voorzieningenniveau zij daadwerkelijk willen realiseren en welke middelen zij
hiervoor beschikbaar willen stellen. De middelen uit het gemeentefonds zijn vrij besteedbaar.
Het is uiteindelijk aan de lokale democratie (gemeenteraad) hoe de middelen uit het
gemeentefonds daadwerkelijk besteed worden.
Het voorzieningenniveau is één van de onderdelen van de ervaren leefbaarheid waar
de vragenstellers aan refereren. Het eenduidig meten van het voorzieningenniveau voor
inwoners is, zoals ik heb gemeld in mijn Kamerbrief d.d. 28 maart 2022, een complexe
opgave. Gemeenten hebben een open huishouding en bepalen dus zelf, binnen wettelijke
kaders, welke beleidsdoelen ze stellen en hoe ze die invullen. Dit alles maakt dat
er geen eenduidige wijze is om het voorzieningenniveau op een betrouwbare en vergelijkbare
manier te vatten. Een gemeente kan bijvoorbeeld een bibliotheek sluiten, maar de functie
hiervan verplaatsen naar een buurthuis. Dit kan voor inwoners ook een verbetering
zijn, gelet op nabijheid van voorzieningen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
30. Deze leden zien uit naar het onderzoek dat het kabinet voert naar mogelijke oorzaken
waarom deze gemeenschapszone positief naar voren komt. Zij vragen wanneer het kabinet
de uitkomst van het onderzoek verwacht en of hier bij ook aandacht is voor de eventuele
rol van religieuze gemeenschappen. Voorts vragen de leden van de ChristenUnie-fractie
welke onderzoeken het kabinet nog meer voornemens uit te voeren is op basis van het
overleg dat met het SCP plaatsvindt.
Antwoord
Om hier meer zicht op te krijgen, financier ik een project van Movisie dat verdiepend
onderzoek gaat doen in gebieden van «afgehaakt» en «aangehaakt» Nederland. Deze gemeenschapszone
maakt daar ook deel van uit. Het doel is om handelingsperspectief te krijgen op de
factoren die bijdragen aan het meer «aangehaakt» zijn. Naar verwachting kunnen eerste
bevindingen rond de zomer van 2023 worden verwacht. De rol van religieuze gemeenschappen
en andere maatschappelijke verbanden zal daarin zeker aandacht krijgen.
Het SCP verricht op dit moment een onderzoek naar de rol van scheidslijnen bij maatschappelijk
onbehagen, waaronder ook regionale verschillen. Op basis van de eerste bevindingen,
die in het eerste kwartaal worden verwacht, zal worden bezien welke nadere verdieping
er eventueel nog nodig is.
31. Wat is ervoor nodig om de regiefunctie van de Minister van Binnenlandse Zaken
op deze regio-inzet te versterken?
Antwoord
De rijksinzet voor de regio’s versterkt zich door bestuurlijk afspraken binnen het
kabinet en met andere partners om verschillende kansen en belemmeringen daadkrachtig
aan te kunnen pakken. Het is noodzakelijk om een goede wisselwerking tussen lokale,
regionale en centrale overheden, kennisinstellingen, maatschappelijk en (internationale)
organisatie en bedrijfsleven te organiseren, naast inspanningsverplichtingen van het
kabinet om kansen en belemmeringen uit verschillende regio’s adequaat en oplossingsgericht
te kunnen agenderen. Ik werk er aan om dergelijke afspraken, ook met de collega’s
in de buurlanden, te realiseren. Zie bijvoorbeeld de recent aan uw Kamer aangeboden
kabinetsbrief over het vervolg van de bestuurlijke werkgroep grensbelemmeringen.
32. Verder is de Atlas van afgehaakt Nederland mede aanleiding geweest voor de motie
van het lid Segers c.s. (Kamerstuk 35 788, nr. 136) die vraagt om onderzoek naar een meer weerbare democratie. De leden van de ChristenUnie-fractie
vragen naar het tijdspad van dit onderzoek.
Antwoord
Met de benoeming van de leden per 7 oktober 2022 is de «Adviescommissie versterken
weerbaarheid democratische rechtsorde» die is ingesteld n.a.v. de motie compleet en
officieel van start. De commissie is verzocht om in oktober 2023 met haar aanbevelingen
te komen. Ik informeer uw Kamer in elk geval halverwege de looptijd over de voortgang,
zoals in de Kamerbrief van 15 juli jl. is benoemd. Daarnaast staat het de commissie
vrij om zelf eigen communicatiemomenten te kiezen.7
33. Deze leden vinden het buitengewoon zorgelijk dat iemand met een wetenschappelijke
opleiding gemiddeld 14 jaar langer in goede gezondheid leeft dan iemand met een meer
praktische opleiding. Deelt het kabinet deze diepe onvrede en zorg? Krijgt dit op
dit moment ook voldoende zijn weerklank in het algemene volksgezondheidbeleid en wordt
dit ook in beleid én middelen afdoende vertaald in een stevige preventie-inzet gericht
op het verbeteren van de gezondheidsbeleving van mensen, waarin juist aandacht is
voor het bereiken van lager opgeleiden? Ziet het kabinet dat hierin ook afdoende aandacht
is voor de regionale component die bij gezondheidsverschillen meespeelt (die op streekniveau
plaatsvindt, maar in grote steden bijvoorbeeld ook op wijkniveau aanwezig is)?
