Voorstel van wet (tweede lezing) : Voorstel van wet zoals het luidt na de daarin tot en met 20 december 2022 aangebrachte wijzigingen
36 067 Wijziging van de Pensioenwet, de Wet inkomstenbelasting 2001 en enige andere wetten in verband met herziening van het pensioenstelsel, standaardisering van het nabestaandenpensioen, aanpassing van de fiscale behandeling van pensioen en enige andere wijzigingen ten aanzien van pensioen (Wet toekomst pensioenen)
ARTIKEL I PENSIOENWET
ARTIKEL II WET INKOMSTENBELASTING 2001
ARTIKEL III WET OP DE LOONBELASTING 1964
ARTIKEL IV WET VERPLICHTE DEELNEMING IN EEN BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS 2000
ARTIKEL V WET GELIJKE BEHANDELING OP GROND VAN LEEFTIJD BIJ DE ARBEID
ARTIKEL VI WET GELIJKE BEHANDELING VAN MANNEN EN VROUWEN
ARTIKEL VII WET VERPLICHTE BEROEPSPENSIOENREGELING
ARTIKEL VIII WET PRIVATISERING ABP
ARTIKEL IX WET TEMPORISERING VERHOGING AOW-LEEFTIJD
ARTIKEL X WET VERHOGING AOW- EN PENSIOENRICHTLEEFTIJD
ARTIKEL XI WET OP HET NOTARISAMBT
ARTIKEL XII ALGEMENE PENSIOENWET POLITIEKE AMBTSDRAGERS
ARTIKEL XIIA ALGEMENE WET BESTUURSRECHT
ARTIKEL XIIB BURGERLIJK WETBOEK
ARTIKEL XIII SAMENLOOP MET WET AANPASSING APPA EN ENKELE ANDERE WETTEN 2021
ARTIKEL XIIIA SAMENLOOP VAN WETTEN DIE WIJZINGEN AANBRENGEN IN EEN OF MEER BELASTINGWETTEN
ARTIKEL XIIIB ZORGPLICHT MINISTER
ARTIKEL XIV MONITORING EN EVALUATIE
ARTIKEL XV INWERKINGTREDING
ARTIKEL XVI CITEERTITEL
Nr. 179
VOORSTEL VAN WET ZOALS HET LUIDT NA DE DAARIN TOT EN MET 20 DECEMBER 2022 AANGEBRACHTE
WIJZIGINGEN
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben dat het wenselijk is om het pensioenstelsel
te herzien, over te gaan tot standaardisering van het nabestaandenpensioen en de fiscale
behandeling van pensioen te wijzigen;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen
overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden
en verstaan bij deze:
ARTIKEL I PENSIOENWET
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de definitie van afkoop wordt «55, zesde lid» vervangen door «55, vijfde lid».
2. In de definitie van arbeidsongeschiktheidspensioen wordt «een geldelijke, vastgestelde
uitkering» vervangen door «een geldelijke uitkering, die vastgesteld of variabel is,».
3. In de definitie van collectief toedelingsmechanisme wordt «in variabele uitkeringen»
vervangen door «in variabele uitkeringen van flexibele premieovereenkomsten».
4. De definitie van kapitaalovereenkomst vervalt.
5. De definitie van Onze Minister komt te luiden:
– Onze Minister:
Onze Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen;.
6. De definitie van partner komt te luiden:
– partner:
a. echtgenoot;
b. geregistreerd partner; of
c. partner in de zin van de pensioenovereenkomst zijnde de meerderjarige persoon die
met de werknemer of de gewezen werknemer een gezamenlijke huishouding voert, tenzij
het betreft een bloedverwant in de eerste graad, een bloedverwant in de tweede graad
in de rechte lijn, een meerderjarig stiefkind of meerderjarig voormalig pleegkind;.
7. De definitie van partnerpensioen komt te luiden:
– partnerpensioen:
een geldelijke uitkering, die vastgesteld of variabel is, voor de partner of gewezen
partner wegens het overlijden van de werknemer of gewezen werknemer;.
8. In de definitie van pensioenreglement wordt «en deelnemer» vervangen door «en deelnemer,
gewezen deelnemer, andere aanspraakgerechtigde of pensioengerechtigde».
9. In de definitie van premie vervalt «de verzekering van».
10. De definitie van toeslag komt te luiden:
– toeslag:
een verhoging van:
a. een pensioenrecht in de vorm van een vastgestelde uitkering; of
b. een pensioenaanspraak in de vorm van een aanspraak op een vastgestelde uitkering,
mits die verhoging geen verband houdt met een verhoging van de pensioengrondslag,
de toename van het in aanmerking te nemen aantal jaren of een wijziging van de pensioenovereenkomst;.
11. De definitie van uitkeringsovereenkomst vervalt.
12. In de definitie van wezenpensioen wordt «een geldelijke, vastgestelde uitkering»
vervangen door «een geldelijke uitkering, die vastgesteld of variabel is,».
13. In alfabetische volgorde worden de volgende definities ingevoegd:
– beschermingsrendement:
de vermogensbijschrijving die ervoor zorgt dat de, uit het opgebouwde pensioenvermogen
te financieren, toekomstige pensioenuitkeringen en lopende pensioenuitkeringen nominaal
stabiel blijven, dat wordt gefinancierd vanuit het totaal behaalde rendement en looptijdafhankelijk
wordt toebedeeld aan de vermogens op basis van marktwaardering, waarbij toedelingsregels
worden gehanteerd;
– flexibele
premieovereenkomst:
premieovereenkomst waarbij de premie individueel wordt belegd en waarbij het kapitaal
voortvloeiend uit de premie vanaf de pensioendatum wordt aangewend voor financiering
van een variabele uitkering of voor de aankoop van een vastgestelde uitkering;
– overrendement:
het saldo van het totaal behaalde rendement op de beleggingen, de ontwikkeling van
de levensverwachting en het sterfteresultaat en het toebedeelde beschermingsrendement
op basis van de toedelingsregels;
– premie-uitkeringsovereenkomst:
premieovereenkomst uitgevoerd door een verzekeraar of door een premiepensioeninstelling
waarbij de premie individueel wordt belegd, waarbij de premie of het kapitaal voortvloeiend
uit de premie in de laatste 15 jaar voor de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld
in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, kan worden aangewend voor
aankoop van een vastgestelde uitkering vanaf de pensioendatum en waarbij het resterend
kapitaal vanaf de pensioendatum wordt aangewend voor financiering van een variabele
uitkering of voor de aankoop van een vastgestelde uitkering;
– projectierendement:
het ingerekende toekomstig rendement voor de vaststelling van variabele uitkeringen;
– risicodelingsreserve:
een collectieve vermogensreserve waarmee in een flexibele premieovereenkomst financiële
mee- of tegenvallers kunnen worden gedeeld;
– risicohouding:
de vastgestelde mate waarin een groep deelnemers, gewezen deelnemers of pensioengerechtigden
bereid is beleggingsrisico’s te lopen met oog op hun doelstellingen en de mate waarin
deze groep beleggingsrisico’s kan dragen gegeven de kenmerken van deze groep;
– solidaire
premieovereenkomst:
premieovereenkomst waarbij de premie collectief wordt belegd, de resultaten in ieder
geval naar leeftijdscohorten worden toebedeeld en waarbij het voor pensioenuitkering
bestemd vermogen gedurende de uitkeringsfase wordt aangewend voor financiering van
een variabele uitkering;
– solidariteitsreserve:
een collectieve vermogensreserve waarmee in een solidaire premieovereenkomst financiële
mee- of tegenvallers kunnen worden gedeeld;
– toedelingsregels:
de wijze waarop bij de solidaire premieovereenkomst financiële mee- of tegenvallers
als gevolg van het collectief gevoerde beleggingsbeleid, de ontwikkeling van de levensverwachting
en het sterfteresultaat via beschermingsrendementen en overrendementen in de voor
pensioenuitkering bestemde vermogens of in de solidariteitsreserve worden verwerkt;.
B
Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het negende en tiende lid vervallen, onder vernummering van het elfde, twaalfde en
dertiende lid tot het negende, tiende en elfde lid.
2. In het negende lid (nieuw) wordt «1, 2, 4» vervangen door «1, 2, 2a, 4».
3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
12. Onder pensioenovereenkomst wordt mede verstaan hetgeen tussen een werkgever en een
gewezen werknemer, andere aanspraakgerechtigde of pensioengerechtigde is overeengekomen
betreffende pensioen.
C
Na artikel 2 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 2a. Nadere bepalingen gezamenlijke huishouding
1. Er is sprake van een gezamenlijke huishouding indien de betrokkenen een notarieel
verleden samenlevingscontract hebben gesloten of sprake is van een samenlevingsverklaring
en wordt voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in het tweede of derde lid.
2. Bij een bepaald partnerpensioen is sprake van een gezamenlijke huishouding indien
en zolang er een notarieel verleden samenlevingscontract is en dit samenlevingscontract
gemeld is aan de pensioenuitvoerder of er een door beide betrokkenen ondertekende
samenlevingsverklaring is, waarin zij verklaren woonachtig te zijn op hetzelfde adres
en voor elkaar te zorgen en deze samenlevingsverklaring is gestuurd naar de pensioenuitvoerder.
3. Bij een onbepaald partnerpensioen is sprake van een gezamenlijke huishouding indien:
a. er een notarieel verleden samenlevingscontract is;
b. voor het overlijden van de werknemer of gewezen werknemer er een door beide betrokkenen
ondertekende samenlevingsverklaring is waarin zij verklaren woonachtig te zijn op
hetzelfde adres en voor elkaar te zorgen; of
c. na het overlijden van de werknemer of gewezen werknemer er een door een betrokkene
ondertekende samenlevingsverklaring is waarin hij verklaart partner van de overledene
te zijn geweest en hij aannemelijk maakt ten tijde van het overlijden of, indien relevant,
op enig moment voor het overlijden een gezamenlijke huishouding met de overledene
te hebben gevoerd.
4. De betrokkene, bedoeld in het derde lid, onderdeel c, maakt in ieder geval aannemelijk
met de overleden werknemer of gewezen werknemer een gezamenlijke huishouding te hebben
gevoerd indien sprake is geweest van inschrijving op hetzelfde adres gedurende zes
maanden en een van de volgende omstandigheden:
a. uit hun relatie is een kind geboren of heeft erkenning plaatsgevonden van een kind
van de een door de ander;
b. het gezamenlijk eigendom van een huis;
c. een huurcontract op beider naam; of
d. in de pensioenregeling van de betrokkene is de overleden werknemer of gewezen werknemer
aangemerkt als partner van de betrokkene.
5. Indien van toepassing wordt de duur van de gezamenlijke huishouding bij een onbepaald
partnerpensioen beoordeeld op grond van de omstandigheden, bedoeld in het derde en
vierde lid.
6. Personen die partners waren omdat zij een gezamenlijke huishouding voerden blijven
als partner aangemerkt wanneer zij niet langer ingeschreven zijn op hetzelfde adres
als gevolg van opname in een zorginstelling, zolang geen van beiden door middel van
een schriftelijke kennisgeving aan de pensioenuitvoerder heeft laten weten niet langer
als partners te willen worden aangemerkt.
7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld
met betrekking tot dit artikel.
Ca
In artikel 8, vijfde lid, onderdeel a, wordt «21 jaar» vervangen door «18 jaar».
D
Artikel 10 komt te luiden:
Artikel 10. Karakter pensioenovereenkomst
1. De pensioenovereenkomst houdt een premieovereenkomst in.
2. Een premieovereenkomst voor pensioen op opbouwbasis houdt in:
a. een solidaire premieovereenkomst;
b. een flexibele premieovereenkomst; of
c. een premie-uitkeringsovereenkomst.
3. Indien een pensioenovereenkomst voorziet in een nabestaandenpensioen op risicobasis
of een arbeidsongeschiktheidspensioen op risicobasis, wordt in de pensioenovereenkomst
opgenomen of aan de nabestaanden of de arbeidsongeschikte een vastgestelde of een
variabele uitkering wordt verstrekt. Indien een variabele uitkering wordt verstrekt
wordt in de pensioenovereenkomst opgenomen bij welk karakter als bedoeld in het tweede
lid voor het nabestaandenpensioen of het arbeidsongeschiktheidspensioen wordt aangesloten.
De regels die bij of krachtens deze wet gelden voor een variabele pensioenuitkering
bij een pensioenovereenkomst met dat karakter zijn van overeenkomstige toepassing
bij de uitvoering van het nabestaandenpensioen of arbeidsongeschiktheidspensioen.
E
Artikel 10a komt te luiden:
Artikel 10a. Solidaire premieovereenkomst
1. Bij een solidaire premieovereenkomst berekent de pensioenuitvoerder de kans dat met
de premie de beoogde pensioendoelstelling wordt behaald. Deze berekening wordt door
pensioenfondsen bij de opdrachtaanvaarding, door verzekeraars en premiepensioeninstellingen
bij het sluiten van de uitvoeringsovereenkomst en door alle pensioenuitvoerders periodiek,
uiterlijk iedere vijf jaar, gedaan aan de hand van een uniforme scenario-analyse.
De pensioenuitvoerder informeert de werkgever of de partijen die de pensioenregeling
zijn overeengekomen hierover.
2. Het voor de pensioenuitkering bestemd vermogen wordt gedurende de uitkeringsfase
gebruikt voor financiering van een variabele uitkering.
3. De solidariteitsreserve is onderdeel van de solidaire premieovereenkomst.
4. De financiële mee- of tegenvallers als gevolg van het collectieve beleggingsbeleid
worden in de voor pensioenuitkering bestemde vermogens en de solidariteitsreserve
verwerkt door middel van vastgelegde toedelingsregels die in ieder geval aansluiten
bij de risicohouding per leeftijdscohort, waarbij in de toedelingsregels bepaald kan
worden dat het beschermingsrendement voor het renterisico wordt toebedeeld ofwel op
basis van wijziging van de rentetermijnstructuur die de toezichthouder beschikbaar
stelt ofwel rechtstreeks uit het rendement van de daarvoor bestemde beleggingen. De
financiële mee- of tegenvallers als gevolg van de ontwikkeling van de levensverwachting
en het sterfteresultaat worden verwerkt door middel van aparte toedelingsregels of
de solidariteitsreserve.
5. De toedelingsregels voor de beschermingsrendementen en overrendementen voor het beleggingsrisico
zijn zodanig dat er op voorhand geen herverdelingseffecten plaatsvinden. Van de eerste
zin kan afgeweken worden voor zover dat nodig is om gelijke aanpassingen van de ingegane
pensioenuitkeringen en van de opgebouwde aanspraak op nabestaandenpensioen van pensioengerechtigden
te realiseren en alleen herverdelingseffecten optreden tussen de pensioengerechtigden
onderling.
6. Het voor de pensioenuitkering bestemd vermogen is niet negatief.
7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met
betrekking tot dit artikel over onder meer de scenario-analyse en de toedelingsregels.
F
Na artikel 10a worden de volgende artikelen ingevoegd:
Artikel 10b. Flexibele premieovereenkomst
1. Bij een flexibele premieovereenkomst wordt de premie belegd tot de pensioendatum.
Het kapitaal voortvloeiend uit de premies wordt vanaf de pensioendatum gebruikt voor
financiering van een vastgestelde of variabele uitkering.
2. Een risicodelingsreserve kan onderdeel zijn van een flexibele premieovereenkomst.
3. Bij de variabele uitkering worden financiële mee- of tegenvallers die het gevolg
zijn van het beleggingsrisico verwerkt door middel van individuele toedeling of een
collectief toedelingsmechanisme. De verwerking van financiële mee- of tegenvallers
die het gevolg zijn van de ontwikkeling van de levensverwachting gebeurt door middel
van individuele toedeling, een collectief toedelingsmechanisme of een risicodelingsreserve.
De verwerking van financiële mee- of tegenvallers die het gevolg zijn van het sterfteresultaat
gebeurt door middel van een collectief toedelingsmechanisme of een risicodelingsreserve.
4. De vormgeving van het collectief toedelingsmechanisme voor het beleggingsrisico is
zodanig dat er op voorhand geen herverdelingseffecten plaatsvinden. Van de eerste
zin kan afgeweken worden voor zover dat nodig is om gelijke aanpassingen van de ingegane
pensioenuitkeringen en van de opgebouwde aanspraak op nabestaandenpensioen van pensioengerechtigden
te realiseren en alleen herverdelingseffecten optreden tussen de pensioengerechtigden
onderling.
5. Het kapitaal is niet negatief.
6. De pensioenuitvoerder past een collectief toedelingsmechanisme toe op een toedelingskring
die bestaat uit pensioengerechtigden.
7. In afwijking van het zesde lid kunnen:
a. deelnemers of gewezen deelnemers deel uitmaken van de toedelingskring in de laatste
tien jaar voorafgaand aan de reglementaire pensioenleeftijd, waarbij de deelname van
deelnemers of gewezen deelnemers aan de toedelingskring plaatsvindt door tijdsevenredige
toetreding tot het collectief toedelingsmechanisme in deze periode; en
b. alle deelnemers, gewezen deelnemers of andere aanspraakgerechtigden deel uitmaken
van de toedelingskring voor het collectief toedelingsmechanisme voor verwerking van
het sterfteresultaat.
8. Bij uitvoering van een flexibele premieovereenkomst door een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds
geldt, voor zover het basispensioenregelingen betreft die onder de verplichtstelling
vallen, in afwijking van het tweede lid en het zevende lid, het volgende:
a. een risicodelingsreserve is onderdeel van de flexibele premieovereenkomst; en
b. de verwerking van het sterfteresultaat vindt plaats over alle deelnemers, gewezen
deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden.
9. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met
betrekking tot dit artikel over onder meer de tarieven voor een vastgestelde uitkering.
Artikel 10c. Premie-uitkeringsovereenkomst
1. Bij een premie-uitkeringsovereenkomst wordt de premie belegd tot de pensioendatum.
Het kapitaal voortvloeiend uit de premies wordt vanaf de pensioendatum gebruikt voor
financiering van een vastgestelde of variabele uitkering.
2. In afwijking van het eerste lid is de verzekeraar verplicht om op verzoek van de
deelnemer of gewezen deelnemer in de laatste 15 jaar voor de pensioengerechtigde leeftijd,
bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, het tot op dat moment
opgebouwde kapitaal of de vanaf dat moment beschikbaar gestelde premie geheel of gedeeltelijk
aan te wenden voor een aanspraak op een vastgestelde uitkering vanaf de pensioendatum.
3. In afwijking van het eerste lid is de premiepensioeninstelling verplicht om op verzoek
van de deelnemer of gewezen deelnemer in de laatste vijftien jaar voor de pensioengerechtigde
leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, het tot
op dat moment opgebouwde kapitaal geheel of gedeeltelijk over te dragen aan een door
de deelnemer of gewezen deelnemer aangewezen verzekeraar voor een aanspraak op een
vastgestelde uitkering vanaf de pensioendatum.
4. De verzekeraar of de premiepensioeninstelling informeert degene die het kapitaal
of de premie wenst aan te wenden als bedoeld in het tweede lid of over te laten dragen
als bedoeld in het derde lid over de voor hem relevante gevolgen en risico’s hierbij,
waaronder een opgave van de hoogte van de vastgestelde uitkeringen indien het kapitaal
of de premie daarvoor zou worden aangewend of overgedragen en de hoogte van de variabele
uitkeringen als wordt belegd tot de pensioendatum. Deze opgaven worden tevens weergegeven
op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch
scenario.
5. Bij de variabele uitkering worden financiële mee- of tegenvallers die het gevolg
zijn van het beleggingsrisico of van de ontwikkeling van de levensverwachting verwerkt
door middel van individuele toedeling.
6. Het kapitaal is niet negatief.
7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met
betrekking tot dit artikel.
Artikel 10d. Solidariteitsreserve
1. Een solidariteitsreserve heeft een maximale omvang van 15% van het geheel voor pensioen
gereserveerde vermogen inclusief de solidariteitsreserve. De solidariteitsreserve
is niet negatief.
2. Indien een solidariteitsreserve wordt gevuld uit premies of overrendement, bedraagt
de inleg uit premie niet meer dan 10% van de premiesom per deelnemer per jaar en bedraagt
de inleg uit overrendement niet meer dan 10% van het positieve collectieve overrendement
per jaar.
3. Door middel van de solidariteitsreserve worden financiële mee- of tegenvallers collectief
gedeeld op een wijze die op voorhand leidt tot gemiddeld stabielere of hogere toekomstige
en al ingegane pensioenuitkeringen voor alle generaties, ten opzichte van de aanname
dat de solidariteitsreserve geen onderdeel van de pensioenregeling zou zijn. De solidariteitsreserve
wordt niet gebruikt voor deling van operationele kosten.
4. De pensioenuitvoerder stelt regels vast voor de doelstellingen van de solidariteitsreserve
en het vullen en uitdelen uit de solidariteitsreserve. Deze regels zijn evenwichtig,
transparant, onderling consistent en worden voor langere tijd vastgesteld.
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld
met betrekking tot dit artikel.
Artikel 10e. Risicodelingsreserve
1. Een risicodelingsreserve heeft een maximale omvang van 15% van het geheel voor pensioen
gereserveerde kapitaal inclusief de risicodelingsreserve. De risicodelingsreserve
is niet negatief.
2. Indien een risicodelingsreserve wordt gevuld uit premies of uit vermogen bij toetreding
tot het collectief toedelingsmechanisme voor de collectieve uitkeringsfase, bedraagt
de inleg uit premie en de inleg uit vermogen in totaal niet meer dan 10%.
3. Door middel van de risicodelingsreserve worden financiële mee- of tegenvallers collectief
gedeeld op een wijze die op voorhand leidt tot gemiddeld stabielere of hogere toekomstige
en al ingegane pensioenuitkeringen voor alle generaties, ten opzichte van de situatie
dat de risicodelingsreserve geen onderdeel van de pensioenregeling is. De risicodelingsreserve
wordt niet gebruikt voor deling van operationele kosten.
4. Bij een flexibele premieovereenkomst met beleggingsvrijheid worden financiële mee-
of tegenvallers als gevolg van het beleggingsrisico niet gecompenseerd door de risicodelingsreserve.
5. De pensioenuitvoerder stelt regels vast voor de doelstellingen van de risicodelingsreserve
en het vullen en uitdelen uit de risicodelingsreserve. Deze regels zijn evenwichtig,
transparant, onderling consistent en worden voor langere tijd vastgesteld.
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld
met betrekking tot dit artikel.
Fa
In artikel 11 wordt in het opschrift en de tekst «kapitaal» vervangen door «kapitaal,
voor pensioenuitkering bestemd vermogen».
G
Artikel 13 vervalt.
H
Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «21-jarige» vervangen door «18-jarige».
2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In de eerste zin vervalt «wachttijd of» en vervalt «of, indien sprake is van een
uitzendovereenkomst als bedoeld in artikel 690 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek,
tot de werknemer in meer dan 26 weken arbeid heeft verricht».
b. De tweede zin komt te luiden: Wachttijden zijn niet toegestaan voor het ouderdomspensioen.
3. In het derde lid wordt «21 jaar» vervangen door «18 jaar» en wordt 21-jarige» vervangen
door «18-jarige».
I
Artikel 16 komt te luiden:
Artikel 16. Nadere eisen nabestaandenpensioen
1. Indien een pensioenovereenkomst voorziet in een nabestaandenpensioen wordt voldaan
aan de volgende voorwaarden:
a. een nabestaandenpensioen bij overlijden voor pensioendatum betreft een nabestaandenpensioen
op risicobasis en de hoogte is diensttijdonafhankelijk;
b. een partnerpensioen bij overlijden op of na pensioendatum betreft een partnerpensioen
op opbouwbasis;
c. indien sprake is van een partnerpensioen, voorziet de pensioenovereenkomst voor alle
partnerrelaties in partnerpensioen en wordt geen onderscheid gemaakt al naar gelang
het type partnerrelatie; en
d. indien sprake is van een wezenpensioen wordt in de pensioenovereenkomst bepaald dat
het wezenpensioen wordt uitgekeerd tot het kind 25 jaar wordt.
2. Voor de toepassing van deze wet kan een werknemer of gewezen werknemer op enig moment
slechts één partner hebben. Indien de werknemer of gewezen werknemer op dat moment
meer dan één partner zou hebben, wordt alleen de partner uit de oudste relatie als
partner in de zin van deze wet aangemerkt.
3. Elk beding in strijd met dit artikel is nietig.
J
Artikel 17 komt te luiden:
Artikel 17. Gelijke premie
1. De door of voor een deelnemer verschuldigde premie voor pensioen op opbouwbasis bedraagt
voor alle deelnemers een gelijk percentage van het loon dat voor de pensioenberekening
in aanmerking wordt genomen.
2. De door of voor een deelnemer verschuldigde premie voor pensioen op risicobasis bedraagt
bij een pensioenregeling uitgevoerd door een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds
een gelijk percentage van het loon dat voor de pensioenberekening in aanmerking wordt
genomen.
3. Voor verschillende vormen van pensioen en voor verschillende pensioenregelingen kunnen
verschillende premies worden vastgesteld. Voor verschillende pensioenregelingen die
worden uitgevoerd door hetzelfde verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfonds kunnen
geen verschillende premies worden vastgesteld indien die pensioenregelingen dezelfde
of nagenoeg dezelfde inhoud hebben.
4. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op de premie voor vrijwillige pensioenregelingen.
5. De tweede zin van het derde lid is niet van toepassing indien bij een verplichtgesteld
bedrijfstakpensioenfonds sprake is van een regeling die voor alle deelnemers geldt
en de actuariële waarde van de uit die regeling voortvloeiende verplichtingen ten
minste twee derde van de actuariële waarde van de uit het totaal van de pensioenregelingen
van het bedrijfstakpensioenfonds anders dan regelingen voor nabestaanden- of arbeidsongeschiktheidspensioen,
voortvloeiende verplichtingen met uitzondering van de uit de vrijwillige pensioenvoorzieningen
voortvloeiende verplichtingen, betreft.
K
Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Een werkgever kan de pensioenovereenkomst ook wijzigen voor gewezen werknemers, andere
aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden. Het eerste lid is van overeenkomstige
toepassing.
L
In artikel 20 vervalt «voor de aanspraakgerechtigden» en wordt «opgebouwde pensioenaanspraken»
vervangen door «opgebouwde pensioenaanspraken en de pensioenrechten».
M
In artikel 21, eerste lid, vervalt «, waaronder de mogelijkheid te kiezen voor een
variabele uitkering».
N
Artikel 25 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid komt onderdeel f te luiden:
f. indien van toepassing de uitgangspunten, regels en procedures welke gelden ten aanzien
van een solidariteitsreserve of een risicodelingsreserve waaronder:
1°. de wijze waarop de reserve wordt gevuld;
2°. de regels voor het uitdelen uit de reserve;
3°. de wijze waarop de reserve meedeelt bij de verwerking van financiële mee- en tegenvallers;
4°. de gewenste en maximale omvang van de reserve;
5°. het beleid ten aanzien van een lege of volle reserve;
6°. de wijze waarop de reserve bijdraagt aan de intergenerationele risicodeling en stabiliteit;
en
7°. de samenhang en onderlinge consistentie van deze uitgangspunten, regels en procedures;.
1a. In het eerste lid, onderdeel k, wordt «; en» vervangen door een puntkomma.
1b. Onder vervanging van de punt aan het slot van het eerste lid, onderdeel l, door «;
en» wordt aan het eerste lid een onderdeel toegevoegd, luidende:
m. ingeval een premie-uitkeringsovereenkomst wordt uitgevoerd door een premiepensioeninstelling:
de afspraken die worden gemaakt met een verzekeraar over de toepassing van artikel
10c, derde lid, en over de wijze waarop na de waardeoverdracht wordt voldaan aan de
bepalingen in deze wet.
2. Het tweede lid, onderdeel b, komt te luiden:
b. in geval van terugstorting: de voorwaarden waaronder sprake is van terugstorting,
de wijze van vaststelling van de hoogte van de terugstorting en de bestemming ervan;.
3. In het tweede lid, onderdeel e, wordt «; of» vervangen door een puntkomma.
4. Aan het tweede lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel
f door «; of», een onderdeel toegevoegd, luidende:
g. de maatstaven voor en voorwaarden waaronder toeslagverlening plaatsvindt.
O
Artikel 28 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift vervalt «en tekort minimaal vereist eigen vermogen».
2. In het eerste lid vervalt «en tevens niet voldaan wordt aan de bij of krachtens artikel
131 geldende eisen inzake het minimaal vereist eigen vermogen».
P
Artikel 35, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het slot van onderdeel b wordt «; en» vervangen door een puntkomma.
2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma worden
de volgende onderdelen toegevoegd, luidende:
d. de regels en procedures die gelden ten aanzien van de solidariteitsreserve of de risicodelingsreserve;
e. de risicohouding;
f. de toedelingsregels; en
g. het projectierendement.
Q
Artikel 38, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de onderdelen c en d wordt «informatie over» vervangen door «voor zover van toepassing,
informatie over».
2. Onderdeel e komt te luiden:
e. voor zover van toepassing, informatie over de solidariteitsreserve of risicodelingsreserve;.
2a. Aan het slot van onderdeel k vervalt «en».
3. In onderdeel l vervalt «voor zover van toepassing,».
4. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel l door een puntkomma worden
drie onderdelen toegevoegd, luidende:
m. de totaal ingelegde pensioenpremies die zijn ingelegd op grond van een solidaire premieovereenkomst,
flexibele premieovereenkomst of premie-uitkeringsovereenkomst;
n. de totaal behaalde beleggingsrendementen per deelnemer die op grond van een solidaire
premieovereenkomst, flexibele premieovereenkomst of premie-uitkeringsovereenkomst
zijn behaald; en
o. andere door de Minister per algemene maatregel van bestuur bepaalde vereiste informatie.
R
Artikel 40, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de onderdelen b en c wordt «informatie over» vervangen door «voor zover van toepassing,
informatie over».
2. Onderdeel d komt te luiden:
d. voor zover van toepassing, informatie over de solidariteitsreserve of risicodelingsreserve;.
3. In onderdeel i vervalt «voor zover van toepassing,».
S
In artikel 41, eerste lid, onderdelen b en d, artikel 42, eerste lid, onderdelen b
en c, artikel 43, eerste lid, onderdelen c en d, en artikel 44, eerste lid, onderdelen
c en d, wordt «informatie over» vervangen door «voor zover van toepassing, informatie
over».
T
In artikel 44a, eerste lid, wordt «kapitaalovereenkomst of premieovereenkomst» vervangen
door «flexibele premieovereenkomst of premie-uitkeringsovereenkomst».
Ta
Artikel 45, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel c komt te luiden:
c. voor zover van toepassing, de toeslagverlening;.
2. In onderdeel d wordt »vermindering» vervangen door «voor zover van toepassing, vermindering».
U
In artikel 46, tweede lid, wordt «bij premieovereenkomsten waarbij de premie wordt
belegd» vervangen door «bij flexibele premieovereenkomsten of premie-uitkeringsovereenkomsten»
en wordt «bij kapitaalovereenkomsten en premieovereenkomsten» vervangen door «bij
flexibele premieovereenkomsten en bij premie-uitkeringsovereenkomsten».
V
In artikel 46a, tweede lid, wordt onder verlettering van de onderdelen d en e tot
de onderdelen e en f een onderdeel ingevoegd, luidende:
d. informatie over de beleggingen en het beleggingsbeleid;.
W
In artikel 47a, eerste lid, wordt «kapitaalovereenkomst of premieovereenkomst» vervangen
door «flexibele premieovereenkomst en premie-uitkeringsovereenkomst».
X
Artikel 48 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid wordt «en de gevolgen» vervangen door «, de gevolgen» en wordt na
«het pensioen» toegevoegd «en de gevolgen van een keuze of combinatie van keuzes voor
het pensioen».
2. Onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot het vijfde en zesde lid wordt
een lid ingevoegd, luidende:
4. De pensioenuitvoerder bevordert dat de informatie de deelnemer, gewezen deelnemer,
gewezen partner of pensioengerechtigde aanzet tot relevante actie.
3. [vervallen]
4. Het zesde lid (nieuw) lid komt te luiden:
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met
betrekking tot dit artikel.
Y
Na artikel 48 worden de volgende artikelen ingevoegd:
Artikel 48a. Keuzebegeleiding
De pensioenuitvoerder begeleidt de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of
pensioengerechtigde op een adequate wijze bij het maken van een keuze binnen de pensioenovereenkomst,
zorgt voor de inrichting van de keuzeomgeving en stelt de deelnemer, gewezen deelnemer,
gewezen partner of pensioengerechtigde daarmee in staat om een passende keuze te maken.
Artikel 48b. Klachten- en geschillenprocedure
1. Een pensioenuitvoerder draagt zorg voor een adequate behandeling van klachten van
deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden of pensioengerechtigden.
Hiertoe beschikt de pensioenuitvoerder over een interne klachten- en geschillenprocedure.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met
betrekking tot dit artikel.
Artikel 48c. Geschilleninstantie
1. Een pensioenuitvoerder is aangesloten bij een door Onze Minister aangewezen instantie
tot beslechting van geschillen tussen deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden
of pensioengerechtigden enerzijds en pensioenuitvoerders anderzijds, tenzij een dergelijke
instantie er niet is. Van een besluit tot aanwijzing of intrekking van een aangewezen
instantie wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant. De Implementatiewet
buitengerechtelijke geschillenbeslechting consumenten is van overeenkomstige toepassing,
met uitzondering van de artikelen 13, 14, 15, 16, 17, 18, 19 en 20, met dien verstande
dat voor «consument» telkens wordt gelezen: deelnemer, gewezen deelnemer, andere aanspraakgerechtigde
of pensioengerechtigde en dat voor «ondernemer» telkens wordt gelezen: pensioenuitvoerder.
2. In aanvulling op de bij de Implementatiewet buitengerechtelijke geschillenbeslechting
consumenten gestelde regels, worden bij algemene maatregel van bestuur nadere regels
gesteld met betrekking tot de aan de geschilleninstantie te stellen eisen en de geschillenprocedure,
alsmede regels met betrekking tot de door de geschilleninstantie aan Onze Minister
te verstrekken informatie.
Z
Artikel 49 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift komt te luiden:
Artikel 49. Wijze van informatieverstrekking
2. Het eerste, tweede en derde lid, komen te luiden:
1. De pensioenuitvoerder verstrekt de informatie elektronisch, schriftelijk of via een
website, waarbij informatieverstrekking via een website wordt gecombineerd met persoonlijk
attenderen als er nieuwe of gewijzigde informatie op de website staat.
2. Indien de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde niet
heeft bepaald op welke wijze hij informatie wil ontvangen, verstrekt de pensioenuitvoerder
de informatie schriftelijk, elektronisch of via een website. Bij verstrekking via
een website wordt de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde
persoonlijk geattendeerd op deze website en op de mogelijkheid te kiezen voor een
andere wijze van informatieverstrekking. De pensioenuitvoerder meldt op de website
dat informatie ook elektronisch of schriftelijk kan worden verstrekt en biedt op de
website de mogelijkheid om de wijze van informatieverstrekking te regelen. Het persoonlijk
attenderen gebeurt elektronisch, indien het email adres bij de pensioenuitvoerder
bekend is, of schriftelijk.
3. Er wordt ten hoogste een maal per jaar gewisseld in de wijze waarop informatie wordt
verstrekt.
3. In het vierde en vijfde lid wordt telkens «elektronisch» vervangen door «elektronisch
of via een website».
AA
In artikel 50, vierde lid wordt «verstrekt de pensioenuitvoerder de informatie schriftelijk»
vervangen door «biedt de pensioenuitvoerder de mogelijkheid het juiste adres voor
elektronische verstrekking van informatie op te geven».
BB
Artikel 51 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Er is een pensioenregister, ingericht en in stand gehouden door de pensioenuitvoerders.
Dit pensioenregister heeft de volgende doelen:
a. op duidelijke wijze de aanspraakgerechtigde of de pensioengerechtigde in de gelegenheid
stellen gegevens over zijn pensioenaanspraken en pensioenrechten te raadplegen, waarbij
deze gegevens, voor zover het ouderdomspensioen betreft, tevens weergegeven worden
op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch
scenario, en waarbij onder pensioenaanspraken en pensioenrechten in de zin van dit
artikel mede worden verstaan aanspraken op ouderdomspensioen en recht op ouderdomspensioen
op grond van de Algemene Ouderdomswet;
b. inzicht geven in de hoogte van het te bereiken pensioen, de keuzes ten aanzien van
het pensioen, en de gevolgen van deze keuzes en van belangrijke gebeurtenissen op
het pensioen van de aanspraakgerechtigde of de pensioengerechtigde; en
c. een melding te geven indien er geen ouderdomspensioen wordt opgebouwd.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Het pensioenregister heeft mede tot doel op verzoek:
a. de pensioenuitvoerder te informeren bij welke andere pensioenuitvoerder een gewezen
deelnemer pensioenaanspraken opbouwt ten behoeve van de toepassing van artikel 70a;
en
b. van de deelnemer, de gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde de
gegevens aan een door de deelnemer, de gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde
aan te wijzen pensioenuitvoerder te verstrekken ten behoeve van de toepassing van
artikel 48a, voor zover deze aangewezen uitvoerder daarmee heeft ingestemd.
