Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
35 942 Wijziging van de Jeugdwet in verband met het versterken van de rechtspositie van jeugdigen die worden opgenomen in een gesloten accommodatie (Wet rechtspositie gesloten jeugdhulp)
Nr. 6
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 28 september 2022
INHOUDSOPGAVE
blz.
I.
ALGEMEEN
1
1.
Inleiding
3
2.
Historie en ontwikkelingen bij de gesloten jeugdhulp
5
3.
Hoofdlijnen van het wetsvoorstel
11
4.
Verhouding tot andere wet- en regelgeving
39
5.
Gevolgen en regeldrukeffecten
51
6.
Adviezen en consultatie
54
7.
Overig
56
II.
ARTIKELSGEWIJS
58
I. ALGEMEEN
Met belangstelling heb ik kennisgenomen van het verslag van 3 december 2021 inzake
het wetsvoorstel tot wijziging van de Jeugdwet in verband met het versterken van de
rechtspositie van jeugdigen die worden opgenomen in een gesloten accommodatie (Wet
rechtspositie gesloten jeugdhulp).
Ik dank de leden van de VVD-fractie, D66-fractie, PVV-fractie, CDA-fractie, GroenLinks-fractie,
ChristenUnie-fractie, SGP-fractie, BBB-fractie en BIJ1-fractie voor hun bijdragen.
Ik ben verheugd te constateren dat de commissie, onder het voorbehoud dat de gestelde
vragen voldoende zullen worden beantwoord, de openbare behandeling van het wetsvoorstel
voldoende voorbereid acht. Graag beantwoord ik de door deze leden gestelde vragen.
Bij de beantwoording is de volgorde van het verslag aangehouden. De vragen zijn in
een cursief lettertype geplaatst. De beantwoording van de vragen staat in gewone typografie.
Op 7 december 2021 heeft de Tweede Kamer unaniem een motie aangenomen waarin de regering
gevraagd is te komen met plannen om: te stoppen met gesloten jeugdzorg met zo min
mogelijk uithuisplaatsingen, in te zetten op ambulante zorg, passende hulp, wonen
dicht bij huis, stabiliteit, liefde, aandacht en structuur; het netwerk van het gezin
bij plannen en oplossingen nadrukkelijk te betrekken en samen te leren hoe we de hulp
voor gezinnen en jongeren kunnen verbeteren.1
Op 8 juli 2022 heeft de Tweede Kamer een brief ontvangen waarin staat hoe ik deze
motie ga uitvoeren.2 Mijn ambitie daarbij is dat jeugdigen met complexe en meervoudige problemen die bescherming
en veiligheid nodig hebben de best passende zorg krijgen. Als uit oogpunt van bescherming
en veiligheid vrijheidsbeperkende maatregelen nodig zijn geldt daarvoor als uitgangspunt
het «nee, tenzij beginsel» dat ten grondslag ligt aan dit wetsvoorstel.
In samenhang met deze brief en naar aanleiding van door de leden van de commissie
gestelde vragen heb ik op onderdelen het wetsvoorstel gewijzigd:
– Insluiten wordt beperkt tot één dag, met maximaal één dag verlenging;
– De mogelijkheden voor familieleden om een jeugdige te bezoeken worden verruimd;
– Voor het opnemen van geneeskundige behandelingen in het hulpverleningsplan van een
jeugdige wordt de betrokkenheid en instemming van een arts vereist;
– Indien het niet lukt de toepassing van een vrijheidsbeperkende maatregel voor afloop
van de eerder bepaalde termijn af te bouwen, moet de jeugdhulpverantwoordelijke een
niet bij de jeugdhulp betrokken onafhankelijke deskundige advies vragen over het afbouwen
van die maatregel.
– Het beperken van de bewegingsvrijheid is toegevoegd aan de vrijheidsbeperkende maatregelen
die op basis van de voorwaardelijke machtiging mogen worden toegepast om plaatsing
in een gesloten accommodatie te voorkomen.
– Het voorgestelde artikel 6.3.1.2 is verduidelijkt. Daarbij is opgenomen dat een vrijheidsbeperkende
maatregel gericht mag zijn op het bereiken van met de jeugdhulp beoogde doelen voor
de ontwikkeling van de jeugdige, die in het hulpverleningsplan zijn opgenomen.
Het doel van het wetsvoorstel is een verbetering van de rechtspositie van jeugdigen
die geplaatst zijn in de gesloten jeugdhulp. Het wetsvoorstel is erop gericht dat
vrijheidsbeperkende maatregelen zo min mogelijk en voor een zo kort mogelijke duur
worden toegepast. Daarbij worden strengere en meer voorwaarden aan de toepassing van
vrijheidsbeperkende maatregelen voorgesteld dan in de huidige Jeugdwet. Het wetsvoorstel
vervangt een groot deel van hoofdstuk 6 van de huidige Jeugdwet dat de enige wettelijke
basis vormt voor het toepassen van vrijheidsbeperkende maatregelen in accommodaties
voor jeugdhulp. Het schrappen van hoofdstuk 6 zou betekenen dat, met uitzondering
van jeugdhulpaccommodaties die onder de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg
(Wvggz) of de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten
(Wzd) vallen, in geen enkele jeugdhulpaccommodatie enige vrijheidsbeperkende maatregel
toegepast zou mogen worden. Dat acht ik onverantwoord. Er doen zich helaas situaties
voor waarin het noodzakelijk is vrijheidsbeperkende maatregelen toe te passen.
1. Inleiding
1.1 Een nieuwe rechtspositieregeling voor jeugdigen in de gesloten jeugdhulp
1. De leden van de VVD-fractie lezen dat de verbetering van de rechtspositie van jeugdigen
in Justitiële Jeugdinrichtingen (JJI’s) in een separaat wetsvoorstel wordt geregeld.
Deze leden vragen op welke termijn dit wetsvoorstel naar de Kamer zal worden gestuurd.
Naar verwachting zal de internetconsultatie van dat wetsvoorstel plaatsvinden in het
vierde kwartaal van 2022. Na verwerking van de reacties van de consultatie, zal het
wetsvoorstel vervolgens ter advisering aan de Afdeling advisering van de Raad van
State worden toegezonden.
2. De leden van de GroenLinks-fractie brengen naar voren dat zij het fijn vinden dat
er eindelijk een wetsvoorstel voorligt, maar denken dat dit onvoldoende de rechtspositie
van jongeren verbetert. Op een aantal punten wordt de rechtspositie van jongeren in
dit voorstel versterkt. Op andere punten lijkt het echter alsof sprake is van een
verzwaring. Deze leden vragen of de regering een overzicht kan geven van alle wijzigingen
waarbij sprake is van een verzwaring ten opzichte van de huidige Jeugdwet en aangeven
waarom hiervoor gekozen is en op welke manier rekening is gehouden met het belang
van de jeugdige.
Ik hecht eraan te benadrukken dat het wetsvoorstel de rechtspositie van jeugdigen
versterkt en jeugdigen een betere rechtsbescherming biedt dan thans op grond van de
huidige Jeugdwet het geval is. Wel zijn onderdelen gedetailleerder beschreven dan
in hoofdstuk 6 van de huidige Jeugdwet. Dat is ook gebeurd op advies van ZonMw.3 Het wetsvoorstel ondersteunt de rechten van jeugdigen. Zo is expliciet opgenomen
dat bij het opstellen van het hulpverleningsplan zoveel mogelijk rekening gehouden
moet worden met de wensen en voorkeuren van de jeugdige en dat de jeugdigen een eigen
kamer hebben. Dit zijn zaken die nu niet zijn opgenomen in de Jeugdwet. Daarnaast
bevat het wetsvoorstel strengere voorschriften voor het toepassen van vrijheidsbeperkende
maatregelen. Dat betreft vrijheidsbeperkende maatregelen die ook nu worden toegepast.
