Nota van wijziging : Nota van wijziging
36 194 Wijziging van de Wet publieke gezondheid in verband met de bestrijding van een epidemie van infectieziekten behorend tot groep A1, of een directe dreiging daarvan
Nr. 9 NOTA VAN WIJZIGING
Ontvangen 30 november 2022
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel I, onderdeel B, wordt als volgt gewijzigd:
1. De eerste zin van het voorgestelde artikel 6, vijfde lid, komt te luiden:
Indien de bestrijding van de epidemie van een infectieziekte behorend tot groep A1
of een directe dreiging daarvan, gelet op de mate van beheersing, niet vereist dat
de uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in het vierde lid, laatste zin, plaatsvindt
door de voorzitter van de veiligheidsregio, komen die bevoegdheden na een besluit
als bedoeld in het zesde lid en zolang een besluit als bedoeld in het zevende lid
niet is genomen, bij uitsluiting toe aan de burgemeester.
2. In de tweede zin van het voorgestelde artikel 6, vijfde lid, vervalt «en artikel
176 van de Gemeentewet».
3. In het voorgestelde zesde lid wordt «of naar verwachting sprake is van gevolgen
van slechts plaatselijke betekenis als bedoeld in het vijfde lid» vervangen door «of
sprake is van een situatie als bedoeld in het vijfde lid».
B
In artikel I wordt na onderdeel C een onderdeel ingevoegd, luidende:
Ca
In artikel 7, eerste lid, wordt «artikel 6, vierde lid» vervangen door «artikel 6,
vierde en vijfde lid».
C
In artikel I, onderdeel F, wordt in het voorgestelde artikel 20b, derde lid, de zinsnede
«een voorstel van wet ter tot incorporatie» vervangen door «een voorstel van wet tot
incorporatie».
D
Artikel I, onderdeel H, wordt als volgt gewijzigd:
1. Het voorgestelde artikel 58b komt te luiden:
Artikel 58b. Doel, noodzaak, geschiktheid, proportionaliteit en subsidiariteit
De bij of krachtens paragraaf 8 van dit hoofdstuk toegekende bevoegdheden worden,
voor zover krachtens artikel 20 of 20a in werking gesteld, slechts toegepast voor
de bestrijding van een epidemie van een infectieziekte behorend tot groep A1 of een
directe dreiging daarvan en voor zover:
a. de bedreiging van de volksgezondheid dusdanig ernstig is dat afwending van die
dreiging noodzakelijk is;
b. de toepassing van de bevoegdheden gezien de aard van de infectieziekte geschikt
is voor afwending van de dreiging;
c. de gevolgen voor de vrije uitoefening van grondrechten en het maatschappelijk welzijn
in redelijke verhouding staan tot de gevolgen die zouden intreden indien de bevoegdheden
niet worden toegepast; en
d. geen alternatieven beschikbaar zijn waarmee hetzelfde doel kan worden bereikt en
die minder ingrijpend zouden zijn voor de vrije uitoefening van grondrechten en het
maatschappelijk welzijn.
In het derde en vijfde lid van het voorgestelde artikel 58c wordt «niet langer noodzakelijk
of proportioneel is voor het in artikel 58b, aanhef, genoemde doel» telkens vervangen
door «niet langer voldoet aan één van de onderdelen van artikel 58b».
2. Het voorgestelde artikel 58n, vijfde lid, wordt als volgt gewijzigd:
a. De aanhef komt te luiden: Toepassing van een bevoegdheid als bedoeld in het tweede
of vierde lid houdt in ieder geval geen beperking in van de toegang:
b. In onderdeel a vervalt «belemmeringen voor de toegang» en in de onderdelen b tot
en met e vervalt telkens «toegang».
c. In onderdeel d wordt «en advocaten» vervangen door «, advocaten» en wordt aan het
slot toegevoegd «en vertrouwenspersonen als bedoeld in de Jeugdwet».
