Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de invulling van de afspraken in het coalitieakkoord ten aanzien van zon-PV (de zonnebrief) (Kamerstuk 32813, nr. 1046)
32 813 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid
Nr. 1107
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 29 september 2022
De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Minister voor Klimaat en Energie over de brief van 20 mei 2022 inzake
de invulling van de afspraken in het coalitieakkoord ten aanzien van zon-PV (de Zonnebrief)
(Kamerstuk 32 813, nr. 1046).
De vragen en opmerkingen zijn op 16 juni 2022 aan de Minister voor Klimaat en Energie
voorgelegd. Bij brief van 27 september 2022 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, A. Mulder
Adjunct-griffier van de commissie, Reinders
Vragen/opmerkingen en antwoorden
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
1. De leden van de VVD-fractie zijn positief over hoe de Minister invulling wil geven
aan de afspraken gemaakt in het coalitieakkoord (bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) ten aanzien van zon-PV, maar tegelijkertijd hebben deze leden hier ook veel vragen
en zorgen over. Het is goed dat de Minister rekening houdt met de schaarse ruimte
in Nederland en daarom kijkt naar zon op dak en andere objecten.
De leden van de VVD-fractie zijn ook positief over het feit dat de Minister zich inspant
om de hoge mate van vrijval bij projecten voor zon op dak te verminderen. Dit draagt
bij aan het efficiënt besteden van de SDE++ subsidie. Deze leden hebben zorgen over
de schaarste op het net, de betaalbaarheid en veiligheid van zon-PV. Zij betwijfelen
of de plannen van de Minister hier volledig rekening mee houden.
De leden van de VVD-fractie zien graag dat zon-op-dak de norm wordt. Onze schaarse
grond moet niet ingezet worden voor zonneweides als er nog daken vrij liggen voor
het plaatsen van zonnepanelen. In hoeverre gaat de Minister ervoor zorgen dat zon-op-land
(behalve bij multifunctioneel ruimtegebruik) niet meer plaatsvindt? Is de Minister
bereid om enkelvoudig ruimtegebruik voor zonneweides uit te sluiten van subsidieverlening
via de SDE++ en andere regelingen? Kan hij daarnaast ook eisen opstellen aan het ruimtegebruik
indien er in de nabijheid van een gekozen locatie nog vrij liggende grote daken beschikbaar
zijn?
Antwoord
Ruimtelijke afwegingen over de inzet en inpassing van zon-PV worden in eerste instantie
regionaal gemaakt in de Regionale Energiestrategieën (RES’en). De daadwerkelijke ruimtelijke
vormgeving en afweging gebeurt door individuele provincies en gemeentes in hun ruimtelijk
beleid en ruimtelijke plannen: omgevingsvisies, programma’s, verordeningen en omgevingsplannen.
De Voorkeursvolgorde Zon, zoals opgenomen in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI), is
hierbij het afwegingskader dat het Rijk heeft meegegeven. Om deze voorkeursvolgorde
meer sturend te kunnen laten zijn in de ruimtelijke vormgeving van zon-PV en de afweging
hierbij, werkt het kabinet instructieregels onder de Omgevingswet uit. Dit betreffen
zowel regels om zoveel mogelijk zon op daken en andere objecten te realiseren als
regels die meer sturend zouden kunnen zijn op de locatie van de opwek van zonnestroom
in lijn met de Voorkeursvolgorde Zon waarbij dit kabinet landbouw- en natuurgronden
zo veel mogelijk wil ontzien. Hierover zullen de Minister voor VRO en ik uw Kamer
voor het einde van het jaar nader informeren. Eerder zijn ook al maatregelen genomen
om meer zon op dak te realiseren, zo komt zon op dak in de Subsidieregeling Duurzame
Energieproductie en Klimaattransitie (SDE++) eerder in aanmerking voor een SDE++-subsidie
dan grondgebonden zon-pv.
Grondgebonden zonnesystemen zonder dubbelfunctie zijn wat het kabinet betreft in principe
ongewenst. Als mede-overheden toch de afweging maken zon-PV op land ruimtelijk in
te passen, dan streeft het kabinet ernaar dat het zoveel mogelijk de standaard wordt
dit in combinatie met andere opgaven plaats te laten vinden om daarmee ook aan andere
(gebieds)opgaven te werken. Mogelijke regels onder de Omgevingswet, wat momenteel
verkend wordt door het kabinet, zullen meer sturend zijn.
Om bijkomende kosten te dekken van grondgebonden zon-pv projecten in combinatie met
andere opgaven, heb ik verzocht of deze kosten meegenomen kunnen worden in de verkenning
van het kwaliteitsbudget voor gebiedsversterkende randvoorwaarden. Ondertussen wordt
ook in het kader van de moties van de leden Van Raan en Wassenberg (Kamerstuk 31 239, nr. 349) en van de leden Erkens en Grinwis (Kamerstuk 31 239, nr. 356) verkend in hoeverre maatschappelijke kosten meegenomen kunnen worden in de SDE++.
2. De leden van de VVD-fractie zetten vraagtekens bij de uitvoerbaarheid van de plannen
van de Minister. Het is duidelijk dat Nederland kampt met grote schaarste op het elektriciteitsnet.
Onlangs heeft TenneT een bericht gepubliceerd waarin het aangeeft dat er in Noord-Brabant
en Limburg tot 2028 niets meer op het elektriciteitsnet kan worden aangesloten. Gezien
de laatste berichtgeving, is het dan nog realistisch om aan te sturen op meer dan
35 TWh hernieuwbare energie op land? Hoe wordt er in de plannen van de Minister rekening
gehouden met de impact van zon-PV op de netcongestie? Deelt de Minister de mening
dat we nu snel moeten inzetten op onder andere thuis- en buurtbatterijen? Zeker in
combinatie met Zon-PV kan dit voor verlichting op het elektriciteitsnet zorgen.
Antwoord
Het klopt dat we serieuze uitdagingen hebben om het elektriciteitsnet snel genoeg
te verzwaren om aan alle vraag, inclusief zon-PV, te voldoen. In de zonnebrief heb
ik daarom transportcapaciteit op het elektriciteitsnet gedefinieerd als een belangrijke
randvoorwaarde voor de groei van zon-PV. Transportschaarste op het elektriciteitsnet
is een factor die beperkend en sturend is voor zowel de huidige ambities van 35 TWh
hernieuwbare elektriciteit, als voor eventuele toekomstige ambities. Ik heb uw Kamer
over deze problematiek ook breder geïnformeerd (Kamerstuk 29 023, nr. 281) en op 9 september heb ik uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken in Brabant
en Limburg (Kamerstuk 29 023, nr. 343).
Nieuwe ambities zouden niet moeten leiden tot een inefficiënte aanpak van het verzwaren
en uitbreiden van het elektriciteitsnet, vandaar dat programmeren, dat wil zeggen
het (ruimtelijk) afstemmen van het aanbod van duurzame energie op de vraag, van groot
belang is. Zo heeft het de voorkeur om het elektriciteitsnet te versterken op een
plaats waar deze versterking meerdere doelen dient, dus bijvoorbeeld de elektrificatie
van woningbouw, mobiliteit of industrie accommoderen en meer ruimte voor invoeding
van hernieuwbare elektriciteit zoals zon-PV. De inzet van zon op dak en op andere
objecten (mits dit in verhouding staat tot de lokale vraag) past hier in. Uiteraard
moeten we ook kijken hoe we zon-PV en daarbij mogelijkheden tot opslag van hernieuwbare
energie (waaronder opgewekt met zon-PV) op technisch slimme manier inpassen in het
energiesysteem om daarmee de belasting op het net te reduceren.
CE Delft heeft onderzoek gedaan naar de betekenis van batterijopslag voor de inpassing
van zon in het energiesysteem1. Uit dit onderzoek blijkt dat «gridbatterijen» de meest efficiënte en rendabele vorm
van opslag zijn en dat thuis- en buurtbatterijen de minst efficiënte en rendabele
vorm omdat de opbrengsten en diensten die ze kunnen leveren weliswaar hetzelfde zijn
maar de kosten relatief veel hoger zijn voor kleinschalige batterijen. Ook branchevereniging
Energy Storage NL onderschrijft dit punt.
3. Daarnaast delen de leden van de VVD-fractie de wens en de ambitie van de Minister
om de energietransitie te versnellen, maar hiervoor zijn ook andere oplossingen die
minder impact hebben op de netcongestie, zoals geothermie en groen gas. Hoe wordt
dit meegenomen in het herijken van de doelen voor hernieuwbaar op land?
Antwoord
De RES-regio’s hebben in de RES’en 1.0 een enorme ambitie neergezet van 55,1 TWh in
2030. Het PBL schat in dat uiteindelijk tussen 35,4 TWh en 46,4 TWh wordt gerealiseerd,
met een middenwaarde van 40,8 TWh. Tegelijkertijd geven de netbeheerders aan dat er
voor 2030 niet veel meer mogelijk is dan de afgesproken 35 TWh op land. De verhoogde
Europese doelstelling van 55% CO2-reductie in 2030, de wens om versneld van (Russisch) gas af te gaan en de mogelijk
stijgende elektriciteitsvraag geven aanleiding om te verkennen of en hoe we het gezamenlijk
aanbod van de RES’en (boven de 35 TWh) kunnen realiseren, of dat dit om een nieuwe
doelstelling vraagt en welke belemmeringen we daarbij moeten wegnemen die een verdere
ontwikkeling in de weg staan. De verkenning zal moeten uitwijzen wat de mogelijkheden
hiervoor zijn. Het Rijk en de medeoverheden nemen samen een besluit over de herijking
van de 35 TWh en benodigde randvoorwaarden.
In het herijkingstraject wordt samen met de medeoverheden gekeken of en hoe de doelen
voor hernieuwbare elektriciteit op land moeten worden opgehoogd. Het gaat hierbij
om de doelen voor de opwek van hernieuwbare elektriciteit. In dit traject worden factoren
als CO2-reductiepotentieel, ruimtelijke vormgeving en netcapaciteit nadrukkelijk meegenomen.
Geothermie en groen gas zullen in het energiesysteem van de toekomst waarschijnlijk
geen rol hebben in grootschalige elektriciteitsproductie. Deze technieken worden dan
ook niet expliciet meegenomen in het herijkingstraject. Op 1 juli jl. heb ik uw Kamer
een brief gestuurd over de invoering van een bijmengverplichting voor groen gas, waarmee
ik invulling geef aan de afspraak uit het coalitieakkoord om een bijmengverplichting
in de gebouwde omgeving in te voeren2. Deze bijmengverplichting zal ingaan per 2025 met een starthoogte van 150 miljoen
m3 en toenemen tot een voorgenomen hoogte van 1,6 miljard m3 in 2030. Deze ambitieuze bijmengverplichting draagt bij aan het realiseren van de
ambitie om per 2030 twee miljard m3 groen gas in Nederland te produceren.
In het coalitieakkoord wordt benoemd we dat we het aanbod van hernieuwbare energiebronnen
waaronder geothermie stimuleren. Geothermie is een belangrijke duurzame bron voor
de verduurzaming van de warmtevoorziening van de gebouwde omgeving en de glastuinbouw.
Samen met de Staatssecretaris van Mijnbouw werk ik gezamenlijk aan de versnelling
van geothermie. De laatste jaren is een aantal wijzigingen in de SDE++ doorgevoerd
die de toepasbaarheid van geothermie, met name in de gebouwde omgeving moeten verbeteren.
Het wetsvoorstel geothermie (wijziging Mijnbouwwet) wordt naar verwachting binnenkort
plenair behandeld in de Eerste Kamer. Dit wetsvoorstel sluit aan bij de specifieke
kenmerken van het opsporen en winnen van aardwarmte en draagt zo bij aan versnelling
van de inzet van aardwarmte en versterking van de sector. Daarnaast werken we sinds
2021 samen met de sector aan concrete handelingsperspectieven voor de toepassing van
geothermie in de gebouwde omgeving op basis van het Adviesrapport Geothermie in de
Gebouwde Omgeving (april 2021).
4. De leden van de VVD-fractie vinden het belangrijk dat het zelf opwekken van zonnestroom
niet alleen toegankelijk is voor hoge inkomens maar ook voor lage- en middeninkomens.
Juist deze groepen kunnen een verlaging van hun energierekening goed gebruiken. Zij
hebben echter niet altijd de mogelijkheid en middelen om zonnepanelen aan te leggen
of aan te schaffen. De leden van de VVD-fractie willen daarom weten hoe de Minister
ervoor gaat zorgen dat het opwekken van zonnestroom voor iedereen beschikbaar en betaalbaar
wordt.
Antwoord
Zoals in de zonnebrief gesteld, is ook het kabinet van mening dat het zelf opwekken
en profiteren van zonnestroom toegankelijk moet zijn voor iedereen. Hiervoor kunnen
verschillende belemmeringen zijn. Zo kan het zijn dat iemand geen financiële ruimte
heeft om zonnepanelen aan te schaffen, of dat iemand niet beschikt over een eigen
dak. Recent is de Energiebespaarlening van het Nationaal Warmtefonds uitgebreid: sinds
1 juni jl. kan de aanschaf van zonnepanelen volledig gefinancierd worden met een lening.
De voorwaarden van het Nationaal Warmtefonds worden in de eerste helft van oktober
2022 verder verbeterd. Woningeigenaren met een laaginkomen kunnen dan financiering
krijgen met een rente van 0%. Daarnaast wordt verantwoorde financiering aangeboden
voor woningeigenaren zonder leenruimte (Kamerstukken 32 847 en 32 813, nr. 911).
Huishoudens zonder eigen dak kunnen in samenspraak met hun verhuurder of hun Vereniging
van Eigenaars (VvE) zorgen voor zonnepanelen op het dak. Ook kunnen zij zich aansluiten
bij een van de bijna 700 energiecoöperaties in ons land en coöperatief een zonnedak
ontwikkelen en exploiteren. Het kabinet ondersteunt energiecoöperaties op verschillende
manieren, bijvoorbeeld met het Ontwikkelfonds voor energiecoöperaties en met de subsidieregeling
coöperatieve energieopwekking (SCE) voor energiecoöperaties en VvE’s. Uit het TNO-rapport
uit 20223 komt bovendien naar voren dat de terugverdientijd voor investeringen in zonnepanelen
door huishoudens in de jaren tot en met 2030 naar verwachting niet langer zal zijn
dan 7 jaar. Zonnepanelen blijven dus een interessante investering voor wie een dak
tot zijn beschikking heeft.
5. De leden van de VVD-fractie betwijfelen of een btw-nultarief en het uitbreiden
van het initiatiefrecht voor huurders voldoende zullen zijn om te bewerkstelligen
dat huurders makkelijker toegang tot zonnepanelen zullen krijgen. Welke effecten verwacht
de Minister dat het btw-nultarief gaat hebben voor bijvoorbeeld leveranciers van zonnepanelen?
Antwoord
Het doel van het invoeren van een btw-nultarief op de levering en installatie van
zonnepanelen op of in de onmiddellijke nabijheid van woningen is om de administratieve
en uitvoeringslasten te verminderen voor zonnepaneelhouders en de Belastingdienst.
Dankzij deze maatregel ervaart een particulier die zonnepanelen installeert op zijn
woning in combinatie met de ingevoerde registratiedrempel voor kleine ondernemers
niet langer btw-druk of -verplichtingen. Daarmee worden zonnepanelen voor particulieren
aantrekkelijker.
Als zonnepanelen worden geïnstalleerd op huurwoningen, zullen leveranciers en installateurs
eveneens het btw-nultarief toepassen. Afhankelijk van of een ondernemer btw-aftrekrecht
heeft, kan dan voor de verhuurder een btw-voordeel ontstaan dat de investering in
zonnepanelen zou kunnen stimuleren. Een btw-nultarief levert namelijk een gunstigere
businesscase op voor de verhuurder, ten opzichte van wanneer deze de btw niet kan
teruggevraagd. De btw op zonnepanelen vormt na invoering van een btw-nultarief voor
die verhuurders namelijk geen kostenpost meer. In die gevallen kan het zowel voor
de verhuurder als de huurder aantrekkelijker worden om zonnepanelen op huurwoningen
te plaatsen.
6. Daarnaast roept het initiatiefrecht voor huurders in de praktijk nogal wat onzekerheden
op en is het niet laagdrempelig. Hoe kan de Minister verder stimuleren dat er afspraken
tussen verhuurders en huurders worden gemaakt over het leggen van zonnepanelen? Gezien
het feit dat private verhuurders een investering in zonnepanelen minder snel terugverdienen,
welke additionele concrete acties kan de Minister ondernemen om de aanleg van zonnepanelen
in de private huursector toch te bevorderen?
Antwoord
Zonnepanelen en hybride warmtepompen vallen momenteel niet onder het initiatiefrecht.