Er zijn twee maatregelen in het wetsvoorstel opgenomen die niet zijn opgenomen in
het huidige hoofdstuk 6 van de Jeugdwet. Dit zijn de maatregel dat toezicht kan worden
uitgeoefend op een jeugdige en de maatregel dat een jeugdige verplicht kan worden
tijdelijk in de eigen kamer te verblijven. Dit lijkt wellicht een verzwaring voor
jeugdigen omdat het om nieuwe maatregelen lijkt te gaan. Het zijn echter maatregelen
waarvan in de praktijk is gebleken dat zij soms noodzakelijk zijn en dat met die maatregelen
noodsituaties kunnen worden voorkomen. Door toezicht uit te oefenen kan bijvoorbeeld
snel worden opgemerkt dat een jeugdige zichzelf iets dreigt aan te doen. Het tijdelijk
in de eigen kamer verblijven kan in bepaalde gevallen ervoor zorgen dat een jeugdige
tot rust komt. Tegen deze achtergrond is voorgesteld deze maatregelen wettelijk te
verankeren. Verder bevat het wetsvoorstel de bepaling dat uitsluitend de in hoofdstuk
6 van de Jeugdwet opgenomen vrijheidsbeperkende maatregelen mogen worden toegepast.
De voorwaarden voor het mogen toepassen van deze maatregelen worden ten opzichte van
de huidige Jeugdwet verzwaard, zodat die maatregelen daadwerkelijk zo beperkt mogelijk
worden toegepast. Tevens wordt hiermee de rechtspositie en de rechtszekerheid van
de jeugdige versterkt.
3. Het lid van de BBB-fractie vraagt hoe contacten geregeld zijn met andere personen
die voor de jeugdige belangrijk zijn, bijvoorbeeld broers of zussen.
Jeugdhulpaanbieders hebben in de huisregels opgenomen op welke tijden bezoekers op
bezoek kunnen komen. Op die tijden kunnen personen die belangrijk zijn voor de jeugdige,
zoals broers of zussen, eveneens op bezoek komen. Met bijgevoegde nota van wijziging
heb ik naar aanleiding van deze vraag aan het wetsvoorstel toegevoegd dat, indien
familieleden vanwege dringende verplichtingen of belemmeringen niet in staat zijn
de jeugdige op de in de huisregels vastgestelde tijden en plaatsen te bezoeken, de
jeugdhulpaanbieder hen buiten deze tijden daartoe in de gelegenheid moet stellen.
Op deze wijze wordt gewaarborgd dat familieleden altijd in de gelegenheid worden gesteld
de jeugdige te bezoeken.
4. Tevens vraagt het lid van de BBB-fractie hoe het recht op de eigen identiteit met
betrekking tot godsdienst of geloofsovertuiging wordt geborgd.
In artikel 4.1.1, tweede lid, van de Jeugdwet is al de verplichting opgenomen dat
de jeugdhulpaanbieder er zorg voor draagt dat in de accommodatie geestelijke verzorging
beschikbaar is die zoveel mogelijk aansluit bij de godsdienst of levensovertuiging
van de jeugdige of ouder. Jeugdhulpaanbieders zijn daartoe verplicht als het jeugdhulp
betreft die verblijf van een jeugdige of ouder in een accommodatie gedurende ten minste
een etmaal met zich brengt. Deze eis is daarmee tevens van toepassing bij gesloten
accommodaties en er is daarom geen noodzaak om een dergelijke bepaling nogmaals op
te nemen in hoofdstuk 6 van de Jeugdwet.
1.2 Doelstelling en achtergronden
5. De leden van de D66-fractie vragen of de regering kan ingaan op de situatie vanaf
het moment dat een jeugdige in eerste instantie wordt opgenomen in een gesloten accommodatie.
Deze leden vragen of het niet tevens een doelstelling zou moeten zijn om dat zo veel
mogelijk te voorkomen.
Zoals beschreven in de brief van 8 juli 2022 waarnaar ik in de inleiding van deze
nota naar aanleiding van het verslag verwees, is het beleid niet alleen gericht op
de af- en ombouw van de gesloten jeugdhulp, maar ook om te komen tot nul plaatsingen
in gesloten jeugdhulpinstellingen. Het doel van dit wetsvoorstel is het verbeteren
van de rechtspositie van de jeugdigen voor wie gesloten jeugdhulp toch noodzakelijk
blijkt. Het wetsvoorstel heeft als uitgangspunt het nee, tenzij-beginsel. Dat betekent
dat, ook als jeugdigen zijn geplaatst in een gesloten accommodatie, vrijheidsbeperking
zoveel mogelijk moet worden voorkomen.
6. en 7. Tevens vragen deze leden of de regering kan ingaan op het risico van een
eventueel lagere drempel als gevolg van dit wetsvoorstel om over te gaan op gesloten
jeugdzorg.
Ten slotte vragen de leden van de D66-fractie of tevens kan worden ingegaan op de
vraag welke maatregelen genomen worden om dat te voorkomen of tegen te gaan.
In het wetsvoorstel wordt voorgesteld dat de kinderrechter in het kader van een verzoek
om een machtiging, voorafgaand aan het afgeven van een machtiging moet beoordelen
of gesloten jeugdhulp geschikt is voor de betreffende jeugdige en of er geen minder
ingrijpende mogelijkheden zijn om de opgroei- en opvoedingsproblemen te behandelen.
Op dit moment voorziet de Jeugdwet daar niet in. Er zullen dus juist extra voorwaarden
gesteld worden voor het verlenen van een machtiging gesloten jeugdhulp. Met andere
woorden, het wetsvoorstel verhoogt de drempel om over te gaan op gesloten jeugdhulp.
Verder hebben betrokken partijen met het actieprogramma Zorg voor de Jeugd zich de
afgelopen jaren ingezet om de instroom in de gesloten jeugdhulp te verminderen. Samen
met de jeugdhulpaanbieders wordt er hard gewerkt om jongeren zo thuis als mogelijk
op te laten groeien; onder andere met projecten als StroomOP, een netwerk van zorg-
en onderwijsprofessionals die plaatsingen in de gesloten jeugdhulp proberen te voorkomen
en de gedwongen zorg proberen te verbeteren. Daarnaast is «Ketenbreed Leren» opgezet,
een onderzoek- en verandertraject waarin teruggekeken wordt wat er voorafgaat aan
specialistische, weinig voorkomende plaatsingen met verblijf. Er is een dalende lijn
te zien in het aantal plaatsingen in de gesloten jeugdhulp, van 1924 jeugdigen in
2017 naar 1175 jeugdigen in 20214.
8. De leden van de PVV-fractie zijn geen voorstander van gedwongen zorg en vrijheidsbeperkende
maatregelen. Deze maatregelen vragen wat genoemde leden betreft dan ook om professioneel
toezicht. Deze leden delen de mening van de regering dat indien vrijheidsbeperkingen
noodzakelijk blijken, deze zoveel mogelijk in duur beperkt dienen te worden. Bovendien
zou geen enkel kind langer dan strikt noodzakelijk is in een gesloten instelling behoeven
te verblijven. Deze leden vragen hoe de regering de uitstroom hieruit gaat verbeteren.