3. Aan het eerste lid van het voorgestelde artikel 58r wordt een zin toegevoegd, luidende:
Hierbij kan onderscheid worden gemaakt tussen de aangewezen gebieden.
4. De tweede zin van het voorgestelde artikel 58y, eerste lid, komt te luiden: Daarin
worden de beide Kamers tevens geïnformeerd over de monitoring van de effecten van
de maatregelen in de praktijk en over de verwachtingen ten aanzien van het voortduren
van de maatregelen.
E
Na artikel VIII wordt een artikel ingevoegd, luidende:
ARTIKEL VIIIA Justitiële documentatie noodverordeningen en Tijdelijke wet maatregelen
covid-19 in Caribisch Nederland
1. In afwijking van artikel 11, aanhef en onder a en c, van de Wet op de justitiële
documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag BES wordt een strafkaart zo
snel mogelijk na de inwerkingtreding van deze wet vernietigd, voor zover de strafkaart
betrekking heeft op een zaak waarin betaling van een geldsom als voorwaarde is gesteld
ter voorkoming van de strafvervolging of waarin een geldboete is opgelegd voor overtreding
van:
a. een op grond van artikel 179 van de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius
en Saba vastgesteld algemeen verbindend voorschrift ter bestrijding van de epidemie
van covid-19, of een directe dreiging daarvan;
b. het bepaalde bij of krachtens de artikelen 58f, eerste lid, 58g, eerste lid, 58re,
eerste of achtste lid, onder d, of 58rf, vierde lid, van de Wet publieke gezondheid,
zoals deze luidden tot en met 19 mei 2022.
2. In afwijking van artikel 22 van de Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen
omtrent het gedrag BES worden de in artikel 68bis van de Wet publieke gezondheid,
zoals dit luidde tot en met 19 mei 2022, strafbaar gestelde feiten niet betrokken
bij het onderzoek naar het gedrag van de betrokkene als bedoeld in artikel 15, derde
lid, eerste zin, van de Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent
het gedrag BES.
Toelichting
Deze nota van wijziging strekt er allereerst toe de voorgestelde artikelen 6, 7, 58b
en 58n van de Wet publieke gezondheid te verduidelijken. Vanwege de herformulering
van artikel 58b wordt ook artikel 58c redactioneel aangepast en in artikel 20b wordt
een schrijffout hersteld. Daarnaast wordt in de bepaling met betrekking tot de thuisquarantaineplicht
expliciet gemaakt dat onderscheid tussen aangewezen gebieden gemaakt kan worden en
wordt een bepaling ten behoeve van de monitoring van de effecten van maatregelen opgenomen.
Tot slot wordt een herstelartikel toegevoegd dat betrekking heeft op justitiële documentatie
en verklaringen omtrent het gedrag in verband met vroegere covid-19-overtredingen
in Caribisch Nederland.
Deze wijzigingen worden hieronder per onderdeel toegelicht.
Onderdeel A
Naar aanleiding van verscheidende vragen van de Kamer over de bevoegdheidsverdeling
bij de uitvoering van collectieve maatregelen is het wettelijk criterium voor de overgang
van bevoegdheden van de voorzitter veiligheidsregio naar de burgemeester en vice versa,
zoals opgenomen in het eerder voorgestelde artikel 6, vijfde lid, verduidelijkt. Daarnaast
vervalt in de tweede zin van artikel 6, vijfde lid «en artikel 176 van de Gemeentewet».
Deze uitzondering wekte onbedoeld de indruk dat de voorzitter veiligheidsregio in
de beheerfase een noodverordening zou kunnen afkondigen, in plaats van de burgemeester.
Hieronder volgt een nadere toelichting op deze aanpassingen.