Het initiatiefrecht wordt daarom uitgebreid met het doel huurders ook deze actuele
verduurzamingsmaatregelen te kunnen laten initiëren. De aanpassing van het initiatiefrecht
vraagt om een wijziging van het Burgerlijk Wetboek. In de prestatieafspraken met Aedes
en Woonbond is afgesproken om hen te betrekken bij de noodzakelijke wijziging. Dat
gesprek is nu gaande. De resultaten van dit overleg worden verwerkt in een ontwerp-wetsvoorstel
dat rond de jaarwisseling in internetconsultatie wordt gebracht. Vervolgens zal het
wetsvoorstel na advisering door de Raad van State bij de Kamer worden ingediend. Door
deze uitbreiding van het initiatiefrecht kunnen huurders een voorstel doen voor verduurzamingsmaatregelen,
wat in de praktijk zal bijdragen aan afspraken tussen de huurder en verhuurder over
de aanleg van zonnepanelen, ook in de private huursector.
7. De leden van de VVD-fractie vinden het noodzakelijk om duidelijke kwaliteits- en
veiligheidseisen op te stellen voor zon-PV. Het aanbod van zonnepanelen is groot en
de kwaliteit verschilt. Zonnepanelen geproduceerd binnen Europa kennen over het algemeen
een kleiner risico op brandgevaar dan zonnepanelen die met goedkope materialen geproduceerd
worden buiten Europa. Daarnaast is de productie van zonnepanelen binnen Europa minder
vervuilend en is er minder transport nodig. Daarom willen de leden van de VVD-fractie
inzetten op het gebruik van zonnepanelen die binnen de Europese Unie en/of Nederland
zijn geproduceerd. Deze leden willen de energietransitie en productie van (hernieuwbare)
energiebronnen zoveel mogelijk in eigen handen houden. Zij vragen hoe de Minister
hier tegenaan kijkt en welke mogelijkheden hij ziet om de productie van zonnepanelen
verder naar Nederland en de Europese Unie te halen.
Antwoord
Allereerst is het goed om twee zaken te onderscheiden: het zonnepaneel als oorzaak
van brand en het zonnepaneel als verspreider van een elders ontstane brand.
Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat voor een brand, met het zonnepaneel
als oorzaak, panelen uit een bepaald werelddeel of panelen van een bepaalde fabrikant
(productiefouten en terugroepacties daargelaten) brandveiliger zijn dan andere. Brand
vanuit zonnepanelen kan ontstaan als er ergens vlambogen optreden. Dit gebeurt zeer
zelden. Als het gebeurt, dan gebeurt het in de onderdelen die de hoogste spanningen
en het grootste vermogen te verduren krijgen. Dat zijn de stekkers, junctionboxes
en omvormers. Ook hier is er geen aanleiding te veronderstellen dat er een relatie
is tussen kans op brand en bepaalde merken of landen van herkomst. Wel is er een relatie
tussen brand en zonnepanelen wanneer deze bijvoorbeeld onzorgvuldig zijn geïnstalleerd.
Voor het zonnepaneel als verspreider van brand is vooral de brandklasse interessant.
De brandklasse geeft aan in hoeverre het paneel vlam vat als het gedurende een bepaalde
periode aan een hittebron wordt blootgesteld. Panelen met zowel glas boven als onder
de zonnecel, zoals die veel in China worden gemaakt, zijn daarbij minder brandbaar
dan panelen met een lichtere plastic achterkant, zoals die vaker in Europa worden
geproduceerd.
Meer productie binnen de Europese Unie (EU) heeft mogelijk wel voordelen voor de energietransitie,
zoals bijvoorbeeld het verkleinen van de afhankelijkheid van China voor de productie
van zonnepanelen. Daarnaast zou bij productie binnen de EU meer invloed kunnen worden
uitgeoefend op technologische ontwikkelingen en het borgen van Nederlandse en Europese
doelstellingen. Aandachtspunten hierbij zijn circulariteit en integratie van zonnepanelen
in daken en voertuigen (Building Integraded PV en Vehicle Integrated PV), en de arbeidsomstandigheden
bij productie. Het Ministerie van EZK onderzoekt dan ook de voor- en nadelen van deelname
aan het Important Project of Common European Interest (IPCEI) Solar.
Hiermee neemt een aantal Europese lidstaten het initiatief om productie van zonnepanelen
binnen Europa te stimuleren en richt zich op samenwerking vanwege de omvang en mogelijke
ontwikkelrisico’s. Bij het onderzoeken van Nederlandse deelname wordt afgewogen of
ruimere staatssteunmogelijkheden voor de Nederlandse industrie de beste manier zijn
om de Nederlandse doelstellingen te behalen, zowel voor de energietransitie als voor
het verdienvermogen van Nederland.
8. De leden van de VVD-fractie zijn positief over de initiatieven van de zonsector
om inspectiemethodes en certificaten op te stellen die de kwaliteit van zonnestroominstallateurs
kunnen aantonen. Om de veiligheid van zon-PV te waarborgen is het ook van belang dat
zonnepanelen op de juiste manier worden geïnstalleerd. Deze leden roepen de Minister
daarom op om samen met de sector te onderzoeken of deze initiatieven een meer bindende
of zwaarwegende vorm kunnen krijgen.
Antwoord
Er zijn door de sector inderdaad al veel stappen gezet voor het verbeteren van de
veiligheid van zonnepanelen op daken, waaronder de InstallQ erkenning voor installateurs,
de SCIOS Scope 12 inspectiemethode en de Gedragscode voor zon op grote daken. Ik zie
het als de verantwoordelijkheid van de markt om conform deze methodes en normen te
opereren en zie een rol voor brancheverenigingen om dit onder de leden uit te dragen.
Met de introductie van methoden voor onafhankelijke kwaliteitsborging verwachten verzekeraars
dat de kwaliteit van de installatie van zonnestroomsystemen omhoog gaat en daarmee
de verzekerbaarheid toeneemt. Hierdoor krijgen deze inspectiemethodes en certificaten
bij het afsluiten van een verzekering ook een meer bindend karakter. Ik vind het in
dezen niet wenselijk dat de overheid de rol van marktpartijen overneemt en zie op
dit moment geen noodzaak voor overheidsingrijpen.
9. De leden van de VVD-fractie delen tot slot de mening dat in het streven naar een
schone en circulaire economie, het van belang is om het gebruik van ongewenste stoffen
te minimaliseren en het hergebruiken van materialen te stimuleren. Deze leden vinden
dan ook dat duurzaamheid en circulariteit integraal onderdeel moeten zijn van de inzet
van zon-PV. Voor de productie van zonnepanelen worden bijvoorbeeld veel schaarse materialen
gebruikt. Daarom moeten oude zonnepanelen zoveel mogelijk worden gerecycled. Hoe kan
de Minister dit verder bevorderen? Bij de productie en transport van zonnepanelen
komt daarnaast veel CO2 vrij, met name als de zonnepanelen buiten Europa worden geproduceerd. Om de duurzaamheid
van zonnepanelen te bevorderen willen deze leden zich daarom richten op de CO2-footprint van zonnepanelen. Deze normering zal ook het gebruik van zonnepanelen die
geproduceerd zijn binnen Europa stimuleren.
Antwoord
Ik deel de mening dat duurzaamheid en circulariteit integraal onderdeel moeten zijn
van de inzet van zon-PV. Recycling speelt hierbij een belangrijke rol. Stichting OPEN
draagt in Nederland zorg voor de inzameling en recycling van zonnepanelen. Zij doet
dit op een bewuste manier, waarbij de recycling zo efficiënt en dicht mogelijk bij
huis plaatsvindt door gecertificeerde verwerkers. Producenten en importeurs van zonnepanelen,
omvormers, etc. zijn verplicht zich aan te sluiten bij deze stichting en een afvalbeheerbijdrage
te leveren. Vanuit de EU wordt ook ingezet op circulariteit en verlaging van de CO2-voetafdruk van zonnepanelen. Op dit moment vinden er onderhandelingen plaats over
een Ecodesign-maatregel en een Energielabel voor zon-PV-modules. Nederland is hier
nauw bij betrokken. Daarnaast is er op initiatief van het Uitvoeringsprogramma Circulaire
Maakindustrie een Buyer Group duurzame zonnepanelen opgericht. Deze groep, waar ook
het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) bij aangesloten is en waarvan de Rijksdienst voor Ondernemend
Nederland (RVO) projectleider is, werkt aan het vergroten van de kennis over duurzaamheid
en circulariteit van zonnepanelen. Hieronder valt onder andere verbetering van het
begrip van de stand van zaken rondom huidige en toekomstige mogelijkheden in hergebruik
en afvalverwerking, en de stimulering van productie van duurzamere of circulaire zonnepanelen.
Nieuwe woningen en kantoren met zonnepanelen die aantoonbaar circulair zijn, krijgen
een betere milieuprestatiescore voor het voldoen aan de milieuprestatie-eis in de
bouwregelgeving.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
10. De leden van de D66-fractie hebben met instemming kennisgenomen van de Zonnebrief.
Zij onderschrijven de noodzakelijke ambities voor het verder stimuleren van duurzame
energieproductie voor het behalen van de klimaatdoelen en afbouwen van de afhankelijk
van fossiele, specifiek Russische, grondstoffen. Zij hebben daarbij enkele vragen.
De leden van de D66-fractie lezen dat voor de ruimtelijke inpassing van Zon-PV gebeurt
volgens het principe van de Voorkeursvolgorde Zon. Deze leden vragen of de Minister
de potentiele oppervlaktes van deze verschillende «volgorden» uiteen kan zetten en
kan afzetten tegen de verwachtte vraag naar deze oppervlakte ten behoeve van zon-PV.
Welke vorm van monitoring en handhaving vindt plaats op het plaatsen conform de Voorkeursvolgorde?
Wat zijn de voor- en nadelen van een meer verplichtend karakter hiervan en ziet de
Minister hier heil in?
Antwoord
Het Topconsortium voor Kennis en Innovatie (TKI) Urban Energy heeft vorig jaar een
potentieelstudie voor zonne-energie opgeleverd4. Hierin is het ruimtelijk potentieel voor zon-PV uitgesplitst in de categorieën gebouwen,
infra, landschap en water. Deze categorieën zijn niet geheel gelijk aan de categorieën
in de Voorkeursvolgorde, maar de studie biedt desondanks bruikbare inzichten. Zoals
in de zonnebrief aangegeven, bestaat het totale bod voor 2030 in de RES 1.0 uit ruim
26 TWh zonne-energie, waarvan 12,6 TWh grootschalig op dak, 11,6 TWh grondgebonden
zon-pv en 2,1 TWh niet nader gespecificeerd. Daarnaast wordt rekening gehouden met
een autonome groei van 7 TWh kleinschalig zon op dak. Grondgebonden systemen kunnen
zijn voorzien op onbenutte terreinen in de gebouwde omgeving, langs infrastructuur
of andere restgronden, of in het landschap (inclusief binnenwateren).
Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) monitort de RES-plannen en de Monitor Zon-PV,
die de RVO jaarlijks opstelt, alsook de realisatie en projecten in de pijplijn. Het
kabinet vraagt de RES-regio’s om in hun voortgangsrapportage van de RES 2.0 toe te
lichten hoe de Voorkeursvolgorde Zon en het decentrale ruimtelijke beleid zijn toegepast
in de regionale locatiekeuze. Een meer sturende werking van de Voorkeursvolgorde Zon
wordt op dit moment verkend om hiermee medeoverheden te ondersteunen bij het maken
van de ruimtelijke afweging en daarmee uitvoering te geven aan de Voorkeursvolgorde
Zon, waarbij dit kabinet landbouw- en natuurgronden zo veel mogelijk wil ontzien.
Grondgebonden zonnesystemen zonder dubbelfunctie zijn wat het kabinet betreft in principe
ongewenst. De Minister voor VRO en ik werken momenteel, samen met het Interprovinciaal
Overleg (IPO) en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), aan instructieregels
onder de Omgevingswet die de volgende ruimtelijke wensen kunnen ondersteunen. Ten
eerste gaat het om het benutten van het volledige oppervlak van daken en andere objecten
met zon-PV. Ten tweede gaat het om zon-PV op land te bewerkstelligen in combinatie
met andere opgaven in het gebied. Hierover zullen de Minister voor VRO en ik uw Kamer
voor het einde van het jaar nader informeren.
11. De leden van de D66-fractie vragen of de Minister een duidelijk overzicht en planning
kan schetsen van de verschillende aangekondigde regelingen en besluiten.
Antwoord
Een overzicht van de aangekondigde regelingen, maatregelen en besluiten is als bijlage
toegevoegd aan deze brief.
12. De leden van de D66-fractie zijn positief over het voornemen van de Minister om
te onderzoeken of een regeling voor het versterken van daken en zo geschikt te maken
voor zon-PV. Kan de Minister aangeven hoeveel van de 60% van de grote daken die draagkrachtproblemen
heeft zich uitsplitst per functie? Gaat het hier om utiliteitsbouw, huur- of koophuizen
of gebouwen met andere functies? Op wat voor manier is de Minister voornemens bijvoorbeeld
woningbouwcorporaties hierbij te betrekken?
Antwoord
Het percentage van 60% ongeschikt dak in de zonnebrief is gebaseerd op de studie «Constructieve
beperkingen voor zon-op-dak in utiliteitsbouw» van TKI Urban Energy5. Het gaat dus enkel om utiliteitsbouw. De 60% beslaat de gebouwenvoorraad met lichte
beperking (45%) en met zware beperking (15%). Zie in de tabel de verdeling in categorieën.
Tabel 1. Verdeling zwaartebeperking per gebouwtype in %
Gebouwtype
Geen beperkingen
Licht beperkt
Zwaar beperkt
Distributiecentra
67%
9%
25%
Agrarische bijgebouwen
2%
94%
4%
(niet zware) industriepanden
70%
4%
26%
Oude panden
54%
39%
7%
Bij het verkennen van een regeling wordt de potentie voor zon op dak die mogelijk
extra kan worden ontsloten meegenomen. Die potentie in de utiliteitsbouw lijkt substantieel,
gezien de 45% licht beperkte daken. Tegelijkertijd kan het ook zijn dat er nog andere
belemmeringen gelden voor die daken. Wat het percentage beperkte daken voor corporatiegebouwen
en wat dus de mogelijke potentie daar is, is mij niet bekend. In de verkenning van
de regeling neem ik alle gebouwen in beschouwing waar een SDE++- of SCE-project op
gerealiseerd zou kunnen worden en dus ook corporatiegebouwen.
13. Deze leden constateren dat de Minister voor veel zijn plannen afhankelijk is van
een aansluiting op elektriciteitsnet. Zij vragen of de Minister zijn plannen heeft
laten toetsen door de (regionale) netbeheerders? Zo nee, acht hij dit zinvol? Zo ja,
kan deze toets worden gedeeld met de Kamer? Welke manieren ziet of verkent de Minister
om, bijvoorbeeld door slim afnemen of invoeden, aanvullende congestie zoals zich nu
lijkt te materialiseren te voorkomen?
Antwoord
Netbeheer Nederland heeft op mijn verzoek de impact van het gehele coalitieakkoord
ingeschat en dit heb ik ook met uw Kamer gedeeld (Kamerstukken 32 813 en 29 023, nr. 1052). De zonnebrief is daarom niet apart getoetst. De regionale netbeheerders zijn wel
actief betrokken bij de RES’en en hebben aan de regio’s, op basis van de RES 1.0 laten
weten waar zon en/of wind tot knelpunten leidt. Netbeheerders geven aan dat om de
doelen uit het coalitieakkoord te halen meer regie van het Rijk nodig is. Deze regie
brengt het kabinet ook aan, met onder andere het Nationaal Plan Energiesysteem (NPE),
het Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat (MIEK) en de aanscherping
van de NOVI. Met de Energiewet bied ik een expliciete grondslag voor netbeheerders
om flexibele contracten (zgn. non-firm ATO’s) aan te bieden aan netgebruikers. Hierdoor
kunnen netbeheerders effectiever omgaan met de beschikbare capaciteit op het net,
en ook in regio’s waar nu transportschaarste is afgekondigd partijen toch nog van
transportcapaciteit voorzien. Het slimmer en intensiever benutten van het net is ook
iets wat expliciet door speciaal coördinator dhr. Voorhorst wordt meegenomen als oplossingsrichting
voor de problematiek in Limburg en Noord-Brabant.
14. Welke maatregelen, instrumenten of plannen heeft de Minister voor de uitrol van
(gedeelde) batterijen om te voorzien in de opslag van zonne-energie?
Antwoord
Het beeld is dat initiatieven rondom batterijen in toenemende mate door marktpartijen
zelf worden opgepakt. Zo heeft TenneT 3 GW aan initiatieven in beeld. Het rapport
«Omslagpunt grootschalige batterijopslag» van CE Delft benoemt het potentieel om met
5,5 GW aan batterijopslag 7,5 GWp extra zonneparken aan te sluiten, zonder netverzwaring.
Dit biedt perspectief voor voortgang van de energietransitie ondanks de problemen
rondom netcongestie. CE Delft noemt, naast de potentie van grootschalige batterijopslag,
het effect van thuis- en buurtbatterijen onzeker. Het is volgens CE Delft niet duidelijk
of de thuis- en buurtbatterijen tot minder netcongestie gaan leiden. Naar verwachting
is dit niet de meest kosteneffectieve vorm om congestieproblematiek of het onregelmatige
aanbod van hernieuwbare energie aan te pakken. Ik onderzoek of maatregelen zoals aanbevolen
in het CE Delft rapport «Het net slimmer benut» vanuit de overheid noodzakelijk zijn.