3. In het elfde lid wordt «de scenario’s,» vervangen door «de gegevensverstrekking aan
de aangewezen pensioenuitvoerder, de scenario’s,».
CC
Na artikel 51 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 51a. Gebruikersorgaan pensioenregister
1. De instelling, bedoeld in artikel 51, zesde lid, stelt een gebruikersorgaan in samengesteld
uit gebruikers van het pensioenregister. Het gebruikersorgaan overlegt met en adviseert
het bestuur van de instelling over voorgenomen besluitvorming over opzet, bestaan
en werking van het pensioenregister, waaronder in ieder geval wordt verstaan de functionaliteiten
en ontwikkeling van het pensioenregister alsmede de wijze waarop het pensioenregister
invulling geeft aan haar wettelijke taak.
2. De instelling stelt een regeling vast voor samenstelling, werkwijze, taken en bevoegdheden
van het gebruikersorgaan.
3. Het bestuur van de instelling en het gebruikersorgaan komen ten minste twee maal
per kalenderjaar in vergadering bijeen. Tijdens deze vergaderingen worden de aangelegenheden
aan de orde gesteld waarover het bestuur of het gebruikersorgaan overleg wenselijk
acht.
4. De instelling verstrekt desgevraagd aan het gebruikersorgaan tijdig alle inlichtingen
en gegevens die deze redelijkerwijs nodig heeft voor de vervulling van de taak.
5. De instelling deelt het gebruikersorgaan onderbouwd mee waarom het een advies niet
of niet geheel volgt.
DD
Artikel 52 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift komt te luiden:
Artikel 52. Zorgplicht bij flexibele premieovereenkomsten en premie-uitkeringsovereenkomsten
met beleggingsvrijheid.
2. Het eerste lid komt te luiden:
1. Bij de uitvoering van een flexibele premieovereenkomst met beleggingsvrijheid in
de opbouwfase en een premie-uitkeringsovereenkomst voor zover de premie wordt belegd
met beleggingsvrijheid in de opbouwfase is de pensioenuitvoerder verantwoordelijk
voor de beleggingen en handelt daarbij overeenkomstig artikel 135.
3. Het tweede lid komt te luiden:
2. De pensioenuitvoerder biedt de deelnemer of gewezen deelnemer in een flexibele premieovereenkomst
of in een premie-uitkeringsovereenkomst tot het moment dat het opgebouwde kapitaal
of de beschikbaar gestelde premie geheel of gedeeltelijk wordt aangewend voor een
aanspraak op een vastgestelde uitkering vanaf de pensioendatum, de mogelijkheid om
de verantwoordelijkheid voor de beleggingen over te nemen.
EE
Artikel 52a, eerste lid, komt te luiden:
1. Bij de uitvoering van een premieovereenkomst in de opbouwfase, een premie-uitkeringsovereenkomst
voor zover de premie wordt belegd of een variabele uitkering is de pensioenuitvoerder
verantwoordelijk voor de beleggingen en voert een beleggingsbeleid overeenkomstig
artikel 135. Bij de uitvoering van dit beleggingsbeleid wordt rekening gehouden met
de risicohouding van de deelnemers, gewezen deelnemers of pensioengerechtigden.
FF
Na artikel 52a wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 52b. Risicohouding
1. De pensioenuitvoerder, bedoeld in artikel 52a, baseert zijn beleggingsbeleid en de
toedelingsregels voor het beleggingsrisico op de risicohouding van de deelnemers,
gewezen deelnemers of pensioengerechtigden. Bij het vaststellen van de risicohouding
wordt in ieder geval onderscheid gemaakt naar leeftijdscohorten en wordt per leeftijdscohort
een risicohouding vastgesteld.
2. De risicohouding wordt door de pensioenuitvoerder vastgesteld en periodiek getoetst,
waarbij gebruik wordt gemaakt van onderzoek naar de risicopreferentie van de deelnemers,
gewezen deelnemers of pensioengerechtigden, wetenschappelijke inzichten en deelnemerskenmerken.
De resultaten hiervan worden door een pensioenfonds beoordeeld na overleg met de andere
organen van het pensioenfonds. De toetsing van de risicohouding vindt plaats ten minste
eenmaal in vijf jaar en bij een ingrijpende wijziging.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over
dit artikel.
FFa
Artikel 54 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het vierde lid komt te luiden:
4. De deelnemer die vrijwillig wil voortzetten doet binnen negen maanden vanaf de beëindiging
van de dienstbetrekking een verzoek daartoe bij de pensioenuitvoerder. De vrijwillige
voortzetting begint uiterlijk vijftien maanden na beëindiging van de dienstbetrekking.
Artikel 14, tweede lid, is niet van toepassing op de periode vanaf de beëindiging
van de dienstbetrekking tot het begin van de vrijwillige voortzetting.
2. Het vijfde lid komt te luiden:
5. Voor zover de pensioenregeling daar in voorziet kan, in afwijking van het vierde
lid, de gewezen werknemer, bedoeld in het tweede lid, die vrijwillig wil voortzetten
een verzoek daartoe doen bij de pensioenuitvoerder uiterlijk binnen drie jaar vanaf
de beëindiging van de dienstbetrekking. De vrijwillige voortzetting begint uiterlijk
zes maanden na het verzoek daartoe. Artikel 14, tweede lid, is niet van toepassing
op de periode vanaf de beëindiging van de dienstbetrekking tot het begin van de vrijwillige
voortzetting.
GG
Artikel 55 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Bij een solidaire premieovereenkomst of een flexibele premieovereenkomst wordt bij
beëindiging van de deelneming het tot op dat moment ontstane voor pensioenuitkering
bestemd vermogen of kapitaal voortvloeiend uit de tot de beëindiging beschikbaar gestelde
premies belegd in overeenstemming met de afspraken hierover in de pensioenregeling.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Bij een premie-uitkeringsovereenkomst wordt bij beëindiging van de deelneming het
tot op dat moment ontstane kapitaal voortvloeiend uit de tot de beëindiging beschikbaar
gestelde premies belegd in overeenstemming met de afspraken hierover in de pensioenregeling.
Indien de gewezen deelnemer voor beëindiging van de deelneming de premie of het uit
de premie voortvloeiende kapitaal heeft aangewend voor aanspraak op een vastgestelde
uitkering vanaf de pensioendatum behoudt de gewezen deelnemer deze pensioenaanspraak.
Deze pensioenaanspraak dient volledig gefinancierd te zijn op het moment van beëindiging.
In geval van premievrijmaking op grond van artikel 29, vierde lid, wordt daarmee bij
de vaststelling van de opgebouwde aanspraken rekening gehouden.
3. Het derde lid vervalt, onder vernummering van het vierde, vijfde en zesde lid tot
het derde, vierde en vijfde lid.
4. Het vierde lid (nieuw) komt te luiden:
4. Indien de pensioenovereenkomst voorziet in een nabestaandenpensioen op risicobasis
wordt de dekking uit hoofde van het nabestaandenpensioen voortgezet, waarbij voor
de hoogte van de dekking wordt uitgegaan van de situatie op de dag voor beëindiging
van de deelneming:
a. gedurende de periode dat de gewezen deelnemer direct na beëindiging van de deelneming
recht heeft op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet of een werkloosheidsuitkering
van zijn woonland en de uitkering ontvangt, waarbij voor de hoogte van de dekking
rekening wordt gehouden met de omvang van de werkloosheid;
b. gedurende de periode dat de gewezen deelnemer direct aansluitend op de voortzetting
van het nabestaandenpensioen op grond van onderdeel a recht heeft op een uitkering
op grond van de Ziektewet en deze uitkering ontvangt;
c. gedurende de periode dat de gewezen deelnemer direct aansluitend op de voortzetting
van het nabestaandenpensioen op grond van onderdeel b recht heeft op een uitkering
als bedoeld in onderdeel a en de uitkering ontvangt, waarbij voor de hoogte van de
dekking rekening wordt gehouden met de omvang van de werkloosheid;
d. gedurende de periode dat de gewezen deelnemer direct na de beëindiging van de deelneming
recht heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet en de uitkering ontvangt; of
e. gedurende de periode dat de gewezen deelnemer direct aansluitend op de voortzetting
van het nabestaandenpensioen op grond van onderdeel d recht heeft op een uitkering
als bedoeld in onderdeel a en deze uitkering ontvangt, waarbij voor de hoogte van
de dekking rekening wordt gehouden met de omvang van de werkloosheid; dan wel
f. gedurende een periode van drie maanden, tenzij in de pensioenovereenkomst een periode
van zes maanden is opgenomen, rechtstreeks na beëindiging van de deelneming indien
er geen sprake is van een aansluitend dienstverband of een uitkering als bedoeld in
onderdeel a, b, c, d of e doch uiterlijk tot het moment dat sprake is van een nieuw
dienstverband dan wel de ingangsdatum van het ouderdomspensioen.
5. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met
betrekking tot dit artikel.
HH
Artikel 60, zevende lid, vervalt, onder vernummering van het achtste lid tot het zevende
lid, en het negende lid vervalt, onder vernummering van het tiende en elfde lid tot
het achtste en negende lid.
II
Artikel 61 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift komt te luiden:
Artikel 61. Keuzerecht uitruil ouderdomspensioen in partnerpensioen op opbouwbasis
2. Het eerste en tweede lid komen te luiden:
1. Indien een pensioenovereenkomst voorziet in een ouderdomspensioen heeft de deelnemer
of gewezen deelnemer met ingang van de datum waarop het ouderdomspensioen ingaat of
kan ingaan het recht om in plaats van een deel van het ouderdomspensioen te kiezen
voor partnerpensioen op opbouwbasis, onder de voorwaarde dat de hoogte van het partnerpensioen
maximaal 70% bedraagt van het ouderdomspensioen dat na de uitruil resteert.
2. De pensioenuitvoerder biedt de deelnemer of gewezen deelnemer in het laatste jaar
voor ingang van het ouderdomspensioen standaard de mogelijkheid, genoemd in het eerste
lid, aan.
3. Het tiende lid vervalt.
JJ
Na artikel 61 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 61a. Keuzerecht uitruil ouderdomspensioen in partnerpensioen op risicobasis
1. Indien een pensioenovereenkomst voorziet in een ouderdomspensioen en een partnerpensioen
op risicobasis heeft de gewezen deelnemer na afloop van de periode waarin het nabestaandenpensioen
op risicobasis op grond van artikel 55, vierde lid, wordt voortgezet recht om in plaats
van ouderdomspensioen of een deel van het ouderdomspensioen te kiezen voor het voortzetten
van het partnerpensioen op risicobasis.
2. In afwijking van het eerste lid is er geen recht op uitruil:
a. indien de uitruil ertoe zou leiden dat op basis van de opgebouwde aanspraak op ouderdomspensioen
de uitkering van het ouderdomspensioen op jaarbasis op de reguliere ingangsdatum minder
zou bedragen dan het op basis van artikel 66 bepaalde bedrag;
b. indien de pensioenregeling voorziet in een maximale duur voor de vrijwillige voortzetting
die langer of gelijk is aan vijftien jaar, bij het bereiken van de maximale duur;
of
c. voor zover de pensioenregeling voorziet in een maximum voor de omvang van de uitruil
bij het bereiken van dat maximum.
3. Indien de gewezen deelnemer gebruik maakt van de keuzemogelijkheid, bedoeld in het
eerste lid, informeert de pensioenuitvoerder de gewezen deelnemer jaarlijks over de
gevolgen van voortzetting van de uitruil. De uitruil wordt stopgezet indien er niet
langer recht op uitruil op grond van het tweede lid is, dan wel indien de gewezen
deelnemer aangeeft de uitruil niet te willen voortzetten.
4. Artikel 61, derde, vierde en zesde lid, is van overeenkomstige toepassing.
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met
betrekking tot dit artikel.
KK
Artikel 62 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt «het pensioen, bedoeld in de artikelen 60 en
61» vervangen door «het pensioen, bedoeld in de artikelen 60, 61 en 61a».
2. Het derde lid vervalt, onder vernummering van het vierde lid tot derde lid en het
vijfde lid vervalt onder vernummering van het zesde lid tot het vierde lid.
LL
In artikel 63, vierde lid, wordt «het uitgangspunt was» vervangen door «het uitgangspunt
was of sprake is van een periodieke vaste daling of vaste stijging van de uitkering
of toepassing van een projectierendement hoger of lager dan de risicovrije rente als
bedoeld in artikel 63a, derde lid».
MM
Artikel 63a wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede, derde en vierde lid komen te luiden:
2. De hoogte van een variabele uitkering in een flexibele premieovereenkomst of een
premie-uitkeringsovereenkomst kan ook variëren door een, uiterlijk op de ingangsdatum
van het pensioen vastgestelde, periodieke vaste daling of vaste stijging van de uitkering.
De periodieke vaste daling bedraagt ten hoogste 35% van het verschil tussen de parameter
voor aandelenrendement en de risicovrije rente op de ingangsdatum van het pensioen
en is niet hoger dan consistent met het beleggingsbeleid.
3. De hoogte van een variabele uitkering in een solidaire premieovereenkomst kan ook
variëren door inrekenen van een projectierendement op het voor pensioen bestemde vermogen
dat hoger of lager is dan de risicovrije rente. Het toepassen van het projectierendement
wordt per regeling, uiterlijk op de ingangsdatum van het pensioen, vastgesteld en
is van toepassing op alle pensioengerechtigden. Voor het projectierendement mag ten
hoogste worden uitgegaan van een risicopremie die 35% bedraagt van het verschil tussen
de parameter voor aandelenrendement en de risicovrije rente op de ingangsdatum van
het pensioen. Het projectierendement is daarbij niet hoger dan consistent met het
beleggingsbeleid en de toedelingsregels voor pensioengerechtigden.
4. De periodieke vaste daling of het projectierendement is zodanig vormgegeven dat er
op voorhand geen herverdelingseffecten plaatsvinden.
2. Het vijfde lid vervalt, onder vernummering van het zesde, zevende en achtste lid
tot het vijfde, zesde en zevende lid.
3. In het zesde lid (nieuw) vervalt de tweede zin.
4. In het zevende lid (nieuw) wordt «door middel van individuele toedeling» vervangen
door «door middel van individuele toedeling in de flexibele premieovereenkomst of
de premie-uitkeringsovereenkomst».
5. Na het zevende lid (nieuw) wordt een lid ingevoegd, luidende:
8. Bij toepassing van toedelingsregels in de solidaire premieovereenkomst wordt het
financiële resultaat ten minste een maal per jaar vastgesteld en verwerkt, waarbij
een spreidingsperiode kan worden gehanteerd van maximaal tien jaar in het voor de
pensioenuitkering bestemd vermogen. Bij de verwerking van het financiële resultaat
kunnen het projectierendement of de toedeling van rendementen worden aangepast voor
zover dat nodig is om gelijke aanpassingen van de pensioenuitkeringen te realiseren.
6. Het negende lid komt te luiden:
9. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over
dit artikel over onder meer de vaste daling en het projectierendement.
NN
Artikel 63b wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «Bij een kapitaalovereenkomst of een premieovereenkomst,»
vervangen door «Bij een flexibele premieovereenkomst of een premie-uitkeringsovereenkomst».
2. Aan het vierde lid wordt een zin toegevoegd, luidende: In afwijking van de eerste
zin kunnen de partijen die betrokken zijn bij de vaststelling, wijziging of intrekking
van de pensioenovereenkomst overeenkomen dat de pensioenuitvoerder op de ingangsdatum
van het pensioen overgaat tot verstrekking van een variabele uitkering aan een deelnemer
of gewezen deelnemer die niet binnen de door de pensioenuitvoerder gestelde termijn
reageert op de keuzemogelijkheid die hem ingevolge het eerste lid is geboden.
3. Het vijfde lid vervalt onder vernummering van het zesde lid tot het vijfde lid.
OO
In artikel 66, achtste lid, vervalt «met betrekking tot perioden van opbouw vanaf
1 januari 2005».
PP
Artikel 69, zesde lid, vervalt, onder vernummering van het zevende en achtste lid
tot het zesde en zevende lid.
Artikel 76, vijfde en zesde lid, vervallen, onder vernummering van het zevende, achtste
en negende lid tot het vijfde, zesde en zevende lid.
RR
In artikel 79, eerste lid, wordt «de artikelen 60 en 61» vervangen door «de artikelen
10c, 60, 61 en 61a».
SS
Artikel 80 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «uit een kapitaalovereenkomst of een premieovereenkomst die
voorziet in de uitkering van een aan te wenden kapitaal op de pensioendatum,» vervangen
door «uit een flexibele premieovereenkomst».
2. In het tweede lid, onderdeel a, vervalt «, tenzij de deelnemer of gewezen deelnemer
voor de pensioendatum deel uitmaakt van de toedelingskring waarop een collectief toedelingsmechanisme
voor het beleggingsrisico wordt toegepast».
3. Het derde, vierde en vijfde lid vervallen, onder vernummering van het zesde en zevende
lid tot het derde en vierde lid.
TT
Artikel 81 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «uit een kapitaalovereenkomst of een premieovereenkomst»
vervangen door «uit een flexibele premieovereenkomst of een premie-uitkeringsovereenkomst».
2. Het tweede, derde en vierde lid vervallen, onder vernummering van het vijfde en zesde
lid tot het tweede en derde lid.
UU
Artikel 81a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «op de datum van omzetting» vervangen door «welke voortvloeien
uit een flexibele premieovereenkomst of een premie-uitkeringsovereenkomst per de pensioendatum
voor omzetting».
2. In het tweede lid, aanhef, wordt «de waarde van zijn pensioenaanspraken» vervangen
door «de waarde van zijn pensioenaanspraken welke voortvloeien uit een flexibele premieovereenkomst
of een premie-uitkeringsovereenkomst ».
3. Het vierde, vijfde en zesde lid vervallen, onder vernummering van het zevende en
achtste lid tot het vierde en vijfde lid.
VV
Artikel 81b komt te luiden:
Artikel 81b. Verplichting tot waardeoverdracht voorafgaand aan de pensioendatum voor
premiepensioeninstellingen bij premie-uitkeringsovereenkomst
1. De premiepensioeninstelling is verplicht op verzoek van de deelnemer of gewezen deelnemer
in de laatste vijftien jaar voor de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel
7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet de waarde van zijn pensioenaanspraken
welke voortvloeien uit een premie-uitkeringsovereenkomst over te dragen aan een verzekeraar
voor een aanspraak op een vastgestelde uitkering vanaf de pensioendatum. Indien het
verzoek van de deelnemer of gewezen deelnemer tot waardeoverdracht partnerpensioen
betreft is voor de waardeoverdracht van dit partnerpensioen tevens vereist dat de
partner die begunstigde is voor het partnerpensioen met de waardeoverdracht instemt.
2. Artikel 81a, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
WW
Artikel 83 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid, onderdeel a, vervalt «schriftelijk».
2. Het derde, vierde, vijfde en zesde lid vervallen, onder vernummering van het zevende
en achtste lid tot het derde en vierde lid.
XX
In artikel 84 vervallen het derde, vierde en vijfde lid, onder vernummering van het
zesde en zevende lid tot het derde en vierde lid.
YY
In artikel 89, aanhef, wordt «een kapitaalovereenkomst of een premieovereenkomst»
vervangen door «een flexibele premieovereenkomst of een premie-uitkeringsovereenkomst»
en wordt «aan de in artikel 80 opgenomen voorwaarden» vervangen door «aan de in de
artikelen 80, 81 of 81a opgenomen voorwaarden».
ZZ
Artikel 102a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «in overleg» vervangen door «na overleg».
2. In het tweede lid wordt «de doelstellingen, het ambitieniveau van de toeslagverlening
en de risicohouding,» vervangen door «de doelstellingen».
3. In het vierde lid wordt «met betrekking tot het eerste lid» vervangen door «met betrekking
tot dit artikel over onder meer de vastlegging van de doelstellingen en beleidsuitgangspunten
en het proces van opdrachtaanvaarding».
AAA
In artikel 104, derde lid, onderdeel f, vervalt «door een algemeen pensioenfonds».
BBB
Na artikel 112a wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 112b. Fusie of splitsing pensioenfonds
1. Een pensioenfonds meldt een voorgenomen fusie of splitsing van het pensioenfonds
uiterlijk drie maanden voor de beoogde datum van de fusie of splitsing aan de toezichthouder.
2. De toezichthouder kan tot die beoogde datum een verbod tot fusie of splitsing opleggen.
BBBa
Aan artikel 115 wordt een lid toegevoegd, luidende:
13. Indien een leeftijdscohort voorafgaand aan het vaststellen van de risicohouding ondervertegenwoordigd
is in het verantwoordingsorgaan, vraagt het pensioenfonds bij het uitvragen van de
risicohouding de leden van dit leeftijdscohort actief zich aan te melden voor het
verantwoordingsorgaan.
CCC
Artikel 115a wordt als volgt gewijzigd:
0a. In het tweede lid wordt in de eerste zin na «beleidskeuzes voor de toekomst» ingevoegd
«waaronder de keuzes die van invloed zijn op de uitvoeringskosten» en wordt aan het
slot een zin toegevoegd, luidende: Het oordeel omvat in ieder geval een oordeel over
de gemaakte uitvoeringskosten.
1. In het derde lid, onderdeel h, wordt «uitvoeringsovereenkomst;» vervangen door «uitvoeringsovereenkomst
of het vaststellen, wijzigen of beëindigen van een uitvoeringsreglement; en».
2. In het derde lid vervallen onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel
i door een punt de onderdelen j en k.
DDD
Artikel 115c wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid, onderdeel d, wordt «een uitvoeringsovereenkomst» vervangen door
«een uitvoeringsovereenkomst of het vaststellen, wijzigen of beëindigen van een uitvoeringsreglement».
1a. In het zevende lid wordt in de eerste zin na «beleidskeuzes voor de toekomst» ingevoegd
«waaronder de keuzes die van invloed zijn op de uitvoeringskosten» en wordt aan het
slot een zin toegevoegd, luidende: Het oordeel omvat in ieder geval een oordeel over
de gemaakte uitvoeringskosten.
2. Aan het achtste lid wordt toegevoegd: Bij het vragen van goedkeuring is het vijfde
lid van overeenkomstige toepassing.
3. In het negende lid komt onderdeel f te luiden:
f. de solidariteitsreserve of risicodelingsreserve;.
4. In het negende lid wordt, onder verlettering van de onderdelen g tot en met j tot
de onderdelen h tot en met k, een onderdeel ingevoegd luidende:
g. de toedelingsregels;.
5. In het negende lid, onderdeel j (nieuw), vervalt «of geven van premiekorting».
EEE
De artikelen 118 en 119 vervallen.
FFF
Artikel 120, tweede lid, komt te luiden:
2. Voor een vrijwillige pensioenregeling in de vorm van een premieovereenkomst welke
wordt uitgevoerd door een pensioenfonds geldt:
a. dat de werkgever ten minste 10 procent van de premie van de vrijwillige pensioenregeling
bijdraagt; of
b. dat op de vrijwillige pensioenregeling in beginsel dezelfde regels en voorwaarden
van toepassing zijn als op de basispensioenregeling en de basispensioenregeling een
solidaire premieovereenkomst betreft of een flexibele premieovereenkomst met een risicodelingsreserve.
GGG
In artikel 123, eerste lid, wordt «financieel een geheel» vervangen door «financieel
een geheel, tenzij toepassing wordt gegeven aan artikel 150l, zevende lid» en wordt
«iedere collectiviteitkring» vervangen door «iedere collectiviteitkring, waarbij ten
aanzien van een collectiviteitkring toepassing kan worden gegeven aan artikel 150l,
zevende lid.
HHH
In artikel 125a wordt «128 tot en met 142» vervangen door «129 tot en met 142».
III
Artikel 128 vervalt.
JJJ
Artikel 129 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift komt te luiden:
Artikel 129 Terugstorting
2. In het eerste lid, aanhef, vervalt «kan uitsluitend korting verlenen op de kostendekkende
premie of de gedempte premie en».
KKK
De artikelen 130 en 130a vervallen.
LLL
In artikel 134, tweede lid, wordt «onverwijld schriftelijk» vervangen door «onverwijld».
LLLa
In artikel 135, eerste lid, wordt in onderdeel a «; en» vervangen door een puntkomma,
wordt de punt aan het slot van onderdeel c vervangen door «; en» en wordt een onderdeel
toegevoegd, luidende:
d. de blootstelling aan beleggingsrisico is niet hoger dan 150%.
MMM
In artikel 137, eerste lid, wordt «Een pensioenfonds stelt» vervangen door «Voor zover
van toepassing stelt een pensioenfonds».
NNN
Artikel 144 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, aanhef, wordt «ten behoeve van de berekeningen, bedoeld bij de
artikelen 126, 128, 137, 138, 139, 140 en 143,» vervangen door «ten behoeve van de
berekeningen noodzakelijk voor de uitvoering van een pensioenregeling,».
2. Het derde lid komt te luiden:
3. Ten behoeve van de toetsing, bedoeld in het tweede lid, stelt Onze Minister een commissie
in met toepassing van artikel 6 van de Kaderwet adviescolleges. Onze Minister kan
tevens het oordeel van de commissie vragen over de toepassing van de rentetermijnstructuur
bij rentes met een lange looptijd.
3. Het vierde lid vervalt, onder vernummering van het vijfde lid tot het vierde lid.
OOO
Artikel 145 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «bepaalde» vervangen door «bepaalde en de wijze waarop uitvoering
wordt gegeven aan de regels ten aanzien van de solidariteitsreserve of de risicodelingsreserve,
de toedelingsregels, het projectierendement of de vaste daling en de risicohouding»
en vervalt de tweede zin.
2. In het tweede lid wordt, onder verlettering van de onderdelen a, b en c tot de onderdelen
b, c en d, een onderdeel ingevoegd, luidende:
a. een beschrijving van de wijze waarop het pensioenfonds voorkomt dat de voor pensioen
bestemde vermogens, de solidariteitsreserve of de risicodelingsreserve negatief kunnen
worden;.
PPP
Artikel 147 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het derde lid komt te luiden:
3. De actuariële staten zijn gewaarmerkt door een bevoegd actuaris. Bij de actuariële
staten hoort een actuarieel verslag voorzien van een verklaring van een actuaris.
2. In het vierde lid wordt «derde lid, onderdeel h,» vervangen door «derde lid» en wordt
«de artikelen 126 tot en met 140» vervangen door «de artikelen 126 tot en met 140,
de correcte toepassing van de toedelingsregels en de regels ten aanzien van de risicohouding».
3. Het zesde lid komt te luiden:
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt bepaald welke staten worden
verstrekt en worden regels gesteld met betrekking tot de inhoud en de modellen van
de staten en de wijze, de periodiciteit en de termijnen van de verstrekking.
QQQ
Na hoofdstuk 6 worden twee hoofdstukken ingevoegd, luidende:
Hoofdstuk 6A. Experimenteerbepaling zelfstandigen
Artikel 150a. Experimenten
1. Bij algemene maatregel van bestuur kan bij wijze van experiment, met het oog op het
onderzoeken van de effecten van de mogelijkheid om een pensioenregeling aan zelfstandigen
aan te bieden ten einde het sparen voor de oude dag onder zelfstandigen te stimuleren,
worden afgeweken van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 65, 70, 117 en
120 van deze wet. Bij toepassing van de eerste zin wordt bij algemene maatregel van
bestuur geregeld op welke wijze en gedurende welke periode van welke artikelen van
de wet wordt afgeweken.
2. Een experiment als bedoeld in het eerste lid duurt ten hoogste vijf jaar. Indien,
voor een experiment is afgelopen, een voorstel van wet is ingediend bij de Staten-Generaal
om het experiment om te zetten in een structurele wettelijke regeling, kan het experiment
worden verlengd tot het tijdstip waarop het voorstel van wet in werking treedt dan
wel tot het tijdstip waarop duidelijk is dat het voorstel van wet niet in werking
treedt. Het eerste lid, tweede zin, is van overeenkomstige toepassing.
3. Onverminderd het eerste lid is deze wet met uitzondering van de artikelen 7 en 9
van overeenkomstige toepassing op de zelfstandige die deelneemt in een pensioenregeling
die wordt uitgevoerd in het kader van een experiment als bedoeld in het eerste lid.
4. Bij de uitvoering van een experiment als bedoeld in het eerste lid kan de pensioenuitvoerder
persoonsgegevens van gewezen deelnemers uitsluitend voor het in het eerste lid omschreven
doel verwerken.
5. Bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, kunnen
regels worden gesteld met betrekking tot de uitvoering van een experiment en voorzieningen
worden getroffen voor zich gedurende een experiment voordoende onvoorziene gevallen.
6. Onze Minister zendt uiterlijk negen maanden voor het einde van de werkingsduur van
een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid aan de Staten-Generaal
een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van het experiment in de praktijk
alsmede een standpunt inzake de voortzetting ervan anders dan als experiment.
7. De voordracht voor een krachtens dit artikel vast te stellen algemene maatregel van
bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide Kamers
der Staten-Generaal is overgelegd.
Hoofdstuk 6B. Specifieke voorschriften tijdens transitieperiode
§ 6b.1 Toepassingsgebied en vaststelling scenario’s
Artikel 150b. Toepassingsgebied en vaststelling scenario’s
1. Dit hoofdstuk is van toepassing, indien:
a. op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen
een pensioenovereenkomst gold;
b. de pensioenovereenkomst wordt gewijzigd met als doel om te voldoen aan het nieuwe
kader zoals geïntroduceerd met de Wet toekomst pensioenen; en
c. er geen gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht, bedoeld in artikel 220e.
2. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder werkgever mede verstaan de partijen
die de wijziging van de pensioenregeling overeenkomen of zijn overeengekomen.
3. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de risico-neutrale
economische scenario’s die worden gebruikt bij de berekening van de transitie-effecten,
bedoeld in artikel 150e, vijfde lid, en de collectieve waardeoverdracht indien gebruik
wordt gemaakt van de vba-methode, bedoeld in artikel 150n. Voordat de voordracht van
de algemene maatregel van bestuur wordt gedaan vraagt Onze Minister het oordeel van
de commissie, bedoeld in artikel 144, derde lid. De voordracht voor deze algemene
maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan
beide Kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
4. Artikel 144, eerste lid, is van toepassing op de berekeningen, bedoeld in dit hoofdstuk
met uitzondering van de berekeningen waarvoor de risico-neutrale scenario’s worden
gebruikt, bedoeld in het derde lid.
§ 6b.2 Mijlpalen
Artikel 150c. Mijlpalen in transitieperiode
1. Ten behoeve van de wijziging van de pensioenovereenkomst en de uitvoering daarvan
door een pensioenfonds wordt voldaan aan de volgende mijlpalen:
a. de werkgever zendt de gewijzigde pensioenovereenkomst en het transitieplan aan het
pensioenfonds;
b. het pensioenfonds dient het implementatieplan met inbegrip van het communicatieplan
in bij de toezichthouder.
2. Ten behoeve van de wijziging van de pensioenovereenkomst en de uitvoering daarvan
door een verzekeraar of premiepensioeninstelling wordt voldaan aan de volgende mijlpalen:
a. de werkgever zendt de gewijzigde pensioenovereenkomst en het transitieplan aan de
verzekeraar of de premiepensioeninstelling;
b. de verzekeraar of premiepensioeninstelling dient het implementatieplan met inbegrip
van het communicatieplan in bij de toezichthouder.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld voor
de tijdstippen waarin voldaan is aan de mijlpalen.
§ 6b.3 Pensioenovereenkomst en transitieplan
Artikel 150d. Transitieplan
1. In het transitieplan legt de werkgever de keuzes, overwegingen en berekeningen die
ten grondslag liggen aan de wijziging van de pensioenovereenkomst en de wijze waarop
wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten schriftelijk vast,
alsmede de verantwoording waarom sprake is van een evenwichtige transitie.
2. Het transitieplan bevat in ieder geval de volgende onderdelen:
a. het karakter van de gewijzigde pensioenovereenkomst, bedoeld in artikel 10, tweede
lid;
b. de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten;
c. de effecten van de wijziging van de pensioenovereenkomst en de wijze waarop wordt
omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten voor deelnemers, gewezen
deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden berekend op de wijze vastgelegd
in artikel 150e;
d. de gemaakte afspraken over compensatie;
e. indien afspraken zijn gemaakt over compensatie in de vorm van het toekennen van extra
pensioenaanspraken aan deelnemers, het financieringsplan voor deze compensatie waarbij
inzichtelijk wordt gemaakt in welke mate elke bron ingezet zal worden; en
f. voor zover van toepassing, de gemaakte afspraken over de initiële vulling van de solidariteitsreserve
of risicodelingsreserve.
3. De werkgever zendt het transitieplan binnen twee weken na de afronding aan de pensioenuitvoerder.
De pensioenuitvoerder stelt het transitieplan op zijn website beschikbaar voor de
deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner en pensioengerechtigde.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking
tot dit artikel.
Artikel 150e. Berekenen transitie-effecten
1. De transitie-effecten van de wijziging van de pensioenovereenkomst en de wijze waarop
wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten worden in ieder
geval berekend door:
a. het netto profijt van het ongewijzigd voortzetten van de pensioenovereenkomst af te
zetten tegen het netto profijt van het wijzigen van de pensioenovereenkomst en de
wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten;
en
b. de pensioenverwachting bij ongewijzigd voortzetten van de pensioenovereenkomst te
vergelijken met de pensioenverwachting bij wijziging van de pensioenovereenkomst en
de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten,
waarbij de pensioenverwachting, voor zover het ouderdomspensioen betreft, wordt weergegeven
op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch
scenario.
2. Het netto profijt is het verschil tussen de marktwaarde van de te verwachten pensioenuitkeringen
en de marktwaarde van de toekomstige premie-inleg.
3. In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, worden de effecten van de wijziging
van de pensioenovereenkomst en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken
en pensioenrechten berekend door het bruto profijt van het ongewijzigd voortzetten
van de pensioenovereenkomst af te zetten tegen het bruto profijt van het wijzigen
van de pensioenovereenkomst en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken
en pensioenrechten, indien:
a. de pensioenovereenkomst voor de wijziging het karakter heeft van een premieovereenkomst
of een kapitaalovereenkomst als bedoeld in artikel 1, zoals dat artikel luidde op
de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen;
b. de pensioenovereenkomst na de wijziging het karakter heeft van een flexibele premieovereenkomst
zonder risicodelingsreserve of een premie-uitkeringsovereenkomst; en
c. geen gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht, bedoeld in artikel 220e.
4. Het bruto profijt is de contante waarde van de toekomstige premie-inleg.
5. De pensioenuitvoerder stelt op de website een kwalitatieve toelichting op de transitie-effecten
beschikbaar en verstrekt de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner en pensioengerechtigde
op verzoek een berekening van de transitie-effecten per leeftijdscohort.
6. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot
dit artikel.
7. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen kwantitatieve voorwaarden worden gesteld
met betrekking tot de transitie-effecten, bedoeld in het eerste en derde lid.
8. De voordracht voor een krachtens het zevende lid vast te stellen algemene maatregel
van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers
der Staten-Generaal is overgelegd.
Artikel 150f. Afspraken compensatie pensioenovereenkomst
1. Indien een pensioenovereenkomst afspraken bevat over compensatie in de vorm van het
toekennen van extra pensioenaanspraken, wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. de werknemer heeft recht op compensatie als voor het leeftijdscohort waartoe de werknemer
behoort compensatie is overeengekomen in de pensioenovereenkomst, waarbij niet is
vereist dat de werknemer bij aanvang van de compensatieperiode reeds werkzaam was
bij de werkgever;
b. de compensatie wordt tijdsevenredig aan de werknemer toegekend over de compensatieperiode,
die aanvangt op de ingangsdatum van de gewijzigde pensioenovereenkomst en uiterlijk
31 december 2036 eindigt; en
c. de compensatie is gefinancierd op het moment dat de compensatie onvoorwaardelijk wordt
toegekend.