Aanpassen wettelijk criterium
In het eerder voorgestelde artikel 6, vijfde lid, luidde het materiële criterium voor
het nemen van een besluit tot het overgaan van de bevoegdheden naar de burgemeester
dat «de uitoefening van de bevoegdheden [...] naar verwachting slechts gevolgen van
plaatselijke betekenis heeft». Met deze nota van wijziging wordt dit vervangen door
het criterium dat «de bestrijding van de epidemie van een infectieziekte behorend
tot groep A1 of een directe dreiging daarvan, gelet op de mate van beheersing, niet
vereist dat de uitoefening van de bevoegdheden [...] plaatsvindt door de voorzitter
van de veiligheidsregio». Met dit criterium wordt beoogd om beter aan te sluiten bij
de kenmerkende aspecten van de acute en de beheerfase van de bestrijding die in de
Memorie van Toelichting zijn toegelicht. De aanpassing van het eerder genoemde wettelijke
criterium heeft dan ook geen gevolgen voor de betekenis van de acute en de beheerfase.
In de praktijk zal de vraag of er sprake is van de acute fase of de beheerfase een
bestuurlijke afweging zijn die zich niet door middel van harde criteria laat vastleggen.
Hiertoe wordt besloten door de Minister van VWS, in overeenstemming met de Minister
van JenV en de Minister van BZK, na overleg met de voorzitter van de betrokken veiligheidsregio.
Dit overleg wordt door de voorzitter veiligheidsregio in nauwe afstemming met de betrokken
gemeenten voorbereid. Hiermee wordt procedureel geborgd dat de relevante partijen
worden betrokken bij deze bestuurlijke afweging. Verder zijn er enkele aspecten geïdentificeerd
die een rol kunnen spelen bij de beoordeling of er nog steeds sprake is van een acute
fase of een beheerfase.
De acute fase is aan een aantal aspecten te herkennen. Zo is er veel onbekendheid
met de infectieziekte, zijn de effecten van de infectieziekte moeilijk in te schatten,
is er (nog) weinig kennis over de infectieziekte voorhanden en bestaat er zowel onduidelijkheid
over de benodigde aanpak om deze infectieziekte te bestrijden als de maatschappelijke
impact hiervan. Daardoor is het noodzakelijk dat de uitvoering van taken en bevoegdheden,
met het oog op de slagvaardigheid, zo gecoördineerd mogelijk op regionaal niveau plaatsvindt.
Uniformiteit in handelen en een snelle informatie-uitwisseling zijn van essentieel
belang. In deze fase is derhalve de voorzitter van de veiligheidsregio bevoegd.
De beheerfase kenmerkt zich door meer duidelijkheid en overzicht over de (dreigende)
epidemie van een infectieziekte behorend tot groep A1, oftewel meer duidelijkheid
over de effecten van de infectieziekte en meer kennis over de infectieziekte, de bestrijding
daarvan en de maatschappelijke impact hiervan. Hierdoor is in deze crisisfase meer
ruimte voor een lokale aanpak en een terugkeer naar de bestuurlijke verhoudingen buiten
crisissituaties. Hierbij wordt ook rekening gehouden met het uitgangspunt «wat lokaal
kan, moet lokaal».
Volledigheidshalve wordt hier opgemerkt dat het op enig moment nodig zou kunnen blijken
om te besluiten dat wordt terug verschoven naar de acute fase, bijvoorbeeld als zich
bij de bestrijding zwaarwegende knelpunten voordoen. Zodra de omstandigheid die leidde
tot een verschuiving naar de acute fase zich niet langer voordoet, zal opnieuw worden
overgegaan naar de beheerfase, waarin de burgemeesters voor de uitoefening van die
bevoegdheden aan de lat staan. De beheerfase houdt (tijdelijk) op wanneer besloten
wordt om (tijdelijk) terug te gaan naar de acute fase.
In het geval covid-19 onverhoopt moet worden aangemerkt als A1-infectieziekte, zal
daarbij in beginsel onverwijld een besluit worden genomen, conform de in het wetsvoorstel
opgenomen procedure, dat ertoe strekt dat hiervoor de beheerfase geldt.