De uitstroom uit de gesloten jeugdhulp wordt op verschillende manieren bevorderd.
Dat begint bij jongeren meer inspraak te geven in hun eigen hulpverleningsplan. Door
jongeren mede-eigenaar van hun eigen hulpverleningsplan te maken, wordt het behandeltraject
effectiever wat bevorderlijk is voor de uitstroom. Daarnaast draagt de mogelijkheid
van verlengde jeugdhulp bij aan het bevorderen van de uitstroom uit de gesloten jeugdhulp
en het vergroten van een stabiele woon- en leefsituatie na uitstroom. Verder zijn
verschillende projecten gestart, zoals dat jeugdigen «op kamers» kunnen gaan waar
zij met begeleiding een eerste maar tegelijkertijd beschermde stap naar zelfstandigheid
kunnen zetten.
2. Historie en ontwikkelingen bij de gesloten jeugdhulp
2.1 Ontstaansgeschiedenis gesloten jeugdhulp
9. De leden van de PVV-fractie vragen welke alternatieven voor gesloten jeugdhulp
in de afgelopen jaren ontwikkeld zijn.
Er zijn de laatste jaren verschillende alternatieven ontwikkeld voor gesloten jeugdhulp
in de huidige vorm. Een voorbeeld van een alternatief is het integraal ambulant team
dat jeugdhulpaanbieder Parlan heeft opgezet voor de regio Zuid-Kennemerland/ IJmond.
Het doel van dit team is dat de jeugdige voor wie een gesloten plaatsing is aangevraagd
toch in de thuissituatie kan blijven. Het team gaat in gesprek met de verwijzers om
te bespreken wat er nodig is om de jeugdige thuis te laten wonen en welke risico’s
dat met zich brengt.5 De methodiek Jouw Zorg van iHUB waarin ouders en kinderen samen beslissen over de
toekomst is er ook op gericht gedwongen behandelingen steeds minder nodig te maken.
De professional kiest met ouders en jeugdige een gezamenlijk haalbaar doel dat iedereen
motiveert en een behandelmethode. Bedoeling is dat die maximaal drie maanden duurt.6 Daarnaast hebben de aanbieders van gesloten jeugdhulp 14 kleinschalige gesloten
woonvormen ontwikkeld.7 Een voorbeeld daarvan is de kleinschalige voorziening Velserduin in IJmuiden waar
vier jeugdigen met begeleiding wonen.
10. De leden van de SGP-fractie vinden het belangrijk dat er een scheiding bestaat
tussen de plaatsing van jongeren met en jongeren zonder strafrechtelijke titel. Door
de invoering van de gesloten jeugdhulp werd het mogelijk om jongeren zonder strafrechtelijk
titel niet langer in de justitiële inrichtingen te plaatsen. Deze leden vragen in
hoeverre het in omgekeerde zin (wettelijk) gewaarborgd is dat jongeren die vanwege
een strafrechtelijke veroordeling besloten geplaatst worden, niet in de gesloten jeugdhulp
terecht kunnen komen.
Het klopt dat als gevolg van de scheiding straf-civiel het uitgangspunt is dat jeugdigen
die niet strafrechtelijk veroordeeld zijn, niet in een justitiële jeugdinrichting
worden geplaatst. Plaatsing in een justitiële inrichting (jeugddetentie of pij-maatregel)
kan alleen na een strafrechtelijke veroordeling wegens een misdrijf.
In de omgekeerde situatie geldt dat voor de plaatsing in de gesloten jeugdhulp een
afzonderlijke machtiging van de kinderrechter is vereist (artikel 6.1.2 Jeugdwet).
Daarmee is in de wettelijke systematiek uitgesloten dat een plaatsing in de gesloten
jeugdhulp uitsluitend het gevolg is van een strafrechtelijke veroordeling. Voor de
volledigheid merk ik op dat ook in strafrechtelijk kader jeugdhulp als bedoeld in
de Jeugdwet kan worden ingezet. Ook in het jeugdstrafrecht geldt immers als uitgangspunt
dat jeugdigen worden behandeld en hulp krijgen die nodig is om aan een gunstige ontwikkeling
bij te dragen. Diverse strafrechtelijke titels voorzien in de inzet van jeugdhulp.
Daarom is het wel denkbaar dat jeugdigen die zijn veroordeeld en jeugdigen die niet
zijn veroordeeld wegens een strafbaar feit, bij een zorgaanbieder gezamenlijk worden
behandeld. Bijvoorbeeld omdat een plaatsing in een zorginstelling naast een strafrechtelijke
sanctie wordt opgelegd of omdat een plaatsing onderdeel is van een bijzondere voorwaarde
bij een voorwaardelijke veroordeling. Ook kan de officier van justitie, belast met
de vervolging van strafbare feiten het initiatief nemen tot het verkrijgen van een
machtiging tot plaatsing in de gesloten jeugdhulp (artikel 6.1.8, tweede lid, Jeugdwet).
Overigens kunnen ook in die gevallen enkel de ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen
aanleiding zijn voor het verlenen van een dergelijke machtiging.
2.2 Beleidsontwikkeling gesloten jeugdhulp: minder vrijheidsbeperking
11. en 12. De leden van de VVD-fractie vinden het belangrijk dat de onderhavige wetswijziging
voldoende ruimte aan kleinschalige initiatieven biedt, waarbij voldoende ruimte is
voor maatwerk voor de hulp aan jongeren. Zij vragen de regering in hoeverre het wetsvoorstel
ruimte laat voor maatwerk.
Tevens vragen de leden van de VVD-fractie of deze wetswijziging voldoende ruimte biedt
aan bijvoorbeeld innovatieve gesloten kleinschalige (woon)voorzieningen, alternatieven
voor gesloten jeugdhulp. Graag ontvangen deze leden hier een reactie van de regering
op.
De voorgestelde wetswijziging laat ruimte voor kleinschalige gesloten voorzieningen
of het bieden van maatwerk. De eisen en mogelijkheden ten aanzien van gesloten jeugdhulp,
die zijn opgenomen in de huidige Jeugdwet alsmede in het wetsvoorstel zijn van toepassing
op alle gesloten accommodaties, ongeacht het aantal capaciteitsplaatsen van die accommodatie.
Er is met andere woorden ruimte voor kleinschalige initiatieven met een laag beveiligingsniveau
waar bijvoorbeeld maar een deel van de mogelijke vrijheidsbeperkende maatregelen toegepast
wordt. De afgelopen jaren zijn veertien kleinschalige gesloten voorzieningen opgezet.
De voorgestelde wetswijziging staat de verdere ontwikkeling van dergelijke voorzieningen
niet in de weg. Het is overigens mogelijk dat de gesloten accommodatie slechts een
deel van de gehele bouwkundige voorziening betreft. Ook dat biedt ruimte voor maatwerk.
Op deze wijze kan in hetzelfde gebouw zowel gesloten jeugdhulp als andere jeugdhulp
worden geboden.
13. De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de in de toelichting
genoemde stellingen uit de proefschriften van mevrouw De Jong-de Kruijf en mevrouw
De Valk. Hoe zorgt de regering ervoor dat deze uitgangspunten niet alleen terechtkomen
in de wetgeving, maar ook in het beleid van de Staatssecretaris van VWS, in de bekostiging
van jeugdzorginstellingen en in het beleid van jeugdzorginstellingen? In hoeverre
worden uitgangspunten, zoals de stelling dat repressie in de gesloten jeugdhulp de
effectiviteit van de behandeling bedreigt bijvoorbeeld, doorleefd in de behandelingen
die in de sector uitgevoerd worden?