2. In aanvulling op de artikelen 38, eerste lid, en 39, eerste lid, verstrekt de pensioenuitvoerder
voor zover van toepassing de deelnemer jaarlijks en bij beëindiging van de deelneming
informatie over de compensatieperiode en de mogelijke effecten voor compensatie bij
beëindiging van de deelneming en het aangaan van een nieuwe pensioenovereenkomst.
De pensioenuitvoerder stelt deze informatie tevens op zijn website beschikbaar voor
de deelnemer.
3. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de gewezen werknemer die op grond
van de pensioenovereenkomst recht heeft op premievrije voortzetting.
Artikel 150g. Hoorrecht vereniging van gewezen deelnemers of pensioengerechtigden
bij uitvoering door pensioenfonds
1. Indien de pensioenovereenkomst is ondergebracht bij een pensioenfonds stelt de werkgever,
voor zover van toepassing, een vereniging van gewezen deelnemers die aantoont een
substantieel gedeelte van alle gewezen deelnemers van het pensioenfonds te vertegenwoordigen
of een vereniging van pensioengerechtigden die aantoont een substantieel gedeelte
van alle pensioengerechtigden van het pensioenfonds te vertegenwoordigen in de gelegenheid
een oordeel uit te spreken over het transitieplan. Het oordeel wordt op een zodanig
tijdstip gevraagd dat het van invloed kan zijn op de inhoud van het transitieplan
en de daarin verantwoorde keuzes. Indien een oordeel gegeven wordt, geeft de werkgever
aan wat met het oordeel gedaan is.
2. Onverminderd artikel 115h is een pensioenfonds gehouden om op verzoek van gewezen
deelnemers of een vereniging van gewezen deelnemers mee te werken aan de verstrekking
van informatie aan de gewezen deelnemers van het fonds over het voornemen tot oprichting,
of over het bestaan, van een vereniging van gewezen deelnemers.
3. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot
dit artikel over in ieder geval de voorwaarde dat een vereniging van gewezen deelnemers
dan wel vereniging van pensioengerechtigden een substantieel gedeelte van de gewezen
deelnemers respectievelijk pensioengerechtigden dient te vertegenwoordigen.
Artikel 150h. Transitiecommissie
1. Er is een onafhankelijke transitiecommissie.
2. De transitiecommissie heeft tot taak het bemiddelen tussen partijen die een pensioenovereenkomst
sluiten, indien deze partijen daartoe gezamenlijk een verzoek doen.
3. De transitiecommissie heeft tot taak het adviseren van partijen die een pensioenovereenkomst
sluiten, indien deze partijen daartoe gezamenlijk een verzoek doen en zij overeenkomen
zich te binden aan het advies van de transitiecommissie.
4. Bij of krachtens algemene maatregel worden nadere regels gesteld met betrekking tot
dit artikel, waarbij onder meer wordt geregeld voor welk tijdstippen een verzoek wordt
gedaan.
§ 6b.4 Taken en bevoegdheden pensioenuitvoerder en uitvoeringsovereenkomst
Artikel 150i. Implementatieplan
1. In het implementatieplan legt de pensioenuitvoerder schriftelijk vast op welke wijze
voorbereidingen worden getroffen voor de uitvoering van de gewijzigde pensioenovereenkomst
en invulling zal worden gegeven aan de uitvoering van de gewijzigde pensioenovereenkomst,
alsmede de wijze waarop zal worden omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten.
2. Het implementatieplan bevat in ieder geval de volgende onderdelen:
a. de technische uitvoerbaarheid van de pensioenovereenkomst;
b. de kosten die verband houden met de uitvoering van de pensioenovereenkomst;
c. de risico’s die verband houden met de uitvoering van de pensioenovereenkomst;
d. de risicobeheersmaatregelen die worden getroffen in verband met de uitvoering van
de pensioenovereenkomst;
e. de wijze waarop zal worden omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten;
f. de wijze waarop uitvoering zal worden gegeven aan de pensioenovereenkomst met inachtneming
van de toepasselijke wet- en regelgeving, waaronder de gelijkebehandelingswetgeving;
g. een communicatieplan; en
h. indien van toepassing, de effecten van het toepassen van het financieel toetsingskader
tijdens de transitie en van toeslagverlening tussen 1 juli 2022 en de aanvang van
de transitie op grond van de verwachting dat zal worden overgegaan tot een collectieve
waardeoverdracht als bedoeld in artikel 150m.
3. Indien het implementatieplan wordt opgesteld door een pensioenfonds legt het pensioenfonds
tevens vast, voor zover van toepassing, op welke wijze voorbereidingen worden getroffen
voor en invulling zal worden gegeven aan de uitvoering van een besluit als bedoeld
in artikel 150n.
4. De pensioenuitvoerder stelt per pensioenregeling een implementatieplan op. In afwijking
van de eerste zin kan een implementatieplan zich uitstrekken tot meerdere pensioenregelingen,
voor zover de pensioenregelingen:
a. bij uitvoering door een pensioenfonds: behoren tot hetzelfde financieel geheel; en
b. bij uitvoering door verzekeraars of premiepensioeninstellingen: dezelfde karakteristieken
hebben en gebaseerd zijn op hetzelfde producttype.
5. De pensioenuitvoerder dient het implementatieplan binnen twee weken na de afronding
in bij de toezichthouder. De pensioenuitvoerder stelt het implementatieplan op zijn
website beschikbaar voor de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner en pensioengerechtigde.
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met
betrekking tot dit artikel.
Artikel 150j. Communicatieplan
1. In het communicatieplan, bedoeld in artikel 150i, tweede lid, onderdeel g, legt de
pensioenuitvoerder schriftelijk vast dat en op welke wijze de informatieverstrekking
aan deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden wordt
ingevuld, en gaat daarbij ten minste in op de voor deelnemers, gewezen deelnemers,
gewezen partners en pensioengerechtigden relevante gevolgen van de wijziging van de
pensioenovereenkomst en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken
en pensioenrechten.
2. Het communicatieplan bevat in ieder geval de wijze waarop deelnemers, gewezen deelnemers,
gewezen partners en pensioengerechtigden, voor zover van toepassing, worden geïnformeerd
over:
a. de hoogte van het reglementair te bereiken pensioen, de opgebouwde pensioenaanspraken
of het pensioenrecht met en zonder wijziging van de pensioenovereenkomst, waarbij
bij de informatie over de hoogte met wijziging van de pensioenovereenkomst rekening
is gehouden met de effecten van de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken
en pensioenrechten. Voor zover de informatie betrekking heeft op het reglementair
te bereiken ouderdomspensioen voor deelnemers of de opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen
voor gewezen deelnemers, wordt deze informatie tevens weergegeven op basis van een
pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch scenario;
b. de mate waarin het verwacht scenario voor het reglementair te bereiken ouderdomspensioen
voor deelnemers of de opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen voor gewezen deelnemers
zich na ingang kan ontwikkelen op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht
scenario en een optimistisch scenario; en
c. indien afspraken zijn gemaakt over compensatie in de vorm van het toekennen van extra
pensioenaanspraken aan deelnemers, de inhoud van deze afspraken en het financieringsplan
voor de compensatie waarbij inzichtelijk wordt gemaakt in welke mate welke bron ingezet
zal worden.
3. De pensioenuitvoerder verstrekt de informatie, bedoeld in het tweede lid, en de overige
relevante informatie bij de transitie, aan deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen
partners en pensioengerechtigden voorafgaand aan het tijdstip, bedoeld in artikel
220i, tweede lid, op basis van een zo nauwkeurig mogelijke prognose en verstrekt na
dit tijdstip de informatie, bedoeld in het tweede lid, zoals die definitief is vastgesteld,
waarbij de pensioenuitvoerder de verschillen tussen de prognose en de vastgestelde
informatie toelicht.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met
betrekking tot dit artikel.
Artikel 150k. Afspraken compensatie uitvoeringsovereenkomst
In aanvulling op artikel 25 wordt in de uitvoeringsovereenkomst, voor zover overeengekomen,
een regeling opgenomen met betrekking tot de toekenning en financiering van de compensatie
aan deelnemers door het toekennen van extra pensioenaanspraken.
§ 6b.5 Bevoegdheid pensioenfonds collectieve waardeoverdracht en aanwenden vermogen
Artikel 150l. Standaard invaarpad
1. De wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten
als bedoeld in artikel 150d, tweede lid, onderdeel b, houdt voor pensioenfondsen in
dat na de collectieve wijziging van de pensioenovereenkomsten door collectieve waardeoverdracht
de waarde van de pensioenaanspraken en pensioenrechten wordt aangewend bij het pensioenfonds
overeenkomstig de gewijzigde pensioenovereenkomsten, tenzij dit onevenredig ongunstig
zou zijn voor deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden, pensioengerechtigden
of de werkgever.
2. Het besluit van de werkgever om het pensioenfonds niet te verzoeken over te gaan
tot collectieve waardeoverdracht moet evenwichtig zijn en alle relevante belangen
moeten in acht zijn genomen. De onderbouwing van dit besluit wordt opgenomen in het
transitieplan.
3. Het pensioenfonds meldt de werkgever of de analyse en de onderbouwing voor het afzien
van collectieve waardeoverdracht wordt gedeeld en informeert het verantwoordingsorgaan,
het belanghebbendenorgaan of de raad van toezicht.
4. Indien de werkgever een verzoek tot collectieve waardeoverdracht doet, wijst het
pensioenfonds het verzoek van de werkgever alleen af indien:
a. sprake is van strijd met wettelijke voorschriften;
b. de effecten van de voorgenomen wijzigingen ten aanzien van het pensioen als geheel
tot onevenwichtig nadeel zou leiden voor deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden
of pensioengerechtigden; of
c. de waardeoverdracht niet uitvoerbaar is binnen de grenzen van een beheerste en integere
bedrijfsvoering.
5. Bij de collectieve waardeoverdracht, bedoeld in dit artikel, is, in afwijking van
de artikelen 20 en 83, artikel 150m van toepassing.
6. Indien de wijziging van de pensioenovereenkomsten betekent dat een pensioenfonds
overgaat van uitvoering van een pensioenovereenkomst die het karakter heeft van een
uitkeringsovereenkomst als bedoeld in artikel 1, zoals dat artikel luidde op de dag
voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen,
naar uitvoering van een flexibele premieovereenkomst, legt het pensioenfonds binnen
een jaar na de collectieve waardeoverdracht, bedoeld in artikel 150m, gepensioneerden
de keuze voor tussen een vastgestelde of variabele uitkering. In afwijking van artikel
70, derde lid, is artikel 80 van overeenkomstige toepassing. De artikelen 44a, 47a,
47b, 47c en 63b zijn van overeenkomstige toepassing.
7. Voor zover een pensioenfonds niet overgaat tot een collectieve waardeoverdracht als
bedoeld in artikel 150m, worden de pensioenaanspraken en pensioenrechten die voortvloeien
uit de pensioenovereenkomsten zoals die luidden voor de wijziging van deze pensioenovereenkomsten
aangemerkt als een te onderscheiden financieel geheel. Artikel 125a is van overeenkomstige
toepassing.
8. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met
betrekking tot dit artikel.
Artikel 150m. Interne collectieve waardeoverdracht pensioenfondsen bij transitie
1. Een pensioenfonds is op verzoek van de werkgever bevoegd tot collectieve waardeoverdracht
indien de waardeoverdracht ertoe strekt in verband met een collectieve wijziging van
de pensioenovereenkomsten de waarde van pensioenaanspraken of pensioenrechten aan
te wenden bij het pensioenfonds overeenkomstig die gewijzigde pensioenovereenkomsten.
2. Het voornemen tot waardeoverdracht wordt door het pensioenfonds, onverwijld nadat
het besluit tot waardeoverdracht is genomen maar uiterlijk zes maanden voor de beoogde
datum van waardeoverdracht, elektronisch gemeld aan de toezichthouder. De toezichthouder
kan binnen die periode een verbod tot waardeoverdracht opleggen. De toezichthouder
kan de termijn van zes maanden gemotiveerd verlengen met maximaal twee maal drie maanden.
De toezichthouder richt een proces in voor de melding van de interne collectieve waardeoverdracht
en schrijft voor welke stukken daarvoor benodigd zijn.
3. Het intern toezicht bij een pensioenfonds houdt toezicht op de voorgenomen interne
collectieve waardeoverdracht met inbegrip van het aanwenden van het vermogen en legt
hierover verantwoording af in het bestuursverslag.
4. Het pensioenfonds stelt het verantwoordingsorgaan in de gelegenheid advies uit te
brengen over de voorgenomen collectieve waardeoverdracht met inbegrip van het aanwenden
van het vermogen van het pensioenfonds bij de collectieve waardeoverdracht. Ten aanzien
van dit advies zijn de artikelen 115a, vijfde en zesde lid, 115e en 217 van overeenkomstige
toepassing.
5. Indien het verantwoordingsorgaan of een geleding binnen het verantwoordingsorgaan
negatief adviseert over de voorgenomen collectieve waardeoverdracht, informeert het
pensioenfonds de werkgever die het verzoek tot collectieve waardeoverdracht heeft
gedaan hierover en vraagt de werkgever het verzoek tot waardeoverdracht te heroverwegen
met inachtneming van het advies van het verantwoordingsorgaan of een geleding van
het verantwoordingsorgaan. De werkgever onderbouwt het resultaat van de heroverweging.
6. Het pensioenfonds heeft de goedkeuring nodig van het belanghebbendenorgaan voor elk
voorgenomen besluit met betrekking tot de collectieve waardeoverdracht met inbegrip
van het aanwenden van het vermogen van het pensioenfonds bij de collectieve waardeoverdracht.
Artikel 115c, vijfde, achtste, negende en tiende lid, is van overeenkomstige toepassing.
7. Het pensioenfonds heeft de goedkeuring nodig van de raad van toezicht voor elk voorgenomen
besluit met betrekking tot de collectieve waardeoverdracht met inbegrip van het aanwenden
van het vermogen bij de collectieve waardeoverdracht. Artikel 104, vierde, achtste
en negende lid, is van overeenkomstige toepassing.
8. Bij de collectieve waardeoverdracht wordt de overdrachtswaarde door het pensioenfonds
zodanig vastgesteld dat de voor mannen en vrouwen te verwerven pensioenrechten gelijk
zijn waarbij aan het vereiste van collectieve actuariële gelijkwaardigheid op basis
van dezelfde grondslagen wordt voldaan.
9. Elk beding strijdig met dit artikel is nietig.
10. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met
betrekking tot dit artikel.
Artikel 150n. Omrekenmethoden en aanwenden vermogen pensioenfonds
1. Voor de waardering van pensioenaanspraken en pensioenrechten bij een collectieve
waardeoverdracht als bedoeld in artikel 150m en het aanwenden van het vermogen maakt
een pensioenfonds gebruik van de standaardmethode.
2. In afwijking van het eerste lid kan een pensioenfonds gebruik maken van de vba-methode
indien deze methode beter de bijzondere kenmerken van de pensioenregeling en het pensioenfonds
modelleert en het pensioenfonds het toepassen van de vba-methode onderbouwt in het
implementatieplan.
3. Bij toepassing van de standaardmethode wordt voor de waardering van pensioenaanspraken
en pensioenrechten gebruik gemaakt van de standaardregel.
4. Bij toepassing van de vba-methode is per cohort de inclusieve marktwaarde van de
opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten na de collectieve waardeoverdracht
minimaal gelijk aan de inclusieve marktwaarde van de opgebouwde pensioenaanspraken
en pensioenrechten voor de collectieve waardeoverdracht.
5. Bij toepassing van de standaardmethode kan een pensioenfonds na toepassing van de
standaardregel afwijken van de uitkomsten voor zover dit nodig is om gelijke aanpassingen
van pensioenuitkeringen mogelijk te maken en de verschuiving van vermogen daarvoor
binnen de groep pensioengerechtigden blijft.
6. Bij toepassing van de standaardmethode kan een pensioenfonds met een dekkingsgraad
waarbij de technische voorzieningen voor meer dan 110% door waarden worden gedekt,
na toepassing van de standaardregel afwijken van de uitkomsten mits de waarde van
de pensioenaanspraak of het pensioenrecht van iedere deelnemer, gewezen deelnemer,
andere aanspraakgerechtigde of pensioengerechtigde tenminste 95% bedraagt van de uitkomst
van de standaardregel, na de initiële vulling van een solidariteitsreserve, een risicodelingsreserve
of een compensatiedepot. Bij dekkingsgraden tussen 105% en 110% mag 5% van het vermogen
verschoven worden, mits deze verschuiving bijdraagt aan de evenwichtigheid van de
transitie.
7. Een pensioenfonds is bij de collectieve waardeoverdracht bevoegd om op verzoek van
de werkgever het vermogen, met uitzondering van het minimaal vereist eigen vermogen,
van het pensioenfonds aan te wenden voor de initiële vulling van een solidariteitsreserve
of risicodelingsreserve of de compensatie van deelnemers door het toekennen van extra
pensioenaanspraken, mits:
a. bij toepassing van de standaardmethode: voor de initiële vulling van een solidariteitsreserve
of risicodelingsreserve of de compensatie van deelnemers alleen het vermogen wordt
aangewend dat op het moment van de collectieve waardeoverdracht niet strekt ter dekking
van de technische voorzieningen;
b. bij toepassing van de vba-methode: voor het aanwenden van het vermogen ten behoeve
van de compensatie van deelnemers reeds zonder toedeling van de compensatie aan de
in het vierde lid genoemde voorwaarde is voldaan; en
c. voor zover het vermogen wordt aangewend voor de compensatie van deelnemers, de verdelingsregels
van het vermogen dat hiervoor wordt benut vastliggen.
8. Met inachtneming van het zevende lid, aanhef, kan, in afwijking van het zevende lid,
onderdeel a of b, een pensioenfonds dat op het tijdstip van de collectieve waardeoverdracht
een dekkingsgraad heeft waarbij de technische voorzieningen voor minder dan 105% door
waarden worden gedekt, ten hoogste 5% van de waarde van de opgebouwde pensioenaanspraken
en pensioenrechten aanwenden voor de initiële vulling van een solidariteitsreserve
of risicodelingsreserve, de compensatie van deelnemers door het toekennen van extra
pensioenaanspraken of het toekennen van extra pensioenrechten aan pensioengerechtigden
tot maximaal hun technische voorziening mits:
a. de aanwending is opgenomen in het transitieplan, bedoeld in artikel 150d; en
b. het pensioenfonds advies dan wel goedkeuring heeft verkregen van het verantwoordingsorgaan
of het belanghebbendenorgaan op grond van artikel 150m, vierde en zesde lid.
9. Een pensioenfonds kan na de collectieve waardeoverdracht een solidariteitsreserve
of risicodelingsreserve hebben die, in afwijking van de artikelen 10d of 10e, een
omvang heeft van meer dan 15% van het geheel voor pensioen gereserveerd vermogen of
kapitaal inclusief de solidariteitsreserve of risicodelingsreserve. Voor deze reserve
geldt de eis van de maximale omvang van 15% op 1 januari 2037 of zoveel eerder als
de omvang van de reserve maximaal 15% is gaan bedragen. Voor het uitdelen uit de reserve
boven de maximale omvang van 15% kan worden afgeweken van de artikelen 10d, derde
lid, of 10e, derde lid.
10. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met
betrekking tot dit artikel over in ieder geval de standaardmethode en de vba-methode.
Artikel 150o. Grenzen aanwenden vermogen bij collectieve waardeoverdracht
1. Een pensioenfonds dat over wil gaan tot een collectieve waardeoverdracht als bedoeld
in artikel 150m en een dekkingsgraad heeft waarbij de technische voorzieningen voor
minder dan 90% door waarden worden gedekt, neemt tijdig maatregelen die ten tijde
van de collectieve waardeoverdracht in de technische voorzieningen zijn verwerkt en
doorgevoerd, waardoor de technische voorzieningen van het pensioenfonds bij de collectieve
waardeoverdracht ten minste voor 90% door waarden zijn gedekt.
2. Zo nodig in afwijking van artikel 150n, derde en vierde lid, is bij een collectieve
waardeoverdracht als bedoeld in artikel 150m, de waarde van de pensioenaanspraak of
het pensioenrecht van iedere deelnemer, gewezen deelnemer, andere aanspraakgerechtigde
of pensioengerechtigde tenminste 95% van de uitkomst van de toepassing van de standaardregel,
tenzij de technische voorziening voor de pensioenaanspraak of het pensioenrecht van
de deelnemer, gewezen deelnemer, andere aanspraakgerechtigde of pensioengerechtigde
lager is, dan bedraagt de waarde tenminste de technische voorziening.
3. Indien bij een collectieve waardeoverdracht als bedoeld in artikel 150m de waarde
van de pensioenaanspraak of het pensioenrecht van een deelnemer, gewezen deelnemer,
andere aanspraakgerechtigde of pensioengerechtigde minder bedraagt dan de technische
voorziening, kan de waarde voor een andere deelnemer, gewezen deelnemer, aanspraakgerechtigde
of pensioengerechtigde niet meer bedragen dan de technische voorziening, tenzij het
meerdere een gevolg is van compensatie door het toekennen van extra pensioenaanspraken.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld
met betrekking tot dit artikel.
Artikel 150oa. Ontheffing van regels invaren
1. De toezichthouder kan op aanvraag van een pensioenfonds, geheel of gedeeltelijk,
ontheffing verlenen van het bij of krachtens de artikelen 150n, achtste lid, of 150o
bepaalde, indien het pensioenfonds aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden
voldaan.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met
betrekking tot dit artikel.
§ 6b.6. Financieel toetsingskader pensioenfondsen tijdens transitie
Artikel 150p. Financieel overbruggingsplan tijdens transitie
1. Een pensioenfonds dat naar verwachting zal overgaan op een collectieve waardeoverdracht
als bedoeld in artikel 150m, kan in de periode tot die collectieve waardeoverdracht
plaatsvindt, in afwijking van de artikelen 138, 139, of 140, eerste en derde lid,
afzien van het jaarlijks indienen van een herstelplan en kan in plaats daarvan jaarlijks
een concreet en haalbaar overbruggingsplan indienen dat voldoet aan de daarvoor gestelde
voorwaarden.
2. In afwijking van het eerste lid kan een pensioenfonds dat op 1 juli 2025 geen implementatieplan
heeft ingediend bij de toezichthouder geen overbruggingsplan indienen voor de jaren
2025 en 2026.
3. In het overbruggingsplan beschrijft het pensioenfonds de financiële situatie van
het pensioenfonds in de periode tot het pensioenfonds overgaat tot collectieve waardeoverdracht
maar uiterlijk op 1 januari 2027. Het uitgangspunt voor de beschrijving is de dekkingsgraad
van het pensioenfonds op 31 december van enig jaar.
4. Een pensioenfonds:
a. onderbouwt in het overbruggingsplan:
1°. waarom het vanuit het belang van deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden
en pensioengerechtigden een overbruggingsplan indient;
2°. hoe de invaardekkingsgraad is vastgesteld;
3°. hoe de premiedekkingsgraad bijdraagt aan de financiële positie van het pensioenfonds;
4°. hoe zal worden voldaan aan de vereisten van het minimaal vereist eigen vermogen en
het vereist eigen vermogen indien het pensioenfonds niet of niet meer gebruik maakt
van de regeling voor overbruggingsplannen; en
5°. hoe het rekening heeft gehouden met generatie-effecten in termen van netto-profijt
die ontstaan door het indienen van een overbruggingsplan, waarbij deze onderbouwing
alleen wordt opgenomen in het eerste overbruggingsplan dat wordt ingediend voor het
implementatieplan is ingediend en vervolgens in het eerste overbruggingsplan nadat
het implementatieplan is ingediend; en
b. stelt informatie over het overbruggingsplan en de onderbouwing daarvan tijdig ter
beschikking van de deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en
pensioengerechtigden of verstrekt deze informatie tijdig.
5. Het pensioenfonds stelt het verantwoordingsorgaan in de gelegenheid advies uit te
brengen over de vaststelling van het overbruggingsplan. Ten aanzien van dit advies
zijn de artikelen 115a, vijfde en zesde lid, 115e en 217 van overeenkomstige toepassing.
6. Het pensioenfonds heeft de goedkeuring nodig van het belanghebbendenorgaan voor elk
voorgenomen besluit met betrekking tot de vaststelling van een overbruggingsplan.
Artikel 115c, vijfde, achtste, negende en tiende lid, is van overeenkomstige toepassing.
7. Voor de toepassing van artikel 140 telt de vaststelling van een beleidsdekkingsgraad
in de periode dat op grond van dit artikel geen herstelplan wordt ingediend mee voor
de bepaling hoe veel maal opeenvolgend sprake is van een beleidsdekkingsgraad onder
het minimaal vereist eigen vermogen.
8. Artikel 137, tweede lid, onderdeel a en b, is niet van toepassing zolang een pensioenfonds
een overbruggingsplan indient. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden
nadere regels gesteld voor de toeslagverlening in die situatie.
9. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking
tot de overbruggingsplannen.
Artikel 150q. Verdere uitwerking overbruggingsplan
1. Een pensioenfonds dat na een of meer jaren overbruggingsplannen te hebben ingediend,
in een jaar in plaats van een overbruggingsplan een herstelplan indient bij toezichthouder,
doet dit binnen drie maanden na de in het tweede lid, onderdeel b of c, genoemde tijdstippen.
2. Het pensioenfonds dient het overbruggingsplan ter instemming in bij de toezichthouder
nadat het pensioenfonds de dekkingsgraad heeft vastgesteld op 31 december van enig
jaar. Indien een pensioenfonds voor het jaar 2023 een overbruggingsplan indient, terwijl
het pensioenfonds voor het jaar 2023 al een herstelplan heeft waarmee de toezichthouder
heeft ingestemd, vervangt dit overbruggingsplan als het is vastgesteld het herstelplan.
Het pensioenfonds dient het overbruggingsplan in:
a. in het jaar 2023: uiterlijk 1 september 2023;
b. in de jaren 2024 en 2025: uiterlijk 1 juli 2024 respectievelijk 2025; en
c. in het jaar 2026: uiterlijk 1 april 2026.
3. Het overbruggingsplan heeft steeds een looptijd tot het tijdstip waarop het pensioenfonds
verwacht over te gaan tot collectieve waardeoverdracht maar uiterlijk 1 januari 2027.
4. Indien het pensioenfonds op 31 december van enig jaar een dekkingsgraad heeft waarbij
de technische voorzieningen voor minder dan 90% door waarden worden gedekt, neemt
het binnen drie maanden na het tijdstip waarop het overbruggingsplan moet zijn ingediend
maatregelen waardoor de dekkingsgraad van het pensioenfonds direct zodanig wordt dat
de technische voorzieningen voor 90% door waarden worden gedekt.
5. Indien een pensioenfonds dat nog geen implementatieplan heeft ingediend een dekkingsgraad
heeft waarbij de technische voorzieningen voor minder dan 95% door waarden worden
gedekt, werkt het, eventueel in aanvulling op het vierde lid, in het overbruggingsplan
uit hoe het in de looptijd van het overbruggingsplan zal komen tot een invaardekkingsgraad
waarbij de technische voorzieningen minimaal voor 95% door waarden worden gedekt.
6. In de overbruggingsplannen die worden ingediend nadat het pensioenfonds het implementatieplan
heeft ingediend werkt het pensioenfonds, eventueel in aanvulling op het vierde lid,
onderbouwd uit hoe het zal komen tot een specifieke invaardekkingsgraad voor het pensioenfonds.
De invaardekkingsgraad is de dekkingsgraad die een pensioenfonds nodig heeft om te
komen tot een verantwoorde, uitlegbare en evenwichtige overstap naar de uitvoering
van de gewijzigde pensioenovereenkomsten en is een financiële uitwerking van de besluitvorming
over de gewijzigde pensioenovereenkomsten en de compensatie.
7. Voor zover het bij de maatregelen die in het overbruggingsplan zijn opgenomen een
vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten betreft, worden deze voor zover
het betreft een vermindering die betrekking heeft op:
a. het vierde lid: direct in de technische voorzieningen verwerkt en direct ofwel in
beginsel evenredig gespreid in de tijd doorgevoerd gedurende maximaal de termijn die
wordt gebruikt voor het overbruggingsplan, waarbij de eerste termijn wordt doorgevoerd
in het jaar waarin het overbruggingsplan is ingediend;
b. het vijfde lid in het overbruggingsplan voor het jaar 2023 of 2024: evenredig gespreid
in de tijd gedurende maximaal de termijn die wordt gebruikt voor het overbruggingsplan,
waarbij de eerste termijn direct in de technische voorzieningen wordt verwerkt en
doorgevoerd in het jaar waarin het overbruggingsplan is ingediend; en
c. het zesde lid in de overbruggingsplannen voor de jaren 2024, 2025 of 2026: direct
in de technische voorzieningen verwerkt en direct doorgevoerd in het jaar waarin het
overbruggingsplan is ingediend.
§ 6b.7 Aanvullende maatregelen transitieperiode voor pensioenfondsen
Artikel 150r. Opschorting individuele waardeoverdracht
1. De in artikel 71 genoemde plicht tot waardeoverdracht geldt niet zolang:
a. bij het overdragende pensioenfonds geen waardeoverdracht als bedoeld in artikel 150m
heeft plaatsgevonden, maar bij het ontvangende pensioenfonds wel; of
b. bij het ontvangende pensioenfonds geen waardeoverdracht als bedoeld in artikel 150m
heeft plaatsgevonden, maar bij het overdragende pensioenpensioenfonds wel.
2. Het eerste lid, onderdeel a, is niet van toepassing indien het overdragende pensioenfonds
bij de opdrachtaanvaarding, bedoeld in artikel 102a, heeft aangegeven geen gebruik
te maken van de mogelijkheid tot waardeoverdracht als bedoeld in artikel 150m.
3. Het eerste lid, onderdeel b, is niet van toepassing indien het ontvangende pensioenfonds
bij de opdrachtaanvaarding, bedoeld in artikel 102a, heeft aangegeven geen gebruik
te maken van de mogelijkheid tot waardeoverdracht als bedoeld in artikel 150m.
4. De in artikel 71 genoemde plicht tot waardeoverdracht herleeft zodra zowel bij het
ontvangende als het overdragende pensioenfonds waardeoverdracht als bedoeld in artikel
150m heeft plaatsgevonden, dan wel indien er sprake is van een situatie als bedoeld
in het tweede of derde lid.
RRR
Artikel 151, tweede lid, komt te luiden:
2. Gedragstoezicht is toezicht gericht op de naleving van de normen ten aanzien van
voorlichting in ruime zin aan en zorgvuldige bejegening in ruime zin door pensioenuitvoerders
van deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners, andere aanspraakgerechtigden
en pensioengerechtigden en de normen ten aanzien van de advisering van de deelnemer
of gewezen deelnemer bij de uitvoering van premieovereenkomsten met beleggingsvrijheid
waarbij de deelnemer of gewezen deelnemer de verantwoordelijkheid voor de beleggingen
heeft overgenomen.
SSS
In artikel 176, eerste lid, wordt «artikelen 21» vervangen door «artikelen 10a, 10b,
10c, 10d, 10e, 17, 21», wordt «48, 49» vervangen door «48, 48a, 48b, 48c, 49», wordt
«51, 52» vervangen door «51, 51a, 52», wordt «52a, 58» vervangen door «52a, 52b, 58»,
wordt «61, 62» vervangen door «61, 61a, 62», wordt «76, eerste tot en met vierde en
negende lid, 83, tweede en achtste lid, 84, tweede en zevende lid» vervangen door
«76, eerste tot en met vierde en zevende lid, 83, tweede en vierde lid, 84, tweede
en vierde lid», wordt «112a, 113» vervangen door «112a, 112b, 113», wordt «118, eerste
tot en met derde lid, 119, eerste tot en met derde lid, 120, eerste tot en met derde
lid» vervangen door «120, eerste en tweede lid», wordt «128, 129, 130, 130a» vervangen
door «129» en wordt «150, 167» vervangen door «150, 150a, eerste en vijfde lid, 150g,
tweede lid, 150i, 150j, 150k, 150l, derde en vierde lid, 150m, tweede tot en met achtste
en tiende lid, 150p, derde tot en met zesde lid, 150q, tweede en vierde lid, 167».
SSSa
In artikel 220a vervalt het dertiende lid, wordt het veertiende en vijftiende lid
vernummerd tot het dertiende en veertiende lid en wordt in het dertiende lid (nieuw)
«onderdelen d en e» vervangen door «onderdelen e en f».
TTT
In artikel 220b, eerste lid, wordt «Artikel 55, zesde lid» vervangen door «Artikel
55, vijfde lid».
UUU
Voor artikel 221 worden de volgende artikelen ingevoegd, luidende:
Artikel 220ca. Overgangsrecht toetredingsleeftijd
Werknemers van 18 jaar of ouder die op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel
I, onderdelen Ca en H, eerste en derde onderdeel, van de Wet toekomst pensioenen niet
in de pensioenregeling van hun werkgever deelnemen, omdat zij jonger zijn dan de op
basis van de pensioenregeling gehanteerde toetredingsleeftijd, verwerven pensioenaanspraken
vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdelen Ca en H, eerste
onderdeel, van de Wet toekomst pensioenen.
Artikel 220d. Overgangsrecht uitzendovereenkomsten
In afwijking van artikel 14, tweede lid, verwerft een werknemer die werkzaam is in
een uitzendovereenkomst als bedoeld in artikel 690 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek
en die op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel H, van de Wet
toekomst pensioenen in minder dan 26 weken arbeid heeft verricht, ouderdomspensioenaanspraken
vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel H, van de Wet toekomst
pensioenen. Voor de berekening van de termijn van 26 weken is artikel 691, vierde
en vijfde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek van overeenkomstige toepassing.
Artikel 220e. Overgangsrecht progressieve premie
1. In afwijking van artikel 17 mag de door of voor een deelnemer verschuldigde premie
tot het moment van beëindiging van de deelneming een met de leeftijd oplopend percentage
van het loon dat voor de pensioenberekening in aanmerking wordt genomen bedragen,
mits:
a. op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen
sprake was van een premieovereenkomst met een met de leeftijd oplopend premiepercentage
of een uitkeringsovereenkomst als bedoeld in artikel 1, zoals dat artikel luidde op
de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen,
met een met de leeftijd oplopend premiepercentage ondergebracht bij een verzekeraar;
b. de deelneming van de deelnemer reeds was aangevangen waarbij de deelnemer pensioenaanspraken
opbouwt, op de dag voordat voor nieuwe deelnemers een pensioenovereenkomst geldt waarbij
de premie conform artikel 17 voor alle deelnemers een gelijk percentage van het loon
dat voor de pensioenberekening in aanmerking wordt genomen bedraagt, doch uiterlijk
op 31 december 2026; en
c. de pensioenovereenkomst niet het karakter heeft van een solidaire premieovereenkomst.
2. In aanvulling op de artikelen 38, eerste lid, en 39, eerste lid, verstrekt de pensioenuitvoerder
de deelnemer jaarlijks en bij beëindiging van de deelneming informatie over het hanteren
van een met de leeftijd oplopend premiepercentage en de mogelijke effecten bij beëindiging
van de deelneming en het aangaan van een nieuwe pensioenovereenkomst. De pensioenuitvoerder
stelt deze informatie tevens op zijn website beschikbaar voor de deelnemer.
3. Indien op of na 1 januari 2027 de pensioenovereenkomst zodanig wordt gewijzigd dat
de door of voor een deelnemer verschuldigde premie niet langer een met de leeftijd
oplopend premiepercentage bedraagt maar een voor alle deelnemers gelijk premiepercentage
maakt de werkgever de effecten van de wijziging van de pensioenovereenkomst en de
wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten voor
deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden per leeftijdscohort
inzichtelijk.
4. Indien de pensioenovereenkomst na de wijziging, bedoeld in het derde lid, het karakter
heeft van een solidaire premieovereenkomst of een flexibele premieovereenkomst met
risicodelingsreserve worden de effecten van de wijziging van de pensioenovereenkomst
en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten,
in ieder geval berekend door:
a. het netto profijt van het ongewijzigd voortzetten van de pensioenovereenkomst af te
zetten tegen het netto profijt van het wijzigen van de pensioenovereenkomst en de
wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten,
waarbij het netto profijt het verschil is tussen de marktwaarde van de te verwachten
pensioenuitkeringen en de marktwaarde van de toekomstige premie-inleg; en
b. de pensioenverwachting bij ongewijzigd voortzetten van de pensioenovereenkomst te
vergelijken met de pensioenverwachting bij wijziging van de pensioenovereenkomst en
de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten,
waarbij de pensioenverwachting, voor zover het ouderdomspensioen betreft, wordt weergegeven
op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch
scenario.
