Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
36 138 Regels ter uitvoering van Verordening (EU) 2021/784 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2021 inzake het tegengaan van de verspreiding van terroristische online-inhoud (PbEU 2021, L 172) (Uitvoeringswet verordening terroristische online-inhoud)
Nr. 7 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 5 oktober 2022
Met veel belangstelling heb ik kennisgenomen van het verslag van de vaste commissie
voor Justitie en Veiligheid. Graag maak ik van de gelegenheid gebruik om de in het
verslag gestelde vragen te beantwoorden en te reageren op de gemaakte opmerkingen.
I. ALGEMEEN
1. Inleiding
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Regels
ter uitvoering van Verordening (EU) 2021/784 van het Europees Parlement en de Raad
van 29 april 2021 inzake het tegengaan van de verspreiding van terroristische online-inhoud
(PbEU 2021, L 172) (Uitvoeringswet verordening terroristische online-inhoud) (hierna:
het wetsvoorstel). Het is belangrijk dat alles op alles wordt gezet het misbruik van
hostingdiensten voor illegale content, zoals terroristische doeleinden en kindermisbruik
tegen te gaan en hierbij in het belang van onze nationale en internationale veiligheid
samen te werken met alle lidstaten van de Europese Unie (EU). Deze leden onderschrijven
de noodzaak van het wetsvoorstel en hebben nog enkele vragen aan de regering hierover.
De leden van de D66-fractie onderschrijven het belang van de verordening inzake het
tegengaan van verspreiding van terroristische online-inhoud en van het toebedelen
van de daarbij behorende taken en bevoegdheden aan een Nederlandse Autoriteit. Zij
zijn echter nog niet overtuigd van de wijze waarop de Autoriteit op basis van dit
wetsvoorstel wordt vormgegeven, in het bijzonder de wijze waarop de Autoriteit buiten
de ministeriële verantwoordelijkheid wordt geplaatst. Zij hebben daarover nog enkele
vragen.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel.
Zij hebben geconstateerd dat het wetsvoorstel en de memorie van toelichting zijn aangepast
naar aanleiding van het advies van de afdeling advisering van de Raad van State (hierna:
de Afdeling). Ook begrijpen zij dat aangedrongen wordt op spoedige behandeling van
het wetsvoorstel nu de Terroristisch Online Inhoud (TOI)-verordening op 7 juni 2022
van toepassing wordt en Nederland verplicht is per die datum uitvoeringsregelgeving
gereed te hebben. Wel hebben zij nog een aantal inhoudelijke vragen ten aanzien van
de op te richten Autoriteit.
De leden van de SP-fractie hebben met kritische belangstelling kennisgenomen van het
bovengenoemde wetsvoorstel. Deze leden onderschrijven de strijd tegen terrorisme en
terroristische online-inhoud. Recente aanslagen in de Europese Unie en daarbuiten
hebben aangetoond dat terroristische inhoud zich via het internet razendsnel en soms
zelfs live kan verspreiden. De doelstelling van de verordening wordt dan ook door
deze leden gedragen. Desondanks hebben zij nog diverse vragen vooral in het licht
van eerdere kritiek op het feit dat de autoriteiten die in de diverse lidstaten ingericht
moeten worden vergaande bevoegdheden kregen in andere lidstaten.
Het lid van de BBB-fractie heeft met interesse kennisgenomen van het voorliggende
wetsvoorstel en acht het van belang dat het verspreiden van terroristisch gedachtegoed
moet worden tegengegaan. Daarbij heeft dit lid wel nog wat vragen.
2. De verordening
2.1 Totstandkoming verordening
De leden van de VVD-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de Digital Services
Act (DSA) een aanvulling is op de Terroristische Online Inhoud (TOI)-verordening en
daaraan geen afbreuk mag doen. De DSA laat de TOI-verordening onverlet, zo schrijft
de regering. Wel bevat het wetsvoorstel DSA-bepalingen om illegale online-inhoud aan
te pakken, zo lezen deze leden in de memorie van toelichting. Dan blijft het van belang
goed te onderscheiden wat exact zal worden geregeld via de bepalingen in de DSA en
wat via de TOI-verordening wordt uitgevoerd. Kan de regering toelichten hoe de TOI-verordening
zich verhoudt tot de DSA? Is het de verwachting dat naar aanleiding van eventuele
implementatie van de DSA de uitvoeringswet TOI of bepalingen van de Wet bestuursrechtelijke
aanpak online kinderpornografisch materiaal moeten worden gewijzigd, en zo ja, welke?
Hoe wordt geanticipeerd op de DSA en doublures en versnippering van taken en bevoegdheden
voorkomen?
De DSA zal in de toekomst het algemene kader vormen voor de bestrijding van illegale
content online. Terroristische online-inhoud is daar één vorm van. Net als bijvoorbeeld
laster, inbreuken op intellectuele eigendomsrechten, misleiding van consumenten, of
bedreigingen. De DSA is daarmee een zogenoemde «lex generalis», ofwel horizontale
wetgeving, die geen sectorspecifieke verboden of bepalingen bevat. Wel bevat de DSA
minimumvereisten voor het tegengaan van álle onrechtmatige en strafbare content. De
TOI-verordening daarentegen is een «lex specialis»: verticale sectorale wetgeving
die toeziet op één specifieke vorm van illegale content: terroristische online-inhoud.
Deze wetgeving bevat specifieke bepalingen voor de sector om maatregelen te nemen
tegen terroristische online-inhoud en de verplichting om een autoriteit aan te wijzen
die verwijderingsbevelen kan uitvaardigen om terroristische online-inhoud ontoegankelijk
te doen maken. Het is een algemeen beginsel van het recht dat een lex specialis voorrang
heeft op een lex generalis. Waar het om terroristische online-inhoud gaat heeft de
TOI-verordening dus voorrang en is de DSA aanvullend.
Omdat de DSA geen sectorspecifieke bepalingen bevat, wordt niet verwacht dat de uitvoering
van de DSA tot aanpassing van de Uitvoeringswet TOI-verordening zal leiden. Het wetsvoorstel
voor een bestuursrechtelijke aanpak van online kinderpornografisch materiaal wordt
naar verwachting na de zomer als separaat wetsvoorstel bij uw Kamer ingediend. Daarbij
zal zo nodig rekening worden gehouden met de DSA.
Er is reeds nauwe onderlinge samenwerking tussen het Ministerie van Justitie en Veiligheid,
verantwoordelijk voor de uitvoering van de TOI-verordening en het Ministerie van Economische
Zaken en Klimaat, verantwoordelijk voor de uitvoering van de DSA. Voor de uitvoering
van de TOI-verordening en de DSA zal deze samenwerking komende periode verder worden
geïntensiveerd. Die samenwerking moet er ook voor zorgen dat doublures worden voorkomen
en versnippering van taken en bevoegdheden wordt voorkomen.
In het verlengde hiervan vragen deze leden of de regering ook kan ingaan op de verhouding
tussen de TOI-verordening en de voorgestelde Child Sexual Abuse (CSA)-verordening?
Deze leden merken hierbij in het bijzonder op dat bij het schriftelijk overleg over
de informele JBZ-raad van 11 en 12 juli door de regering is aangegeven dat de TOI-verordening
enkel en alleen ziet op aanbieders van hostingdiensten, terwijl de voorgestelde CSA-verordening
ook ziet op aanbieders van interpersoonlijke communicatiediensten en enkele bevoegdheden
geeft ten aanzien van internet accessproviders en software application stores.
De leden van de VVD-fractie menen dat het in de praktijk voor de nieuwe Autoriteit
veel en extra complexiteit kan opleveren wanneer bevoegdheden ten aanzien van het
offline halen van terroristische online-inhoud geheel anders van opzet zijn en bovendien
overige bevoegdheden die zien op de aanpak van CSA op grond van de voorgestelde CSA-verordening
niet alleen zien op hostingbedrijven, maar ook van toepassing zijn op interpersoonlijke
communicatiediensten en internet accessproviders. In hoeverre heeft de regering hierop
reeds geanticipeerd door zoveel mogelijk taken, bevoegdheden en handhavingsmodaliteiten
te uniformeren, zodat de aanpak van TOI en CSA elkaar kunnen versterken in plaats
van nodeloos veel verschillen ontstaan. Graag ontvangen deze leden een reactie van
de regering hierop. In het verlengde van het voorgaande vragen deze leden of de TOI
dan wel de CSA ook van toepassing is op bedrijven die kindermisbruik laten zien met
games of virtual reality. Zo nee, waarom niet? Als deze specifieke soort bedrijven
niet hieronder vallen, hoe zou dit alsnog te regelen zijn?
De TOI-verordening stelt regels om het misbruik van aanbieders van hostingdiensten
voor de verspreiding onder het publiek van terroristische online-inhoud tegen te gaan,
door deze zo snel mogelijk van het openbare internet te verwijderen. De Autoriteit
online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal (ATKM) zal in de Uitvoeringswet
TOI-verordening als bevoegde autoriteit in de zin van de TOI-verordening worden aangewezen.
De ATKM is bevoegd een verwijderingsbevel uit te vaardigen, op grond waarvan de aanbieder
binnen een uur de terroristische online-inhoud dient te verwijderen. Daarnaast kan
de autoriteit een «blootstellingsbesluit» jegens een aanbieder nemen. Dit verplicht
aanbieders van hostingdiensten die aan terroristische online-inhoud zijn blootgesteld
om specifieke maatregelen te nemen om te voorkomen dat dat vaker gebeurd. Op grond
van de TOI-verordening kan een buitenlandse autoriteit een grensoverschrijdend verwijderingsbevel
uitvaardigen jegens een aanbieder die zijn hoofdvestiging in Nederland heeft en omgekeerd
kan de ATKM een verwijderingsbevel uitvaardigen jegens een aanbieder die zijn hoofdvestiging
in een andere lidstaat heeft. De TOI-verordening voorziet in een procedure waarbij
de aanbieder die met een dergelijk verwijderingsbevel wordt geconfronteerd, de autoriteit
uit de lidstaat waar hij zijn hoofdvestiging heeft kan vragen te toetsen of sprake
is van een ernstige of kennelijke inbreuk op de verordening of op de grondrechten
en vrijheden zoals verankerd in het Handvest. De TOI-verordening is per 7 juni 2022
van toepassing geworden.
De voorgestelde Verordening ter voorkoming en bestrijding van seksueel kindermisbruik
(CSA-verordening) ziet op de voorkoming en bestrijding van seksueel kindermisbruik,
waaronder online kinderpornografisch materiaal en grooming vallen. De verordening
maakt het mogelijk verplichtingen op te leggen aan aanbieders van hostingdiensten,
aanbieders van interpersoonlijke communicatiediensten en in bepaalde gevallen ook
aan internet access providers en software application stores. Daarnaast verplicht
de CSA-verordening elke lidstaat tot het aanwijzen van coördinerende autoriteiten.
De coördinerende autoriteiten hebben rechtsmacht ten aanzien van aanbieders die hun
hoofdvestiging hebben in de lidstaat van die coördinerende autoriteit. Het voorstel
voor de CSA-verordening wordt momenteel in de Raadswerkgroep besproken en over de
inhoud daarvan moet nog worden onderhandeld. Uw Kamer is over de inhoud voor de CSA-verordening
geïnformeerd middels het BNC-fiche1 en ook middels de inbreng verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde
agenda van de informele JBZ-Raad van 11 en 12 juli 20222. Gelet op de fase waarin de onderhandelingen over de CSA zich momenteel bevinden,
is nog niet duidelijk welke autoriteit(en) Nederland zal aanwijzen om toezicht te
houden op de uitvoering van de CSA.
Het kabinet deelt de opvatting van de VVD-fractie dat een uniforme aanpak waar mogelijk,
bijvoorbeeld bij ondersteunende faciliteiten zoals systemen en detectie, van belang
is. Hier wordt dan ook rekening mee gehouden in de voorbereidingen voor en de inrichting
van de toekomstige ATKM. De regering bestudeert momenteel wat de precieze verschillen
zijn tussen de voorgestelde CSA-verordening en de TOI-verordening en zal zich er voor
inzetten dat, waar mogelijk, de verwijdering van zowel terroristische online-inhoud
als online kinderpornografisch materiaal op een uniforme wijze kan worden ingericht3.
Op bedrijven die seksueel kindermisbruik laten zien met games of virtual reality is
de CSA is ook van toepassing. De definitie van «materiaal van seksueel misbruik van
kinderen» omvat namelijk volgens de CSA-verordening: materiaal dat kinderpornografie
of pornografische voorstelling vormt, zoals gedefinieerd in artikel 2, respectievelijk
de punten c) en e), van de Richtlijn kindermisbruik.4 Daaronder kan ook virtuele kinderpornografie vallen – dat wil zeggen: materiaal dat
is vervaardigd zonder de directe betrokkenheid van een echt kind – zoals seksueel
misbruik van kinderen getoond met games of virtual reality. Dit geldt, gelet op het
onderwerp waarop de TOI-verordening betrekking heeft, niet voor de TOI-verordening.