Aanpassen uitzondering artikel 176 Gemeentewet
Daarnaast is geconstateerd dat het voorgestelde artikel 6, vijfde lid, abusievelijk
een uitzondering bevat voor artikel 176 Gemeentewet. Deze uitzondering wekt onbedoeld
de indruk dat de voorzitter veiligheidsregio in de beheerfase een noodverordening
voor de bestrijding van een A1-infectieziekte zou kunnen afkondigen, in plaats van
de burgemeester. Echter, het gebruik van noodverordeningen is überhaupt niet meer
aan de orde voor de bestrijding van een A1-infectieziekte. Uit het subsidiariteitsbeginsel
en de bedoeling van de noodbevoegdheden in de Gemeentewet vloeit voort dat het gebruik
van noodverordeningen niet passend is voor de bestrijding van een A1-infectieziekte,
omdat de Wet publieke gezondheid in dat kader voldoende instrumenten geeft of kan
geven om effectief op te treden. Het wetsvoorstel bevat een noodbevoegdheid (artikel
58d), waarvan in de daar gegeven omstandigheden gebruik kan worden gemaakt voor zover
in verband met dringende omstandigheden een maatregel is vereist voor de bestrijding
van een A1-infectieziekte waarvoor nog niet is voorzien in een specifieke bevoegdheidsgrondslag.
Daarom wordt deze bepaling bij nota van wijziging aangepast, zodat de verwijzing naar
artikel 176 Gemeentewet wordt geschrapt.
Onderdeel B
Aan artikel 7, eerste lid, wordt een verwijzing naar het vijfde lid van artikel 6
toegevoegd, omdat ook in die situatie de Minister de leiding houdt over de bestrijding.
In het ingediende wetsvoorstel is dit nieuwe vijfde lid toegevoegd aan artikel 6,
maar deze toevoeging was abusievelijk niet meegenomen in artikel 7. Dat wordt hiermee
hersteld.
Onderdeel C
Deze wijziging van artikel 20b betreft het herstel van een schrijffout.
Onderdeel D, onder 1
Bij de toepassing van bevoegdheden ter bestrijding van een epidemie van een A1-infectieziekte
is zorgvuldige aandacht voor neveneffecten van groot belang. Om dit belang te benadrukken
heeft de regering in het wetsvoorstel artikel 58b opgenomen – welk artikel via deze
nota van wijziging wordt verbeterd – waarin een aantal voorwaarden zijn vastgelegd
waaraan moet worden voldaan wanneer bevoegdheden worden toegepast. Hoewel deze voorwaarden
reeds op basis van internationale verdragen, jurisprudentie dan wel ongeschreven rechtsbeginselen
gelden, kiest de regering ervoor de voorwaarden in dit wetsvoorstel te benadrukken.
De regering heeft hiervoor twee redenen. Ten eerste bevat het voorstel bevoegdheden
die bijzonder ingrijpend zijn. De potentie voor neveneffecten is daarmee bovengemiddeld.
Ten tweede heeft dit wetsvoorstel te gelden als «slapend recht». Onder normale omstandigheden
kunnen de bevoegdheden uit dit wetsvoorstel niet worden toegepast, maar pas op het
moment dat een infectieziekte wordt aangemerkt als behorend tot groep A1 en de bevoegdheidsgrondslagen
geactiveerd zijn. Vooralsnog worden er geen infectieziekten als behorend tot groep
A1 aangemerkt. Er kan lange tijd overheen gaan voordat de bevoegdheden uit dit wetsvoorstel
voor de eerste keer worden toegepast. Daarom acht de regering het verstandig op voorhand
deze voorwaarden duidelijk te maken.