5. Indien de pensioenovereenkomst na de wijziging, bedoeld in het derde lid, het karakter
heeft van een flexibele premieovereenkomst zonder risicodelingsreserve of een premie-uitkeringsovereenkomst,
dan worden de effecten van de wijziging van de pensioenovereenkomst en de wijze waarop
wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten, in ieder geval
berekend door:
a. het bruto profijt van het ongewijzigd voortzetten van de pensioenovereenkomst af te
zetten tegen het bruto profijt van het wijzigen van de pensioenovereenkomst en de
wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten,
waarbij het bruto profijt de contante waarde van de toekomstige premie-inleg is; en
b. de pensioenverwachting bij ongewijzigd voortzetten van de pensioenovereenkomst te
vergelijken met de pensioenverwachting bij wijziging van de pensioenovereenkomst en
de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten,
waarbij de pensioenverwachting, voor zover het ouderdomspensioen betreft, wordt weergegeven
op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch
scenario.
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met
betrekking tot dit artikel.
7. Artikel 150e, zevende en achtste lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 220f. Overgangsrecht gelijke behandeling m/v
1. De artikelen 60, vierde en vijfde lid, en 62, eerste lid, zijn met betrekking tot
pensioenaanspraken opgebouwd in:
a. premieovereenkomsten van toepassing op pensioenaanspraken die vanaf 1 januari 2005
zijn opgebouwd; en
b. uitkeringsovereenkomsten en kapitaalovereenkomsten, zoals gedefinieerd in artikel
1, zoals dat artikel luidde op de dag voor de datum van inwerkingtreding van de Wet
toekomst pensioenen, van toepassing op pensioenaanspraken die vanaf 1 januari 2002
zijn opgebouwd.
2. De artikelen 60, vierde en vijfde lid, en 62, eerste lid, kunnen van toepassing zijn
op pensioenaanspraken die voor de in het eerste lid genoemde data zijn opgebouwd indien
dit is overeengekomen in de pensioenovereenkomst.
3. Artikel 66, achtste lid, is van toepassing op pensioenaanspraken die vanaf 1 januari
2005 zijn opgebouwd.
4. Artikel 69, vijfde lid, is van toepassing op pensioenaanspraken die zijn opgebouwd
vanaf 1 januari 2015 en kan van toepassing zijn op pensioenaanspraken die zijn opgebouwd
voor 1 januari 2015 indien dit in de pensioenovereenkomst is overeengekomen.
5. De artikelen 76, vierde lid, 83, tweede lid, onderdeel b, 84, tweede lid, onderdeel
b, en 150m, achtste lid, zijn met betrekking tot pensioenaanspraken die zijn opgebouwd
in:
a. premieovereenkomsten van toepassing op pensioenaanspraken die vanaf 1 januari 2005
zijn opgebouwd;
b. kapitaalovereenkomsten, zoals gedefinieerd in artikel 1, zoals dat artikel luidde
op de dag voor de datum van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen, van toepassing
op pensioenaanspraken die vanaf 1 januari 2005 zijn opgebouwd; en
c. uitkeringsovereenkomsten, zoals gedefinieerd in artikel 1, zoals dat artikel luidde
op de dag voor de datum van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen, van toepassing
op pensioenaanspraken die vanaf 1 januari 2002 zijn opgebouwd.
6. Artikel 76, vierde lid, kan van toepassing zijn op pensioenaanspraken die voor de
in het vijfde lid genoemde data zijn opgebouwd indien dit is overeengekomen in de
pensioenovereenkomst.
7. De artikelen 80, eerste lid, onderdeel b, 81, eerste lid, onderdeel a, en 81a, derde
lid, zijn van toepassing op pensioenaanspraken die vanaf 1 januari 2005 zijn opgebouwd
en kunnen van toepassing zijn op pensioenaanspraken die zijn opgebouwd voor 1 januari
2005 indien dit is overeengekomen in de pensioenovereenkomst.
8. Voor de toepassing van de artikelen 83, 84 en 150m is op pensioenaanspraken die voor
de in het vijfde lid genoemde data zijn opgebouwd de eis van individuele actuariële
gelijkwaardigheid, bedoeld in artikel 71, vierde lid, van toepassing, tenzij in de
pensioenovereenkomst is overeengekomen dat de voorwaarden, bedoeld in de artikelen
83, tweede lid, onderdeel b, 84, tweede lid, onderdeel b, of 150m, achtste lid, van
toepassing zijn.
9. Voor zover het bij de toepassing van de artikelen 80, eerste lid, 81, eerste lid,
81a, eerste en tweede lid, 83, eerste lid, 84, eerste lid, of 150m, eerste lid, pensioenaanspraken
betreft die als gevolg van een premievrije voortzetting van die pensioenaanspraken
worden opgebouwd zijn de artikelen 80, eerste lid, onderdeel b, 81, eerste lid, onderdeel
a, 81a, derde lid, 83, tweede lid, onderdeel b, 84, tweede lid, onderdeel b, of 150m,
achtste lid, van toepassing indien het recht op die premievrije voortzetting is ontstaan
op of na 1 januari 2002.
Artikel 220g. Overgangsrecht nabestaandenpensioen
1. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder overgangstijdstip verstaan: het tijdstip
waarop de pensioenuitvoerder overgaat op uitvoering van een gewijzigde pensioenovereenkomst
om te voldoen aan de regels omtrent het nabestaandenpensioen zoals geïntroduceerd
met de Wet toekomst pensioenen maar uiterlijk 1 januari 2027.
2. Een persoon die vóór het overgangstijdstip kwalificeerde als partner zoals gedefinieerd
in artikel 1, zoals dat artikel luidde op de dag voor de datum van inwerkingtreding
van artikel I, onderdeel A, van de Wet toekomst pensioenen blijft als partner in de
zin van deze wet aangemerkt zo lang de betreffende relatie tussen de persoon en de
werknemer of gewezen werknemer wordt voortgezet.
3. Een persoon die voor het overgangstijdstip als partner aanspraakgerechtigde was voor
partnerpensioen op opbouwbasis blijft aanspraakgerechtigde voor de tot het overgangstijdstip
opgebouwde aanspraak op partnerpensioen, met inachtneming van artikel 57.
4. Een partner of gewezen partner in de zin van de pensioenovereenkomst komt niet in
aanmerking voor een partnerpensioen of, zo nodig in afwijking van artikel 57, een
bijzonder partnerpensioen op basis van partnerpensioen dat is opgebouwd voor het overgangstijdstip
in een pensioenregeling zonder partnerpensioen voor partners in de zin van de pensioenovereenkomst
of in een pensioenregeling met een partnerbegrip waaraan deze partner of gewezen partner
niet voldeed of zou hebben voldaan.
5. Artikel 16, eerste lid, onderdeel d, is niet van toepassing op een wezenpensioen
waarvan de ingangsdatum ligt voor het overgangstijdstip of dat is opgebouwd voor het
overgangstijdstip.
6. Artikel 55, vierde lid, zoals dat komt te luiden na de inwerkingtreding van artikel
I, onderdeel GG, onder 4, van de Wet toekomst pensioenen en artikel 61a zijn van toepassing
indien het einde van de deelneming ligt vanaf het overgangstijdstip.
7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld
met betrekking tot dit artikel.
Artikel 220h. Overgangsrecht premievrije voorzetting bij gesloten pensioenfonds
1. In afwijking van artikel 10 kan opbouw van pensioenaanspraken op grond van een uitkeringsovereenkomst
als bedoeld in artikel 1, zoals dat artikel luidde op de dag voorafgaand aan het tijdstip
van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen, ook vanaf het tijdstip van inwerkingtreding
van de Wet toekomst pensioenen worden voortgezet indien:
a. de uitkeringsovereenkomst wordt uitgevoerd door een pensioenfonds dat een beëindigde
pensioenregeling uitvoert en de onderneming van de werkgever heeft opgehouden te bestaan;
b. het pensioenaanspraken voor ouderdomspensioen betreft die als gevolg van een premievrije
voortzetting van die pensioenaanspraken worden opgebouwd; en
c. het recht op de premievrije voortzetting is ontstaan voorafgaand aan het tijdstip
van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen.
2. Indien sprake is van premievrije voortzetting in de omstandigheden, bedoeld in het
eerste lid, kan, in afwijking van artikel 16 en artikel 220g, de regeling van het
nabestaandenpensioen ongewijzigd worden voortgezet.
Artikel 220ha. Overgangsrecht premievrije voorzetting verzekeraar
1. Indien het verwerven van pensioenaanspraken op grond van een uitkeringsovereenkomst,
kapitaalovereenkomst of premieovereenkomst als bedoeld in artikel 1, zoals dat artikel
luidde op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst
pensioenen, wordt uitgevoerd door een verzekeraar, dan kan de verwerving vanaf het
tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen worden voortgezet indien
voldaan wordt aan de voorwaarden uit het tweede lid. Bij toepassing van de eerste
zin kan van artikel 10 worden afgeweken.
2. Het verwerven van pensioenaanspraken, bedoeld in het eerste lid, kan worden voortgezet
indien:
a. de pensioenaanspraken worden verworven als gevolg van premievrije voortzetting vanwege
arbeidsongeschiktheid van de werknemer of gewezen werknemer, waarop recht bestaat
na afloop van de periode, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Ziektewet of,
indien de werknemer of gewezen werknemer een uitkering uit hoofde van de Ziektewet
ontvangt, na afloop van de periode, bedoeld in artikel 29, vijfde en tiende lid, van
de Ziektewet; en
b. het recht op premievrije voortzetting vanwege arbeidsongeschiktheid is ingegaan:
1°. voor het tijdstip dat de verzekeraar overgaat op uitvoering van een gewijzigde pensioenovereenkomst
als bedoeld in artikel 220i; of
2°. nadat de deelneming vanwege een individuele beëindiging van de dienstbetrekking voor
afloop van de periode, bedoeld in onderdeel a, is beëindigd waarbij op het moment
van einde deelneming de verzekeraar nog niet is overgegaan op uitvoering van een gewijzigde
pensioenovereenkomst als bedoeld in artikel 220i en het recht op premievrije voortzetting
uiterlijk op 31 december 2028 is ontstaan.
3. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op de opbouw van pensioenaanspraken
in een premieovereenkomst als bedoeld in artikel 1, zoals dat artikel luidde op de
dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen,
uitgevoerd door een premiepensioeninstelling waarbij premievrije voortzetting van
deze opbouw vanwege arbeidsongeschiktheid van de werknemer of gewezen werknemer is
verzekerd bij een verzekeraar.
Bij deze verzekerde premievrije voortzetting voldoet de verzekeraar de verschuldigde
premie aan de premiepensioeninstelling indien voldaan wordt aan de voorwaarden, bedoeld
in het tweede lid.
Artikel 220hb. Overgangsrecht vrijwillige voortzetting
In afwijking van artikel 54, tweede lid, geldt een termijn van vijftien jaar, voor
de deelnemer die gewezen werknemer is geworden voor het tijdstip van inwerkingtreding
van de Wet toekomst pensioenen, en die gedurende die termijn winst uit onderneming
geniet als bedoeld in artikel 3.8 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
Artikel 220i. Overgangsrecht Wet toekomst pensioenen
1. De Pensioenwet, zoals die luidde op de dag voor het tijdstip van inwerkingtreding
van de Wet toekomst pensioenen, blijft van toepassing tot het tijdstip dat de pensioenuitvoerder
overgaat op uitvoering van een gewijzigde pensioenovereenkomst, maar uiterlijk tot
1 januari 2027. In afwijking van de vorige zin zijn vanaf het tijdstip van inwerkingtreding
van artikel I, onderdelen A, B, eerste en derde onderdeel, Ca, H, K, L, X, Y, Z, AA,
BB, CC, FFa, ZZ, BBB, BBBa, CCC, DDD, NNN, RRR, SSS, QQQ en UUU van de Wet toekomst
pensioenen van toepassing:
a. de artikelen 1, voor zover relevant voor de in dit lid genoemde artikelen en hoofdstukken,
2, voor zover het betreft de nadere duiding van de pensioenovereenkomst, 8, 14, 19,
20, 48, 48a, 48b, 48c, 49, 50, 51, 51a, 54, 102a, 112b, 115, 115a, voor zover het
betreft het toevoegen van adviesrecht voor reglementen, de bevoegdheid een oordeel
te geven over de keuzes die van invloed zijn op de uitvoeringskosten en het oordeel
dat de gemaakte uitvoeringskosten bevat, 115c, met dien verstande dat er zowel goedkeuringsrecht
is voor de premie als de solidariteitsreserve, 144, 151, 176, voor zover relevant
voor de in dit lid genoemde artikelen en hoofdstukken, 220ca, 220d, 220e, 220f, voor
zover het betreft het overgangsrecht voor artikel 150m, 220g, 220h, 220ha en 220hb
en dit artikel; en
b. de hoofdstukken 6a en 6b.
2. De pensioenuitvoerder vermeldt het tijdstip van overgang op uitvoering van een gewijzigde
pensioenovereenkomst op zijn website en meldt het aan de toezichthouder.
3. Bij uitvoering van een pensioenregeling waarop de Nederlandse sociale en arbeidswetgeving
van toepassing is door een pensioeninstelling uit een andere lidstaat, is het eerste
lid van overeenkomstige toepassing voor zover het de Nederlandse sociale en arbeidswetgeving
betreft en is het tweede lid van overeenkomstige toepassing voor zover het betreft
de vermelding van het tijdstip van overgang op de website.
ARTIKEL II WET INKOMSTENBELASTING 2001
De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 3.18 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «18, eerste lid en tweede lid, onderdeel b, 18a, tweede tot
en met negende lid, 18b, tweede tot en met zesde lid, 18c, tweede tot en met vijfde
lid, 18d, 18f en 18ga, eerste lid,» vervangen door «18, eerste en tweede lid, 18a,
18b, 18c, 18d, 18f, 18ga, 38b, 38c, 38r, 38s en 38t» en wordt «eerste volzin zijn
de 19a» vervangen door «eerste zin zijn de artikelen 19a».
2. Het vijfde lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel a wordt «vierde lid, vijfde lid, zevende lid, onderdeel a» vervangen
door «eerste en derde lid».
b. Onderdeel e komt te luiden:
e. het laatstgenoten pensioengevend loon, bedoeld in de artikelen 18b en 18c van de Wet
op de loonbelasting 1964;.
B
In artikel 3.18, eerste lid, vervalt «, 38s».
C
In artikel 3.68, vierde lid, worden de tweede en derde zin vervangen door een zin,
luidende: Bij deze wijziging wordt het in het eerste lid genoemde percentage verlaagd
met 0,36%-punt indien het verschil tussen de voor het kalenderjaar van wijziging geldende
pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet,
afgerond op hele jaren naar beneden, en de voor het aan dat kalenderjaar voorafgaande
kalenderjaar geldende pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste
lid, van de Algemene Ouderdomswet, afgerond op hele jaren naar beneden, één jaar bedraagt.
D
In artikel 3.126a, vierde lid, onderdeel a, onder 3°, wordt na «20 jaar bedraagt»
ingevoegd «,verminderd met het aantal jaren tussen het tijdstip waarop hij de pensioengerechtigde
leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, heeft bereikt
en het tijdstip van het uitkeren van de eerste termijn,».
E
Artikel 3.127 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt na «nog niet de» ingevoegd «leeftijd heeft bereikt die vijf
jaar hoger is dan de» en wordt «heeft bereikt kan hij» vervangen door «kan hij». Voorts
wordt «13,3%» vervangen door «30%».
2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In de eerste zin wordt «zeven» vervangen door «tien» en wordt «voorzover» vervangen
door «voor zover».
b. In de tweede zin wordt «17% van de premiegrondslag, met een maximum van € 7.587»
vervangen door «€ 38.000».
c. De derde zin vervalt.
3. [vervallen]
4. Het zesde en zevende lid vervallen, onder vernummering van het achtste lid tot zesde
lid.
Ea
In artikel 3.127, derde lid, wordt «€ 12.837» vervangen door «€ 14.802».
F
In artikel 3.127, vierde lid, onderdeel a, wordt «6,27 keer de aan het voorafgaande
kalenderjaar toe te rekenen aangroei van het bedrag van de jaarlijkse uitkeringen
van de aan de belastingplichtige toekomende aanspraken volgens een pensioenregeling
voorzover deze aangroei het gevolg is van de toeneming van de diensttijd in dat kalenderjaar»
vervangen door «het gezamenlijke bedrag van de in het voorafgaande kalenderjaar in
pensioenregelingen van de belastingplichtige ingelegde premies voor ouderdomspensioen
en partnerpensioen op of na pensioendatum, exclusief de premie voor een compensatie
als bedoeld in artikel 38s van de Wet op de loonbelasting 1964».
G
In artikel 3.127, vierde lid, vervalt «, exclusief de premie voor een compensatie
als bedoeld in artikel 38s van de Wet op de loonbelasting 1964».
H
In artikel 3.129, vijfde lid, wordt «gezonde» vervangen door «geestelijk gezonde».
I
Artikel 5.16b komt te luiden:
Artikel 5.16b Begrenzing nettolijfrente
1. De jaarlijkse premie ter zake van alle nettolijfrenten van de belastingplichtige
gezamenlijk bedraagt ten hoogste het percentage, genoemd in artikel 3.127, eerste
lid, vermenigvuldigd met de nettofactor, bedoeld in artikel 5.16, vierde lid, van
het gezamenlijke bedrag in het voorafgaande kalenderjaar van de inkomensbestanddelen,
bedoeld in artikel 3.127, derde lid, onderdelen a tot en met d, voor zover dit bedrag
het bedrag, genoemd in artikel 3.127, derde lid, overtreft.
2. De ten hoogste in aanmerking te nemen premie, bedoeld in het eerste lid, wordt verminderd
met de premie die in het voorafgaande kalenderjaar is ingelegd ten behoeve van een
nettopensioenregeling als bedoeld in artikel 5.17, eerste lid.
3. Artikel 3.127, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande
dat het bedrag, genoemd in artikel 3.127, tweede lid, wordt vermenigvuldigd met de
nettofactor, bedoeld in artikel 5.16, vierde lid.
4. Artikel 3.127, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Ia
Artikel 5.16c wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het tweede tot en met negende lid tot derde tot en met tiende
lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:
2. Artikel 3.133, derde lid, is van overeenkomstige toepassing op nettolijfrenten.
2. In het vierde lid (nieuw) wordt «tweede lid» vervangen door «derde lid».
3. In het zevende lid (nieuw) wordt «tweede en derde lid» vervangen door «derde en vierde
lid».
J
Artikel 5.17 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid, onderdeel a, wordt «2° of 3°» vervangen door «2°, 3° of 4°».
2. Het derde lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel a wordt «netto-ouderdomspensioen» vervangen door «netto-ouderdomspensioen
of nettopartnerpensioen bij overlijden op of na pensioendatum».
b. In onderdeel b wordt «nettopartnerpensioen» vervangen door «nettopartnerpensioen
bij overlijden voor pensioendatum».
K
Artikel 5.17a komt te luiden:
Artikel 5.17a Netto-ouderdomspensioen en nettopartnerpensioen bij overlijden op of
na pensioendatum
1. Een netto-ouderdomspensioen en een nettopartnerpensioen bij overlijden op of na pensioendatum
worden opgebouwd over ten hoogste het bedrag dat ingevolge artikel 18ga van de Wet
op de loonbelasting 1964 niet tot het pensioengevend loon behoort. De premie bedraagt
ten hoogste het percentage, genoemd in artikel 18a, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting
1964, van dat bedrag, vermenigvuldigd met de nettofactor, bedoeld in artikel 5.16,
vierde lid. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld
met betrekking tot de kosten die zijn begrepen in de premie, bedoeld in de tweede
zin.
2. Artikel 18a, vierde en vijfde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 is van overeenkomstige
toepassing.
L
Artikel 5.17b komt te luiden:
Artikel 5.17b Nettopartnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum
1. Een nettopartnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum bedraagt niet meer dan
50% van het bedrag dat ingevolge artikel 18ga van de Wet op de loonbelasting 1964
niet tot het laatstgenoten pensioengevend loon, bedoeld in artikel 18b, eerste lid,
van die wet, behoort, vermenigvuldigd met de nettofactor, bedoeld in artikel 5.16,
vierde lid.
2. Artikel 18b, tweede en derde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 is van overeenkomstige
toepassing.
M
Artikel 5.17c komt te luiden:
Artikel 5.17c Nettowezenpensioen
1. Een nettowezenpensioen bedraagt voor halve wezen niet meer dan 20% van het bedrag
dat ingevolge artikel 18ga van de Wet op de loonbelasting 1964 niet tot het laatstgenoten
pensioengevend loon, bedoeld in artikel 18c, eerste lid, van die wet, behoort, vermenigvuldigd
met de nettofactor, bedoeld in artikel 5.16, vierde lid.
2. Een nettowezenpensioen bedraagt voor volle wezen niet meer dan 40% van het bedrag
dat ingevolge artikel 18ga van de Wet op de loonbelasting 1964 niet tot het laatstgenoten
pensioengevend loon, bedoeld in artikel 18c, tweede lid, van die wet, behoort, vermenigvuldigd
met de nettofactor, bedoeld in artikel 5.16, vierde lid.
3. Artikel 18c, derde en vierde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 is van overeenkomstige
toepassing.
N
Artikel 5.17d komt te luiden:
Artikel 5.17d Overschrijding maxima nettopensioen
Artikel 18d van de Wet op de loonbelasting 1964 is van overeenkomstige toepassing
op een netto-ouderdomspensioen, een nettopartnerpensioen bij overlijden op of na pensioendatum,
een nettopartnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum en een nettowezenpensioen
met dien verstande dat het in het tweede lid van dat artikel genoemde bedrag wordt
vermenigvuldigd met de nettofactor, bedoeld in artikel 5.16, vierde lid.
O
In artikel 5.17e, vijfde lid, onderdeel b, wordt «tweede tot en met zevende lid» vervangen
door «tweede tot en met achtste lid».
P
In artikel 10.1, eerste lid, vervalt «het in artikel 3.127, derde lid, laatstvermelde
bedrag,».
Q
Artikel 10.2b wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift wordt na «Contractloonontwikkelingscorrectie» ingevoegd «, percentage
jaarruimte en drempelbedrag».
2. In het eerste lid wordt «artikel 10.1» vervangen door «het vijfde lid».
3. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:
4. Bij het begin van het kalenderjaar wordt het in artikel 3.127, eerste lid, vermelde
percentage bij ministeriële regeling vervangen door een ander percentage. Dit percentage
wordt gesteld op het voor dat jaar in artikel 18a, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting
1964 vermelde percentage.
5. Bij het begin van het kalenderjaar wordt het in artikel 3.127, derde lid, laatstvermelde
bedrag bij ministeriële regeling vervangen door een ander bedrag. Dit bedrag wordt
berekend door de voor dat jaar geldende uitkeringen voor gehuwde personen zonder toeslag
als omschreven in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, en vijfde lid, van de Algemene
Ouderdomswet, vermeerderd met de vakantietoeslag, te vermenigvuldigen met de factor
100/75.
R
Aan hoofdstuk 10 wordt een afdeling toegevoegd, luidende:
Afdeling 10.3 Experiment pensioenregeling zelfstandigen
Artikel 10.11 Experimenteerbepaling pensioenregeling zelfstandigen
1. Voor de toepassing van de artikelen 1.2, 1.7, 3.13, 3.18, 3.27, 3.68, 3.82, 3.83,
3.95, 3.100, 3.106, 3.107, 3.126, 3.127, 3.133, 3.135, 3.136, 3.146, 5.16a, 5.17,
7.2, 10.8 en 10a.24, artikel 5 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, artikel
32 van de Successiewet 1956 en artikel 30i van de Algemene wet inzake rijksbelastingen,
en de op die artikelen berustende bepalingen wordt onder een pensioenregeling als
bedoeld in artikel 1.7, tweede lid, onderdeel b, mede verstaan een pensioenregeling
als bedoeld in artikel 150a van de Pensioenwet, waarbij wordt verstaan onder dienstjaar:
jaar waarin wordt deelgenomen in een pensioenregeling op grond van artikel 150a van
de Pensioenwet.
2. In afwijking in zoverre van het eerste lid wordt voor de toepassing van artikel 3.18,
vierde lid, onderdeel d, op een pensioenregeling als bedoeld in artikel 150a van de
Pensioenwet het pensioengevend loon bepaald op basis van de inkomensbestanddelen,
genoemd in artikel 3.18, vierde lid, onderdeel d, in het eerste kalenderjaar voorafgaande
aan het dienstjaar, bedoeld in het eerste lid.
S
Afdeling 10.3 vervalt.
T
In hoofdstuk 10A worden na artikel 10a.23 vier artikelen ingevoegd, luidende:
Artikel 10a.24 Overgangsbepaling premie voor beroeps- of bedrijfstakregeling
Voor een pensioenregeling als bedoeld in artikel 3.18 zoals dat luidde op de dag voorafgaand
aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen is artikel 38q
van de Wet op de loonbelasting 1964 van overeenkomstige toepassing en blijven artikel
3.18 zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding
van de Wet toekomst pensioenen en de bij of krachtens dat artikel gestelde normeringen
en beperkingen van toepassing.
Artikel 10a.25 Overgangsbepaling vermindering jaarruimte in verband met de opbouw
van pensioenaanspraken
1. Voor de toepassing van artikel 3.127, eerste lid, wordt in afwijking van het vierde
lid, onderdeel a, van dat artikel, voor de belastingplichtige die met toepassing van
artikel 38q van de Wet op de loonbelasting 1964 pensioenaanspraken opbouwt volgens
de normeringen en begrenzingen uit de artikelen 18 tot en met 18ga van die wet alsmede
de daarop gebaseerde bepalingen zoals deze luidden op de dag voorafgaand aan het tijdstip
van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen, de vermindering in verband met
de opbouw van pensioenaanspraken gesteld op het bedrag dat volgt uit artikel 3.127,
vierde lid, onderdeel a, zoals dat luidde op 31 december 2023. Voor de toepassing
van de eerste zin blijven artikel 3.127, zesde lid, alsmede de daarop gebaseerde bepalingen
zoals deze luidden op 31 december 2023, van toepassing. De eerste en tweede zin zijn
van overeenkomstige toepassing op de aan de belastingplichtige toe te rekenen pensioenaanspraken
die zijn opgebouwd in de periode van 1 januari 2023 tot en met 30 juni 2023.
2. Voor de toepassing van artikel 3.127, eerste lid, wordt in afwijking van het vierde
lid, onderdeel a, van dat artikel, voor de belastingplichtige die een ouderdomspensioen
of partnerpensioen bij overlijden op of na pensioendatum opbouwt, waarbij de premie
per dienstjaar is bepaald met inachtneming van artikel 38r, eerste lid, van de Wet
op de loonbelasting 1964, de vermindering in verband met de opbouw van pensioenaanspraken
gesteld op het bedrag dat volgt uit de formule:
A = (1 – (X-Y) / X) * B
waarbij wordt verstaan onder:
A: het bedrag aan vermindering in verband met de opbouw van pensioenaanspraken;
B: het bedrag van het in het voorafgaande kalenderjaar in artikel 18a, eerste lid,
van de Wet op de loonbelasting 1964 vermelde percentage, vermenigvuldigd met de in
het voorafgaande kalenderjaar voor de belastingplichtige geldende pensioengrondslag,
bedoeld in artikel 18a, tweede lid, van die wet, vermeerderd met het gezamenlijke
bedrag van de door de belastingplichtige in het voorafgaande kalenderjaar voor een
nettopensioen betaalde of verrekende premies, bedoeld in artikel 5.17, gedeeld door
de nettofactor, bedoeld in artikel 5.16, vierde lid;
X: het bedrag van het voor de belastingplichtige in het voorafgaande kalenderjaar
geldende maximale premiepercentage, bedoeld in de in artikel 38r, eerste lid, van
de Wet op de loonbelasting 1964 opgenomen tabel, vermenigvuldigd met de in het voorafgaande
kalenderjaar voor de belastingplichtige geldende pensioengrondslag, bedoeld in artikel
18a, tweede lid, van die wet;
Y: het bedrag van de door of voor de belastingplichtige in het voorafgaande kalenderjaar
ingelegde premies voor een ouderdomspensioen en een partnerpensioen bij overlijden
op of na pensioendatum als bedoeld in artikel 18a van de Wet op de loonbelasting 1964.
Artikel 10a.26 Overgangsbepaling experimenteerbepaling zelfstandigen
1. Voor de toepassing van de artikelen 1.2, 1.7 3.13, 3.82, 3.83, 3.100, 3.106, 3.107,
3.126, 3.127, 3.133, 3.135, 3.136, 3.146, 5.17 en 7.2, artikel 5 van de Wet op de
vennootschapsbelasting 1969, artikel 32 van de Successiewet 1956 en artikel 30i van
de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de op die artikelen berustende bepalingen
wordt onder een pensioenregeling als bedoeld in artikel 1.7, tweede lid, onderdeel
b, mede verstaan een pensioenregeling als bedoeld in artikel 10.11 zoals dat luidde
op de dag voorafgaand aan het bij koninklijk besluit bepaalde tijdstip, bedoeld in
artikel XV.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld
met betrekking tot de afwikkeling van reeds opgebouwde pensioenen op grond van een
pensioenregeling als bedoeld in het eerste lid.
Artikel 10a.27 Overgangsbepaling nettopensioen
Voor een nettopensioen als bedoeld in artikel 5.17 zoals dat luidde op de dag voorafgaand
aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen die na de dag
voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen niet
voldoet aan afdeling 5.3B, blijven de artikelen 5.17 tot en met 5.17f alsmede de daarop
gebaseerde bepalingen zoals deze luidden op de dag voorafgaand aan het tijdstip van
inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen van toepassing.
U
Artikel 10a.24 vervalt.
V
In artikel 10a.25 vervallen het eerste lid alsmede de aanduiding «2.» voor het tweede
lid.
W
Indien bij koninklijk besluit artikel IV, onderdeel C, van de Wet bedrag ineens, RVU
en verlofsparen in werking is getreden alsmede het bij koninklijke boodschap van 29 juni
2022 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen
in verband met de herziening van de mogelijkheid tot afkoop in de vorm van een bedrag
ineens alsmede tot wijziging van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet herziening bedrag
ineens) (Kamerstuknummer 36 154) tot wet is of wordt verheven en artikel I, onderdeel D, onder 4 van die wet:
a. eerder in werking treedt of is getreden dan artikel II, onderdeel Ia van deze wet,
wordt in artikel II, onderdeel Ia, van deze wet «onder vernummering van het tweede
tot en met negende lid tot derde tot en met tiende lid» vervangen door «onder vernummering
van het tweede tot en met tiende lid tot derde tot en met elfde lid»;
b. later in werking treedt dan artikel II, onderdeel Ia, van deze wet, wordt in artikel
I, onderdeel D, onder 4, van die wet «onder vernummering van het zesde tot en met
negende lid tot zevende tot en met tiende lid» vervangen door «onder vernummering
van het zevende tot en met tiende lid tot achtste tot en met elfde lid» en wordt de
aanduiding «6» voor de tekst vervangen door «7».
X
Het in artikel II, onderdeel E, onderdeel 2, onder b, genoemde bedrag en het in onderdeel
Ea, eerstgenoemde bedrag worden vóór toepassing van die onderdelen vervangen door
andere bedragen. Deze bedragen worden berekend door de te vervangen bedragen te vermenigvuldigen
met de ingevolge artikel 10.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001 aan het begin van
het kalenderjaar 2023 toegepaste inflatiecorrectie op die bedragen, genoemd in artikel
3.127, tweede en derde lid, van die wet.
Y
Het in artikel II, onderdeel Ea, als tweede genoemde bedrag wordt vóór toepassing
van dat onderdeel vervangen door een ander bedrag. Dit bedrag wordt berekend door
de aan het begin van het kalenderjaar 2023 geldende uitkeringen voor gehuwde personen
zonder toeslag als omschreven in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, en vijfde lid,
van de Algemene Ouderdomswet, vermeerderd met de vakantietoeslag, te vermenigvuldigen
met de factor 100/75.
ARTIKEL III WET OP DE LOONBELASTING 1964
De Wet op de loonbelasting 1964 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, onderdeel a, wordt als volgt gewijzigd:
a. Subonderdeel 2° komt te luiden:
2°. een inkomensvoorziening na hun overlijden op of na de ingangsdatum van het ouderdomspensioen
ten behoeve van hun partner of gewezen partner in de zin van artikel 1 van de Pensioenwet
of artikel 1 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling (partnerpensioen bij overlijden
op of na pensioendatum);.
b. Onder vernummering van de subonderdelen 3° en 4° tot 4° en 5° wordt een subonderdeel
ingevoegd, luidende:
3°. een inkomensvoorziening na hun overlijden voor de ingangsdatum van het ouderdomspensioen
ten behoeve van hun partner of gewezen partner in de zin van artikel 1, eerste lid,
van de Pensioenwet of artikel 1 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling (partnerpensioen
bij overlijden voor pensioendatum);.
c. In subonderdeel 4° (nieuw) wordt «30» vervangen door «25».
d. Onder vernummering van subonderdeel 5° (nieuw) tot 6° wordt een subonderdeel ingevoegd,
luidende:
5°. een inkomensvoorziening die het partnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum,
het partnerpensioen bij overlijden op of na pensioendatum dan wel het wezenpensioen
aanvult in verband met het ontbreken van uitkeringen ingevolge de Algemene nabestaandenwet
(nabestaandenoverbruggingspensioen);.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Het eerste lid, onderdeel a, onder 2° en 3°, is van overeenkomstige toepassing op
een regeling van een directeur-grootaandeelhouder als bedoeld in artikel 1 van de
Pensioenwet.
B
Artikel 18a komt te luiden:
Artikel 18a
1. De premie per dienstjaar voor een ouderdomspensioen en een partnerpensioen bij overlijden
op of na pensioendatum bedraagt ten hoogste 30% van de pensioengrondslag. Bij of krachtens
algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de
kosten die zijn begrepen in de premie, bedoeld in de eerste zin.
2. De pensioengrondslag bestaat uit het pensioengevend loon verminderd met de franchise.
3. De franchise, bedoeld in het tweede lid, bedraagt € 14.802. Dit bedrag wordt bij
het begin van het kalenderjaar bij ministeriële regeling vervangen door een ander
bedrag. Dit bedrag wordt berekend door de voor dat jaar geldende uitkeringen voor
gehuwde personen zonder toeslag als omschreven in artikel 9, eerste lid, onderdeel
b, en vijfde lid, van de Algemene Ouderdomswet, vermeerderd met de vakantietoeslag,
te vermenigvuldigen met de factor 100/75. Bij dienstbetrekkingen in deeltijd wordt
dit bedrag verminderd overeenkomstig de deeltijdfactor. Bij of krachtens algemene
maatregel van bestuur kan worden bepaald dat een lager bedrag in aanmerking kan worden
genomen dan het bedrag, genoemd in de eerste zin, indien een lager percentage per
dienstjaar wordt toegepast dan het percentage, genoemd in het eerste lid.
4. Een ouderdomspensioen:
a. gaat niet eerder in dan op de eerste dag van de kalendermaand waarin de werknemer
of gewezen werknemer de leeftijd bereikt die tien jaar lager is dan de voor het betreffende
kalenderjaar geldende pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste
lid, van de Algemene Ouderdomswet, tenzij in de pensioenregeling een eerdere ingangsdatum
als uiterlijke ingangsdatum is opgenomen; en
b. gaat niet later in dan op het tijdstip waarop de werknemer of gewezen werknemer de
leeftijd bereikt die vijf jaar hoger is dan de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld
in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet.
5. Een partnerpensioen bij overlijden op of na pensioendatum gaat niet eerder in dan
op de eerste dag van de kalendermaand waarin de werknemer of gewezen werknemer is
overleden en gaat niet later in dan op de eerste dag van de maand volgend op de kalendermaand
waarin de werknemer of gewezen werknemer is overleden.
6. Het percentage, genoemd in het eerste lid, wordt bij of krachtens algemene maatregel
van bestuur elke vijf jaar, bij het begin van het kalenderjaar, voor het eerst per
1 januari 2037, gewijzigd. Een wijziging ingevolge de eerste zin wordt bekendgemaakt
ten minste drie kalenderjaren voordat deze toepassing vindt. Het percentage, genoemd
in het eerste lid, wordt bepaald aan de hand van de volgende tabel waarbij het rendement
voor de toepassing van deze tabel wordt bepaald per 1 oktober (peildatum) van het
derde kalenderjaar voorafgaande aan het kalenderjaar van wijziging op basis van het
27e percentiel van de per scenario bepaalde gemiddelde jaarlijkse netto reële rendementsverwachting
in de meest recente door De Nederlandsche Bank gepubliceerde scenarioset, gebaseerd
op artikel 144, eerste lid, onderdeel d, van de Pensioenwet, uitgaande van een portefeuille
voor de helft bestaande uit risicovrije AAA-staatsobligaties met een looptijd van
30 jaar en voor de helft bestaande uit beursgenoteerde aandelen.