Er is reeds een beweging in gang gezet naar minder plaatsingen in de gesloten jeugdhulp
en, als plaatsing toch nodig is, streven instellingen ernaar het gebruik van vrijheidsbeperkende
maatregelen (repressie) te beperken. Zo is de sector gestart met het project «ik laat
je niet alleen», waarbij het streven is het aantal insluitingen sterk te verminderen.
Met de specifieke uitkering vastgoedtransitie residentiële jeugdhulp ondersteunt het
Rijk gemeenten en instellingen in die beweging.8 Op basis van deze uitkering hebben de coördinerende gemeenten voor gesloten jeugdhulp
middelen gekregen voor de transitie van de gesloten jeugdhulp (€ 33,5 mln.) en de
ombouw van separeercellen naar kindvriendelijke afzonderingsruimten (€ 5 mln.).
Daarnaast is dit wetsvoorstel erop gericht dat de gesloten jeugdhulp minder repressief
wordt. Bijvoorbeeld door meer voorwaarden te verbinden aan het toepassen van vrijheidsbeperkende
maatregelen dan nu het geval is. Tevens is in het wetsvoorstel de eis opgenomen dat
aanbieders van gesloten jeugdhulp een beleidsplan maken over de toepassing van vrijheidsbeperkende
maatregelen in de gesloten accommodatie, dat gericht is op het terugdringen en voorkomen
van de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen en het zoeken naar alternatieven
op basis van vrijwilligheid. Verder regelt het wetsvoorstel dat jeugdhulpaanbieders
aan de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (hierna: IGJ) gegevens moeten aanleveren
over de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen en zodoende meer verantwoording
over hun beleid moeten afleggen dan op grond van de huidige Jeugdwet.
14. De leden van de PVV-fractie vragen of de regering kan aangeven hoe vaak plaatsing
in een separatie- of isoleercel heeft plaatsgevonden in het afgelopen jaar. Tevens
vragen deze leden of alle separeerruimtes inmiddels zijn gesloten en zo nee, waarom
niet.
In de periode van juni 2020 tot mei 2021 zijn er 301 plaatsingen geweest in een isoleer-of
separeerruimte.9 Sluiting van separeerruimten vraagt tijd omdat instellingen en hun medewerkers daarvoor
moeten beschikken over voldoende alternatieve interventies. In 2022 willen de instellingen
voor gesloten jeugdhulp alle specifieke separeerruimten gesloten hebben.
In het wetsvoorstel is opgenomen dat afzonderingsruimten alleen in noodsituaties gebruikt
mogen worden voor jongeren van twaalf jaar en ouder. Tevens moeten deze ruimten ingevolge
het wetsvoorstel kindvriendelijk zijn en voldoen aan nader te stellen eisen.
15. Waarom wordt de mogelijkheid tot het opleggen van deze maatregel met dit wetsvoorstel
nog wel in stand gehouden als het doel is om het aantal gedwongen afzonderingen naar
nul te reduceren, zo vragen de leden van de PVV-fractie.
In navolging van de Wvggz en de Wzd wordt in dit wetsvoorstel de term insluiting gebruikt
voor de maatregel gedwongen afzonderen. Hoewel de inzet is het aantal insluitingen
sterk te verminderen, bevat het wetsvoorstel geen verbod op insluiting. Een tijdelijke
insluiting moet zo min mogelijk plaatsvinden, maar kan soms noodzakelijk zijn, bijvoorbeeld
als het gedrag van een jeugdige een ernstig gevaar voor diens gezondheid vormt. Er
is een risico dat bij het ontbreken van de mogelijkheid tot insluiting andere vrijheidsbeperkende
maatregelen zoals vastpakken en vasthouden vaker en langduriger ingezet gaan worden.
Omdat het van groot belang is dat insluitingen tot een minimum beperkt worden, is
in het wetsvoorstel opgenomen dat de inzet ervan alleen is toegestaan in noodsituaties
voor jongeren van twaalf jaar en ouder. Bovendien moet de duur van de insluiting zo
kort mogelijk zijn en is in het wetsvoorstel een maximale duur opgenomen. Met bijgevoegde
nota van wijziging is die maximale termijn teruggebracht tot één dag met een mogelijkheid
van een eenmalige verlenging met nog een dag indien een gekwalificeerde gedragswetenschapper
oordeelt dat er nog sprake is van een noodsituatie en de insluiting noodzakelijk en
geschikt is om die noodsituatie af te wenden. Daarmee is de inzet van deze maatregel
niet alleen in vergelijking met de huidige Jeugdwet sterk beperkt, maar ook in vergelijking
met de Wvggz en de Wzd.
16. Verder vragen de leden van de PVV-fractie of de regering kan aangeven wat het
verschil is tussen plaatsing in een isoleerruimte en insluiting. Ten slotte vragen
deze leden of de regering tevens kan aangeven aan welke eisen de ruimte moet voldoen
waarin de jongere wordt ingesloten.
Insluiting is het insluiten van een jeugdige in een afgesloten ruimte, waarin geen
hulpverleners fysiek aanwezig zijn en die de jeugdige niet op eigen initiatief kan
verlaten. In de huidige Jeugdwet wordt hiervoor de term afzonderen gebruikt. In het
kader van harmonisatie wordt de term insluiten overgenomen van de Wvggz en de Wzd
die eveneens betrekking hebben op gedwongen zorg. Insluiting kan op basis van het
wetsvoorstel niet meer in een traditionele isoleerruimte plaatsvinden, omdat het een
kindvriendelijke ruimte moet zijn die moet voldoen aan nader te stellen eisen. Die
eisen zullen in ieder geval betrekking hebben op de inrichting van de ruimte en het
permanente contact met een hulpverlener.
17. De leden van de GroenLinks-fractie lezen in de toelichting dat het terugdringen
van de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen in gesloten accommodaties de
afgelopen jaren meer aandacht heeft gekregen. Dit zou samenhangen met maatschappelijke
onrust over het insluiten of afzonderen in separatie- of isoleerruimtes en de bijbehorende
media-aandacht en Kamervragen. Genoemde leden vragen of enkel deze maatschappelijke
onrust, media-aandacht en Kamervragen tot het inzicht hebben geleid dat het gebruik
van vrijheidsbeperkende maatregelen moet worden teruggedrongen. Zijn er niet ook al
jaren signalen van jeugdigen en ouders zelf geweest? Waarom zijn die onvoldoende gehoord?
Het klopt dat er de afgelopen jaren ook signalen van jeugdigen en ouders geweest zijn.
Los van de maatschappelijke onrust zijn deze signalen uiteraard van belang bij de
ontwikkeling naar een gesloten jeugdhulp waar vrijheidsbeperkende maatregelen zo min
mogelijk worden toegepast. Ook hebben in de voorbereiding van dit wetsvoorstel bijeenkomsten
plaatsgevonden met jeugdigen die ervaring hebben gehad met het verblijf in de gesloten
jeugdhulp. Verschillende onderdelen van het wetsvoorstel vloeien voort uit voorstellen
van jeugdigen zelf. Zo is opgenomen dat in de gesloten accommodatie een afzonderlijke
ruimte, anders dan de eigen kamer, moet zijn waar jeugdigen op eigen verzoek alleen
kunnen zijn.
18. De leden van de GroenLinks-fractie lezen daarnaast dat er ook een groeiend inzicht
is in het feit dat een langdurig verblijf in een gesloten accommodatie niet goed is
voor jeugdigen. Kan de regering aangeven hoeveel jongeren er nu in JeugdzorgPlus instellingen
verblijven? In hoeverre is dat aantal afgenomen de afgelopen vijf jaar?