Ik blijf hierbij uiteraard in gesprek met Energy Storage NL en Netbeheer Nederland
om te bespreken of energieopslag kan worden ingepast, zodat het netcongestie helpt
op te lossen of te voorkomen, en wat de rol van energieopslag in het energiesysteem
van de toekomst zal zijn.
15. Welke rol ziet de Minister voor overheden enerzijds en marktpartijen anderzijds?
Antwoord
Zie hiervoor het antwoord op de vraag Welke rol ziet de Minister voor respectievelijk
het Rijk, netbeheerders en marktpartijen om de nodige opslag te realiseren? van PvdA-GroenLinks
(p. 31).
16. Voort vragen deze leden wanneer het gebouw van de Kamer zal worden voorzien van
zonnepanelen, gezien dit gebouw veel wordt bezocht door mensen uit heel Nederland
en zodoende een voorbeeldfunctie heeft.
Antwoord
Het RVB werkt, in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
(BZK), aan het programma Zon op Rijksdaken. De ambitie is om in 2030 80% van het geschikte
dakoppervlak te hebben benut met zonnepanelen. Bij de renovatie van het Binnenhof
worden ook duurzaamheidsmaatregelen getroffen. Ik deel de opvatting dat deze Rijksgebouwen
een voorbeeldfunctie hebben en dat het daarom goed zou zijn om zonnepanelen te plaatsen
op de daken van het Binnenhof. Daarom zullen op de gebouwen met een plat dak zonnepanelen
geplaatst worden. Er zijn ook andere Rijksgebouwen waar zonnepanelen geplaatst worden,
zoals Paleis Noordeinde. Op dit moment wordt gewerkt aan de opschaling van het programma
Zon op Rijksdaken. Het doel is dat zonnepanelen standaard worden meegenomen in huisvestingsstrategieën
van de vastgoedhoudende partijen van het rijk.
17. De leden van de D66-fractie lezen met instemming over de plannen van het plaatsen
van zon-PV in het ruimtegebruik. Deze leden vragen of de Minister heil ziet in toepassingen
waarbij zonnevelden kunnen «rijden» en als zodanig van locatie kunnen veranderen met
voordelen voor de natuur en biodiversiteit? Waar wordt dit al in Nederland gedaan
of ziet de Minister potentieel?
Antwoord
Ik ben bekend met initiatieven van verrijdbare zonnepanelen in combinatie met landbouw.
Het is de vraag of verrijdbare zonnepanelen kunnen concurreren met statische systemen,
vanwege de hogere kosten van het onderhoud. Mijn verwachting op dit moment is dat
deze systemen geen grote rol zullen spelen in de opwekking van hernieuwbare elektriciteit.
Winst voor natuur en biodiversiteit is vooral te verwachten bij zonneparken waarbij
de bedekkingsgraad niet te hoog is (veel ruimte tussen panelen) en waarbij ecologisch
(maai)beheer wordt toegepast. Ik ben blij met initiatieven als het Ecocertified-label,
waarmee richtlijnen worden meegegeven voor het ontwerp en beheer van een zonnepark
dat ecologische meerwaarde biedt.
18. Wat is de stand van zaken van innovaties waarbij zonne-energie wordt opgewekt
door bijvoorbeeld horizontale (tegen gebouwen aan, in plaats van erop) als onderdeel
van de bouwconstructie? In hoeverre kan en wordt dit reeds (grootschalig) toegepast
in Nederland?
Antwoord
In Nederland zijn partijen actief op het gebied van zon-PV systemen die geïntegreerd
kunnen worden in gevels. Nederland is daarmee internationaal één van de koplopers.
De systemen zouden qua techniek grootschalig kunnen worden toegepast, maar dit gebeurt
in de praktijk nog weinig. Om op deze manier meer hernieuwbare elektriciteit op te
kunnen wekken, heb ik twee subsidieprojecten gefinancierd waarin de verschillende
partners in de keten, zoals aannemers, architecten en leveranciers samen nieuwe processen
en producten ontwikkelen die zo toegepast kunnen worden in de bouw6.
19. Ziet de Minister mogelijkheden hier, bijvoorbeeld bij nieuwbouw of gebouwen met
publieke functie, ook meer normerend op te treden?
Antwoord
In beginsel wordt in het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) gestuurd met een functionele
eis (doelvoorschrift) en een prestatie-eis (invulling van het doelvoorschrift) waarbij
wordt opengelaten hoe de eigenaar dit invult. In dit geval wordt wel het dak als zodanig
benoemd, maar kan mijns inziens in plaats van of gecombineerd met het dak ook een
ander onderdeel van de gebouwschil worden gebruikt als gelijkwaardige toepassing zoals
bijvoorbeeld de gevel. Het is evenwel aan de gemeente om dit te beoordelen in een
specifiek geval. Ik bezie nog hoe ik de in de zonnebrief genoemde normeringsvoorstellen
vormgeef. Uitgangspunt daarbij is dat een gelijkwaardige toepassing altijd mogelijk
is. Omdat deze technieken nog in ontwikkeling en vaak kostbaar zijn, is de verwachting
dat ze niet op korte termijn reeds veelvuldig zullen worden toegepast.
20. De leden van de D66-fractie lezen dat door het afbouwen van de salderingsregeling
de «incentive» bij (ver)huurders afnemen voor zon op dak. De Minister stelt dat «goede
afspraken ervoor kunnen zorgen dat de plaatsing van zonnepanelen voordelig blijft
uitpakken». Hoe gaat de Minister zorgen dat deze «goede afspraken» er (blijven) komen?
Welke instrumenten, bijvoorbeeld normerend of verplichtend van aard, ziet de Minister
hier als oplossing?
Antwoord
De verwachte terugverdientijd in 2030 (zie ook vraag 4) betreft een forse verbetering
ten opzichte van de geprognosticeerde terugverdientijden uit het rapport van 2020.
Met een gemiddelde levensduur van 25 jaar voor zonnepanelen zorgt dit voor gunstige
financiële condities, waardoor er voor de verhuurder en huurder net als nu ruimte
overblijft om onderlinge afspraken te maken over de vergoeding die de huurder betaalt
en het voordeel dat de huurder geniet. Ook de verbreding van het initiatiefrecht draagt
bij aan de totstandkoming van investeringen in zonnepanelen en heldere afspraken hierover
tussen verhuurders en huurders, zowel in de sociale als de particuliere huursector.
21. De leden van de D66-fractie zijn benieuwd of binnen de Europese Unie initiatieven
bestaan of in ontwikkeling zijn voor de normering van PV-panelen of het instellen
van een keurmerk of certificaat. Is de Minister bereid dit nader te onderzoeken en
al dan niet met een coalitie van welwillende landen in voorop te lopen?
Antwoord
Op dit moment vinden er binnen de Europese Unie onderhandelingen plaats over een Ecodesign-maatregel
en een Energielabel voor zon-PV-modules. Met een Ecodesign-maatregel kan de Europese
Commissie via een Europese Verordening eisen stellen aan producten op het gebied van
energieverbruik en andere milieuaspecten. Door een dergelijke maatregel in te stellen
voor PV-modules zullen alle PV-modules op de Europese markt aan bepaalde minimumvoorwaarden
moeten voldoen. Een energielabel voor PV-modules zal daarnaast voor transparantie
over de verschillen tussen PV-modules zorgen. Hierdoor kunnen groothandels en consumenten
een beter geïnformeerde keuze maken over de producten die zij inkopen. Nederland is
nauw en welwillend betrokken bij de onderhandelingen over deze maatregelen en draagt
bij aan een zo goed mogelijk ontwerp hiervan.
22. De leden van de D66-fractie vragen de Minister in hoeverre hij bekend is met signalen
dat de projecten boven 1 MW/p die aangesloten worden op 50% van het piekvermogen leidt
tot afzien van de aanvraag tot of installatie van zon-PV projecten?
Antwoord
Ik ben er niet mee bekend dat dergelijke signalen zich op grote schaal zouden voordoen.
Ik ben me ervan bewust dat extra eisen aan projecten er altijd toe kunnen leiden dat
voor individuele projecten besluiten wordt afgezien van een subsidieaanvraag. Het
PBL, dat over de tarieven voor de SDE++ adviseert, heeft voor de categorieën waarin
de eis van 50% geldt, gerekend wordt met een lager aantal vollasturen en dus een hoger
basisbedrag. Hierdoor wordt de (kleine hoeveelheid) gemiste elektriciteitsopwekking
door de eis gecompenseerd in het subsidiebedrag. De eis om voor SDE++-projecten boven
1 MWp maximaal een terugleververmogen van 50% van het piekvermogen toe te staan, is
een bewuste keuze om de impact van zonprojecten op het net te verkleinen. Het PBL
heeft in het eindadvies voor de SDE++ 2022 becijferd dat de eis op projectniveau leidt
tot slechts enkele procenten opbrengstverlies, terwijl fors meer projecten op het
elektriciteitsnet kunnen worden aangesloten. Dus zelfs als voor enkele projecten ondanks
het relatief hogere basisbedrag wordt afgezien van een subsidieaanvraag, is de maatregel
over de breedte alsnog effectief is.
23. De leden van de D66-fractie vragen de Minister in hoeverre hij verwacht dat de
bedrijven en industrie waar maatwerkafspraken worden gemaakt gebruik wensen te maken
van lokaal en hernieuwbaar geproduceerde energie op land en welke implicaties dit
heeft voor de infrastructurele keuzes en eisen van netbeheerders? Deze leden wijzen
erop dat een eventuele (keuze voor) elektrificatie van deze processen samenhangt met
grote CO2-besparing enerzijds en significante gevolgen voor het elektriciteitsnet anderzijds.
Welke kansen biedt dit bijvoorbeeld voor de lokale opwekking van groene waterstof?
Op wat voor termijn kan de Minister helderheid geven over beoogde waterstof doelen
richting 2030 en hoe zon op land hier aan kan bijdragen?
Antwoord
Ik heb niet het beeld dat de grootschalige industrie, waar maatwerkafspraken mee worden
gemaakt, voldoende heeft aan enkel lokaal opgewekte energie. Het zal in veel gevallen
meer (piek)vermogen vragen dan lokaal opgewekt kan worden. In veel gevallen zal dit
een aansluiting op hoogspanningsniveau vergen die bijvoorbeeld gevoed wordt door wind
op zee. Uiteraard kan een (klein) deel van de benodigde energie wel lokaal opgewekt
worden. Dit deel dient door de netbeheerders ingepast te worden.
Waterstofproductie zou in de toekomst een vorm van vraagsturing kunnen zijn die kan
bijdragen aan het ontlasten van het elektriciteitsnet. Indien een hernieuwbare elektriciteits-opwekinstallatie
en een elektrolyser aan elkaar gekoppeld zijn (via een directe verbinding of via een
stroomcontract) en de opwek- en verbruiksprofielen aan elkaar gekoppeld zijn, zou
dit het hoogspanningsnet kunnen ontlasten. De Europese Unie heeft recentelijk concept
gedelegeerde handelingen gepubliceerd, die dit vanaf 2027 verplichten. Tot die tijd
is een ruimere koppeling mogelijk en zal dit daardoor niet één van de oplossingen
zijn voor netcongestie. Voor de korte en middellange termijn zijn er andere vormen
van vraagsturing of flexibiliteit die efficiënter zijn, zoals industriële processen
die warmte bufferen.
De ambities voor groene waterstof zijn vastgelegd in het Klimaatakkoord. Momenteel
wordt binnen het Nationaal Waterstof Programma gewerkt aan een Routekaart Waterstof.
In dat verband wordt onder andere gekeken of de huidige doelstelling om in 2030 3
a 4 GW elektrolysers gerealiseerd te hebben, opgehoogd zou kunnen en moeten worden.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
24. De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de zonnebrief en ondersteunen
de daarin door de Minister genoemde speerpunten voor het beleid op het gebied van
het stimuleren van zon-PV en de inzet op meer zon op dak. Wel hebben deze leden nog
enkele vragen voor de Minister.
De leden van de CDA-fractie merken op dat in de zonnebrief geen streefdoel staat voor
het opgesteld vermogen van zon-PV in verschillende categorieën voor 2030 en 2050.
Zij vragen de Minister wat daarvan de reden is. Zouden dergelijke streefdoelen kunnen
volgen uit het Plan Nationaal Energiesysteem? Is het wenselijk om te streven naar
een bepaalde verhouding tussen het aandeel zon en wind in de elektriciteitsmix?
Antwoord
Het kabinet kiest ervoor om geen streefdoelen voor zon-PV te formuleren en dus ook
niet voor doelen per categorie. Dit heeft te maken met een aantal zaken, waaronder
het feit dat de RES’en techniekneutraal zijn ingestoken en de onzekerheden die nog
spelen over het energiesysteem van 2030 en 2050 en over nut en noodzaak van het formuleren
van doelen per techniek.
In het NPE wordt gekeken naar de gewenste ontwikkeling van verschillende onderdelen
van het energiesysteem op de lange termijn, waaronder de bijdrage van zonne-energie.
Dit langetermijnperspectief gaat gepaard met inherente onzekerheden, zoals over prijsvorming
van verschillende bronnen in de elektriciteitsmix. Deze onzekerheden zullen door de
jaren heen steeds kleiner worden, waarmee een steeds beter beeld ontstaat van de benodigde
verdelingen in de mix. Zodra dit beeld er is, zal ook moeten worden bekeken in hoeverre
er aanvullend instrumentarium nodig is om tot voldoende opwekcapaciteit van zonne-energie
te komen, waarbij een streefdoel een van de mogelijke beleidsinstrumenten is.
25. De leden van de CDA-fractie lezen in de brief dat het kabinet voornemens is te
stimuleren dat zon-PV kan worden toegepast op daken die constructief niet geschikt
zijn, dat daarbij gedacht wordt aan het deels vergoeden van de meerkosten voor constructieve
aanpassingen van het dak of de meerkosten voor het toepassen van lichtgewicht zonnepanelen,
en dat het kabinet de mogelijkheid onderzoekt om deze regeling te financieren vanuit
het Klimaatfonds. Zij vragen de Minister of het mogelijk is deze projecten, die door
extra ingrepen wat duurder zullen zijn, ook gewoon te laten meelopen in de SDE++.
Daardoor komen deze projecten wat meer «achter in de rij» te staan, maar dat past
op zich ook bij de logica achter de SDE++. Waarom wordt hier een extra financieringsbron
voor gezocht? Wordt zon-PV hiermee niet voorgetrokken ten opzichte van andere technologieën?
Een vergelijkbare vraag geldt voor multifunctionele grondgebonden zon-PV en het «kwaliteitsbudget»
dat wordt voorgesteld: moeten de extra kosten niet gewoon meelopen in de systematiek
van de SDE++?
Antwoord
De energietransitie raakt aan meerdere andere transities die beslag leggen op de schaarse
ruimte. Daarnaast is het een sociale transitie. Ik vind het van belang dat we verschillende
transities in samenhang bekijken. Zon-PV, een cruciale, kostenefficiënte opwekker
van groene stroom, is één van de technieken die de afgelopen jaren is opgeschaald
en nu zeer zichtbaar is in de ruimte. Daarnaast is het een techniek die goed gecombineerd
kan worden, bijvoorbeeld met natuurbehoud, klimaatadaptatie (waterberging), de stikstofopgave
(vernatting) en voedselproductie, of door ze te plaatsen op oppervlakten waar geen
andere functies mogelijk zijn (daken, gevels, snelwegbermen). Ook is maatschappelijk
draagvlak belangrijk bij deze ruimtelijke ingrepen. Het combineren van transities
in of rondom een project is dus belangrijk en mogelijk, maar brengt ook extra kosten
met zich mee. Deze extra kosten kunnen niet (enkel) worden toegeschreven aan de energietransitie/het
vermijden van CO2, waar de SDE++ op is gericht. Ik vind het dan ook niet passend om al deze kosten
mee te laten tellen in de SDE++. Bovendien is dit ook niet mogelijk in verband met
het maatwerk dat hierbij komt kijken. Dat komt doordat specifieke projectkarakteristieken
in de SDE++ alleen vergoed kunnen worden als de meerkosten objectief en generiek vast
te stellen zijn, en door alle projecten gemaakt worden (bijvoorbeeld omdat het een
eis is die voortvloeit uit vergunningen). Het PBL voert ieder jaar voor het advies
over de SDE++ een marktconsultatie uit, waarbij ook gekeken wordt of (meer)kosten
generiek vast te stellen en door te rekenen zijn, en brengt dan een advies uit. De
kosten en inspanningen voor het verstevigen van daken of het toepassen van lichtgewicht
panelen zullen per project verschillen. Bij grondgebonden zon-pv verschilt het per
locatie welke kansen er liggen voor het meenemen van andere opgaven of het toevoegen
van kwaliteit in en rond een project. Daarom is niet algemeen vast te stellen welke
kosten voor deze aanvullingen gelden en kunnen ze niet meegenomen worden in de SDE++.