2.2 Inhoud verordening
De leden van de SP-fractie constateren dat de regering met deze uitvoeringswet de
verordening inzake het tegengaan van de verspreiding van terroristische online-inhoud
uitvoert. De regering geeft echter aan dat Nederland al in grote mate voldoet aan
de verordening. In de praktijk ziet de wet alleen toe op het inrichten van de Autoriteit
Online Terroristische en Kinderpornografisch Materiaal (AOTKM) als zelfstandig bestuursorgaan
(zbo). Deze leden onderschrijven het oprichten van een Autoriteit die terroristisch
materiaal gaat laten verdwijnen. Daarin bestaat thans een lacune.
Hebben de leden van de SP-fractie het goed begrepen dat de AOTKM via automatische
werken het internet gaat afspeuren op zoek naar materiaal dat als terroristische inhoud
geldt en dat de beoordeling of materiaal daadwerkelijk onder deze verordening valt
ook door een geautomatiseerd werk kan worden verricht? Waarom is hier volgens de regering
geen sprake van automatische censuur van het internet? Klopt het tevens dat hostingdiensten
niet tot automatische beoordeling worden aangezet? Is het bij grote hostingdiensten
niet veel voordeliger met automatische filters te gaan werken waarmee automatische
surveillance alsnog uit deze verordening volgt? Kan de regering kortom nog eens uitleggen
waarom deze vergaande inbreuk op de mensenrechten geoorloofd is zonder tussenkomst
van een rechter en of er voldoende waarborgen gaan gelden? Waarom zou hier geen sprake
zijn van een opmaat naar grootschalige internetsurveillance of surveillance kapitalisme?
Kan de regering uitgebreid stilstaan bij dit kritieke punt van zorg?
Er wordt momenteel onderzocht op welke wijze geautomatiseerde zoekslagen kunnen helpen
bij het detecteren van vermoedelijk terroristische online-inhoud. In de memorie van
toelichting bij het wetsvoorstel heb ik aangegeven dat bij de detectie van vermoedelijk
terroristische online-inhoud gebruik wordt gemaakt van geautomatiseerde monitoringsinstrumenten.
Daarmee is niet gezegd dat sprake is van geautomatiseerde verwijdering van terroristische
online-inhoud. Bij beoordeling van de vraag of de aangetroffen online-inhoud te bestempelen
is als terroristisch online-inhoud vindt namelijk altijd een menselijke toets plaats
(zie paragraaf 5.2 van de memorie van toelichting bij de Uitvoeringswet TOI-verordening).
De definitie van terroristische online-inhoud in de TOI-verordening sluit aan bij
de bestaande definities van terroristische misdrijven in de Richtlijn inzake terrorismebestrijding
(Richtlijn 2017/541/EU) en is geïmplementeerd in het Nederlandse wetboek van strafrecht.
Deze definitie is leidend voor de beoordeling voor het inzetten van de bevoegdheden
van de autoriteit en dus voor het besluit om een verwijderingsbevel uit te vaardigen.
Het is juist dat artikel 5, lid 8 van de TOI-verordening het de autoriteit verbiedt
specifieke maatregelen op te leggen die een aanbieder van hostingdiensten ertoe verplichten
om geautomatiseerde instrumenten te gebruiken. Deze bepaling is op verzoek van Nederland
opgenomen omdat het opleggen van de verplichting door de overheid in strijd is met
artikel 7, derde lid, van de Grondwet. Dit Grondwetsartikel verbiedt iedere preventieve
beperking van de uitingsvrijheid door de overheid die gegrond is op de inhoud ervan.5 Dit laat overigens onverlet dat een aanbieder van hostingdiensten er zelfstandig
voor kan kiezen om gebruik te maken van geautomatiseerde instrumenten zoals een upload
filter, iets dat door veel platformen reeds wordt gedaan. Wanneer dergelijke geautomatiseerde
instrumenten worden ingezet in het voorkomen van de verspreiding van terroristisch
online-inhoud dient de aanbieder van hostingdiensten – conform overweging 23 in samenhang
mat artikel 24 van de TOI-verordening – over de nodige capaciteiten te beschikken
voor toezicht en verificatie door mensen. Daarnaast geldt ook voor aanbieders van
hostingdiensten dat zij bij het nemen van specifieke maatregelen dit op zorgvuldige,
evenredige en niet-discriminerende wijze doen met inachtneming onder alle omstandigheden
van de grondrechten van de gebruikers, en met name rekening houdend met het fundamentele
belang van de vrijheid van meningsuiting en van informatie in een open en democratische
samenleving, teneinde te voorkomen dat materiaal dat geen terroristische inhoud bevat,
wordt verwijderd (zie ook artikel 5, eerste lid van de TOI-verordening). Anders dan
de SP is het kabinet gelet op het voorgaande van oordeel dat het detecteren van terroristische
online-inhoud door de autoriteit en de verplichting voor aanbieders van hostingsdiensten
om specifieke maatregelen te treffen niet kunnen worden aangemerkt als censuur.
3. Wetsvoorstel en uitvoering
3.1. De bevoegde instantie: keuze voor een zbo
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het voornemen van de regering
de ATKM op te richten als zbo. Kan de regering duiden welke partijen zijn vertegenwoordigd
in de ATKM, en met welke partijen de ATKM nu en in de toekomst nauw dient samen te
werken?
De ATKM is een zelfstandig bestuursorgaan. Er is geen sprake van deelname of vertegenwoordiging
van andere partijen in de ATKM. Verwijderingsbevelen worden dus gegeven door het zelfstandig
bestuursorgaan ATKM; andere partijen zijn bij het geven van die bevelen niet betrokken.
De ATKM zal voor de goede uitvoering van zijn werk contacten onderhouden met autoriteiten
van andere lidstaten. De samenwerking met de hostingsector wordt momenteel nader vormgegeven
als onderdeel van de voorbereiding van de oprichting van de ATKM.
Daarnaast verplicht artikel 8, eerste lid van de Uitvoeringswet de autoriteit om te
overleggen met de politie, het Openbaar Ministerie, de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst
(AIVD) en de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD). Deze verplichting
is opgenomen om te voorkomen dat de uitoefening van bevoegdheden door de autoriteit
bijvoorbeeld het onderzoeken of opsporen van terroristische misdrijven doorkruist.
Kan de regering bevestigen dat alle grondslagen teneinde informatie uit te wisselen
tussen de ATKM en de samenwerkende partijen voortvloeien uit de verordening zelf of
worden geregeld in onderhavig wetsvoorstel?
Voor wat betreft de grondslag om persoonsgegevens te delen met Europol en aangewezen
autoriteiten in andere lidstaten volgt de grondslag uit de TOI-verordening zelf. Voor
zover de verwerking van bijzondere of strafrechtelijke persoonsgegevens op grond van
de Uitvoeringswet noodzakelijk is voor de uitoefening van de bevoegdheden van de autoriteit
op grond van die wet, is een grondslag te vinden in artikel 9 van de Uitvoeringswet.
Daarmee is een grondslag gegeven voor het delen van (bijzondere en strafrechtelijke)
persoonsgegevens in het kader van bijvoorbeeld een verwijderingsbevel maar ook met
de politie, het OM en de veiligheidsdiensten. Andere grondslagen om gegevens te delen
dan voortvloeiend uit de verordening of de Uitvoeringswet zijn er inderdaad niet,
kan ik deze leden bevestigen.
De leden van de D66-fractie constateren dat de Afdeling verschillende vraagtekens
plaatst met betrekking tot de keuze voor een zbo, die door de regering maar deels
worden geadresseerd. Daarmee wordt immers een uitzondering gemaakt op de grondwettelijk
verankerde ministeriële verantwoordelijkheid en daarmee op het afleggen van verantwoordelijkheid
aan het parlement en aan de samenleving. Kan de regering toelichten welke andere opties
zij heeft overwogen voor het vormgeven van de Autoriteit? Kan zij daarbij specifiek
toelichten welke bestaande instanties hiervoor in aanmerking kwamen en waarom die
uiteindelijk toch niet geschikt zijn bevonden? Welke keuzes maken andere lidstaten
in het aanwijzen van een Autoriteit? De regering voert als argument aan om de ontoegankelijkmaking
van terroristische online-inhoud niet bij het OM te beleggen, dat daarmee capaciteit
vanuit het OM wordt vrijgehouden. Deze leden vragen in hoeverre het aantrekken van
mensen voor een nieuwe Autoriteit verschilt van het aantrekken van extra mensen voor
het OM ter uitvoering van deze taak. Kan de regering dit toelichten?
De leden van de CDA-fractie merken op dat het verantwoordingsonderzoek 2021 van de
Algemene Rekenkamer (AR) begint als volgt: «Het Ministerie van JenV is een ingewikkeld
departement waaronder ongeveer 50 organisaties met soms een grote mate van zelfstandigheid
ressorteren. Het is voor de Minister dan ook een forse opgave om een dergelijke organisatie
doeltreffend aan te sturen.» Deze leden vragen of de keuze voor een nieuwe zbo de
aansturing van het departement niet ingewikkelder zal maken. Waarom denkt de regering
dat dit toch de juiste keuze is met inachtneming van de aanbevelingen van de AR?
Het lid van de BBB-fractie merkt op dat door de Afdeling wordt gesteld dat een grondige
en zorgvuldige motivering van de pro’s en contra’s voor de instelling van een nieuw
zbo noodzakelijk is. Dit lid is het daarmee eens en kan, ondanks dat is aangegeven
dat er nog geen orgaan is dat belast is met het verwijderen van online terroristisch
materiaal, niet helder krijgen waarom deze bevoegdheid niet kan worden toebedeeld
aan een al bestaande zbo. Kan de regering dit uitleggen?
Met het oog op de inrichting van de autoriteit is een verkenning uitgevoerd om te
onderzoeken welke organisatievorm het meest geschikt was voor de uitvoering van de
taken van de autoriteit op grond van de TOI-verordening. In deze verkenning is zowel
gekeken naar het beleggen van de taken bij bestaande organisaties als naar de oprichting
van een nieuwe organisatie. Daarbij is bezien of de taak kon worden uitgevoerd door
het Agentschap Telecom, de Inspectie voor Justitie en Veiligheid (Inspectie JenV)
en de Autoriteit Consument en Markt (ACM). Hieronder zal worden toegelicht waarom
daar niet voor is gekozen.
Strafrecht of bestuursrecht?
Primair is verkend of de autoriteit vorm moest krijgen binnen het strafrecht of het
bestuursrecht. Bij de keuze voor het bestuursrecht was ten eerste relevant dat de
verordening een reparatoir karakter heeft. De verordening heeft niet tot doel om diegenen
die terroristische online-inhoud produceren en op internet plaatsen op te sporen en
te vervolgen; de verordening is er louter op gericht om terroristische online-inhoud
zo snel mogelijk ontoegankelijk te maken en dit zo nodig af te dwingen om verdere
verspreiding tegen te gaan. Ten tweede was relevant dat een aantal taken uit de verordening,
zoals de bevoegdheid voor de autoriteit om te bezien of de door de aanbieder van hostingdiensten
getroffen maatregelen afdoende zijn, zich inhoudelijk minder goed leent voor uitvoering
binnen het strafrecht. Gelet hierop viel aanwijzing van het Openbaar Ministerie (hierna:
OM) als autoriteit in de zin van de TOI-verordening af.
Verhouding tot de Minister
Vervolgens is bezien wat de verhouding van de autoriteit tot de Minister zou moeten
zijn. Uitgangpunt van het kabinetsbeleid is dat publieke taken onder volledige ministeriële
verantwoordelijkheid worden uitgevoerd, zodat de verantwoordelijke bewindspersoon
op alle aspecten van de uitvoering (politiek) aanspreekbaar is. Dat laat onverlet
dat het in bepaalde situaties noodzakelijk kan zijn een zelfstandig bestuursorgaan
in te stellen. In dit specifieke geval is de primaire reden voor de keuze om de taak
van het ontoegankelijk doen maken van terroristische online-inhoud bij een zbo te
beleggen de wens (de schijn van) politieke inmenging in de vrijheid van meningsuiting
te voorkomen. Het ontoegankelijk maken van gegevens op internet, louter vanwege de
inhoud daarvan, vormt naar zijn aard een beperking van de vrijheid van meningsuiting,
zoals neergelegd in artikel 7 van de Grondwet en artikel 10 van het Europees Verdrag
voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Het is vaste rechtspraak
dat met (legitieme en noodzakelijke) beperkingen op dit grondrecht terughoudend en
zorgvuldig moet worden omgegaan. Een bevoegdheid die de vrijheid van meningsuiting
beperkt, moet daarom met voldoende waarborgen zijn omgeven, zodanig dat een willekeurige
inmenging wordt voorkomen. Door de bevoegde autoriteit vorm te geven als een zbo waarbij
aanvullende waarborgen zijn gesteld aan de vereiste onafhankelijkheid is naar het
oordeel van de regering voldaan aan de vereiste onafhankelijke oordeelsvorming: een
zbo is in zijn taakuitoefening niet hiërarchisch ondergeschikt aan enige politieke
ambtsdrager, zodat oordeelsvorming onafhankelijk van de politiek is geborgd.