Bij een rendement van meer dan
maar niet meer dan
bedraagt het percentage, genoemd in het eerste lid,
–
0,25%
48%
0,25%
0,5%
44%
0,5%
0,75%
41%
0,75%
1%
38%
1%
1,25%
35%
1,25%
1,5%
32%
1,5%
1,75%
30%
1,75%
2%
28%
2%
2,25%
26%
2,25%
2,5%
24%
2,5%
2,75%
22%
2,75%
3%
20%
3%
3,25%
19%
3,25%
3,5%
17%
3,5%
3,75%
16%
3,75%
4%
15%
4%
–
13%
7. Het percentage, genoemd in het eerste lid, wordt bij of krachtens algemene maatregel
van bestuur eveneens gewijzigd indien het bij overeenkomstige toepassing van het zesde
lid resulterende percentage, jaarlijks te bepalen per 1 oktober (peildatum), meer
dan 5%-punt hoger of lager uitkomt dan het percentage, genoemd in het eerste lid,
of het meest recente op grond van het zesde lid bekendgemaakte percentage. Een wijziging
ingevolge de eerste zin wordt bekendgemaakt ten minste drie kalenderjaren voordat
deze toepassing vindt. Na een wijziging van het percentage ingevolge de eerste zin
begint een nieuwe vijfjaarstermijn als bedoeld in het zesde lid.
8. Een verhoging of een verlaging van het percentage, genoemd in het eerste lid, als
gevolg van toepassing van het zesde of zevende lid, werkt niet terug voor dienstjaren
voor het tijdstip van die verhoging of verlaging.
9. Een verhoging of een verlaging van de pensioengrondslag, bedoeld in het tweede lid,
werkt niet terug voor dienstjaren die voor het tijdstip van die verhoging of verlaging
zijn geëindigd.
10. Indien in enig jaar minder premie in aanmerking is genomen dan mogelijk was op grond
van het eerste lid, kan het niet in aanmerking genomen bedrag alsnog in aanmerking
worden genomen, voor zover dit niet in een eerder jaar op grond van dit lid in aanmerking
is genomen.
C
Artikel 18b komt te luiden:
Artikel 18b
1. Een partnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum bedraagt niet meer dan 50%
van het laatstgenoten pensioengevend loon.
2. Een partnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum wordt verzekerd op risicobasis.
3. Een partnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum gaat niet eerder in dan op
de eerste dag van de kalendermaand waarin de werknemer of gewezen werknemer is overleden
en gaat niet later in dan op de eerste dag van de maand volgend op de kalendermaand
waarin de werknemer of gewezen werknemer is overleden.
D
Artikel 18c komt te luiden:
Artikel 18c
1. Een wezenpensioen bedraagt voor halve wezen niet meer dan 20% van het laatstgenoten
pensioengevend loon.
2. Een wezenpensioen bedraagt voor volle wezen niet meer dan 40% van het laatstgenoten
pensioengevend loon.
3. Een wezenpensioen wordt verzekerd op risicobasis.
4. Een wezenpensioen gaat niet eerder in dan op de eerste dag van de kalendermaand waarin
de werknemer of gewezen werknemer is overleden en gaat niet later in dan op de eerste
dag van de maand volgend op de kalendermaand waarin de werknemer of gewezen werknemer
is overleden.
E
Artikel 18d komt te luiden:
Artikel 18d
1. De hoogte van de uitkeringen van ouderdomspensioen, partnerpensioen bij overlijden
op of na pensioendatum, partnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum en wezenpensioen
kan variëren, mits de laagste uitkering niet minder bedraagt dan 75 procent van de
hoogste uitkering en de mate van variatie ten laatste op de ingangsdatum van het pensioen
wordt vastgesteld. Door toepassing van de eerste zin kunnen in afwijking in zoverre
van de artikelen 18b en 18c een partnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum
en een wezenpensioen meer bedragen dan de aldaar opgenomen maxima.
2. Voor de toepassing van het eerste lid blijft in de jaren tussen de ingangsdatum van
het pensioen en het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel
7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, van de uitkering buiten aanmerking een
bedrag van € 1.874 vermenigvuldigd met het op hele maanden naar boven afgeronde aantal
maanden tussen de eerste uitkering in die periode en het bereiken van de pensioengerechtigde
leeftijd. Het in de eerste zin genoemde bedrag wordt in die jaren evenredig per kalenderjaar
toegepast en de eerste zin is onverminderd van toepassing bij dienstbetrekkingen in
deeltijd. Ingeval de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid,
van de Algemene Ouderdomswet, na de ingangsdatum van het pensioen wordt verlaagd,
wordt voor de toepassing van de eerste zin uitgegaan van de pensioengerechtigde leeftijd,
bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, die van toepassing
was voor deze verlaging.
3. Voor de toepassing van het eerste lid blijven aanpassingen van de uitkeringen buiten
aanmerking voor zover deze het gevolg zijn van de omstandigheid dat de opgetreden
ontwikkeling van de levensverwachting, de behaalde sterfteresultaten of de behaalde
beleggingsrendementen tot hogere of lagere uitkeringen leiden dan op het tijdstip
van ingang van het pensioen het uitgangspunt was. Voor de toepassing van het eerste
lid blijven aanpassingen van de uitkeringen eveneens buiten aanmerking voor zover
deze het gevolg zijn van een periodieke vaste daling of vaste stijging van de uitkering
of toepassing van een projectierendement hoger of lager dan de risicovrije rente,
bedoeld in artikel 63a, derde lid, van de Pensioenwet of artikel 75a, derde lid, van
de Wet verplichte beroepspensioenregeling.
4. In afwijking in zoverre van het eerste lid wordt bij een aanpassing van de pensioengerechtigde
leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, na de ingangsdatum
van het pensioen, de mate van variatie ten laatste vastgesteld bij het bereiken van
de hoogste pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de
Algemene Ouderdomswet, die op enig moment na de ingangsdatum van het pensioen geldt
of heeft gegolden voor de werknemer.
5. In afwijking in zoverre van de artikelen 18b en 18c kunnen een partnerpensioen bij
overlijden voor pensioendatum en een wezenpensioen meer bedragen dan de aldaar opgenomen
maxima voor zover zulks het gevolg is van een ruil van pensioensoorten, mits de ruil
uiterlijk voor de ingangsdatum van het partnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum,
onderscheidenlijk het wezenpensioen, plaatsvindt op basis van algemeen aanvaarde actuariële
grondslagen.
6. In afwijking in zoverre van de artikelen 18b en 18c kunnen een partnerpensioen bij
overlijden voor pensioendatum en een wezenpensioen meer bedragen dan de aldaar opgenomen
maxima voor zover zulks het gevolg is van aanpassing van het pensioen aan de loon-
of prijsontwikkeling na ingang van het pensioen.
7. Bij het begin van het kalenderjaar wordt het in het tweede lid genoemde bedrag bij
ministeriële regeling vervangen door een ander bedrag. Dit bedrag wordt gesteld op
het bedrag dat na aftrek van de in te houden loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen,
rekening houdend met de algemene heffingskorting voor een persoon die de pensioengerechtigde
leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, nog niet
heeft bereikt, gelijk is aan het netto-ouderdomspensioen per maand, bedoeld in artikel
9, vijfde lid, onderdeel a, van die wet, waarbij de nodig geachte afronding wordt
aangebracht.
8. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot
de toepassing van dit artikel.
F
Artikel 18e vervalt.
G
Artikel 18f wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel c wordt «partnerpensioen» vervangen door «partnerpensioen bij overlijden
voor pensioendatum, partnerpensioen bij overlijden op of na pensioendatum».
2. In onderdeel d, onder 1°, vervallen «het gezamenlijke bedrag van» en «, en het verschil
in verschuldigde premie voor de volksverzekering over het partnerpensioen voor en
na de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene
Ouderdomswet».
H
Artikel 18g wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «dienstjaren dan wel deelnemingsjaren, bedoeld in de artikelen
18a, 18b, 18c en 18e» vervangen door «dienstjaren als bedoeld in artikel18a».
2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In de aanhef wordt «18b, 18c, 18d en 18e» vervangen door «18b en 18c».
b. De onderdelen b en c vervallen, onder verlettering van de onderdelen d en e tot b
en c.
I
In artikel 18ga, eerste lid, wordt «18b, 18c, 18d en 18e» vervangen door «18b en 18c».
J
Artikel 19b wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid wordt «samenleving» vervangen door «de gezamenlijke huishouding».
2. Onder vernummering van het zesde en zevende lid tot zevende en achtste lid wordt
een lid ingevoegd, luidende:
6. Ingeval het ouderdomspensioen of het partnerpensioen bij overlijden op of na pensioendatum
van de werknemer of de gewezen werknemer later ingaat dan op de uiterste ingangsdatum,
bedoeld in artikel 18a, vierde lid, onderdeel b, dan wel vijfde lid, omdat de omvang
van de uitkeringen nog moet worden vastgesteld, wordt in afwijking in zoverre van
het eerste lid de aanspraak op het ouderdomspensioen of het partnerpensioen bij overlijden
op of na pensioendatum geacht te zijn afgekocht op de datum, bedoeld in de tweede
zin, onderscheidenlijk derde zin, indien op die datum nog geen vaststelling van de
omvang van de uitkeringen heeft plaatsgevonden. De datum waarop de aanspraak op het
ouderdomspensioen ingevolge een pensioenregeling ingevolge de eerste zin niet langer
als zodanig wordt aangemerkt is 31 december van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar
waarin de uiterste ingangsdatum, bedoeld in artikel 18a, vierde lid, onderdeel b,
is gelegen. De datum waarop de aanspraak op het partnerpensioen bij overlijden op
of na pensioendatum ingevolge een pensioenregeling ingevolge de eerste zin niet langer
als zodanig wordt aangemerkt is 31 december van het tweede kalenderjaar volgend op
het kalenderjaar waarin de uiterste ingangsdatum, bedoeld in artikel 18a, vijfde lid,
is gelegen. De data, bedoeld in de tweede en derde zin, kunnen door de inspecteur
worden uitgesteld wanneer door bijzondere omstandigheden de omvang van de uitkeringen
niet voor die data is vastgesteld.
3. In het achtste lid (nieuw) wordt «zesde lid» vervangen door «zevende lid».
Ja
Artikel 19d wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef wordt «Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid» vervangen
door «Onze Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen».
2. Aan artikel 19d wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
d. waarvoor door De Nederlandsche Bank of de Autoriteit Financiële Markten maatregelen
zijn opgelegd, of waarvoor een rechterlijke uitspraak heeft plaatsgevonden, op grond
waarvan de regeling in overeenstemming moet worden gebracht met de Pensioenwet, de
Wet verplichte beroepspensioenregeling of op die wetten gebaseerde bepalingen.
K
Artikel 19f vervalt.
L
In artikel 32ba, zesde lid, wordt «in de artikelen 38d, 38e of 38f» vervangen door
«hoofdstuk VIII».
M
Artikel 38b wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
3. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:
2. Het eerste lid is niet van toepassing op aanspraken die na de dag voorafgaand aan
het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen zijn omgezet in aanspraken
ingevolge een premieovereenkomst als bedoeld in artikel 10 van de Pensioenwet of artikel
28 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling. De eerste zin is van overeenkomstige
toepassing op de pensioenregeling van een directeur-grootaandeelhouder als bedoeld
in artikel 1 van de Pensioenwet waarvan als verzekeraar optreedt een lichaam als bedoeld
in artikel 19a, eerste lid, onderdelen a of b.
3. In afwijking in zoverre van het eerste lid is een wijziging van de begrenzingen,
bedoeld in artikel 18, derde lid, ten gunste van de werknemer of gewezen werknemer
niet van toepassing op aanspraken waarvan een lichaam als bedoeld in artikel 19a,
eerste lid, onderdelen d of e zoals dat artikel luidde op 31 december 2016 als verzekeraar
optreedt. De eerste zin is niet van toepassing op artikel 18a, vierde lid, en artikel
19b, zesde lid, van deze wet.
N
Artikel 38c vervalt.
O
Na artikel 38b wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 38c
1. In afwijking in zoverre van artikel 18a, eerste lid, bedraagt de premie per dienstjaar
ten hoogste de premie ter zake waarvan een recht van voortgezette inleg bestaat gedurende
perioden na ontslag waarin loongerelateerde uitkeringen worden ontvangen, indien:
a. deze perioden zijn aangevangen vóór de dag van inwerkingtreding van de Wet toekomst
pensioenen, dan wel vóór 1 januari 2029, voor zover met toepassing van artikel 38q
zoals dat luidde op de dag van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen opbouw
van pensioen heeft plaatsgevonden volgens de in de artikelen 18 tot en met 18ga alsmede
de daarop gebaseerde bepalingen zoals deze luidden op de dag voorafgaand aan het tijdstip
van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen opgenomen normeringen en begrenzingen
en voor de werknemer niet reeds een pensioenregeling van toepassing is als bedoeld
in hoofdstuk IIB zoals dat geldt vanaf de dag van inwerkingtreding van de Wet toekomst
pensioenen;
b. het recht op voortgezette premie-inleg verband houdt met arbeidsongeschiktheid van
de werknemer;
c. als verzekeraar van het pensioen optreedt een lichaam als bedoeld in artikel 19a,
eerste lid, onderdeel b, een pensioenfonds als bedoeld in artikel 220h van de Pensioenwet
of een beroepspensioenfonds als bedoeld in artikel 214f van de Wet verplichte beroepspensioenregeling.
2. Indien gedurende perioden na ontslag bedoeld in het eerste lid, opbouw van een partnerpensioen
bij overlijden voor pensioendatum of een wezenpensioen plaatsvindt met toepassing
van artikel 220h, tweede lid, of artikel 220ha, eerste lid, van de Pensioenwet of
artikel 214f, tweede lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling zijn de artikelen
18b, tweede lid, en 18c, derde lid, niet van toepassing.
3. Onder een partner wordt voor de toepassing van dit artikel verstaan echtgenoten en
gewezen echtgenoten, dan wel degenen met wie duurzaam een gezamenlijke huishouding
wordt gevoerd of is gevoerd en met wie geen bloed- of aanverwantschap in de eerste
graad bestaat.
P
Artikel 38d wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid vervalt, onder vernummering van het tweede en derde lid tot eerste
en tweede lid.
2. In het eerste lid (nieuw) wordt «In afwijking in zoverre van het eerste lid blijft
artikel 38a, zoals dit artikel luidde op 31 december 2004,» vervangen door «Artikel
38a zoals dit artikel luidde op 31 december 2004 blijft».
3. In het tweede lid (nieuw) wordt «een ouderdomspensioen meer bedragen dan de aldaar
opgenomen maxima» vervangen door «de premie meer bedragen dan het aldaar opgenomen
maximum».
Q
De artikelen 38e tot en met 38i vervallen.
R
Na artikel 38p worden vier artikelen ingevoegd, luidende:
Artikel 38q
1. Voor een pensioenregeling als bedoeld in artikel 18 zoals dat luidde op de dag voorafgaand
aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen die na de dag
voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen niet
voldoet aan hoofdstuk IIB, blijven de artikelen 18 tot en met 18ga en 19f alsmede
de daarop gebaseerde bepalingen, zoals die luidden op de dag voorafgaand aan het tijdstip
van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen, van toepassing.
2. Bij de toepassing van het eerste lid wordt voor:
a. het aantal deelnemingsjaren, bedoeld in de artikelen 18, tweede lid, onderdeel a,
en 18e, eerste lid, onderdeel c zoals deze artikelen luidden op de dag voorafgaand
aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen gelezen: 41 5/6
deelnemingsjaren;
b. de leeftijd, bedoeld in artikel 18e, eerste lid, onderdeel b, tweede lid en derde
lid zoals dit luidde op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van
de Wet toekomst pensioenen: 64 5/6-jarige leeftijd;
c. de leeftijd, bedoeld in artikel 18e, vijfde lid, zoals dit luidde op de dag voorafgaand
aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen gelezen: 66 5/6-jarige
leeftijd.
Artikel 38r
1. Indien wordt voldaan aan de voorwaarden, genoemd in artikel 220e, eerste lid, onderdelen
a en b, van de Pensioenwet, of artikel 214d, eerste lid, onderdelen a en b, van de
Wet verplichte beroepspensioenregeling, wordt in afwijking in zoverre van artikel
18a, eerste lid, de maximale premie per dienstjaar bepaald aan de hand van de volgende
tabel.
Indien de belastingplichtige bij het einde van het kalenderjaar
bedraagt de premie ten hoogste het volgende percentage van de pensioengrondslag
15 jaar of ouder, doch jonger dan 20 jaar is
19,0%
20 jaar of ouder, doch jonger dan 25 jaar is
19,8%
25 jaar of ouder, doch jonger dan 30 jaar is
21,0%
30 jaar of ouder, doch jonger dan 35 jaar is
22,6%
35 jaar of ouder, doch jonger dan 40 jaar is
24,4%
40 jaar of ouder, doch jonger dan 45 jaar is
26,4%
45 jaar of ouder, doch jonger dan 50 jaar is
28,6%
50 jaar of ouder, doch jonger dan 55 jaar is
31,0%
55 jaar of ouder, doch jonger dan 60 jaar is
33,8%
60 jaar of ouder, doch jonger dan 65 jaar is
37,0%
65 jaar of ouder is
40,0%
De eerste zin is van overeenkomstige toepassing op de pensioenregeling van een directeur-grootaandeelhouder
als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet.
2. De in het eerste lid opgenomen premiepercentages worden, indien toepassing van artikel
18a, zesde of zevende lid, leidt tot een wijziging van het percentage, bedoeld in
artikel 18a, eerste lid, bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gewijzigd.
Een wijziging ingevolge de eerste zin wordt bekendgemaakt ten minste drie kalenderjaren
voordat deze toepassing vindt en wordt bepaald door de premiepercentages, genoemd
in het eerste lid, te herijken op basis van het rendement dat wordt gehanteerd voor
de toepassing van artikel 18a, zesde lid.
3. Een verhoging of een verlaging van de percentages, genoemd in het eerste lid, als
gevolg van toepassing van het tweede lid, werkt niet terug voor dienstjaren voor het
tijdstip van die verhoging of verlaging.
4. Indien in enig jaar minder premie in aanmerking is genomen dan mogelijk was op grond
van het eerste lid, kan het niet in aanmerking genomen bedrag alsnog in aanmerking
worden genomen, voor zover dit niet in een eerder jaar op grond van dit lid in aanmerking
is genomen.
Artikel 38s
1. Indien een pensioenregeling op grond van artikel 150f van de Pensioenwet of artikel
145e van de Wet verplichte beroepspensioenregeling voorziet in een compensatie wordt
het percentage, bedoeld in artikel 18a, eerste lid, met 3 procentpunt verhoogd. De
premie voor het ouderdomspensioen en partnerpensioen bij overlijden op of na pensioendatum
bedraagt zonder de premie ten behoeve van de compensatie ten hoogste het percentage,
bedoeld in artikel 18a, eerste lid, van de pensioengrondslag of het percentage bedoeld
in artikel 18a, derde lid, laatste zin, indien is gekozen voor een verlaagde franchise.
De eerste en tweede zin zijn van overeenkomstige toepassing op de pensioenregeling
van een directeur-grootaandeelhouder als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet.
2. Voor het deel van de premie voor ouderdomspensioen en partnerpensioen bij overlijden
op of na pensioendatum ten behoeve van compensatie, bedoeld in het eerste lid, dient
de pensioengrondslag te worden gehanteerd, bedoeld in artikel 18a, tweede lid, waarbij
artikel 18a, derde lid, laatste zin, niet van toepassing is.
Artikel 38t
1. De premie, genoemd in artikel 18a, eerste en tiende lid, dan wel artikel 38r, eerste
en vierde lid, is niet van toepassing op dienstjaren die uiterlijk op de dag voorafgaand
aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen eindigen.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op dienstjaren die na de dag voorafgaand
aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen eindigen en waarvoor
met toepassing van artikel 38q opbouw van pensioen heeft plaatsgevonden volgens de
normeringen en begrenzingen uit de artikelen 18 tot en met 18ga en 19f alsmede de
daarop gebaseerde bepalingen zoals deze luidden op de dag voorafgaand aan het tijdstip
van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen.
S
In artikel 38q, tweede lid, wordt «41 5/6» vervangen door «42» en wordt «64 5/6-jarige»
vervangen door «65-jarige». Voorts wordt «66 5/6-jarige» vervangen door «67-jarige».
T
Artikel 38q vervalt.
U
Artikel 38s vervalt.
V
Aan artikel 39f wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. Een aanspraak op periodieke uitkeringen als bedoeld in het eerste lid die op de uiterste
ingangsdatum, bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel g, onder 1°, of artikel
11a, derde lid, onderdeel a, onder 1°, of onderdeel b, onder 1°, zoals deze artikelen
luidden op 31 december 2013, nog niet tot uitkering is gekomen, omdat de omvang van
de uitkeringen nog moet worden vastgesteld, wordt geacht te zijn afgekocht op de datum,
bedoeld in de tweede zin, onderscheidenlijk derde zin, indien op die datum nog geen
vaststelling van de omvang van de uitkeringen heeft plaatsgevonden. Bij in leven zijn
van de werknemer of gewezen werknemer is de datum waarop de aanspraak op periodieke
uitkeringen ingevolge de eerste zin wordt geacht te zijn afgekocht 31 december van
het tweede kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin de uiterste ingangsdatum,
bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel g, onder 1°, of artikel 11a, derde lid,
onderdeel a, onder 1°, zoals deze artikelen luidden op 31 december 2013, is gelegen.
Bij overlijden van de werknemer of gewezen werknemer is de datum waarop de aanspraak
op periodieke uitkeringen ingevolge de eerste zin wordt geacht te zijn afgekocht 31 december
van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin de uiterste ingangsdatum,
bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel g, onder 1°, of artikel 11a, derde lid,
onderdeel b, onder 1°, zoals deze artikelen luidden op 31 december 2013, is gelegen.
De data, bedoeld in de tweede en derde zin, kunnen door de inspecteur worden uitgesteld
wanneer door bijzondere omstandigheden de omvang van de uitkeringen niet voor die
data is vastgesteld.
W
Het in artikel III, onderdeel B, in artikel 18a, derde lid, genoemde bedrag wordt
vóór toepassing van dat onderdeel vervangen door een ander bedrag. Dit bedrag wordt
berekend door de aan het begin van het kalenderjaar 2023 geldende uitkeringen voor
gehuwde personen zonder toeslag als omschreven in artikel 9, eerste lid, onderdeel
b, en vijfde lid, van de Algemene Ouderdomswet, vermeerderd met de vakantietoeslag,
te vermenigvuldigen met de factor 100/75.
X
Het in artikel III, onderdeel E, in artikel 18d, tweede lid, genoemde bedrag wordt
vóór toepassing van dat onderdeel vervangen door een ander bedrag. Dit bedrag wordt
gesteld op het aan het begin van het kalenderjaar 2023 geldende bedrag dat na aftrek
van de in te houden loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen, rekening houdend
met de algemene heffingskorting voor een persoon die de pensioengerechtigde leeftijd,
bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, nog niet heeft bereikt,
gelijk is aan het netto-ouderdomspensioen per maand, bedoeld in artikel 9, vijfde
lid, onderdeel a, van die wet, waarbij de nodig geachte afronding wordt aangebracht.
ARTIKEL IV WET VERPLICHTE DEELNEMING IN EEN BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS 2000
De Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 wordt als volgt
gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel a komt te luiden:
a. Onze Minister:
Onze Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen;
2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel j door een puntkomma worden
de volgende definities toegevoegd:
k. aanspraakgerechtigde:
de aanspraakgerechtigde, bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet;
l. gewezen deelnemer:
de gewezen deelnemer, bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet;
m. pensioengerechtigde:
de pensioengerechtigde, bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet.
B
Artikel 4 komt te luiden:
Artikel 4. Naleven van statuten en reglementen
De deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden, pensioengerechtigden
en de bij het bedrijfstakpensioenfonds aangesloten werkgevers leven de statuten en
reglementen en de daarop gebaseerde besluiten van het bestuur van het bedrijfstakpensioenfonds
na.
C
Artikel 8 vervalt.
D
In artikel 17, eerste lid, wordt «de artikelen 5, 6, 7, 8 en 9» vervangen door «de
artikelen 5, 6, 7 en 9».
E
Na artikel 39 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 39a. Overgangsrecht in verband met Wet toekomst pensioenen
Artikel 8, zoals dat luidde op de dag voor het tijdstip van inwerkingtreding van de
Wet toekomst pensioenen, blijft van toepassing tot het tijdstip dat het bedrijfstakpensioenfonds
overgaat op uitvoering van een gewijzigde pensioenovereenkomst, maar uiterlijk 1 januari
2027. De artikelen 2, tweede lid, en 220h, tweede lid, van de Pensioenwet zijn van
toepassing.
ARTIKEL V WET GELIJKE BEHANDELING OP GROND VAN LEEFTIJD BIJ DE ARBEID
Artikel 8, derde lid, van de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de
arbeid vervalt.
ARTIKEL VI WET GELIJKE BEHANDELING VAN MANNEN EN VROUWEN
Artikel 12c van de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste en derde lid vervallen onder vernummering van het tweede lid tot het eerste
lid en het vierde en vijfde lid tot het tweede en derde lid.
2. In het eerste lid (nieuw) vervalt in de aanhef «of een kapitaalovereenkomst als bedoeld
in artikel 1 van de Pensioenwet», vervalt in onderdeel a «of kapitaalovereenkomst»
en vervalt in onderdeel b «respectievelijk de opbouw van aanspraak op kapitaal».
3. In het tweede lid (nieuw) vervalt «of een aanspraak op kapitaal op basis van een
kapitaalregeling».
4. In het derde lid (nieuw) wordt «het tweede en vierde lid» vervangen door «dit artikel».
ARTIKEL VII WET VERPLICHTE BEROEPSPENSIOENREGELING
De Wet verplichte beroepspensioenregeling wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de definitie van afkoop wordt «66, zesde lid» vervangen door «66, vijfde lid».
2. In de definitie van arbeidsongeschiktheidspensioen wordt «een geldelijke, vastgestelde
uitkering» vervangen door «een geldelijke uitkering, die vastgesteld of variabel is,».
3. In de definitie van collectief toedelingsmechanisme wordt «in variabele uitkeringen»
vervangen door «in variabele uitkeringen van flexibele premieregelingen».
4. De definitie van kapitaalregeling vervalt.
5. De definitie van Onze Minister komt te luiden:
– Onze Minister:
Onze Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen;.
6. De definitie van partner komt te luiden:
– partner:
a. echtgenoot;
b. geregistreerd partner; of
c. partner in de zin van de beroepspensioenregeling zijnde de meerderjarige persoon die
met de beroepsgenoot of de gewezen beroepsgenoot een gezamenlijke huishouding voert,
tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad, een bloedverwant in de tweede
graad in de rechte lijn, een meerderjarig stiefkind of meerderjarig voormalig pleegkind;.
7. De definitie van partnerpensioen komt te luiden:
– partnerpensioen:
een geldelijke uitkering, die vastgesteld of variabel is, voor de partner of gewezen
partner wegens het overlijden van de beroepsgenoot of gewezen beroepsgenoot;.
8. In de definitie van pensioenreglement wordt «en deelnemer» vervangen door «en deelnemer,
gewezen deelnemer, andere aanspraakgerechtigde of pensioengerechtigde».
9. In de definitie van premie vervalt «de verzekering van».
10. In de definitie van scheiding wordt «partnerrelatie in de zin van de pensioenovereenkomst»
vervangen door «partnerrelatie in de zin van de beroepspensioenregeling».
11. De definitie van toeslag komt te luiden:
– toeslag:
een verhoging van:
a. een pensioenrecht in de vorm van een vastgestelde uitkering; of
b. een pensioenaanspraak in de vorm van een aanspraak op een vastgestelde uitkering,
mits die verhoging geen verband houdt met een verhoging van de pensioengrondslag,
de toename van het in aanmerking te nemen aantal jaren of een wijziging van de beroepspensioenregeling;.
12. De definitie van uitkeringsregeling vervalt.
13. In de definitie van wezenpensioen wordt «een geldelijke, vastgestelde uitkering»
vervangen door «een geldelijke uitkering, die vastgesteld of variabel is,».
14. In alfabetische volgorde worden de volgende definities ingevoegd:
– beschermingsrendement:
de vermogensbijschrijving die ervoor zorgt dat de, uit het opgebouwde pensioenvermogen
te financieren, toekomstige pensioenuitkeringen en lopende pensioenuitkeringen nominaal
stabiel blijven, dat wordt gefinancierd vanuit het totaal behaalde rendement en looptijdafhankelijk
wordt toebedeeld aan de vermogens op basis van marktwaardering, waarbij toedelingsregels
worden gehanteerd;
– flexibele
premieregeling:
premieregeling waarbij de premie individueel wordt belegd en waarbij het kapitaal
voortvloeiend uit de premie vanaf de pensioendatum wordt aangewend voor financiering
van een variabele uitkering of voor de aankoop van een vastgestelde uitkering;
– overrendement:
het saldo van het totaal behaalde rendement op de beleggingen, de ontwikkeling van
de levensverwachting en het sterfteresultaat en het toebedeelde beschermingsrendement
op basis van de toedelingsregels;
– premie-uitkeringsregeling:
premieregeling uitgevoerd door een verzekeraar of door een premiepensioeninstelling
waarbij de premie individueel wordt belegd, waarbij de premie of het kapitaal voortvloeiend
uit de premie in de laatste 15 jaar voor de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld
in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, kan worden aangewend voor
aankoop van een vastgestelde uitkering vanaf de pensioendatum en waarbij het resterend
kapitaal vanaf de pensioendatum wordt aangewend voor financiering van een variabele
uitkering of voor de aankoop van een vastgestelde uitkering;
– projectierendement:
het ingerekende toekomstig rendement voor de vaststelling van variabele uitkeringen;
– risicodelingsreserve:
een collectieve vermogensreserve waarmee in een flexibele premieregeling financiële
mee- of tegenvallers kunnen worden gedeeld;
– risicohouding:
de vastgestelde mate waarin een groep deelnemers, gewezen deelnemers of pensioengerechtigden
bereid is beleggingsrisico’s te lopen met oog op hun doelstellingen en de mate waarin
deze groep beleggingsrisico’s kan dragen gegeven de kenmerken van deze groep;
– solidaire
premieregeling:
premieregeling waarbij de premie collectief wordt belegd, de resultaten in ieder geval
naar leeftijdscohorten worden toebedeeld en waarbij het voor pensioenuitkering bestemd
vermogen gedurende de uitkeringsfase wordt aangewend voor financiering van een variabele
uitkering;
– solidariteitsreserve:
een collectieve vermogensreserve waarmee in een solidaire premieregeling financiële
mee- of tegenvallers kunnen worden gedeeld;
– toedelingsregels:
de wijze waarop bij de solidaire premieregeling financiële mee- of tegenvallers als
gevolg van het collectief gevoerde beleggingsbeleid, de ontwikkeling van de levensverwachting
en het sterfteresultaat via beschermingsrendementen en overrendementen in de voor
pensioenuitkering bestemde vermogens of in de solidariteitsreserve worden verwerkt;.
B
Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het vierde en vijfde lid vervallen, onder vernummering van het zesde, zevende en
achtste lid tot het vierde, vijfde en zesde lid.
2. In het vierde lid (nieuw) wordt «1, 2, 19» vervangen door «1, 2, 2a, 19».
C
Na artikel 2 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 2a. Nadere bepalingen gezamenlijke huishouding
1. Er is sprake van een gezamenlijke huishouding indien de betrokkenen een notarieel
verleden samenlevingscontract hebben gesloten of sprake is van een samenlevingsverklaring
en wordt voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in het tweede of derde lid.
2. Bij een bepaald partnerpensioen is sprake van een gezamenlijke huishouding indien
en zolang er een notarieel verleden samenlevingscontract is en dit samenlevingscontract
gemeld is aan de pensioenuitvoerder of er een door beide betrokkenen ondertekende
samenlevingsverklaring is, waarin zij verklaren woonachtig te zijn op hetzelfde adres
en voor elkaar te zorgen en deze samenlevingsverklaring is gestuurd naar de pensioenuitvoerder.
3. Bij een onbepaald partnerpensioen is sprake van een gezamenlijke huishouding indien:
a. er een notarieel verleden samenlevingscontract is;
b. voor het overlijden van de beroepsgenoot of gewezen beroepsgenoot er een door beide
betrokkenen ondertekende samenlevingsverklaring is waarin zij verklaren woonachtig
te zijn op hetzelfde adres en voor elkaar te zorgen; of
c. na het overlijden van de beroepsgenoot of gewezen beroepsgenoot er een door een betrokkene
ondertekende samenlevingsverklaring is waarin hij verklaart partner van de overledene
te zijn geweest en hij aannemelijk maakt ten tijde van het overlijden of, indien relevant,
op enig moment voor het overlijden een gezamenlijke huishouding met de overledene
te hebben gevoerd.
4. De betrokkene, bedoeld in het derde lid, onderdeel c, maakt in ieder geval aannemelijk
met de overleden beroepsgenoot of gewezen beroepsgenoot een gezamenlijke huishouding
te hebben gevoerd indien sprake is geweest van inschrijving op hetzelfde adres gedurende
zes maanden en een van de volgende omstandigheden:
a. uit hun relatie is een kind geboren of heeft erkenning plaatsgevonden van een kind
van de een door de ander;
b. het gezamenlijk eigendom van een huis; of
c. een huurcontract op beider naam; of
d. in de pensioenregeling van de betrokkene is de overleden beroepsgenoot of gewezen
beroepsgenoot aangemerkt als partner van de betrokkene.
5. Indien van toepassing wordt de duur van de gezamenlijke huishouding bij een onbepaald
partnerpensioen beoordeeld op grond van de omstandigheden, bedoeld in het derde en
vierde lid.
6. Personen die partners waren omdat zij een gezamenlijke huishouding voerden blijven
als partner aangemerkt wanneer zij niet langer ingeschreven zijn op hetzelfde adres
als gevolg van opname in een zorginstelling, zolang geen van beiden door middel van
een schriftelijke kennisgeving aan de pensioenuitvoerder heeft laten weten niet langer
als partners te willen worden aangemerkt.
7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld
met betrekking tot dit artikel.
D
In artikel 4a, eerste lid, wordt «120 tot en met 214a» vervangen door «120 tot en
met 214g».
E
Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste en tweede lid wordt «artikel 214a» vervangen door «artikel 214g».
2. Het derde lid komt te luiden:
3. De deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden
leven de beroepspensioenregeling en de daarop gebaseerde besluiten na.
F
Artikel 21, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het slot van onderdeel c wordt «; en» vervangen door een puntkomma.
2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door een puntkomma worden
de volgende onderdelen toegevoegd, luidende:
e. de regels en procedures die gelden ten aanzien van de solidariteitsreserve of de risicodelingsreserve;
f. de risicohouding;
g. de toedelingsregels; en
h. het projectierendement.
Fa
In artikel 22, tweede lid, wordt «eenentwintig» vervangen door «achttien».
Fb
Artikel 22, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de eerste zin vervalt «wachttijd of».
2. In de tweede zin wordt «Wachttijden» vervangen door «Wachttijden zijn niet toegestaan
voor het ouderdomspensioen en wachttijden».
G
Artikel 23 komt te luiden:
Artikel 23. Gelijke premie
1. De door of voor een deelnemer verschuldigde premie bedraagt voor alle deelnemers
een gelijk percentage van de gerealiseerde omzet, het gerealiseerde inkomen of het
gerealiseerde loon dat voor de pensioenberekening in aanmerking wordt genomen.
2. Voor verschillende vormen van pensioen en voor verschillende pensioenregelingen kunnen
verschillende premies worden vastgesteld.
3. Het eerste lid is niet van toepassing op de premie voor vrijwillige pensioenregelingen.
H
Artikel 28 komt te luiden:
Artikel 28. Karakter beroepspensioenregeling
1. De beroepspensioenregeling houdt een premieregeling in.
2. Een premieregeling voor pensioen op opbouwbasis houdt in:
a. een solidaire premieregeling;
b. een flexibele premieregeling; of
c. een premie-uitkeringsregeling.