26. De leden van de CDA-fractie merken op dat het kabinet schrijft dat de doelstelling
van 35 TWh moeten worden herijkt naar aanleiding van de ambities uit het Fit for 55-pakket.
Zij vragen de Minister of de uitkomst daarvan ook kan zijn dat de 35 TWh blijft staan
als minimumdoelstelling of dat de 35 TWh doelstelling wordt vervangen door een andere
doelstelling waarin er meer ruimte is voor de regio’s om keuzes te maken ten aanzien
van energietechnologieën en CO2-reductieopties.
Antwoord
Het herijkingstraject richt zich op de vraag of en hoe de doelen voor hernieuwbaar
op land moeten worden opgehoogd. Het gaat hierbij om de doelen voor de opwek van hernieuwbare
elektriciteit. Een uitkomst van het herijkingstraject kan inderdaad zijn dat de 35
TWh blijft staan als minimumdoelstelling.
27. De leden van de CDA-fractie merken op dat zij meermaals aandacht hebben gevraagd
voor de verzekerbaarheid van zonnepanelen op daken en de belemmering die problemen
daarmee vormt voor de energietransitie. Zij vragen de Minister wanneer de onderzoeken
waar o.a. door de leden van de CDA-fractie om is gevraagd (Kamerstuk 32 813, nr. 634) en die genoemd worden in de brief gereed zullen zijn. Kan de Minister de Kamer nog
voor het zomerreces informeren over de resultaten van deze onderzoeken?
Antwoord
Er lopen op dit moment verschillende onafhankelijke onderzoeken om meer kennis te
verkrijgen over factoren die van invloed zijn om de verzekerbaarheid van zonnepanelen.
Op 15 juli 2021 is het literatuuronderzoek van het Nederlands Instituut Publieke Veiligheid
(NIPV) over de risico’s van depositie van zonnepaneeldeeltjes gepubliceerd. Hieruit
is gebleken dat er bij branden met zonnepanelen geen specifieke gevaren te verwachten
zijn in de vorm van toxiciteit. Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu
(RIVM) heeft daarnaast met brandexperimenten onderzocht wat het effect van een brand
met zonnepanelen is op de depositie van verbrandingsproducten en (on)verbrande resten
van zonnepanelen. De resultaten van dit onderzoek zijn op 7 juli 2022 gepubliceerd.
Tot slot wordt er een onderzoek uitgevoerd door de NEN-werkgroep gericht op het vergroten
van kennis over de brandveiligheid PV-panelen in en op de gebouwschil. Op dit moment
wordt aan een aantal rapporteurs gevraagd om te starten met de inhoudelijke uitwerking
van een aantal deelonderwerpen, waaronder platte daken, hellende daken en gevels.
De werkgroep heeft ervoor gekozen om te starten met platte daken. De bedoeling is
dat de andere twee werkgroepen gedeeltelijk parallel zullen worden opgestart op een
moment dat er voldoende kennis en ervaring is opgebouwd in de eerst genoemde werkgroep.
De planning is om nog dit jaar te starten met de praktijktesten en de NEN-werkgroep
is voornemens tussenresultaten volgend jaar extern te publiceren. De laatste stap,
het beschrijven in normatieve documenten vindt naar verwachting eind 2024 plaats.
28. Deze leden constateren dat de Minister aangeeft dat er niet genoeg data beschikbaar
is om de stelling van verzekeraars dat zon op dak leidt tot een vergroot brandrisico
te onderbouwen. Zij vragen of de Minister, naast de inzet op de in de brief genoemde
onderzoeken, ook andere mogelijkheden ziet om kennis en inzichten over brandveiligheid
van zon-PV op daken te bundelen bijvoorbeeld door een onafhankelijk kennisinstituut,
zodat er een handreiking beschikbaar kan komen met objectieve uitgangspunten voor
het verzekeren van zonnedaken.
Antwoord
Het onderzoek van TNO, NEN en NIPV is erop gericht de kennis over brandveiligheid
van bedrijfsgebouwen met zon-PV te vergroten. In het kader van dit onderzoek worden
onder andere statistische gegevens verzameld over brandveiligheid en zon-PV. In afwachting
van deze resultaten zie ik nu geen aanleiding voor een aanvullend traject gericht
op het verzamelen van informatie. Daarnaast merk ik op dat het verzekeren van zonnedaken
een activiteit is van verzekeraars, en dat het formuleren van objectieve uitgangspunten
voor het verzekeren van zonnedaken door de markt zelf kan worden opgepakt, voor zover
dat past binnen de mededingingsregels waarop de Autoriteit Consument & Markt (ACM)
toeziet.
29. De leden van de CDA-fractie lezen voorts dat de Minister verwacht dat de resultaten
van deze onderzoeken de bereidwilligheid van verzekeraars om zon-PV op daken te verzekeren
en vragen de Minister waar deze verwachting op gebaseerd is en welke concrete stappen
hij zet om de bereidheid van verzekeraars om zon op dak te verzekeren te vergroten.
Antwoord
De onderzoeken zijn erop gericht kennis over de brandveiligheid bij zon-PV-systemen
te vergroten en risico’s in kaart te brengen. Verzekeraars zijn vaak huiverig voor
het verzekeren van gebouwen met zonnepanelen en verhogen deze premies, terwijl er
bij goede installatie nauwelijks een verhoogde kans op brand lijkt te zijn. Door meer
inzicht te krijgen in waar de risico’s zich bevinden en welke factoren bijdragen aan
brandveiligheid van zon-PV-systemen zullen verzekeraars een betere inschatting kunnen
maken van de veiligheid van zon-PV-systemen en zal de bereidheid om zon-PV-systemen
die veilig worden geacht te verzekeren naar verwachting toenemen. De verwachting is
dat deze onderzoeken voldoende zijn en in afwachting van de resultaten zie ik geen
aanleiding voor aanvullende stappen. Uiteraard blijf ik de zaak volgen.
30. Welke aanvullende maatregelen is de Minister bereid te nemen indien verder gesprekken
met de sector en de resultaten van de onderzoeken niet genoeg blijken te zijn om de
problemen omtrent verzekerbaarheid weg te nemen?
Antwoord
Door de sector worden nog steeds stappen gezet om de problemen beter in kaart te brengen
en de veiligheid van zon-PV-systemen verder te verhogen. De genoemde onderzoeken zullen
hier verder aan bijdragen. Ik zie de uitkomsten van deze onderzoeken met vertrouwen
tegemoet en zie geen reden om vooruitlopend hierop maatregelen te formuleren.
31. Kan de Minister tevens aangeven wat momenteel de omvang is van de verzekeringsproblematiek
bij zon-PV op daken?
Antwoord
Het merendeel van de projecten is goed verzekerbaar. Voor commerciële en andere grote
daken is er een gestage verbetering gaande als het gaat om de installatiekwaliteit.
Hierbij helpt het wanneer initiatiefnemers vooraf in gesprek treden met hun verzekeraar
zodat er voor beide partijen helderheid bestaat over mogelijke risico’s. Voor zover
bekend beperkt de problematiek rondom de verzekerbaarheid van zonnestroominstallaties
zich tot de (groot)zakelijke markt.
32. De leden van de CDA-fractie constateren dat het kabinet via normering grotere
daken beschikbaar wil maken voor zonnestroominstallaties. Tegelijkertijd geldt op
veel plekken dat er knelpunten zijn ten aanzien van de netcapaciteit. Hoe gaat de
Minister om met deze situaties, waarin er te weinig capaciteit is om daken vol te
leggen met zonnepanelen, zo vragen deze leden. Stelt het kabinet ook eisen over de
mate van «peakshaving» die moet worden toegepast bij deze projecten, net zoals bij
zon-op-land?
Antwoord
Meer zon op dak als gevolg van de normen legt logischerwijs beslag op de transportcapaciteit
van het elektriciteitsnet. Bij het vormgeven van de norm zal rekening worden gehouden
met de huidige en verwachte toekomstige beschikbare capaciteit op het net. De eis
dat zonprojecten een maximaal terugleververmogen mogen contracteren van 50% van het
piekvermogen van het project geldt in 2022 voor alle projecten op dak, grond en water
boven de 1 MWp (zonvolgende projecten uitgesloten). Het PBL heeft in het Eindadvies
voor de SDE++ 2022 al positief geadviseerd over het invoeren van de 50%-eis voor alle
zoncategorieën met niet-zonvolgende panelen. Vanwege de uitvoerbaarheid heb ik dit
jaar gekozen de eis alleen bij projecten boven de 1 MWp in te voeren. Ik heb het PBL
weer verzocht of voor het eindadvies voor de SDE++ 2023 uitgezocht kan worden of de
eis van 50% kan gelden voor alle zoncategorieën, dus ook tussen 15 kWp en 1 MWp (zonvolgende
projecten uitgesloten). Indien de uitvoerbaarheid van de eis over alle relevante categorieën
afdoende blijkt, ben ik voornemens de eis in 2023 voor alle bedoelde projectcategorieën
in te voeren.
33. De leden van de CDA-fractie ondersteunen de inzet van de Minister om te komen
tot een verplichting voor het benutten van grote daken (meer dan 250m2) in de utiliteitsbouw voor de opwek van hernieuwbare energie. Deze leden constateren
dat ook gebouwen waarbij zon op dak bij oplevering niet direct mogelijk is daar wel
geschikt voor worden gemaakt, zodat daar in een later stadium wel zonnepanelen op
kunnen worden geplaatst. Zij vragen de Minister of het in deze gevallen nog steeds
zal gaan om een verplichting tot het benutten van het dak voor hernieuwbare energie,
zodra dat wel mogelijk is of wordt het benutten van deze daken voor zon op dak vrijwillig
als realisatie daarvan niet direct bij oplevering mogelijk is? Deze leden merken in
dit kader ook op dat de Minister stelt dat het vanwege netcongestie soms niet mogelijk
zal zijn om grote daken (volledig) vol te leggen met zonnepanelen, ook al wil de eigenaar
van het dak dat wel en past het binnen de Regionale Energiestrategie (RES). Zij vragen
de Minister welke maatregelen hij neemt om ervoor te zorgen dat deze daken uiteindelijk
wel worden benut voor zon op dak, zodra daarvoor ruimte is op het elektriciteitsnet.
Antwoord
De Minister voor VRO en ik zijn voornemens om bij bestaande utiliteitsbouw de gemeente
de bevoegdheid te geven om duurzaam gebruik van het dak te vereisen via maatwerkvoorschriften
bij daken groter dan 250 m². Op die manier zal op een later moment alsnog hernieuwbare
opwek van energie kunnen worden verplicht en een bijdrage kunnen worden geleverd aan
de afspraken in de RES’en. Ik vind het echter wel belangrijk dat algemene regels voor
nieuwe gebouwen zo min mogelijk uitzonderingen bevatten en het gewenste effect kunnen
halen. Bij de uitwerking zal ik daarnaar kijken, zodat bijvoorbeeld tijdelijk te weinig
ruimte op het elektriciteitsnet geen belemmering vormt voor de functionele haalbaarheid
van wettelijke eisen.
34. Tevens vragen deze leden de Minister om te verduidelijken hoe de verplichting
voor zon-PV op (grote) daken zich verhoudt tot stimulering van zonnepanelen via de
SDE++. Kunnen projecten die tot stand komen vanwege de verplichting om daken te benutten
voor de opwek van hernieuwbare energie tegelijkertijd ook gebruik maken van een SDE++
subsidie?
Antwoord
De aangekondigde normen, die nog verder uitgewerkt moeten worden, laten zich niet
uit over de manier waarop partijen de zonnepanelen financieren. Alle projecten die
met zon-PV hernieuwbare elektriciteit op willen wekken en voldoen aan de voorwaarden
kunnen in principe een SDE++-aanvraag indienen als de SDE++ openstaat voor de relevante
categorie. Dus ook de projecten die onder de verplichting gaan vallen. Ik merk hierbij
op dat de SDE++ alleen openstaat voor aanvragers met een grootverbruikersaansluiting.
35. De leden van de CDA-fractie lezen dat het kabinet hoopt op een snelle uitbreiding
van de transportcapaciteit op het elektriciteitsnet op de juiste locaties en momenten.
Deze leden verwachten dat de Minister niet alleen hoopt op uitbreiding op de juiste
locaties en momenten, maar hier ook veel meer regie op neemt en op stuurt. Zij vragen
de Minister in dit kader ook om aan te geven op welke wijze hij het door de CDA-fractie
gepresenteerde 12-puntenplan zal benutten bij het oplossen van knelpunten op het elektriciteitsnet.
Antwoord
Ik heb het 12-puntenplan van de CDA-fractie met veel interesse gelezen. Ik kan me
inhoudelijk goed vinden in deze oproepen en herken er ook een aantal. Veel van de
voorstellen wil ik graag oppakken (o.a. via de Energiewet) of worden al opgepakt door
verschillende partijen. Hieronder een korte reactie per punt:
1. Maak cable pooling ook mogelijk voor de combinatie van een batterij en een wind- of
zonnepark.
• Ik deel de opvatting dat cable pooling meer moet worden toegepast. Als meerdere partijen
dezelfde aansluiting gebruiken, leidt dit tot een efficiënter gebruik van het net
en dus is er minder behoefte aan netcapaciteit.
• De netbeheerders en marktpartijen verkennen op dit moment de mogelijkheden in de praktijk
[o.a. modelcontract].
• Daarboven verken ik wat er mogelijk en nodig is in de wetgeving.
• Ik onderzoek de mogelijkheden om dit in de Energiewet mee te nemen en beoog deze eind
van dit jaar aan uw Kamer aan te bieden.
2. Geef netbeheerders de opdracht binnen 5 jaar al hun transformatorstations actief van
meters te voorzien zodat zij realtime inzicht hebben in hun elektriciteitsnetten en
laat hen deze data actief aan de markt ontsluiten, zodat marktpartijen kunnen inspelen
op de kansen om netcongestie te vermijden.
• Ik sta in principe positief tegenover een dergelijk voorstel.
• Ik kan op dit moment nog niet inschatten hoe realistisch de termijn van 5 jaar is.
• Netbeheerders digitaliseren hun stations (waar mogelijk).
• Wel wil ik er voor waken dat verplichte inzet op verder digitalisering ten kosten
gaat van inzet op netuitbreidingen.
3. Breng als rijksoverheid meer focus aan in de subsidiëring van duurzame energiebronnen
en geef daarbij meer aandacht aan duurzame gassen en duurzame warmte.
• Ik deel de opvatting dat er bij de stimulering meer aandacht nodig is voor duurzame
gassen (zoals groen gas) en warmte. In de Kamerbrieven van januari en maart (Kamerstuk
31 239, nr. 340 en nr. 343) heb ik aangekondigd dat ik vanaf 2023 de hekjessystematiek invoer in
de SDE++ zodat er voor ieder domein een bepaald budget beschikbaar is.
4. Overweeg de afschaffing van de volumecorrectie op de nettarieven voor energie- intensieve
afnemers.
• Dit is nu een exclusieve bevoegdheid van de ACM geworden, als gevolg van de uitspraak
van het Europese Hof van Justitie in september 2021.
• De ACM heeft aangegeven de volumecorrectie regeling nader te gaan beschouwen.
5. Maak ruimte in de wet- en regelgeving voor nieuwe contractvormen voor aangeslotenen
op het elektriciteitsnet, zoals non-firm ATO’s.
• Ik deel de opvatting dat er meer gebruik kan worden gemaakt van non-firm ATO’s, dat
wil zeggen Aansluiting- en Transport Overeenkomsten waarin de overeengekomen transportcapaciteit
door de netbeheerder soms beperkt kan worden.
• Ik mik erop dit in de Energiewet mee te nemen. Ik verwacht deze wet eind dit jaar
aan uw Kamer voor te leggen.
6. Zorg voor een tijdige introductie van een nieuw tariefstelsel voor kleinverbruikers
van elektriciteit, uiterlijk per 1 januari 2024.
• Ik vind een eerlijke kostenverdeling tussen gebruikers ook belangrijk. Ik deel de
opvatting van de CDA-fractie.
• EZK heeft hier geen formele rol in, dit is aan de netbeheerders en ACM. Netbeheerders
hebben samen met marktpartijen een traject lopen om de tariefstructuur voor klein-
en grootverbruik te herzien.
• Invoering van een andere tariefstructuur lijkt mogelijk vanaf 1 januari 2025.
7. Voer het producententarief opnieuw in.
• Dit is een exclusieve bevoegdheid van de ACM, als gevolg van de uitspraak van het
Europese Hof van Justitie in september 2021.
• De ACM heeft aangegeven op dit moment te hechten aan tariefstabiliteit en ook het
producententarief nader te beschouwen.
8. Sluit batterijen, als het producententarief niet wordt ingevoerd, ook uit van het
betalen van transportkosten en beschouw deze dus als opwekker in plaats van verbruiker.
• Dit is een exclusieve bevoegdheid van de ACM, zoals in september 2021 benadrukt door
de uitspraak van het Europese hof van Justitie.