Antwoord
Gezondheidsachterstanden zijn maatschappelijk onwenselijk omdat dit een negatieve
impact heeft op de kwaliteit van leven en op de mogelijkheden voor mensen om te participeren
in het economisch en maatschappelijk leven. Tegelijkertijd blijkt uit diverse rapporten
en de inzet van gemeenten en kennisinstituut Pharos van de afgelopen jaren dat een
oplossing niet eenvoudig is en dat een lange adem nodig is om maatschappelijke oorzaken
van gezondheidsachterstanden aan te pakken en patronen te doorbreken voor volgende
generaties. De aanpak van gezondheidsachterstanden vergt meer dan de algemene inzet
op gezondheid. Om gezondheidsachterstanden te kunnen verminderen is bredere blik op
gezondheid en achterliggende problematiek van belang en is een integrale langdurige
nodig.
In het coalitieakkoord is afgesproken dat vermijdbare gezondheidsverschillen worden
aangepakt. De Staatssecretaris van VWS zet daarom op korte termijn een aantal gerichte
maatregelen in die bijdragen aan het terugdringen van gezondheidsachterstanden. Zo
is In het onlangs afgesloten Integraal Zorgakkoord ook aandacht voor het terugdringen
van gezondheidsachterstanden. De ondertekenende partijen voelen zich er gezamenlijk
voor verantwoordelijk om gezondheidsachterstanden terug te dringen. De komende periode
maakt iedere stakeholder expliciet welke bijdrage hij daaraan gaat leveren. Daarnaast
is veel aandacht voor het terugdringen van gezondheidsachterstanden in het nog af
te sluiten Gezond en Actief Leven Akkoord (GALA), waarmee het Rijk, gemeenten en zorgverzekeraars
bouwen aan het fundament voor een gerichte lokale en regionale aanpak op het gebied
van preventie, gezondheid en sociale basis. Het GALA richt zich op alle burgers, met
specifieke aandacht voor groepen waar de meeste gezondheidswinst is te behalen. De
gezamenlijke inzet binnen het GALA is erop gericht om de levensverwachting en het
aantal jaren in goed ervaren gezondheid voor mensen met een lage sociaaleconomische
positie te doen toenemen. Binnen het GALA worden afspraak gemaakt over de lokale aanpak
van gemeenten voor het terugdringen van gezondheidsachterstanden. Uitgangspunt daarbij
is een brede, domein overstijgende aanpak. De Staatssecretaris van VWS stelt daarvoor
middelen beschikbaar aan gemeenten. Daarnaast sluiten we aan bij de wijk- en gebiedsgerichte
aanpak. Want in een aantal gebieden en steden staan de leefbaarheid en veiligheid
onder druk. In deze gebieden blijft de gezondheid van inwoners ook achter. Met het
Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid wordt er vanuit verschillende ministeries
geïnvesteerd om de stapeling van problemen aan te pakken. Het programma omvat 20 «stedelijke
focusgebieden» in 19 gemeenten waar in totaal ongeveer 1 miljoen mensen wonen. Het
kabinet wil deze problematiek samen met gemeenten en hun lokale partners en bewoners
aanpakken. Daarnaast stelt de Staatssecretaris van VWS middelen beschikbaar voor het
programma Kans voor de Veenkoloniën. Dit programma loopt door tot en met het voorjaar
van 2024 en is een voorbeeld van een gebiedsgerichte aanpak in de regio. Het programma
is gericht op het verminderen van gezondheidsverschillen in de regio. Gemeenten, zorgverzekeraars
en andere organisaties zetten zich binnen dit programma in om de gezondheid in de
regio te verbeteren. Daarin heeft het vergroten van de betrokkenheid van bewoners,
versterken van de samenwerking en verduurzamen van de aanpak de aandacht. De resultaten
en «lessons learned» die voortkomen uit dit programma worden landelijk beschikbaar
gesteld.
Tegelijkertijd is de problematiek complex. Wij realiseren ons daarom terdege dat we
er niet zijn met een paar acties. De omstandigheden die leiden tot gezondheidsachterstanden
zijn niet snel op te lossen en eisen langdurige inzet. Omdat gezondheidsproblemen
vaak onderdeel zijn van onderliggende problematiek zoals schulden, armoede, laaggeletterdheid
of werkloosheid hebben de Staatssecretaris van VWS en de bewindspersonen van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid de Sociaal Economische Raad (SER) gevraagd om een advies
uit te brengen dat zich integraal richt op de domeinen waar veel van de achterliggende
oorzaken samenkomen: het arbeidsmarktbeleid, het stelsel van sociale zekerheid en
het sociaal domein. Dit advies wordt in het voorjaar van 2023 verwacht. Naar aanleiding
hiervan wordt bezien welke aanvullende maatregelen nodig zijn. De Staatssecretaris
informeert uw Kamer voor de zomer van 2023 over de bredere inzet om gezondheidsachterstanden
terug te dringen.