Gelet op de wens de autoriteit zodanig vorm te geven dat oordeelsvorming onafhankelijk
van de politiek is geborgd, werd de Inspectie JenV, een dienstonderdeel van het Ministerie
van JenV, niet geschikt geacht als autoriteit in de zin van de TOI-verordening. Bovendien
past de taak die op grond van de TOI-verordening aan de autoriteit toekomt ook niet
goed bij de andere taken van de Inspectie JenV. De Inspectie voor JenV houdt immers
toezicht op andere organisaties op het terrein van JenV, terwijl van de bevoegde autoriteit
op grond van de verordening wordt gevraagd onderzoek te doen naar terroristische online-inhoud
en toe te zien op de naleving van verwijderingsbevelen van aanbieders van hostingdiensten.
Geen agentschap
Er is niet voor gekozen om de bevoegde autoriteit vorm te geven als een agentschap.
Een agentschap is een intern verzelfstandigd, in de uitvoering werkzaam dienstonderdeel
van een ministerie, met een eigen sturingsmodel en financiële administratie maar onder
volledige ministeriële verantwoordelijkheid. Een agentschap is minder geschikt als
organisatievorm voor de taken die de verordening toekent aan de bevoegde autoriteit,
omdat, anders dan voor een zbo geldt, deze hiërarchisch ondergeschikt is aan een Minister.
Mede om die reden is er niet voor gekozen het Agentschap Telecom aan te wijzen als
autoriteit in de zin van de TOI-verordening.
Geen regulier dienstonderdeel met inperking bevoegdheid Minister
Een alternatieve constructie die is overwogen betreft de constructie waarin de bevoegde
autoriteit weliswaar wordt ondergebracht in een regulier dienstonderdeel van een departement,
maar waarbij de bevoegdheid van de Minister om in individuele gevallen aanwijzingen
of instructies te geven wordt beperkt. Daar is evenwel niet voor gekozen omdat het
leidt tot de ongewenste situatie dat de Minister beperkt wordt in zijn mogelijkheid
tot ingrijpen, maar toch volledig politiek verantwoordelijk blijft voor de wijze waarop
de bevoegde autoriteit zijn taken vervult. Dit naast het feit dat juist het regime
zoals opgenomen in de Kaderwet zbo’s al is ingericht om waarborgen voor de onafhankelijkheid
te creëren.
Keuze voor een nieuw zbo
Overwogen is om de ACM, ook een zbo, als autoriteit in de zin van de TOI-verordening
aan te wijzen. Daarvoor is niet gekozen omdat het opschonen van internet van terroristische
online-inhoud fundamenteel ongelijksoortig is aan de bestaande toezichtfuncties van
de ACM, en zich bevindt in een voor de ACM onbekende keten. De werkzaamheden van de
ACM hebben immers tot doel goed functionerende markten, ordelijke en transparante
marktprocessen en een zorgvuldige behandeling van consumenten te bevorderen. Daaronder
valt onder meer het bewaken, bevorderen en beschermen van een effectieve mededinging
en gelijke concurrentievoorwaarden op markten en het wegnemen van belemmeringen daarvoor.
De taak die de bevoegde autoriteit op grond van de TOI-verordening gaat uitoefenen,
heeft een heel ander doel dat niet past bij de taak en het werkgebied van de ACM.
Omdat er geen bestaand zelfstandig bestuursorgaan was dat kon worden belast met het
(doen) ontoegankelijk maken van terroristische online-inhoud, is gekozen voor het
instellen van een nieuw zbo: de ATKM. De bevoegdheden die de Kaderwet zbo’s toekent
aan de Minister zijn in onderhavig voorstel zodanig ingeperkt, dat de Minister uitsluitend
kan ingrijpen ten aanzien van het financieel beheer en de administratieve organisatie.
De Minister blijft overigens verantwoordelijk voor het (wettelijk) stelsel. De Minister
heeft daartoe enige bevoegdheden ten aanzien van het zbo, zoals het voordragen voor
benoeming van de bestuurders en het financieel beheer.
Keuze voor het bestuursrecht
De leden van de CDA-fractie merken op dat de regering duidelijk maakt dat de verordening
tot doel heeft terroristische online-inhoud zo spoedig mogelijk ontoegankelijk te
maken en verdere verspreiding tegen te gaan. Niet om diegenen die de inhoud produceren
en op internet plaatsen op te sporen en te vervolgen. Vandaar dat de keuze valt op
het bestuursrecht. De voornoemde leden willen graag weten of ook andere EU-lidstaten
een dergelijk onderscheid kennen tussen het bestuursrecht en het strafrecht en in
dit geval om soortgelijke reden kiezen voor het bestuursrecht? Kan de regering aangeven
welke andere EU-lidstaten kiezen voor het bestuursrecht? Zijn er ook lidstaten die
kiezen voor het strafrecht? Zo ja, kan de regering aangeven waarom die lidstaten die
keuze maken?
De bevoegde autoriteit(en) in de andere EU-lidstaten worden op verschillende wijze
vorm gegeven. Zo kiest een aantal lidstaten ervoor de autoriteit onder te brengen
bij de politie of het Openbaar Ministerie. Sommige EU-lidstaten kiezen ervoor de taken
van de TOI-verordening te spreiden over meerdere bevoegde autoriteiten, bijvoorbeeld
over meerdere ministeries of meerdere operationele instanties. Het kabinet beschikt
niet over een uitputtend overzicht van de specifieke juridische inbedding van iedere
EU-lidstaat ten aanzien van de implementatie van de TOI-verordening, mede omdat nog
niet alle EU-lidstaten een autoriteit hebben aangewezen. Een overzicht van de EU-lidstaten
die hun bevoegde autoriteit gereed hebben is te vinden op de website van de Commissie6.
3.2. Taken en positionering
De leden van de VVD-fractie begrijpen dat de TOI-verordening onder andere erop is
gericht dat de Autoriteit hostingbedrijven aanspreekt wanneer Terroristische online
inhoud niet op tijd wordt verwijderd. Onder hostingbedrijven hangen vaak resellers
en daaronder hangt pas de content. Klopt het dat hostingbedrijven zich op geen enkele
manier kunnen verschuilen achter voor hen onbekende resellers? In welke mate geldt
voor hostingbedrijven straks het know-your-client-principe, in welke mate wordt dat
geëist in de TOI-verordening en hoe wordt dat in Nederland straks geregeld?
Voor een goede beantwoording van deze vraag is het van belang goed te onderscheiden
wie in de verordening wordt aangeduid als aanbieder van een hostingdienst. De aanbieder
van hostingdiensten is degene die content opslaat voor de aanbieder van inhoud. Deze
aanbieder van hostingdiensten kan opslagruimte huren bij een derde partij, bijvoorbeeld
een datacenter. Artikel 15, eerste lid van de TOI-verordening verplicht elke aanbieder
van een hostingdienst een contactpunt aan te wijzen of op te richten en de informatie
daarover openbaar te maken. Hiermee wordt getracht te voorkomen dat de autoriteit
een verwijderingsbevel stuurt naar een verhuurder van opslagruimte terwijl het verwijderingsbevel
eigenlijk naar de reseller – als aanbieder van hostingdiensten als bedoeld in de verordening
– had moeten worden gestuurd. De autoriteit kan de aanbieder van een hostingdienst
sanctioneren wanneer deze verzaakt om een contactpunt aan te wijzen.
Het kan voorkomen dat de autoriteit het verwijderingsbevel richt aan de verhuurder
van opslagruimte, aangezien die het IP-adres beheert. Op grond van artikel 3, achtste
lid van de verordening dient een aanbieder van hostingdiensten aan te geven wanneer
het verwijderingsbevel kennelijke fouten bevat waardoor hij het verwijderingsbevel
niet uit kan voeren. Eén van die fouten kan zijn dat het verwijderingsbevel niet aan
hem had moeten worden geadresseerd maar aan zijn klant. Daarnaast kan de autoriteit
bij de verhuurder van de opslagruimte gegevens van de reseller vorderen (artikel 5:17
Algemene wet bestuursrecht). Dergelijke gegevens zullen dan wel bekend moeten zijn
bij de verhuurder van de opslagruimte. Het is echter niet aannemelijk dat een reseller,
als klant, volledig onbekend is. De reseller zal immers ook betalingsverplichtingen
aan de verhuurder hebben voor de huur van opslagruimte.
De TOI-verordening verplicht niet tot het know-your-client-principe. De DSA gaat onlineplatforms
die consumenten de mogelijkheid bieden overeenkomsten op afstand te sluiten met handelaren,
zoals Booking.com, Instagram, TikTok, YouTube, Marktplaats, Bol.com, verplichten tot
het know-your-client-principe (in artikel 24 quater van de DSA-verordening). Een dergelijke
verplichting geldt echter niet voor aanbieders van hostingdiensten.
De leden van de D66-fractie merken op dat hoewel het logisch klinkt de Autoriteit
op afstand te zetten ter bevordering van de onafhankelijkheid, is het gevolg daarvan
dat deze niet meer onder de ministeriële verantwoordelijkheid valt en dus buiten de
controle van het parlement. De noodzaak daartoe moet volgens deze leden dan ook stevig
onderbouwd worden, zeker gegeven de ingrijpende bevoegdheden die de Autoriteit zal
krijgen. De situatie moet voorkomen worden waarin de Tweede Kamer kritiek heeft op
bijvoorbeeld te brede bevoegdheden voor de Autoriteit, zonder dat daar een debat over
gevoerd kan worden met de regering. In de reactie op de Afdeling herhaalt de regering
de argumentatie dat middels een zbo de onafhankelijke oordeelsvorming is geborgd.
De Afdeling wijst er echter juist op dat de richtlijn niet zozeer voorschrijft dat
de regering geen beleidsregels zou mogen opstellen voor de taakuitoefening van de
Autoriteit in het algemeen, enkel dat inmenging in concrete gevallen niet mogelijk
moet zijn. Ook volgens de Kaderwet staat het stellen van beleidsregels niet in de
weg van onafhankelijke taakuitoefening door een zbo. Daarom verzoeken deze leden de
regering nogmaals te onderbouwen waarom ook het stellen van beleidsregels volledig
buiten de ministeriële verantwoordelijkheid zou moeten worden geplaatst.
De bevoegdheden die de Kaderwet zbo’s toekent aan de Minister zijn in onderhavig voorstel
inderdaad zodanig ingeperkt, dat de Minister uitsluitend kan ingrijpen ten aanzien
van het financieel beheer en de administratieve organisatie. Daarmee is onder andere
de mogelijkheid voor de Minister om (vooraf vastgestelde) beleidsregels te stellen
over zowel de taakuitoefening in algemene zin als ten aanzien van het beleid in individuele
zaken, uitgesloten. Een bevoegdheid van de Minister om beleidsregels te stellen ten
aanzien van de autoriteit past naar het oordeel van de regering in dit geval niet
bij de vereiste onafhankelijkheid. Door het stellen van beleidsregels zou de Minister
immers (kunnen) bepalen hoe de belangenafweging van de autoriteit plaats heeft, hoe
de feiten worden vastgesteld of hoe wettelijke voorschriften bij het gebruik van de
bevoegdheden van de autoriteit moeten worden uitgelegd. Juist gelet op het belang
dat de regering hecht aan oordeelsvorming door de autoriteit onafhankelijk van de
Minister acht zij het aangewezen de invloed van de Minister op de autoriteit door
middel van deze uitzonderingen op de Kaderwet zbo’s waar mogelijk in te perken. De
Minister kan zich aldus niet mengen in de uitoefening van de kerntaak van de autoriteit.
De Minister kan door het parlement worden aangesproken op zijn stelselverantwoordelijkheid.
Vandaar dat de Minister enige bevoegdheden ten aanzien van het zbo heeft, zoals het
voordragen voor benoeming van de bestuurders en het financieel beheer.
De leden van de CDA-fractie vragen hoe het staat het met de voorbereiding van de bouw
van de (definitieve) Autoriteit? Kan de regering de Kamer het tijdschema voor de oprichting
van de Autoriteit sturen? Wie gaat de regering, tot het moment dat de definitieve
Autoriteit geactiveerd is, met de taak belasten om verwijderbevelen uit te vaardigen?
Hoe zorgt de regering ervoor dat een tijdelijke Autoriteit zoveel mogelijk tot onafhankelijke
oordelen kan komen?