• ACM heeft afgelopen jaar een marktscan naar elektriciteitsopslag uitgevoerd en daarin
geconcludeerd dat er nog niet meteen aanleiding is om opslag (geheel) vrij te stellen
van het transporttarief, maar dat aanvullend onderzoek nodig is.
9. Op verschillende plekken wordt geëxperimenteerd met het lokaal balanceren van vraag
en aanbod van elektriciteit om (tijdelijke) schaarste aan netcapaciteit op te lossen.
Inventariseer de belemmeringen en geef deze oplossing een permanente status.
• Ik zal de belemmeringen hiervoor (laten) inventariseren, samen met medeoverheden,
netbeheerders en marktpartijen.
• Daarna zal ik bezien welke opties er zijn als dit goede oplossingen zijn om deze permanent
te maken.
10. Geef netbeheerders de mogelijkheid om transport-capaciteit te verlagen als deze niet
binnen redelijke termijn benut wordt.
• Dit wil ik met het zogenaamde «Use it or lose it» principe mogelijk maken in de Energiewet.
11. Stimuleer via de SDE++ zonneweides en windparken in combinatie met batterijopslag,
waarbij niet het maximale vermogen van de installatie gecontracteerd wordt aan netcapaciteit,
maar een fors lagere capaciteit. Hierdoor worden deze aansluitingen beter benut.
• Ik wil in de SDE++ zo veel mogelijk rekening houden met de netbelasting en in de openstelling
van juli 2022 is de netaansluiting nu vastgesteld op 50% van het piekvermogen van
zonnepanelen.
12. Hou nu al rekening met de behoefte aan capaciteit van nieuwbouwwijken.
• Dit deel ik helemaal. Netbeheerders nemen plannen van nieuwbouwwijken zodra ze bekend
zijn meteen mee in hun investeringsplannen. Dit is ook iets wat ik meeneem in het
NPE 2050. En ik wil medeoverheden natuurlijk vragen om in het allerprilste stadium
al met netbeheerders te schakelen.
36. De leden van de CDA-fractie merken op dat de Minister samen met het Interprovinciaal
Overleg (IPO), de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en de waterschappen de RES
1.0 wil vertalen in regionale Uitvoeringsstrategieën Zon op Dak, maar dat over de
financiering daarvan nog besluitvorming moet plaatsvinden. Zij vragen de Minister
om een inschatting te geven van de kosten die hiermee gemoeid zullen zijn en te verduidelijken
waar de financiering voor het opstellen van de uitvoeringsstrategieën vandaan moet
komen.
Antwoord
De kosten voor opstellen en het uitvoeren van de uitvoeringsstrategieën vallen onder
de RES middelen van de regio’s. Voor het opstellen van de Uitvoeringsstrategieën Zon
op Dak zal een uitvoeringsteam worden samengesteld om de RES-regio’s generiek en specifiek
te ondersteunen. De kosten voor deze ondersteuning aan de regio’s valt binnen het
budget dat aan NPRES beschikbaar wordt gesteld.
37. De leden van de CDA-fractie constateren dat de kosten van zonnepanelen recentelijk
sterk zijn gestegen. Zij vragen de Minister om in beeld te brengen hoe de kosten van
zonnepanelen zich in de afgelopen jaren hebben ontwikkeld, wat de verwachtingen zijn
met betrekking tot ontwikkeling van deze kosten in de komende jaren en welke invloed
de recent gepresenteerde EU Solar Energy Strategy Solar en de PV Industry Alliance
die daar onderdeel van is naar verwachting zullen hebben op de kosten van zonnepanelen.
Antwoord
De Monitor Zon-PV, die jaarlijks door RVO wordt opgesteld en gepubliceerd wordt via
rijksoverheid.nl, maakt de ontwikkeling van de kostprijs van PV-systemen inzichtelijk.
De afgelopen jaren heeft de typische handelsprijs voor een standaard module kristallijn
SI zich ontwikkeld van € 0,55/Wp in 2016 tot € 0,22/Wp in 2021. De verwachting is
dat dit na een eenjarige stijging in 2022 naar € 0,25/Wp, in 2023 weer zal dalen naar
€ 0,22/Wp, in 2024 naar € 0,20 en in 2025 naar € 0,19. De Monitor Zon-PV baseert zich
hierbij op de kostprijsontwikkelingen zoals die door het PBL worden verwacht, waarbij
wereldwijde ontwikkelingen worden meegenomen. Een voorbeeld van een dergelijke ontwikkeling
is de grote stijging van transportkosten vanuit China, en stijging van kosten van
bepaalde grondstoffen, die de trendbreuk in de kostprijs (stijging in plaats van daling)
hebben veroorzaakt. Op de langere termijn wordt echter nog steeds flinke kostprijsdaling
en een normalisatie van grondstofprijzen en transportkosten verwacht. De EU Solar
Energy Strategy Solar en de PV Industry Alliance kunnen een positief effect op de
kostprijs hebben. De Strategy zet in op de ontwikkeling binnen de EU van hoog rendement
panelen, waar Europa reeds een internationale voorlopersrol speelt. Het verhogen van
het rendement van zonnepanelen is één van de meest effectieve manieren om de kostprijs
te verlagen omdat in feite voor dezelfde of marginaal hogere systeemkosten meer energie
wordt opwekt. Daarnaast zou productie in Europa ervoor zorgen dat we minder gevoelig
zijn voor verstoringen in de wereldmarkt, zoals hoge transportkosten. Tot slot zal
de verhoogde ambitie voor het installeren van zon-PV in Europa door leereffecten tot
kostenbesparingen op systeemniveau kunnen leiden.
38. De leden van de CDA-fractie hebben over het afbouwen van de salderingsregeling
ook nog enkele vragen. Zo merken zij op dat er vanuit de zonne-energiesector geen
steun meer lijkt te zijn voor het voorstel voor een afbouwpad, waar deze steun er
voor het oorspronkelijke voorstel wel was. Met name de vrees voor terugverdientijden
die veel langer worden dan zeven jaar, doordat huishoudens in het nieuwe voorstel
veel minder krijgen voor de kWh die gesaldeerd mag worden wordt vanuit de sector genoemd
als heikel punt. Deze leden merken op dat er vanuit deze sector een voorstel wordt
gedaan waarin onder andere de suggestie wordt gedaan om het fiscale deel van het salderen
tot 2031 intact te houden en daarna in één keer af te schaffen. Zij vragen de Minister
te reageren op de zorgen die in deze sector leven en in te gaan op het alternatieve
voorstel. Is de Minister tevens bereid om, net als het voorgenomen afbouwpad, ook
het voorstel van de sector te laten doorrekenen?
Antwoord
Het Wetsvoorstel afbouw salderingsregeling is tot stand gekomen na veelvuldig overleg
met stakeholders en het zorgvuldig afwegen van manieren waarop de salderingsregeling
kan worden afgebouwd. Met de geleidelijke afbouw van de salderingsregeling, zoals
opgenomen in het wetsvoorstel, blijft de komende jaren een eenvoudige, gebruiksvriendelijke
regeling bestaan waardoor het voor huishoudens financieel aantrekkelijk blijft om
te investeren in zonnepanelen tegen een redelijke terugverdientijd en waarbij tegelijkertijd
overstimulering wordt voorkomen. Zo pakt de energietransitie voor de belastingbetaler
niet duurder uit dan nodig. De zonne-energiesector stelt als alternatief plan voor
dat er vanaf 2025 niet meer gesaldeerd kan worden op het leveringstarief, waarbij
de fiscale saldering tot en met 2030 zou blijven voortbestaan. Energieleveranciers
zouden in het voorstel van de zonne-energiesector meteen vrij zijn te kiezen welke
prijs zij hun klanten voor alle terug geleverde stroom betalen, terwijl er tot 2031
sprake zal blijven van volledige belastingderving die door de belastingbetaler opgebracht
moet worden. Dit voorstel leidt daarmee tot een forse derving aan de inkomstenkant,
waar geen dekking voor is.
De vaste Commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft mij op 11 juli 2022 verzocht
een reactie te geven op het door Holland Solar ingediende alternatieve voorstel. Daarom
heb ik TNO gevraagd de terugverdientijden van dit alternatieve plan te berekenen,
uitgaande van diverse scenario’s voor wat betreft de vergoeding die leveranciers betalen
voor de door de klant terug geleverde elektriciteit. Ik verwacht mijn reactie op korte
termijn aan de Kamer toe te sturen.
39. De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister de mening deelt dat door de
verlaging van de energiebelasting de facto het fiscale deel van de salderingsregeling
is en wordt versoberd. Deelt de Minister ook de mening dat de huidige hoge energieprijzen
het leveringsdeel van de salderingsregeling de businesscase erg aantrekkelijk maakt?
Antwoord
Dit is juist en dit is ook één van de redenen dat ik TNO de opdracht heb gegeven het
rapport uit 2020 te actualiseren. In het geactualiseerde rapport is uitgegaan van
recente cijfers betreffende de elektriciteitsprijzen, belastingen en investeringskosten
van zonnepanelen. Daarbij spelen gestegen elektriciteitsprijzen en een sterkere daling
van de investeringskosten dan eerder voorzien een rol. Zie hiervoor ook het antwoord
op vraag 4.
40. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister of het klopt dat, zeker als het
opgestelde vermogen van zonnepanelen in Nederland doorgroeit naar 20 GW en hoger,
de «realtime» elektriciteitsprijs op de elektriciteitsmarkt op steeds meer momenten
sterk zal dalen en steeds vaker nihil zal zijn. Klopt het dan dat het volledig salderen
van het leveringstarief door energieleveranciers (artikel 31c van de Elektriciteitswet)
betekent dat energieleveranciers een fors hogere vergoeding per kWh aan klanten moeten
betalen dan de elektriciteit op de elektriciteitsmarkt op dat moment waard is?
Antwoord
Jazeker. Naast dat er bij ongewijzigd doorgaan met salderen sprake gaat zijn van overstimulering
waardoor de belastingbetaler duurder uit is dan nodig, is dit een extra reden de salderingsregeling
geleidelijk af te bouwen in de periode 2025–2030.
41. Klopt het dan vervolgens dat het verlies dat energieleveranciers hierop maken
wordt doorberekend aan andere klanten van de energieleverancier (gesocialiseerd) en
dat klanten zonder zonnepanelen dus in toenemende mate meebetalen aan de stimulering
van klanten mét zonnepanelen op het dak?
In hoeverre is dat houdbaar en eerlijk?
Antwoord
Ja. Energieleveranciers zullen in principe alle kosten die zij maken, dus ook kosten
die te maken hebben met een hogere inkoopprijs van zonnestroom bij hun klanten met
zonnepanelen, doorberekenen aan al hun klanten, dus ook degenen zonder zonnepanelen.
Het kabinet stelt mede daarom voor de salderingsregeling in de periode 2025–2030 geleidelijk
af te bouwen, waardoor het percentage dat nog gesaldeerd wordt de komende jaren afneemt
en deze situatie zich op termijn niet meer voor zal doen.
42. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister ten slotte of het kabinet heeft
overwogen de minimale redelijke vergoeding niet vast te zetten op 80% van het leveringstarief.
Wat zijn daarvan de voor- en nadelen?
Antwoord
In mijn brief van 1 juli jl. heb ik aangekondigd een aanpassing te willen doorvoeren
op het eerdere voornemen de minimum terugleververgoeding vast te willen stellen op
80% van het kale leveringstarief (Kamerstuk 31 239, nr. 363). Deze aanpassing wil ik doorvoeren vanwege de op dit moment hoge leveringstarieven
vanwege de geopolitieke situatie.
Voor het percentage dat kleinverbruikers niet kunnen salderen, ontvangen kleinverbruikers
een redelijke vergoeding van de leverancier. Met de afbouw van de salderingsregeling
wordt de redelijke vergoeding die energieleveranciers moeten betalen voor elektriciteit
die wordt teruggeleverd steeds belangrijker voor consumenten met zonnepanelen. Daarom
is met het oog op consumentenbescherming een grondslag in het wetsvoorstel opgenomen
die het mogelijk maakt regels te stellen aan deze redelijke vergoeding. De onderhandelingspositie
van kleinverbruikers is immers relatief zwak tegenover grote bedrijven, terwijl een
redelijke vergoeding belangrijk is voor de terugverdientijd van hun investering in
zonnepanelen. In mijn brief van 1 juli jl. heb ik aangegeven het wettelijk minimum
van de redelijke vergoeding vast te willen stellen op 80% van het leveringstarief
dat de kleinverbruiker heeft afgesproken met zijn/haar energieleverancier, exclusief
belastingen en heffingen. Een minimum vergoeding van 80% van het kale leveringstarief
zorgt voor een goede balans tussen marktwerking en de belangen van de energieleveranciers
enerzijds en consumentenbescherming en de belangen van zonnepanelenbezitters anderzijds.
Ik ben daarnaast van plan deze redelijke vergoeding van een absoluut maximum in eurocenten
te voorzien. Energieleveranciers zullen hun klanten daardoor in principe nog steeds
80% van de kale elektriciteitsprijs betalen, maar zijn daartoe niet meer verplicht
zodra deze vergoeding per kWh uit zou komen boven dit absolute bedrag in eurocenten.
In dat geval geldt het absolute bedrag als minimum voor de redelijke terugleververgoeding.
Deze werkwijze beschermt energieleveranciers tegen het verplicht inkopen van stroom
tegen een aanzienlijk hogere prijs dan de waarde daarvan op het moment van productie.
Hiermee houd ik de terugverdientijden in het oog, net zoals de het doel van de minimumvergoeding
(consumentenbescherming), zónder dat deze minimumvergoeding onredelijk hoog uitpakt
voor energieleveranciers en daarmee ook voor hun klanten zonder zonnepanelen. Daarbij
merk ik op dat het energieleveranciers uiteraard vrij staat hun klanten een hogere
terugleververgoeding te betalen.
Zoals ik in mijn brief van 1 juli jl. aangaf, is het op termijn wenselijk dat meer
marktwerking ontstaat en dat een kleinverbruiker zelf kan bepalen aan wie en tegen
welke prijs diegene de zelf geproduceerde en ingevoede elektriciteit wil verkopen.
Vaststelling van het minimumtarief bij algemene maatregel van bestuur biedt de mogelijkheid
om geleidelijk meer marktwerking in de tarieven voor ingevoede elektriciteit te introduceren.
Daardoor krijgen de energieleveranciers de gelegenheid om concurrentiemodellen te
ontwikkelen voor invoeding zonder dat dat voor grote schokeffecten zorgt in de consumententarieven
en de businessmodellen voor investeringen in zonnepanelen. Ik ben voornemens de minimumvergoeding
geleidelijk te verlagen om marktwerking te bevorderen. Daarbij houd ik de terugverdientijden
in het oog.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
43. De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de zonnebrief. Deze leden
verwelkomen de uitvoering door de Minister van de gewijzigde motie-Leijten, die de
regering verzoekt zich in te zetten dat zon op dak de norm wordt (Kamerstuk 32 813, nr. 734). Zij lezen echter dat er soms nog knelpunten zijn bij het in de praktijk brengen
van de Voorkeursvolgorde Zon en multifunctioneel gebruik.
De leden van de SP-fractie vinden het opmerkelijk dat in het bod van de RES-regio’s,
voor 26 TWh voor zon-PV, voor bijna net zoveel zon op veld (11,6 TWh) bestaat als
zon op dak (12,6 TWh). Hoe kan het dat, ondanks de Zonneladder en de Voorkeursvolgorde
Zon, nog steeds niet het substantieel méér wordt ingezet op zon op dak dan op zon
op land? Hoeveel van het potentieel van zon op dak blijft hiermee onbenut? In hoeverre
zou volgens de Minister een moratorium op zon op landbouw- en natuurgronden kunnen
meehelpen aan het benutten van het volledige potentieel voor zon op dak?
Antwoord
Zon op dak en zon op land zijn slecht te vergelijken met elkaar. Bij zon-op-dakprojecten
gaat het vaak om kleinere projecten. Dit is bijvoorbeeld goed te zien bij de SDE++-beschikkingen
voor zonprojecten in 2021, zoals weergegeven in tabel 2.
Tabel 2 SDE++ beschikkingen zon-pv 2021
Type zon-pv
Vermogen per project
Aantal SDE++-beschikkingen 2021
Totaal vermogen
Zon op dak
15 kWp – 1 MWp
3.274
2 GW
> 1 MWp
274
Grondgebonden zon-pv en water
15 kWp – 1 MWp
43
1,67 GW
> 1 MWp
102
Deze cijfers maken inzichtelijk dat er heel veel zon-op-dakprojecten nodig zijn om
dezelfde hoeveelheid zonnestroom op te wekken als met een veldopstelling zou kunnen.
Hiernaast vindt nog de autonome groei van zon op woningen plaats. Uit deze cijfers
concludeer ik dat er wél substantieel meer wordt ingezet op zon op dak dan grondgebonden
zon-pv, er zijn namelijk 25 keer meer zon-op-dakprojecten dan grondgebonden zon-pv
projecten beschikt. Dat de verwachtingen in de RES’en dan toch ongeveer gelijk uitkomen,
heeft ermee te maken dat één veldproject veel meer potentie heeft dan één dakproject.