34. Deze leden missen een reflectie in de kabinetsreactie op het verdwijnen van voorzieningen
in regio’s. Zij zien dat hierbij vaak sprake is van een vicieuze cirkel waarbij voorzieningen
verdwijnen, waardoor mensen wegtrekken, waardoor nieuwe voorzieningen verdwijnen.
Wat is de inzet van het kabinet om dit te doorbreken? En ziet het kabinet ook hoe
het kabinetsbeleid deze negatieve spiraal soms ook nu nog in stand houdt?
Antwoord
De financiering vanuit het gemeentefonds is gebaseerd op het uitgangspunt dat gemeenten,
uitgaande van een gelijke belastingdruk, een gelijk voorzieningenniveau kunnen realiseren.
Vanuit deze gelijke financiële uitgangspositie kunnen gemeenten zelf keuzes maken
welk voorzieningenniveau zij daadwerkelijk willen realiseren en welke middelen zij
hiervoor beschikbaar willen stellen. De middelen uit het gemeentefonds zijn vrij besteedbaar.
Het is uiteindelijk aan de lokale democratie (gemeenteraad) hoe de middelen uit het
gemeentefonds daadwerkelijk besteed worden.
Het voorzieningenniveau is één van de onderdelen van de ervaren leefbaarheid waar
de vragenstellers aan refereren. Het eenduidig meten van het voorzieningenniveau voor
inwoners is, zoals ik heb gemeld in mijn Kamerbrief d.d. 28 maart 2022, een complexe
opgave. Gemeenten hebben een open huishouding en bepalen dus zelf, binnen wettelijke
kaders, welke beleidsdoelen ze stellen en hoe ze die invullen. Dit alles maakt dat
er geen eenduidige wijze is om het voorzieningenniveau op een betrouwbare en vergelijkbare
manier te vatten. Een gemeente kan bijvoorbeeld een bibliotheek sluiten, maar de functie
hiervan verplaatsen naar een buurthuis. Dit kan voor inwoners ook een verbetering
zijn, gelet op nabijheid van voorzieningen.
35. De leden van de ChristenUnie-fractie zien dit in sterke mate terug bij infrastructurele
projecten. Deze leden vinden het jammer dat hier in de kabinetsreactie ook weinig
aandacht voor is. Investeringen in het Openbaar Vervoer vinden vaak plaats in economisch
krachtige gebieden. Op welke wijze spant het kabinet zich in om meer aandacht te hebben
voor het belang van vitale gemeenschappen, verbindingen en voorzieningen in de MKBA
bij infrastructurele projecten, zodat de weging vaker dan nu positief doorslaat voor
economisch minder krachtige gebieden?
Antwoord
Het Ministerie van IenW zet in op een goede bereikbaarheid van het hele land, zowel
de Randstad als daarbuiten. Dit is onder andere terug te zien in de afspraken die
zijn gemaakt over de Lelylijn en de RegioExpres. De Maatschappelijke kosten-baten
analyse (MKBA) is een instrument dat voornamelijk is bedoeld om projectvarianten af
te wegen. De wijze waarop we dit in het kader van het MIRT doen is vastgesteld in
de Werkwijzer MKBA bij MIRT verkenningen. De MKBA is een objectief evaluatie-instrument
gebaseerd op wetenschappelijke kennis.
Recent is er – naar aanleiding van een publicatie van CPB en PBL8 – een addendum vanuit bredewelvaartsperspectief bij deze Werkwijzer verschenen9. In het addendum wordt onder andere meer aandacht gevraagd voor verschillende belangen
bij het toepassen van de MKBA. Zo schrijft het addendum het breder identificeren van
mogelijke stakeholders en maatschappelijke belangen voor. Daarnaast verplicht de werkwijzer
dat de verdeling van effecten in beeld wordt gebracht. Hier wordt aandacht gevraagd
voor verschillende soorten verdelingseffecten, waaronder de verdeling tussen regio’s.
Het addendum vraagt om alert te zijn op de toepasbaarheid van de waardering van effectinschattingen
voor specifieke doelgroepen. Tijdens het notaoverleg MIRT van 28 november jl. (Kamerstuk
36 200 A, nr. 60) is aangekondigd dat er voor genoemde werkwijzer in 2023 een volledige herziening
is voorzien.
36. Zij merken op dat een te grote focus op kansrijke gebieden juist ook mensen raakt
in diezelfde gebieden die het moeilijk hebben. Het aantrekken van bijvoorbeeld internationaal
georiënteerde werkgelegenheid kan gentrificatie en verdringing op de woningmarkt tot
gevolg hebben. Hoe kan het kabinet ook oog hebben voor burgers die afhaken in meer
aangehaakte regio’s?