Een vergelijkbaar artikel was ook onderdeel van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19
(Twm). Het doel van het voorgestelde artikel 58b (inclusief de via deze nota van wijziging
voorgestelde verbeteringen) is hetzelfde als onder de Twm. Dit doel is niet om nieuwe
normen in het leven te roepen of om bestaande normen te herdefiniëren, maar om te
benadrukken dat deze bestaande normen van belang zijn bij de toekomstige toepassing
van dit wetsvoorstel. De eerder voorgestelde formulering heeft echter niet deze boodschap
weten over te brengen. In deze nota van wijziging wordt daarom een herformulering
van het artikel voorgesteld, waarin de inhoud van de normen nadrukkelijker omschreven
is. Ook is expliciet opgenomen dat de neveneffecten waarmee te allen tijde rekening
moet worden gehouden niet uitsluitend bestaan uit gevolgen voor de vrije uitoefening
van grondrechten, maar dat dit ook het bredere maatschappelijk welzijn betreft.
Met de term «maatschappelijk welzijn» wordt bedoeld het welzijn van de maatschappij
in brede zin. Dit omvat onder andere mentale gezondheid, kwaliteit van onderwijs,
toegankelijkheid van voorzieningen, werkgelegenheid en veiligheid. Dit zijn slechts
voorbeelden, het is niet gewenst de betekenis van deze term te beperken tot specifieke
elementen, mede vanwege het karakter van het wetsvoorstel als «slapend recht». Het
is immers niet te zeggen wanneer deze bevoegdheden toegepast zullen worden en te zijner
tijd kunnen maatschappelijke prioriteiten anders zijn dan nu.
Buiten de toevoeging van de term maatschappelijk welzijn is de beoogde betekenis van
het artikel ongewijzigd. De weging begint bij noodzakelijkheid. Dit is de eerste voorwaarde
voor overheidsingrijpen waarbij grondrechten geraakt worden. Als overheidsingrijpen
achterwege kan blijven en de eventuele negatieve effecten daarvan ethisch en maatschappelijk
acceptabel zijn, dan kan de overheid geen maatregelen nemen die grondrechten beperken
en dienen de gevolgen daarvan te worden geïncasseerd. Indien overheidsingrijpen noodzakelijk
is, dan moeten de toe te passen maatregelen geschikt zijn gelet op de aard van de
infectieziekte. De toe te passen maatregelen moeten ook proportioneel zijn. Dit betekent
dat de beperking van grondrechten als gevolg van overheidsingrijpen in redelijke verhouding
moet staan tot de negatieve effecten die zouden optreden als de overheid niets zou
doen. Oftewel, ook als het gevaar dusdanig ernstig is dat de overheid íets moet doen,
betekent dit geenszins dat élke denkbare maatregel geoorloofd is. Het kan voorkomen
dat de overheid meerdere middelen beschikbaar heeft om een gevaar af te wenden en
dat meerdere van deze middelen proportioneel zijn. In een dergelijk geval geldt het
principe van subsidiariteit, op grond waarvan de overheid dát middel dient in te zetten
waarbij de beperking van grondrechten het kleinst is.
Benadrukt wordt dat dit artikel niet het effect heeft dat de beschreven beginselen
buiten hoofdstuk V, paragraaf 8 van het voorstel niet van toepassing zouden zijn.
Om onduidelijkheden te voorkomen wordt hieronder een toelichting gegeven op de afzonderlijke
onderdelen van het in deze nota van wijziging opgenomen artikel 58b:
Het opschrift van artikel 58b is aangepast ten behoeve van de leesbaarheid van het
artikel. Alle in het opschrift genoemde aspecten zijn in de aangegeven volgorde beschreven
in het artikel: het doel is beschreven in de aanhef en in de afzonderlijke onderdelen
zijn achtereenvolgens beschreven de noodzaak (onderdeel a), de geschiktheid (onderdeel
b), de proportionaliteit (onderdeel c) en ten slotte de subsidiariteit (onderdeel
d).