De onlangs geopende solar carport bij Biddinghuizen heeft bijvoorbeeld al zo’n 90.000
zonnepanelen. Daarnaast nemen de RES’en in hun bod het reeds geïnstalleerde vermogen
mee. De afgelopen jaren is veel zon-op-land gerealiseerd. In de ambitie van de RES’en
zit dus van hetgeen nog gerealiseerd moet gaan worden nog veel «zon op dak». Het realiseren
van «zon op dak» is moeilijker realiseerbaar, omdat het vooral via stimulering moet
gebeuren.
In de SDE++ krijgt zon op dak voorrang op grondgebonden zon-pv. Het feit dat er in
2021 ook grondgebonden zon-pv projecten zijn beschikt, betekent dat alle aanvragen
voor zon op dak die binnen de voorwaarden passen, zijn gehonoreerd. Hieruit concludeer
ik dat er geen sprake is van onbenut potentieel van zon op dak in de SDE++-ronde van
2021. Uiteraard is er wel nog veel theoretisch potentieel op alle daken in Nederland.
Met normen voor zon op dak en extra ondersteuning probeer ik de ruimte op daken zo
veel mogelijk beschikbaar te maken voor zonnepanelen. Hier gelden echter ook belemmeringen,
zoals netcongestie en technische problemen, en is er sprake van een bestaande eigendomssituatie
waar niet zomaar in kan worden ingegrepen. Een moratorium voor zon op landbouw- en
natuurgronden vind ik geen goed idee, omdat dit absoluut is en geen enkele ruimte
zou bieden aan afwijkende keuzes en maatwerk op lokaal niveau. Kijkend naar de SDE++-beschikkingen
van 2021 hebben we deze gronden op sommige plaatsen en in relatief beperkte mate (momenteel
gaat het om 0,07% van de landbouwgrond, zie hiervoor ook het antwoord op vraag 73)
nodig om de opwekcapaciteit van zonne-energie te vergroten. Daarnaast zal een moratorium
ook niet bijdragen aan het verhelpen van de belemmeringen en knelpunten rondom zon
op dak, hiervoor werk ik aan andere maatregelen. Ik ben echter wel van mening dat
grondgebonden zon-pv projecten goed ingepast moeten worden als inderdaad hiervoor
gekozen wordt, ondanks dat deze optie gezien de Voorkeursvolgorde Zon het minst wenselijk
is. Hierom heb ik in de zonnebrief aangekondigd dat multifunctioneel ruimtegebruik
de standaard wordt bij grondgebonden zon-pv. Door te borgen dat grondgebonden zon-pv
projecten naast energieopwekking ook bijdragen aan andere opgaven, bijvoorbeeld klimaatadaptatie,
natuurbehoud of de stikstofopgave.
44. De leden van de SP-fractie staan publieke energievoorziening voor. Hiervoor zouden
privatiseringen moeten worden teruggedraaid. In het stuk «Zon voor Iedereen» heeft
het lid Beckerman reeds beschreven hoe een gemeentelijke energievoorziening voordelen
biedt met betrekking tot tempo, zeggenschap en gemak voor huishoudens, goede vaste
banen, kostenvoordelen en een lagere energierekening.
7
Dankzij planmatige aanpak kunnen gelijktijdig ook capaciteitsproblemen op het net
worden aangepakt. Om te zorgen dat er ook voldoende stroom is wanneer de zon niet
schijnt kan geïnvesteerd worden in collectieve opslag. Hoe ziet de Minister dit en
wat doet hij om lokale zeggenschap en eigenaarschap te vergroten?
Antwoord
Naast opslag kunnen ook (internationale) uitwisseling, aanpassing van de vraag en
regelbaar vermogen voorzien in leveringszekerheid. De huidige batterijen zijn vooral
geschikt voor gebruik meerdere keren per dag en niet voor seizoensopslag. Het staat
energiecoöperaties vrij om batterijen of andere opslag aan bijvoorbeeld hun zonnepanelen
toe te voegen.
45. De leden van de SP-fractie zijn van mening dat, zolang geen sprake is van een
publieke energievoorziening, huishoudens aanspraak moeten kunnen doen op eerlijke
subsidies om stroom uit hernieuwbare bronnen op te wekken. Zij kijken dus kritisch
naar de voorgenomen afbouw van de salderingsregeling. Deze leden lezen dat «door de
afbouw van de salderingsregeling (…) de terugverdientijden in de huursector, net als
in de koopsector, [zullen] toenemen.» Hoe verhoudt die realiteit zich met de door
de Minister eveneens benadrukte wens om daken maximaal te benutten om landbouw- en
natuurgronden te ontzien? Hoe wordt het enthousiasme bij huishoudens behouden voor
hun bijdrage aan het overheidsbeleid in de energietransitie?
Antwoord
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 4 is de verwachte terugverdientijd niet
langer dan 7 jaar. Ook bij de afbouw van de salderingsregeling is het dus nog steeds
zeer aantrekkelijk voor huishoudens om te investeren in zonnepanelen. Voortzetting
van de salderingsregeling zou leiden tot terugverdientijden van minder dan 4,5 jaar
voor investeringen in 2030 en zou daarmee een forse overstimulering betekenen, met
bijbehorende kosten die door de belastingbetaler moeten worden opgebracht. In het
rapport van PWC uit 20168 komt naar voren dat huishoudens in de regel bereid zijn te investeren in zonnepanelen
tot een terugverdientijd van maximaal 9 jaar. Daar blijft de door TNO berekende terugverdientijd
bij de voorgenomen afbouw van de salderingsregeling ruim onder. Uit de Klimaat en
Energieverkenning (KEV) komt naar voren dat de groei van het aantal zonnepanelen bij
huishoudens door blijft zetten. Daarbij is al rekening gehouden met de voorgenomen
afbouw van de salderingsregeling.
46. Het is positief dat de afbouw is uitgesteld tot 2025. Hoe zorgt de Minister er
in de voorgenomen wet voor dat er een sterke waarborg wordt ingebouwd voor de minimale
redelijke vergoeding voor het terugleveren gedurende de periode dat salderen wordt
afgebouwd en dus niet meer 100% mogelijk is? Is de Minister bereid dit in de wet vast
te leggen zodat het voor huishoudens aantrekkelijk blijft te investeren in zonnepanelen?
Antwoord
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels gesteld worden aan de redelijke vergoeding
die energieleveranciers hun klanten moeten betalen voor elektriciteit die niet gesaldeerd
kan worden. Deze regels zal ik niet rechtstreeks in de wet vastleggen. Zie voor meer
informatie over hoe ik invulling wil geven aan deze regels voor de minimale vergoeding
mijn brief van 1 juli jl. (Kamerstuk 31 239, nr. 363) en het antwoord op vraag 42. Daarbij houd ik de terugverdientijden in het oog en
blijft het voor huishoudens aantrekkelijk om te investeren in zonnepanelen.
47. Voorts vragen deze leden voor wanneer het meetmoment waar de Minister het in de
brief over heeft, is voorzien.
Antwoord
Voor dit eenmalige meetmoment kies ik het jaar 2025 zodat er, indien nodig, nog voldoende
mogelijkheden zijn om bij te kunnen sturen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA- en GroenLinks-fractie
48. De leden van de PvdA- en GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van de brief
en hebben hierover enkele vragen en opmerkingen. De leden van de PvdA- en GroenLinks-fractie
zien zonne-energie als een van de werkpaarden van de energietransitie en achten normeringen
voor met name bedrijfsdaken als een noodzakelijk middel. Deze leden zien met stijgend
ongeduld aan hoe het potentieel van grote bedrijfsdaken nog altijd niet wordt benut
en vinden dit onverenigbaar met de klimaatdoelen en groeiende vraag naar hernieuwbare
elektriciteit. De leden van de PvdA- en GroenLinks-fractie zijn tevreden dat er eindelijk
een stap wordt gezet voor nieuwe utiliteitsgebouwen middels een verplichting per 2025.
Wel vragen deze leden vragen waarom dezelfde verplichting niet gaat gelden voor bedrijfsdaken
kleiner dan 250 m2.
Antwoord
Bij bedrijven met een dakoppervlakte kleiner dan 250m² betreft het veelal kleinere
ondernemers of organisaties. Om die groep te ontzien, hebben de Minister voor VRO
en ik ervoor gekozen om een ondergrens van 250m² te hanteren. Tegelijkertijd zullen
ook kleinere bedrijfsdaken moeten worden verduurzaamd. Dit zal ik betrekken bij de
verdere aanscherping van de BENG-norm op basis van een kostenoptimaliteitsstudie.
Ook heeft de Europese Commissie aangekondigd, in het kader van REPowerEU, om de opwekkingsdoelstellingen
voor energie op te hogen. We verwachten dat er een concrete maatregel in de EPBD terug
zal komen om zonne-energie op bestaande en nieuwe daken te stimuleren, die ook op
kleinere bedrijfsdaken van toepassing zal zijn.
49. Kan de Minister een beeld geven van het gevolg van de normering voor grote bedrijfsdaken
per 2025 (hoeveel bedrijven, hoeveel m2 dak, hoeveel elektriciteit)?
Antwoord
Voor een adequaat antwoord op deze vraag is een concreet beeld nodig van alle te realiseren
bouwplannen vanaf 2025 met daken groter dan 250m2 en van de keuzen van gemeenten ten
aanzien van bestaande daken. Dergelijke informatie is niet beschikbaar.
50. De leden van de PvdA- en GroenLinks-fractie benadrukken dat er juist ook bij bestaande
bedrijfsdaken een wereld te winnen is, ondanks mogelijke praktische obstakels. Zij
vragen de Minister om bij de uitwerking van het beleid en de actualisatie van de Erkende
Maatregelenlijst ervoor te zorgen dat zo veel mogelijk bestaand dak wordt benut. In
dit verband vragen zij of een terugverdientijd niet een te korte tijd is om zon-op-dak
te verplichten, ook in het licht van de voorgenomen beëindiging van de subsidie voor
zonne-energie.
Antwoord
Bedrijven of instellingen die meer dan 50.000 kWh per jaar of 25.000 m3 aardgas of een equivalent daarvan verbruiken, vallen onder de energiebesparingsplicht.
Deze bedrijven hebben een plicht om alle energiebesparende maatregelen met een terugverdientijd
van 5 jaar of minder te nemen. Voor een grote groep bedrijven kan met de Erkende Maatregelenlijst
(EML) invulling gegeven worden aan deze verplichting. Voor de geactualiseerde EML
is deze zomer de internetconsultatie gestart. Op die lijst staat momenteel zon-PV
opgenomen. Of die maatregel op de lijst blijft staan, is afhankelijk van de definitieve
prijzen die worden gehanteerd voor het berekenen van de terugverdientijd. Zoals aangegeven
in de Kamerbrief aanscherping energiebesparingsplicht die voor de zomer aan uw Kamer
is gestuurd (Kamerstukken 30 196 en 29 826, nr. 793), is TNO om advies gevraagd over de te hanteren elektriciteitsprijs voor de berekening
van de terugverdientijd onder de energiebesparingsplicht. Zoals eerder is genoemd
in de zonnebrief wordt er ook gewerkt aan andere normeringen voor zon-pv.
51. Deze leden vinden het voorts belangrijk dat er oog is voor een goede inpassing
van zonnepanelen zodat multifunctioneel ruimtegebruik en inpassing in de natuur mogelijk
is. Wanneer is er een kwaliteitsbudget die dit mogelijk maakt? Wat kan er al gezegd
worden over de vormgeving hiervan?
Antwoord
Er is een verkenner aangesteld om tot een voorstel te komen voor het kwaliteitsbudget
voor gebiedsversterkende randvoorwaarden, bijvoorbeeld ten behoeve van ruimtelijke
vormgeving en/of draagvlak. De verkenner kijkt naar de scope van een kwaliteitsbudget
en daarnaast naar de praktische aspecten van een dergelijk budget. In het najaar wordt
de verkenning afgerond. Het Rijk zal met IPO, VNG, UvW en NP RES bezien of en hoe
er opvolging wordt gegeven aan de verkenning. Ik zal uw Kamer hier eind dit jaar over
informeren in de voortgangsbrief van de RES’en.
52. De leden van de PvdA- en GroenLinks-fractie achten het van groot belang dat ook
huurders profiteren van een lage energierekening door middel van zonnepanelen. Zij
lezen in de brief dat goede afspraken tussen verhuurder en huurder ervoor moeten zorgen
dat de plaatsing van zonnepanelen voordelig blijft uitpakken. Deze leden vragen wat
de Minister concreet gaat doen om ervoor te zorgen dat zonnepanelen ook ten bate kome
van huurders. Op welke manier moedigt de Minister woningcorporaties aan om zonnepanelen
te installeren? Hoe zorgt de Minister ervoor dat ook particuliere verhuurders gaan
investeren en huurder mee laten profiteren? Hoe kijkt de Minister aan tegen een normering
voor verhuurders?
Antwoord
In mijn antwoord op vraag 20 ga ik nader in op de terugverdientijd van zonnepanelen
en de gunstige financiële condities. Hierbij kan worden opgemerkt dat in de prestatieafspraken
die met de corporaties zijn gemaakt in het kader van de afschaffing van de verhuurdersheffing
is afgesproken dat 450.000 woningen aardgasvrij worden gemaakt in de periode tot 2030.
Hoewel daarbij geen expliciete doelstelling voor zonnepanelen is opgenomen, is de
verwachting dat niet alle woningen op een warmtenet aangesloten kunnen worden en dat
ook een groot deel voor een zogenaamde «all-electric» renovatie in aanmerking komt.
Bij die renovaties ligt een combinatie van goede isolatie en ventilatie met warmtepomp
en zonnepanelen op het dak voor de hand. Specifieke normering voor zon op dak in de
huursector is niet voorzien.
Zonnepanelen en hybride warmtepompen vallen momenteel niet onder het initiatiefrecht.
Het initiatiefrecht wordt daarom uitgebreid met het doel huurders ook deze actuele
verduurzamingsmaatregelen te kunnen laten initiëren. Huurders zullen daar een voorstel
voor doen, wat in de praktijk zal bijdragen aan afspraken tussen de huurder en verhuurder
over de aanleg van zonnepanelen, ook in de private huursector.
53. De leden van de PvdA- en GroenLinks-fractie maken zich grote zorgen over netcongestie
en vragen of de Minister de gevolgen overziet van de aanvullende normeringen op deze
problematiek. Hoe kijkt de Minister naar een flankerende normering voor opslag?
Antwoord
Meer zon op dak als gevolg van de normen legt logischerwijs beslag op de transportcapaciteit
van het elektriciteitsnet. Bij het vormgeven van de norm zal rekening worden gehouden
met de (toekomstige) beschikbare capaciteit op het net. Momenteel ben ik in gesprek
met Energy Storage NL en Netbeheer Nederland om te bespreken of energieopslag kan
worden ingepast zodat het netcongestie helpt op te lossen of te voorkomen. Flankerend
beleid in de vorm van normering is hierbij denkbaar.
54. Welke rol ziet de Minister voor respectievelijk het Rijk, netbeheerders en marktpartijen
om de nodige opslag te realiseren?
Antwoord
Het Rijk is verantwoordelijk voor een algemeen kader waarbinnen netbeheerders en marktpartijen
moeten werken. Daarbij is de ontwikkeling van elektriciteitsopslag in mijn ogen primair
een activiteit voor marktpartijen. Daar vinden momenteel ook al de nodige ontwikkelingen
plaats. Ook het Europees-wettelijk kader benadrukt dat netbeheerders in beginsel niet
mogen investeren in elektriciteitsopslag installaties. In de Energiewet zal ik opslag
duidelijk definiëren als separate activiteit en daarnaast ben ik voornemens om te
onderzoeken of cable pooling voor combinaties van opslag en opwek mogelijk is. Netbeheerders
kunnen indien noodzakelijk gebruik maken van opslag door deze als dienst in te kopen.
55. Is de Minister het eens dat netbeheerders het beste kunnen overzien wat er nodig
is om een congestie in een gebied door middel van opslag te voorkomen?
Antwoord
Netbeheerders hebben het beste inzicht en daarom wordt er met de Energiewet ook mogelijk
gemaakt om opslag of andere vormen van flexibiliteit in te zetten om netverzwaringen
(deels) te voorkomen.
56. Is de Minister het in dit verband eens dat netbeheerders huishoudens zouden moeten
compenseren indien een significant deel van opgewekte stroom niet terug geleverd kan
worden?
Antwoord
Uiteraard is het vervelend als huishoudens hun opgewekte elektriciteit niet kunnen
invoeden op het net. Bij huishoudens met zonnepanelen die uitschakelen vanwege spanningsproblemen
gaat in het algemeen om beperkt verlies dat de netbeheerder niet hoeft te vergoeden.
Netbeheerders moeten wel onderzoek doen naar de spanningsklachten en als duidelijk
is dat het probleem voortkomt uit het elektriciteitsnet moeten ze hier aanpassingen
in doen. Dit kan helaas even duren voordat deze aanpassingen gereed zijn.
