Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. de geannoteerde agenda Eurogroep en Ecofinraad 16 en 17 januari 2023
21 501-07 Raad voor Economische en Financiële Zaken
Nr. 1921
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 2 februari 2023
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd
aan de Minister van Financiën over de brief van 9 januari 2023 inzake de geannoteerde
agenda Eurogroep en Ecofinraad 16 en 17 januari 2023 (Kamerstuk 21 501-07, nr. 1919).
De vragen en opmerkingen zijn op 10 januari 2023 aan de Minister van Financiën voorgelegd.
Bij brief van 13 januari 2023 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Tielen
De griffier van de commissie, Schukkink
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Inhoudsopgave
1.
Inleiding
2
2.
Macro-economische situatie en Stabiliteits- en Groeipact (SGP)
2
3.
Digitale euro
5
4.
Faciliteit voor herstel en veerkracht (RRF)
7
5.
Steun aan Oekraïne en Moldavië
7
6.
Pijler 2
8
7.
Toezicht op cryptovaluta
8
8.
Overig
8
1. Inleiding
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de stukken behorend bij de vergaderingen
van de Eurogroep en Ecofinraad van 16 en 17 januari 2023.
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de stukken
behorend bij de vergaderingen van de Eurogroep en Ecofinraad van 16 en 17 januari
2023. Zij hebben daarover nog de volgende vragen.
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de agendapunten van de Eurogroep/Ecofinraad
van 16-17 januari 2023. Naar aanleiding hiervan hebben de leden van de PVV-fractie
enkele vragen.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda
en hebben een aantal vragen.
De leden van de Volt-fractie hebben kennisgenomen van de stukken behorend bij de vergaderingen
van de Eurogroep en Ecofinraad van 16 en 17 januari 2023.
2. Macro-economische situatie en Stabiliteits- en Groeipact (SGP)
De leden van de VVD-fractie lezen verder dat de Eurogroep van gedachten zal wisselen
over de huidige macro-economische situatie in de eurozone. De verwachting is dat het
IMF-rapport op dit punt aandacht zal besteden aan de gevolgen van de hoge inflatie
in de eurozone. Wordt hierbij ook ingegaan op de oorzaken van de hoge inflatie, zowel
met betrekking tot het monetaire beleid als het begrotingsbeleid? Deelt de Minister
de mening van de VVD-fractie en het IMF dat hoge begrotingstekorten niet bijdragen
aan het bestrijden van de inflatie? Wat is de Nederlandse inzet om dit punt prominenter
op de agenda van de Eurogroep te krijgen? En hoe zorgt het kabinet ervoor dat de zorgelijk
hoge schuldniveaus, die extra oplopen als gevolg van compensatie voor de hoge energielasten,
worden gereduceerd? Volgens de leden van de VVD-fractie kan de Minister deze vraag
beantwoorden in relatie tot het opvolgende agendapunt, te weten de hervorming van
het Stabiliteits- en Groeipact (SGP). Met betrekking tot de financiële sancties indien
geen effectieve actie door lidstaten wordt ondernomen binnen een buitensporigtekortprocedure,
vragen de leden van de VVD-fractie of het kabinet hierbij ook nadrukkelijk kijkt naar
het inhouden van uitkeringen uit Europese fondsen, in lijn met de systematiek gehanteerd
binnen het tijdelijke Coronaherstelfonds (RRF). Hoe wordt volgens het kabinet hierbij
voorkomen dat lidstaten in de toekomst buiten de buitensporigtekortprocedure worden
gehouden om zo financiële sancties te ontlopen? Wat is de kabinetsinzet om de discretionaire
bevoegdheid van de Europese Commissie op dit punt in te perken?
De leden van de D66-fractie merken op dat Nederland een presentatie zal leveren over
het prijsplafond voor energie in het licht van coördinatie van het begrotingsbeleid
in de eurozone. Betekent dit dat Nederland als voorbeeld geldt binnen de eurozone?
Kan de Minister in het verslag over dit agendapunt ingaan op de manier waarop andere
landen hebben gereageerd op de Nederlandse presentatie?
De leden van de D66-fractie vragen daarnaast of de Minister in het verslag of op een
andere manier een overzicht kan verstrekken van de maatregelen die andere landen in
de eurozone nemen ten aanzien van compensatie voor de hoge energieprijzen en welke
lessen Nederland daaruit trekt of zou kunnen trekken voor mogelijke meer gerichte
steun aan huishoudens als het prijsplafond afloopt. Welke andere landen presenteren
hun case study ten aanzien van dit onderwerp en op basis waarvan zijn deze landen
uitgekozen? Wat wordt precies bedoeld met het belang van beleidscoördinatie in de
geannoteerde agenda en op welke wijze geeft Nederland daar invulling aan in het beleid?
De leden van de D66-fractie constateren dat in de voorliggende Raadsaanbevelingen
voor het economisch beleid is opgenomen om onder andere in 2023 het gebruik van generieke
budgettaire steunmaatregelen te vermijden. Kan de Minister nader ingaan welke specifieke
aanpassingen zijn gemaakt ten opzichte van eerdere versies van de Raadsaanbevelingen,
op initiatief van welke landen en wat daarbij de positie van Nederland en het internationale
speelveld was? In hoeverre vallen de Nederlandse beleidskeuzes voor 2023 zoals het
prijsplafond, het verhogen van toeslagen en het verhogen van het minimumloon onder
deze aanbevelingen, omdat deze niet generiek zijn, maar gericht op steun van mensen
met een lager inkomen die relatief het hardst geraakt worden door hogere energieprijzen?
Op welke manier komt Nederland of komen andere landen tegemoet aan de aanbeveling
om tweederonde-effecten voor de inflatie te voorkomen? Op welke manier wordt dat gemeten
en wat zijn op dit moment de schattingen van de omvang van tweederonde-effecten voor
de inflatie?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het kabinet een inschatting kan geven
wanneer welke onderdelen van de SGP-discussie op de komende Ecofin-bijeenkomsten zullen
staan, en wanneer de Commissie verwacht met concrete voorstellen (als invulling van
de communicatie) te komen, binnen de reeds aangegeven termijn van Q1.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het kabinet een update kan geven over
de ontwikkeling van het speelveld, met name op het punt van een ruimer schuldafbouwpad,
niet langer sturen op een (jaarlijks) procyclisch saldo maar op de middellangetermijndoelstelling,
en het uitgavenpad.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of een analyse van het investeringsgat (investment
gap) richting net zero in 2050 wat het kabinet betreft onderdeel moet zijn van de
analyse op welke manier ruimte voor investeringen te waarborgen binnen de SGP-herziening.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen naar het crisisinstrumentarium in de eurozone,
binnen het kader van de herziening van het SGP. Zij merken op dat Nederland nog altijd
een belangrijke rol ziet voor het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM). Is de Minister
het met de leden van de GroenLinks-fractie eens dat aan het (gebruikmaken van het)
ESM inmiddels een door verschillende lidstaten als aanzienlijk gepercipieerd reputatierisico
zit?
De leden van de GroenLinks-fractie wijzen erop dat in de sustainable finance strategy van de Europese Commissie (zomer 2021) genoemd staat dat er in 2023 een monitoringsraamwerk
ontwikkeld zal worden om lidstaten te ondersteunen om kapitaalstromen en het investeringsgat
(investment gap) te meten. Deze leden vragen of de regering een overzicht kan geven hoe het met dit
actiepunt staat, wat de verwachte tijdlijn van de Commissie en Nederland is, welke
dingen Nederland zelf oppakt en de Commissie doet (de Commissie «assisteert», wat
betekent dit precies?) en in hoeverre Nederland op dit moment inzicht heeft in de
investment gap (naar net zero 2050).
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het kabinet een update kan geven over
het speelveld ten aanzien van de Europese respons op het protectionistische karakter
van de Inflation Reduction Act en de Nederlandse inzet inzake de communicatie van
de Commissie die op korte termijn verwacht wordt. Deze leden vragen ook of de Kamer
via een BNC-fiche over de Nederlandse appreciatie geïnformeerd zal worden.
De leden van de Volt-fractie zijn van mening dat de hoge energieprijzen een groot
risico vormen voor o.a. de strategische autonomie van Europa. Essentiële sectoren
hebben te maken met torenhoge energieprijzen, waardoor zij soms gedwongen hun productie
af dienen te schalen en kans op faillissement lopen. Bovendien spelen de protectionistische
maatregelen van de VS via de Inflation Reduction Act (IRA) een grote rol in dit vraagstuk.
Europese bedrijven worden door middel van groene subsidies verleid hun productie te
verhuizen naar de VS, en daarmee te vertrekken uit Europa. De leden van de Volt-fractie
achten het van groot belang dat er een gezamenlijke Europese respons komt op de Amerikaanse
IRA, evenals op de risico’s voor essentiële bedrijven door de hoge energieprijzen.
De Franse Minister Le Maire heeft aangekondigd dat, zolang een gezamenlijke Europese
respons uitblijft, Frankrijk zelf met maatregelen tegen de negatieve effecten van
de IRA zal komen. De leden van de Volt-fractie prefereren een gezamenlijke Europese
aanpak ter ondersteuning van de cruciale groene industrie boven verschillende nationale
aanpakken, o.a. vanuit de risico’s voor een ongelijk Europees speelveld. Zij zijn
dan ook positief over de oproep van eurocommissaris Gentiloni om met nieuwe financiële
instrumenten – o.a. middels nieuwe gezamenlijke schuld – te komen ter ondersteuning
van de Europese industrie. Kan de Minister aangeven of zij inmiddels van mening is
dat dergelijke nieuwe, gezamenlijke instrumenten opgetuigd moeten worden? Indien de
Minister daar geen voorstander van is, kan zij dan aangeven welke concrete voorstellen
zij doet om de concurrentiepositie van de Europese industrie te behouden en verstevigen?
Onder welke voorwaarde(n) is de Minister bereid wel in te stemmen met een voorstel
voor een nieuw, gezamenlijk fonds voor de cruciale industriële sectoren in Europa?
Indien een voorstel voor een dergelijk fonds op tafel komt te liggen in de Eurogroep,
kan de Minister dan aangeven welke voorwaarden Nederland aan een dergelijk fonds zou
stellen?
De leden van de Volt-fractie hebben kennisgenomen van het standpunt van de Europese
Commissie inzake de herziening van de Europese begrotingsregels, evenals het kabinetsstandpunt
daarover. De leden van de Volt-fractie hebben daaruit onder andere opgemaakt dat,
naast de mogelijke introductie van landenspecifieke schuldafbouwpaden, de huidige
60 procent- en 3 procent-regel in stand gehouden zullen worden gehouden als het ligt
aan zowel de Europese Commissie als het Nederlandse kabinet. De leden van de Volt-fractie
vinden houdbare overheidsfinanciën van groot belang, mede vanuit beperking van het
doorschuiven van schulden naar toekomstige generaties. Daarnaast zien de leden van
de Volt-fractie ook in dat deze percentages in het verleden vaak niet haalbaar zijn
geweest voor meerdere lidstaten en dat dit in de toekomst – onder toenemende vergrijzing,
afnemende productie en toenemende zorgkosten – steeds vaker zal voorkomen en mogelijk
ook onder landen die nu binnen de 60 procent- en 3 procent- grenzen blijven. Zijn
de 60 procent- en 3 procent-regel heilig voor de Minister? Of staat Nederland niet
principieel tegenover het aanpassen van de regels – c.q. verruiming van de grenzen
– indien de economische en maatschappelijke omstandigheden daarom vragen? Is het kabinet
er daarnaast voor om de landenspecifieke schuldafbouwpaden, zoals voorgesteld door
de Europese Commissie, eventueel te combineren met transitie-instrumenten ter waarborging
van de investeringen in de groene en digitale transitie? Zo nee, waarom niet?
De leden van de Volt-fractie zijn van mening dat alles in het werk gesteld moet worden
om de negatieve effecten van klimaatverandering op o.a. de economische en monetaire
stabiliteit van Nederland, Europa en de wereld zoveel mogelijk te voorkomen. Daarvoor
achten zij het van groot belang dat de huidige begrotingsregels ingezet worden op
een manier die de transitie naar een groene en duurzame economie versnelt. De kosten
van klimaatverandering zullen de prijsstabiliteit in de eurozone in toenemende mate
ondermijnen. Die kosten (of investeringen) die gemaakt moeten worden om de transitie
te versnellen zijn vele malen kleiner dan de kosten van klimaatverandering. Bovendien
zal verminderde afhankelijkheid van fossiele brandstoffen de energie-gedreven inflatie
op termijn dempen. De leden van de Volt-fractie vragen zich af hoeveel extra investeringen
er volgens de Minister EU-breed nodig zijn om de klimaatdoelen van 2030 te halen.
Kan de Minister dit uiteenzetten?
De leden van de Volt-fractie hebben kennisgenomen van de prioriteiten onder het Zweedse
Raadsvoorzitterschap. Een van de prioriteiten betreft het aanpakken van de economische
uitdagingen en onzekerheid, zijnde hoge inflatie, de energiecrisis en stijgende rentetarieven
die een remmende impact hebben op consumptie, productie en investeringen. Het Zweedse
voorzitterschap streeft ernaar reeds bestaande, gezamenlijke instrumenten in te zetten
om deze uitdagingen aan te gaan. Kan de Minister aangeven hoeveel financiële middelen
er nog beschikbaar zijn uit instrumenten als het RRF en REPowerEU voor het verder
versnellen van de duurzame transitie in Europa? Kan de Minister aangeven wat ongeveer
het totaal is aan geraamde financiële middelen die – nationaal en Europees – in de
EU beschikbaar zijn om te investeren in de groene transitie?