In de beantwoording op de gestelde vragen van het lid Bikker (ChristenUnie) heb ik
uw Kamer op 9 juni 2022 geïnformeerd over de voortgang van de nieuw op te richten
autoriteit.7 De inrichting van de autoriteit verloopt voortvarend en het streven is de autoriteit
in het najaar voor in ieder geval de taken die voortvloeien uit de TOI-verordening
operationeel te laten zijn. Indien er onverhoopt van het tijdsschema wordt afgeweken,
zal ik uw Kamer tijdig informeren.
Voor de implementatie van de TOI-verordening in Nederland is de onderhavige uitvoeringswet,
die de bevoegde autoriteit aanwijst, noodzakelijk. De uitvoeringswet vormt de grondslag
voor het aanwijzen van de autoriteit en het uitvoeren van de taken uit de verordening.
Een tijdelijke oplossing, voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze Uitvoeringswet,
vereist eveneens een wettelijke basis en is daarom geen werkbaar tussentijds alternatief.
Zie voor een uitgebreidere toelichting de beantwoording van de Kamervragen van lid
Bikker over «de voortgang omtrent de autoriteit terroristische content en kinderporno».8
De leden van de SP-fractie hebben nog enkele vragen met betrekking tot de reikwijdte
van het wetsvoorstel. Er kan namelijk een meningsverschil tussen de verschillende
autoriteiten in de Europese lidstaten ontstaan over de definitie van terroristische
inhoud. In het ergste geval kan dit zelfs worden misbruikt door de ene lidstaat om
hostingdiensten in een andere lidstaat te censureren. Is de definitie van terroristische
inhoud volgens de regering voldoende afgebakend om de AOTKM te bewapenen om zich te
verzetten tegen onrechtmatige besluiten van de autoriteiten uit de andere lidstaten?
Op wie zien de autoriteiten toe? Gaat het om de grote hostingdiensten, zoals YouTube,
of wordt zelfs de hypothetische modelvliegtuigenclub uit Dieren met een online forum
waarop de vijf leden zich begeven onderworpen aan de autoriteiten uit de lidstaten?
Hoe zit het eigenlijk met natuurlijke personen die voor niet-zakelijk gebruik hostingdiensten
aanbieden? Vallen die ook onder deze richtlijn? Hierbij denken deze leden bijvoorbeeld
aan een online forum waarop discussies kunnen worden gevoerd of zelfs onschuldig kooktips
worden gedeeld.
Wat onder terroristische inhoud wordt verstaan is beschreven in artikel 2, zevende
lid van de TOI-verordening. Daarin wordt verwezen naar de definities van terroristische
misdrijven en terroristische groeperingen in artikel 3 en 4 van Richtlijn (EU) 2017/541
inzake terrorismebestrijding.9 Het gaat onder meer om materiaal dat aanzet tot het plegen van terroristische misdrijven
indien dat materiaal direct of indirect, bijvoorbeeld door terroristische daden te
verheerlijken, het plegen van terroristische misdrijven bepleit, waardoor een gevaar
ontstaat dat een of meer van die misdrijven mogelijk worden gepleegd of een persoon
of een groep personen aanspoort om deel te nemen aan de activiteiten van een terroristische
groepering. De definities in de TOI-verordening sluiten derhalve nauw aan bij de bestaande
definities van terroristische misdrijven in deze richtlijn en zoals geïmplementeerd
in het Nederlandse wetboek van strafrecht. Daarmee is sprake van een goede afbakening
van het begrip terroristische inhoud.
Daarnaast kent de TOI-verordening in artikel 4, derde lid en verder, de autoriteit
het recht toe om binnen 72 uur een met redenen omkleed besluit te nemen, houdende
dat een buitenlands verwijderingsbevel naar zijn oordeel in strijd is met de inhoud
of strekking van de verordening, of in strijd is met de fundamentele rechten en vrijheden
zoals neergelegd in het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie. Aanbieders
van hostingdiensten of aanbieders van inhoud kunnen de autoriteit in het land van
vestiging hierom ook verzoeken waarna de autoriteit een oordeel moet vellen over het
buitenlandse verwijderingsbevel. Daarvoor zou bijvoorbeeld aanleiding kunnen zijn
indien de Nederlandse autoriteit van oordeel is dat niet is voldaan aan de definitie
van terroristische inhoud. Een dergelijke beslissing is bindend voor de uitvaardigende
lidstaat, en verplicht de uitvaardigende lidstaat ertoe zijn verwijderingsbevel in
te trekken. Het verwijderingsbevel heeft geen rechtsgevolgen meer en de aanbieder
van hostingdiensten herstelt de inhoud of maakt die weer toegankelijk.
De bevoegde autoriteiten kunnen een verwijderingsbevel uitvaardigen aan een aanbieder
van hostingdiensten. Een aanbieder van hostingdiensten is een aanbieder van diensten
die erin bestaan informatie die door een aanbieder van inhoud is verstrekt, op diens
verzoek op te slaan (zie artikel 1, punt b, van Richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees
Parlement en de Raad). Een voorbeeld hiervan is een dienstverlener die aan particulieren
of bedrijven ruimte aanbiedt om op diens servers websites, afbeeldingen of videobestanden
op te slaan. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen grote en kleine aanbieders
van hostingdiensten en ook niet naar de aard van de hostingdienst (zakelijk of niet
zakelijk). Een online platform waarop discussie wordt gevoerd of kooktips worden uitgewisseld
dat zich op het openbare internet bevindt en dus publiek toegankelijk is, valt ook
onder deze definitie.
Hoe zijn de vele, diverse hostingdiensten betrokken bij de totstandkoming van deze
Uitvoeringswet? Deze leden lezen over het uitvoeren van een MKB-toets, maar zijn met
name de kleine hostingdiensten wel echt betrokken geweest bij dit wetsvoorstel? Zo
nee, waarom niet?
In het gehele proces, van de Europese onderhandelingen tot het inrichten van de ATKM,
is de sector betrokken. Hierbij is getracht om alle typen aanbieders van hostingdiensten
te betrekken. Voor wat betreft de kleine hostingdiensten is gebruik gemaakt van drie
koepelorganisaties10 die zowel grote, middelgrote als kleine bedrijven vertegenwoordigen en daarmee de
belangen en kwetsbaarheden voor kleine hostingdiensten naar voren hebben gebracht.
Daarnaast zijn, bijvoorbeeld in het kader van de MKB-toets, kleine hostingdiensten
uitgenodigd om ook zelfstandig hun observaties met mijn ministerie te delen.
Hebben de leden van de SP-fractie het goed begrepen dat de regering het voornemen
heeft de AOTKM later ook de bevoegdheid te geven om kinderpornografisch materiaal
te laten verwijderen? Kan de regering deze keuze toelichten? Want hoe verhoudt deze
Autoriteit zich dan tegenover het bestaande Expertisebureau Online Kindermisbruik
(EOKM)? Daar kunnen partijen nu toch ook al een melding maken van het aantreffen van
kinderpornografisch materiaal? Deze leden beseffen dat het EOKM geen verwijderingsbesluiten
en blootstellingsbesluiten kan nemen of dwangsommen kan opleggen, maar het EOKM kan
wel hostingdiensten reeds benaderen en werkt ook actief met hostingdiensten samen.
Vreest de regering niet dat de AOTKM een deel van de rol van het EOKM gaat overnemen?
Het is juist dat de regering voornemens is de ATKM tevens de bevoegdheid te geven
om online kinderpornografisch materiaal ontoegankelijk te doen maken. Een separaat
wetsvoorstel voor een bestuursrechtelijke aanpak van online kinderpornografisch materiaal
zal daartoe naar verwachting na de zomer bij Uw Kamer worden ingediend. Voor het beleggen
van deze beide taken bij één autoriteit is gekozen omdat de taken gelijksoortig zijn
en de systematiek van inhoudsverwijdering overeenkomt. Beide zien immers op het ontoegankelijk
doen maken van strafbaar materiaal van het openbare internet. Het is daarom doelmatig
en doeltreffend als één autoriteit beide taken uitvoert. Ook komt het de zichtbaarheid
voor de sector die met de autoriteit te maken krijgt ten goede als beide taken zijn
belegd bij één instantie.
Het is juist dat het Expertisebureau Online Kindermisbruik (EOKM) verzoeken doet aan
aanbieders om op vrijwillige basis online kinderpornografisch materiaal ontoegankelijk
te maken.11 Ongeveer 84% van de meldingen van het EOKM wordt in dit regime van zelfregulering
door de branche adequaat opgepakt.12 Niettemin acht ik een wetsvoorstel waarin de autoriteit de wettelijke taak krijgt
om online kinderpornografisch materiaal ontoegankelijk te doen maken noodzakelijk
als sluitstuk van deze zelfregulering. In 16% van de gevallen wordt geen of onvoldoende
opvolging gegeven aan een melding en blijft het kinderpornografisch materiaal op zijn
minst langer dan 24 uur zichtbaar. Een wet waarbij de ATKM deze taak krijgt, is daarom
onmisbaar om alle betrokken bedrijven te bewegen dit type materiaal op zo kort mogelijke
termijn ontoegankelijk te maken en handhavend op te kunnen treden indien dat niet
gebeurt. Het EOKM zal zich na inwerkingtreding van de wet bestuursrechtelijke aanpak
van online kinderpornografisch materiaal bezig blijven houden met het doen van verzoeken
om online kinderpornografisch materiaal vrijwillig ontoegankelijk te maken.
Daarnaast hebben leden van de SP-fractie vragen over de verhouding van het voornemen
de Autoriteit ook de bevoegdheid te geven kinderpornografisch materiaal te bestrijden
tot het recente voorstel van de Europese Commissie (EC) voor een verordening ter voorkoming
en bestrijding van seksueel kindermisbruik. Dat voorstel creëert immers verplichtingen
voor lidstaten die veel verder gaan dan dat de Nederlandse regering voor ogen lijkt
te hebben. Klopt dat? Kan de regering exact de verschillen en overeenkomsten schetsen?
Waarom heeft de EC er niet voor gekozen bij de bestrijding van kinderpornografisch
materiaal aansluiting te zoeken bij de bestrijding van terroristisch online-inhoud?
De voorgestelde verordening voor de aanpak van seksueel kindermisbruik legt lidstaten
verplichtingen op om de verspreiding van online seksueel kindermisbruik en grooming
tegen te gaan. Dit voorstel wordt momenteel in de Raadswerkgroep besproken en er over
de inhoud moet nog worden onderhandeld. Uw Kamer is over de inhoud van de CSA-verordening
geïnformeerd middels het BNC-fiche13 en ook middels de inbreng verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde
agenda van de informele JBZ-Raad van 11 en 12 juli 202214. Het is juist dat de voorgestelde verordening een breder bereik heeft dan het wetsvoorstel
voor een bestuursrechtelijke aanpak van online kinderpornografisch materiaal, omdat
de verordening beoogt naast online seksueel kindermisbruik ook grooming te bestrijden.
De verordening maakt het voorts mogelijk verplichtingen op te leggen aan aanbieders
van hostingdiensten, aanbieders van interpersoonlijke communicatiediensten en in bepaalde
gevallen ook aan internet access providers en software application stores. Daarnaast
verplicht de CSA-verordening elke lidstaat tot het aanwijzen van coördinerende autoriteiten.
De coördinerende autoriteiten hebben rechtsmacht ten aanzien van aanbieders die hun
hoofdvestiging hebben in de lidstaat van die coördinerende autoriteit.
Het wetsvoorstel voor een bestuursrechtelijke aanpak van online kinderpornografisch
materiaal wordt naar verwachting na de zomer bij uw Kamer ingediend. Naar verwachting
ziet dit wetsvoorstel alleen op de verwijdering en ontoegankelijkmaking van kinderpornografisch
materiaal en maakt het het mogelijk om verplichtingen op te leggen aan aanbieders
van hostingdiensten en onder voorwaarden aan aanbieders van communicatiediensten.
Ik ben voornemens de ATKM de bevoegdheid te geven om een bindende aanwijzing en een
zorgplicht op te leggen. De ATKM kan op grond van het wetsvoorstel voor een bestuursrechtelijke
aanpak van online kinderpornografisch materiaal een aanwijzing alleen richten tot
aanbieders die in Nederland zijn gevestigd.
De regering bestudeert momenteel wat de precieze verschillen zijn tussen de voorgestelde
CSA-verordening en de TOI-verordening en zal zich er voor inzetten dat, waar mogelijk,
de verwijdering van zowel terroristische online-inhoud als online kinderpornografisch
materiaal op een uniforme wijze kan worden ingericht.
Voor wat betreft de verhoudingen met andere wetgeving zijn de leden van de SP-fractie
ook geïnteresseerd in de verhouding tot de huidige Richtlijn elektronische handel
en de toekomstige DSA. Welke verplichting bevat de DSA ten behoeve van illegale inhoud?