3. Indien een beroepspensioenregeling voorziet in een nabestaandenpensioen op risicobasis
of een arbeidsongeschiktheidspensioen op risicobasis, wordt in de beroepspensioenregeling
opgenomen of aan de nabestaanden of de arbeidsongeschikte een vastgestelde of een
variabele uitkering wordt verstrekt. Indien een variabele uitkering wordt verstrekt
wordt in de beroepspensioenregeling opgenomen bij welk karakter als bedoeld in het
tweede lid voor het nabestaandenpensioen of het arbeidsongeschiktheidspensioen wordt
aangesloten. De regels die bij of krachtens deze wet gelden voor een variabele pensioenuitkering
bij een beroepspensioenregeling met dat karakter zijn van overeenkomstige toepassing
bij de uitvoering van het nabestaandenpensioen of arbeidsongeschiktheidspensioen.
I
Artikel 28a komt te luiden:
Artikel 28a. Solidaire premieregeling
1. Bij een solidaire premieregeling berekent de pensioenuitvoerder de kans dat met de
premie de beoogde pensioendoelstelling wordt behaald. Deze berekening wordt door beroepspensioenfondsen
bij de opdrachtaanvaarding, door verzekeraars en premiepensioeninstellingen bij het
sluiten van de uitvoeringsovereenkomst en door alle pensioenuitvoerders periodiek,
uiterlijk iedere vijf jaar, gedaan aan de hand van een uniforme scenario-analyse.
De pensioenuitvoerder informeert de beroepspensioenvereniging hierover.
2. Het voor de pensioenuitkering bestemd vermogen wordt gedurende de uitkeringsfase
gebruikt voor financiering van een variabele uitkering.
3. De solidariteitsreserve is onderdeel van de solidaire premieregeling.
4. De financiële mee- of tegenvallers als gevolg van het collectieve beleggingsbeleid
worden in de voor pensioenuitkering bestemde vermogens en de solidariteitsreserve
verwerkt door middel van vastgelegde toedelingsregels die in ieder geval aansluiten
bij de risicohouding per leeftijdscohort, waarbij in de toedelingsregels bepaald kan
worden dat het beschermingsrendement voor het renterisico wordt toebedeeld ofwel op
basis van wijziging van de rentetermijnstructuur die de toezichthouder beschikbaar
stelt ofwel rechtstreeks uit het rendement van de daarvoor bestemde beleggingen. De
financiële mee- of tegenvallers als gevolg van de ontwikkeling van de levensverwachting
en het sterfteresultaat worden verwerkt door middel van aparte toedelingsregels of
de solidariteitsreserve.
5. De toedelingsregels voor de beschermingsrendementen en overrendementen voor het beleggingsrisico
zijn zodanig dat er op voorhand geen herverdelingseffecten plaatsvinden. Van de eerste
zin kan afgeweken worden voor zover dat nodig is om gelijke aanpassingen van de ingegane
pensioenuitkeringen en van de opgebouwde aanspraak op nabestaandenpensioen van pensioengerechtigden
te realiseren en alleen herverdelingseffecten optreden tussen de pensioengerechtigden
onderling.
6. Het voor de pensioenuitkering bestemd vermogen is niet negatief.
7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met
betrekking tot dit artikel over onder meer de scenario-analyse en de toedelingsregels.
J
Na artikel 28a worden de volgende artikelen ingevoegd, luidende:
Artikel 28b. Flexibele premieregeling
1. Bij een flexibele premieregeling wordt de premie belegd tot de pensioendatum. Het
kapitaal voortvloeiend uit de premies wordt vanaf de pensioendatum gebruikt voor financiering
van een vastgestelde of variabele uitkering.
2. Bij een basispensioenregeling is een risicodelingsreserve onderdeel van een flexibele
premieregeling.
3. Bij de variabele uitkering worden financiële mee – of tegenvallers die het gevolg
zijn van het beleggingsrisico verwerkt door middel van individuele toedeling of een
collectief toedelingsmechanisme. De verwerking van financiële mee- of tegenvallers
die het gevolg zijn van de ontwikkeling van de levensverwachting gebeurt door middel
van individuele toedeling, een collectief toedelingsmechanisme of een risicodelingsreserve.
De verwerking van financiële mee- of tegenvallers die het gevolg zijn van het sterfteresultaat
gebeurt door middel van een collectief toedelingsmechanisme of een risicodelingsreserve.
4. De vormgeving van het collectief toedelingsmechanisme voor het beleggingsrisico is
zodanig dat er op voorhand geen herverdelingseffecten plaatsvinden. Van de eerste
zin kan afgeweken worden voor zover dat nodig is om gelijke aanpassingen van de ingegane
pensioenuitkeringen en van de opgebouwde aanspraak op nabestaandenpensioen van pensioengerechtigden
te realiseren en alleen herverdelingseffecten optreden tussen de pensioengerechtigden
onderling.
5. Het kapitaal is niet negatief.
6. De pensioenuitvoerder past een collectief toedelingsmechanisme toe op een toedelingskring
die bestaat uit pensioengerechtigden.
7. In afwijking van het zesde lid kunnen:
a. deelnemers of gewezen deelnemers deel uitmaken van de toedelingskring in de laatste
tien jaar voorafgaand aan de reglementaire pensioenleeftijd, waarbij de deelname van
deelnemers of gewezen deelnemers aan de toedelingskring plaatsvindt door tijdsevenredige
toetreding tot het collectief toedelingsmechanisme in deze periode; en
b. alle deelnemers, gewezen deelnemers of andere aanspraakgerechtigden deel uitmaken
van de toedelingskring voor het collectief toedelingsmechanisme voor verwerking van
het sterfteresultaat.
8. Bij een basispensioenregeling vindt de verwerking van het sterfteresultaat plaats
over alle deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden.
9. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met
betrekking tot dit artikel over onder meer de tarieven voor een vastgestelde uitkering.
Artikel 28c. Premie-uitkeringsregeling
1. Bij een premie-uitkeringsregeling wordt de premie belegd tot de pensioendatum. Het
kapitaal voortvloeiend uit de premies wordt vanaf de pensioendatum gebruikt voor financiering
van een vastgestelde of variabele uitkering.
2. In afwijking van het eerste lid is de verzekeraar verplicht om op verzoek van de
deelnemer of gewezen deelnemer in de laatste 15 jaar voor de pensioengerechtigde leeftijd,
bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, het tot op dat moment
opgebouwde kapitaal of de vanaf dat moment beschikbaar gestelde premie geheel of gedeeltelijk
aan te wenden voor een aanspraak op een vastgestelde uitkering vanaf de pensioendatum.
3. In afwijking van het eerste lid is de premiepensioeninstelling verplicht om op verzoek
van de deelnemer of gewezen deelnemer in de laatste vijftien jaar voor de pensioengerechtigde
leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, het tot
op dat moment opgebouwde kapitaal geheel of gedeeltelijk over te dragen aan een door
de deelnemer of gewezen deelnemer aangewezen verzekeraar voor een aanspraak op een
vastgestelde uitkering vanaf de pensioendatum.
4. De verzekeraar of de premiepensioeninstelling informeert degene die het kapitaal
of de premie wenst aan te wenden als bedoeld in het tweede lid of over te laten dragen
als bedoeld in het derde lid over de voor hem relevante gevolgen en risico’s hierbij,
waaronder een opgave van de hoogte van de vastgestelde uitkeringen indien het kapitaal
of de premie daarvoor zou worden aangewend of overgedragen en de hoogte van de variabele
uitkeringen als wordt belegd tot de pensioendatum. Deze opgaven worden tevens weergegeven
op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch
scenario.
5. Bij de variabele uitkering worden financiële mee- of tegenvallers die het gevolg
zijn van het beleggingsrisico of van de ontwikkeling van de levensverwachting verwerkt
door middel van individuele toedeling.
6. Het kapitaal is niet negatief.
7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met
betrekking tot dit artikel.
Artikel 28d. Solidariteitsreserve
1. Een solidariteitsreserve heeft een maximale omvang van 15% van het geheel voor pensioen
gereserveerde vermogen inclusief de solidariteitsreserve. De solidariteitsreserve
is niet negatief.
2. Indien een solidariteitsreserve wordt gevuld uit premies of overrendement bedraagt
de inleg uit premie niet meer dan 10% van de premiesom per deelnemer per jaar en bedraagt
de inleg uit overrendement niet meer dan 10% van het positieve collectieve overrendement
per jaar.
3. Door middel van de solidariteitsreserve worden financiële mee- of tegenvallers collectief
gedeeld op een wijze die op voorhand leidt tot gemiddeld stabielere of hogere toekomstige
en al ingegane pensioenuitkeringen voor alle generaties, ten opzichte van de aanname
dat de solidariteitsreserve geen onderdeel van de beroepspensioenregeling zou zijn.
De solidariteitsreserve wordt niet gebruikt voor deling van operationele kosten.
4. De pensioenuitvoerder stelt regels vast voor de doelstellingen van de solidariteitsreserve
en het vullen en uitdelen uit de solidariteitsreserve. Deze regels zijn evenwichtig,
transparant, onderling consistent en worden voor langere tijd vastgesteld.
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld
met betrekking tot dit artikel.
Artikel 28e. Risicodelingsreserve
1. Een risicodelingsreserve heeft een maximale omvang van 15% van het geheel voor pensioen
gereserveerde kapitaal inclusief de risicodelingsreserve. De risicodelingsreserve
is niet negatief.
2. Indien een risicodelingsreserve wordt gevuld uit premies of uit vermogen bij toetreding
tot het collectief toedelingsmechanisme voor de collectieve uitkeringsfase, bedraagt
de inleg uit premie en de inleg uit vermogen in totaal niet meer dan 10%.
3. Door middel van de risicodelingsreserve worden financiële mee- of tegenvallers collectief
gedeeld op een wijze die op voorhand leidt tot gemiddeld stabielere of hogere toekomstige
en al ingegane pensioenuitkeringen voor alle generaties, ten opzichte van de situatie
dat de risicodelingsreserve geen onderdeel van de beroepspensioenregeling is. De risicodelingsreserve
wordt niet gebruikt voor deling van operationele kosten.
4. Bij een flexibele premieregeling met beleggingsvrijheid worden financiële mee- of
tegenvallers als gevolg van het beleggingsrisico niet gecompenseerd door de risicodelingsreserve.
5. De pensioenuitvoerder stelt regels vast voor de doelstellingen van de risicodelingsreserve
en het vullen en uitdelen uit de risicodelingsreserve. Deze regels zijn evenwichtig,
transparant, onderling consistent en worden voor langere tijd vastgesteld.
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld
met betrekking tot dit artikel.
Ja
In artikel 29 wordt in het opschrift en de tekst «kapitaal» vervangen door «kapitaal,
voor pensioenuitkering bestemd vermogen».
K
Artikel 30 vervalt.
L
Artikel 32 komt te luiden:
Artikel 32. Nadere eisen nabestaandenpensioen
1. Indien een beroepspensioenregeling voorziet in een nabestaandenpensioen wordt voldaan
aan de volgende voorwaarden:
a. een nabestaandenpensioen bij overlijden voor pensioendatum betreft een nabestaandenpensioen
op risicobasis en de hoogte is diensttijdonafhankelijk;
b. een partnerpensioen bij overlijden op of na pensioendatum betreft een partnerpensioen
op opbouwbasis;
c. indien sprake is van een partnerpensioen, voorziet de beroepspensioenregeling voor
alle partnerrelaties in partnerpensioen en wordt geen onderscheid gemaakt al naar
gelang het type partnerrelatie; en
d. indien sprake is van een wezenpensioen wordt in de beroepspensioenregeling bepaald
dat het wezenpensioen wordt uitgekeerd tot het kind 25 jaar wordt.
2. Voor de toepassing van deze wet kan een beroepsgenoot of gewezen beroepsgenoot op
enig moment slechts één partner hebben. Indien de beroepsgenoot of gewezen beroepsgenoot
op dat moment meer dan één partner zou hebben, wordt alleen de partner uit de oudste
relatie als partner in de zin van deze wet aangemerkt.
3. Elk beding in strijd met dit artikel is nietig.
M
Artikel 33 vervalt.
N
Artikel 35 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid komt onderdeel f te luiden:
f. indien van toepassing de uitgangspunten, regels en procedures welke gelden ten aanzien
van een solidariteitsreserve of een risicodelingsreserve waaronder:
1°. de wijze waarop de reserve wordt gevuld;
2°. de regels voor het uitdelen uit de reserve;
3°. de wijze waarop de reserve meedeelt bij de verwerking van financiële mee- en tegenvallers;
4°. de gewenste en maximale omvang van de reserve;
5°. het beleid ten aanzien van een lege of volle reserve;
6°. de wijze waarop de reserve bijdraagt aan de intergenerationele risicodeling en stabiliteit;
en
7°. de samenhang en onderlinge consistentie van deze uitgangspunten, regels en procedures.
1a. In het eerste lid, onderdeel h, wordt «inhouden; en» vervangen door «inhouden;».
1b. Onder vervanging van de punt aan het slot van het eerste lid, onderdeel i, door «;
en» wordt aan het eerste lid een onderdeel toegevoegd, luidende:
j. ingeval een premie-uitkeringsregeling wordt uitgevoerd door een premiepensioeninstelling:
de afspraken die worden gemaakt met een verzekeraar over de toepassing van artikel
28c, derde lid, en over de wijze waarop na de waardeoverdracht wordt voldaan aan de
bepalingen in deze wet.
2. Het tweede lid, onderdeel a, komt te luiden:
a. in geval van terugstorting: de voorwaarden waaronder sprake is van terugstorting,
de wijze van vaststelling van de hoogte van de terugstorting en de bestemming ervan;.
3. In het tweede lid, onderdeel b wordt «; of» vervangen door een puntkomma.
4. Aan het tweede lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel
c door «; of», een onderdeel toegevoegd, luidende:
d. de maatstaven voor en voorwaarden waaronder toeslagverlening plaatsvindt.
O
Artikel 38 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift vervalt «en tekort minimaal vereist eigen vermogen».
2. In de tekst vervalt «en tevens niet voldaan wordt aan de bij of krachtens artikel
126 geldende eisen inzake het minimaal vereist eigen vermogen».
P
In artikel 48, eerste lid, vervalt «, waaronder de mogelijkheid te kiezen voor een
variabele uitkering».
Q
Artikel 49, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de onderdelen c en d wordt «informatie over» vervangen door «voor zover van toepassing,
informatie over».
2. Onderdeel e, komt te luiden:
e. voor zover van toepassing, informatie over de solidariteitsreserve of risicodelingsreserve;.
2a. Aan het slot van onderdeel k vervalt «en».
3. In onderdeel l vervalt «voor zover van toepassing,».
4. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel l door een puntkomma worden
drie onderdelen toegevoegd, luidende:
m. de totaal ingelegde pensioenpremies die zijn ingelegd op grond van een solidaire premieregeling,
flexibele premieregeling of premie-uitkeringsregeling;
n. de totaal behaalde beleggingsrendementen per deelnemer deelnemer die op grond van
een solidaire premieoregeling, flexibele premieregeling of premie-uitkeringsregeling
zijn behaald; en
o. andere door de Minister per algemene maatregel van bestuur bepaalde vereiste informatie.
R
Artikel 51, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de onderdelen b en c wordt «informatie over» vervangen door «voor zover van toepassing,
informatie over».
2. Onderdeel d komt te luiden:
d. voor zover van toepassing, informatie over de solidariteitsreserve of risicodelingsreserve;.
3. In onderdeel i vervalt «voor zover van toepassing,».
S
In artikel 52, eerste lid, onderdelen b en d, artikel 53, eerste lid, onderdelen b
en c, artikel 54, eerste lid, onderdelen c en d, en artikel 55, eerste lid, onderdelen
c en d, wordt «informatie over» vervangen door «voor zover van toepassing, informatie
over».
T
In artikel 55a, eerste lid, wordt «kapitaalregeling of premieregeling» vervangen door
«flexibele premieregeling of premie-uitkeringsregeling».
Ta
Artikel 56, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel c komt te luiden:
c. voor zover van toepassing, de toeslagverlening;
2. In onderdeel d wordt »vermindering» vervangen door «voor zover van toepassing, vermindering».
U
In artikel 57, tweede lid, wordt «bij premieregelingen waarbij de premie wordt belegd»
vervangen door «bij flexibele premieregelingen of premie-uitkeringsregelingen» en
wordt «bij kapitaalregelingen en premieregelingen» vervangen door «bij flexibele premieregelingen
en bij premie-uitkeringsregelingen».
V
In artikel 57a, tweede lid, wordt onder verlettering van de onderdelen d en e tot
de onderdelen e en f een onderdeel ingevoegd, luidende:
d. informatie over de beleggingen en het beleggingsbeleid;.
W
In artikel 58a, eerste lid, wordt «kapitaalregeling of premieregeling» vervangen door
«flexibele premieregeling en premie-uitkeringsregeling».
X
Artikel 59 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid wordt «en de gevolgen» vervangen door «, de gevolgen» en wordt na
«het pensioen» toegevoegd «en de gevolgen van een keuze of combinatie van keuzes voor
het pensioen».
2. Onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot het vijfde en zesde lid wordt
een lid ingevoegd, luidende:
4. De pensioenuitvoerder bevordert dat de informatie de deelnemer, gewezen deelnemer,
gewezen partner of pensioengerechtigde aanzet tot relevante actie.
3. [vervallen].
4. Het zesde lid (nieuw) lid komt te luiden:
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met
betrekking tot dit artikel.
Y
Na artikel 59 worden de volgende artikelen ingevoegd:
Artikel 59a. Keuzebegeleiding
De pensioenuitvoerder begeleidt de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of
pensioengerechtigde op een adequate wijze bij het maken van een keuze binnen de beroepspensioenregeling,
zorgt voor de inrichting van de keuzeomgeving en stelt de deelnemer, gewezen deelnemer,
gewezen partner of pensioengerechtigde daarmee in staat om een passende keuze te maken.
Artikel 59b. Klachten- en geschillenprocedure
1. Een pensioenuitvoerder draagt zorg voor een adequate behandeling van klachten van
deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden of pensioengerechtigden.
Hiertoe beschikt de pensioenuitvoerder over een interne klachten- en geschillenprocedure.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met
betrekking tot dit artikel.
Artikel 59c. Geschilleninstantie
1. Een pensioenuitvoerder is aangesloten bij een door Onze Minister aangewezen instantie
tot beslechting van geschillen tussen deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden
of pensioengerechtigden enerzijds en pensioenuitvoerders anderzijds, tenzij een dergelijke
instantie er niet is. Van een besluit tot aanwijzing of intrekking van een aangewezen
instantie wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant. De Implementatiewet
buitengerechtelijke geschillenbeslechting consumenten is van overeenkomstige toepassing,
met uitzondering van de artikelen 13, 14, 15, 16, 17, 18, 19 en 20, met dien verstande
dat voor «consument» telkens wordt gelezen: deelnemer, gewezen deelnemer, andere aanspraakgerechtigde
of pensioengerechtigde en dat voor «ondernemer» telkens wordt gelezen: pensioenuitvoerder.
2. In aanvulling op de bij de Implementatiewet buitengerechtelijke geschillenbeslechting
consumenten gestelde regels, worden bij algemene maatregel van bestuur nadere regels
gesteld met betrekking tot de aan de geschilleninstantie te stellen eisen en de geschillenprocedure,
alsmede regels met betrekking tot de door de geschilleninstantie aan Onze Minister
te verstrekken informatie.
Z
Artikel 60 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift komt te luiden:
Artikel 60. Wijze van informatieverstrekking
2. Het eerste, tweede en derde lid komen te luiden:
1. De pensioenuitvoerder verstrekt de informatie elektronisch, schriftelijk of via een
website, waarbij informatieverstrekking via een website wordt gecombineerd met persoonlijk
attenderen als er nieuwe of gewijzigde informatie op de website staat.
2. Indien de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde niet
heeft bepaald op welke wijze hij informatie wil ontvangen, verstrekt de pensioenuitvoerder
de informatie schriftelijk, elektronisch of via een website. Bij verstrekking via
een website wordt de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde
persoonlijk geattendeerd op deze website en op de mogelijkheid te kiezen voor een
andere wijze van informatieverstrekking. De pensioenuitvoerder meldt op de website
dat informatie ook elektronisch of schriftelijk kan worden verstrekt en biedt op de
website de mogelijkheid om de wijze van informatieverstrekking te regelen. Het persoonlijk
attenderen gebeurt elektronisch, indien het email adres bij de pensioenuitvoerder
bekend is, of schriftelijk.
3. Er wordt ten hoogste een maal per jaar gewisseld in de wijze waarop informatie wordt
verstrekt.
3. In het vierde en vijfde lid wordt telkens «elektronisch» vervangen door «elektronisch
of via een website».
AA
In artikel 61, vierde lid wordt «verstrekt de pensioenuitvoerder de informatie schriftelijk»
vervangen door «biedt de pensioenuitvoerder de mogelijkheid het juiste adres voor
elektronische verstrekking van informatie op te geven».
BB
Artikel 62 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Er is een pensioenregister, ingericht en in stand gehouden door de pensioenuitvoerders.
Dit pensioenregister heeft de volgende doelen:
a. op duidelijke wijze de aanspraakgerechtigde of de pensioengerechtigde in de gelegenheid
stellen gegevens over zijn pensioenaanspraken en pensioenrechten te raadplegen, waarbij
deze gegevens, voor zover het ouderdomspensioen betreft, tevens weergegeven worden
op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch
scenario, en waarbij onder pensioenaanspraken en pensioenrechten in de zin van dit
artikel mede worden verstaan aanspraken op ouderdomspensioen en recht op ouderdomspensioen
op grond van de Algemene Ouderdomswet;
b. inzicht geven in de hoogte van het te bereiken pensioen, de keuzes ten aanzien van
het pensioen, en de gevolgen van deze keuzes en van belangrijke gebeurtenissen op
het pensioen van de aanspraakgerechtigde of de pensioengerechtigde; en
c. een melding te geven indien er geen ouderdomspensioen wordt opgebouwd.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Het pensioenregister heeft mede tot doel op verzoek:
a. de pensioenuitvoerder te informeren bij welke andere pensioenuitvoerder een gewezen
deelnemer pensioenaanspraken opbouwt ten behoeve van de toepassing van artikel 81a;
en
b. van de deelnemer, de gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde de
gegevens aan een door de deelnemer, de gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde
aan te wijzen pensioenuitvoerder te verstrekken ten behoeve van de toepassing van
artikel 59a, voor zover deze aangewezen uitvoerder daarmee heeft ingestemd.
3. In het elfde lid wordt «de scenario’s,» vervangen door «de gegevensverstrekking aan
de aangewezen pensioenuitvoerder, de scenario’s,».
CC
Na artikel 62 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 62a. Gebruikersorgaan pensioenregister
1. De instelling, bedoeld in artikel 62, zesde lid, stelt een gebruikersorgaan in samengesteld
uit gebruikers van het pensioenregister. Het gebruikersorgaan overlegt met en adviseert
het bestuur van de instelling over voorgenomen besluitvorming over opzet, bestaan
en werking van het pensioenregister, waaronder in ieder geval wordt verstaan de functionaliteiten
en ontwikkeling van het pensioenregister alsmede de wijze waarop het pensioenregister
invulling geeft aan haar wettelijke taak.
2. De instelling stelt een regeling vast voor samenstelling, werkwijze, taken en bevoegdheden
van het gebruikersorgaan.
3. Het bestuur van de instelling en het gebruikersorgaan komen ten minste twee maal
per kalenderjaar in vergadering bijeen. Tijdens deze vergaderingen worden de aangelegenheden
aan de orde gesteld waarover het bestuur of het gebruikersorgaan overleg wenselijk
acht.
4. De instelling verstrekt desgevraagd aan het gebruikersorgaan tijdig alle inlichtingen
en gegevens die deze redelijkerwijs nodig heeft voor de vervulling van de taak.
5. De instelling deelt het gebruikersorgaan onderbouwd mee waarom het een advies niet
of niet geheel volgt.
DD
Artikel 63 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift komt te luiden:
Artikel 63. Zorgplicht bij flexibele premieregelingen en premie-uitkeringsregelingen
met beleggingsvrijheid.
2. Het eerste lid komt te luiden:
1. Bij de uitvoering van een flexibele premieregeling met beleggingsvrijheid in de opbouwfase
en een premie-uitkeringsregeling voor zover de premie wordt belegd met beleggingsvrijheid
in de opbouwfase is de pensioenuitvoerder verantwoordelijk voor de beleggingen en
handelt daarbij overeenkomstig artikel 130.
3. Het tweede lid komt te luiden:
2. De pensioenuitvoerder biedt de deelnemer of gewezen deelnemer in een flexibele premieregeling
of in een premie-uitkeringsregeling tot het moment dat het opgebouwde kapitaal of
de beschikbaar gestelde premie geheel of gedeeltelijk wordt aangewend voor een aanspraak
op een vastgestelde uitkering vanaf de pensioendatum, de mogelijkheid om de verantwoordelijkheid
voor de beleggingen over te nemen.
EE
Artikel 63a, eerste lid, komt te luiden:
1. Bij de uitvoering van een premieregeling in de opbouwfase, een premie-uitkeringsregeling
voor zover de premie wordt belegd of een variabele uitkering is de pensioenuitvoerder
verantwoordelijk voor de beleggingen en voert een beleggingsbeleid overeenkomstig
artikel 130. Bij de uitvoering van dit beleggingsbeleid wordt rekening gehouden met
de risicohouding van de deelnemers, gewezen deelnemers of pensioengerechtigden.
FF
Na artikel 63a wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 63b. Risicohouding
1. De pensioenuitvoerder, bedoeld in artikel 63a, baseert zijn beleggingsbeleid en de
toedelingsregels voor het beleggingsrisico op de risicohouding van de deelnemers,
gewezen deelnemers of pensioengerechtigden. Bij het vaststellen van de risicohouding
wordt in ieder geval onderscheid gemaakt naar leeftijdscohorten en wordt per leeftijdscohort
een risicohouding vastgesteld.
2. De risicohouding wordt door de pensioenuitvoerder vastgesteld en periodiek getoetst,
waarbij gebruik wordt gemaakt van onderzoek naar de risicopreferentie van de deelnemers,
gewezen deelnemers of pensioengerechtigden, wetenschappelijke inzichten en deelnemerskenmerken.
De resultaten hiervan worden door een beroepspensioenfonds beoordeeld na overleg met
de andere organen van het beroepspensioenfonds. De toetsing van de risicohouding vindt
plaats ten minste eenmaal in vijf jaar en bij een ingrijpende wijziging.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over
dit artikel.
FFa
Artikel 65 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het vierde lid komt te luiden:
4. De deelnemer die vrijwillig wil voortzetten doet binnen negen maanden vanaf de beëindiging
van het beroep een verzoek daartoe bij de pensioenuitvoerder. De vrijwillige voortzetting
begint uiterlijk vijftien maanden na beëindiging van de beroep. Artikel 22, derde
lid, is niet van toepassing op de periode vanaf de beëindiging van het beroep tot
het begin van de vrijwillige voortzetting.
2. Het vijfde lid komt te luiden:
5. Voor zover de beroepspensioenregeling daar in voorziet kan, in afwijking van het
vierde lid, de gewezen beroepsgenoot, bedoeld in het tweede lid, die vrijwillig wil
voortzetten een verzoek daartoe doen bij de pensioenuitvoerder uiterlijk binnen drie
jaar vanaf de beëindiging van het beroep. De vrijwillige voortzetting begint uiterlijk
zes maanden na het verzoek daartoe. Artikel 22, derde lid, is niet van toepassing
op de periode vanaf de beëindiging van het beroep tot het begin van de vrijwillige
voortzetting.
GG
Artikel 66 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Bij een solidaire premieregeling of een flexibele premieregeling wordt bij beëindiging
van de deelneming het tot op dat moment ontstane voor pensioenuitkering bestemd vermogen
of kapitaal voortvloeiend uit de tot de beëindiging beschikbaar gestelde premies belegd
in overeenstemming met de afspraken hierover in de beroepspensioenregeling.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Bij een premie-uitkeringsregeling wordt bij beëindiging van de deelneming het tot
op dat moment ontstane kapitaal voortvloeiend uit de tot de beëindiging beschikbaar
gestelde premies belegd in overeenstemming met de afspraken hierover in de beroepspensioenregeling.
Indien de gewezen deelnemer voor beëindiging van de deelneming de premie of het uit
de premie voortvloeiende kapitaal heeft aangewend voor aanspraak op een vastgestelde
uitkering vanaf de pensioendatum behoudt de gewezen deelnemer deze pensioenaanspraak.
Deze pensioenaanspraak dient volledig gefinancierd te zijn op het moment van beëindiging.
In geval van premievrijmaking op grond van artikel 39, vierde lid, wordt daarmee bij
de vaststelling van de opgebouwde aanspraken rekening gehouden.
3. Het derde lid vervalt, onder vernummering van het vierde, vijfde en zesde lid tot
het derde, vierde en vijfde lid.
4. Het vierde lid (nieuw) komt te luiden:
4. Indien de beroepspensioenregeling voorziet in een nabestaandenpensioen op risicobasis
wordt de dekking uit hoofde van het nabestaandenpensioen voortgezet, waarbij voor
de hoogte van de dekking wordt uitgegaan van de situatie op de dag voor beëindiging
van de deelneming:
a. gedurende de periode dat de gewezen deelnemer direct na beëindiging van de deelneming
recht heeft op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet of een werkloosheidsuitkering
van zijn woonland en de uitkering ontvangt, waarbij voor de hoogte van de dekking
rekening wordt gehouden met de omvang van de werkloosheid;
b. gedurende de periode dat de gewezen deelnemer direct aansluitend op de voortzetting
van het nabestaandenpensioen op grond van onderdeel a recht heeft op een uitkering
op grond van de Ziektewet en deze uitkering ontvangt;
c. gedurende de periode dat de gewezen deelnemer direct aansluitend op de voortzetting
van het nabestaandenpensioen op grond van onderdeel b recht heeft op een uitkering
als bedoeld in onderdeel a en de uitkering ontvangt, waarbij voor de hoogte van de
dekking rekening wordt gehouden met de omvang van de werkloosheid;
d. gedurende de periode dat de gewezen deelnemer direct na de beëindiging van de deelneming
recht heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet en de uitkering ontvangt; of
e. gedurende de periode dat de gewezen deelnemer direct aansluitend op de voortzetting
van het nabestaandenpensioen op grond van onderdeel d recht heeft op een uitkering
als bedoeld in onderdeel a en deze uitkering ontvangt, waarbij voor de hoogte van
de dekking rekening wordt gehouden met de omvang van de werkloosheid; dan wel
f. gedurende een periode van drie maanden, tenzij in de beroepspensioenregeling een periode
van zes maanden is opgenomen, rechtstreeks na beëindiging van de deelneming indien
er geen sprake is van een aansluitend dienstverband of een uitkering als bedoeld in
onderdeel a, b, c, d of e doch uiterlijk tot het moment dat sprake is van een nieuw
dienstverband dan wel de ingangsdatum van het ouderdomspensioen.
5. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met
betrekking tot dit artikel.
HH
Artikel 72, zevende lid, vervalt, onder vernummering van het achtste lid tot het zevende
lid en het negende lid vervalt onder vernummering van het tiende en elfde lid tot
het achtste en negende lid.
II
Artikel 73 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift komt te luiden:
Artikel 73. Keuzerecht uitruil ouderdomspensioen in partnerpensioen op opbouwbasis
2. Het eerste en tweede lid komen te luiden:
1. Indien een beroepspensioenregeling voorziet in een ouderdomspensioen heeft de deelnemer
of gewezen deelnemer met ingang van de datum waarop het ouderdomspensioen ingaat of
kan ingaan het recht om in plaats van een deel van het ouderdomspensioen te kiezen
voor partnerpensioen op opbouwbasis, onder de voorwaarde dat de hoogte van het partnerpensioen
maximaal 70% bedraagt van het ouderdomspensioen dat na de uitruil resteert.
2. De pensioenuitvoerder biedt de deelnemer of gewezen deelnemer in het laatste jaar
voor ingang van het ouderdomspensioen standaard de mogelijkheid, genoemd in het eerste
lid, aan.
3. Het tiende lid vervalt.
JJ
Na artikel 73 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 73a. Keuzerecht uitruil ouderdomspensioen in partnerpensioen op risicobasis
1. Indien een beroepspensioenregeling voorziet in een ouderdomspensioen en een partnerpensioen
op risicobasis heeft de gewezen deelnemer na afloop van de periode waarin het nabestaandenpensioen
op risicobasis op grond van artikel 66, vierde lid, wordt voortgezet recht om in plaats
van ouderdomspensioen of een deel van het ouderdomspensioen te kiezen voor het voortzetten
van het partnerpensioen op risicobasis.
2. In afwijking van het eerste lid is er geen recht op uitruil:
a. indien de uitruil ertoe zou leiden dat op basis van de opgebouwde aanspraak op ouderdomspensioen
de uitkering van het ouderdomspensioen op jaarbasis op de reguliere ingangsdatum minder
zou bedragen dan het op basis van artikel 78 bepaalde bedrag;
b. indien de pensioenregeling voorziet in een maximale duur voor de vrijwillige voortzetting
die langer of gelijk is aan vijftien jaar, bij het bereiken van de maximale duur;
of
c. voor zover de pensioenregeling voorziet in een maximum voor de omvang van de uitruil
bij het bereiken van dat maximum.
3. Indien de gewezen deelnemer gebruik maakt van de keuzemogelijkheid, bedoeld in het
eerste lid, informeert de pensioenuitvoerder de gewezen deelnemer jaarlijks over de
gevolgen van voortzetting van de uitruil. De uitruil wordt stopgezet indien er niet
langer recht op uitruil op grond van het tweede lid is, dan wel indien de gewezen
deelnemer aangeeft de uitruil niet te willen voortzetten.
4. Artikel 73, derde, vierde en zesde lid, is van overeenkomstige toepassing.
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met
betrekking tot dit artikel.
KK
Artikel 74 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt «het pensioen, bedoeld in de artikelen 72 en
73» vervangen door «het pensioen, bedoeld in de artikelen 72, 73 en 73a».
2. Het derde lid vervalt, onder vernummering van het vierde lid tot derde lid en het
vijfde lid vervalt onder vernummering van het zesde lid tot het vierde lid.
LL
In artikel 75, vierde lid, wordt «het uitgangspunt was» vervangen door «het uitgangspunt
was of sprake is van een periodieke vaste daling of vaste stijging van de uitkering
of toepassing van een projectierendement hoger of lager dan de risicovrije rente als
bedoeld in artikel 75a, derde lid».
MM
Artikel 75a wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede, derde en vierde lid komen te luiden:
2. De hoogte van een variabele uitkering in een flexibele premieregeling of een premie-uitkeringsregeling
kan ook variëren door een, uiterlijk op de ingangsdatum van het pensioen vastgestelde,
periodieke vaste daling of vaste stijging van de uitkering. De periodieke vaste daling
bedraagt ten hoogste 35% van het verschil tussen de parameter voor aandelenrendement
en de risicovrije rente op de ingangsdatum van het pensioen en is niet hoger dan consistent
met het beleggingsbeleid.
3. De hoogte van een variabele uitkering in een solidaire premieregeling kan ook variëren
door inrekenen van een projectierendement op het voor pensioen bestemde vermogen dat
hoger of lager is dan de risicovrije rente. Het toepassen van het projectierendement
wordt per regeling, uiterlijk op de ingangsdatum van het pensioen, vastgesteld en
is van toepassing op alle pensioengerechtigden. Voor het projectierendement mag ten
hoogste worden uitgegaan van een risicopremie die 35% bedraagt van het verschil tussen
de parameter voor aandelenrendement en de risicovrije rente op de ingangsdatum van
het pensioen. Het projectierendement is daarbij niet hoger dan consistent met het
beleggingsbeleid en de toedelingsregels voor pensioengerechtigden.
4. De periodieke vaste daling of het projectierendement is zodanig vormgegeven dat er
op voorhand geen herverdelingseffecten plaatsvinden.
2. Het vijfde lid vervalt, onder vernummering van het zesde, zevende en achtste lid
tot het vijfde, zesde en zevende lid.
3. In het zesde lid (nieuw) vervalt de tweede zin.
4. In het zevende lid (nieuw) wordt «door middel van individuele toedeling» vervangen
door «door middel van individuele toedeling in de flexibele premieregeling of de premie-uitkeringsregeling».