57. De leden van de PvdA en GroenLinks-fractie lezen niet dat er rekening wordt gehouden
met de verlaagde energiebelasting op elektriciteit en maken zich zorgen wat dit doet
voor de terugverdientijd van zonnepanelen. Waarom is de afbouw van de salderingsregeling
niet hierop aangepast? Garandeert de Minister nog steeds een terugverdientijd van
zeven jaar?
Antwoord
Zie ook het antwoord op vraag 4. In het geactualiseerde rapport van TNO is uitgegaan
van recente cijfers betreffende de elektriciteitsprijzen, belastingen en investeringskosten
van zonnepanelen. Daarbij is al rekening gehouden met de afspraak uit het coalitieakkoord
om de energiebelasting op elektriciteit te verlagen.
Ik ben van mening dat de afbouw verantwoord dient te zijn in het licht van de energietransitie
en klimaatdoelstellingen. Het doel van de salderingsregeling is niet zozeer een bepaalde
terugverdientijd te realiseren, maar te waarborgen dat er voldoende geïnvesteerd wordt
om de energietransitie en klimaatdoelen te realiseren. Uit het rapport van PWC uit
20169 komt naar voren dat huishoudens in de regel bereid zijn te investeren in zonnepanelen
tot een terugverdientijd van maximaal 9 jaar.
58. Is de Minister bereid het voorstel van de sector, waarbij het fiscale gedeelte
van de salderingsregeling tot 2031 intact blijft en daarna in één keer wordt afgeschaft,
door te laten rekenen?
Ik heb TNO gevraagd de terugverdientijden van dit alternatieve plan te berekenen,
uitgaande van diverse scenario’s voor wat betreft de vergoeding die leveranciers betalen
voor de door de klant teruggeleverde elektriciteit.
Ook de Vaste Commissie voor Economische Zaken en Klimaat op 11 juli 2022 heeft mij
verzocht een reactie te geven op het door Holland Solar ingediende alternatieve voorstel.
Ik streef ernaar mijn reactie spoedig aan uw Kamer toe te sturen.
59. De leden van de PvdA en GroenLinks-fractie vragen wat de steunkaders zijn voor
het stimuleren van zonne-energie na 35 TWh, ook gezien de verwachte enorme stijging
van de elektriciteitsvraag en de conclusie uit het rapport «Review overgangsregeling
hernieuwbare elektriciteit na 2025» van Trinomics dat de groei zeer beperkt zal zijn.
Hoe ziet de Minister dit? Hoe kijkt de Minister aan tegen een vorm van «Contract for
Difference» voor zonne-energie?
De leden van de PvdA en GroenLinks-fractie zouden graag een concrete planning zien
van alle maatregelen die in de brief staan. Wanneer worden deze maatregelen naar de
Kamer gestuurd?
Antwoord
Op dit moment start een herijkingstraject met de medeoverheden voor de 35 TWh-doelstelling.
Hierin wordt gekeken of een nieuwe doelstelling gewenst is en zo ja, in welke vorm.
Daarna wordt gekeken of er stimulering nodig is en middels welk instrument. Of een
contract for difference een mogelijkheid is wordt meegenomen in dit herijkingstraject.
Ik zal eind dit jaar de eerste uitkomsten van dit traject communiceren. Zie de bijlage
voor een overzicht van de maatregelen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
60. De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met instemming kennisgenomen van de
zonnebrief van de Minister voor Klimaat en Energie over opschaling van zon-PV op land.
Zij waarderen de nadruk van de Minister op inpassing van hernieuwbare energiebronnen
in de schaarse ruimte in Nederland en daarmee de ambities voor zon op dak. Zij hebben
nog wel enkele vragen.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben grote zorgen over het energienet dat deze
grote opschaling in relatief korte tijd zal moeten kunnen verwerken. De energietransitie
loopt nu al vertraging op door netcongestie. Nu al leidt het grote piekaanbod van
elektriciteit van zonnestroom regelmatig tot zeer lage en negatieve prijzen op de
stroommarkt. Gaat dit toenemen bij een hoger aandeel PV in de stroommix? Zo ja, in
welke mate? Welke risico’s op de leveringszekerheid brengt dit met zich mee?
Antwoord
Ja, dit gaat toenemen bij een hoger aandeel zon-PV. Een hoger aandeel zon-PV zorgt
voor een hogere gelijktijdigheid van aanbod van elektriciteit wat naar waarschijnlijkheid
voor de producent een negatief effect heeft op de prijs hiervan. Dit kan een goede
prikkel voor de inzet van flexibiliteit zijn. De exacte mate kan ik niet voorspellen,
omdat deze tot stand komt door alle actoren op de Noordwest-Europese elektriciteitsmarkt.
Verder leidt een groter aanbod elektriciteit bij een gelijkblijvende vraag niet tot
verhoogde risico’s op de leveringszekerheid van elektriciteit. De ontwikkeling van
leveringszekerheid is afhankelijk van het totale productiepark en is iets wat Tennet
als landelijke netbeheerder monitort.
61. De leden van de ChristenUnie-fractie zien dat het belangrijkste subsidie-instrument
voor grootschalige zon op dak of land, de SDE++, onvoldoende rekening houdt met inpassing
op het net. Deze leden vinden het een bijzonder onlogische ontwikkeling om zon op
te wekken in een goedkoop deel van het land waar nauwelijks vraag is, om vervolgens
deze stroom over het hele landelijke net te transporteren naar de Randstad. Zij vragen
hoe dit slimmer geregeld kan worden, in de SDE++, maar ook via de eerder voorgestelde
taskforce zon op dak, die lokaal vraag en aanbod beter kan koppelen.
Antwoord
De SDE++ is gericht op producenten van hernieuwbare energie, waarbij elektriciteitsprojecten
via een grootverbruikersaansluiting verbonden moeten zijn met het elektriciteitsnet.
In de SDE++ komen projecten die de meeste CO2 reduceren voor de laagste kostprijs eerder in aanmerking voor subsidie. Dit kan ertoe
leiden dat projecten inderdaad gerealiseerd worden op plekken waar dat kostenefficiënt
kan, maar waarbij bij de locatiekeuze geen of minder rekening wordt gehouden met andere
factoren zoals de «dikte» van het net of waar de opgewekte elektriciteit verbruikt
wordt. SDE++-projecten moeten wel beschikken over een transportindicatie, die garandeert
dat op het moment van afgifte er voor het betreffende project ruimte is op het elektriciteitsnet.
Daarnaast wordt er gestuurd op betere inpassing in het net door de netaansluiting
vast te stellen op 50% van het vermogen. Binnen de SDE++ zijn de mogelijkheden om
nog verder te sturen op de netimpact van projecten beperkt. Zolang projecten elektriciteit
kunnen invoeden op het net, maakt het niet direct uit waar de elektriciteit verbruikt
wordt. De RES’en houden bij het aanwijzen van zoeklocaties rekening met de transportschaarste
op het net. Daarnaast werk ik momenteel met IPO, VNG en Netbeheer Nederland en het
Ministerie van BZK aan een gezamenlijke aanpak van integraal programmeren om ruimtelijk
beleid beter te verbinden aan investeringen van netbeheerders, zodat eventuele problemen
met netcongestie straks eerder in beeld komen en gericht gezocht kan worden naar slimme
oplossingen om vraag, aanbod en netcapaciteit te combineren. Zie verder de volgende
vraag van de ChristenUnie-fractie over de taskforce zon op dak (p. 35 en 36).
62. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen daarnaast of de Minister de realisatietermijn
voor zon op dak of land, die recent is verlengd naar twee jaar, zal verlengen wanneer
een aanvraag door netcongestie langer dan twee jaar doorlooptijd heeft.
Antwoord:
Projecten die een SDE++-beschikking ontvangen in een bepaalde ronde moeten realiseren
onder de voorwaarden die in die ronde gelden. Dat geldt dus ook voor de realisatietermijn.
Ik ben mij ervan bewust dat netcongestie ertoe kan leiden dat projecten vertraging
ondervinden. Als de gestelde realisatietermijn niet haalbaar is, kunnen projecten
op individuele basis contact zoeken met RVO. RVO kan dan onder voorwaarden (bijvoorbeeld
aantoonbare vooruitgang/aantoonbaar uitzicht op realisatie) één jaar uitstel verlenen.
Als ook met uitstel de termijn niet gehaald kan worden door het project, maakt RVO
een belangenafweging. Daarbij kan de beschikking eventueel worden ingetrokken. Alhoewel
ik begrijp dat netcongestie een groot zorgpunt is, is nog langer uitstel geven dan
de realisatietermijn + één jaar in principe niet wenselijk omdat dit zorgt voor een
oneerlijk speelveld voor andere projecten. Bovendien houden projecten die uitstel
krijgen, zeker als ze uiteindelijk niet doorgaan, langer budget bezet dat op dat moment
niet opnieuw in een SDE++-ronde kan worden ingezet voor nieuwe projecten kan worden
ingezet. Dit vertraagt de energietransitie in de breedte en vind ik daarmee onwenselijk.
63. De leden van de ChristenUnie-fractie zijn van mening dan een groot deel van de
netcongestie voor een deel kan worden opgelost door lokale kleinschalige opslag en
hebben hier recent samen met de VVD-fractie een actieplan «Opgewekt opslaan» voor
opgesteld en aangeboden aan de Minister. Zij lezen dat de onderzoeken hierover nog
lopen, maar willen benadrukken dat netcongestie nú de energietransitie vertraagd en
de Minister oproepen om haast te maken met een opvolging van dat plan. Ook op grotere
schaal kan opslag in de ogen van bovengenoemde leden een belangrijke rol spelen: het
rapport «Omslagpunt grootschalige batterijopslag» van CE Delft beveelt aan om een
modelcontract voor zon, wind én opslag op één aansluiting te maken. Hiermee wordt
de netcapaciteit maximaal benut. In hoeverre is dit inmiddels de standaard in de markt?
Welke belemmeringen zijn er mogelijk nog? Daarnaast krijgen batterijen nu een normale
aansluiting op het elektriciteitsnet. In congestiegebied kunnen batterijen daarmee
echter niet worden aangesloten en dus ook niet voor congestiemanagement worden ingezet.
Een oplossing kan zijn om voor batterijen een aparte aansluit- en transportovereenkomst
te ontwikkelen en dit juridisch te borgen. Wat is de visie van de Minister hierop?
Antwoord
Ik heb kennisgenomen van het rapport van CE Delft. Het opstellen van een dergelijk
modelcontract lijkt een interessante route om verder te verkennen. Het is echter aan
netbeheerders, in samenwerking met ACM, om dergelijke contracten uit te werken. Het
modelcontract voor zon, wind en opslag op een aansluiting is op basis van de huidige
wet niet expliciet mogelijk. Ik onderzoek de mogelijkheden om dit in de Energiewet
mee te nemen en beoog deze eind van dit jaar aan uw Kamer aan te bieden.
Netbeheerders moeten ook kijken naar batterijen die in de wachtrij staan bij het inzetten
van congestiemanagement in aanvulling op bestaande partijen die flexibiliteit kunnen
leveren. Netbeheerders werken aan een voorstel om onder andere batterijen eventueel
via flexibele contracten aan te sluiten en leggen dit voor aan de ACM. Ik wacht dit
voorstel en de zorgvuldige analyse van de ACM af. Ik ben in gesprek met zowel ACM
als Netbeheer Nederland over dit onderwerp.
64. De leden van de ChristenUnie-fractie herkennen het (frustrerende) beeld dat de
gedachte achter de zonneladder breed in de RES-regio’s en bij rijksoverheid gedeeld
wordt, maar dat in de uitvoering zon op dak vaak gecompliceerder blijkt dan zon op
land en daarom achter blijft. Zij hebben enkele concrete ideeën voor het verder stimuleren
van zon op dak en vragen de Minister om zijn reactie hierop.
De leden van de ChristenUnie-fractie stellen voor een doorlopende nationale taskforce
zon op dak aan te stellen, waarin jaarlijks samen met de RES-regio’s de knelpunten
bij lokale uitvoering van het klimaatakkoord worden geïnventariseerd en geadresseerd
in de landelijke regie in de RES 2.0, alsmede een jaarlijkse terugkoppeling van zon
op dak realisatie, streefcijfers en knelpunten inventarisatie door taskforce zon op
dak. Deze taskforce kan ook energieclusters in beeld brengen, waardoor de overheid
een faciliterende rol speelt bij het verbinden van grote vraag en opwekpotentie. Hier
zullen deze leden later op terugkomen. Daarnaast vragen deze leden welke RES-regio’s
hun RES 1.0 hebben vertaald in regionale Uitvoeringstrategieën Zon op Dak op het niveau
van gemeente of regio.
Antwoord
Ik dank de ChristenUnie-fractie voor de suggesties, waarin ik voor een groot deel
reeds lopende inzet herken. De knelpunten bij de lokale uitvoering van zon op dak
zijn vorig jaar geïnventariseerd en besproken in het adviesrapport van de NP RES-werkgroep
zon op dak10. Daar waar het algemene knelpunten betreft, zijn deze voorgelegd aan het Rijk. Voor
de meer specifieke regionale aanpak wordt nu een uitvoeringsstructuur opgezet. Deze
zal zich onder andere richten op de ondersteuningsaanpak voor het opstellen van een
Uitvoeringsstrategie Zon op Dak per RES. Eventuele knelpunten kunnen ook bestaan bij
degene die de zonnepanelen wil leggen (huishoudens of bedrijven) en bij ontwikkelaars.
Deze knelpunten worden per regio geïdentificeerd in de Uitvoeringsstrategieën. Daarnaast
is er veel kennis in de markt, bij installateurs en bij branchevereniging Holland
Solar, waartoe huishoudens en bedrijven zich kunnen richten en die ook benut kan worden
in de Uitvoeringsstrategie. Tot slot werken betrokken partijen, ook ontwikkelaars,
samen in het Uitvoeringsoverleg Energie, de opvolger van de klimaattafel Elektriciteit
onder het Klimaatakkoord, waar knelpunten en oplossingsrichtingen gedeeld worden.
Voor het in beeld brengen van energieclusters en het verbinden van vraag en aanbod
wordt gewerkt aan het MIEK, het NPE en het Programma Energiehoofdstructuur (PEH).
65. De leden van de ChristenUnie-fractie zijn blij met het doel om in 2030 80% van
de geschikte overheidsdaken een tweede functie te geven. Zij vragen waarom niet het
doel van 100% gesteld is, aangezien geschiktheid van het dak een duidelijke voorwaarde
is. Hoe zit het met scholen, ziekenhuizen, instellingen en andere zelfstandige dakbezitters
van gebouwen met een publieke functie? Is de Minister bereid hen praktische ondersteuning
te bieden bij de aanleg van zon op dak, onder andere door het ontwikkelen van standaardcontracten?
Antwoord
Uit ervaring bij het RVB, gemeenten, provincies en waterschappen blijkt dat het realiseren
van zon op (overheids)daken een ingewikkelde klus is. Dit heeft onder andere te maken
met de grootte van de portefeuilles. De organisaties hebben veel vastgoed in bezit
waar bovendien ook vaak allerlei andere prioriteiten gelden, zoals bijvoorbeeld op
het gebied van beveiliging (denk aan gevangenissen). Ook zijn er allerlei andere invloeden
die overigens voor alle eigenaren gelden, zoals de beoogde onderhoudsmomenten van
daken, een eventuele uitbreiding of functieverandering van gebouwen, de beschikbaarheid
van het netwerk om terug te leveren of welstandsregels die lokaal gelden. Daarom is
er gekozen voor een realistische ambitie van 80% benutting van de overheidsdaken.
Voor daken van maatschappelijk vastgoed geldt geen specifiek opwekkingsdoel. Wel wordt
voorgenomen om een voorbeeldrol uit te dragen zoals mogelijk ook in de toekomstige
(nu nog niet vastgestelde) Renewable Energy Directive opgenomen wordt. Het Kennis-
en Innovatieplatform verduurzaming maatschappelijk vastgoed helpt vastgoedeigenaren,
met bijvoorbeeld de Zonnestroomtool. Ook zijn er op de markt al voorbeeldcontracten
beschikbaar. Vanuit NP RES wordt gewerkt aan ondersteuning voor het opstellen van
een Uitvoeringsstrategie Zon op Dak per RES. Ook gaat het Actieprogramma Zon op dak
gemeenten helpen in beleidsvorming en stimulering.
66. De leden van de ChristenUnie-fractie zijn blij met de aanpassingen in wet- en
regelgeving om geschiktheid voor zon op dak te verplichten bij nieuwbouw of renovatie
én het verruimen van de concept- algemene maatregel van bestuur (AMvB) met de eerder
voorgestelde maatwerkbevoegdheid in het Bouwbesluit voor gemeenten om hernieuwbare
energie op dak te kunnen verplichten bij de industriefunctie. Deze leden vragen of
grote magazijnen en distributiecentra ook onder «industriefunctie» in de genoemde
AMvB vallen. Hoeveel TWh elektriciteit wordt in 2022 opgewekt op grote industriedaken?
Hoeveel is dat naar verwachting in 2030 uitgaande van verplichting?