Komt er eindelijk een vergewisplicht voor internetgebruikers, zoals de SP-leden eerder
hebben bepleit?
De DSA, waarover in april van dit jaar een voorlopig politiek akkoord is bereikt,
bevat minimumvereisten voor het tegengaan van álle onrechtmatige en strafbare content.
Tussenpersonen die hostingdiensten aanbieden worden onder meer verplicht om een elektronische
procedure in te richten waarmee derden de mogelijkheid krijgen om vermeende illegale
inhoud onder de aandacht te brengen van die tussenpersonen. Die meldingen moeten voldoen
aan minimale (kwaliteit)eisen. Na het behandelen van de melding moet de aanbieder
van hostingdiensten de melder tekst en uitleg geven over zijn besluit. Aanbieders
van hostingdiensten die tevens aan de definitie van online platform voldoen worden
verplicht tot aanvullende maatregelen. Zij moeten bijvoorbeeld een interne bezwaarprocedure
hebben waarmee gebruikers bezwaar kunnen maken tegen besluiten om bijvoorbeeld informatie
of gebruikersaccounts te verwijderen. Verder moeten ze procedures inrichten voor «vertrouwde
melders». Daarnaast moet een online platform dat kennis verkrijgt van een dreigend
strafbaar feit met gevolgen voor de veiligheid of het leven van een persoon daar melding
van maken bij de bevoegde nationale instantie(s). Ook mogen online platformen die
consumenten de mogelijkheid bieden online een aankoop te doen alleen handelaren op
hun platform toelaten die bepaalde gegevens hebben verstrekt en zijn ze verplicht
te controleren of die informatie betrouwbaar is (zgn. «know-your-business customer»
concept).
Aan very large online platforms («VLOPs») worden nog verdere verplichtingen opgelegd.
Die zien niet alleen op de bestrijding van illegale inhoud, maar ook op het adresseren
van systemische risico’s. Mede daarom worden ze verplicht jaarlijks een risicoanalyse
te verrichten waarbij wordt onderzocht voor welke systemische risico’s de diensten
die zij aanbieden vatbaar zijn.
In de DSA is geen algemene vergewisplicht opgenomen. Ook de TOI-verordening strekt
niet tot introductie van een vergewisplicht. Een vergwisplicht verplicht de uploader
van het materiaal zich er van te vergwissen dat het materiaal dat hij upload met toestemming
van de eigenaar of afgebeelde plaatsvindt. De ATKM richt zich op strafbare terroristische
online-inhoud. Voor strafbaar materiaal is het niet relevant dat een internetgebruiker
zich vergewist van de toestemming of rechtmatigheid omdat het materiaal vanwege zijn
de strafbaarheid in het geheel niet opgeslagen of verspreid mag worden onder het publiek.
Rondom het vergewissen als internetgebruiker voor onrechtmatig materiaal verwijs ik
u naar mijn schriftelijke antwoorden op vragen van het lid Van Nispen (SP) aan de
Minister van Justitie en Veiligheid over een vergewisplicht voor websites met naaktbeelden
en pornografisch materiaal op 30 maart jl.15.
3.3. Toezicht, bevoegdheden en handhaving
De leden van de VVD-fractie merken op dat in de memorie van toelichting een aantal
opmerkingen zijn gemaakt over de taken, de bevoegdheden en de handhaving die het wetsvoorstel
toekent aan de Autoriteit. Zo is onder andere opgenomen dat de Autoriteit de ambtenaren
aanwijst die belast zijn met het toezicht op de naleving. Deze leden hebben hier een
aantal vragen over.
De monitor van de TU Delft wordt nergens in de memorie van toelichting genoemd. De
leden van de VVD-fractie begrijpen uit de Kamerbrief van 29 juni 2022 (2022D27927) over de rapportage van de TU Delft dat de monitor op termijn wordt overgedragen
aan de Autoriteit en dat de Autoriteit op termijn de monitor zal gebruiken ten behoeve
van diens monitoringstaak. Kan de regering toelichten op welke manier de monitor in
de toekomst wordt gebruikt, waarom is gekozen daar in onderhavig wetsvoorstel geen
aandacht aan te besteden en kan zij tevens bevestigen dat de TU Delft ook de komende
jaren via rapportages de prestaties van hostingbedrijven inzichtelijk blijft maken
en dat er aldus ook sprake blijft van naming en shaming van hostingbedrijven die onvoldoende
voortgang boeken bij het tijdig uitvoeren van verwijderingsbevelen?
De Monitor inzake online seksueel kindermisbruik waaraan in de brief van 29 juni 2022
wordt gerefereerd is door de TU Delft ontwikkeld en heeft betrekking op online seksueel
kindermisbruik.16 Deze onafhankelijke monitor geeft inzicht in hoeveel beeldmateriaal van seksueel
kindermisbruik er in Nederland wordt gehost, welke bedrijven dit doen en hoe lang
dit materiaal online staat. Ik ben voornemens de taak om dat materiaal ontoegankelijk
te doen maken in het wetsvoorstel bestuursrechtelijke aanpak online kinderpornografisch
materiaal aan de ATKM te attribueren. Ten behoeve van diens monitoringsbevoegdheid
wordt de monitor daarom op termijn aan de ATKM overgedragen. Deze Uitvoeringswet heeft
betrekking op de uitvoering van de TOI-verordening en ziet op terroristische online-inhoud.
Om die reden is er in deze Uitvoeringswet en bijbehorende memorie van toelichting
geen aandacht besteed aan de Monitor.
De leden van de CDA-fractie vragen hoe de regering zorgt voor een goede rollenscheiding
van de toezichtstaak van de (tijdelijke) Autoriteit ten opzichte van de beleidsfunctie
van de NCTV, waar het beleid is belegd? Voorts vragen de voornoemde leden wat de relatie
wordt van de regering tot de tijdelijke Autoriteit?
De ATKM wordt opgericht met twee hoofdtaken, het tegengaan van de verspreiding van
terroristische online-inhoud en de aanpak van online kinderpornografisch materiaal.
De Minister van Justitie en Veiligheid is zowel beleidsverantwoordelijk voor contra-terrorisme
en daarmee voor de implementatie van de TOI-verordening, als voor de aanpak van online
kinderpornografisch materiaal. Daarmee is hij ook verantwoordelijk voor de wetgeving
daaromtrent. Binnen het ministerie zijn deze taken belegd bij de NCTV respectievelijk
het Directoraat-Generaal rechtspleging en rechtshandhaving(DGRR). De NCTV voert in
het kader van haar beleidsrol een dialoog met de internetsector waarbij wordt gesproken
over best practices en kennis wordt gedeeld. Ook laat de NCTV onderzoek uitvoeren
naar de rol van internet op radicaliseringsprocessen.
Deze beleidsverantwoordelijkheid moet los worden gezien van de taken van het ATKM.
Die taken worden krachtens deze wet toegekend aan het zelfstandig bestuursorgaan zelf,
waarmee oordeelsvorming onafhankelijk van de Minister is geborgd. De bevoegdheden
die de Kaderwet zbo’s toekent aan de Minister, zijn in het wetsvoorstel zodanig ingeperkt,
dat de Minister uitsluitend kan ingrijpen ten aanzien van het financieel beheer en
de administratieve organisatie. De Minister kan zich aldus niet mengen in de inhoudelijke
uitoefening van de taak van de autoriteit.
Er wordt geen tijdelijke autoriteit ingericht. Zie voor nadere toelichting op dit
onderdeel de beantwoording van de vragen van de CDA-fractie onder 3.2. over de voorbereiding
van de bouw van de autoriteit.
3.4. Rechtsbescherming
De leden van de VVD-fractie lezen in de memorie van toelichting dat aanbieders van
hostingdiensten en aanbieders van content de besluiten op grond van de TOI-verordening
kunnen betwisten bij de Autoriteit zelf in bezwaar en vervolgens bij de bestuursrechter
en in hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Is bekend
hoeveel zaken naar verwachting in bezwaar en hoger beroep zullen worden gevoerd op
grond van onderhavig wetsvoorstel?
Het is op dit moment lastig in te schatten hoeveel terroristisch online-inhoud wordt
geplaatst en daarmee ook hoeveel verwijderingsbevelen zullen worden uitgevaardigd.
Omdat bezwaar en beroep wordt ingesteld naar aanleiding van deze verwijderingsbevelen,
is het thans heel lastig in te schatten hoeveel bezwaar- en beroepzaken zullen worden
ingesteld.
De leden van de D66-fractie merken op dat de Afdeling constateert dat er bevoegdheden
worden gecreëerd voor onderzoek op het publieke internet middels geautomatiseerde
monitoringsinstrumenten waarbij bijzondere persoonsgegevens mogen worden verwerkt,
zonder dat de onderzoekstaak en de grenzen daarvan nader worden toegelicht. Deze leden
delen de constatering dat juist bij bevoegdheden die ingrijpen in het recht op bescherming
van de persoonlijke levenssfeer en de vrijheid van meningsuiting, deze afbakening
van groot belang is. Waarom kiest de regering er niet voor deze verregaande bevoegdheden
in te kaderen, ondanks het advies van de Afdeling en de wettelijke verplichtingen
daartoe?
Deze uitvoeringswet regelt op nationaal niveau wat nodig is om de verordening goed
uit te voeren en daarmee uitvoering te geven aan de verplichting die op de lidstaten
rust om zorg te dragen voor de effectieve werking van de verordening. De verordening
verplicht de lidstaten om ervoor te zorgen dat hun bevoegde autoriteiten over de bevoegdheden
beschikken om de doelstellingen van de verordening te verwezenlijken (artikel 13,
eerste lid van de verordening). Onder de doelstellingen van de verordening valt ook
het identificeren van terroristische online-inhoud. Deze taak is in artikel 2, derde
lid van de uitvoeringswet aan de Autoriteit toebedeeld.
De reikwijdte van deze taak wordt bepaald door de verordening zelf. De verordening
stelt regels om het misbruik van hostingdiensten voor de verspreiding onder het publiek
van terroristische online-inhoud tegen te gaan. Gelet hierop ziet het onderzoeksgebied
van de Autoriteit enkel op materiaal dat zich op het openbare internet bevindt. Met
het openbare internet wordt bedoeld dat deel van het internet dat door een gebruiker
direct kan worden benaderd, bijvoorbeeld via een link, een adres of een inlog. Uit
de verordening volgt, nu het niet mogelijk is terroristische online-inhoud op een
andere wijze te identificeren, dat de Autoriteit bevoegd is onderzoek te doen op het
openbare internet. Nu die bevoegdheid niet door de verordening wordt beperkt, past
het niet deze (alsnog) in de Nederlandse wetgeving te beperken.
Dat neemt niet weg dat de door de verordening aan de Autoriteit toegekende taak wel
op andere wijze wordt beperkt. Wanneer voor de toegang tot informatie registratie
of toelating tot een groep gebruikers vereist is, valt zij alleen onder het bereik
van de verordening wanneer gebruikers die toegang tot de informatie wensen, automatisch
worden geregistreerd of toegelaten zonder menselijke beslissing of selectie van wie
toegang krijgt. Alleen dan kan namelijk worden gesproken van het «openbare internet».
Dit voorstel biedt derhalve geen grondslag voor het kennisnemen van bronnen waarbij
een aanvullende handeling, die in feite niet volledig geautomatiseerd is, is vereist
en waarvoor een «deurbeleid» bestaat in de vorm van een beoordeling van de accounthouder
(in enige mate doorbreken van een beveiliging).
Verder wordt er op gewezen dat de Autoriteit krachtens dit wetsvoorstel niet wordt
toegerust met opsporingsbevoegdheden, omdat dat niet past bij de taak die de verordening
aan de Autoriteit toekent. De taak van de Autoriteit is immers het zo snel mogelijk
offline laten halen dan wel ontoegankelijk doen maken van terroristische online-inhoud
en niet het opsporen van de plaatsers van dit materiaal.
Voor de volledigheid zij vermeld dat de Autoriteit in het kader van het onderzoek
op het openbare internet persoonsgegevens kan verwerken. Omdat daarbij mogelijk (bijzondere)
persoonsgegevens worden verwerkt is in artikel 9 van onderhavig voorstel voorzien
in een grondslag voor het verwerken van bijzondere persoonsgegevens.
Met betrekking tot de proportionaliteit van de maatregelen die de Autoriteit kan treffen
stelt de regering dat die afhankelijk is van een veelheid van factoren. Op basis waarvan
dient de Autoriteit die factoren te toetsen en hoe wordt toezicht hierop gehouden?
De Autoriteit kan op grond van artikel 5, vierde lid van de verordening op basis van
objectieve factoren, zoals het feit dat de aanbieder van hostingdiensten in de voorafgaande
twaalf maanden twee of meer definitieve verwijderingsbevelen heeft ontvangen, vaststellen
dat een aanbieder van hostingdiensten is «blootgesteld» aan terroristische online-inhoud.