De leden van de Volt-fractie hebben vernomen dat de ECB de rentepercentages verder
verhoogd heeft na eerdere verhogingen in het afgelopen jaar. De leden van de Volt-fractie
hopen op een effectieve beteugeling en vermindering van de inflatie in de komende
periode. De leden van de Volt-fractie zien echter een groot gevaar voor landen met
een hoge staatsschuld vanwege zogenoemde fragmentatierisico’s als gevolg van de renteverhogingen.
Ziet de Minister deze risico’s ook? Een van de manieren waarop landen met een hoge
staatsschuld, zoals Italië, hun staatsschuld kunnen verminderen, is door middel van
economische groei. De kans op economische groei wordt kleiner naarmate de potentiële
rentelasten voor een land sterk toenemen. Hoe zou hiertegen volgens de Minister het
beste opgetreden kunnen worden?
3. Digitale euro
De leden van de VVD-fractie lezen dat tijdens de Eurogroep naar verwachting een «terugkijkende
verklaring» zal worden vastgesteld naar aanleiding van een bespreking van de digitale
euro. Wat is het doel van deze verklaring en wat is de Nederlandse inzet? Ook wordt
een vooruitblik gegeven op het werkprogramma voor de digitale euro in 2023, zo lezen
de leden van de VVD-fractie. De Minister geeft in de geannoteerde agenda aan dat op
het moment van schrijven van de agenda zowel de conceptverklaring als het conceptwerkprogramma
nog niet beschikbaar waren. De leden van de VVD-fractie merken op dat het voor de
Kamer hierdoor niet mogelijk is de Nederlandse kabinetsinzet tijdig bij te sturen.
Kan de Minister de conceptverklaring en het conceptwerkprogramma voorafgaand aan de
Eurogroep alsnog naar de Kamer sturen? Hoe zorgt de Minister ervoor dat de randvoorwaarden
voor de invoering van een digitale euro die door het Nederlandse parlement zijn vastgesteld,
met name gericht op privacy en non-programmeerbaarheid, in het wetsvoorstel worden
verwerkt, dat in het tweede kwartaal van 2023 door de Europese Commissie wordt gepresenteerd?
De Minister stelt dat met het wetsvoorstel de besluitvorming over een invoering van
de digitale euro en over de essentiële bouwstenen ervan bij de medewetgevers (de Raad
van de Europese Unie en het Europees parlement) wordt neergelegd. En dat deze medewetgevers
dus zullen bepalen of de digitale euro er komt en hoe de essentiële onderdelen van
de digitale euro eruit komen te zien. Hierbij gaat de Minister voorbij aan de rol
van de Nederlandse medewetgever, de Tweede Kamer, volgens de leden van de VVD-fractie.
De Minister geeft aan dat Nederland tijdens deze Eurogroep «waar mogelijk de Nederlandse
aandachtspunten en wensen onder de aandacht zal brengen». De leden van de VVD-fractie
vinden deze inzet te vrijblijvend en vragen de Minister de Nederlandse randvoorwaarden
steviger neer te zetten en voorwaardelijk te maken aan steun voor de invoering van
een digitale euro. Ten slotte geeft de Minister aan dat «Nederland open staat voor
alternatieven voor een rekening gebaseerde digitale euro, zoals een token-gebaseerde
oplossing». De leden van de VVD-fractie constateren echter dat deze alternatieven
zich niet vanzelf manifesteren. Wat is de Nederlandse inzet om deze alternatieven
ook daadwerkelijk gepresenteerd te krijgen?
Ten aanzien van de digitale euro willen de leden van de PVV-fractie allereerst weten
of het kabinet harde voorwaarden stelt aan de introductie van een digitale euro. Het
kabinet noemt enkele voorwaarden die van belang zijn voor Nederland, maar zijn dit
ook harde voorwaarden om uiteindelijk niet in te stemmen met de introductie van een
digitale euro? Kan de Minister per voorwaarde aangeven in hoeverre dit een harde voorwaarde
is voor het niet instemmen met de introductie van een digitale euro: (1) duidelijke
voordelen voor consumenten, bedrijven en bredere economie; (2) token-gebaseerde digitale
euro; (3) waarborging van privacy; (4) overeenstemming met het anti-witwasraamwerk;
(5) waarborgen voor de financiële stabiliteit en (6) een niet-programmeerbare digitale
euro?
De leden van de Volt-fractie zijn positief over het feit dat de moties van het lid
Dassen aangaande de digitale euro (Kamerstuk 27 863, nrs. 125 en 126) zijn aangenomen en het kabinet daarmee steviger inzet op het aspect van strategische
autonomie. Zij zijn dan ook positief gestemd dat de Minister in de Kamerbrief met
de geannoteerde agenda voor de Eurogroep nadrukkelijk ingaat op het belang van het
beschermen en vergroten van de Europese strategische autonomie met de invoering van
de digitale euro. Ook zijn de leden van de Volt-fractie blij dat de Minister er in
Europees verband voor zal pleiten de digitale euro volledig te stoelen op Europese
infrastructuur. Kan de Minister aangeven hoe zij hiervoor zal pleiten? Verder geeft
de Minister aan dat een eerste voorwaarde voor Nederland bij een mogelijke invoering
van de digitale euro is dat er duidelijke voordelen moeten zijn voor consumenten,
bedrijven en de bredere economie. Kan de Minister aangeven wat in een gunstig scenario
volgens haar de mogelijke voordelen zijn voor (I) burgers, (II) bedrijven en (III)
de bredere economie bij invoering van de digitale euro? Kan de Minister daarnaast
de verschillende risico’s schetsen wanneer de digitale euro niet wordt ingevoerd?
4. Faciliteit voor herstel en veerkracht (RRF)
De leden van de D66-fractie constateren dat met het goedkeuren van het Hongaarse RRF-plan
nu alle herstelplannen zijn goedgekeurd. De voornoemde leden spreken hun steun uit
voor het onthouden van stemming bij het Hongaarse herstelplan en zijn verontrust over
het feit dat Nederland hierin wederom alleen stond. Is de Minister het met voornoemde
leden eens dat we moeten werken aan een bredere basis vanuit meerdere landen voor
een assertieve houding richting landen die beleid voeren dat schuurt met gedeelde
Europese waarden ten aanzien van de rechtsstaat en de democratie? Kan de Minister
een reflectie delen op de eerste resultaten van het RRF door Europa heen met enkele
sprekende voorbeelden van concrete effecten van het RRF? Kan de Minister tevens aangeven
wat de huidige stand van zaken is ten aanzien van uitvoering van het Nederlandse herstelplan?
Ligt alles op schema om snel over te kunnen gaan tot uitbetaling van de RRF-middelen
aan Nederland?
De leden van de PVV-fractie vragen om een update van alle subsidies en leningen die
tot nu toe onder de herstel- en veerkrachtfaciliteit zijn verstrekt (graag per lidstaat
en bedrag uitsplitsen).
Ten aanzien van het tweede betaalverzoek van Griekenland in het kader van de herstel-
en veerkrachtfaciliteit willen de leden van de PVV-fractie vervolgens weten hoe de
Minister het gegeven beoordeelt dat Griekenland stopt met het privatiseren van de
havens.1 Het privatiseren hiervan was toch echt een van de voorwaarden voor de noodleningen
die Griekenland heeft gekregen om niet failliet te gaan? Waarom gaat het kabinet dan
alsnog akkoord met het inwilligen van het tweede betaalverzoek van Griekenland?
5. Steun aan Oekraïne en Moldavië
De leden van de PVV-fractie lezen dat er in totaal 210 miljoen euro gereserveerd is
voor steunmaatregelen voor Oekraïne en Moldavië. De leden van de PVV-fractie vragen
naar een overzicht van de financiële steun die Oekraïne in de afgelopen vijf jaar
van de EU heeft ontvangen (graag per jaar en bedrag uitsplitsen). Kan de Minister
tevens hetzelfde overzicht geven voor Moldavië?
Verder lezen de leden van de PVV-fractie dat bij het uitblijven van een bilaterale
garantie van Hongarije de overige 26 lidstaten het gemiste deel van Hongarije moeten
opvangen om alsnog gezamenlijk tot een garantie voor het totale benodigde bedrag van
18 miljard euro uit het MFB-voorstel de komen. Hierdoor verandert de hoogte van de
Nederlandse garantie van 1,062 miljard euro naar 1,073 miljard euro. De leden van
de PVV-fractie willen weten wat het garantiebeleid is van het kabinet: deelt het kabinet
de mening dat garanties slechts in strikt noodzakelijke gevallen moeten worden vertrekt
en dat het streven moet zijn om overheidsverantwoordelijkheid zoveel mogelijk af te
bouwen?
De leden van de PVV-fractie lezen voorts dat, indien de Commissie in de toekomst een
beroep moet doen op de bilaterale garanties, dit pro rata gedaan zal worden op basis
van het BNI-aandeel van de lidstaten. Wanneer een lidstaat op dat moment niet in staat
is deze oproep in te willigen, zal dit ontbrekende deel tijdelijk bij de resterende
lidstaten worden opgehaald. De leden van de PVV-fractie willen weten in hoeverre gegarandeerd
wordt dat het ontbrekende deel echt tijdelijk bij de resterende lidstaten wordt opgehaald
en voorkomen zal worden dat de Nederlandse afdracht alsnog zal stijgen.
6. Pijler 2
De leden van de PVV-fractie merken op dat het kabinet ernaar streeft Pijler 2 tijdig
te implementeren. Mocht een akkoord uitblijven, dan zal het kabinet kijken naar andere
mogelijkheden om tot gecoördineerde implementatie over te gaan met een zo groot mogelijke
groep lidstaten. De leden van de PVV-fractie willen weten wat de stand van zaken is
van het implementeren hiervan door in elk geval Duitsland, Frankrijk, Spanje en Italië.
In hoeverre kan dit voor Nederland een concurrentienadeel opleveren ten opzichte van
de rest van de wereld?
7. Toezicht op cryptovaluta
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het kabinet kennisgenomen heeft van de
blog waarin de Europese Centrale Bank een aantal uitspraken doet over cryptovaluta.2 Zij hebben hierover een aantal vragen.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het kabinet het eens is met de ECB dat
ongedekte crypto «a gamble disguised as an investment asset» zijn en dat «regulation should acknowledge the speculative nature of unbacked cryptos and treat
them as gambling activities». Deze leden vragen of het kabinet daarmee bereid is alsnog ongedekte cryptomunten
als gokwaar te bestempelen. Deze leden vragen of de recente ontwikkelingen laten zien
dat de definitie van de Kansspelautoriteit uit 2018, die uitgaat van formele prijzen,
premies en winnaars om te spreken over gokken, te beperkt en te formalistisch is.
Is het kabinet bereid gehoor te geven aan de oproep van de ECB?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het kabinet het met de ECB eens is dat
bovenop de verordening betreffende markten in cryptoactiva (MiCA) aanvullende wet-
en regelgeving moet komen zodat alle segmenten van de crypto-industrie gereguleerd
zijn (inclusief bijvoorbeeld crypto-leningen en non-custodial wallet services). Welke
rol ziet de regering hier weggelegd voor het aanscherpen van milieuaspecten van cryptowetgeving,
omdat de borging van milieuaspecten op dit moment zwak is, zo vragen deze leden.
8. Overig
De leden van de D66-fractie merken op dat de eurozone per 1 januari 2023 is uitgebreid
met Kroatië. Kan de Minister ingaan op het verloop van de introductie van de euro
in Kroatië en welke lessen daar nu al uit te trekken vallen voor de toekomst?
De leden van de PVV-fractie vragen naar de reden dat Zweden niet heeft ingestemd met
het akkoord EU-jaarbegroting 2023.
De leden van de GroenLinks-fractie wijzen erop dat dit voorjaar gestemd zal moeten
worden over het hernieuwen van sanctiepakketten jegens Rusland. Zij vragen op welke
manier voorkomen gaat worden dat bepaalde lidstaten, zoals Hongarije, om niet-dossier-inhoudelijke
redenen (opnieuw) dwarsliggen, en op welke manier Nederland samen met andere lidstaten
aan een strategie werkt om te voorkomen dat de Raad zich op dit punt laat gijzelen.
II Reactie van de Minister van Financiën
Ik heb met belangstelling kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de leden
van de fracties van de VVD, de PVV, GroenLinks, D66, en Volt inzake de Eurogroep en
Ecofinraad van 16 en 17 januari 2023. De beantwoording is per fractie gedaan.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66
De leden van de D66-fractie merken op dat Nederland een presentatie zal leveren over
het prijsplafond voor energie in het licht van coördinatie van het begrotingsbeleid
in de eurozone. Betekent dit dat Nederland als voorbeeld geldt binnen de eurozone?
Kan de Minister in het verslag over dit agendapunt ingaan op de manier waarop andere
landen hebben gereageerd op de Nederlandse presentatie?