In de aanhef is bepaald dat toepassing van de bevoegdheden van hoofdstuk V, paragraaf
8 alleen plaats kan vinden ter bestrijding van een epidemie van infectieziekten behorend
tot groep A1 of een directe dreiging daarvan. Dat betekent dat er in elk geval sprake
moet zijn van een infectieziekte die, gelet op het bepaalde in artikel 20 en artikel
20a, is aangewezen als behorend tot de groep A1. Voorts is geëxpliciteerd dat de bevoegdheden
van hoofdstuk V, paragraaf 8, alleen toegepast kunnen worden voor zover deze in werking
zijn gesteld volgens de daarop van toepassing zijnde procedure (artikel 20 en 20a).
De aanhef van artikel 58b is ongewijzigd gebleven. Tot slot is bepaald dat aan de
onderdelen a tot en met d moet worden voldaan, waarop hieronder wordt ingegaan. De
onderdelen staan niet op zichzelf maar moeten telkens in samenhang, ook met de aanhef,
worden gelezen.
Het voorgestelde onderdeel a expliciteert dat toepassing van de bevoegdheid, oftewel
het nemen van maatregelen op grond van de bevoegdheid, noodzakelijk moet zijn voor
het in de aanhef genoemde doel. Het dient dus te gaan om een dusdanig ernstige bedreiging
van de volksgezondheid dat afwending van die dreiging noodzakelijk is. Uit de aanwijzing
van een infectieziekte als A1 volgt reeds dat het gaat om een ernstige situatie. Met
dit onderdeel wordt evenwel beoogd uit te drukken dat voor de toepassing van een bevoegdheid
ook na deze aanwijzing, de actuele stand van de epidemie en de gevolgen daarvan voor
de volksgezondheid nog steeds zodanig moeten zijn dat sprake is van een ernstige situatie.
De voorgestelde onderdelen a en b drukken achtereenvolgens uit dat de toepassing van
de bevoegdheid gezien de aard van de infectieziekte geschikt moet zijn voor afwending
van de dreiging. Zoals ook in de beantwoording van het verslag is aangegeven, zijn
de in het voorstel opgenomen bevoegdheden – naar huidige inzichten – geschikt voor
de bestrijding van A1-infectieziekten, ongeacht de aard van de ziekteverwekker, aangezien
de bevoegdheden bovenal gebaseerd zijn op de algemene beginselen van de infectieziektenbestrijding.
Bij de beoordeling van de geschiktheid, bedoeld in artikel 58b, gaat het om de geschiktheid
van de concrete voorgenomen maatregelen. Deze beoordeling is van belang omdat op grond
van een bevoegdheid vaak uiteenlopende maatregelen mogelijk zijn.
Onderdeel c expliciteert dat de gevolgen van de toepassing van bevoegdheden voor de
vrije uitoefening van grondrechten en het maatschappelijk welzijn in redelijke verhouding
staan tot de gevolgen die zouden intreden indien de bevoegdheden niet worden toegepast.
Dit betreft de proportionaliteit. Dit betekent dat beoordeeld moet worden wat de mogelijke
(negatieve) gevolgen van een voorgenomen maatregel zijn en dit moet worden afgewogen
tegen de mogelijke (negatieve) gevolgen van het niet toepassen van de voorgenomen
maatregel.
Onderdeel d geeft uitdrukking aan de subsidiariteit. Bevoegdheden mogen enkel toegepast
worden als er geen alternatieven beschikbaar zijn waarmee hetzelfde doel kan worden
bereikt en die minder ingrijpend zouden zijn voor de vrije uitoefening van grondrechten
en het maatschappelijk welzijn. Hierbij kan gedacht worden aan een minder zware maatregel
– bijvoorbeeld geen algehele sluiting maar een openstelling onder voorwaarden – en/of
adviezen. Van belang is hierbij ook dat bij de toepassing van bevoegdheden de daarbij
in te zetten maatregelen veelal als een samenhangend geheel worden beoordeeld.