De Autoriteit neemt dan een zogeheten blootstellingsbesluit. Dit blootstellingsbesluit
verplicht de aanbieder van hostingdiensten er toe specifieke maatregelen te treffen
om zijn diensten te beschermen tegen de verspreiding van terroristische online-inhoud
onder het publiek.
In het tweede lid van artikel 5 van de verordening is een niet-limitatieve opsomming
opgenomen van de specifieke maatregelen die kunnen worden getroffen. Tevens moeten
de maatregelen voldoen aan voorwaarden genoemd in artikel 5, lid 3 van de verordening.
Zo moeten de maatregelen doeltreffend, doelgericht en evenredig zijn en moeten zij
worden toegepast op een zorgvuldige en niet-discriminerende wijze. Daarnaast moeten
zij worden toegepast op een manier die de rechten en rechtmatige belangen van de gebruikers
ten volle in acht neemt, met name de grondrechten van de gebruikers inzake de vrijheid
van meningsuiting en van informatie, de eerbiediging van het privéleven en de bescherming
van persoonsgegevens. Of maatregelen die worden getroffen door een aanbieder van hostingdiensten
proportioneel en effectief zijn, is afhankelijk van een veelheid aan factoren, die
per geval verschillen. Daarbij is onder andere relevant hoeveel verwijderingsbevelen
aan deze aanbieder van hostingdiensten zijn uitgevaardigd, wat de omvang en economische
draagkracht van de aanbieder van hostingdiensten is, wat de invloed van zijn diensten
op de verspreiding van terroristische inhoud is, bijvoorbeeld op basis van het aantal
gebruikers in de Unie, alsook welke waarborgen zijn ingevoerd om misbruik van zijn
diensten voor de verspreiding van terroristische online-inhoud tegen te gaan. In aanvulling
hierop wordt expliciet aandacht besteed aan de aard en grootte van de betrokken aanbieders
van hostingdiensten, in het bijzonder als het gaat om micro- en kleine ondernemingen
zoals bedoeld in de Aanbeveling van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie
van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen.17
De aanbieder van hostingdiensten dient binnen drie maanden na ontvangst van het blootstellingsbesluit
en vervolgens op jaarbasis verslag uit te brengen over de getroffen maatregelen. Indien
de Autoriteit op basis van dat verslag en, in voorkomend geval, andere objectieve
factoren van oordeel is dat de genomen specifieke maatregelen niet voldoen aan de
leden 2 en 3 van artikel 5 van de TOI-verordening, richt de bevoegde autoriteit een
besluit tot de aanbieder van hostingdiensten dat hem ertoe verplicht de aanvullende
maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat aan de leden 2 en 3 wordt voldaan. De
Autoriteit ziet daar op toe.
De leden van de CDA-fractie merken op dat de procedure waarin aanbieders van hostingdiensten
en aanbieders verwijderingen kunnen betwisten voor hen duidelijk is. Vindt er vanuit
het ministerie regelmatig contact plaats met een aantal hostingsdiensten en aanbieders
om uit te leggen welke content verboden is? Met andere woorden, worden deze aanbieders
op de hoogte gehouden, zodat men zelf in staat is voortijdig content te weren of te
verwijderen voordat de Autoriteit hiertoe moet bevelen?
De ATKM krijgt een belangrijke voorlichtende rol om de aanbieders te ondersteunen
bij de beoordeling van terroristische online-inhoud. Ook om ervoor te zorgen dat er
geen materiaal wordt verwijderd door specifieke maatregelen van aanbieders van hostingdiensten
dat geen terroristische online-inhoud bevat. Dit teneinde het recht op vrijheid van
meningsuiting te borgen.
De leden van de SP-fractie hebben in het verleden kritische vragen gesteld over de
rechtsbescherming van hostingdiensten en internetgebruikers inzake dit wetsvoorstel.
De zorg van deze leden zit met name in het honoreren van verwijderingsbevelen van
autoriteiten uit andere lidstaten en de rechtsbescherming die daarbij komt kijken.
Hebben deze leden het goed begrepen dat hostingdiensten altijd achteraf bezwaar kunnen
maken tegen het verwijderingsbesluit en tegen blootstellingsbesluiten in de lidstaat
waar deze hostingdienst zich heeft gevestigd en dat altijd binnen maximaal 72 uur
een besluit wordt genomen over de rechtmatigheid van het genomen besluit? Betekent
dit dus dat verwijdering nooit vooraf tegen kan worden gehouden? Hoe verhoudt dit
voorstel zich volgens de regering tot de motie van de leden Van Nispen en Van Toorenburg
(Kamerstuk 22 112, nr. 2724)? In de memorie van toelichting licht de regering toe dat er achteraf rechtsmiddelen
openstaan, maar de motie beschrijft toch duidelijk dat de nationale autoriteiten niet
tussen verwijderingsbevelen van andere lidstaten moeten komen en dus niet achteraf
met deze verzoeken moeten komen? Waarom meent de regering dan toch dat aan de motie
is voldaan?
Het is juist dat een aanbieder van hostingdiensten in eerste instantie binnen de termijn
van één uur gevolg dient te geven aan het buitenlandse verwijderingsbevel. Op grond
van artikel 4, derde lid en verder, van de TOI-verordening heeft iedere Autoriteit
evenwel het recht om binnen 72 uur een met redenen omkleed besluit te nemen, houdende
dat een buitenlands verwijderingsbevel naar zijn oordeel in strijd is met de inhoud
of strekking van de verordening, of in strijd is met de fundamentele rechten en vrijheden
zoals neergelegd in het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie. Daarnaast
kunnen ook aanbieders van hostingdiensten of aanbieders van inhoud de Autoriteit in
het land van vestiging hierom verzoeken door binnen 48 uur na ontvangst van het verwijderingsbevel
een met redenen omkleed verzoek in te dienen bij de bevoegde autoriteit in de eigen
lidstaat. Een positieve beslissing van de Autoriteit is bindend voor de uitvaardigende
lidstaat, en verplicht de uitvaardigende lidstaat ertoe zijn verwijderingsbevel in
te trekken. Het verwijderingsbevel heeft in dat geval geen rechtsgevolgen meer en
de aanbieder van hostingdiensten herstelt de inhoud of maakt die weer toegankelijk.
De motie Van Nispen/Van Toorenburg18 roept de regering op zich te verzetten tegen een voorstel waarin een verwijderingsbevel
uit een andere lidstaat rechtstreeks, zonder tussenkomst van een autoriteit in de
ontvangende lidstaat, moet worden opgevolgd door een internetbedrijf, als daartegen
geen rechtsmiddel openstaat in de ontvangende lidstaat. De inzet van de regering tijdens
de onderhandelingen over de verordening is er steeds op gericht geweest te voorkomen
dat een grensoverschrijdend verwijderingsbevel zonder tussenkomst van een autoriteit
in de ontvangende lidstaat, moet worden opgevolgd door een aanbieder van hostingdiensten.
Daarmee is aan de motie voldaan. Uiteindelijk is in de verordening voorzien in de
mogelijkheid voor de autoriteit in de ontvangende lidstaat om te interveniëren bij
een grensoverschrijdend verwijderingsbevel uit een andere lidstaat, overeenkomstig
de wijze die Nederland voorstond.
Deelt de regering dat dit voorstel een vergaande impact heeft op de vrijheid van meningsuiting
en dat deze verordening en de uitvoeringswet een ongekend precedent stellen in de
geschiedenis van de Europese integratie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom legt de
regering zich er dan bij neer?
De verordening en de maatregelen die daaruit voortvloeien kunnen raken aan in het
EVRM, het Handvest van de Grondrechten en de Grondwet vastgelegde rechten en vrijheden,
met name de vrijheid van meningsuiting. De gevolgen die onderhavig voorstel met zich
meebrengt vloeien voort uit de verordening waarbij de afwegingen ten aanzien van deze
vrijheden door de Europese wetgever zijn gemaakt. In de verordening is op diverse
plekken het belang van waarborgen voor de vrijheid van meningsuiting, inclusief de
vrijheid om inlichtingen of denkbeelden te ontvangen en door te geven in een open
en democratische samenleving, zoals ook vastgelegd in het Handvest van de grondrechten
onderkent en benadrukt. In het EVRM is de vrijheid van meningsuiting vastgelegd in
artikel 10 waarbij het tweede lid bepaalt dat deze vrijheid kan worden beperkt indien
dit bij wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving, in het
belang van de nationale veiligheid, territoriale integriteit of openbare veiligheid,
het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid
of de goede zeden, de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen, om
de verspreiding van vertrouwelijke mededelingen te voorkomen of om het gezag en de
onpartijdigheid van de rechterlijke macht te waarborgen. De Grondwet bevat in artikel 7
het recht dat niemand voorafgaand verlof nodig heeft om door de drukpers gedachten
of gevoelens te openbaren, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet.
De verordening voldoet aan de bovengenoemde criteria die worden gesteld aan een inperking
van de vrijheid van meningsuiting. Zo volgt uit artikel 7, derde lid van de Grondwet
dat niemand voorafgaand verlof nodig heeft om gedachten of gevoelens te openbaren,
behoudens ieders verantwoordelijkheid volgend de wet. Naast het feit dat een verordening
rechtstreekse werking heeft en in die zin voldoet aan het criterium van een wettelijk
voorschrift, geldt dat onderhavig voorstel ter uitvoering van de verordening verwijst
naar de bepalingen van de verordening die zien op de inperking van de vrijheid van
meningsuiting. Daarbij is er geen sprake van voorafgaand verlof noch kan sprake zijn
van een verplichting voor aanbieders van hostingdiensten tot enige vorm van filtering
vooraf. Een verwijderingsbevel wordt uitgevaardigd naar aanleiding van reeds openbaar
gemaakte terroristische inhoud, waarop vervolgens rechterlijke toetsing mogelijk is.
Daarnaast is in de nationale uitvoering van de verordening in onderhavig voorstel
expliciet gekozen voor het belasten van een nieuw in te richten zbo met de taken die
ingevolge de verordening aan de bevoegde instantie toekomen als waarborg voor taakuitoefening
onafhankelijk van de politiek. In aanvulling daarop is een aantal bepalingen van de
Kaderwet zbo’s buiten toepassing verklaard waardoor de Minister alleen de mogelijkheid
heeft om in te grijpen in het financieel beheer en de administratieve organisatie.
Ook voor aanbieders van hostingdiensten geldt dat zij bij het nemen van specifieke
maatregelen dit op zorgvuldige, evenredige en niet-discriminerende wijze behoren te
doen met inachtneming onder alle omstandigheden van de grondrechten van de gebruikers,
en met name rekening houdend met het fundamentele belang van de vrijheid van meningsuiting
en van informatie in een open en democratische samenleving, teneinde te voorkomen
dat materiaal dat geen terroristische inhoud bevat, wordt verwijderd. Gelet op het
voorgaande is de regering van oordeel dat de inbreuk die met de verordening en de
Uitvoeringswet kan worden gemaakt op de vrijheid van meningsuiting gerechtvaardigd
is en met voldoende waarborgen is omkleed.
Hoe zit het met internetgebruikers? Kunnen zij ook bezwaar maken wanneer hun materiaal
in hun ogen onrechtmatig wordt verwijderd?
Op grond van artikel 9, tweede lid van de verordening hebben aanbieders van inhoud
wiens inhoud na een verwijderingsbevel verwijderd is of waartoe de toegang na een
verwijderingsbevel geblokkeerd is, recht op een doeltreffende voorziening in rechte.
Dat recht omvat ten eerste het recht om een op grond van artikel 3, lid 1, uitgevaardigd
verwijderingsbevel te betwisten bij de rechterlijke instanties van de lidstaat van
de bevoegde autoriteit die het verwijderingsbevel heeft uitgevaardigd. Ten tweede
heeft de aanbieder van inhoud op grond van artikel 4, lid 4 van de verordening het
recht om binnen 48 uur na ontvangst van respectievelijk een verwijderingsbevel of
informatie op grond van artikel 11, lid 2, een met redenen omkleed verzoek in te dienen
bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de aanbieder van hostingdiensten zijn
hoofdvestiging of waar zijn wettelijke vertegenwoordiger zijn verblijf- of vestigingsplaats
heeft, om het verwijderingsbevel te toetsen zoals bedoeld in de eerste alinea van
artikel 4, lid 3 van de verordening. De hier genoemde besluiten die door de Nederlandse
autoriteit zijn genomen, zijn onderworpen aan de gebruikelijke bestuursrechtelijke
rechtsbescherming, zoals geregeld in de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
Dit betekent allereerst dat er bezwaar openstaat, gevolgd door beroep bij de bestuursrechter,
en ten slotte hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De leden van de SP-fractie lezen in artikel 8 van de voorgestelde uitvoeringswet dat
de AOTKM verkregen persoonsgegevens of inlichtingen met de politie, het OM, de Algemene
Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst
(MIVD) mogen delen. Informatie kan tevens met Europol uitgewisseld worden. Kan de
regering dit toelichten? Hoe verhoudt dit zich tot de keuze de AOTKM aan te wijzen
als bestuursrechtelijk bestuursorgaan? Hoe wordt voorkomen dat de AOTKM een verlengstuk
wordt van één van de diensten?