Ik zal inderdaad een presentatie geven over het Nederlandse prijsplafond op energie
voor kleinverbruikers. Hiermee kunnen we onze ervaringen in het ontwerpen van een
dergelijk prijsplafond uitwisselen met andere lidstaten. Nederland geldt hierbij als
voorbeeld in de EU, omdat het prijsplafond een zogenaamd «two-tier» mechanisme volgt.
Bij een dergelijk mechanisme wordt een deel van de energieconsumptie gesubsidieerd,
en betalen gebruikers voor het overige gebruik de marktprijs. In de aanbevelingen
van de Raad over het economische beleid van de eurozone die deze Eurogroep ook worden
besproken wordt gerefereerd naar het instellen van een «two-tier» mechanisme ter vervanging
van brede prijssteun. Ik zal in het verslag ingaan op de reactie van andere lidstaten
op mijn presentatie.
De leden van de D66-fractie vragen daarnaast of de Minister in het verslag of op een
andere manier een overzicht kan verstrekken van de maatregelen die andere landen in
de eurozone nemen ten aanzien van compensatie voor de hoge energieprijzen en welke
lessen Nederland daaruit trekt of zou kunnen trekken voor mogelijke meer gerichte
steun aan huishoudens als het prijsplafond afloopt? Welke andere landen presenteren
hun case study ten aanzien van dit onderwerp en op basis waarvan zijn deze landen
uitgekozen? Wat wordt precies bedoeld met het belang van beleidscoördinatie in de
geannoteerde agenda en op welke wijze geeft Nederland daar invulling aan in het beleid?
Het kabinet heeft geen overkoepelend overzicht van de maatregelen die andere landen
in de eurozone nemen. Wel zijn er een aantal belangrijke relevante bronnen in dit
kader. Denktank Bruegel houdt een overzicht bij met maatregelen die lidstaten op nationaal
niveau nemen om huishoudens en bedrijven te steunen.3 Daarnaast monitort de Commissie deze maatregelen en heeft in haar herfstraming van
11 november jl. een overzicht opgenomen van maatregelen getroffen door de EU-lidstaten.4. Ook verwijs ik uw Kamer naar de kamerbrief van de Minister voor Klimaat en Energie
(Kamerstuk 32 637, nr. 514) waarin uw Kamer geïnformeerd is over de steunmaatregelen die andere EU-lidstaten
hebben genomen om bedrijven te ondersteunen in een periode van gestegen energiekosten.
Naast Nederland presenteert ook Frankrijk een case study.5 De voorzitter van de Eurogroep heeft deze landen gevraagd, en ik heb hier positief
op geantwoord gelet op het belang van uitwisselingen van ervaringen. Het kabinet is
niet op de hoogte van bepaalde criteria op basis waarvan de voorzitter van de eurogroep
deze landen heeft gepolst, maar zoals beschreven in het antwoord op de vorige vraag
geldt wordt het Nederlandse model met interesse bekeken. Door dergelijke presentaties
aan mede-lidstaten te geven en hiermee ervaringen uit te wisselen poogt Nederland
bij te dragen aan de coördinatie van het economisch beleid. Ook hebben wij contact
met onder andere België over het sociaal tarief dat zij hebben ingesteld.6 Het prijsplafond dat voor 2023 geldt in Nederland is tijdelijk.
De leden van de D66-fractie constateren dat in de voorliggende Raadsaanbevelingen
voor het economisch beleid is opgenomen om onder andere in 2023 het gebruik van generieke
budgettaire steunmaatregelen te vermijden. Kan de Minister nader ingaan welke specifieke
aanpassingen zijn gemaakt ten opzichte van eerdere versies van de Raadsaanbevelingen,
op initiatief van welke landen en wat daarbij de positie van Nederland en het internationale
speelveld was?
De aanbevelingen van de Raad voor het economisch beleid in de eurozone voor 2023 en
2024 zijn op basis van een aanbeveling van de Europese Commissie en wordt in verschillende
ambtelijke voorportalen besproken en waar nodig aangepast. Het betreft veelal beperkte
aanpassingen en verschuivingen van tekst om de aanbevelingen een logischere opbouw
te geven, of om bepaalde beleidsvoornemens te onderstrepen. In de ogen van het kabinet
zijn de aanbevelingen ten opzichte van de aanbeveling van de Commissie niet substantieel
gewijzigd. Over alle wijzigingen is consensus bereikt tussen de lidstaten. In één
geval was de Commissie tegen een door de lidstaten voorgestelde aanpassing. Daarvoor
heeft de Raad een zogenoemde comply or explain verklaring opgesteld. Dit betreft een wijziging om niet naar de «clean energy transition» te verwijzen maar naar de «energy transition», omdat clean energy in de ogen van de Raad een onheldere term is. Nederland heeft er succesvol voor gepleit
om in de aanbeveling over het begrotingsbeleid een zinsnede op te nemen over het belang
om te reflecteren op gepaste manieren om steunmaatregelen af te bouwen. Verder heeft
Nederland het belang benadrukt van voldoende aandacht voor de houdbaarheid van overheidsfinanciën
en de boodschappen dat steun tijdelijk en zo veel mogelijk gericht op de meest kwetsbaren
moet zijn en dat vanuit het begrotingsbeleid geen groei-impuls uit zou moeten gaan
omdat dit de inflatie verder zou kunnen verhogen. Die boodschappen zijn in de aanbevelingen
behouden.
In hoeverre vallen de Nederlandse beleidskeuzes voor 2023 zoals het prijsplafond,
het verhogen van toeslagen en het verhogen van het minimumloon onder deze aanbevelingen,
omdat deze niet generiek zijn, maar gericht op steun van mensen met een lager inkomen
die relatief het hardst geraakt worden door hogere energieprijzen? Op welke manier
komt Nederland of komen andere landen tegemoet aan de aanbeveling om tweederonde-effecten
voor de inflatie te voorkomen? Op welke manier wordt dat gemeten en wat zijn op dit
moment de schattingen van de omvang van tweederonde-effecten voor de inflatie?
Het kabinet heeft verschillende maatregelen genomen om onder andere de koopkracht
van huishoudens te ondersteunen vanwege de impact van de hoge inflatie. Dit pakket
van maatregelen heeft voor een deel een generiek en een ander deel een gericht karakter.
Verschillende verhogingen van toeslagen zijn bijvoorbeeld gericht op huishoudens met
een laag inkomen. Het prijsplafond is een maatregel die aangrijpt op de bron van inflatie
en prijsonzekerheid, namelijk de stijgende energieprijzen. Het prijsplafond vermindert
de prijsstijging voor huishoudens en geeft hen zekerheid tot aan het verbruik van
1.200m3 gas en tot een verbruik van 2900 kWh stroom. Tegelijkertijd geldt het prijsplafond
voor alle huishoudens en wordt het in dat opzicht niet als gericht gezien. Het kabinet
streeft naar een balans waarbij maatregelen enerzijds voldoende gericht zijn om tweederonde-effecten
te voorkomen en anderzijds voldoende effectief om huishoudens daadwerkelijk te ondersteunen.
De leden van de D66-fractie merken op dat de eurozone per 1 januari 2023 is uitgebreid
met Kroatië. Kan de Minister ingaan op het verloop van de introductie van de euro
in Kroatië en welke lessen daar na al uit te trekken vallen voor de toekomst?
De invoering van de euro in Kroatië is op 1 januari jl. begonnen en pas tijdens de
Eurogroep zal nadere informatie worden verstrekt over het verloop hiervan. Op dit
moment acht ik het dan ook te vroeg om lessen te trekken voor de toekomst.
De leden van de D66-fractie constateren dat met het goedkeuren van het Hongaarse RRF-plan
nu alle herstelplannen zijn goedgekeurd. De voornoemde leden spreken hun steun uit
voor het onthouden van stemming bij het Hongaarse herstelplan en zijn verontrust over
het feit dat Nederland hierin wederom alleen stond. Is de Minister het met voornoemde
leden eens dat we moeten werken aan een bredere basis vanuit meerdere landen voor
een assertieve houding richting landen die beleid voeren dat schuurt met gedeelde
Europese waarden ten aanzien van de rechtsstaat en de democratie?
Wat betreft het Hongaarse herstelplan heeft Nederland een eigenstandige afweging gemaakt
en geen medestanders gevonden in de onthouding. Het krachtenveld in de Raad wisselt
per instrument, maar in algemene zin geldt dat het kabinet op het rechtsstaatdossier
zoveel mogelijk optreedt met een groep gelijkgezinde lidstaten. Het feit dat de Raad
op 15 december 2022 overeenstemming heeft bereikt over de inzet van de MFK-rechtsstaatsverordening
tegen Hongarije, laat zien dat er steun is in de Raad om op te treden tegen rechtsstaatsschendingen.
Het kabinet blijft zich ervoor inzetten om de samenwerking met gelijkgezinde lidstaten
verder te intensiveren en uit te breiden naar nieuwe partners.
Kan de Minister een reflectie delen wat de eerste resultaten van het RRF door Europa
heen zijn met enkele sprekende voorbeelden van concrete effecten van het RRF?
De herstel- en veerkrachtfaciliteit (Recovery and Resilience Facility, RRF) is in
februari 2021 officieel opgericht en alle lidstaten hebben inmiddels een door de Raad
goedgekeurd herstel- en veerkrachtplan. Daarmee is de RRF in de implementatiefase
beland. De Europese Commissie monitort de voortgang van de implementatie en maakt
deze informatie op verschillende manieren publiek toegankelijk. De Europese Commissie
houdt ten eerste een scoreboard bij waarin de progressie van lidstaten op basis van
common indicators wordt weergegeven.7 Daarnaast heeft de Europese Commissie in juli 2022 een rapport gepubliceerd over
de voortgang van de implementatie van de RRF.8 In dit rapport zijn verschillende voorbeelden opgenomen van hervormingen en investeringen
die landen uitgevoerd hebben in het kader van de herstel- en veerkrachtplannen.
Kan de Minister tevens aangeven wat de huidige stand van zaken is ten aanzien van
uitvoering van het Nederlandse herstelplan? Ligt alles op schema om snel over te kunnen
gaan tot uitbetaling van de RRF-middelen aan Nederland?
Op 4 oktober jl. is het Nederlandse herstel- en veerkrachtplan (HVP) formeel goedgekeurd
in de Ecofinraad. Momenteel werkt het kabinet aan de implementatie van het plan, de
indiening van de eerste betalingsaanvraag en de eventuele aanpassing van het plan
naar aanleiding van REPowerEU. Met betrekking tot de implementatie van het plan is
het kabinet momenteel hoofdzakelijk bezig met het finaliseren van de operationele
regelingen waarin nadere afspraken worden gemaakt over de monitoring en de verantwoording
van de mijlpalen en doelstellingen. Daarnaast werkt het kabinet aan het inregelen
van de controle – en beheerssystemen die moeten gaan verifiëren dat de mijlpalen en
doelstellingen daadwerkelijk behaald zijn, en die bescherming van de financiële belangen
van de Unie moeten garanderen. Met REPowerEU beoogt de Europese Commissie de afhankelijkheid
van fossiele brandstoffen terug te dringen en de transitie naar schone energie te
versnellen. Om aanspraak te kunnen maken op de extra REPowerEU middelen moeten lidstaten
een nieuw REPowerEU hoofdstuk toevoegen aan hun bestaande plannen of in het geval
van Nederland – dat al een REPowerEU hoofdstuk heeft in het HVP – een aangepast plan
indienen.
Het kabinet is voornemens eind 2023 het eerste betalingsverzoek a EUR 1,4 mld. in
te dienen bij de Europese Commissie. Het kunnen indienen van de betalingsaanvraag
is afhankelijk van een aantal voorwaarden. In de eerste plaats zal Nederland met de
Europese Commissie de operationele regelingen succesvol moeten afronden. Verder zullen
alle mijlpalen en doelstellingen die zijn gekoppeld aan het eerste betaalverzoek moeten
zijn. Voor het eerste betaalverzoek moeten 33 mijlpalen en/of doelstellingen behaald
zijn. De mijlpalen die behoren bij het eerste betaalverzoek zijn vastgelegd in de
Annex van het Raadsuitvoeringsbesluit.9 Momenteel ligt alles daarvoor op schema om die deadline te halen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PVV
Ten aanzien van de digitale euro willen de leden van de PVV-fractie allereerst weten
of het kabinet harde voorwaarden stelt aan de introductie van een digitale euro. Het
kabinet noemt enkele voorwaarden die van belang zijn voor Nederland, maar zijn dit
ook harde voorwaarden om uiteindelijk niet in te stemmen met de introductie van een
digitale euro? Kunt u per voorwaarde aangeven in hoeverre dit een harde voorwaarde
is voor het niet instemmen met de introductie van een digitale euro: (1) duidelijke
voordelen voor consumenten, bedrijven en bredere economie; (2) token-gebaseerde digitale
euro; (3) waarborging van privacy; (4) overeenstemming met het anti-witwasraamwerk;
(4) waarborgen voor de financiële stabiliteit en (5) een niet-programmeerbare digitale
euro?