Antwoord
Het kabinet beaamt dat het van belang is om burgers te betrekken bij beleid. In Nederland
zien we dat het generieke beleid goed werkt voor de overgrote meerderheid van de samenleving,
maar voor een klein deel van de samenleving werkt het minder goed. Voor deze groep,
die zich in toenemende mate geografisch concentreert in kwetsbare wijken, moeten we
het anders doen.
Daarom is het vorige kabinet gestart met het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid.
Dit interdepartementaal programma moet met een integrale maatwerkaanpak de brede leefbaarheid
in enkele van de meest kwetsbare wijken in Nederland langjarig en structureel verbeteren.
Het programma spitst zich toe op de plaatsen waar de urgentie het grootst is. Onder
andere in de 20 stedelijke focusgebieden stapelen slechte gezondheid, armoede, onderwijsachterstanden,
onveiligheid en een gebrek aan perspectief. Deze stedelijke focusgebieden zijn verspreid
over het hele land.
Juist omdat het kabinet burgerbetrokkenheid en medezeggenschap essentieel vindt, is
in de samenwerkingsafspraken van het Nationaal Programma benoemd dat het uitvoeringsprogramma
van een stedelijk focusgebied inzicht moet geven hoe en waarbij bewoners worden betrokken.
Zo is burgerbetrokkenheid en medezeggenschap één van de pijlers van het Nationaal
Programma. De partijen die actief zijn in de focusgebieden formuleren zelf op welke
manier ze invulling geven aan bewonersbetrokkenheid. Dat is maatwerk waarbij wordt
aangesloten bij de opgaven en netwerken van het gebied.10
De praktijk tot nu wijst uit dat bewoners op veel verschillende manieren worden betrokken
bij de ontwikkeling van de gebieden. Zo heeft Den Haag Zuid West een partnerraad met
bewoners ingesteld, in Amsterdam Zuidoost wordt gewerkt aan «community organizing»,
in Heerlen Noord worden burgerberaden georganiseerd en in Breda zijn er stadsgesprekken
gevoerd. Door middel van het kennis- en leernetwerk en het delen van ervaringen op
dit punt tussen de verschillende focusgebieden wordt de kennis over het betrekken
van bewoners breder verspreid.
37. De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in de kabinetsreactie dat onder meer
wordt gesproken over de aandacht die gaat naar bevolkingsdaling via het Actieplan
Bevolkingsdaling. Deze leden vragen of zij het juist zien dat dit Actieplan inmiddels
is gestopt en geen structureel vervolg heeft gekregen. Ziet het kabinet aanleiding
om tot een hernieuwde inzet op het gebied van bevolkingsdaling en krimpgebieden te
komen? Zij vragen of afdoende inzichtelijk is wat de gevolgen zijn van het vertrek
van mensen uit krimpgebieden naar meer stedelijke gebieden voor de personeelstekorten
in vitale sectoren in krimpgebieden maar bijvoorbeeld ook de beschikbaarheid van mantelzorg.
Een reden voor het wegtrekken uit krimpgebieden is onder meer het ontbreken van onderwijsaanbod
op het gewenste niveau. Juist ook gezien de relatie die in de Atlas wordt gelegd tussen
opleidingsniveau en al dan niet «aangehaakt» zijn, lijkt het de leden van de ChristenUnie-fractie
gewenst te bezien hoe in die gebieden het aanbod van HBO en universitair onderwijs
kan worden versterkt. Ziet de Minister dat hierin ook een mogelijk instrument ligt
en tot welk beleidsgevolg leidt dit?
Antwoord
Het Actieplan bevolkingsdaling is inderdaad afgelopen en geëvalueerd. Uit de evaluatie
blijkt dat sec een focus op bijvoorbeeld bevolkingsdaling, geen recht doet aan de
ontwikkeling van deze regio’s. Ook wordt de term krimp door veel regio’s als negatief
en onwenselijk ervaren. Uit de evaluatie blijkt dat het belangrijk is om interbestuurlijk
samen te werken aan de regionale opgaven. Om vanuit een brede (integrale) blik naar
de kansen en opgaven in de regio’s aan de grens te kijken en om de samenwerking met
de buurlanden verder uit te bouwen. Juist deze aanbevelingen en de geluiden uit de
verschillende regio’s heb ik ter harte genomen bij de huidige kabinetsinzet via het
programma Regio’s aan de grens. Hierover heb ik u per Kamerbrief geïnformeerd op 13 mei
2022.11 Daarnaast komt deze aanpak ook tot uiting bij de inzet van regio Deals.
Overigens zien we in recente cijfers vaak ook een trek van mensen naar de eerder zogenoemde
«krimpgebieden». Dit blijkt bijvoorbeeld uit de in december 2022 verschenen derde
Achterhoek Monitor. Sinds 2020 stijgt het aantal inwoners in de Achterhoek. Ten aanzien van de personeelstekorten
geldt dat deze op dit moment helaas in heel Nederland aanwezig zijn in veel sectoren
van de arbeidsmarkt.