Op grond van de verordening en de Uitvoeringswet heeft de ATKM eigen taken en eigen
bevoegdheden. Dit neemt niet weg dat er raakvlakken zijn met het werk van andere instanties.
Artikel 8 van de Uitvoeringswet bevat daarom een verplichting voor de Autoriteit om
over de uitoefening van zijn taken en bevoegdheden te overleggen met de politie, het
Openbaar Ministerie en de AIVD en MIVD. Dit is van belang om te voorkomen dat de taakuitoefening
van de ATKM het voorkomen, onderzoeken, opsporen en vervolgen van terroristische misdrijven
op enige manier belemmert. Tevens is een bevoegdheid opgenomen voor de autoriteit
om gegevens die verkregen zijn bij de uitvoering van zijn taken te delen met de politie
en de inlichtingendiensten MIVD en AIVD voor zover deze noodzakelijk kunnen zijn bij
de uitoefening van hun taken.
Daarnaast bepaalt artikel 14, eerste lid van de verordening dat de bevoegde autoriteiten
informatie uitwisselen met elkaar en waar passend met Europol met betrekking tot verwijderingsbevelen.
Dit met name teneinde dubbel werk te voorkomen, de coördinatie te verbeteren en inmenging
in onderzoeken in verschillende lidstaten te voorkomen.
Het voorgaande staat los van de keuze om de ATKM als zelfstandig bestuursorgaan met
bestuursrechtelijke bevoegdheden vorm te geven en beoogt te voorkomen dat de autoriteit
de werkzaamheden van opsporings- en veiligheidsdiensten doorkruist danwel de coördinatie
te verbeteren. Het is aan de autoriteit om te beoordelen of hij deling van persoonsgegevens
verkregen bij zijn taak noodzakelijk acht voor de uitoefening van de taken van de
politie en de veiligheidsdiensten. De hiervoor genoemde verplichting voor de autoriteit
om over de uitoefening van zijn taken overleg te voeren laat onverlet dat elke instantie
op grond van zijn eigen taak en omstandigheden beoordeelt welke werkzaamheden zij
uitvoert en van welke bevoegdheden hij gebruikt maakt.
Daarnaast zijn deze leden benieuwd hoe de NCTV zich gaat verhouden tot de AOTKM. Dit
wordt niet of onvoldoende toegelicht in de memorie van toelichting. De NCTV is echter
wel tot een berekening van de geschatte kosten van de AOTKM gekomen en ook van de
subsidies die ten behoeve van de NCTV worden ingezet. Graag een toelichting van de
regering op de rol van de NCTV.
De ATKM wordt opgericht met twee hoofdtaken, het tegengaan van de verspreiding van
terroristische online-inhoud en de aanpak van online kinderpornografisch materiaal.
De Minister van Justitie en Veiligheid is zowel beleidsverantwoordelijk voor contra-terrorisme
en daarmee voor de implementatie van de TOI-verordening, als voor de aanpak van online
kinderpornografisch materiaal. Daarmee is hij ook verantwoordelijk voor de wetgeving
daaromtrent. Binnen het ministerie zijn deze taken belegd bij de NCTV respectievelijk
het Directoraat-Generaal rechtspleging en rechtshandhaving(DGRR). Zo voert de NCTV
in het kader van haar beleidsrol een dialoog met de internetsector waarbij wordt gesproken
over best practices en kennis wordt gedeeld. Ook laat de NCTV onderzoek uitvoeren
naar de rol van internet op radicaliseringsprocessen.
Deze beleidsverantwoordelijkheid moet los worden gezien van de taken van het ATKM.
Die taken worden krachtens deze wet toegekend aan het zelfstandig bestuursorgaan zelf,
waarmee oordeelsvorming onafhankelijk van de Minister is geborgd. De bevoegdheden
die de Kaderwet zbo’s toekent aan de Minister, zijn in het wetsvoorstel zodanig ingeperkt,
dat de Minister uitsluitend kan ingrijpen ten aanzien van het financieel beheer en
de administratieve organisatie. De Minister kan zich aldus niet mengen in de inhoudelijke
uitoefening van de taak van de autoriteit.
3.5. Verhouding tot het strafrecht
De leden van de VVD-fractie onderschrijven de keuze van de regering om naast een strafrechtelijke
aanpak ook een bestuursrechtelijk aanpak te introduceren in de vorm van een notice-and-takedown
procedure met een bestuurlijke boete. Kan de regering toelichten wat de voorzienbare
strafrechtelijke route is ingeval een hostingbedrijf herhaaldelijk een verzoek tot
verwijderen negeert of herhaaldelijk bestuurlijke boetes krijgt opgelegd? Kan dan
enkel strafrechtelijke vervolging plaatsvinden ex artikel 184 en 184a Sr? Kan de regering
aangeven in welke gevallen sprake is van bestuurdersaansprakelijkheid wegens het inbreuk
maken op de verordening?
De autoriteit kan een bestuursrechtelijke sanctie opleggen bij het niet (tijdig) opvolgen
van het verwijderingsbevel, waarbij het de keuze heeft uit de last onder dwangsom
en een bestuurlijke boete. Indien een aanbieder van hostingdiensten systematisch of
aanhoudend weigert (tijdig) opvolging te geven aan een verwijderingsbevel, bedraagt
de op te leggen bestuurlijke boete ten hoogste het bedrag dat is vastgesteld voor
de zesde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht
of, indien dat meer is, ten hoogste 4% van de mondiale omzet van de onderneming, onderscheidenlijk,
indien de overtreding door een ondernemersvereniging is begaan, van de gezamenlijke
omzet van de ondernemingen die van de vereniging deel uitmaken, in het boekjaar voorafgaande
aan de beschikking waarin de bestuurlijke boete wordt opgelegd. Daarnaast kan de autoriteit
op grond van artikel 5, vierde lid van de verordening op basis van objectieve factoren,
zoals het feit dat de aanbieder van hostingdiensten in de voorafgaande twaalf maanden
twee of meer definitieve verwijderingsbevelen heeft ontvangen, vaststellen dat een
aanbieder van hostingdiensten is blootgesteld aan terroristische online-inhoud. Als
de autoriteit gelet daarop een blootstellingsbesluit heeft genomen en dit besluit
aan de aanbieder van hostingdiensten heeft medegedeeld, neemt de aanbieder van hostingdiensten
specifieke maatregelen om zijn diensten te beschermen tegen de verspreiding van terroristische
online-inhoud onder het publiek. Ook bij het niet (tijdig) opvolgen van een blootstellingsbesluit
kan de autoriteit een last onder dwangsom of een bestuurlijke boete opleggen. De TOI-verordening
en de Uitvoeringswet voorzien derhalve reeds in bestuursrechtelijke sanctiemogelijkheden.
Toepassing van de artikelen 184 en 184a Sr (niet opvolgen ambtelijk bevel) is derhalve
niet aan de orde.
Strafrechtelijke vervolging van een hostingsdienst kan wél aan de orde zijn indien
de aanbieder van hostingdiensten niet langer optreedt als een tussenpersoon die louter
(en passief) gegevens van een ander doorgeeft, maar ook inhoudelijke betrokkenheid
heeft of verkrijgt met de terroristische online-inhoud. Alleen dan is de aanbieder
van een hostingdienst immers strafbaar voor het via zijn diensten opslaan en verspreiden
van terroristische online-inhoud. Een dergelijke situatie doet zich, gelet op de neutrale
en passieve rol die deze aanbieders vervullen, zelden voor.
De leden van de SP-fractie lezen terechte punten van zorg bij de Afdeling om de bevoegdheden
niet bij het OM te beleggen. De regering kiest er immers voor een bestuursrechtelijke
grondslag te creëren. Kan de regering toelichten hoe deze keuze zich verhoudt tot
artikel 125p van het Wetboek van Strafvordering?
Bij het tot stand komen van de Uitvoeringswet is bezien of kon worden volstaan met
de in artikel 125p wetboek van Strafvordering (Sv) neergelegde strafrechtelijke bevoegdheid
tot het geven van een bevel tot ontoegankelijkmaking. Deze bepaling maakt het mogelijk
om in het kader van een verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67,
eerste lid, Sv een strafrechtelijk bevel tot ontoegankelijkmaking uit te vaardigen
aan een aanbieder van een communicatiedienst. Hiervoor is toestemming van de officier
van justitie vereist, evenals een voorafgaande machtiging van de rechter-commissaris.
Er is niet voor gekozen de TOI-verordening met behulp van artikel 125p Sv uit te voeren.
Van belang daarbij is dat strafrechtelijke vervolging van een aanbieder van hostingdiensten,
als deze in beeld komt bij het OM, wegens de middels zijn diensten opgeslagen en verspreide
gegevens slechts in uitzonderlijke gevallen aan de orde is. In feite moet het dan
gaan om een situatie waarin een aanbieder niet langer optreedt als een tussenpersoon
die louter (en passief) gegevens van een ander doorgeeft, maar ook inhoudelijke betrokkenheid
heeft of verkrijgt met de terroristische online-inhoud. Alleen dan is de aanbieder
van een hostingdienst immers strafbaar voor het via zijn diensten opslaan en verspreiden
van terroristische online-inhoud. Een dergelijke situatie doet zich, gelet op de neutrale
en passieve rol die deze aanbieders vervullen, zelden voor.
Daarnaast verplicht de verordening tot een specifiek op terroristische online-inhoud
toegesneden instrumentarium. Een krachtens artikel 125p Sv gegeven bevel kan strekken
tot de ontoegankelijkmaking van elk type gegevens. Daarnaast is de verordening er
op gericht terroristische online-inhoud zo snel mogelijk offline te doen halen en
niet om degene die terroristische online-inhoud op internet plaatsen te vervolgen
Tevens zou het (veel) vaker aanwenden van de in artikel 125p Sv neergelegde bevoegdheid
een te groot beslag leggen op de capaciteit van het OM. Door de ontoegankelijkmaking
van terroristische online-inhoud te beleggen bij een daarvoor toegeruste Autoriteit,
kan de capaciteit van het OM worden vrijgehouden ten behoeve van de opsporing en vervolging
van personen die zelf terroristische online-inhoud produceren en verspreiden.
4. Financiële gevolgen
4.1. Financiële gevolgen voor het Rijk
De leden van de SP-fractie vragen de regering of zij vindt dat het wetsvoorstel wel
deugdelijk is onderbouwd. Zij vernemen dat € 400.000 structureel vanuit de Internet
Referral Unit (IRU) worden overgedragen aan de AOTKM. Wordt daarmee de IRU volledig
opgeheven? Hoe verschillen de taken van de IRU van de AOTKM? Daarnaast zijn deze leden
met name geïnteresseerd in de kasschuif die plaats lijkt te vinden met de onderbesteding
van de middelen van de IRU uit de jaren 2018, 2019 en 2020. Waarom vond daar onderbesteding
plaats en wordt die nu pas ingezet? De nationale politie kampt toch ook met forse
tekorten. Waarom zijn die middelen niet daaraan toegevoegd? Was er in 2021 ook sprake
van onderbesteding?
Daarnaast lezen de leden van de SP-fractie dat middelen uit het Fonds voor Interne
Veiligheid zullen worden aangewend ten behoeve van de AOTKM. Deze middelen zijn echter
aan de NCTV toegekend, zo begrijpen deze leden ten behoeve van interne projecten.
Maar de AOTKM is toch geen intern project van de NCTV? Wat vindt de AR eigenlijk van
deze dekking?
Ten behoeve van de beantwoording van de vragen over de financiering van de ATKM wordt
eerst ingegaan op de structurele financiering van de ATKM en eventuele aanwending
van middelen uit het EU fonds voor interne veiligheid. Vervolgens wordt ingegaan op
de onderbesteding bij de internet referral unit (IRU) en de taken van de IRU. Vervolgens
wordt antwoord gegeven op de vragen over de rol van de NCTV.
Structurele financiering en aanwending middelen uit het EU fonds voor interne veiligheid
Voor financiering van het wetsvoorstel wordt primair een bedrag vrijgemaakt binnen
de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid van 1,2 miljoen euro per
jaar (2022) oplopend naar 3,2 miljoen euro structureel (v.a. 2027). Daarnaast is eveneens
structureel, 0,4 miljoen euro per jaar beschikbaar vanuit de onderbesteding van de
Internet Referal Unit (IRU).