In 2021 verbleven 1584 jeugdigen in een gesloten accommodatie. In de afgelopen vijf
jaar is het aantal unieke jeugdigen dat verbleef in de gesloten jeugdhulp gedaald
van 2233 in 2016 naar 1584 in 2021.10
19. Verder vragen de leden van de GroenLinks-fractie hoeveel kleinschalige woonvoorzieningen
er inmiddels zijn. Genoemde leden hebben het idee dat dit wetsvoorstel nog vooral
op (grotere) JeugdzorgPlus instellingen is geschreven. Sluit dit wetsvoorstel ook
aan bij kleinschalige initiatieven die de toekomst moeten worden?
De voorgestelde wetswijziging biedt ruimte voor kleinschalige gesloten voorzieningen
of het bieden van maatwerk. De eisen en mogelijkheden ten aanzien van gesloten jeugdhulp,
die zijn opgenomen in de huidige Jeugdwet alsmede in het wetsvoorstel zijn van toepassing
op alle gesloten accommodaties, ongeacht het aantal capaciteitsplaatsen van die accommodatie.
Er is met andere woorden ruimte voor kleinschalige initiatieven met een laag beveiligingsniveau
waar bijvoorbeeld maar een deel van de mogelijke vrijheidsbeperkende maatregelen toegepast
worden. De afgelopen jaren zijn veertien kleinschalige gesloten voorzieningen opgezet.
De voorgestelde wetswijziging staat de verdere ontwikkeling van dergelijke voorzieningen
niet in de weg.
20. Tevens vragen de leden van de GroenLinks-fractie of het bijvoorbeeld binnen dit
wetsvoorstel mogelijk is om jongeren, bij wie de machtiging afloopt, op vrijwillige
basis voor een bepaalde tijd te laten blijven wonen binnen zo’n voorziening, om een
goede overgang te bewerkstelligen? Is het binnen dit wetsvoorstel mogelijk dat jongeren
met en zonder machtiging in dezelfde voorziening wonen?
Een jeugdhulpaanbieder mag een jeugdige bij wie de machtiging afloopt op vrijwillige
basis in de gesloten accommodatie laten verblijven. Jeugdigen mogen namelijk zonder
machtiging verblijven in een gesloten accommodatie. Daarbij geldt dan wel dat vrijheidsbeperkende
maatregelen, maatregelen tegen de wil van de jeugdige of van degene die het gezag
over hem uitoefent, niet mogen worden toegepast als er ten aanzien van die jeugdige
geen geldige machtiging is voor gesloten jeugdhulp.
21. De leden van de GroenLinks-fractie weten dat er geïnvesteerd is om de afbouw van
JeugdzorgPlus naar kleinschalige woonvoorzieningen mogelijk te maken, maar zij krijgen
ook signalen dat dit nog onvoldoende is. Kan de regering hierop reageren? Is de regering
het met deze leden eens dat niet alleen een wetsvoorstel, maar ook voldoende financiële
middelen deze transitie naar echt minder gesloten jeugdzorg en minder vrijheidsbeperkende
middelen mogelijk moet maken? Hoeveel is de regering bereid om te investeren om deze
doelen te behalen? Is er bijvoorbeeld ook voldoende geld om separeerruimtes om te
bouwen naar intensive care eenheden, zo vraagt ook de Afdeling advisering van de Raad
van State (hierna: de Afdeling). Hoeveel ruimtes zijn al omgebouwd? Deze leden ontvangen
op deze vragen graag een reactie.
Ik deel de opvatting dat er investeringen nodig zijn om de transitie naar minder gesloten
jeugdhulp en minder vrijheidsbeperkende maatregelen mogelijk te maken. In 2020 hebben
de elf coördinerende gemeenten samen € 33,5 mln. ontvangen voor de transitie van de
gesloten jeugdhulp naar kleinschalige woonvoorzieningen. Dit bedrag was bedoeld als
een impuls voor deze gemeenten en de instellingen voor gesloten jeugdhulp. Inmiddels
hebben deze gemeenten en instellingen bovenregionale plannen opgesteld om deze transitie
te realiseren.
Eind 2021 hebben dezelfde elf coördinerende gemeenten samen € 5 mln. ontvangen voor
de ombouw van de separeerruimten naar kindvriendelijke afzonderingsruimten en de ontwikkeling
van relationele beveiliging: een werkwijze waarbij het bieden van veiligheid niet
gebaseerd is op hekken of muren (fysieke beveiliging), maar op de relatie tussen jeugdige
en de medewerker van de jeugdhulpinstelling.11 Het is niet bekend hoeveel van de separeerruimten al omgebouwd zijn. De instellingen
willen in de loop van 2022 alle nog bestaande separeerruimten sluiten.
22. en 23. De leden van de SGP-fractie vragen of de regering inzichtelijk wil maken
hoe de aantallen verblijf, instroom en uitstroom in de gesloten jeugdhulp zich de
afgelopen jaren hebben ontwikkeld. De leden van de SGP-fractie lezen dat de regering
vol vertrouwen is over het feit dat het moet lukken om de aantallen verder te beperken,
ook met de krapte aan personeel. Deze leden vragen of de regering kan aangeven op
basis van welke inschattingen en verwachtingen welke daling de komende jaren beoogd
en reëel geacht mag worden.
Onderstaande tabel bevat de door de leden van de SGP-fractie gevraagde informatie
over de aantallen verblijf, instroom (nieuwe en hernieuwde aanmeldingen) en uitstroom
(aantal uitgestroomde unieke jongeren).12
Instroom
Uitstroom
Verblijf gedurende het jaar
2021
1.042
1.094
1.584
2020
1.129
1.278
1.802
2019
1.392
1.502
2.212
2018
1.435
1.459
2.112
2017
1.552
1.586
2.254
2016
1.519
1.527
2.233
Hieruit komt naar voren dat de instroom de laatste jaren substantieel afneemt en dat
er op jaarbasis veel minder jeugdigen in de gesloten jeugdhulp verblijven, ook al
was in de afgelopen jaren al sprake van krapte in personeel. Het beleid is erop gericht
dat steeds minder jeugdigen in een gesloten accommodatie worden opgenomen. Uitgangspunt
is dan ook dat deze neerwaartse trend zich zal voortzetten.
24. De leden van de SGP-fractie vragen voorts aandacht voor het feit dat door de tijd
ook meer aandacht is ontstaan voor het belang van het bevorderen van het contact tussen
de jongere en zijn ouders en gezin. Deze leden constateren dat het wetsvoorstel daar
nauwelijks aandacht voor heeft en dat de toelichting er niet op ingaat. Waarom wordt
dit wetsvoorstel niet benut om ook aan dit kernthema eigenstandig aandacht te geven?
Het belang van het bevorderen van het contact tussen de jeugdige die verblijft in
een gesloten accommodatie en zijn ouders en gezin onderschrijf ik. Met bijgevoegde
nota van wijziging heb ik, naar aanleiding van deze vraag en vragen van de leden van
andere fracties, aan het wetsvoorstel toegevoegd dat, indien familieleden vanwege
dringende verplichtingen of belemmeringen niet in staat zijn de jeugdige op de in
de huisregels vastgestelde tijden en plaatsen te bezoeken, de jeugdhulpaanbieder hen
buiten deze tijden daartoe in de gelegenheid moet stellen. Op grond van artikel 37,
onderdeel d, van het Verdrag inzake de rechten van het kind heeft ieder kind dat van
zijn vrijheid is beroofd het recht op contact met familie, behalve in uitzonderijke
omstandigheden. In het wetsvoorstel is vastgelegd dat het contact met hun ouders en
gezin alleen beperkt kan worden als de instelling vaststelt dat zwaarwegende belangen
van de jeugdige zich daartegen verzetten. Daarvan kan sprake zijn als de opgroei-
en opvoedingsproblemen van de jeugdige samenhangen met het gedrag of problematiek
van ouders.