Het kabinet ziet dat de maatschappelijke rol en de regionale functie die een aantal
hogescholen in bepaalde regio’s vervult mede door bevolkingsdaling en dalende studentenaantallen
onder druk staat.12 De hogescholen, die hiermee geconfronteerd worden, voorzien hierdoor knelpunten bij
het behoud van een breed aanbod aan opleidingen in de regio, waaronder opleidingen
ten behoeve van tekortsectoren of een specifieke regionale arbeidsvraag. Naast de
regionale vitaliteit komt daarmee ook de toegankelijkheid van het hoger beroepsonderwijs
onder druk te staan. Zoals aangekondigd in de beleidsbrief hoger onderwijs en wetenschap
investeert het kabinet daarom € 90 miljoen voor de periode 2022–2025 om de problematiek
van krimpende studentenaantallen in het hbo aan te pakken.13 Voor de invulling van deze financiële impuls is in het Bestuursakkoord 2022 hoger
onderwijs en wetenschap afgesproken dat de Vereniging Hogescholen onder onafhankelijk
voorzitterschap een plan opstelt voor de vitalisering en instandhouding van opleidingen
die cruciaal zijn voor krimpregio’s.14 De Vereniging Hogescholen werkt momenteel aan dit plan, dat in het eerste kwartaal
van 2023 gereed zal zijn en op basis waarvan de middelen toegekend gaan worden aan
de hogescholen. Daarnaast zal in het plan nadrukkelijk worden ingegaan op de langetermijnoplossingen
voor vraagstukken rond krimp en de manier waarop hogescholen dit kunnen opvangen.
Ook is het langetermijnvraagstuk rond krimp onderdeel van de eerder aangekondigde
toekomstverkenning die de Minister van OCW samen met de Vereniging Hogescholen en
de Vereniging Universiteiten van Nederland is gestart.
Ook binnen het mbo is sprake van een afname van het aantal studenten. Daarom verkent
de Minister van OCW ook daar hoe een adequaat regionaal aanbod behouden kan blijven,
zowel op de langere als de kortere termijn. Voor de kortere termijn heeft het kabinet
ook voor het mbo middelen vrijgemaakt, € 30 miljoen per jaar in de periode 2024–2026,
om de eerste gevolgen van krimp te kunnen opvangen. Voor de langere termijn wordt
het vraagstuk rond krimp en de wijze waarop een adequaat aanbod dichtbij huis behouden
kan blijven, meegenomen in de toekomstverkenning mbo.
38. Deze leden pleiten al langer voor expliciete aandacht voor gevolgen van wet- en
regelgeving en beleid op krimp- en grensgebieden. Krijgt dit nu afdoende vorm in het
integraal afwegingskader en wordt dit ook naar behoren toegepast?
Antwoord
Uw Kamer heeft meermaals aandacht gevraagd voor de gevolgen van nieuw en gewijzigd
beleid, wet- en regelgeving in de grensregio’s. In antwoord hierop heeft het kabinet
in 2018 de Leidraad Grenseffecten aangekondigd15 en als hulpmiddel in het IAK opgenomen. In 2020 heeft de Tweede Kamer in een motie16 de regering verzocht deze toe te voegen aan het IAK als verplichte kwaliteitseis.
In 2021 is de kwaliteitseis grenseffecten officieel toegevoegd aan het IAK. Het Ministerie
van BZK organiseert trainingen en workshops, om de toepassing hiervan (inter)departementaal
in te bedden in beleids- en wetgevingsprocedures. Het Ministerie van BZK zal over
2 jaar de toepassing van de kwaliteitseis grenseffecten evalueren en ik zal daarover
de Kamer vanzelfsprekend informeren.
39. Deze leden brengen het kabinet de motie van de leden Bikker en Inge van Dijk (Kamerstuk
36 200 VII, nr. 33) in herinnering die oproept om naar analogie van de werkgroep Donner/Berx tot een
soortgelijk initiatief te komen gericht op de verbetering van regelgeving met Nedersaksen
en Noordrijn-Westfalen. Zij vragen naar de voortgang van deze motie.
Antwoord
Van belang is, en dat heb ik ook bij de appreciatie van de motie aan uw Kamer gemeld,
dat ik niet eenzijdig een soortgelijke initiatief ga nemen zonder goed overleg met
het bestuur in de grensregio en uiteraard de partners in Nedersaksen en Noordrijn-Westfalen.
Zij zullen allereerst goed geïnformeerd moeten worden en dan een standpunt in moeten
nemen. Met name de standpuntbepaling van de buurlanden zal enige tijd in beslag nemen.
Ik zal Uw Kamer voor de zomer van 2023 over de voortgang informeren.