De Europese Commissie heeft aangekondigd om in het tweede kwartaal van 2023 met een
wetgevend voorstel te komen voor de eventuele invoering van een digitale euro. De
Commissie heeft aangegeven dat in het voorstel de essentiële beleidskeuzes worden
vastgelegd. De vraag of het kabinet kan instemmen met invoering van een digitale euro
kan pas worden beantwoord als het voorstel van de Commissie er ligt en de onderhandelingen
erover zijn afgerond. Dan pas kan worden beoordeeld of het voorstel voldoet aan de
voorwaarden die Nederland stelt. De voorwaarden die ik eerder noemde en die ook uw
Kamer heeft meegegeven zijn (1) duidelijke voordelen voor consumenten, bedrijven en
brede economie; (2) waarborging van privacy; (3) overeenstemming met het anti-witwasraamwerk;
(4) waarborgen voor de financiële stabiliteit en (5) een niet-programmeerbare digitale
euro; dit zijn inderdaad harde voorwaarden. Verder wil ik dat er met open blik wordt
gekeken naar en meer gedegen onderzoek komt naar de voor-en nadelen van zowel een
account-gebaseerde als een token-gebaseerde variant van een digitale euro. Het kabinet
zal het voorstel van de Commissie op de genoemde voorwaarden beoordelen. Zoals bij
alle Europese voorstellen heeft de Kamer zelf ook uitgebreide mogelijkheden om het
kabinetsstandpunt dan te bevragen en (waar de Kamer dit nodig acht) eventueel bij
te sturen.
Verder vragen de leden van de PVV-fractie om een update van alle subsidies en leningen
die tot nu toe onder de herstel- en veerkrachtfaciliteit zijn verstrekt (graag per
lidstaat en bedrag uitsplitsen).
Zoals aangegeven in een brief van 17 september 2021 ontvangt uw Kamer periodiek, namelijk
eens per kwartaal, een overzicht van de definitieve beoordeling van ingediende betaalverzoeken
door de Europese Commissie.10 Deze benadering is ingegeven door de wens om de informatievoorziening aan het parlement
overzichtelijk te houden. Dit overzicht bevat ook een stand van zaken van de uitbetaling
van alle subsidies en leningen tot dan toe. De Kamerbrief met de derde kwartaalupdate
over 2022 is op dit moment het meest recent.11 De Tweede Kamer zal spoedig een nieuwe kwartaalupdate ontvangen over het vierde kwartaal
van 2022. Actuele informatie over de verstrekte subsidies en leningen is ook te vinden
op de website van de Europese Commissie.12
Ten aanzien van het tweede betaalverzoek van Griekenland in het kader van de herstel-
en veerkrachtfaciliteit willen de leden van de PVV-fractie vervolgens weten hoe u
het gegeven beoordeelt dat Griekenland stopt met het privatiseren van de havens.13 Het privatiseren hiervan was toch echt één van de voorwaarden voor de noodleningen
die Griekenland heeft gekregen om niet failliet te gaan? Waarom gaat het kabinet dan
alsnog akkoord met het inwilligen van het tweede betaalverzoek van Griekenland?
Ten aanzien van het tweede betaalverzoek van Griekenland in het kader van de herstel-
en veerkrachtfaciliteit willen de leden van de PVV-fractie vervolgens weten hoe u
het gegeven beoordeelt dat Griekenland stopt met het privatiseren van de havens.14 Het privatiseren hiervan was toch echt één van de voorwaarden voor de noodleningen
die Griekenland heeft gekregen om niet failliet te gaan? Waarom gaat het kabinet dan
alsnog akkoord met het inwilligen van het tweede betaalverzoek van Griekenland?
Uitbetaling onder de herstel- en veerkrachtfaciliteit vindt plaats op basis van behaalde
mijlpalen en doelen die zijn vastgelegd in een uitvoeringsbesluit van de Raad ter
goedkeuring van de herstelplannen. Allereerst beoordeelt de Europese Commissie na
een verzoek tot uitbetaling van een lidstaat of de mijlpalen en doelen uit dat herstelplan
zijn bereikt. Wanneer de Commissie tot een voorlopige positieve beoordeling komt vraagt
zij het Economisch en Financieel Comité (EFC) om een opinie over de bereikte mijlpalen
en doelen. Het EFC is een ambtelijk voorportaal voor de Ecofinraad. De Commissie moet
voor haar definitieve beoordeling rekening houden met de opinie van het EFC. Indien
de uiteindelijke beoordeling door de Commissie positief is zal de Commissie een besluit
nemen tot uitbetaling van middelen via de zogenoemde onderzoeksprocedure van de comitologie.
Aangezien de privatisering van Griekse havens geen onderdeel is van het Griekse plan
in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit, heeft het al dan niet doorgaan
daarvan ook geen invloed op dit tweede Griekse betaalverzoek.
Voorts lezen de leden van de PVV-fractie dat er in totaal 210 miljoen euro gereserveerd
is voor steunmaatregelen voor Oekraïne en Moldavië. De leden van de PVV-fractie vragen
naar een overzicht van de financiële steun die Oekraïne in de afgelopen 5 jaar van
de EU heeft ontvangen (graag per jaar en bedrag uitsplitsen). Kunt u tevens hetzelfde
overzicht geven van Moldavië?
De 210 miljoen euro voor Oekraïne en Moldavië in de EU-begroting van 2023 zijn beschikbaar
gemaakt uit NDICI, het EU-instrument voor nabuurschap, ontwikkeling en internationale
samenwerking. De middelen uit dit instrument zijn beschikbaar voor samenwerking met
partnerlanden, thematische programma’s m.b.t. bijvoorbeeld mensenrechten, stabiliteit
en vrede en middelen bestemd voor crisisbeheersing. Het betreft hier geen liquiditeitssteun,
zoals het instrument voor Macro-financiële bijstand (MFB).
Sinds 2018 is Moldavië ontvanger geweest van verschillende MFB’s. In 2018 heeft het
land 100 miljoen euro aan MFB toegewezen gekregen, waarvan 40 miljoen euro in giften,
de overige 60 miljoen euro in leningen.15 In 2020 heeft Moldavië nogmaals MFB-steun van 100 miljoen euro toegewezen gekregen
om de gevolgen van de COVID-19-pandemie aan te kunnen pakken. In 2022 heeft Moldavië
een pakket aan MFB-steun van 150 miljoen euro (120 miljoen euro leningen en 30 miljoen
giften) toegekend gekregen. Deze MFB-steun is toegekend om behulpzaam te zijn bij
de gevolgen van de gascrisis, mede als gevolg van de Russische agressie in Oekraïne.
Oekraïne heeft sinds 2018 een aantal maal MFB-steun toegewezen gekregen vanuit de
Unie. In 2018 is voor in totaal 1 miljard euro aan leningen toegekend. Voor hulp bij
de gevolgen van de COVID-19-crisis heeft Oekraïne daarna in 2020 in totaal 1,2 miljard
euro aan MFB-leningen toegekend gekregen. Als gevolg van de Russische agressie is
in 2022 in totaal 7,2 miljard euro aan MFB-leningen toegekend. Voor het jaar 2023
is er een MFB-pakket van 18 miljard euro aan leningen overeengekomen.
Ook vragen de leden van de PVV-fractie naar de reden dat Zweden niet heeft ingestemd
met het akkoord EU-jaarbegroting 2023.
De reden dat Zweden niet heeft ingestemd met het uiteindelijke akkoord is dat zij
van mening waren dat het akkoord te veel afweek van de Raadspositie. Het kabinet heeft
alles overwegend besloten in te stemmen met het akkoord, zoals uiteengezet in mijn
brief van 6 december jl.16
Voorts merken de leden van de PVV-fractie op dat het kabinet ernaar streeft Pijler
2 tijdig te implementeren. Mocht een akkoord uitblijven dan zal het kabinet kijken
naar andere mogelijkheden om tot gecoördineerde implementatie over te gaan met een
zo groot mogelijke groep lidstaten. De leden van de PVV-fractie willen weten wat de
stand van zaken is van het implementeren hiervan door in elk geval Duitsland, Frankrijk,
Spanje en Italië. In hoeverre kan dit voor Nederland een concurrentienadeel opleveren
ten aanzien van de rest van de wereld?
Op donderdag 15 december is een definitief akkoord bereikt op het richtlijnvoorstel
Pijler 2. Uw Kamer is hierover in het verslag van de Eurogroep en Ecofinraad van 5
en 6 december 2022 en in een separate brief17 geïnformeerd.18 Als gevolg hiervan moeten alle EU-lidstaten, en dus ook Duitsland, Frankrijk, Spanje
en Italië, de richtlijntekst uiterlijk 31 december 2023 hebben omgezet in nationale
wetgeving. Ten behoeve van een tijdige implementatie in Nederland, ben ik voornemens
het definitieve wetsvoorstel strekkende tot implementatie van de Pijler 2-maatregelen
in het voorjaar van 2023 aan uw Kamer aan te bieden. Het recente EU-akkoord op het
richtlijnvoorstel Pijler 2 is een belangrijke mijlpaal en een krachtig signaal naar
de rest van de 137 landen dat de EU zich houdt aan de Pijler 2-afspraken zoals in
2021 gemaakt in het Inclusive Framework (IF), georganiseerd door de Organisatie voor
Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO).19
Verder lezen de leden van de PVV-fractie dat bij het uitblijven van een bilaterale
garantie van Hongarije de overige 26 lidstaten het gemiste deel van Hongarije moeten
opvangen om alsnog gezamenlijk tot een garantie voor het totale benodigde bedrag van
18 miljard euro uit het MFB-voorstel de komen. Hierdoor verandert de hoogte van de
Nederlandse garantie van 1,062 miljard euro naar 1,073 miljard euro. De leden van
de PVV-fractie willen weten wat het garantiebeleid is van het kabinet: is het kabinet
het eens dat garanties slechts in strikt noodzakelijke gevallen moeten worden vertrekt
en dat het streven moet zijn om overheidsverantwoordelijkheid zo veel mogelijk af
te bouwen?
Zoals toegelicht in het deelverslag van de Ecofinraad van 6 december20 was er ten tijde van deze Ecofinraad nog geen benodigde unanimiteit in de Raad voor
de steun aan Oekraïne zoals voorgesteld door de Commissie. Dit als gevolg van een
mogelijk gebrek van steun door Hongarije. In het Commissievoorstel wordt de steun
aan Oekraïne gegarandeerd via de headroom, oftewel de marge onder het plafond uit
het Eigenmiddelenbesluit, waarvoor unanimiteit is vereist. Een terugvaloptie was het
afgeven van bilaterale garanties van 26 lidstaten, dus zonder Hongarije. Uiteindelijk
is er toch nog de benodigde unanimiteit bereikt, zoals toegelicht in het verslag van
Eurogroep en Ecofinraad van 5 en 6 december21. De steun aan Oekraïne wordt daarmee conform het Commissievoorstel door heel de Unie
gedragen, waardoor de terugvaloptie die de Raad had ontwikkeld voor steun met 26 landen
niet meer nodig is.
Conform de Begrotingsregels 2022–2025 zoals vastgesteld tijdens het Coalitieakkoord
(bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77), hanteert het kabinet met betrekking tot risicoregelingen (garanties, leningen en
achterborgstellingen) een «nee, tenzij beleid». Dit houdt in dat het kabinet betracht
zoveel mogelijk terughoudendheid te zijn bij het aangaan van nieuwe financiële risico’s.
Het is mogelijk dat het kabinet bij een zware crisis een ruimhartiger risicoregelingenbeleid
voert, omdat garanties en leningen vaak een geschikt instrument zijn om risico’s uit
de economie mee op te vangen en over te nemen via de overheidsbegroting. De «tenzij-clausule»
is dan noodzakelijkerwijs vaker van toepassing.
Ten slotte lezen de leden van de PVV-fractie dat indien de Commissie in de toekomst
een beroep moet doen op de bilaterale garanties dit pro rata gedaan zal worden op
basis van het bni-aandeel van de lidstaten. Wanneer een lidstaat op dat moment niet
in staat is deze oproep in te willigen, zal dit ontbrekende deel tijdelijk bij de
resterende lidstaten worden opgehaald. De leden van de PVV-fractie willen weten in
hoeverre gegarandeerd wordt dat het ontbrekende deel echt tijdelijk bij de resterende
lidstaten wordt opgehaald en voorkomen zal worden dat de Nederlandse afdracht alsnog
zal stijgen.
Zoals reeds toegelicht in het deelverslag van de Ecofinraad van 6 december22 was er ten tijde van deze Ecofinraad nog geen benodigde unanimiteit in de Raad voor
de steun aan Oekraïne zoals voorgesteld door de Commissie. Dit als gevolg van een
mogelijk gebrek van steun door Hongarije. In het Commissievoorstel wordt de steun
aan Oekraïne gegarandeerd via de headroom, oftewel de marge onder het plafond uit
het Eigenmiddelenbesluit, waarvoor unanimiteit is vereist. Een terugvaloptie was het
afgeven van bilaterale garanties van 26 lidstaten, dus zonder Hongarije. Uiteindelijk
is er toch nog de benodigde unanimiteit bereikt, zoals reeds toelichting in het verslag
van Eurogroep en Ecofinraad van 5 en 6 december23. De steun aan Oekraïne wordt daarmee conform het Commissievoorstel door heel de Unie
gedragen, waardoor de terugvaloptie die de Raad had ontwikkeld voor steun met 26 landen
niet meer nodig is.