5. Na het zevende lid (nieuw) wordt een lid ingevoegd, luidende:
8. Bij toepassing van toedelingsregels in de solidaire premieregeling wordt het financiële
resultaat ten minste een maal per jaar vastgesteld en verwerkt, waarbij een spreidingsperiode
kan worden gehanteerd van maximaal tien jaar in het voor de pensioenuitkering bestemd
vermogen. Bij de verwerking van het financiële resultaat kunnen het projectierendement
of de toedeling van rendementen worden aangepast voor zover dat nodig is om gelijke
aanpassingen van de pensioenuitkeringen te realiseren.
6. Het negende lid komt te luiden:
9. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over
dit artikel over onder meer de vaste daling en het projectierendement.
NN
Artikel 75b wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «Bij een kapitaalregeling of een premieregeling,» vervangen
door «Bij een flexibele premieregeling of een premie-uitkeringsregeling».
2. Aan het vierde lid wordt een zin toegevoegd, luidende: In afwijking van de eerste
zin kunnen de partijen die betrokken zijn bij de vaststelling, wijziging of intrekking
van de beroepspensioenregeling overeenkomen dat de pensioenuitvoerder op de ingangsdatum
van het pensioen overgaat tot verstrekking van een variabele uitkering aan een deelnemer
of gewezen deelnemer die niet binnen de door de pensioenuitvoerder gestelde termijn
reageert op de keuzemogelijkheid die hem ingevolge het eerste lid is geboden.
3. Het vijfde lid vervalt, onder vernummering van het zesde lid tot het vijfde lid.
OO
In artikel 78, achtste lid, vervalt «met betrekking tot perioden van opbouw vanaf
1 januari 2007».
PP
Artikel 80a, zesde lid, vervalt, onder vernummering van het zevende en achtste lid
tot het zesde en zevende lid.
In artikel 87, eerste lid, wordt «de artikelen 72 en 73» vervangen door «de artikelen
28c, 72, 73 en 73a».
RR
Artikel 88 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «uit een kapitaalregeling of een premieregeling die voorziet
in de uitkering van een aan te wenden kapitaal op de pensioendatum,» vervangen door
«uit een flexibele premieregeling».
2. In het tweede lid, onderdeel a, vervalt «, tenzij de deelnemer of gewezen deelnemer
voor de pensioendatum deel uitmaakt van de toedelingskring waarop een collectief toedelingsmechanisme
voor het beleggingsrisico wordt toegepast».
3. Het derde, vierde en vijfde lid vervallen, onder vernummering van het zesde en zevende
lid tot het derde en vierde lid.
SS
Artikel 89 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «uit een kapitaalregeling of een premieregeling» vervangen
door «uit een flexibele premieregeling of een premie-uitkeringsregeling».
2. Het tweede, derde en vierde lid vervallen onder vernummering van het vijfde en zesde
lid tot het tweede en derde lid.
TT
Artikel 89a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «op de datum van omzetting» vervangen door «welke voortvloeien
uit een flexibele premieregeling of een premie-uitkeringsregeling per de pensioendatum
voor omzetting».
2. In het tweede lid, aanhef, wordt «de waarde van zijn pensioenaanspraken» vervangen
door «de waarde van zijn pensioenaanspraken welke voortvloeien uit een flexibele premieregeling
of een premie-uitkeringsregeling».
3. Het vierde, vijfde en zesde lid vervallen, onder vernummering van het zevende en
achtste lid tot het vierde en vijfde lid.
UU
Artikel 89b komt te luiden:
Artikel 89b. Verplichting tot waardeoverdracht voorafgaand aan de pensioendatum voor
premiepensioeninstellingen bij premie-uitkeringsregeling
1. De premiepensioeninstelling is verplicht op verzoek van de deelnemer of gewezen deelnemer
in de laatste vijftien jaar voor de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel
7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet de waarde van zijn pensioenaanspraken
welke voortvloeien uit een premie-uitkeringsregeling over te dragen aan een verzekeraar
voor een aanspraak op een vastgestelde uitkering vanaf de pensioendatum. Indien het
verzoek van de deelnemer of gewezen deelnemer tot waardeoverdracht partnerpensioen
betreft is voor de waardeoverdracht van dit partnerpensioen tevens vereist dat de
partner die begunstigde is voor het partnerpensioen met de waardeoverdracht instemt.
2. Artikel 89a, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
VV
Artikel 91 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid, onderdeel a, vervalt «schriftelijk».
2. Het derde, vierde, vijfde en zesde lid vervallen, onder vernummering van het zevende
en achtste lid tot het derde en vierde lid.
WW
In artikel 92 vervallen het derde, vierde en vijfde lid, onder vernummering van het
zesde en zevende lid tot het derde en vierde lid.
XX
In artikel 97, aanhef, wordt «een kapitaalregeling of een premieregeling» vervangen
door «een flexibele premieregeling of een premie-uitkeringsregeling» en wordt «aan
de in artikel 88 opgenomen voorwaarden» vervangen door «aan de in de artikelen 88,
89 of 89a opgenomen voorwaarden».
YY
Na artikel 107 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 107a. Fusie of splitsing beroepspensioenfonds
1. Een beroepspensioenfonds meldt een voorgenomen fusie of splitsing van het beroepspensioenfonds
uiterlijk drie maanden voor de beoogde datum van de fusie of splitsing aan de toezichthouder.
2. De toezichthouder kan tot die beoogde datum een verbod tot fusie of splitsing opleggen.
ZZ
Artikel 109a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «in overleg» vervangen door «na overleg».
2. In het tweede lid wordt «de doelstellingen, het ambitieniveau van de toeslagverlening
en de risicohouding,» vervangen door «de doelstellingen».
3. In het vierde lid wordt «met betrekking tot het eerste lid» vervangen door «met betrekking
tot dit artikel over onder meer de vastlegging van de doelstellingen en beleidsuitgangspunten
en het proces van opdrachtaanvaarding».
ZZa
Aan artikel 110d wordt een lid toegevoegd, luidende:
8. Indien een leeftijdscohort voorafgaand aan het vaststellen van de risicohouding ondervertegenwoordigd
is in het verantwoordingsorgaan, vraagt het beroepspensioenfonds bij het uitvragen
van de risicohouding de leden van dit leeftijdscohort actief zich aan te melden voor
het verantwoordingsorgaan.
AAA
Artikel 110e wordt als volgt gewijzigd:
0a. In het tweede lid wordt in de eerste zin na «beleidskeuzes voor de toekomst» ingevoegd
«waaronder de keuzes die van invloed zijn op de uitvoeringskosten» en wordt aan het
slot een zin toegevoegd, luidende: Het oordeel omvat in ieder geval een oordeel over
de gemaakte uitvoeringskosten.
1. In het derde lid, onderdeel h, wordt de puntkomma vervangen door «; en».
2. In het derde lid vervalt onder vervanging van «; en» in onderdeel i door een punt
onderdeel j.
BBB
De artikelen 116 en 117 vervallen.
CCC
Artikel 118 komt te luiden:
Artikel 118. Eisen vrijwillige premieregeling
Voor een vrijwillige pensioenregeling in de vorm van een premieregeling welke wordt
uitgevoerd door een beroepspensioenfonds geldt dat de premie voor de vrijwillige pensioenregeling
in enig jaar niet meer bedraagt dan een derde van de over dat jaar verschuldigde premie
voor de basispensioenregeling.
DDD
Aan artikel 119 wordt toegevoegd «, tenzij toepassing wordt gegeven aan artikel 145k,
zevende lid».
EEE
Artikel 123 vervalt.
FFF
Artikel 124 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift komt te luiden:
Artikel 124. Terugstorting
2. In het eerste lid, aanhef, vervalt «kan uitsluitend korting verlenen op de kostendekkende
premie of de gedempte premie en».
GGG
De artikelen 125 en 125a vervallen.
HHH
In artikel 129, tweede lid, wordt «onverwijld schriftelijk» vervangen door «onverwijld».
HHHa
In artikel 130, eerste lid, wordt in onderdeel a «; en» vervangen door een puntkomma,
wordt de punt aan het slot van onderdeel b vervangen door «; en» en wordt een onderdeel
toegevoegd, luidende:
c. de blootstelling aan beleggingsrisico is niet hoger dan 150%.
III
In artikel 132, eerste lid, wordt «Een beroepspensioenfonds stelt» vervangen door
«Voor zover van toepassing stelt een beroepspensioenfonds».
JJJ
Artikel 139 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, aanhef, wordt «ten behoeve van de berekeningen, bedoeld bij de
artikelen 121, 123, 132, 133, 134, 135 en 138,» vervangen door «ten behoeve van de
berekeningen noodzakelijk voor de uitvoering van een beroepspensioenregeling,».
2. Het derde lid komt te luiden:
3. Ten behoeve van de toetsing, bedoeld in het tweede lid, stelt Onze Minister een commissie
in met toepassing van artikel 6 van de Kaderwet adviescolleges. Onze Minister kan
tevens het oordeel van de commissie vragen over de toepassing van de rentetermijnstructuur
bij rentes met een lange looptijd.
3. Het vierde lid vervalt, onder vernummering van het vijfde lid tot het vierde lid.
KKK
Artikel 140 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «bepaalde» vervangen door «bepaalde en de wijze waarop uitvoering
wordt gegeven aan de regels ten aanzien van de solidariteitsreserve of de risicodelingsreserve,
de toedelingsregels, het projectierendement of de vaste daling en de risicohouding»
en vervalt de tweede zin.
2. In het tweede lid wordt, onder verlettering van de onderdelen a, b en c tot de onderdelen
b, c en d, een onderdeel ingevoegd, luidende:
a. een beschrijving van de wijze waarop het beroepspensioenfonds voorkomt dat de voor
pensioen bestemde vermogens, de solidariteitsreserve of de risicodelingsreserve negatief
kunnen worden;.
LLL
Artikel 142 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het derde lid komt te luiden:
3. De actuariële staten zijn gewaarmerkt door een bevoegd actuaris. Bij de actuariële
staten hoort een actuarieel verslag voorzien van een verklaring van een actuaris.
2. In het vierde lid wordt «derde lid, onderdeel h,» vervangen door «derde lid» en wordt
«de artikelen 121 tot en met 135» vervangen door «de artikelen 121 tot en met 135,
de correcte toepassing van de toedelingsregels en de regels ten aanzien van de risicohouding».
3. Het zesde lid komt te luiden:
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt bepaald welke staten worden
verstrekt en worden regels gesteld met betrekking tot de inhoud en de modellen van
de staten en de wijze, de periodiciteit en de termijnen van de verstrekking.
MMM
Na hoofdstuk 5 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:
Hoofdstuk 5A. Specifieke voorschriften tijdens transitieperiode
§ 5a.1 Toepassingsgebied en vaststelling scenario’s
Artikel 145a. Toepassingsgebied en vaststelling scenario’s
1. Dit hoofdstuk is van toepassing, indien:
a. op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen
een beroepspensioenregeling gold;
b. de beroepspensioenregeling wordt gewijzigd met als doel om te voldoen aan het nieuwe
kader zoals geïntroduceerd met de Wet toekomst pensioenen; en
c. er geen gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht, bedoeld in artikel 214d.
2. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de risico-neutrale
economische scenario’s die worden gebruikt bij de berekening van de transitie-effecten,
bedoeld in artikel 145d, vijfde lid, en de collectieve waardeoverdracht indien gebruik
wordt gemaakt van de vba-methode, bedoeld in artikel 145m. Voordat de voordracht van
de algemene maatregel van bestuur wordt gedaan vraagt Onze Minister het oordeel van
de commissie, bedoeld in artikel 139, derde lid. De voordracht voor deze algemene
maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan
beide Kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
3. Artikel 139, eerste lid, is van toepassing op de berekeningen, bedoeld in dit hoofdstuk
met uitzondering van de berekeningen waarvoor de risico-neutrale scenario’s worden
gebruikt, bedoeld in het tweede lid.
§ 5a.2 Mijlpalen
Artikel 145b. Mijlpalen in transitieperiode
1. Ten behoeve van de wijziging van de beroepspensioenregeling en de uitvoering daarvan
door een beroepspensioenfonds wordt voldaan aan de volgende mijlpalen:
a. de beroepspensioenvereniging zendt de gewijzigde beroepspensioenregeling en het transitieplan
aan het beroepspensioenfonds;
b. het beroepspensioenfonds dient het implementatieplan met inbegrip van het communicatieplan
in bij de toezichthouder.
2. Ten behoeve van de wijziging van de beroepspensioenregeling en de uitvoering daarvan
door een verzekeraar of premiepensioeninstelling wordt voldaan aan de volgende mijlpalen:
a. de beroepspensioenvereniging zendt de gewijzigde beroepspensioenregeling en het transitieplan
aan de verzekeraar of de premiepensioeninstelling;
b. de verzekeraar of premiepensioeninstelling dient het implementatieplan met inbegrip
van het communicatieplan in bij de toezichthouder.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld voor
de tijdstippen waarin voldaan is aan de mijlpalen.
§ 5a.3 Beroepspensioenregeling en transitieplan
Artikel 145c. Transitieplan
1. In het transitieplan legt de beroepspensioenvereniging de keuzes, overwegingen en
berekeningen die ten grondslag liggen aan de wijziging van de beroepspensioenregeling
en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten
schriftelijk vast, alsmede de verantwoording waarom sprake is van een evenwichtige
transitie.
2. Het transitieplan bevat in ieder geval de volgende onderdelen:
a. het karakter van de gewijzigde beroepspensioenregeling, bedoeld in artikel 28, tweede
lid;
b. de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten;
c. de effecten van de wijziging van de beroepspensioenregeling en de wijze waarop wordt
omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten voor deelnemers, gewezen
deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden berekend, op de wijze vastgelegd
in artikel 145d;
d. de gemaakte afspraken over compensatie;
e. indien afspraken zijn gemaakt over compensatie in de vorm van het toekennen van extra
pensioenaanspraken aan deelnemers, het financieringsplan voor deze compensatie waarbij
inzichtelijk wordt gemaakt in welke mate elke bron ingezet zal worden; en
f. voor zover van toepassing, de gemaakte afspraken over de initiële vulling van de solidariteitsreserve
of risicodelingsreserve.
3. De beroepspensioenvereniging zendt het transitieplan binnen twee weken na de afronding
aan de pensioenuitvoerder. De pensioenuitvoerder stelt het transitieplan op zijn website
beschikbaar voor de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner en pensioengerechtigde.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking
tot dit artikel.
Artikel 145d. Berekenen transitie-effecten
1. De transitie-effecten van de wijziging van de beroepspensioenregeling en de wijze
waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten worden
in ieder geval berekend door:
a. het netto profijt van het ongewijzigd voortzetten van de beroepspensioenregeling af
te zetten tegen het netto profijt van het wijzigen van de beroepspensioenregeling
en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten;
en
b. de pensioenverwachting bij ongewijzigd voortzetten van de beroepspensioenregeling
te vergelijken met de pensioenverwachting bij wijziging van de beroepspensioenregeling
en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten,
waarbij de pensioenverwachting, voor zover het ouderdomspensioen betreft, wordt weergegeven
op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch
scenario.
2. Het netto profijt is het verschil tussen de marktwaarde van de te verwachten pensioenuitkeringen
en de marktwaarde van de toekomstige premie-inleg.
3. In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, worden de effecten van de wijziging
van de beroepspensioenregeling en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken
en pensioenrechten berekend door het bruto profijt van het ongewijzigd voortzetten
van de beroepspensioenregeling af te zetten tegen het bruto profijt van het wijzigen
van de beroepspensioenregeling en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken
en pensioenrechten, indien:
a. de beroepspensioenregeling voor de wijziging het karakter heeft van een premieregeling
of een kapitaalregeling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, zoals dat artikel luidde
op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen;
b. de beroepspensioenregeling na de wijziging het karakter heeft van een premie-uitkeringsregeling;
en
c. geen gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht, bedoeld in artikel 214d.
4. Het bruto profijt is de contante waarde van de toekomstige premie-inleg.
5. De pensioenuitvoerder stelt op de website een kwalitatieve toelichting op de transitie-effecten
beschikbaar en verstrekt de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner en pensioengerechtigde
op verzoek een berekening van de transitie-effecten per leeftijdscohort.
6. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot
dit artikel.
7. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen kwantitatieve voorwaarden worden gesteld
met betrekking tot de transitie-effecten, bedoeld in het eerste en derde lid.
8. De voordracht voor een krachtens het zevende lid vast te stellen algemene maatregel
van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers
der Staten-Generaal is overgelegd.
Artikel 145e. Afspraken compensatie beroepspensioenregeling
1. Indien een beroepspensioenregeling afspraken bevat over compensatie in de vorm van
het toekennen van extra pensioenaanspraken, wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. de beroepsgenoot heeft recht op compensatie als voor het leeftijdscohort waartoe de
beroepsgenoot behoort compensatie is overeengekomen in de beroepspensioenregeling,
waarbij niet is vereist dat de beroepsgenoot bij aanvang van de compensatieperiode
reeds werkzaam was als beroepsgenoot;
b. de compensatie wordt tijdsevenredig aan de beroepsgenoot toegekend over de compensatieperiode,
die aanvangt op de ingangsdatum van de gewijzigde beroepspensioenregeling en uiterlijk
31 december 2036 eindigt; en
c. de compensatie is gefinancierd op het moment dat de compensatie onvoorwaardelijk wordt
toegekend.
2. In aanvulling op de artikelen 49, eerste lid, en 50, eerste lid, verstrekt de pensioenuitvoerder
voor zover van toepassing de deelnemer jaarlijks en bij beëindiging van de deelneming
informatie over de compensatieperiode en de mogelijke effecten voor compensatie bij
beëindiging van de deelneming en het aangaan van een nieuwe beroepspensioenregeling.
De pensioenuitvoerder stelt deze informatie tevens op zijn website beschikbaar voor
de deelnemer.
3. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de gewezen beroepsgenoot die
op grond van de beroepspensioenregeling recht heeft op premievrije voortzetting.
Artikel 145f. Hoorrecht vereniging van gewezen deelnemers of pensioengerechtigden
bij uitvoering door beroepspensioenfonds
1. Indien de beroepspensioenregeling is ondergebracht bij een beroepspensioenfonds stelt
de beroepspensioenvereniging, voor zover van toepassing, een vereniging van gewezen
deelnemers die aantoont een substantieel gedeelte van alle gewezen deelnemers van
het beroepspensioenfonds te vertegenwoordigen of een vereniging van pensioengerechtigden
die aantoont een substantieel gedeelte van alle pensioengerechtigden van het beroepspensioenfonds
te vertegenwoordigen in de gelegenheid een oordeel uit te spreken over het transitieplan.
Het oordeel wordt op een zodanig tijdstip gevraagd dat het van invloed kan zijn op
de inhoud van het transitieplan en de daarin verantwoorde keuzes. Indien een oordeel
gegeven wordt, geeft de beroepspensioenvereniging aan wat met het oordeel gedaan is.
2. Een beroepspensioenfonds is gehouden om op verzoek van gewezen deelnemers, pensioengerechtigden,
een vereniging van gewezen deelnemers of een vereniging van pensioengerechtigden mee
te werken aan de verstrekking van informatie aan de gewezen deelnemers of pensioengerechtigden
van het fonds over het voornemen tot oprichting, of over het bestaan, van een vereniging
van gewezen deelnemers of een vereniging van pensioengerechtigden.
3. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot
dit artikel over in ieder geval de voorwaarde dat een vereniging van gewezen deelnemers
dan wel vereniging van pensioengerechtigden een substantieel gedeelte van de gewezen
deelnemers respectievelijk pensioengerechtigden dient te vertegenwoordigen.
Artikel 145g. Transitiecommissie
1. Er is een onafhankelijke transitiecommissie.
2. De transitiecommissie heeft tot taak het bemiddelen tussen partijen die een beroepspensioenregeling
sluiten, indien deze partijen daartoe gezamenlijk een verzoek doen.
3. De transitiecommissie heeft tot taak het adviseren van partijen die een beroepspensioenregeling
sluiten, indien deze partijen daartoe gezamenlijk een verzoek doen en zij overeenkomen
zich te binden aan het advies van de transitiecommissie.
4. Bij of krachtens algemene maatregel worden nadere regels gesteld met betrekking tot
dit artikel, waarbij onder meer wordt geregeld voor welk tijdstippen een verzoek wordt
gedaan.
§ 5a.4 Taken en bevoegdheden pensioenuitvoerder en uitvoeringsovereenkomst
Artikel 145h. Implementatieplan
1. In het implementatieplan legt de pensioenuitvoerder schriftelijk vast op welke wijze
voorbereidingen worden getroffen voor de uitvoering van de gewijzigde beroepspensioenregeling
en invulling zal worden gegeven aan de uitvoering van de gewijzigde beroepspensioenregeling,
alsmede de wijze waarop zal worden omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten.
2. Het implementatieplan bevat in ieder geval de volgende onderdelen:
a. de technische uitvoerbaarheid van de beroepspensioenregeling;
b. de kosten die verband houden met de uitvoering van de beroepspensioenregeling;
c. de risico’s die verband houden met de uitvoering van de beroepspensioenregeling;
d. de risicobeheersmaatregelen die worden getroffen in verband met de uitvoering van
de beroepspensioenregeling;
e. de wijze waarop zal worden omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten;
f. de wijze waarop uitvoering zal worden gegeven aan de beroepspensioenregeling met inachtneming
van de toepasselijke wet- en regelgeving, waaronder de gelijkebehandelingswetgeving;
g. een communicatieplan; en
h. indien van toepassing, de effecten van het toepassen van het financieel toetsingskader
tijdens de transitie en van toeslagverlening tussen 1 juli 2022 en de aanvang van
de transitie op grond van de verwachting dat zal worden overgegaan tot een collectieve
waardeoverdracht als bedoeld in artikel 145l.
3. Indien het implementatieplan wordt opgesteld door een beroepspensioenfonds legt het
beroepspensioenfonds tevens vast, voor zover van toepassing, op welke wijze voorbereidingen
worden getroffen voor en invulling zal worden gegeven aan de uitvoering van een besluit
als bedoeld in artikel 145m.
4. De pensioenuitvoerder stelt per beroepspensioenregeling een implementatieplan op.
In afwijking van de eerste zin kan een implementatieplan zich uitstrekken tot meerdere
beroepspensioenregelingen, voor zover de pensioenregelingen:
a. bij uitvoering door een beroepspensioenfonds: behoren tot hetzelfde financieel geheel;
en
b. bij uitvoering door verzekeraars of premiepensioeninstellingen: dezelfde karakteristieken
hebben en gebaseerd zijn op hetzelfde producttype.
5. De pensioenuitvoerder dient het implementatieplan binnen twee weken na de afronding
in bij de toezichthouder en stelt het implementatieplan op zijn website beschikbaar
voor de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner en pensioengerechtigde.
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met
betrekking tot dit artikel.
Artikel 145i. Communicatieplan
1. In het communicatieplan, bedoeld in artikel 145h, tweede lid, onderdeel g, legt de
pensioenuitvoerder schriftelijk vast dat en op welke wijze de informatieverstrekking
aan deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden wordt
ingevuld, en gaat daarbij ten minste in op de voor deelnemers, gewezen deelnemers,
gewezen partners en pensioengerechtigden relevante gevolgen van de wijziging van de
beroepspensioenregeling en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken
en pensioenrechten.
2. Het communicatieplan bevat in ieder geval de wijze waarop deelnemers, gewezen deelnemers,
gewezen partners en pensioengerechtigden, voor zover van toepassing, worden geïnformeerd
over:
a. de hoogte van het reglementair te bereiken pensioen, de opgebouwde pensioenaanspraken
of het pensioenrecht met en zonder wijziging van de beroepspensioenregeling, waarbij
bij de informatie over de hoogte met wijziging van de beroepspensioenregeling rekening
is gehouden met de effecten van de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken
en pensioenrechten. Voor zover de informatie betrekking heeft op het reglementair
te bereiken ouderdomspensioen voor deelnemers of de opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen
voor gewezen deelnemers, wordt deze informatie tevens weergegeven op basis van een
pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch scenario; en
b. de mate waarin het verwacht scenario voor het reglementair te bereiken ouderdomspensioen
voor deelnemers of de opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen voor gewezen deelnemers
zich na ingang kan ontwikkelen op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht
scenario en een optimistisch scenario; en
c. indien afspraken zijn gemaakt over compensatie in de vorm van het toekennen van extra
pensioenaanspraken aan deelnemers, de inhoud van deze afspraken en het financieringsplan
voor de compensatie waarbij inzichtelijk wordt gemaakt in welke mate welke bron ingezet
zal worden.
3. De pensioenuitvoerder verstrekt de informatie aan deelnemers, gewezen deelnemers,
gewezen partners en pensioengerechtigden, bedoeld in het tweede lid, en de overige
relevante informatie bij de transitie, voorafgaand aan het tijdstip bedoeld in artikel
214g, tweede lid, op basis van een zo nauwkeurig mogelijke prognose en verstrekt na
dit tijdstip de informatie, bedoeld in het tweede lid, zoals die definitief is vastgesteld,
waarbij de pensioenuitvoerder de verschillen tussen de prognose en de vastgestelde
informatie toelicht.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met
betrekking tot dit artikel.
Artikel 145j. Afspraken compensatie uitvoeringsovereenkomst
In aanvulling op artikel 35 wordt in de uitvoeringsovereenkomst, voor zover overeengekomen,
een regeling opgenomen met betrekking tot de toekenning en financiering van de compensatie
aan deelnemers door het toekennen van extra pensioenaanspraken.
§ 5a.5 Bevoegdheid beroepspensioenfonds collectieve waardeoverdracht en aanwenden
vermogen
Artikel 145k. Standaard invaarpad
1. De wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten
als bedoeld in artikel 145c, tweede lid, onderdeel b, houdt voor beroepspensioenfondsen
in dat na de wijziging van de beroepspensioenregeling door collectieve waardeoverdracht
de waarde van de pensioenaanspraken en pensioenrechten wordt aangewend bij het beroepspensioenfonds
overeenkomstig de gewijzigde beroepspensioenregeling, tenzij dit onevenredig ongunstig
zou zijn voor deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden, pensioengerechtigden
of de beroepspensioenvereniging.
2. Het besluit van de beroepspensioenvereniging om het beroepspensioenfonds niet te
verzoeken over te gaan tot collectieve waardeoverdracht moet evenwichtig zijn en alle
relevante belangen moeten in acht zijn genomen. De onderbouwing van dit besluit wordt
opgenomen in het transitieplan.
3. Het beroepspensioenfonds meldt de beroepspensioenvereniging of de analyse en de onderbouwing
voor het afzien van collectieve waardeoverdracht wordt gedeeld en informeert het verantwoordingsorgaan
of de raad van toezicht hierover.
4. Indien de beroepspensioenvereniging een verzoek tot collectieve waardeoverdracht
doet, wijst het beroepspensioenfonds het verzoek van de beroepspensioenvereniging
alleen af indien:
a. sprake is van strijd met wettelijke voorschriften;
b. de effecten van de voorgenomen wijzigingen ten aanzien van het pensioen als geheel
tot onevenwichtig nadeel zou leiden voor deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden
of pensioengerechtigden; of
c. de waardeoverdracht niet uitvoerbaar is binnen de grenzen van een beheerste en integere
bedrijfsvoering.
5. Bij de collectieve waardeoverdracht, bedoeld in dit artikel, is, in afwijking van
artikel 91, artikel 145l van toepassing.
6. Indien de wijziging van de beroepspensioenregeling betekent dat een beroepspensioenfonds
overgaat van uitvoering van een beroepspensioenregeling die het karakter heeft van
een uitkeringsregeling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, zoals dat artikel luidde
op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen,
naar uitvoering van een flexibele premieregeling, legt het beroepspensioenfonds binnen
een jaar na de collectieve waardeoverdracht, bedoeld in artikel 145l, gepensioneerden
de keuze voor tussen een vastgestelde of variabele uitkering. In afwijking van artikel
81, derde lid, is artikel 88 van overeenkomstige toepassing. De artikelen 55a, 58a,
58b, 58c en 75b zijn van overeenkomstige toepassing.
7. Voor zover een beroepspensioenfonds niet overgaat tot een collectieve waardeoverdracht
als bedoeld in artikel 145l, worden de pensioenaanspraken en pensioenrechten die voortvloeien
uit de beroepspensioenregeling zoals die luidde voor de wijziging aangemerkt als een
te onderscheiden financieel geheel. Hetgeen bij of krachtens de artikelen 121, 124
tot en met 137, 138, voor zover het de haalbaarheidstoets betreft, 140, 142, 144 en
145 is bepaald, wordt toegepast per financieel geheel.
8. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met
betrekking tot dit artikel.
Artikel 145l. Interne collectieve waardeoverdracht beroepspensioenfondsen bij transitie
1. Een beroepspensioenfonds is op verzoek van de beroepspensioenvereniging bevoegd tot
collectieve waardeoverdracht indien de waardeoverdracht ertoe strekt in verband met
een wijziging van de beroepspensioenregeling de waarde van pensioenaanspraken of pensioenrechten
aan te wenden bij het beroepspensioenfonds overeenkomstig die gewijzigde beroepspensioenregeling.
2. Het voornemen tot waardeoverdracht wordt door het beroepspensioenfonds, onverwijld
nadat het besluit tot waardeoverdracht is genomen maar uiterlijk zes maanden voor
de beoogde datum van waardeoverdracht, elektronisch gemeld aan de toezichthouder.
De toezichthouder kan binnen die periode een verbod tot waardeoverdracht opleggen.
De toezichthouder kan de termijn van zes maanden gemotiveerd verlengen met maximaal
twee maal drie maanden. De toezichthouder richt een proces in voor de melding van
de interne collectieve waardeoverdracht en schrijft voor welke stukken daarvoor benodigd
zijn.
3. Het intern toezicht bij een beroepspensioenfonds houdt toezicht op de interne collectieve
waardeoverdracht met inbegrip van het aanwenden van het vermogen en legt hierover
verantwoording af in het bestuursverslag.
4. Het beroepspensioenfonds stelt het verantwoordingsorgaan in de gelegenheid advies
uit te brengen over de voorgenomen collectieve waardeoverdracht met inbegrip van het
aanwenden van het vermogen van het beroepspensioenfonds bij de waardeoverdracht. Ten
aanzien van dit advies zijn de artikelen 110e, vijfde, zesde en zevende lid, en 211a
van overeenkomstige toepassing.
5. Indien het verantwoordingsorgaan of een geleding binnen het verantwoordingsorgaan
negatief adviseert over de voorgenomen collectieve waardeoverdracht, informeert het
beroepspensioenfonds de beroepspensioenvereniging die het verzoek tot collectieve
waardeoverdracht heeft gedaan hierover en vraagt de beroepspensioenvereniging het
verzoek tot waardeoverdracht te heroverwegen met inachtneming van het advies van het
verantwoordingsorgaan of een geleding van het verantwoordingsorgaan. De beroepspensioenvereniging
onderbouwt het resultaat van de heroverweging.
6. Het beroepspensioenfonds heeft de goedkeuring nodig van de raad van toezicht voor
elk voorgenomen besluit met betrekking tot de collectieve waardeoverdracht met inbegrip
van het aanwenden van het vermogen bij de waardeoverdracht. Artikel 110a, vierde,
achtste en negende lid, is van overeenkomstige toepassing.
7. Bij de collectieve waardeoverdracht wordt de overdrachtswaarde door het beroepspensioenfonds
zodanig vastgesteld dat de voor mannen en vrouwen te verwerven pensioenrechten gelijk
zijn waarbij aan het vereiste van collectieve actuariële gelijkwaardigheid op basis
van dezelfde grondslagen wordt voldaan.
8. Elk beding strijdig met dit artikel is nietig.
9. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld
met betrekking tot dit artikel.
Artikel 145m. Omrekenmethoden en aanwenden vermogen beroepspensioenfonds
1. Voor de waardering van pensioenaanspraken en pensioenrechten bij een collectieve
waardeoverdracht als bedoeld in artikel 145l en het aanwenden van het vermogen maakt
een beroepspensioenfonds gebruik van de standaardmethode.
2. In afwijking van het eerste lid kan een beroepspensioenfonds gebruik maken van de
vba-methode indien deze methode beter de bijzondere kenmerken van de pensioenregeling
en het beroepspensioenfonds modelleert en het beroepspensioenfonds het toepassen van
de vba-methode onderbouwt in het implementatieplan.
3. Bij toepassing van de standaardmethode wordt voor de waardering van pensioenaanspraken
en pensioenrechten gebruik gemaakt van de standaardregel.
4. Bij toepassing van de vba-methode is per cohort de inclusieve marktwaarde van de
opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten na de collectieve waardeoverdracht
minimaal gelijk aan de inclusieve marktwaarde van de opgebouwde pensioenaanspraken
en pensioenrechten voor de collectieve waardeoverdracht.
5. Bij toepassing van de standaardmethode kan een beroepspensioenfonds na toepassing
van de standaardregel afwijken van de uitkomsten voor zover dit nodig is om gelijke
aanpassingen van pensioenuitkeringen mogelijk te maken en de verschuiving van vermogen
daarvoor binnen de groep pensioengerechtigden blijft.
6. Bij toepassing van de standaardmethode kan een beroepspensioenfonds met een dekkingsgraad
waarbij de technische voorzieningen voor meer dan 110% door waarden worden gedekt,
na toepassing van de standaardregel afwijken van de uitkomsten mits de waarde van
de pensioenaanspraak of het pensioenrecht van iedere deelnemer, gewezen deelnemer,
andere aanspraakgerechtigde of pensioengerechtigde tenminste 95% bedraagt van de uitkomst
van de standaardregel, na de initiële vulling van een solidariteitsreserve, een risicodelingsreserve
of een compensatiedepot. Bij dekkingsgraden tussen 105% en 110% mag 5% van het vermogen
verschoven worden, mits deze verschuiving bijdraagt aan de evenwichtigheid van de
transitie.
7. Een beroepspensioenfonds is bij de collectieve waardeoverdracht bevoegd om op verzoek
van de beroepspensioenvereniging het vermogen, met uitzondering van het minimaal vereist
eigen vermogen, van het beroepspensioenfonds aan te wenden voor de initiële vulling
van een solidariteitsreserve of risicodelingsreserve of de compensatie van deelnemers
door het toekennen van extra pensioenaanspraken, mits:
a. bij toepassing van de standaardmethode: voor de initiële vulling van een solidariteitsreserve
of risicodelingsreserve of de compensatie van deelnemers alleen het vermogen wordt
aangewend dat op het moment van de collectieve waardeoverdracht niet strekt ter dekking
van de technische voorzieningen;
b. bij toepassing van de vba-methode: voor het aanwenden van het vermogen ten behoeve
van de compensatie van deelnemers reeds zonder toedeling van de compensatie aan de
in het vierde lid genoemde voorwaarde is voldaan; en
c. voor zover het vermogen wordt aangewend voor de compensatie van deelnemers, de verdelingsregels
van het vermogen dat hiervoor wordt benut vastliggen.
8. Met inachtneming van het zevende lid, aanhef, kan, in afwijking van het zevende lid,
onderdeel a of b, een beroepspensioenfonds dat op het tijdstip van de collectieve
waardeoverdracht een dekkingsgraad heeft waarbij de technische voorzieningen voor
minder dan 105% door waarden worden gedekt, ten hoogste 5% van de waarde van de opgebouwde
pensioenaanspraken en pensioenrechten aanwenden voor de initiële vulling van een solidariteitsreserve
of risicodelingsreserve, de compensatie van deelnemers door het toekennen van extra
pensioenaanspraken of het toekennen van extra pensioenrechten aan pensioengerechtigden
tot maximaal hun technische voorziening mits:
a. de aanwending is opgenomen in het transitieplan, bedoeld in artikel 145c; en
b. het beroepspensioenfonds advies heeft verkregen van het verantwoordingsorgaan op grond
van artikel 145l, vierde lid.
9. Een beroepspensioenfonds kan na de collectieve waardeoverdracht een solidariteitsreserve
of risicodelingsreserve hebben die, in afwijking van de artikelen 28d of 28e, een
omvang heeft van meer dan 15% van het geheel voor pensioen gereserveerd vermogen of
kapitaal inclusief de solidariteitsreserve of risicodelingsreserve. Voor deze reserve
geldt de eis van de maximale omvang van 15% op 1 januari 2037 of zoveel eerder als
de omvang van de reserve maximaal 15% is gaan bedragen. Voor het uitdelen uit de reserve
boven de maximale omvang van 15% kan worden afgeweken van de artikelen 28d, derde
lid, of 28e, derde lid.
10. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met
betrekking tot dit artikel over in ieder geval de standaardmethode en de vba-methode.