40. Deze leden vragen in dit verband ook naar de voortgang van de motie van de leden
Bikker en Inge van Dijk (Kamerstuk 36 200 VII nr. 31) over de versterking van de uitwisseling tussen religieuze instellingen en gemeenten.
Ziet het kabinet dat samenwerking van de overheid en lokale gemeenschappen, zoals
religieuze instellingen, kan bijdragen aan een gevoel van betrokkenheid op en nabijheid
van het lokaal bestuur?
Antwoord
Naar aanleiding van de motie ben ik in overleg getreden met de VNG en het CIO. Daarin
verkennen we de manier waarop we de aandacht voor het Tweeluik binnen VNG, gemeenten
en CIO het beste vorm kunnen geven. Over de resultaten daarvan zal ik u dit kwartaal
nader infomeren.
41. Zij vragen tot slot of er lessen uit de Atlas van afgehaakt Nederland (en uit
de beleidsreactie) te trekken zijn die ook van meerwaarde kunnen zijn voor de bestrijding
van sociale problematiek en het vergroten van de betrokkenheid bij het bestuur op
de BES-eilanden.
Antwoord
De Atlas van afgehaakt Nederland is een weerslag van onderzoek over de samenhang tussen
politiek-maatschappelijk onbehagen – «afhaken» – en verschillen in opleidingsniveau,
inkomen en gezondheid in Europees Nederland. Het onderzoek is niet uitgevoerd in Caribisch
Nederland. Het zou onvoldoende recht doen aan de unieke situatie van Bonaire, St.
Eustatius en Saba om de resultaten en lessen direct te vertalen naar de lokale situatie
daar.
De bestrijding van sociale problematiek heeft de aandacht van meerdere van mijn collega-bewindslieden.
Zo wordt er bijvoorbeeld ingezet op het verhogen van bestaanszekerheid, een voorzieningenniveau
dat op termijn gelijkwaardig is aan het niveau van het Europees-Nederlandse stelsel
en op economische ontwikkeling.
Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie
42. Het lid van de BBB-fractie vraagt de Minister of zij beseft en erkent dat dit
mooie woorden zijn maar dat hele praktische besluiten zoals genoemd ervoor zorgen
dat veel mensen buiten de Randstad afhaken. Praten over inclusie en gelijke rechten
is mooi. Maar bijvoorbeeld bij de uitvoering van regelingen zoals het energieplafond
en het geen rekening houden met mensen met medische aandoeningen laat mensen afhaken.
Dit lid vraagt de Minister aandacht voor het feit dat de woorden vaak niet aansluiten
op de daden. Wat kan en gaat de Minister hieraan doen?
Antwoord
Woorden dienen inderdaad aan te sluiten op de daden. Ik zie het dan ook als mijn belangrijkste
opgave om de verbinding met de samenleving te herstellen. Een van de kernelementen
hiervan is dat de overheid betrouwbaar is en waarmaakt wat ze belooft. De overheid
dient dienstbaar te zijn, responsief en realistisch. Een dienstbare overheid beschouwt
mensen niet als klant of kostenpost, maar verplaatst zich in mensen en luistert naar
hen. Een dergelijke overheid let niet alleen op regels, maar kijkt ook hoe haar handelen
voor mensen uitpakt. Zo’n overheid spreekt niet van «afgehaakte mensen». Zij realiseert
zich dat mensen zich door falen van de overheid afgewezen en in de steek gelaten kunnen
voelen. Zij luistert naar hen en neemt hun kritiek serieus. Een betrouwbare overheid
dient ook responsief te zijn. Door goed te luisteren naar wat er leeft en ervoor te
zorgen dat signalen haar bereiken over wat goed gaat en wat niet. Zij dient ervoor
te zorgen dat wetgeving, beleid en uitvoering veel meer één geheel vormen. Dat positieve
en negatieve signalen uit de uitvoering ook snel bij de beleidsmakers terugkomen.
Want uitstekende wetgeving en prima beleid zijn weinig waard als de uitvoering het
niet aankan.
Ik realiseer me dat het een enorme opgave is om de geschetste verandering te bewerkstelligen.
Het is als een mammoettanker die van koers dient te veranderen; dit kost tijd en helaas
zal dit zeker niet altijd goed gaan.
43. Leefbaarheid en bereikbaarheid: het lid van de BBB-fractie durft zelfs te stellen
dat de bereikbaarheid en nabijheid van zorg een kwalitatief onderdeel is die bepalend
is voor de leefbaarheid en ervoor zorgt dat mensen niet afhaken. Kan de Minister een
werkbezoek plannen om met gemeenten het belang van ziekenhuizen voor de verschillende
regio’s te verkennen? Daarnaast is het lid van de BBB-fractie benieuwd of de Minister
in kaart wil brengen welke lessen we leren uit ziekenhuizen waar essentiële voorzieningen
dicht zijn gegaan (zoals in Waalwijk), of uit ziekenhuizen die juist openbleven (zoals
in Zutphen).