Antwoord
Magazijnen en distributiecentra vallen onder de gebruiksfunctie industrie. De in de
vraag bedoelde wijziging (Kamerstuk 33 118, nr. 200) breng ik als zodanig niet verder in procedure. Ik bezie nog hoe ik in het kader
van de aangekondigde wijzigingen in de zonnebrief een gewijzigd voorstel inzake de
mogelijkheid voor gemeenten om hernieuwbare energie te eisen voor utiliteitsbouw vorm
zal geven. Ik heb geen exacte inzichten in de hoeveelheid TWh die in 2022 wordt op
gewekt op grote industriedaken. De Monitor Zon-PV met peildatum 31-12-2021 zal dit
najaar worden gepubliceerd. Hierin staat het geïnstalleerd vermogen gebouwgebonden
zon in de categorieën 15 kW tot 1 MW en groter dan 1 MW. Uitgaande van 350 Wp per
paneel, bestaat een systeem van 1 MW uit ca. 2.850 zonnepanelen. Rekening houdend
met een hellingshoek en ruimte om een paneel heen, is een vuistregel dat er 2,5m2 plat dak nodig is voor één zonnepaneel. Gebouwgebonden systemen van 1 MW of groter
zullen dus op grote daken en een groep daken van minstens 7.125 m2 geplaatst moeten worden. Dit zal dus vaak om gebouwen met een industriefunctie gaan.
Ook voor 2030 heb ik geen cijfers beschikbaar. De verplichting zal gelden voor nieuwbouw
en de hoeveelheid TWh is dus afhankelijk van de hoeveelheid nieuwe gebouwen met een
dakoppervlak groter dan 250m2, waarbij ook aan andere voorwaarden kan worden voldaan, zoals een netaansluiting.
67. De leden van de ChristenUnie-fractie hebben vernomen dat in Zuid-Holland en Gelderland
subsidies beschikbaar worden gesteld voor de combinatie tussen verwijderen van asbest,
het versterken van de dakconstructie en het plaatsen van zonnepanelen. Is de Minister
bereid om een landelijke regeling met subsidie of rentevrije lening in navolging van
deze provincies, waarin verwijderen van asbest gekoppeld wordt aan het plaatsen van
zonnepanelen, in het leven te roepen?
Antwoord
Hoewel ik waardering heb voor de inspanningen van Zuid-Holland en Gelderland om het
verwijderen van asbest en het plaatsen van zonnepanelen in samenhang uit te voeren,
ben ik niet voornemens om een soortgelijke subsidie beschikbaar te stellen. Voor zon
op dak bestaan al verschillende fiscale regelingen en subsidies. Zoals in de zonnebrief
aangekondigd verken, ik ook een regeling om zon op dak mogelijk te maken bij daken
met onvoldoende draagkracht. De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat
(IenW) heeft onlangs een brief over het asbestdakenbeleid naar uw Kamer gestuurd,
waarin ook is aangegeven dat een voortzetting van de eerdere subsidie voor het saneren
van asbestdaken momenteel niet in de begroting van IenW past (Kamerstuk 25 834, nr. 188).
68. De leden van de ChristenUnie-fractie zijn blij met de onderzoeken naar de verzekerbaarheid
van daken met zonnestroom. Dit is echter een beperkende factor die op dit moment speelt
bij industriële daken. Is de Minister bereid om opnieuw in gesprek te gaan met verzekeraars,
het midden – en kleinbedrijf en zonnedak installateurs om problemen met de verzekering
op te lossen? Is de Minister bereid om, in afwachting van het lopende onderzoek, de
bestaande kennis en inzichten te bundelen in een handreiking op de verzekerbaarheid
van daken met zonnestroom? Is de Minister tevens bereid het meldpunt «onverzekerbaar
zon-op-dak» te ondersteunen?
Antwoord
Uiteraard blijf ik in gesprek met de sector om mee te denken over manieren om de verzekerbaarheid
van zonnedaken te vergroten. Tegelijkertijd worden er, zoals eerder in deze beantwoording
aangegeven, op dit moment al verschillende inspanningen verricht om de problematiek
omtrent de verzekerbaarheid van zonnedaken op te lossen en blijven het Verbond van
Verzekeraars, Holland Solar, Techniek Nederland, de Nederlandse Vereniging voor Isolatie
Industrie en Brandweer NL het gesprek voortzetten over welke aanvullende kwaliteitsborging
of andere proportionele maatregelen er nog nodig zijn om de verzekerbaarheid van bedrijfspanden
met een zonnestroominstallatie te vergroten.
Relevante informatie over de risico’s van zonnepaneeldaken is reeds gebundeld beschikbaar,
bijvoorbeeld in de Preventiebrochure voor PV-installaties van het Verbond van Verzekeraars11. Ik zal met marktpartijen in gesprek treden om te inventariseren welke behoefte er
in aanvulling hierop bestaat om bestaande kennis en inzichten in een handreiking te
bundelen.
Tot slot heb ik gesproken met de initiatiefnemers van het meldpunt en zal ik verkennen
op welke wijze een dergelijk meldpunt ondersteund kan worden vanuit het kabinet.
69. De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de Minister spreekt in zijn brief
over «faalfactoren» en belemmerende wetgeving. Is hij bereid om in dit kader de regelgeving
aan te passen om de splitsing tussen zon op dak en eigendom van het pand te vergemakkelijken?
Antwoord
Het is nu het al mogelijk om een opstalrecht te vestigen op niet-gemeenschappelijke
gedeelten, zoals het dak van een grondgebonden woning. Op het gemeenschappelijke dak
van een VvE’s is het op dit moment niet mogelijk een opstalrecht te vestigen. Momenteel
worden de belemmeringen voor het plaatsen van zonnepanelen op gemeenschappelijke daken
onderzocht. Daarbij wordt bezien of aanpassing van de regelgeving mogelijk en wenselijk
is.
Het kabinet handhaaft verder het standpunt omtrent allocatie en voorziet daarin geen
aanpassing van regelgeving. Dit betekent dat geplaatste zonnepanelen op het dak van
een gebouw bij het berekenen van de energieprestatie en het bepalen van het energielabel
alleen toegerekend worden aan het gebouw wanneer er sprake is van een directe fysieke
koppeling tussen de zonnepanelen en het gebouw. Dit betekent dat zonnepanelen achter
de meter van de woningen aangesloten dienen te zijn ten behoeve van het gebouw gebonden
energiegebruik.
Zonnepanelen die rechtstreeks terug leveren aan het landelijk netwerk, dragen dus
wel bij aan een groenere stroomvoorziening maar zorgen dus niet voor een beter energielabel
van het gebouw zelf en ook niet voor een lagere energierekening van de gebruiker van
het betreffende gebouw.
70. De leden van de ChristenUnie-fractie missen de rol van energiecoöperaties in de
zonnebrief van de Minister. Zij spelen een cruciale rol bij het opschalen van zon
op dak en het lokaal verbinden van vraag en opweklocatie. Hoe gaat de Minister energiecoöperaties
verder ondersteunen en welke risico’s en kansen liggen er voor energiecoöperaties
in de plannen van de Minister?
Antwoord
Energiecoöperaties worden al ondersteund met het Ontwikkelfonds en met het beschikbaar
stellen van de SCE. De normen voor zon op dak zullen ruimte laten voor coöperatieve
opwekking.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
71. Het lid van de BBB-fractie heeft kennisgenomen van de inhoud van de zonnebrief
en heeft daarover nog enkele vragen.
Het lid van de BBB-fractie is van mening dat de keuze om voornamelijk voor zon op
dak te gaan een juiste is. Wel verwijst de Minister in zijn brief zelf ook al naar
het flankerende beleid; het ontbreekt nog steeds aan een eenduidig protocol daar waar
het gaat om afwikkeling na (grootschalige) brand bij zonnepanelen. De Minister gaf
eerder aan dat hij dat niet ziet als zijn verantwoordelijkheid omdat dit onder een
verzekering valt, maar nu overheidsbeleid meer en meer stimuleert en zelfs verplicht
om Solar ready gebouwen op te leveren is er wat het lid van de BBB-fractie betreft
een zorgplicht. Is of gaat de Minister in gesprek met alle stakeholders om een protocol
op te stellen?
Antwoord
Uit het recent gepubliceerde brandexperimenten onderzoek van het RIVM is gebleken
dat een aanvullend protocol voor het afhandelen van branden met zonnepanelen wenselijk
is. Ik vind het dan ook een goede ontwikkeling dat het Verbond van Verzekeraars, de
Vereniging voor Onderzoek en Advies (VOAM) en Stichting Salvage het «Onderzoeksprotocol
zonnepaneel incidenten» hebben ontwikkeld en gepubliceerd.12 In dit protocol wordt beschreven welke partijen welke stappen dienen te nemen na
een brand waarbij sprake is van verspreiding van zonnepaneeldeeltjes.
72. Het lid van de BBB-fractie is van mening dat het combineren van functies ook een
mogelijkheid kan zijn, zoals de Minister recent ook heeft kunnen zien bij het mobiele
zonnepark. Kan de Minister aangeven of hij in die combinatie van functies ook een
toekomst ziet? De rapportage van Boch en van Rijn geeft aan dat de SDE++ hier mogelijk
nog niet in voorziet. Op welke termijn denkt de Minister helder te hebben hoe dit
vorm gegeven kan worden? Juist de het combineren van functies is wat het lid van de
BBB-fractie betreft een ontwikkeling die we moeten stimuleren, zodat energieproductie
in de vorm van elektriciteit dat van de mens (voedsel) niet kan en gaat verdringen.
Antwoord
Ik zie zeker een toekomst in het combineren van functies en heb met de zonnebrief
ook aangegeven dat zonneparken waarbij geen multifunctioneel ruimtegebruik is toegepast,
in principe ongewenst zijn. Multifunctioneel ruimtegebruik kan op verschillende manieren
worden ingevuld, bijvoorbeeld door zonnepanelen te combineren met voedselproductie,
maar ook met combinaties met natuur, klimaatadaptatie of recreatie. Ook voor deze
projecten, die zon-PV combineren met andere functies, kan een aanvraag gedaan worden
voor SDE++-subsidie. Er is echter geen categorie voor multifunctionele zonneparken
(zie antwoord vraag 25). In opdracht van NP RES wordt momenteel verkend hoe het kwaliteitsbudget
vorm kan krijgen. Hierbij heb ik aangegeven dat de extra kosten voor multifunctioneel
ruimtegebruik bij zonneparken hier ook onder moeten kunnen vallen. Ik verwacht uw
Kamer hier eind dit jaar meer duidelijkheid over te kunnen geven.
73. Het lid van de BBB-fractie vraag de Minister aan te geven hoeveel landbouwgrond
er, ondanks de voorkeursvolgorde van Zon-PV, zijn aangewend voor Zon-PV.
Antwoord
De Monitor Zon-PV, die ieder jaar met de Tweede Kamer wordt gedeeld, biedt dit inzicht.
De laatste monitor, met peildatum 31-12-2020, laat zien dat 80% van het gerealiseerd
vermogen niet-gebouwgebonden zon in de SDE, in totaal 2.001 MW, op landbouwgrond is.
Het betreft dus 1.600 MW grootschalig (> 1 MW) geïnstalleerd vermogen op landbouwgrond.
Uitgaande van 1 MW per hectare, gaat het om 1.600 hectare (16 km2) landbouwgrond met zon-PV. Volgens het CBS is er in totaal 2,2 miljoen hectare grond
in gebruik als landbouwgrond in Nederland13. Hiervan is dus 0,07% in gebruik als zonneveld. Dit najaar wordt de nieuwe Monitor
Zon-PV gepubliceerd.
74. Dit lid brengt de aangenomen motie die de regering oproept om de potentie van
energieopwekking door zonnepanelen op vangrails, in wegbermen en op overkappingen
in kaart brengen in herinnering (Kamerstuk 32 813, nr. 794). Kan de Minister aangeven hoe het staat met de uitvoering van die motie? Het lid
van de BBB-fractie ziet dat er een verwijzing naar eerder genoemde zaken gedaan wordt,
maar is wel benieuwd naar de stand van zaken met betrekking tot deze motie.
Antwoord
Deze motie verzoekt om in kaart te brengen wat de potentie is van het opwekken van
energie uit zonnepanelen op vangrails en in wegbermen langs snelwegen, alsmede door
het overkappen van snelwegen en parkeerterreinen met zonnedaken. Hiervoor heb ik niet
een nieuwe studie laten uitvoeren. In plaats daarvan verwijs ik naar de potentieelstudie
van TKI Urban Energy14 waarin ook «zon op infra» (inclusief parkeerterreinen) is onderzocht. Potentie gaat
om meer dan alleen vierkante meters ruimte. Zo is het overkappen van snelwegen kostbaar
en niet zonder risico’s en is er in die zin geen sprake van realiseerbare potentie.
Het overkappen van parkeerterreinen biedt daarin meer potentie. Zon in snelwegbermen
is daarnaast ook een zeer realistische optie waaraan, in lijn met deze motie, uitwerking
wordt gegeven in het programma Opwek Energie op Rijksgronden (OER). In het programma
OER brengen de vastgoedhoudende rijksdiensten in beeld waar energie zou kunnen worden
opgewekt. Deze locaties worden vergeleken met zoeklocaties in de RES’en. Waar overlap
is, kan een zoeklocatie op rijksgrond worden aangewezen. Dit is veelal langs infrastructuur,
op terreinen van het RVB en Defensie. De theoretische potentie is groot, maar ook
hier gelden mogelijke belemmeringen, zoals netaansluiting of technische moeilijkheden.
Op dit moment is budget geregeld voor de uitvoering van 35 locaties op areaal van
de rijksoverheid. De precieze opwekpotenties van deze locaties (variërend van enkele
tientallen tot 100 of meer MW) zullen duidelijk worden zodra deze in afzonderlijke
projecten verder zijn uitgewerkt. Dit gebeurt samen met betrokken gemeenten en provincies,
die hierbij optreden als bevoegd gezag voor de ruimtelijke vormgeving. Voorafgaand
hieraan wordt op dit moment gekeken voor welke locaties wanneer projecten kunnen worden
opgestart en of hier nog aanvullende locaties aan kunnen worden toegevoegd. Voorjaar
2023 zal ik uw Kamer melden wat de stand van zaken is van dit proces en hoe deze inspanningen
bijdragen aan het ontwikkelen van dubbeldoellocaties conform de motie Van der Plas
c.s.
75. Het lid van de BBB-fractie merkt tot slot op dat er in veel gebieden netcongestieproblemen
zijn. Dit lid is van mening dat het ongehoord is dat er zonneparken of windparken
worden afgeschaald, terwijl de energie door een elektrolyser omgezet zou kunnen worden
in waterstof, waardoor de netcongestieproblemen kunnen worden opgelost en de energiepotentie
niet verloren gaat. Ziet de Minister mogelijkheden dit decentraal in gebieden waar
netcongestieproblemen spelen in te zetten?
Antwoord
Het afschalen (curtailen) van opwek pieken is vaak de economisch meest efficiënte
wijze om met dit soort kortstondige pieken om te gaan. Het gaat om relatief kleine
volumes waar een relatief dure en omvangrijke infrastructuur voor aangelegd zou moeten
worden die niet efficiënt wordt benut. Het gebruiken van de pieken voor waterstofproductie
is vanwege het incidentele karakter van dergelijke pieken niet de meest economisch
optimale inzet van waterstof, omdat kapitaalintensieve elektrolysers dan een lage
benuttingsgraad zouden krijgen en dus een hoge productieprijs voor waterstof zou kennen,
ondanks de lage energiekosten. In algemene zin zie ik wel potentie voor elektrolysers
in het decentrale energiesysteem. Dit wil ik stimuleren via het opschalingsinstrument
waterstof. Deze regeling verwacht ik eind dit jaar open te kunnen stellen.
76. Het lid van de BBB-fractie ziet hier een kans voor decentrale groene agrowaterstofproductie.
Deelt de Minister de mening dat de weg daar voor vrijgemaakt moet worden en op welke
wijze ziet de Minister mogelijkheden dit te stimuleren, bijvoorbeeld via pilotprojecten
of subsidieverlening?
Antwoord
Eerder heb ik aangegeven hierover in gesprek te gaan met de Minister van Landbouw,
Natuur en Voedselkwaliteit (LNV). Wij hebben samen geconcludeerd positief te staan
tegenover de mogelijkheden van groene agrowaterstofproductie en ons hier verder voor
in te willen zetten. De Minister van LNV heeft inmiddels ook een brief van de Stichting
Waterstofboeren in ontvangst genomen. Uit een inventarisatie van RVO is gebleken dat
er veertien initiatieven zijn voor groene agrowaterstofproductie. Deze kunnen worden
aangemerkt als pilot- of demonstratieproject. Er wordt gekeken naar de mogelijkheden
om deze projecten te stimuleren vanuit het Klimaatfonds. Indien de projecten succesvol
zijn, kan worden gekeken naar verdere opschaling en bijpassende instrumenten.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.H. (Agnes) Mulder, voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat -
Mede ondertekenaar
R.D. Reinders, adjunct-griffier