Artikel 145n. Grenzen aanwenden vermogen bij collectieve waardeoverdracht
1. Een beroepspensioenfonds dat over wil gaan tot een collectieve waardeoverdracht als
bedoeld in artikel 145l en een dekkingsgraad heeft waarbij de technische voorzieningen
voor minder dan 90% door waarden worden gedekt, neemt tijdig maatregelen die ten tijde
van de collectieve waardeoverdracht in de technische voorzieningen zijn verwerkt en
doorgevoerd, waardoor de technische voorzieningen van het beroepspensioenfonds bij
de collectieve waardeoverdracht ten minste voor 90% door waarden zijn gedekt.
2. Zo nodig in afwijking van artikel 145m, derde en vierde lid, is bij een collectieve
waardeoverdracht als bedoeld in artikel 145l, de waarde van de pensioenaanspraak of
het pensioenrecht van iedere deelnemer, gewezen deelnemer, andere aanspraakgerechtigde
of pensioengerechtigde tenminste 95% van de uitkomst van de toepassing van de standaardregel,
tenzij de technische voorziening voor de pensioenaanspraak of het pensioenrecht van
de deelnemer, gewezen deelnemer, andere aanspraakgerechtigde of pensioengerechtigde
lager is, dan bedraagt de waarde tenminste de technische voorziening.
3. Indien bij een collectieve waardeoverdracht als bedoeld in artikel 145l de waarde
van de pensioenaanspraak of het pensioenrecht van een deelnemer, gewezen deelnemer,
andere aanspraakgerechtigde of pensioengerechtigde minder bedraagt dan de technische
voorziening, kan de waarde voor een andere deelnemer, gewezen deelnemer, aanspraakgerechtigde
of pensioengerechtigde niet meer bedragen dan de technische voorziening, tenzij het
meerdere een gevolg is van compensatie door het toekennen van extra pensioenaanspraken.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld
met betrekking tot dit artikel.
Artikel 145na. Ontheffing van regels invaren
1. De toezichthouder kan op aanvraag van een beroepspensioenfonds, geheel of gedeeltelijk,
ontheffing verlenen van het bij of krachtens de artikelen 145m, achtste lid, of 145n
bepaalde, indien het beroepspensioenfonds aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet
kan worden voldaan.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met
betrekking tot dit artikel.
§ 5a.6. Financieel toetsingskader beroepspensioenfondsen tijdens transitie
Artikel 145o. Financieel overbruggingsplan tijdens transitie
1. Een beroepspensioenfonds dat naar verwachting zal overgaan op een collectieve waardeoverdracht
als bedoeld in artikel 145l, kan in de periode tot die collectieve waardeoverdracht
plaatsvindt, in afwijking van de artikelen 133, 134, of 135, eerste en derde lid,
afzien van het jaarlijks indienen van een herstelplan en kan in plaats daarvan jaarlijks
een concreet en haalbaar overbruggingsplan indienen dat voldoet aan de daarvoor gestelde
voorwaarden.
2. In afwijking van het eerste lid kan een beroepspensioenfonds dat op 1 juli 2025 geen
implementatieplan heeft ingediend bij de toezichthouder geen overbruggingsplan indienen
voor de jaren 2025 en 2026.
3. In het overbruggingsplan beschrijft het beroepspensioenfonds de financiële situatie
van het beroepspensioenfonds in de periode tot het beroepspensioenfonds overgaat tot
collectieve waardeoverdracht maar uiterlijk op 1 januari 2027. Het uitgangspunt voor
de beschrijving is de dekkingsgraad van het beroepspensioenfonds op 31 december van
enig jaar.
4. Een beroepspensioenfonds:
a. onderbouwt in het overbruggingsplan:
1°. waarom het vanuit het belang van deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden
en pensioengerechtigden een overbruggingsplan indient;
2°. hoe de invaardekkingsgraad is vastgesteld;
3°. hoe de premiedekkingsgraad bijdraagt aan de financiële positie van het beroepspensioenfonds;
4°. hoe zal worden voldaan aan de vereisten van het minimaal vereist eigen vermogen en
het vereist eigen vermogen indien het beroepspensioenfonds niet of niet meer gebruik
maakt van de regeling voor overbruggingsplannen; en
5°. hoe het rekening heeft gehouden met generatie-effecten in termen van netto-profijt
die ontstaan door het indienen van een overbruggingsplan, waarbij deze onderbouwing
alleen wordt opgenomen in het eerste overbruggingsplan dat wordt ingediend voor het
implementatieplan is ingediend en vervolgens in het eerste overbruggingsplan nadat
het implementatieplan is ingediend; en
b. stelt informatie over het overbruggingsplan en de onderbouwing daarvan tijdig ter
beschikking van de deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en
pensioengerechtigden of verstrekt deze informatie tijdig.
5. Het beroepspensioenfonds stelt het verantwoordingsorgaan in de gelegenheid advies
uit te brengen over de vaststelling van het overbruggingsplan. Ten aanzien van dit
advies zijn de artikelen 110e, vijfde, zesde en zevende lid, en 211a van overeenkomstige
toepassing.
6. Voor de toepassing van artikel 135 telt de vaststelling van een beleidsdekkingsgraad
in de periode dat op grond van dit artikel geen herstelplan wordt ingediend mee voor
de bepaling hoe veel maal opeenvolgend sprake is van een beleidsdekkingsgraad onder
het minimaal vereist eigen vermogen.
7. Artikel 132, tweede lid, onderdeel a en b, is niet van toepassing zolang een beroepspensioenfonds
een overbruggingsplan indient. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden
nadere regels gesteld voor de toeslagverlening in die situatie.
8. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels worden gesteld met
betrekking tot de overbruggingsplannen.
Artikel 145p. Verdere uitwerking overbruggingsplannen
1. Een beroepspensioenfonds dat na een of meer jaren overbruggingsplannen te hebben
ingediend, in een jaar in plaats van een overbruggingsplan een herstelplan indient
bij toezichthouder, doet dit binnen drie maanden na de in het tweede lid, onderdeel
b of c, genoemde tijdstippen.
2. Het beroepspensioenfonds dient het overbruggingsplan ter instemming in bij de toezichthouder
nadat het beroepspensioenfonds de dekkingsgraad heeft vastgesteld op 31 december van
enig jaar. Indien een beroepspensioenfonds voor het jaar 2023 een overbruggingsplan
indient, terwijl het beroepspensioenfonds voor het jaar 2023 al een herstelplan heeft
waarmee de toezichthouder heeft ingestemd, vervangt dit overbruggingsplan als het
is vastgesteld het herstelplan. Het beroepspensioenfonds dient het overbruggingsplan
in:
a. in het jaar 2023: uiterlijk 1 september 2023;
b. in de jaren 2024 en 2025: uiterlijk 1 juli 2024 respectievelijk 2025; en
c. in het jaar 2026: uiterlijk 1 april 2026.
3. Het overbruggingsplan heeft steeds een looptijd tot het tijdstip waarop het beroepspensioenfonds
verwacht over te gaan tot collectieve waardeoverdracht maar uiterlijk 1 januari 2027.
4. Indien het beroepspensioenfonds op 31 december van enig jaar een dekkingsgraad heeft
waarbij de technische voorzieningen voor minder dan 90% door waarden worden gedekt,
neemt het binnen drie maanden na het tijdstip waarop het overbruggingsplan moet zijn
ingediend maatregelen waardoor de dekkingsgraad van het beroepspensioenfonds direct
zodanig wordt dat de technische voorzieningen voor 90% door waarden worden gedekt.
5. Indien een beroepspensioenfonds dat nog geen implementatieplan heeft ingediend een
dekkingsgraad heeft waarbij de technische voorzieningen voor minder dan 95% door waarden
worden gedekt, werkt het, eventueel in aanvulling op het vierde lid, in het overbruggingsplan
uit hoe het in de looptijd van het overbruggingsplan zal komen tot een invaardekkingsgraad
waarbij de technische voorzieningen minimaal voor 95% door waarden worden gedekt.
6. In de overbruggingsplannen die worden ingediend nadat het beroepspensioenfonds het
implementatieplan heeft ingediend werkt het beroepspensioenfonds, eventueel in aanvulling
op het vierde lid, onderbouwd uit hoe het zal komen tot een specifieke invaardekkingsgraad
voor het beroepspensioenfonds. De invaardekkingsgraad is de dekkingsgraad die een
beroepspensioenfonds nodig heeft om te komen tot een verantwoorde, uitlegbare en evenwichtige
overstap naar de uitvoering van de gewijzigde beroepspensioenregelingen en is een
financiële uitwerking van de besluitvorming over de gewijzigde beroepspensioenregelingen
en de compensatie.
7. Voor zover het bij de maatregelen die in het overbruggingsplan zijn opgenomen een
vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten betreft, worden deze voor zover
het betreft een vermindering die betrekking heeft op:
a. het vierde lid: direct in de technische voorzieningen verwerkt en direct ofwel in
beginsel evenredig gespreid in de tijd doorgevoerd gedurende maximaal de termijn die
wordt gebruikt voor het overbruggingsplan, waarbij de eerste termijn wordt doorgevoerd
in het jaar waarin het overbruggingsplan is ingediend;
b. het vijfde lid in het overbruggingsplan voor het jaar 2023 of 2024: evenredig gespreid
in de tijd gedurende maximaal de termijn die wordt gebruikt voor het overbruggingsplan,
waarbij de eerste termijn direct in de technische voorzieningen wordt verwerkt en
doorgevoerd in het jaar waarin het overbruggingsplan is ingediend; en
c. het zesde lid in de overbruggingsplannen voor de jaren 2024, 2025 of 2026: direct
in de technische voorzieningen verwerkt en direct doorgevoerd in het jaar waarin het
overbruggingsplan is ingediend.
§ 5a.7 Aanvullende maatregelen transitieperiode pensioenfondsen
Artikel 145q. Opschorting individuele waardeoverdracht
1. De in artikel 82 genoemde plicht tot waardeoverdracht geldt niet zolang:
a. bij het overdragende pensioenfonds geen waardeoverdracht als bedoeld in artikel 145l
heeft plaatsgevonden, maar bij het ontvangende pensioenfonds wel; of
b. bij het ontvangende pensioenfonds geen waardeoverdracht als bedoeld in artikel 145l
heeft plaatsgevonden, maar bij het overdragende pensioenfonds wel.
2. Het eerste lid, onderdeel a, is niet van toepassing indien het overdragende pensioenfonds
bij de opdrachtaanvaarding, bedoeld in artikel 109a, heeft aangegeven geen gebruik
te maken van de mogelijkheid tot waardeoverdracht als bedoeld in artikel 145l.
3. Het eerste lid, onderdeel b, is niet van toepassing indien het ontvangende pensioenfonds
bij de opdrachtaanvaarding, bedoeld in artikel 109a, heeft aangegeven geen gebruik
te maken van de mogelijkheid tot waardeoverdracht als bedoeld in artikel 145l.
4. De in artikel 82 genoemde plicht tot waardeoverdracht herleeft zodra zowel bij het
ontvangende als het overdragende pensioenfonds waardeoverdracht als bedoeld in artikel
145l heeft plaatsgevonden, dan wel indien er sprake is van een situatie als bedoeld
in het tweede of derde lid.
NNN
Artikel 146, tweede lid, komt te luiden:
2. Gedragstoezicht is toezicht gericht op de naleving van de normen ten aanzien van
voorlichting in ruime zin aan en zorgvuldige bejegening in ruime zin door pensioenuitvoerders
van deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners, andere aanspraakgerechtigden
en pensioengerechtigden en de normen ten aanzien van de advisering van de deelnemer
of gewezen deelnemer bij de uitvoering van premieregelingen met beleggingsvrijheid
waarbij de deelnemer of gewezen deelnemer de verantwoordelijkheid voor de beleggingen
heeft overgenomen.
OOO
In artikel 171, eerste lid, wordt «26, 35» vervangen door «26, 28a, 28b, 28c, 28d,
28e, 35», wordt «46 tot en met 59» vervangen door «46 tot en met 59c», wordt «62,
63, 63a» vervangen door «62, 62a, 63, 63a, 63b», wordt «91, tweede en achtste lid,
92, tweede en zevende lid»» vervangen door «91, tweede en vierde lid, 92, tweede en
vierde lid», wordt «107, 108» vervangen door «107, 107a, 108», wordt «116, 117, 118»
vervangen door «118» en wordt «123, 124» vervangen door «124, 145f, tweede lid, 145h,
145i, 145j, 145k, derde en vierde lid, 145l, tweede tot en met zevende en negende
lid, 145o, derde tot en met zesde lid, en 145p, tweede en vierde lid».».
OOOa
In artikel 214 vervalt het twaalfde lid, wordt het dertiende en veertiende lid vernummerd
tot het twaalfde en dertiende lid en wordt in het twaalfde lid (nieuw) «onderdelen
d en e» vervangen door «onderdelen e en f».
PPP
In artikel 214a, eerste lid, wordt «Artikel 66, zesde lid» vervangen door «Artikel
66, vijfde lid».
QQQ
Voor artikel 215 worden de volgende artikelen ingevoegd, luidende:
Artikel 214c. Overgangsrecht gelijke behandeling m/v
1. De artikelen 72, vierde en vijfde lid, 74, eerste lid, 78, achtste lid, 80, eerste
lid, onderdeel b, 89, eerste lid, onderdeel a, 89a, derde lid, 91, tweede lid, onderdeel
b, 92, tweede lid, onderdeel b, en 145l, zevende lid, zijn van toepassing op pensioenaanspraken
die vanaf 1 januari 2007 zijn opgebouwd.
2. De artikelen 72, vierde en vijfde lid, 74, eerste lid, 88, eerste lid, onderdeel
b, 89, eerste lid, onderdeel a, en 89a, derde lid, kunnen van toepassing zijn op pensioenaanspraken
die voor 1 januari 2007 zijn opgebouwd indien dit is overeengekomen in de beroepspensioenregeling.
3. Artikel 80a, vijfde lid, is van toepassing op pensioenaanspraken die zijn opgebouwd
vanaf 1 januari 2015 en kan van toepassing zijn op pensioenaanspraken die zijn opgebouwd
voor 1 januari 2015 indien dit in de beroepspensioenregeling is overeengekomen.
4. Voor de toepassing van de artikelen 91, 92 en 145l is op pensioenaanspraken die voor
de in het eerste lid genoemde datum zijn opgebouwd de eis van individuele actuariële
gelijkwaardigheid, bedoeld in artikel 82, vierde lid, van toepassing, tenzij in de
beroepspensioenregeling is overeengekomen dat de voorwaarden, bedoeld in de artikelen
91, tweede lid, onderdeel b, 92, tweede lid, onderdeel b, of 145l, zevende lid, van
toepassing zijn.
5. Voor zover het bij de toepassing van de artikelen 88, eerste lid, 89, eerste lid,
89a, eerste en tweede lid, 91, eerste lid, 92, eerste lid, of 145l, eerste lid, pensioenaanspraken
betreft die als gevolg van een premievrije voortzetting van die pensioenaanspraken
worden opgebouwd zijn de artikelen 88, eerste lid, onderdeel b, 89, eerste lid, onderdeel
a, 89a, derde lid, 91, tweede lid, onderdeel b, 92, tweede lid, onderdeel b, of 145l,
zevende lid, van toepassing indien het recht op die premievrije voortzetting is ontstaan
op of na 1 januari 2006.
Artikel 214ca. Overgangsrecht toetredingsleeftijd
Beroepsgenoten van 18 jaar of ouder die op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel
VII, onderdeel Fa, van de Wet toekomst pensioenen niet in de beroepspensioenregeling
deelnemen, omdat zij jonger zijn dan de op basis van de pensioenregeling gehanteerde
toetredingsleeftijd, verwerven pensioenaanspraken vanaf het tijdstip van inwerkingtreding
van artikel VII, onderdeel Fa, van de Wet toekomst pensioenen.
Artikel 214d. Overgangsrecht progressieve premie
1. In afwijking van artikel 23 mag de door of voor een deelnemer verschuldigde premie
tot het moment van beëindiging van de deelneming een met de leeftijd oplopend percentage
van het loon dat voor de pensioenberekening in aanmerking wordt genomen bedragen,
mits:
a. op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen
sprake was van een premieregeling met een met de leeftijd oplopend premiepercentage
of een uitkeringsregeling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, zoals dat artikel
luidde op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst
pensioenen, met een met de leeftijd oplopend premiepercentage ondergebracht bij een
verzekeraar;
b. de deelneming van de deelnemer reeds was aangevangen waarbij de deelnemer pensioenaanspraken
opbouwt, op de dag voordat voor nieuwe deelnemers een beroepspensioenregeling geldt
waarbij de premie conform artikel 23 voor alle deelnemers een gelijk percentage van
het loon dat voor de pensioenberekening in aanmerking wordt genomen bedraagt, doch
uiterlijk op 31 december 2026; en
c. de beroepspensioenregeling niet het karakter heeft van een solidaire premieregeling.
2. In aanvulling op de artikelen 49, eerste lid, en 50, eerste lid, verstrekt de pensioenuitvoerder
de deelnemer jaarlijks en bij beëindiging van de deelneming informatie over het hanteren
van een met de leeftijd oplopend premiepercentage en de mogelijke effecten bij beëindiging
van de deelneming en het aangaan van een nieuwe pensioenregeling. De pensioenuitvoerder
stelt deze informatie tevens op zijn website beschikbaar voor de deelnemer.
3. Indien op of na 1 januari 2027 de beroepspensioenregeling zodanig wordt gewijzigd
dat de door of voor een deelnemer verschuldigde premie niet langer een met de leeftijd
oplopend premiepercentage bedraagt maar een voor alle deelnemers gelijk premiepercentage
maakt de beroepspensioenvereniging de effecten van de wijziging van de beroepspensioenregeling
en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten
voor deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden per
leeftijdscohort inzichtelijk.
4. Indien de beroepspensioenregeling na de wijziging, bedoeld in het derde lid, het
karakter heeft van een solidaire premieregeling of een flexibele premieregeling met
risicodelingsreserve worden de effecten van de wijziging van de beroepspensioenregeling
en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten,
in ieder geval berekend door:
a. het netto profijt van het ongewijzigd voortzetten van de beroepspensioenregeling af
te zetten tegen het netto profijt van het wijzigen van de beroepspensioenregeling
en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten,
waarbij het netto profijt het verschil is tussen de marktwaarde van de te verwachten
pensioenuitkeringen en de marktwaarde van de toekomstige premie-inleg; en
b. de pensioenverwachting bij ongewijzigd voortzetten van de beroepspensioenregeling
te vergelijken met de pensioenverwachting bij wijziging van de beroepspensioenregeling
en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten,
waarbij de pensioenverwachting, voor zover het ouderdomspensioen betreft, wordt weergegeven
op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch
scenario.
5. Indien de beroepspensioenregeling na de wijziging, bedoeld in het derde lid, het
karakter heeft van een premie-uitkeringsregeling worden de effecten van de wijziging
van de beroepspensioenregeling en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken
en pensioenrechten, in ieder geval berekend door:
a. het bruto profijt van het ongewijzigd voortzetten van de beroepspensioenregeling af
te zetten tegen het bruto profijt van het wijzigen van de beroepspensioenregeling
en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten,
waarbij het bruto profijt de contante waarde van de toekomstige premie-inleg is; en
b. de pensioenverwachting bij ongewijzigd voortzetten van de beroepspensioenregeling
te vergelijken met de pensioenverwachting bij wijziging van de beroepspensioenregeling
en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten,
waarbij de pensioenverwachting, voor zover het ouderdomspensioen betreft, wordt weergegeven
op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch
scenario.
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met
betrekking tot dit artikel.
7. Artikel 145d, zevende en achtste lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 214e. Overgangsrecht nabestaandenpensioen
1. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder overgangstijdstip verstaan: het tijdstip
waarop de pensioenuitvoerder overgaat op uitvoering van een gewijzigde beroepspensioenregeling
om te voldoen aan de regels omtrent het nabestaandenpensioen zoals geïntroduceerd
met de Wet toekomst pensioenen maar uiterlijk 1 januari 2027.
2. Een persoon die vóór het overgangstijdstip kwalificeerde als partner zoals gedefinieerd
in artikel 1, eerste lid, zoals dat artikel luidde op de dag voor de datum van inwerkingtreding
van artikel VII, onderdeel A, van de Wet toekomst pensioenen, blijft als partner in
de zin van deze wet aangemerkt zo lang de betreffende relatie tussen de persoon en
de beroepsgenoot of gewezen beroepsgenoot wordt voortgezet.
3. Een persoon die voor het overgangstijdstip als partner aanspraakgerechtigde was voor
partnerpensioen op opbouwbasis blijft aanspraakgerechtigde voor de tot het overgangstijdstip
opgebouwde aanspraak op partnerpensioen, met inachtneming van artikel 68.
4. Een partner of gewezen partner in de zin van de beroepspensioenregeling komt niet
in aanmerking voor een partnerpensioen of, zo nodig in afwijking van artikel 68, een
bijzonder partnerpensioen op basis van partnerpensioen dat is opgebouwd voor het overgangstijdstip
in een pensioenregeling zonder partnerpensioen voor partners in de zin van de beroepspensioenregeling
of in een beroepspensioenregeling met een partnerbegrip waaraan deze partner of gewezen
partner niet voldeed of zou hebben voldaan.
5. Artikel 32, eerste lid, onderdeel d, is niet van toepassing op een wezenpensioen
waarvan de ingangsdatum ligt voor het overgangstijdstip of dat is opgebouwd voor dat
tijdstip.
6. Artikel 66, vierde lid, zoals dat komt te luiden na de inwerkingtreding van artikel
VII, onderdeel GG, onder 4, van de Wet toekomst pensioenen en artikel 73a zijn van
toepassing indien het einde van de deelneming ligt vanaf het overgangstijdstip.
7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld
met betrekking tot dit artikel.
Artikel 214f. Overgangsrecht premievrije voorzetting bij gesloten beroepspensioenfonds
1. In afwijking van artikel 28 kan opbouw van pensioenaanspraken op grond van een uitkeringsregeling
als bedoeld in artikel 1, eerste lid, zoals dat artikel luidde op de dag voorafgaand
aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen, ook vanaf het
tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen worden voortgezet indien:
a. de uitkeringsregeling wordt uitgevoerd door een beroepspensioenfonds dat een beëindigde
beroepspensioenregeling uitvoert en de beroepspensioenvereniging heeft opgehouden
te bestaan;
b. het pensioenaanspraken voor ouderdomspensioen betreft die als gevolg van een premievrije
voortzetting van die pensioenaanspraken worden opgebouwd;
c. het recht op de premievrije voortzetting is ontstaan voorafgaand aan het tijdstip
van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen.
2. Indien sprake is van premievrije voortzetting in de omstandigheden, bedoeld in het
eerste lid, kan, in afwijking van artikel 32 en artikel 214e, de regeling van het
nabestaandenpensioen ongewijzigd worden voortgezet.
Artikel 214fa. Overgangsrecht premievrije voorzetting verzekeraar
1. Indien het verwerven van pensioenaanspraken op grond van een uitkeringsregeling,
kapitaalregeling of premieregeling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, zoals dat
artikel luidde op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de
Wet toekomst pensioenen, wordt uitgevoerd door een verzekeraar, dan kan de verwerving
vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen worden voortgezet
indien voldaan wordt aan de voorwaarden uit het tweede lid. Bij toepassing van de
eerste zin kan van artikel 28 worden afgeweken.
2. Het verwerven van pensioenaanspraken, bedoeld in het eerste lid, kan worden voortgezet
indien:
a. de pensioenaanspraken worden verworven als gevolg van premievrije voortzetting vanwege
arbeidsongeschiktheid van de beroepsgenoot of gewezen beroepsgenoot, waarop recht
bestaat nadat de arbeidsongeschiktheid 104 weken heeft geduurd of, indien er sprake
is van een beroepsgenoot in loondienst, waarop recht bestaat na afloop van de periode,
bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Ziektewet of, indien de beroepsgenoot of
gewezen beroepsgenoot een uitkering uit hoofde van de Ziektewet ontvangt, na afloop
van de periode, bedoeld in artikel 29, vijfde en tiende lid, van de Ziektewet; en
b. het recht op premievrije voortzetting vanwege arbeidsongeschiktheid is ingegaan:
1°. voor het tijdstip dat de verzekeraar overgaat op uitvoering van een gewijzigde beroepspensioenregeling
als bedoeld in artikel 214g; of
2°. nadat de deelneming vanwege een individuele beëindiging van de deelneming voor afloop
van de periode, bedoeld in onderdeel a, is beëindigd waarbij op het moment van einde
deelneming de verzekeraar nog niet is overgegaan op uitvoering van een gewijzigde
beroepspensioenregeling als bedoeld in artikel 214g en het recht op premievrije voortzetting
uiterlijk op 31 december 2028 is ontstaan.
3. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op de opbouw van pensioenaanspraken
in een premieregeling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, zoals dat artikel luidde
op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen,
uitgevoerd door een premiepensioeninstelling waarbij premievrije voortzetting van
deze opbouw vanwege arbeidsongeschiktheid van de beroepsgenoot of gewezen beroepsgenoot
is verzekerd bij een verzekeraar. Bij deze verzekerde premievrije voortzetting voldoet
de verzekeraar de verschuldigde premie aan de premiepensioeninstelling indien voldaan
wordt aan de voorwaarden, bedoeld in het tweede lid.
Artikel 214fb. Overgangsrecht vrijwillige voortzetting
In afwijking van artikel 65, tweede lid, geldt een termijn van vijftien jaar, voor
de deelnemer die gewezen beroepsgenoot is geworden voor het tijdstip van inwerkingtreding
van de Wet toekomst pensioenen, en die gedurende die termijn winst uit onderneming
geniet als bedoeld in artikel 3.8 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
Artikel 214g. Overgangsrecht Wet toekomst pensioenen
1. De Wet verplichte beroepspensioenregeling, zoals die luidde op de dag voor het tijdstip
van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen, blijft van toepassing tot het
tijdstip dat de pensioenuitvoerder overgaat op uitvoering van een gewijzigde beroepspensioenregeling,
maar uiterlijk tot 1 januari 2027. In afwijking van de vorige zin zijn vanaf het tijdstip
van inwerkingtreding van artikel VII, onderdelen A, Fa, Fb, X, Y, Z, AA, BB, CC, FFa,
YY, ZZ, ZZa, AAA, JJJ, MMM, NNN, OOO en QQQ van de Wet toekomst pensioenen van toepassing:
a. de artikelen 1, voor zover relevant voor de in dit lid genoemde artikelen en het genoemde
hoofdstuk, 22, 59, 59a, 59b, 59c, 60, 61, 62, 62a, 65, 107a, 109a, 110d, 110e, voor
zover het betreft de bevoegdheid een oordeel te geven over de keuzes die van invloed
zijn op de uitvoeringskosten en het oordeel dat de gemaakte uitvoeringskosten bevat,
139, 214c, voor zover het betreft het overgangsrecht voor artikel 145l, 146, 171,
voor zover relevant voor de in dit lid genoemde artikelen en het genoemde hoofdstuk,
241ca, 214d, 214e, 214f, 214fa en 214fb en dit artikel; en
b. hoofdstuk 5a.
2. De pensioenuitvoerder vermeldt het tijdstip van overgang op uitvoering van een gewijzigde
beroepspensioenregeling op zijn website en meldt het aan de toezichthouder.
3. Bij uitvoering van een beroepspensioenregeling waarop de Nederlandse sociale en arbeidswetgeving
van toepassing is door een pensioeninstelling uit een andere lidstaat, is het eerste
lid van overeenkomstige toepassing voor zover het de Nederlandse sociale en arbeidswetgeving
betreft en is het tweede lid van overeenkomstige toepassing voor zover het betreft
de vermelding van het tijdstip van overgang op de website.
ARTIKEL VIII WET PRIVATISERING ABP
In artikel 21, vierde lid, van de Wet privatisering ABP wordt «de artikelen 5, 6,
7, 8, 14» vervangen door «de artikelen 5, 6, 7, 14» en wordt «en 39, zesde en zevende
lid,» vervangen door «, 39, zesde lid en 39a».
ARTIKEL IX WET TEMPORISERING VERHOGING AOW-LEEFTIJD
Artikel II, onderdelen B, C, E en F, van de Wet temporisering verhoging AOW-leeftijd
vervalt.
ARTIKEL X WET VERHOGING AOW- EN PENSIOENRICHTLEEFTIJD
Artikel IV, onderdeel Y, van de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd vervalt.
ARTIKEL XI WET OP HET NOTARISAMBT
Artikel 113a van de Wet op het notarisambt wordt als volgt gewijzigd:
1. In het vierde lid wordt «4 tot en met 8» gewijzigd in «4 tot en met 7» en wordt «17
tot en met 21 en 25» vervangen door «17 tot en met 21, 25 en 39a».
2. In het vijfde lid wordt «artikel 8, eerste lid, van de Wet verplichte deelneming
in een bedrijfstakpensioenfonds 2000» vervangen door «artikel 17 van de Pensioenwet».
ARTIKEL XII ALGEMENE PENSIOENWET POLITIEKE AMBTSDRAGERS
De Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 1, eerste lid, onderdeel d, wordt onder vervanging van de punt aan het
slot door een komma toegevoegd «zoals dat artikel luidde op de dag voorafgaand aan
het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen.».
B
Aan artikel 13, vijfde lid, wordt onder vervanging van de punt aan het slot door een
komma toegevoegd «zoals dat artikel luidde op de dag voorafgaand aan het tijdstip
van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen.».
C
In artikel 13d, eerste lid, wordt na «artikel 18a, zevende lid, van de Wet op de loonbelasting
1964» ingevoegd «, zoals dat artikel luidde op de dag voorafgaand aan het tijdstip
van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen,».
D
In artikel 14, derde lid, wordt na «Wet op de loonbelasting 1964» ingevoegd «,z oals
deze luidde op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet
toekomst pensioenen,».
E
In artikel 45a, tweede lid, wordt na «Wet op de loonbelasting 1964» ingevoegd «, zoals
deze luidde op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet
toekomst pensioenen,».
F
[vervallen]
G
[vervallen]
H
In artikel 165, wordt na «jaren» ingevoegd «tot en met de dag voorafgaand aan het
tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen».
ARTIKEL XIIA ALGEMENE WET BESTUURSRECHT
In artikel 1 van bijlage 2 bij de Algemene wet bestuursrecht worden in de alfabetische
volgorde ingevoegd:
Pensioenwet:
de artikelen 150m, tweede lid, 150oa, eerste lid, en 150q, tweede lid, voor zover
het beroep niet wordt ingesteld door het pensioenfonds
Wet verplichte beroepspensioenregeling:
de artikelen 145l, tweede lid, 145na, eerste lid, en 145p, tweede lid, voor zover
het beroep niet wordt ingesteld door het beroepspensioenfonds.
ARTIKEL XIIB BURGERLIJK WETBOEK
Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 626, tweede lid, wordt «de termijn waarover het loon is berekend,» vervangen
door «de termijn waarover het loon is berekend, of er binnen deze termijn wel of geen
ouderdomspensioen in de zin van de Pensioenwet is opgebouwd,».
ARTIKEL XIII SAMENLOOP MET WET AANPASSING APPA EN ENKELE ANDERE WETTEN 2021
1. Indien artikel I, onderdeel DDDD, van de Wet aanpassing Appa en enkele andere wetten
2021 eerder in werking treedt of is getreden dan artikel XI, wordt in het kopje van
artikel XI en in de aanhef van dat artikel voor «Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers»
steeds gelezen «Algemene pensioen- en uitkeringswet 2021».
2. Indien artikel I, onderdelen N, QQ, EEE en CCCC, van de Wet aanpassing Appa en enkele
andere wetten 2021 eerder in werking treedt of is getreden dan artikel XI, vervallen
de onderdelen C, E, F en G van artikel XI, onder verlettering van de onderdelen D
en H tot de onderdelen C en D.
ARTIKEL XIIIA SAMENLOOP VAN WETTEN DIE WIJZINGEN AANBRENGEN IN EEN OF MEER BELASTINGWETTEN
Ingeval de samenloop van wetten die in 2022 of 2023 in het Staatsblad zijn of worden
gepubliceerd en wijzigingen aanbrengen in een of meer belastingwetten, niet of niet
juist is geregeld, of indien als gevolg van die samenloop onjuistheden ontstaan in
de aanduiding van artikelen, artikelonderdelen, verwijzingen en dergelijke in de desbetreffende
wetten, kunnen die wetten op dit punt bij ministeriële regeling worden gewijzigd.
ARTIKEL XIIIB ZORGPLICHT MINISTER
Onze Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen draagt er zorg voor dat
per 1 januari 2028 het aantal werknemers dat geen deelnemer als bedoeld in artikel
1 van de Pensioenwet of artikel 1, eerste lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling
is, met vijftig procent is gereduceerd ten opzichte van het aantal in 2019.
ARTIKEL XIV MONITORING EN EVALUATIE
1. Onze Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen zendt aan de Staten-Generaal
een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk:
a. binnen vijf jaar na inwerkingtreding van deze wet, voor zover het betreft de voorschriften
tijdens de transitieperiode, bedoeld in hoofdstuk 6b van de Pensioenwet en hoofdstuk
5a van de Wet verplichte beroepspensioenregeling en de geschilleninstantie, bedoeld
in artikel 48c van de Pensioenwet en artikel 59c van de Wet verplichte beroepspensioenregeling;
b. binnen vier jaar na het einde van de transitieperiode, waarbij in het bijzonder aandacht
zal worden besteed aan het kader voor de pensioenovereenkomsten, de wijzigingen ten
aanzien van het nabestaandenpensioen en het fiscale kader waaronder ook het harmoniseren
van het fiscale kader van de tweede en derde pensioenpijler;
c. in het jaar 2038, voor zover het betreft het overgangsrecht voor de progressieve premie
in artikel 220e van de Pensioenwet en artikel 214e van de Wet verplichte beroepspensioenregeling;
en
d. voor zover het de zorgplicht, bedoeld in artikel XIIIB van deze wet, betreft op de
volgende data:
1°. 1 oktober 2023;
2°. 1 oktober 2025;
3°. 1 oktober 2027; en
4°. 1 oktober 2028,
waarbij tevens telkens een door het CBS, als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van
de Wet op het Centraal bureau voor de statistiek, aan het einde van het voorgaande
kalenderjaar vastgestelde omvang van het aantal werknemers dat geen deelnemer is als
bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet of artikel 1, eerste lid, van de Wet verplichte
beroepspensioenregeling, wordt meegezonden.
2. Onze Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen monitort en zendt aan
de Staten-Generaal tijdens de transitieperiode, bedoeld in hoofdstuk 6b van de Pensioenwet
en hoofdstuk 5a van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, tenminste jaarlijks
ten aanzien van onderdeel a en ten minste periodiek ten aanzien van onderdeel b, een
verslag over de volgende punten met als doel tijdig knelpunten met betrekking tot
de voortgang van de transitie te kunnen identificeren en voor zover nodig aanvullende
maatregelen te kunnen nemen:
a. het transitiebeeld op hoofdlijnen:
1°. de voortgang van de besluitvorming en implementatie, waaronder de voortgang van de
interne collectieve waardeoverdracht, bedoeld in artikel 150m van de Pensioenwet en
artikel 145l van de Wet verplichte beroepspensioenregeling;
2°. de transitiekeuzes die zijn gemaakt, waaronder de premiehoogte, de stabiliteit van
de uitkering, de hoogte van de premie voor en dekking van het nabestaandenpensioen
en de compensatieregeling; en
3°. de ervaringen met de transitie en het nieuwe stelsel van belanghebbenden bij de pensioenregeling,
werkgevers, de partijen die de wijziging van de pensioenregeling overeenkomen of zijn
overeengekomen, toezichthouders en pensioenuitvoerders; en
b. de doelstellingen:
1°. eerder perspectief op een koopkrachtig pensioen;
2°. het pensioen wordt transparanter en persoonlijker; en
3°. het pensioenstelsel sluit beter aan bij de ontwikkelingen in de maatschappij en op
de arbeidsmarkt.
ARTIKEL XV INWERKINGTREDING
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat
voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld,
waarbij artikel II, onderdelen E en I, kunnen terugwerken tot en met een in dat besluit
te bepalen tijdstip en met dien verstande dat artikel I, onderdelen Ca, H, eerste
en derde onderdeel en UUU, voor zover het betreft artikel 220ca en artikel VII, onderdeel
Fa en onderdeel QQQ, voor zover het betreft artikel 214ca, in werking treden met ingang
van 1 januari 2024.
ARTIKEL XVI CITEERTITEL
Deze wet wordt aangehaald als: Wet toekomst pensioenen.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries,
autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering
de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen,
De Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst,
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.