Antwoord
Tijdens het debat met uw Kamer over acute zorg op 9 november jl. (Kamerstuk 29 247, nr. 365) heeft de Minister van VWS aangegeven te begrijpen dat een ziekenhuis of een afdeling
Spoedeisende Hulp (SEH) niet alleen een zorginhoudelijke rol heeft. Hij gaf aan dat
een ziekenhuis of SEH ertoe doet voor de mensen in een gemeente of een regio, want
het in de nabijheid hebben van een ziekenhuis of SEH draagt niet alleen bij aan het
gevoel van leefbaarheid voor zowel patiënten als hun naasten, maar draagt bijvoorbeeld
ook bij aan de werkgelegenheid, die er in en om een ziekenhuis is. De Minister van
VWS brengt ook de nodige werkbezoeken, bijvoorbeeld in Drenthe en Zuidoost Groningen,
waar het aanbod van zorg in Stadskanaal en Hoogeveen is gewijzigd in samenhang met
het aanbod in Emmen en zo toekomstbestendig is gemaakt. In het Integraal Zorgakkoord
(IZA) zijn onder andere afspraken gemaakt over de inrichting van toekomstbestendige
medisch specialistische zorg, gegeven onder meer de schaarste aan zorgpersoneel en
de ambitie om de patiënt passende zorg te geven en de kwaliteit van zorg verder te
verbeteren. Het uitgangspunt daarbij is «nabij als het kan, veraf als het moet», met
oog voor samenhangend zorgaanbod voor de patiënt, het voorkomen van versnippering
en waarbij de patiënt uiteraard ook de vrijheid heeft om te kiezen voor een zorgaanbieder
veraf.
Ook zijn afspraken gemaakt over het opstellen van regiobeelden op basis van data en
het maken van regioplannen om de belangrijkste opgaven die blijken uit de regiobeelden,
aan te pakken. De regiobeelden moeten bijvoorbeeld data bevatten over gezondheids-
en sociale kenmerken van de regio. Het is aan de regio om op basis van die gegevens
te bezien welke uitdagingen met voorrang opgelost moeten worden. Er is ruimte voor
iedere regio om daarbij de oplossingen te kiezen die daar het best passend zijn. Uiteraard
zorgen de IZA-partijen gezamenlijk voor het uitwisselen van belangrijke lessen en
dat zal de Minister van VWS ook stimuleren.
44. Het BBB-team heeft onderzoek gedaan om de budgetverdeling van de politie te ontrafelen.
De conclusie is dat het platteland stelselmatig financieel aan het kortste eind trekt
en het dus moet doen met minder geld. We hebben te maken met een steden verheerlijking
terwijl er nauwelijks aandacht is voor de uitdagingen die de politie op het platteland
tegenkomt. Snapt de Minister dan ook dat dit de kloof binnen Nederland vergroot?
Antwoord
Politiecapaciteit is schaars, die schaarste wordt in alle eenheden gevoeld. De verdeling
van de totale sterkte over de regionale eenheden is ruwweg gebaseerd op de grootte
van de eenheid voor de vorming van de nationale politie. In de jaren daarna is nieuwe
sterkte verdeeld over de eenheden op basis van de sterkteverdelingsystematiek die
ten grondslag ligt aan de percentages voor politiesterkte per eenheid uit het Besluit verdeling sterkte en middelen, en op basis van politieke en/of bestuurlijke afspraken voortvloeiend uit maatschappelijke
problematiek. De komende jaren wordt gewerkt aan een nieuwe sterkteverdelingsystematiek,
waarbij alle variabelen van de verdelingsystematiek opnieuw tegen het licht worden
gehouden. Daarbij is het goed om op te merken dat de Minister van JenV gaat over de
verdeling óver de regionale eenheden, en dat de verdeling bínnen de eenheden de verantwoordelijkheid
van de gezagen is. De verdeling binnen een eenheid tussen stedelijk gebied en landelijk
gebied valt daar dus ook onder. Zoals reeds door de Minister van Justitie en Veiligheid
toegezegd in het tweede halfjaarbericht van 202217 wordt uw Kamer over de voortgang van deze exercitie nader geïnformeerd in volgende
halfjaarberichten politie.
45. In het MIRT worden infrastructurele projecten gekoppeld aan grote bouwprojecten.
Hoe meer woningen er gebouwd worden, hoe meer er geïnvesteerd wordt in infrastructuur.
Veel van deze grootschalige bouwlocaties zitten in de Randstad, waardoor zij miljarden
aan extra geld krijgen terwijl het platteland al achterloopt met infrastructuur. Snapt
de Minister dan ook dat dit de kloof binnen Nederland vergroot?