25. De leden van de SGP-fractie constateren dat het in de afgelopen jaren regelmatig
is voorgekomen dat een noodzakelijke plaatsing van een jongere niet kon worden uitgevoerd,
omdat de rechter moest constateren dat er geen capaciteit beschikbaar was. Deze leden
vragen hoe de regering dit probleem tegengaat, mede in het licht van recente adviezen
die aangeven dat het Rijk hierin verantwoordelijkheid moet nemen. In hoeverre kan
dit wetsvoorstel benut worden om meer garanties te bieden op plaatsing indien de rechter
daartoe besluit?
Indien een kinderrechter een machtiging gesloten jeugdhulp afgeeft, is een gemeente
verplicht die machtiging uit te voeren. Het zorgdragen voor voldoende capaciteit is
een verantwoordelijkheid van gemeenten die al is vastgelegd in de Jeugdwet. Momenteel
zijn er geen signalen dat jeugdigen omwille van capaciteitsproblemen niet geplaatst
kunnen worden in een gesloten accommodatie.
3. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel
26. De leden van de SGP-fractie constateren dat de regering op een aantal punten onderdelen
heeft weggelaten in het onderhavige wetsvoorstel, die wel in de consultatieversie
waren opgenomen. Deze leden vragen of de regering kan aangeven om welke reden deze
verschillende onderdelen in verschillende gevallen zijn weggelaten. Zij vragen daarbij
in ieder geval aandacht voor het wegvallen van de regeling over het beleven van de
godsdienst en levensovertuiging en de beschikbaarheid van geestelijke bijstand. Wil
de regering dit alsnog in het voorstel verankeren?
Het klopt dat een aantal onderdelen die in de consultatieversie van het wetsvoorstel
waren opgenomen niet langer deel uit maken van het onderhavige wetsvoorstel. Daarnaast
zijn een aantal onderdelen aangepast en een aantal nieuwe onderdelen opgenomen. De
meeste aanpassingen hebben plaatsgevonden om de rechtspositie van de jeugdigen verder
te versterken. Daarnaast bleek een aantal onderdelen niet langer noodzakelijk omdat
het ingediende wetsvoorstel nog uitsluitend een wijziging van de Jeugdwet behelst.
Het betreft onderdelen die al in de Jeugdwet zijn opgenomen, betrekking hebben op
de Jeugdwet in het algemeen en derhalve buiten de reikwijdte van het wetsvoorstel
vallen of die uitsluitend samenhingen met justitiële jeugdinrichtingen. Het geconsulteerde
wetsvoorstel had betrekking op zowel gesloten jeugdhulp als justitiële jeugdinrichtingen.
Uit de consultatiereacties kwam naar voren dat er inmiddels geen draagvlak meer is
voor een wet met die reikwijdte.
In het wetsvoorstel is opgenomen dat een jeugdige op eigen verzoek tijdelijk in een
afzonderlijke en veilige ruimte, anders dan de eigen kamer, kan verblijven. Deze bepaling
was niet opgenomen in het geconsulteerde wetsvoorstel en is op verzoek van jeugdigen
in het wetsvoorstel opgenomen. De huidige Jeugdwet staat een dergelijke mogelijkheid
niet in de weg en ook nu kunnen jeugdigen dit aangeven wanneer zij zijn opgenomen.
Verschil is echter dat met de introductie van deze bepaling de jeugdhulpaanbieders
ervoor moeten gaan zorgen dat een dergelijke ruimte daadwerkelijk ter beschikking
wordt gesteld. Daarbij is in het wetsvoorstel een grondslag opgenomen dat nadere regels
gesteld worden over die afzonderlijke en veilige ruimte.
In het geconsulteerde wetsvoorstel was opgenomen dat in de accommodatie toezicht kon
worden uitgeoefend ten behoeve van de ordelijke gang van zaken en de veiligheid in
de accommodatie. Dit wordt niet langer mogelijk gemaakt. Het uitoefenen van toezicht
vormt een vrijheidsbeperking en in het huidige wetsvoorstel is het uitoefenen van
toezicht opgenomen als vrijheidsbeperkende maatregel. Het mag dus niet in zijn algemeenheid
wordt uitgeoefend en moet altijd voldoen aan alle voorwaarden die worden gesteld aan
het toepassen van vrijheidsbeperkende maatregelen.
Voorts is thans toegevoegd dat indien een beslissing tot toepassing van een vrijheidsbeperkende
maatregel wordt genomen, de jeugdige geïnformeerd moet worden over de klachtwaardigheid
ervan en over de mogelijkheid van advies en bijstand van een vertrouwenspersoon.
In het geconsulteerde wetsvoorstel was insluiting in de eigen kamer opgenomen als
mogelijke vrijheidsbeperkende maatregel. Hoewel in eerste instantie werd gedacht dat
dit een minder ingrijpende maatregel zou vormen dan insluiting in een afzonderlijke,
daarvoor bestemde ruimte, bleek uit de consultatiereacties dat deze maatregel juist
schadelijk kan uitpakken. De eigen kamer van de jeugdige moet een voor de jeugdige
veilige ruimte zijn en blijven. Daaraan kan afbreuk worden gedaan door insluiting
in die kamer toe te staan.
Het insluiten van jeugdigen in een afzonderlijke ruimte wordt op basis van het huidige
wetsvoorstel nog wel toegestaan, echter alleen in noodsituaties en alleen in geval
van jeugdigen vanaf 12 jaar. Op grond van de huidige Jeugdwet is insluiten toegestaan
bij alle jeugdigen voor een periode van maximaal zeven dagen. Met bijgevoegde nota
van wijziging wordt de maximale termijn van insluiting teruggebracht tot één dag met
daarbij de mogelijkheid om dat eenmaal te verlengen met ten hoogste nog een dag. Dit
laatste is slechts mogelijk indien een gekwalificeerde gedragswetenschapper oordeelt
dat er nog steeds sprake is van een noodsituatie en dat de insluiting noodzakelijk
en geschikt is om die noodsituatie af te wenden.
Ten aanzien van bezoek aan opgenomen jeugdigen was er eerder in voorzien dat indien
ouders, stiefouders, de voogd of pleegouders vanwege dringende verplichtingen of belemmeringen
niet in staat zijn de jeugdige op de in de huisregels vastgestelde tijden en plaatsen
te bezoeken, zij buiten deze tijden daartoe in de gelegenheid moeten worden gesteld.
Dit was niet opgenomen in het ingediende wetsvoorstel. Met bijgevoegde nota van wijziging
is deze bepaling weer teruggebracht in het wetsvoorstel.