De garantstelling voor MFB-steun aan Oekraïne in 2023 werkt net zoals andere garanties
uit hoofde van de marges uit het Eigenmiddelenbesluit, zoals die zijn toegelicht in
de memorie van toelichting bij dit besluit en in de begroting van het Ministerie van
Financiën. Zo geldt ook bij headroomgaranties dat, indien de garanties worden ingeroepen,
iedere lidstaat bijdraagt op basis van hun relatieve bni-aandeel in het EU-bni. Ook
geldt dat, indien een lidstaat op dat moment niet in staat is deze oproep in te willigen,
dit ontbrekende deel tijdelijk bij de resterende lidstaten wordt opgehaald. Deze tijdelijke
afwijking van bijdragen naar rato van het bni-aandeel wordt, indien die zich voordoet,
middels een aanpassing van de EU-begroting zo snel mogelijk hersteld. De ontbrekende
kasmiddelen die de Europese Commissie als laatste redmiddel mag opvragen bij de lidstaten,
worden tijdelijk door een lidstaat beschikbaar gesteld omdat iedere lidstaat onverminderd
gehouden blijft aan de op basis van het Eigenmiddelenbesluit verschuldigde bedragen.
Ten tijde van de onderhandelingen over het huidige Eigenmiddelenbesluit heeft de Juridische
Dienst van de Raad dit toegelicht in hun advies. De JDR heeft hierbij aangegeven dat
uit de mogelijkheid tot het ophalen van tijdelijke additionele middelen bij lidstaten
geen schuldmutualisatie voortvloeit en dat deze niet beschouwd kan worden als hoofdelijke
aansprakelijkheid van een lidstaat.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD
De leden van de VVD fractie lezen dat tijdens de Eurogroep naar verwachting een «terugkijkende
verklaring» zal worden vastgesteld naar aanleiding van een bespreking van de digitale
euro. Wat is het doel van deze verklaring en wat is de Nederlandse inzet?
In Eurogroepverband wordt de digitale euro sinds 2021 besproken op politiek niveau.
De verwachting is dat de Eurogroepvoorzitter een verklaring wil opstellen om een samenvatting
te geven van de in de afgelopen maanden gevoerde discussies binnen de Eurogroep over
de digitale euro (waarover uw Kamer regelmatig is geïnformeerd via de verslagen van
de Eurogroep), maar ook om vooruit te kijken naar hoe de Eurogroep het onderwerp de
komende maanden verder zal oppakken, in ieder geval totdat de Commissie met het voorgenomen
wetsvoorstel komt.
Het kabinet geeft in de Kamerbrief van 5 juli 202224 over de ontwerpkeuzes van de digitale euro aan dat een mogelijke invoering van de
digitale euro vraagt om een zorgvuldige afweging en dat dit alleen kan op basis van
politieke besluitvorming. Ook moet het duidelijk zijn wat de voordelen zijn van een
digitale euro voor consumenten, bedrijven en de bredere economie. Belangrijke voorwaarden
bij een wetsvoorstel voor de digitale euro zijn voor Nederland onder meer dat de privacy
is gewaarborgd, dat de digitale euro niet-programmeerbaar wordt, en dat er voldoende
waarborgen zijn voor de financiële stabiliteit. Nederland zet zich er voor in dat
deze elementen onderdeel zijn van de mogelijke verklaring van het werkprogramma.
Ook wordt een vooruitblik geven op het werkprogramma voor de digitale euro in 2023,
zo lezen de leden van de VVD. De Minister geeft in de geannoteerde agenda aan dat
op het moment van schrijven van de agenda zowel de conceptverklaring als het conceptwerkprogramma
nog niet beschikbaar waren. De leden van de VVD merken op dat het voor de Tweede Kamer
hierdoor niet mogelijk is de Nederlandse kabinetsinzet tijdig bij te sturen. Kan de
Minister de conceptverklaring en het conceptwerkprogramma voorafgaand aan de Eurogroep
alsnog naar de Tweede Kamer sturen?
De conceptverklaring en het conceptwerkprogramma zijn nog onderwerp van gesprek en
kunnen daarom, zoals gebruikelijk bij verklaringen van de Eurogroep, niet worden gedeeld
met de Kamer voorafgaand aan de Eurogroep. Wel kan ik aangeven wat er naar verwachting
in de Eurogroep zal worden besproken en naar verwachting in de verklaring komt te
staan. De verwachting is dat de Eurogroepvoorzitter, op basis van de vier eerdere
Eurogroepvergaderingen en de Eurowerkgroepvergaderingen, voornemens is om een verklaring
op te stellen waarin de stand van zaken wordt gegeven van de discussies in de Eurogroep
over het digitale-europroject. De Eurogroepvoorzitter geeft naar verwachting hierbij
een korte schets van wat er in de Eurogroep is besproken over algemene doelstellingen
en politieke dimensies van een digitale euro in de afgelopen maanden.
De Kamer is hierover meermaals geïnformeerd in de verslagen over de Eurogroepvergaderingen.
Hierbij is de verwachting dat de Eurogroep zal benadrukken dat een digitale euro contant
geld moet aanvullen, en niet vervangen, en gebruikers in de eurozone toegang tot publiek
geld moet garanderen in tijden van toenemende digitalisering van betalingen. Een digitale
euro zou in een steeds meer gedigitaliseerde economie een rol kunnen spelen bij het
versterken van de strategische autonomie van de Europese Unie en het bevorderen van
innovatie in de financiële sector. Nederland zet zich er, zoals gebruikelijk, voor
in dat de Nederlandse inzet en voorwaarden zo veel mogelijk onderdeel zijn van de
voorgenomen verklaring en dat de verklaring geen elementen bevat die zich tegen de
Nederlandse inzet ingaan.
De verwachting is verder dat de Eurogroepvoorzitter aangeeft dat de Eurogroep in het
tweede kwartaal van het jaar verder zal spreken over de algemene ontwerpkeuzes of
opties voor de digitale euro en de resultaten van de door de ECB uitgevoerde prototyping.
Hiermee zal de Eurogroep een actieve rol blijven spelen in de voortgang van de onderzoeksfase
van de ECB en de voorbereiding van het wetgevingsvoorstel door zoveel mogelijk politieke
richting te geven. Nederland zet zich er voor in dat de Nederlandse inzet en voorwaarden
onderdeel zullen zijn van de toekomstige besprekingen.
Hoe zorgt de Minister ervoor dat de randvoorwaarden voor de invoering van een digitale
euro die door het Nederlandse parlement zijn vastgesteld, met name gericht op privacy
en non-programmeerbaarheid, in het wetsvoorstel wordt verwerkt die in het tweede kwartaal
van 2023 door de Europese Commissie wordt gepresenteerd?
Het al dan niet invoeren van de digitale euro zal een politiek besluit zijn. Hetzelfde
geldt voor de belangrijkste elementen in het ontwerp van de digitale euro. Zonder
akkoord van de Raad en het Europees parlement zal de ECB niet kunnen besluiten tot
invoering van de digitale euro. Dit is ook de reden waarom de Commissie in het tweede
kwartaal van dit jaar met een wetsvoorstel zal komen waarmee de basis wordt gelegd
voor een digitale euro. Dit voorstel zal vervolgens door de Raad en het Europees parlement
worden behandeld.
Nederland heeft zowel formeel als informeel de randvoorwaarden die door het kabinet
en door de Kamer zijn geformuleerd overgebracht bij de Europese Commissie. Het belang
van privacy en niet-programmeerbaarheid is ook opgenomen in het non-paper dat Nederland samen met Frankrijk, Spanje,
Duitsland en Italië aan de Commissie heeft gestuurd. Dit laat zien dat de zorgen op
deze thema’s breed worden gedeeld onder de verschillende landen, en dat deze landen
dus verwachten dat het wetsvoorstel duidelijke bepalingen bevat waarmee deze zorgen
worden geadresseerd. Daarnaast heeft het kabinet in de Eurogroepbesprekingen het belang
van deze onderwerpen meermaals onderstreept. Ik zal, in lijn met de kabinetsinzet
en de verschillende aangenomen moties tijdens het tweeminutendebat op 14 december
jl. (Handelingen II 2022/23, nr. 35, debat over de digitale euro), blijven optrekken
met collega’s in andere lidstaten om de Nederlandse voorwaarden in de discussies in
te brengen. Daarvoor biedt de ingezette samenwerking met mijn collega’s een goede
basis. Het opnemen van de uitgangspunten en (rand)voorwaarden in verklaringen van
de Eurogroep bieden een aanvullende mogelijkheid om politieke overeenkomst te vinden
en sturing te geven voorafgaand aan het voorstel van de Commissie.
De Minister stelt dat met het wetsvoorstel de besluitvorming over een invoering van
de digitale euro en over de essentiële bouwstenen ervan bij de medewetgevers (de Raad
van de Europese Unie en het Europees parlement) wordt neergelegd. En dat deze medewetgevers
dus zullen bepalen of de digitale euro er komt en hoe de essentiële onderdelen van
de digitale euro eruit komen te zien. Hierbij gaat de Minister voorbij aan rol van
het Nederlandse medewetgever, de Tweede Kamer, volgens de leden van de VVD. De Minister
geeft aan dat Nederland tijdens deze Eurogroep «waar mogelijk de Nederlandse aandachtspunten
en wensen onder de aandacht zal brengen». De leden van de VVD-fractie vinden deze
inzet te vrijblijvend en vragen de Minister de Nederlandse randvoorwaarden steviger
neer te zetten en voorwaardelijk te maken aan steun voor de invoering van een digitale
euro.
Zoals eerder aangegeven heeft de Europese Commissie aangekondigd om in het tweede
kwartaal van 2023 met een wetgevend voorstel te komen voor de eventuele invoering
van een digitale euro vormt. Zoals aangegeven in antwoord op vragen van de PVV-fractie
heeft het kabinet inderdaad stevige voorwaarden waaraan voldoen moet worden voordat
het kabinet een eventueel voorstel zou kunnen steunen, waaronder ook de door de Kamer
aangenomen moties op dit onderwerp. Het kabinet is momenteel zeer actief in het onder
de aandacht brengen van de Nederlandse aandachtspunten en voorwaarden, zoals op het
antwoord op de voorgaande vraag ook wordt beschreven.
Het kabinet legt verantwoording af aan de Tweede Kamer. Bij elk Europees voorstel
heeft de Kamer, conform formeel vastgelegde bevoegdheden en afspraken, uitgebreide
mogelijkheden om de kabinetsinzet te bevragen en (waar de Kamer dat nodig acht) bij
te sturen. Dit zal ook bij dit voorstel het geval zal zijn. Hetzelfde geldt ook voor
de inzet van het kabinet in besprekingen in de Eurogroep, zoals via dit schriftelijk
overleg. Het onderwerp is meermaals uitgebreid met uw Kamer besproken, waarbij alle
door de Kamer aangenomen moties en gedane toezeggingen zijn en/of worden uitgevoerd.
Ten slotte geeft de Minister aan dat «Nederland open staat voor alternatieven voor
een rekening gebaseerde digitale euro, zoals een token-gebaseerde oplossing». De leden
van de VVD constateren echter dat deze alternatieven zich niet vanzelf manifesteren.
Wat is de Nederlandse inzet om deze alternatieven ook daadwerkelijk gepresenteerd
te krijgen?
Nederland heeft tijdens de Eurogroepvergaderingen het belang van een duidelijke analyse
en open vergelijking van verschillende alternatieve ontwerpmogelijkheden, zoals een
token-gebaseerde variant, van een digitale euro meermaals overgebracht bij de ECB
en de Commissie, en zal dit conform de motie van de leden Grinwis en Heinen25 ook blijven doen.
De leden van de VVD-fractie lezen verder dat de Eurogroep van gedachten zal wisselen
over de huidige macro-economische situatie in de eurozone. De verwachting is dat het
IMF-rapport op dit punt aandacht zal besteden aan de gevolgen van de hoge inflatie
in de eurozone. Wordt hierbij ook ingegaan op de oorzaken van de hoge inflatie, zowel
met betrekking tot het monetaire beleid als het begrotingsbeleid?
De aanleiding van deze bespreking is het bezoek van het IMF aan de eurozone tussen
28 november en 6 december. Naar verwachting zal er tijdens deze bespreking inderdaad
worden ingegaan op de oorzaken van hoge inflatie met betrekking tot zowel monetair
beleid als begrotingsbeleid.
Deelt de Minister de mening van de VVD en het IMF dat hoge begrotingstekorten niet
bijdragen aan het bestrijden van de inflatie? Wat is de Nederlandse inzet om dit punt
prominenter op de agenda van de Eurogroep te krijgen? En hoe zorgt het kabinet ervoor
dat de zorgelijk hoge schuldniveaus, die extra oplopen als gevolg van compensatie
voor de hoge energielasten, worden gereduceerd? Volgens de leden van de VVD kan de
Minister deze vraag beantwoorden in relatie tot het opvolgende agendapunt, te weten
de hervorming van het stabiliteit- en groeipact.
Voor het bestrijden van de inflatie is het belangrijk dat het effect van het budgettaire
beleid op de economische groei in de eurozone in zijn geheel neutraal is. Dit zal
volgens de Commissie gelden voor 2023, indien er komend jaar geen aanvullende steunmaatregelen
worden getroffen om de energiecrisis te mitigeren. Om hoge begrotingstekorten tegen
te gaan en de inflatie te beteugelen, pleit Nederland in de Eurogroep voor tijdelijke
en gerichte maatregelen. Het onderwerp heeft nadrukkelijk de aandacht van de Eurogroep.