Artikel 58b is daarnaast van toepassing bij de bevoegdheidsuitoefening in concrete
gevallen, zoals bij de uitoefening van de meer concrete bevoegdheden die betrekking
hebben op ontheffingen, aanwijzingen, bevelen, toezicht en handhaving. Dan hangt de
afweging sterk af van de concrete omstandigheden van het geval. Hier zal veelal een
afweging moeten worden gemaakt tussen individuele belangen en de belangen die zijn
gediend met de bestrijding van de ziekte behorend tot groep A1, waarbij tevens van
belang is in hoeverre voor de minst vergaande geschikte maatregel is gekozen.
Benadrukt wordt nogmaals dat met de veranderingen ten opzichte van het oorspronkelijk
voorgestelde artikel 58b, geen materiële wijziging is beoogd van de wijze waarop de
belangenafweging plaatsvindt, maar vooral een verduidelijking.
Onderdeel D, onder 2
Artikel 58c wordt aangepast, zodat het aansluit bij de nieuwe formulering van het
in deze nota van wijziging voorgestelde artikel 58b en het duidelijk is dat ook bij
afschaling van maatregelen op alle onderdelen van artikel 58b wordt getoetst.
Onderdeel D, onder 3
De formulering van het vijfde lid van artikel 58n is aangepast, zodat duidelijker
is dat cliënten en patiënten in ieder geval bezoek kunnen krijgen van ten minste één
familielid of naaste behoudens uitzonderlijke omstandigheden en toegang van de andere
personen zoals opgenomen in het vijfde lid gewaarborgd is.
Daarnaast is aan het vijfde lid, onderdeel d, de vertrouwenspersoon jeugd toegevoegd.
De vertrouwenspersoon in de zin van de Jeugdwet draagt bij aan de noodzakelijke rechtsbescherming
van jeugdigen. Zij zijn in het bijzonder van waarde voor de meest kwetsbare doelgroepen,
zoals jongeren die in open en gesloten jeugdhulpinstellingen verblijven en te maken
kunnen hebben met het gedwongen kader.
Vertrouwenspersonen jeugd zijn met de cliëntenvertrouwenspersonen als bedoeld in de
Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten en patiëntenvertrouwenspersonen
als bedoeld in de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg, voor wie reeds een uitzondering
is opgenomen in artikel 58n, vergelijkbare functionarissen. De vertrouwenspersoon
in de zin van de Jeugdwet dient net als voornoemde personen toegankelijk te blijven
voor cliënten en moet in gelegenheid zijn bezoeken af te leggen aan cliënten. In de
afgelopen periode waarin maatregelen voor de bestrijding van coivd-19 golden, is gebleken
dat het blijven bezoeken van deze jongeren in de jeugdhulpinstellingen essentieel
is hen te helpen om op te komen voor hun rechten en belangen in lastige tijden.
Onderdeel D, onder 4
De voorgestelde wijziging van artikel 58r maakt het expliciet mogelijk om te differentiëren
tussen verschillende gebieden van waaruit groepen reizigers Nederland in reizen. De
inreismaatregelen kunnen dientengevolge worden gedifferentieerd naar het epidemiologische
beeld van een infectieziekte behorend tot groep A1 van een bepaald gebied. Differentiatie
tussen gebieden maakt het mogelijk om bijvoorbeeld voor bepaalde groepen reizigers
een lichter quarantaineregime in te stellen. Hiermee wordt bewerkstelligd dat een
relatief zware en vrijheidsbeperkende maatregel zoals de quarantaineplicht uit artikel
58r slechts als uiterst middel wordt ingezet voor inreizigers uit gebieden met een
risicovol epidemiologisch beeld van een infectieziekte behorend tot groep A1. In de
praktijk kan differentiatie betekenen dat er (meer) uitzonderingen op de quarantaineplicht
gaan gelden voor reizigers die Nederland in reizen vanuit gebieden waar een minder
risicovol epidemiologisch beeld van een infectieziekte behorend tot groep A1 bestaat.