Deze structurele financiering dient in samenhang gezien te worden met de structurele
financiering van 2,5 miljoen euro per jaar die eveneens binnen de begroting van het
Ministerie van Justitie en Veiligheid is vrijgemaakt voor het wetsvoorstel bestuursrechtelijke
aanpak online kinderpornografisch materiaal, dat uw Kamer naar verwachting na de zomer
wordt toegezonden. Ingeschat wordt dat deze structurele financiering vooralsnog voldoende
is om de ATKM te bekostigen.
In aanvulling op deze structurele financiering bestaat de mogelijkheid om een beroep
te doen op het EU- fonds voor interne veiligheid voor kosten in de aanloopfase, opbouw
of doorontwikkeling in de eerste jaren, bijvoorbeeld wanneer blijkt dat extra investeringen
nodig zijn.
Onderbesteding IRU en taken IRU
De IRU is onderdeel van de Open Source Intelligence (OSINT)-afdeling van de Nationale
Politie. Hiervoor is in 2018 ongeveer 1,7 miljoen euro beschikbaar gekomen als onderdeel
van de door het kabinet Rutte III vrijgemaakte extra CT-gelden.19 De onderbesteding bestaat uit het niet vanaf het begin volledig kunnen invullen van
de bij haar oprichting ingeschatte maximale capacitaire behoefte van de IRU. Er was
sprake van een opbouw- en ingroeimodel.
Met de komst van de ATKM wordt de IRU opgeheven en gaat de content moderatie taak
(het detecteren van terroristische content met het oog op het doen verwijderen van
deze content door hosting bedrijven) over naar de ATKM. Op het moment dat duidelijk
werd dat voor deze taak een nieuwe autoriteit zou worden ingericht, is met de politie
afgesproken de capaciteit van de IRU te bevriezen en de vrijvallende middelen aan
te wenden voor de financiering van de (inrichting van deze) autoriteit. Met de Nationale
Politie zullen afspraken worden gemaakt over samenwerking en snijvlaktaken.
De wel voor de IRU aangewende middelen en capaciteit zijn ten behoeve van haar bredere
OSINT-taken in het CT-domein en zijn ondergebracht binnen de OSINT-eenheid bij de
politie. De inzet wordt periodiek heroverwogen afhankelijk van prioriteitstelling
binnen het CT-domein.
Rol en taken van de NCTV
De ATKM wordt opgericht met twee hoofdtaken, het tegengaan van de verspreiding van
terroristische online-inhoud en de aanpak van online kinderpornografisch materiaal.
De Minister van Justitie en Veiligheid is zowel beleidsverantwoordelijk voor contra-terrorisme
en daarmee voor de implementatie van de TOI-verordening, als voor de aanpak van online
kinderpornografisch materiaal. Daarmee is hij ook verantwoordelijk voor de wetgeving
daaromtrent. Binnen het ministerie zijn deze taken belegd bij de NCTV respectievelijk
DGRR. Deze beleidsverantwoordelijkheid moet los worden gezien van de taken van het
ATKM. Die taken worden krachtens deze wet toegekend aan het zelfstandig bestuursorgaan
zelf, waarmee oordeelsvorming onafhankelijk van de Minister is geborgd. De bevoegdheden
die de Kaderwet zbo’s toekent aan de Minister, zijn in het wetsvoorstel zodanig ingeperkt,
dat de Minister uitsluitend kan ingrijpen ten aanzien van het financieel beheer en
de administratieve organisatie. De Minister kan zich aldus niet mengen in de inhoudelijke
uitoefening van de taak van de autoriteit. Om praktische redenen is er voor gekozen
om de financiering in de opbouwfase via het budget van de NCTV te laten lopen.
4.2. Financiële gevolgen voor de sector
In een aantal sectoren, denk aan de bankensector en de accountancy, betalen de ondernemingen
die actief zijn in de sector voor de structurele inzet van het toezicht. De leden
van de CDA-fractie vragen waarom er in dit geval niet voor gekozen is de hostingsbedrijven
en aanbieders een heffing te laten betalen waaruit de Autoriteit gefinancierd wordt?
Het is toch ook in het belang van de sector dat geen terroristische inhoud verspreid
wordt via hun dienstverlening, zo menen deze leden. Om welke bedragen zou het gaan,
indien de structuur van het toezicht op banken en accountants zou worden gevolgd,
voor een gemiddeld hostingbedrijf? Is het niet vreemd dat de gewone belastingbetaler
nu moet betalen voor een Autoriteit omdat hostingsbedrijven soms terroristische content
aanbieden?
Momenteel is voorzien in een 100% dekking van de kosten van het ATKM door het Rijk.
Hiervoor is gekozen omdat maar een beperkt aandeel van de aanbieders van hostingdiensten
wordt geconfronteerd met terroristische online-inhoud op hun diensten. In de impact
assessment van de Europese Commissie wordt geschat dat 1,5% tot 4% van de kleine aanbieders
van hostingdiensten met de verplichtingen van deze verordening te maken krijgen. De
ATKM ziet erop toe dat een bevel wordt opgevolgd als er terroristisch online-inhoud
wordt aangetroffen en treedt zo nodig op door het opleggen van een bestuursrechtelijke
sanctie. Hiermee betalen niet welwillende aanbieders van hostingdiensten die niet
opereren conform de TOI-verordening indirect mee. Het geld dat wordt betaald als gevolg
van bestuursrechtelijke sancties stroomt immers terug in de schatkist terwijl de rest
van de sector niet onevenredig wordt geraakt.
5. Advisering
Verhouding Autoriteit – OM
De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat het een verstandige keuze is van de
regering te expliciteren dat er afstemming plaatsvindt tussen het OM en de Autoriteit,
om te voorkomen dat in individuele zaken de opsporing, vervolging en berechting van
misdrijven wordt verstoord. Het is belangrijk dat de Autoriteit, de opsporings- en
inlichtingendiensten, het OM en de politie goede afspraken maken hoe de afstemming
op grond van artikel 8 van de uitvoeringswet vorm krijgt. Gebeurt dat in de vorm van
formele samenwerkingsafspraken op grond van een protocol? Deelt de regering de mening
dat het ook verstandig kan zijn dat de Autoriteit in overleg met de opsporingsdiensten
kan aangeven dat het wenselijk is een strafrechtelijk traject te beginnen wanneer
de Autoriteit merkt dat een bestuursrechtelijk traject tot onvoldoende resultaten
leidt?
Het kabinet deelt de mening van de VVD-fractie dat goede onderlinge samenwerking tussen
de autoriteit, de opsporings- en inlichtingendiensten, het Openbaar Ministerie en
de Nationale Politie van groot belang is. Artikel 8 van de Uitvoeringswet TOI-verordening
bepaalt in dat verband dat er zogenoemde «deconflictie» plaatsvindt: de Autoriteit
voert over de uitoefening van zijn taken en bevoegdheden overleg met de Nationale
Politie, het Openbaar Ministerie, de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst en
de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst. Dit om te voorkomen dat de inzet
van taken en bevoegdheden van de betrokken organisaties elkaar doorkruisen. Een mogelijke
uitkomst van dit overleg kan zijn dat de autoriteit (vooralsnog) afziet van de inzet
van bevoegdheden om daarmee de bedoelde doorkruising te voorkomen. Momenteel worden
afspraken gemaakt met de AIVD, MIVD en de politie over hoe zij op de hoogte worden
gesteld van het voornemen van de autoriteit om een verwijderingsbevel te ontvangen.
Of het opportuun is deze afspraken in een protocol op te nemen is nog onderdeel van
gesprek.
Bestuursrechtelijke aspecten
De leden van de VVD-fractie vragen of een hostingbedrijf, wanneer een bestuurlijke
boete is opgelegd, wordt uitgesloten als leverancier van diensten aan de overheid
en andere publieke instellingen? Zo nee, waarom niet en kan dit alsnog worden geregeld?
Op grond van artikel 5:46, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht geldt dat
het betreffende bestuursorgaan de bestuurlijke boete afstemt op de ernst van de overtreding
en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Het kabinet is van mening
dat met het voldoen van de bestuurlijke boete in voldoende mate op het niet naleven
van de verplichtingen is gereageerd.
II. ARTIKELSGEWIJS
Artikel 9. Bijzondere persoonsgegevens
De leden van de VVD-fractie merken op dat de voorliggende uitvoeringswet in artikel 9
een grondslag biedt voor de verwerking van bijzondere en strafrechtelijke persoonsgegevens
door de Autoriteit. Deze grondslag ziet echter alleen op de verwerking van persoonsgegevens
voor zover de verwerking noodzakelijk is voor de uitoefening van bevoegdheden op grond
van deze wet. Dat betreft het tegengaan van verspreiding van terroristische online-inhoud.
Wanneer de Autoriteit ook bevoegdheden zal uitoefenen voor de bestuursrechtelijke
aanpak van online kinderpornografisch materiaal, is dan een nadere wettelijke grondslag
vereist voor de verwerking van persoonsgegevens?
De taken van de autoriteit ten aanzien van de aanpak van online kinderpornografisch
materiaal worden geregeld in het wetsvoorstel bestuursrechtelijke aanpak online kinderpornografisch
materiaal. Dat wetsvoorstel bevat tevens een grondslag voor de autoriteit om bijzondere
en strafrechtelijke persoonsgegevens te verwerken voor zover de verwerking van deze
gegevens noodzakelijk is voor de uitoefening van zijn bevoegdheden op grond van die
wet. Dit wetsvoorstel zal naar verwachting na de zomer bij uw Kamer worden ingediend.
De leden van de D66-fractie delen de zorgen van de Afdeling met betrekking tot de
omgang met bijzondere persoonsgegevens en zijn niet gerustgesteld door de reactie
van de regering. Waarom wordt gekozen voor een bewaartermijn van een jaar «na de laatste
verwerking van de persoonsgegevens»? Leidt dit er in de praktijk niet toe dat de bewaartermijn
verlengd wordt, iedere keer dat een nieuwe verwerking van persoonsgegevens plaatsvindt?
Hoe wordt voorkomen dat gegevens van een bepaalde persoon langer worden opgeslagen
door steeds nieuwe gegevens te verzamelen? Is de regering bereid het advies van de
Afdeling over te nemen en een concrete maximale bewaartermijn op te nemen?
Gelet op het beginsel van opslagbeperking is het uitgangspunt dat persoonsgegevens
niet langer worden bewaard dan noodzakelijk is voor de doeleinden waarvoor zij zijn
verzameld. Voor het onderhavige wetsvoorstel betekent dit dat persoonsgegevens in
beginsel dertien maanden worden bewaard, opdat kan worden vastgesteld of een bedrijf
in de afgelopen 12 maanden 2 of meer keer is blootgesteld aan terroristische online-inhoud
en er een blootstellingsbesluit kan worden genomen. Ook voor het afhandelen van het
bezwaar is deze termijn passend.
Voor de afhandeling van de beroep- of klachtenprocedures is het noodzakelijk om persoonsgegevens
langer te bewaren. Deze gegevens zullen immers noodzakelijk zijn bij het voeren van
de genoemde procedures. Voor de verschillende typen procedures gelden immers bezwaar-,
beroeps- en hoger beroepstermijnen waarbinnen een vervolgprocedure kan worden ingesteld.
Een bewaartermijn van een jaar na de laatste verwerking van de persoonsgegevens wordt
passend geacht, opdat ook de termijn voor het instellen van vervolgprocedures zal
zijn verstreken. Na afronding van deze procedures en nadat een eventuele beroepstermijn
is verstreken, zal de inhoud worden verwijderd. Gelet hierop kan niet aan het advies
van de Afdeling advisering van de Raad van State om een concrete maximale bewaartermijn
op te nemen tegemoet worden gekomen. Het is immers afhankelijk van de ingestelde beroep-
of klachtenprocedure hoe lang de betreffende persoonsgegevens nodig zijn.
Er is bij het voorbereiden van dit wetsvoorstel een Privacy Impact Assessment (hierna:
PIA) uitgevoerd om de veiligheidsrisico’s in kaart te brengen. Hierop is het beveiligingsniveau
afgestemd en zijn passende en specifieke maatregelen genomen, zoals een loggingsverplichting
en geheimhoudingsverklaring
Artikel 16. Inwerkingtreding
De leden van de VVD-fractie stellen dat op 7 juni 2022 de TOI-verordening van kracht
is geworden. De korte implementatietermijn leidt ertoe dat de verordening niet reeds
vanaf die datum kon worden uitgevoerd. Graag ontvangen deze leden een toelichting
op het van toepassing worden van de verordening in relatie tot het Nederlandse implementatietraject,
zoals ook in de beslisnota bij het wetsvoorstel wordt opgemerkt.
Zie beantwoording vragen fractie CDA over voortgang bij paragraaf 3.2
De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yesilgöz-Zegerius
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
D. Yesilgöz-Zegerius, minister van Justitie en Veiligheid