De Eurogroep onderschrijft de noodzaak voor tijdelijke en op de meest kwetsbaren gerichte
maatregelen en het voorkomen dat het budgettaire beleid de inflatie verder verhoogd
ook. In december nam de Eurogroep hierover een verklaring aan26, waarover uw Kamer in het verslag van de Eurogroep en Ecofinraad van 5 en 6 december
is geïnformeerd. Deze boodschappen zijn ook onderdeel van de aanbeveling van de Raad
over het economisch beleid van de eurozone die op 16 januari in de Eurogroep besproken
wordt en naar verwachting op 17 januari door de Ecofinraad goedgekeurd worden, zoals
aangegeven in de geannoteerde agenda voor deze vergaderingen die uw Kamer ontving.
Het tempo van schuldafbouw is een belangrijk element van de discussie over de hervorming
van het SGP. Dit is uitgebreid aan bod gekomen in de Kamerbrief over Nederlandse inzet
Stabiliteits- en Groeipact (SGP) van 4 maart jl.27 en de Kamerbrief over kabinetsappreciatie van de mededeling van de Europese Commissie
over Stabiliteits- en Groeipact en de Macro-economische Onevenwichtigheidsprocedure
van 28 november jl.28
Met betrekking tot de financiële sancties indien geen effectieve actie door lidstaten
wordt ondernomen binnen een buitensporigtekortprocedure, vragen de leden van de VVD
of het kabinet hierbij ook nadrukkelijk kijkt naar het inhouden van uitkeringen uit
Europese fondsen, in lijn met de systematiek gehanteerd binnen het tijdelijke Coronaherstelfonds
(RRF)? Hoe wordt volgens het kabinet hierbij voorkomen dat lidstaten in de toekomst
buiten de buitensporigtekortprocedure worden gehouden om zo financiële sancties te
ontlopen? Wat is de kabinetsinzet om de discretionaire bevoegdheid van de Europese
Commissie op dit punt in te perken?
Zoals aangegeven in de kabinetsappreciatie van de mededeling van de Europese Commissie
inzake het Stabiliteits- en Groeipact (SGP) en de Macro-economische Onevenwichtigheidsprocedure,
die uw Kamer op 28 november ontving, wil de Commissie de mogelijkheid behouden om
EU-fondsen op te schorten wanneer een lidstaat binnen een buitensporigtekortprocedure
(Excessive Deficit Procedure; EDP) geen effectieve actie onderneemt om zijn buitensporig
tekort terug te dringen. Deze mogelijkheid bestaat nu ook al, en geldt voor de cohesie-
en structuurmiddelen en de Herstel- en Veerkrachtfaciliteit. Zoals aangegeven in de
kabinetsappreciatie acht het kabinet dit type maatregelen alleen effectief als de
Commissie en de Raad voldoende snel EDP’s openen, voldoende ambitieuze aanpassingen
in de begroting aanbevelen en voldoende effectief toetsen of een lidstaat deze aanbevelingen
ook opvolgt. Zoals aangegeven in de brief is inperking en verduidelijking van het
gebruik van de relevante factoren door Commissie en Raad volgens het kabinet een optie
om meer automatisme en voorspelbaarheid te introduceren in het openen van EDPs door
de Commissie en de Raad.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van GroenLinks
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering een inschatting kan geven
wanneer welke onderdelen van de SGP-discussie op de komende Ecofin-bijeenkomsten zullen
staan, en wanneer de Commissie verwacht met concrete voorstellen (als invulling van
de communicatie) te komen, binnen de reeds aangegeven termijn van Q1.
In ambtelijke voorportalen van de Eurogroep/Ecofin vinden momenteel thematische discussies
plaats over diverse onderdelen van de Commissie-oriëntaties. De Eurogroep bespreekt
deze maand de eurozone-aspecten van de Commissie-oriëntaties, waaronder het post-programma
toezicht, de ontwerpbegrotingen en financiële sancties. Voor de Econfinraad zijn gedachtewisselingen
voorzien in februari en maart. Mogelijk leidt dit tot Raadsconclusies in maart. Verwacht
wordt dat eventuele wetgevende voorstellen van de Commissie hierna volgen.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering een update kan geven over
de ontwikkeling van het speelveld, met name op het punt van een ruimer schuldafbouwpad,
niet langer sturen op een (jaarlijks) procyclisch saldo maar op de MTO, en het uitgavenpad.
In algemene zin leggen sommige lidstaten de nadruk op het belang van voldoende schuldafbouw,
gelijke behandeling en transparantie, terwijl andere lidstaten grotere nadruk leggen
op het belang van nationaal eigenaarschap, landspecifieke omstandigheden en ruimte
voor investeringen. Lidstaten wachten op dit moment nog op de cijfermatige simulaties
t.a.v. de schuldafbouwpaden die de Commissie in de door haar voorgestelde benadering
voorziet. Het gebrek aan cijfermatige voorbeelden bemoeilijkt momenteel de voortgang
van de gedachtewisseling tussen de lidstaten ten aanzien van het tempo van schuldafbouw.
Een groot deel van de lidstaten, waaronder Nederland, is positief over het sturen
op een netto uitgavenpad aangezien dit beter beheersbaar en minder onderhevig is aan
bijstelling dan het structurele begrotingssaldo en de bijbehorende middellangetermijndoelstelling
(Medium Term Objective, MTO). Daarbij zorgt het juiste netto uitgavenpad, net als het MTO, ervoor dat lidstaten
voldoende buffers opbouwen in goede tijden en voldoende budgettaire ruimte hebben
in economisch slechte tijden. Sommige lidstaten pleiten wel voor het behoud van het
structurele begrotingssaldo in het SGP en met name in hun eigen nationale begrotingsregels,
maar lijken te kunnen accepteren dat dit in de Europese regels een veel kleinere rol
krijgt.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of een analyse van het investeringsgat (investment
gap) richting netzero in 2050 wat de regering betreft onderdeel moet zijn van de analyse
op welke manier ruimte voor investeringen te waarborgen binnen de SGP-herziening.
Lidstaten en Commissie zijn zich zeer bewust van de investeringsopgave die volgt uit
de klimaatdoelen voor 2050, ook in de context van de herziening van het SGP. Het kabinet
heeft hier aandacht aan besteed in de kamerbrief met de Nederlandse inzet inzake het
Stabiliteits- en Groeipact van 4 maart 2022 (Kamerstuk 21 501-07, nr. 1815), en de kamerbrief met de visie op de EMU van 2 september 2022 (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1825). In de eerste plaats is het van belang om private investeringen te stimuleren door
een goed en voorspelbaar systeem van CO2-beprijzing, bij voorkeur op Europees niveau, en een goede EU-taxonomie voor groene
investeringen. Daarnaast zijn substantiële publieke investeringen nodig. Lidstaten
kunnen daartoe goed gebruik maken van Europese middelen (waaronder de RRF inclusief
REPowerEU, de EU-begroting en fondsen zoals het Moderniseringsfonds, het Innovatiefonds
en het Sociaal Klimaatfonds) en daarnaast investeringen op de nationale begrotingen
vergroten. Het combineren van hogere publieke investeringen met schuldafbouw vraagt
om het stevig prioriteren van uitgaven en daartoe ook het doorlichten van uitgaven.
Daarnaast zijn hervormingen mogelijk die de uitgavengroei op lange termijn (op gebied
van o.a. pensioenen, sociale zekerheid en zorg) in toom houden. Dit zal voornamelijk
van belang zijn in lidstaten waarin de vergrijzing een groot effect zal hebben op
de overheidsfinanciën. Ook zijn maatregelen mogelijk die de belastingbasis verbreden
of deze verschuiven naar minder verstorende bronnen. Ten slotte kunnen lidstaten investeringsbelemmeringen
adresseren, de absorptiecapaciteit verbeteren en door een beter beheer de efficiëntie
van publieke investeringen verhogen.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen naar het crisisinstrumentarium in de eurozone,
binnen het kader van de herziening van het SGP. Zij merken op dat Nederland nog altijd
een belangrijke rol ziet voor het ESM. Is Nederland het met GroenLinks eens dat aan
het (gebruikmaken van het) ESM inmiddels een door verschillende lidstaten als aanzienlijk
gepercipieerd reputatierisico zit?
Naar aanleiding van een toezegging tijdens het Commissiedebat Eurogroep/Ecofinraad
van 1 december jl. (Kamerstuk 21 501-07, nr. 1917) ben ik in het verslag van de Ecofinraad van 5 en 6 december 2022 ingegaan komen
op de vraag welk type instrumenten zich lenen voor crisissituaties en hoe inzet hiervan
past binnen een eventueel gemoderniseerd SGP. Daarbij heb ik gewezen op het bestaan
van het ESM als instrument om schokken op te vangen, met passende beleidsvoorwaarden
die per instrument en per geval kunnen verschillen. Het ESM kan ook preventief ingezet
worden; lidstaten hoeven dus niet te wachten tot zij daadwerkelijk markttoegang verloren
hebben om steun te vragen. In hoeverre gebruikmaken van het ESM wordt gepercipieerd
als reputatierisico valt door het kabinet niet in te schatten. De afweging om niet
(preventief) bij het ESM aan te kloppen, kan ingegeven worden door de wens om beleidsvoorwaarden
te vermijden (en dus nationale beleidsvrijheden niet in te willen perken). Die beleidsvoorwaarden
bij het ESM zijn voor het kabinet juist een cruciaal element voor een goede balans
tussen risicodeling en beleidsvrijheid.
De leden van de GroenLinks-fractie wijzen erop dat in de sustainable finance strategy
van de Europese Commissie (zomer 2021) genoemd staat dat er in 2023 een monitoringsraamwerk
ontwikkeld zal worden om lidstaten te ondersteunen om kapitaalstromen en het investeringsgat
(investment gap) te meten. Deze leden vragen of de regering een overzicht kan geven
hoe het met dit actiepunt staat, wat de verwachte tijdlijn van de Commissie en Nederland
is, welke dingen Nederland zelf oppakt en de Commissie doet (de Commissie «assisteert»,
wat betekent dit precies?) en in hoeverre Nederland op dit moment inzicht heeft in
de investment gap (naar netzero 2050)?
Het klopt dat in de communicatie van de Europese Commissie van 6 juli 2021 het voornemen
staat om in 2023 een robuust monitoringkader te ontwikkelen om kapitaalstromen te
meten en de lidstaten bij te staan bij het beoordelen van de investeringskloof en
het meten van de door hun financiële sectoren geboekte vooruitgang. Over de status
van dit voornemen heeft de Raad nog geen terugkoppeling ontvangen van de Commissie.
Ik zal hierover met de Commissie in gesprek gaan en rapporteer daarover graag terug
aan uw Kamer. Ten aanzien van de investeringskloof wordt in een rapport van Kalavasta
en Berenschot (2021) geschat dat de benodigde meer-investeringen in de energietransitie
in Nederland in de periode tussen 2015 en 2050 ruim 350 miljard euro bedragen. Daarvan
is ongeveer 20 miljard uitgegeven tussen 2015 en 2020. En er dient naar schatting
nog 100 miljard te worden geïnvesteerd tussen 2020 en 2030.
De leden van de GroenLinks-fractie wijzen erop dat dit voorjaar gestemd zal moeten
worden over het hernieuwen van sanctiepakketten jegens Rusland. Zij vragen op welke
manier voorkomen gaat worden dat bepaalde lidstaten, zoals Hongarije, om niet-dossier-inhoudelijke
redenen (opnieuw) dwarsliggen, en op welke manier Nederland samen met andere lidstaten
aan een strategie werkt om te voorkomen dat de Raad zich op dit punt laat gijzelen.
Het kabinet trekt op het gebied van sancties nauw samen op met alle andere lidstaten
en de Commissie. Hongarije heeft net als andere lidstaten vetorecht. Desondanks zijn
we in staat gebleken om verstrekkende besluiten te nemen. De huidige sanctiepakketten
zijn daar een goed voorbeeld van. Daar heeft Hongarije mee ingestemd. Het kabinet
heeft dan ook vertrouwen dat door dialoog lidstaten wederom bij elkaar weten te komen
en dat de EU-eenheid bewaard blijft.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering kennisgenomen heeft van de
blog waarin de Europese Centrale Bank een aantal uitspraken doet over crypto-valuta.29 Zij hebben hierover een aantal vragen.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering het eens is met de ECB dat
ongedekte crypto «a gamble disguised as an investment asset» zijn en dat «regulation
should acknowledge the speculative nature of unbacked cryptos and treat them as gambling
activities». Deze leden vragen of de regering daarmee bereid is alsnog ongedekte cryptomunten
als gokwaar te bestempelen. Deze leden vragen of de recente ontwikkelingen laten zien
dat de definitie van de Kansspelautoriteit uit 2018, die uitgaat van formele prijzen,
premies en winnaars om te spreken over gokken, te beperkt en te formalistisch is.
Is de regering bereid gehoor te geven aan de oproep van de ECB?
Ik ben bekend met de blog van de heer Panetta. Het is mij onbekend of dit blog op
persoonlijke titel is geschreven of dat dit het formele standpunt van de ECB weergeeft.