De aanwijzing van verschillende categorieën gebieden geschiedt bij besluit van de
Minister van VWS.
Onderdeel D, onder 5
Het voorgestelde artikel 58y met betrekking tot de verantwoording en informatievoorziening
wordt aangevuld met een bepaling ten behoeve van de monitoring van maatregelen. Om
een goed overzicht te hebben van de geldende maatregelen en de effecten ervan, wordt
aan beide Kamers maandelijks een overzicht van de geldende maatregelen gezonden. Dit
overzicht wordt omkleed met de redenen waartoe deze maatregelen zijn getroffen en
de verwachtingen ten aanzien van het voortduren van de maatregelen. Daarnaast wordt
toegevoegd dat het overzicht zal worden voorzien van een toelichting voor wat betreft
het beoogde en, voor zover mogelijk, het gerealiseerde effect van de maatregelen.
Hiermee wordt deze bepaling ook in lijn gebracht met een belangrijke aanbeveling van
de Onderzoeksraad voor Veiligheid1, waarin wordt gepleit voor een monitoring van de effecten van maatregelen. Het kabinet
stuurt een reactie op dit rapport begin 2023 naar uw Kamer.
Onderdeel E
Het artikel heeft betrekking op justitiële documentatie en verklaringen omtrent het
gedrag in verband met, kort gezegd, vroegere covid-19-overtredingen in Caribisch Nederland.
De Twm bepaalde dat geldboetes voor overtreding van de veiligeafstandsnorm, het groepsvormingsverbod,
de regionale covid-19-noodverordeningen2 en bepalingen rond het coronatoegangsbewijs3 niet op de justitiële documentatie kwamen of meetelden voor een verklaring omtrent
het gedrag. Hiertoe werd afgeweken van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens.
In Bonaire, Sint Eustatius en Saba geldt echter de Wet op de justitiële documentatie
en op de verklaringen omtrent het gedrag BES. Abusievelijk is destijds niet doorgevoerd
dat op dit punt ook van die wet wordt afgeweken en dat wordt nu hersteld. Hier geldt
immers het principe «comply or explain», in dit geval «comply».
In het eerste lid, aanhef en onder a, wordt voor Caribisch Nederland een regeling
getroffen voor de betreffende justitiële gegevens uit de noodverordeningstijd, vergelijkbaar
met artikel VIIa Twm voor Europees Nederland. In onderdeel b van dat lid wordt voor
Caribisch Nederland een regeling getroffen voor de betreffende justitiële gegevens
uit de Twm-tijd, vergelijkbaar met artikel 68bis, vijfde lid, Wpg (oud). In beide
gevallen betreft het zowel transacties van de officier van justitie als eventuele
rechterlijke geldboetes. Het tweede lid bevat voor Caribisch Nederland een regeling
voor verklaringen omtrent het gedrag, vergelijkbaar met artikel 68bis, zesde lid,
Wpg (oud).
Navraag bij de Caribisch Nederlandse autoriteiten leert dat de kwestie alleen speelt
in Bonaire, omdat in Sint Eustatius en Saba geen boetes zijn opgelegd. Vanuit het
kabinet van de gezaghebber van Bonaire wordt dit herstelartikel ondersteund. Ook het
Openbaar Ministerie BES, dat de strafkaarten beheert, verkiest een wettelijke oplossing;
daaraan voorafgaand is de meest effectieve aanpak om de strafkaarten aan te passen,
zodat coronaovertredingen niet worden meegenomen voor iemand die voor een strafbaar
feit ter terechtzitting van de strafrechter moet verschijnen. De gezaghebber van Bonaire
weigerde of weigert in de praktijk geen verklaring omtrent het gedrag vanwege de hier
aan de orde zijnde overtredingen.
Deze nota van wijziging wordt mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
aangeboden.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.J. Kuipers
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E.J. Kuipers, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.