46. Het OV en bredere mobiliteit hebben een groot sociaal belang. Dit moet dan ook
zwaarder meewegen bij de keuzes waar wordt geïnvesteerd in infrastructuur en hoeveel
er geïnvesteerd wordt in infrastructuur. Ook de Randstad heeft goede infrastructuur
nodig, maar niet ten koste van de infrastructuur van het platteland. Er gaat disproportioneel
veel geld naar de projecten in en rondom de Randstad. Het lid van de BBB-fractie vindt
het belangrijk voor de nationale ontsluiting dat er wel projecten gebeuren in de Randstad,
maar op deze manier blijven er gebieden achter die al een achterstand hadden. Deze
gebieden hebben juist deze extra aandacht nodig. Snapt de Minister ook dat dit kabinet
door andere keuzes te maken de kloof binnen Nederland vergroot?
Antwoord vraag 45 en 46
Het Ministerie van IenW zet in op een goede bereikbaarheid van het hele land. Bij
het maken van keuzes over bereikbaarheidsopgaven binnen het Mobiliteitsfonds is de
Integrale Mobiliteitsanalyse (IMA) en het coalitieakkoord de basis. De IMA geeft inzicht
in de mobiliteitsontwikkeling en -opgaven voor het personen- en goederenvervoer op
de lange termijn en wordt eens in de vier jaar uitgevoerd.
In de IMA-202118 zijn de mobiliteits- en bereikbaarheidsopgaven in Nederland zeer gedifferentieerd,
voor een groot deel ingegeven door het verschil in de ruimtelijke structuren. De stedelijke
regio’s (zowel de Randstad als steden in het noorden, oosten en zuiden van Nederland)
verdichten, zowel door de woningbouw als de groei van banen en voorzieningen. In de
steden wordt daardoor de nabijheid van banen en voorzieningen groter, maar worden
fietspaden, wegen en het OV op verschillende plekken overbelast. Ook de toegang tot
de steden (en hun banen en voorzieningen) staat onder druk. Infrastructurele oplossingen
zijn in de grote steden vaak kostbaarder, omdat er grotere stromen mensen en goederen
zijn, steeds minder fysieke ruimte is en externe effecten steeds meer mensen raken.
In de minder-stedelijke regio’s en het platteland staat de bereikbaarheid ook onder
druk door afname en/of concentratie van banen en voorzieningen (waaronder ook OV-diensten).
Dit vergt een andere aanpak en andere keuzes dan dat er in en om de steden gemaakt
wordt. Soms is een betere verbinding met het stedelijk gebied en bijbehorende investering
in infrastructuur een oplossing. Zo is in het coalitieakkoord een afspraak gemaakt
over de Lelylijn naar het noorden. Voor de OV-insluiting van het platteland zijn afspraken
gemaakt over maatwerkaanpak van hubs, en MaaS19-voorzieningen. Andere projecten buiten de Randstad zijn bijvoorbeeld de spoorverbinding
Zwolle-Twente-Münster, de RegioExpres (sneltrein op het spoor Arnhem-Doetinchem-Winterswijk)
en de MIRT-verkenning A50 tussen knooppunten Ewijk en Paalgraven. Vaak gaat het om
een combinatie van maatregelen over verschillende sectoren heen. Dit zien we bijvoorbeeld
terug in de Regionale Mobiliteitsstrategie Zeeland (verkenning samenwerkingsafspraken
ten behoeve van een duurzaam mobiliteitssysteem voor OV) en de investeringen in de
ruimtelijke schaalsprong van de Brainport-regio.
In het afgelopen jaar zijn stappen gezet om woningbouw én goede bereikbaarheid een
impuls te geven. In het coalitieakkoord20 is € 7,5 miljard beschikbaar gesteld voor de bereikbaarheid en ontsluiting van nieuwe
woningen in grootschalige woningbouwlocaties en daarbuiten. Er is gekozen om de investeringen
zo evenwichtig mogelijk over het land te spreiden, met nadruk op de gebieden waar
de druk op de woningmarkt het hoogst is en de bereikbaarheidsopgaven het grootst zijn.
Om te komen tot een evenwichtige verdeling is het aantal grootschalige woningbouwlocaties
uitgebreid van 15 naar 17. Spoorzone Arnhem-Oost en Foodvalley21 zijn toegevoegd als nieuwe grootschalige NOVEX-woningbouwlocaties buiten de Randstad.
Daarnaast is van de beschikbare middelen circa € 1,5 miljard gereserveerd voor versnelling
van het realiseren van woningbouwlocaties door middel van kleinere bereikbaarheids-
en infrastructuurmaatregelen. Deze versnellingsafspraken zijn voor een belangrijk
deel buiten de Randstad terecht gekomen in middelgrote en kleine steden, zoals Goes,
Maastricht, Leeuwarden en Duiven. Het resultaat is dat circa 35% van de € 7,5 miljard
buiten de Randstad is belegd, dit is in lijn met de daar bestaande woningbouwopgave.22 Naast de investeringen uit de € 7.5 miljard, wordt via het reguliere MIRT-proces
besloten over investeringen in bereikbaarheid in heel Nederland.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
K.B. Hagen, voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
S.R. Muller, adjunct-griffier