Ook was opgenomen dat uiterlijk binnen zeven dagen een klacht ingediend moest worden
tegen een beslissing tot toepassing van een vrijheidsbeperkende maatregel. Dit is
gewijzigd in een redelijke termijn, net zoals dat nu het geval is op grond van de
huidige Jeugdwet. Het is niet altijd mogelijk voor een jeugdige om binnen een korte
termijn als zeven dagen een klacht in te dienen. Verder bevatte het geconsulteerde
wetsvoorstel de bepaling dat een jeugdige gedurende ten minste gemiddeld acht en een
half uur per dag door de week en gedurende ten minste gemiddeld zes uur per dag in
het weekeinde moest deelnemen aan gemeenschappelijke activiteiten. Hieronder werd
ook het volgen van onderwijs begrepen. In het wetsvoorstel is niet langer opgenomen
dat jeugdigen moeten deelnemen aan gemeenschappelijk activiteiten. Overigens blijft
wel altijd de onderwijsplicht gelden. In het wetsvoorstel is thans opgenomen dat een
jeugdhulpaanbieder ervoor moet zorgen dat een jeugdige ten minste gedurende zes uur
per dag de mogelijkheid krijgt om deel te nemen aan onderwijs dat aansluit bij diens
leerbehoefte, andere activiteiten in het kader van pedagogische vorming en gemeenschappelijke
activiteiten. Hiermee wordt beter tot uitdrukking gebracht dat een jeugdige er zelf
voor mag kiezen niet deel te nemen aan een gemeenschappelijke activiteit. Het aantal
uren is teruggebracht naar ten minste zes omdat er ook voldoende tijd en ruimte moet
zijn voor jeugdigen om eigen hobby’s en sportactiviteiten te kunnen doen. Het geven
van die ruimte past tevens in het streven het leefklimaat in de gesloten accommodaties
minder repressief te maken als nu ervaren wordt.
In het geconsulteerde voorstel was opgenomen dat jeugdigen in een groep verblijven
van ten minste twee personen. Het wetsvoorstel bevat geen minimale groepsgrootte.
In de praktijk doen jeugdigen vaak activiteiten binnen een groep. De grootte van die
groep wordt overgelaten aan de jeugdhulpaanbieder. Die kan het beste beoordelen welke
groepsgrootte voor de betrokken jeugdigen het beste is. Dit kan ook betekenen dat
juist een individueel programma wordt aangeboden. Kortom, door niet langer een minimale
groepsgrootte te verplichten, kan ook hier maatwerk worden geboden.
Verder was eerder opgenomen dat het hulpverleningsplan voor de jeugdige binnen drie
weken na opname vastgesteld moet worden. In het onderhavige wetsvoorstel is daarvoor
een langere termijn opgenomen, te weten zes weken. Op grond van artikel 4.1.3 van
de Jeugdwet wordt ook voor hulpverleningsplannen buiten de gesloten jeugdhulp een
maximale termijn van zes weken aangehouden. Los daarvan is het juist van belang dat
het hulpverleningsplan weloverwogen wordt vastgesteld, waarbij onder meer voldoende
gelegenheid worden geboden aan een jeugdige om diens wensen en voorkeuren aan te geven.
Het is dan ook juist belangrijk dat er voldoende tijd is om dat plan vast te stellen.
Overigens mogen vrijheidsbeperkende maatregelen niet worden toegepast zolang er geen
hulpverleningsplan is vastgesteld, tenzij er sprake is van een noodsituatie.
De bepaling dat elke twee weken de voortgang van de uitvoering van het hulpverleningsplan
besproken zou moeten worden met de jeugdige is niet langer opgenomen. Dat is omdat
het de bedoeling is dat jeugdverleners voortdurend de voortgang van de uitvoering
in de gaten houden en continu in contact blijven met de jeugdigen. De bepaling zou
ertoe kunnen leiden dat slechts op officieel aangewezen momenten wordt nagedacht over
de voortgang.
De volgende onderdelen zijn komen te vervallen of aangepast in verband met de aangepaste
reikwijdte van het wetsvoorstel.
Zo was in het geconsulteerde wetsvoorstel inderdaad opgenomen dat een jeugdige in
de gelegenheid gesteld moet worden zijn godsdienst of levensovertuiging vrij te belijden
en te beleven. Deze bepaling was noodzakelijk voor de jeugdigen die verblijven in
een justitiële jeugdinrichting. In de Jeugdwet is dit recht al opgenomen.
Op grond van artikel 4.1.1, tweede lid, van de Jeugdwet moet de jeugdhulpaanbieder
er zorg voor dragen dat in de accommodatie geestelijke verzorging beschikbaar is,
die zoveel mogelijk aansluit bij de godsdienst of levensovertuiging van de jeugdige
of ouder. Jeugdhulpaanbieders zijn daartoe verplicht als het jeugdhulp betreft die
verblijf van een jeugdige of ouder in een accommodatie gedurende ten minste een etmaal
met zich brengt. Deze eis is daarmee tevens van toepassing bij gesloten accommodaties
en er is daarom geen noodzaak om een dergelijke bepaling nogmaals op te nemen in hoofdstuk
6 van de Jeugdwet.
In het geconsulteerde wetsvoorstel was voorts opgenomen dat de directeur regelmatig
overlegt met de jeugdigen over zaken die rechtstreeks hun verblijf raken. Dit was
overgenomen uit de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen zodat medezeggenschap
vanuit de jeugdigen goed geborgd is. In het geval van jeugdhulp, en daarmee tevens
de gesloten jeugdhulp, is de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen 2018 van
toepassing. Daarin is bepaald dat cliënten en hun vertegenwoordigers in de gelegenheid
moeten worden gesteld inspraak uit te oefenen in aangelegenheden die direct van invloed
zijn op het dagelijks leven van de cliënten. Op het terrein van de jeugdhulp is op
deze wijze de medezeggenschap reeds goed geborgd en is een apart artikel daarvoor
niet noodzakelijk. Overigens was anders dan in het geconsulteerde wetsvoorstel in
het wetsvoorstel per abuis niet opgenomen dat een jeugdige na opname zo spoedig mogelijk
wordt geïnformeerd over de medezeggenschapsregeling. Met de nota van wijziging is
dat teruggeplaatst in het wetsvoorstel.
Verder bevatte het geconsulteerde wetsvoorstel de mogelijkheid van bemiddeling bij
klachten. In het geval van de jeugdhulp is daarvoor reeds een mogelijkheid opgenomen
in het Besluit Jeugdwet en het artikel in het wetsvoorstel is daarom komen te vervallen.
In het geconsulteerde wetsvoorstel was nog opgenomen dat indien de jeugdige niet de
beschikking heeft over kleding en schoeisel, de directeur daarin zou voorzien. Verder
was nog opgenomen dat bij regeling regels gesteld konden worden over het toekennen
van zakgeld. Het verzorgen van kleding en schoeisel en het eventueel toekennen van
zakgeld is echter een onderwerp dat niet alleen aan de orde kan zijn bij gesloten
jeugdhulp, maar bij alle instellingen waar kinderen verblijven. Momenteel wordt samen
met de VNG en Jeugdzorg Nederland onderzocht op welke wijze hiermee het beste binnen
de jeugdhulp kan worden omgegaan. Omdat het onderwerp van belang is voor jeugdigen
in alle instellingen past een eventuele regeling niet binnen de reikwijdte van dit
wetsvoorstel dat uitsluitend ziet op gesloten jeugdhulp.
Het geconsulteerde wetsvoorstel introduceerde drie soorten regimes, te weten een beperkt
gesloten regime, een gesloten regime, en een hoog beveiligd gesloten regime. De mogelijke
introductie van meerdere regimes stuitte op veel weerstand. In het beperkt gesloten
regime zouden minder vrijheidsbeperkende maatregelen toegepast mogen worden dan in
de andere regimes. Tijdens de consultatie werd naar voren gebracht dat dit zou leiden
tot extra overplaatsingen op het moment dat toch meer maatregelen nodig zouden zijn.