In zijn blog verwijst de heer Panetta naar een aanbeveling van de Europese Commissie
over gokdiensten.30 In het advies dat de ECB heeft afgegeven bij de totstandkoming van de verordening
Markten in Crypto-Activa (MiCA) heeft de ECB in ieder geval geen enkele verwijzing
gemaakt naar het reguleren van crypto’s en cryptodiensten als kansspelen of specifiek
naar deze aanbeveling.31
Ik merk op dat deze aanbeveling specifiek verwijst naar kansspelen, en niet naar speculatieve
handelingen in het algemeen. Belangrijker is dat het overgrote gedeelte van deze aanbevelingen
desalniettemin op een bepaalde manier ook in MiCA is opgenomen. Hierbij gaat het onder
andere om regels ten aanzien van communicatie en bescherming van consumenten. Daarnaast
bevat MiCA juist ook een brede plicht voor cryptodienstverleners om altijd te opereren
in het beste belang van de klant. MiCA bevat daarnaast bepalingen voor cryptodienstverleners
die hen verplichten te onderzoeken of de diensten die zij aanbieden wel geschikt zijn
voor hun klanten. De eisen die MiCA stelt gaan in een aantal gevallen dan ook verder
dan de bepalingen in de aangehaalde aanbeveling.
Ik ben het eens met de heer Panetta dat MiCA een eerste stap is in de regulering van
crypto’s en cryptodiensten, en ik sluit niet uit dat er in de toekomst strengere regels
komen om consumenten nog beter te beschermen. Hierbij hecht ik er wel aan dat deze
regels op EU-niveau vastgesteld dienen te worden. Vanwege het digitale karakter van
crypto’s, waarmee het heel makkelijk is om diensten vanuit het buitenland aan te bieden,
zal nationale wetgeving weinig effectief zijn. Het is daarom de vraag of er toegevoegde
waarde is om crypto’s en cryptodiensten onder de (nationale) Wet op de Kansspelen
te brengen. Hierbij speelt ook mee dat, zoals ik hiervoor aangaf, de MiCA-verordening
al regels stelt op het overgrote deel van de relevante bepalingen uit deze wet.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering het met de ECB eens is dat
bovenop MiCA aanvullende wet- en regelgeving moet komen zodat alle segmenten van de
crypto-industrie gereguleerd zijn (inclusief bijvoorbeeld crypto-leningen en non-custodial
wallet services). Welke rol ziet de regering hier weggelegd voor het aanscherpen van
milieuaspecten van cryptowetgeving, omdat de borging van milieuaspecten op dit moment
zwak is, zo vragen deze leden.
Zoals ik in de Kamerbrief over de regulering van crypto’s heb aangegeven zie ik MiCA
als een eerste stap in de regulering van crypto’s.32 De ontwikkelingen in wereld van crypto’s gaan snel. MiCA is een belangrijke eerste
mijlpaal, aangezien de EU één van de eerste jurisdicties wereldwijd is met een ambitieus
overkoepelend wetgevend kader voor crypto’s en cryptodiensten. Desalniettemin ben
ik het met de GroenLinks-fractie eens dat verdere regulering noodzakelijk zal zijn
aangezien nog niet alle cryptodienstverleners worden gereguleerd. In dit kader wijs
ik op het feit dat MiCA bepalingen bevat die de Commissie opdracht geeft om uiterlijk
24 maanden na inwerkintreding van MiCA een rapport op te leveren, waarbij onder andere
ook specifiek gekeken gaat worden naar eventuele benodigde aanpassingen aan de reikwijdte
van MiCA en de impact op het klimaat van crypto’s en cryptodiensten.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het kabinet een update kan geven over
het speelveld ten aanzien van de Europese respons op het protectionistische karakter
van de Inflation Reduction Act en de Nederlandse inzet inzake de communicatie van
de Commissie die op korte termijn verwacht wordt. Deze leden vragen ook of de Kamer
via een NBC-fiche over de Nederlandse appreciatie geïnformeerd zal worden.
Het kabinet verwelkomt de groene ambities van de VS die het door middel van de IRA
wil verwezenlijken. Een aantal elementen in de IRA zijn echter zorgelijk omdat ze
het gelijk speelveld ondermijnen en daarmee Europese bedrijven op achterstand kunnen
zetten, bijvoorbeeld door alleen belastingvoordelen en subsidies te verstrekken indien
bepaalde productie binnen de Verenigde Staten plaatsvindt. Deze zorgen worden momenteel
besproken tussen de EU en de VS.
Net als de hoge energieprijzen en het afbouwen van de afhankelijkheid van Rusland,
onderstreept de IRA de urgentie voor de EU om de groene transitie te versnellen, ook
vanuit economisch perspectief. Het kabinet zet daarom in op het versnellen van deze
transitie, en inventariseert momenteel op welke manieren dit bewerkstelligt kan worden,
nationaal en Europees.
Een aantal lidstaten en eurocommissarissen hebben geopperd om nieuwe fondsen aan te
wenden om de Europese industrie te ondersteunen. Nederland staat in principe terughoudend
tegenover het optuigen van nieuwe fondsen. Eerst dienen bestaande fondsen, waaronder
de Europese begroting en de Faciliteit voor herstel en veerkracht (RRF) inclusief
RePowerEU, volledig benut te worden en moet er naar de mogelijkheid gekeken worden
om bestaande middelen uit het Meerjarig Financieel Kader en nationale begrotingen
te herprioriteren. Nederland en andere lidstaten vragen daarbij eerst om een grondige
analyse van de effecten van de IRA op de Europese industrie en te inventariseren of
en zo ja welke nieuwe instrumenten nodig zijn, voordat naar nieuwe fondsen wordt gekeken.
De Kamer zal een appreciatie van de voorstellen van de Commissie t.z.t. via de geëigende
weg ontvangen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van Volt
De leden van de Volt-fractie zijn positief over het feit dat de moties van het lid
Dassen (Kamerstuk
27 863, nrs. 125 en 126) aangaande de digitale euro zijn aangenomen en het kabinet daarmee steviger laten
inzetten op het aspect van strategische autonomie. Zij zijn dan ook positief gestemd
dat de Minister in de Kamerbrief met de geannoteerde agenda voor de eurogroep nadrukkelijk
ingaat op het belang van het beschermen en vergroten van de Europese strategische
autonomie met de invoering van de digitale euro. Ook zijn de leden van de Volt-fractie
blij dat de Minister er in Europees verband voor zal pleiten de digitale euro volledig
te stoelen op Europese infrastructuur. Kan de Minister aangeven hoe zij hiervoor zal
pleiten?
De Eurogroep zal de komende maanden blijven spreken over het onderwerp om zoveel mogelijk
politieke richting te geven aan het wetsvoorstel dat de Commissie voornemens is te
publiceren. In die discussies spreek ik mij ervoor uit dat er bij het ontwerp van
de digitale euro ook gekeken moet worden naar geopolitieke en strategische belangen
en naar de strategische autonomie van de Europese Unie.
Verder geeft de Minister aan dat een eerste voorwaarde voor Nederland bij een mogelijke
invoering van de digitale euro is dat er duidelijke voordelen moeten zijn voor consumenten,
bedrijven en de bredere economie. Kan de Minister aangeven wat in een gunstig scenario
volgens haar de mogelijke voordelen zijn voor (I) burgers, (II) bedrijven en (III)
de bredere economie bij invoering van de digitale euro? Kan de Minister daarnaast
de verschillende risico’s schetsen wanneer de digitale euro niet wordt ingevoerd?
Zoals ik in mijn brief over ontwerpkeuzes van de digitale euro33 schrijf, kan een digitale euro meerdere voordelen hebben. Het gebruik van contant
geld als betaalmiddel neemt af, terwijl publiek geld wel een belangrijke functie in
het geldstelsel heeft. De discussie over de noodzaak van een digitale euro is in Nederland
in het verleden dan ook juist met name gevoerd vanuit het perspectief van het geldstelsel,
van waaruit in 2019 het rapport «Geld en Schuld» van de Wetenschappelijk Raad voor
Regeringsbeleid (WRR) is opgesteld.34 In het rapport geeft de WRR aan dat (onder meer) door de afname van het gebruik van
contant geld de rol van publiek geld in het geldstelsel, het bankenstelsel en het
betalingsverkeer afneemt. Hierdoor wordt de afhankelijkheid van private partijen steeds
groter, wat kan leiden tot risico’s voor financiële stabiliteit en het monetair beleid.
De mogelijkheid tot het inwisselen van een claim op een commerciële bank in publiek
geld – het huidige contante geld en aanvullend daarop in de toekomst mogelijk een
digitale euro – draagt er aan bij dat commercieel geld gelijkwaardig en waardevast
is. Deze inwisselbaarheid zorgt er ook voor dat aan een claim op de ene bank evenveel
waarde wordt toegekend als aan een claim op een andere bank. Deze pariteit is belangrijk
in onze economie: het zorgt voor een anker. Een digitale euro kan daarnaast voorzien
in de behoefte aan een risicoloze manier om spaartegoeden veilig weg te zetten. Om
deze reden adviseerde de WRR om nader onderzoek te doen naar het invoeren van digitaal
centrale bankgeld.
Naast de in de WRR-rapport genoemde overwegingen zijn er in de afgelopen jaren ook
nieuwe ontwikkelingen die relevant zijn in de discussies over een mogelijke digitale
euro. Het betalingsverkeer speelt een belangrijke maatschappelijke functie – het is
niet voor niets aangemerkt als onderdeel van de vitale infrastructuur in Nederland.
Desalniettemin is het betalingsverkeer in Nederland en in de EU in het algemeen voor
een groot deel afhankelijk van niet-Europese bedrijven. Hierbij hebben de afgelopen
jaren (niet-Europese) hightechbedrijven een steeds grotere rol gekregen. De opkomst
van zogenaamde stablecoins, die veelal buiten de EU zijn uitgegeven door partijen
die niet of nauwelijks onder toezicht staan, laat zien dat er een behoefte is aan
een nieuwe vorm van geld dat beter toegespitst is op digitale ontwikkelingen dan de
huidige systemen. Een digitale euro kan voorzien in een publiek alternatief en kan
ervoor zorgen dat de groeiende afhankelijkheid van private partijen en instabiele
crypto’s wordt verminderd. Hierbij zou een digitale euro eveneens kunnen functioneren
als alternatieve terugvaloptie in het geval van storingen in het girale betalingsverkeer.
Een ander risico kan zijn dat buitenlandse vormen van digitaal centrale bankgeld breed
als betaalmiddel gebruikt zou worden in de EU, wat leidt tot minder autonomie en tot
grotere risico’s voor financiële stabiliteit en monetaire soevereiniteit.
Ten slotte kan een digitale euro innovatie, diversiteit en concurrentie in de financiële
sector aanjagen. Een digitale euro kan dienen als pan-Europese open basisinfrastructuur
voor het betalingsverkeer. Private partijen, zoals banken en fintechs, kunnen met
behulp van een digitale euro voor de hele eurozone nieuwe toepassingsmogelijkheden
voor bank- en betaaldiensten gaan ontwikkelen. Een digitale euro kan tevens de concurrentie
in de financiële sector vergroten doordat het aanbieden van dienstverlening rond betaalrekeningen
voor een bredere groep bedrijven mogelijk wordt.
De leden van de Volt-fractie zijn van mening dat met de hoge energieprijzen een groot
risico vormen voor o.a. de strategische autonomie van Europa. Essentiële sectoren
hebben te maken met torenhoge energieprijzen, waardoor zij soms gedwongen hun productie
af dienen te schalen en kans op faillissement lopen. Bovendien spelen de protectionistische
maatregelen van de VS via de Inflation Reduction Act een grote rol in dit vraagstuk.
Europese bedrijven worden door middel van groene subsidies verleid hun productie te
verhuizen naar de VS, en daarmee te vertrekken uit Europa. De leden van de Volt-fractie
achten het van groot belang dat er een gezamenlijke Europese respons komt op de Amerikaanse
IRA, evenals op de risico’s voor essentiële bedrijven door de hoge energieprijzen.
De Franse Minister Le Maire heeft aangekondigd dat, zolang een gezamenlijke Europese
respons uit blijft, Frankrijk zelf met maatregelen tegen de negatieve effecten van
de IRA zal komen. De leden van de Volt-fractie prefereren een gezamenlijke Europese
aanpak ter ondersteuning van de cruciale groene industrie boven verschillende nationale
aanpakken, o.a. vanuit de risico’s voor een ongelijk Europees speelveld. Zij zijn
dan ook positief over de oproep van Eurocommissaris Gentiloni om met nieuwe financiële
instrumenten – o.a. middels nieuwe gezamenlijke schuld – te komen ter ondersteuning
van de Europese industrie. Kan de Minister aangeven of zij inmiddels van mening is
dat dergelijke nieuwe, gezamenlijke instrumenten opgetuigd moeten worden? Indien de
Minister daar geen voorstander van is, kan zij dan aangeven welke concrete voorstellen
zij doet om de concurrentiepositie van de Europese industrie te behouden en verstevigen?
Onder welke voorwaarde(n) is de Minister bereid wel in te stemmen met een voorstel
voor een nieuw, gezamenlijk fonds voor de cruciale industriële sectoren in Europa?
Indien een voorstel voor een dergelijk fonds op tafel komt te liggen in de eurogroep,
kan de Minister dan aangeven welke voorwaarden Nederland aan een dergelijk fonds zou
stellen?
Nederland en andere lidstaten vragen eerst om een grondige analyse van de effecten
van de IRA en de hoge energieprijzen op de Europese industrie en te inventariseren
of en zo ja welke nieuwe instrumenten nodig zijn voordat wordt gekeken naar nieuwe
fondsen. Nederland is van mening dat eerst bestaande fondsen, waaronder de Europese
begroting en de Faciliteit voor herstel en veerkracht (RRF) inclusief RePower, volledig
benut dienen te worden. Ook zou eerst naar de mogelijkheid gekeken moeten worden om
bestaande middelen uit het Meerjarig Financieel Kader te herprioriteren. Mochten lidstaten
van mening zijn dat er meer EU-middelen moeten worden ingezet ten behoeve van de concurrentiepositie
van de Europese industrie, dan is het niet wenselijk om deze beleidsuitgaven uit de
EU-begroting via schulduitgifte te financieren. De in het EU-werkingsverdrag overeengekomen
principes dat de ontvangsten en uitgaven van de EU-begroting in evenwicht moeten zijn
en dat de begroting onverminderd overige ontvangsten volledig uit eigen middelen gefinancierd
wordt, zijn voor het kabinet leidend. Een uitzondering op deze principes zoals die
eenmalig ten behoeve van het Europese herstelfonds is gemaakt is in de huidige context
in de ogen van het kabinet niet gewenst.
In de eerste inventarisatie van het kabinet komt het beeld naar voren dat de Europese
steun voor verduurzaming substantieel hoger is dan de IRA. De oplossing voor mogelijke
concurrentieproblemen van de EU ligt dan ook niet evident bij meer financiële steun.
Het kabinet inventariseert momenteel op welke manier de duurzame transitie versneld
kan worden en hoe dit bij kan dragen aan de concurrentiekracht van de EU. De kamer
zal hierover worden geïnformeerd in de reguliere informatievoorziening richting de
Europese Raad 9-10 februari.
De leden van de Volt-fractie hebben kennisgenomen van het standpunt van de Europese
Commissie inzake de herziening van de Europese begrotingsregels, evenals het kabinetsstandpunt
daarover. De leden van de Volt-fractie hebben daaruit onder andere opgemaakt dat,
naast de mogelijke introductie van landenspecifieke schuldafbouwpaden, de huidige
60%- en 3%-regel in stand gehouden zullen worden gehouden als het ligt aan zowel de
Europese Commissie en het Nederlandse kabinet. De leden van de Volt-fractie vinden
houdbare overheidsfinanciën van groot belang, mede vanuit beperking van het doorschuiven
van schulden naar toekomstige generaties. Daarnaast zien de leden van de Volt-fractie
ook in dat deze percentages in het verleden vaak niet haalbaar zijn geweest voor meerdere
lidstaten en dat dit in de toekomst – onder toenemende vergrijzing, afnemende productie
en toenemende zorgkosten – steeds vaker voor zal komen en mogelijk ook onder landen
die nu binnen de 60%- en 3%- grenzen blijven. Zijn de 60%- en 3%-regel heilig voor
de Minister? Of staat Nederland niet principieel tegenover het aanpassen van de regels
– c.q. verruiming van de grenzen – indien de economische en maatschappelijke omstandigheden
daarom vragen? Is het kabinet daarnaast voorstander om de landenspecifieke schuldafbouwpaden,
zoals voorgesteld door de Europese Commissie, eventueel te combineren met transitie-instrumenten
ter waarborging van de investeringen in de groene en digitale transitie? Zo nee, waarom
niet?
Zoals aangegeven in de brief van 28 november jl. met de kabinetsappreciatie van de
mededeling van de Europese Commissie inzake het Stabiliteits- en Groeipact (SGP) en
de Macro-economische Onevenwichtigheidsprocedure verwelkomt het kabinet het voorstel
van de Commissie om de referentiewaarden van 60% voor de overheidsschuld en 3% voor
het begrotingstekort te behouden, als herkenbare criteria uit het Verdrag. Ook in
de kamerbrief met de Nederlandse inzet inzake het Stabiliteits- en Groeipact van 3 maart
jl. is aangegeven dat Nederland hecht aan het behoud van deze normen. Daarbij moet
worden opgemerkt dat de 60%-schuldnorm in de huidige secundaire wetgeving gekoppeld
is aan een schuldafbouwcriterium, waarbij toetsing of sprake is van een buitensporig
tekort ten aanzien van de schuldnorm gebaseerd wordt op de vraag of lidstaten met
een overheidsschuld van meer dan 60% bbp deze afbouwen met jaarlijks gemiddeld 1/20e
deel van de overschrijding. Dit is een specifieke invulling van de meer algemene toets
of de schuld «in voldoende mate afneemt en de referentiewaarde in een bevredigend
tempo benadert» zoals die in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie
is opgenomen. In de praktijk hebben diverse lidstaten al jaren een schuld van meer
dan 60% en voldoen ze evenmin aan het huidige schuldafbouwcriterium. De discussie
over het SGP concentreert zich daarom al langere tijd niet zozeer op de 60%-schuldnorm
maar op de vraag welk tempo van schuldafbouw voldoende is om voor lidstaten die deze
norm (ruimschoots) overschrijden toch vast te kunnen stellen dat geen sprake is van
een buitensporig tekort. De kabinetsinzet op dit thema is verwoord in de kamerbrief
met de Nederlandse inzet inzake het Stabiliteits- en Groeipact van 3 maart jl. In
haar recente mededeling stelt de Commissie ten aanzien van de toetsing op de schuldnorm
een nieuwe werkwijze voor. Voor de kabinetsappreciatie van deze werkwijze verwijs
ik u naar de brief van 28 november.
Zoals aangegeven in de brief van 28 november staat het kabinet in beginsel positief
tegenover het voorstel om lidstaten meerjarenplannen te laten opstellen met daarin
het budgettaire beleid, publieke investeringen en hervormingen. Dit stimuleert lidstaten
onder meer om investeringen en hervormingen op te nemen die bijdragen aan langetermijnuitdagingen
zoals de klimaattransitie. Daarbij kunnen landen in de door de Commissie voorgestelde
benadering meer tijd krijgen om het begrotingstekort terug te dringen naar het benodigde
niveau, als de meerjarenplannen investeringen en hervormingen bevatten die aan bepaalde
criteria voldoen. Het kabinet is er geen voorstander van om landenspecifieke schuldafbouwpaden
te combineren met transitie-instrumenten ter waarborging van de investeringen in de
groene en digitale transitie. Er zijn reeds aanzienlijke Europese middelen beschikbaar
om de groene en digitale transitie te ondersteunen. Het combineren van hogere publieke
investeringen met schuldafbouw vraagt volgens het kabinet van landen met een hoge
overheidsschuld om het stevig prioriteren van uitgaven en daartoe ook het doorlichten
van uitgaven. Daarnaast zijn hervormingen mogelijk die de uitgavengroei op lange termijn
(op gebied van o.a. pensioenen, sociale zekerheid en zorg) in toom houden. Ook zijn
maatregelen mogelijk die de belastingbasis verbreden of deze verschuiven naar minder
verstorende bronnen. Ten slotte kunnen lidstaten investeringsbelemmeringen adresseren,
de absorptiecapaciteit verbeteren en door een beter beheer de efficiëntie van publieke
investeringen verhogen.
De leden van de Volt-fractie zijn van mening dat alles in het werk gesteld moet worden
om de negatieve effecten van klimaatverandering op o.a. de economische en monetaire
stabiliteit van Nederland, Europa en de wereld zoveel mogelijk te voorkomen. Daarvoor
achten zij het van groot belang dat de huidige begrotingsregels ingezet worden op
een manier die de transitie naar een groene en duurzame economie versnelt. De kosten
van klimaatverandering zullen de prijsstabiliteit in de eurozone in toenemende mate
ondermijnen. Die kosten (of investeringen) die gemaakt moeten worden om de transitie
te versnellen zijn vele malen kleiner dan de kosten van klimaatverandering. Bovendien
zal verminderde afhankelijkheid van fossiele brandstoffen de energie-gedreven inflatie
op termijn dempen. De leden van de Volt-fractie vragen zich af hoeveel extra investeringen
er volgens de Minister EU-breed nodig zijn om de klimaatdoelen van 2030 te halen.
Kan de Minister dit uiteenzetten?
Zoals aangegeven in een brief van 2 september over de kabinetsvisie op de toekomst
van de Economische en Monetaire Unie zorgen maatregelen om de klimaatverandering tegen
te gaan voor een toenemend beslag op de overheidsfinanciën. Om de Europese doelstelling
van 55% emissiereductie in 2030 ten opzichte van 1990 te halen is volgens de Europese
Commissie jaarlijks gemiddeld 360 miljard euro extra aan investeringen nodig. Na 2030
loopt dit bedrag verder op. De verhouding tussen publieke en private investeringen
wordt daarbij ingeschat op 1:4 tot 1:5. Dit zou betekenen dat tot 2030 jaarlijks 100
miljard euro ofwel 0,8% bbp (2019) extra aan publieke investeringen in klimaattransitie
nodig is. Het aandeel private investeringen kan hoger uitpakken als groene investeringen
winstgevender worden gemaakt via regulering, belasting en een hogere CO2-prijs. Indien de benodigde maatregelen niet tijdig worden getroffen, kan klimaatverandering
op termijn voor nog hogere kosten en risico’s voor de financiële stabiliteit zorgen.
De leden van de Volt-fractie hebben kennisgenomen van de prioriteiten onder het Zweedse
raadsvoorzitterschap. Een van de prioriteiten betreft het aanpakken van de economische
uitdagingen en onzekerheid, zijnde hoge inflatie, de energiecrisis en stijgende rentetarieven
die een remmende impact hebben op consumptie, productie en investeringen. Het Zweedse
voorzitterschap streeft ernaar reeds bestaande, gezamenlijke instrumenten in te zetten
om deze uitdagingen aan te gaan. Kan de Minister aangeven hoeveel financiële middelen
er nog beschikbaar zijn uit instrumenten als het RRF en REPowerEU voor het verder
versnellen van de duurzame transitie in Europa? Kan de Minister aangeven wat ongeveer
het totaal is aan geraamde financiële middelen die – nationaal en Europees – in de
EU beschikbaar zijn om te investeren in de groene transitie?
Zowel op Europees als op nationaal niveau zijn er veel financiële middelen beschikbaar
om te investeren in de groene transitie. Van het Meerjarig Financieel Kader (MFK)
en het Europese herstelfonds NGEU gezamenlijk moet minstens 30% worden besteed aan
klimaatgerelateerde projecten. De Commissie schat in dat in deze MFK-periode (2021–2027)
ongeveer 550 miljard euro aan klimaat zal worden uitgegeven, waarvan ongeveer 133
miljard via leningen in de Recovery and Resilience Facility (RRF). Andere instrumenten
zijn onder andere het Moderniseringsfonds, het Innovatiefonds, het Social Climate
Fund and het Just Transition Mechanism. Dit bedrag is hoger dan de uitgaven aan duurzaamheid
in de IRA. Het gros van deze EU-middelen moet nog uitgegeven worden. Via REPower EU
is er nog 20 miljard aan subsidies beschikbaar voor lidstaten en 225 miljard aan leningen.
In de EU wordt er tevens op lidstaatniveau veel geld uitgetrokken voor de duurzame
transitie. In Nederland gaat dat onder andere via het klimaatfonds, SDE++, het groeifonds,
IPCEI waterstof. In Nederland is er naar schatting ongeveer 50 miljard euro beschikbaar
aan steun voor de transitie.
De leden van de Volt-fractie hebben vernomen dat de ECB de rentepercentages verder
verhoogd heeft na eerdere verhogingen in het afgelopen jaar. De leden van de Volt-fractie
hopen op een effectieve beteugeling en vermindering van de inflatie in de komende
periode. De leden van de Volt-fractie zien echter een groot gevaar voor landen met
een hoge staatsschuld vanwege zogenoemde fragmentatierisico’s als gevolg van de renteverhogingen.
Ziet de Minister deze risico’s ook? Een van de manieren waarop landen met een hoge
staatsschuld, zoals Italië, hun staatsschuld kunnen verminderen, is door middel van
economische groei. De kans op economische groei wordt kleiner naarmate de potentiële
rentelasten voor een land sterk toenemen. Hoe zou hiertegen volgens de Minister het
beste opgetreden kunnen worden?
Het kabinet deelt de zorgen over de hoge schuldenlasten van sommige eurolanden, die
prangender worden naar mate de rente stijgt. De gestegen rentes vormen niet direct
een groot probleem. De financiering van het begrotingstekort en het deel van de uitstaande
schuld dat dit jaar afloopt kent hogere rentekosten. Maar een groot deel van de uitstaande
schuld kent voorlopig nog de lage rente van de afgelopen jaren. Als de rentes fors
stijgen en lange tijd hoog blijven, zonder dat daarbij ook de nominale economische
groei stijgt, kan het voor landen met hoge schulden nodig zijn om begrotingsmaatregelen
te nemen. Hogere rentes geven dus ook een belangrijk signaal en een wenselijke prikkel
tot prudent begrotingsbeleid. Naast het nemen van budgettaire maatregelen en het verbeteren
van de kwaliteit van de overheidsfinanciën, is het vooral van belang dat landen hun
duurzame groeivermogen verhogen via investeringen en hervormingen. Op die manier hoeft
het waarborgen van houdbare overheidsfinanciën minder via bezuinigingen of hogere
lasten gerealiseerd te worden.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.Z.C.M. Tielen, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
M. Schukkink, griffier