Daarnaast zou een verdeling in regimes maatwerk in de weg staan. Derhalve wordt in
het wetsvoorstel niet langer een onderscheid gemaakt in regimes en daarbij behorende
mogelijkheden van vrijheidsbeperkende maatregelen. Extra overplaatsingen en gebrek
aan mogelijkheden voor maatwerk zijn niet in het belang van jeugdigen. Indien een
jeugdhulpinstelling zich registreert als gesloten accommodatie is het toegestaan om
alle in het wetsvoorstel opgenomen vrijheidsbeperkende maatregelen toe te passen.
Bij iedere maatregel moet wel telkens voldaan worden aan de eisen van het nee, tenzij-beginsel.
Alle maatregelen die eerder waren opgenomen in het zogeheten derde regime zijn komen
te vervallen, aangezien deze artikelen uitsluitend betrekking hadden op jeugdigen
die zijn opgenomen in een justitiële jeugdinrichting. Ook het hoofdstuk dat zag op
disciplinaire straffen is komen te vervallen omdat de reikwijdte van het huidige wetsvoorstel
is beperkt tot gesloten jeugdhulp.
Het geconsulteerde wetsvoorstel bevatte een directeur als functionaris die over verschillende
zaken kon beslissen. In de jeugdhulpsector werd aangegeven dat een dergelijke werkwijze
te weinig flexibiliteit zou bieden. Het is gebruikelijk dat de jeugdhulpaanbieder
eindverantwoordelijk is. In justitiële jeugdinrichtingen is er altijd sprake van een
directeur. Doordat besloten is het wetsvoorstel alleen nog betrekking te laten hebben
op gesloten jeugdhulp, was er niet langer de noodzaak of wens om de directeur als
specifieke functionaris op te nemen.
In het geconsulteerde wetsvoorstel was opgenomen dat de directeur of een jeugdhulpverantwoordelijke
een jeugdige aanwijzingen kan geven voor zover die noodzakelijk zijn in het belang
van de veiligheid en orde in de gesloten accommodatie of de met de jeugdhulp beoogde
doelen, en dat een jeugdige verplicht is de aanwijzingen op te volgen. Dit is niet
opgenomen in het huidige wetsvoorstel. Ook dat een jeugdige voor ten hoogste een uur
uitgesloten kon worden van het verblijf in de groep of van gemeenschappelijke activiteiten
indien het gedrag van een jeugdige verstorend is, maakt niet meer deel uit van het
wetsvoorstel. Het betrof mogelijkheden die thans zijn opgenomen in de Beginselenwet
justitiële jeugdinrichtingen. Binnen de jeugdhulp is er geen noodzaak om formele aanwijzingen
te geven. In gesloten accommodaties wordt in de praktijk regelmatig aan jeugdigen
gevraagd om iets te doen wat niet specifiek in het hulpverleningsplan is opgenomen,
bijvoorbeeld om dingen op te ruimen in de keuken. In het kader van goed met elkaar
omgaan, is het dan uiteraard de bedoeling dat de jeugdige daar gehoor aan geeft. Er
is echter geen sprake van formele aanwijzingen die moeten worden opgevolgd.
In het geconsulteerde wetsvoorstel was bepaald dat een vrijheidsbeperkende maatregel
er ook op gericht mocht zijn om de orde in de accommodatie te handhaven, strafbare
feiten te voorkomen of op te sporen, de vrijheidsbeneming ongestoord ten uitvoer te
leggen dan wel om een op grond van het Wetboek van Strafvordering of de Wet DNA-onderzoek
bij veroordeelden door de officier van justitie of de rechter-commissaris genomen
beslissing uit te voeren. In het huidige wetsvoorstel zijn deze gronden voor de toepassing
van vrijheidsbeperkende maatregelen niet langer opgenomen. Dit vloeit eveneens voort
uit het feit dat het wetsvoorstel niet langer betrekking heeft op justitiële jeugdinrichtingen.
Het geconsulteerde wetsvoorstel voorzag, indien zou worden gekozen voor het in dat
voorstel opgenomen tweede regime, in de mogelijkheid om zogeheten fysiek ingrijpen
toe te passen. Daarmee werd fysiek ingrijpen bedoeld dat verder gaat dan het vastpakken
of vastpakken en vasthouden. Dit onderdeel is niet langer opgenomen in het wetsvoorstel
als gevolg van de keus dat het wetsvoorstel niet langer van toepassing is op jeugdigen
die worden opgenomen in een justitiële jeugdinrichting.
De artikelen die zien op gegevensverwerking zijn aangepast in die zin dat die artikelen
die betrekking hadden op gegevensverwerkingen in justitiële jeugdinrichtingen en op
gegevensuitwisseling tussen jeugdhulpinstellingen en justitiële jeugdinrichtingen
niet zijn opgenomen in het huidige wetsvoorstel. Ten slotte was ook het hoofdstuk
dat zag op toezicht en handhaving niet langer noodzakelijk, nu het huidige wetsvoorstel
slechts betrekking heeft op gesloten jeugdhulp en de nieuwe artikelen ten aanzien
van gesloten jeugdhulp deel zullen uitmaken van de Jeugdwet. De al geldende regels
voor toezicht en handhaving van de Jeugdwet zijn van toepassing op hoofdstuk 6 van
de Jeugdwet en dit wetsvoorstel brengt daarin geen verandering.
27. Het lid van de fractie van BIJ1 geeft aan dat in het wetsvoorstel niet zo duidelijk
is wat nu precies de rol is van de «jeugdhulpverantwoordelijke». Het lid van de fractie
van BIJ1 hoort graag wie deze persoon moet zijn, aangezien het bij dit lid overkomt
alsof het een medewerker uit de instelling is, die beslist of een kind daar thuishoort
of niet.
De jeugdhulpverantwoordelijke is degene die behoort tot een bij ministeriële regeling
aangewezen categorie van deskundigen. De jeugdhulpverantwoordelijke is verantwoordelijk
voor de uitvoering van de jeugdhulp en de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen
in een gesloten accommodatie.
Tot die categorie van deskundigen zal in ieder geval de gekwalificeerde gedragswetenschapper
behoren. Degenen die als jeugdhulpverantwoordelijke zullen worden aangewezen zijn
nu reeds werkzaam in gesloten accommodaties en voeren in de praktijk ook al de taken
uit die met dit wetsvoorstel in hoofdstuk 6 van de Jeugdwet opgenomen worden. Het
betreft niet een nieuwe functie, maar de introductie van deze term is bedoeld om in
hoofdstuk 6 te verduidelijken wie waarvoor verantwoordelijk is. Dat is ook in het
belang van de jeugdige.
De jeugdhulpverantwoordelijke beslist niet over de opname van een jeugdige in een
gesloten accommodatie. Uitsluitend een rechter kan een machtiging voor opname in een
gesloten accommodatie verlenen. Het is daarnaast mogelijk dat een jeugdige vrijwillig
in een gesloten accommodatie verblijft. Echter, in dat geval mogen geen vrijheidsbeperkende
maatregelen tegen de wil van de jeugdige of diens ouders, worden toegepast ten aanzien
van die jeugdige.
De jeugdhulpverantwoordelijke wordt aangewezen door de jeugdhulpaanbieder. Dit kan
een medewerker van de instelling zijn of iemand die als zelfstandige deze positie
betrekt. Dit betreft een beslissing van de jeugdhulpaanbieder. Wel zal dit iemand
moeten zijn die behoort tot een aangewezen categorie van deskundigen.
28. Het lid van de fractie van BIJ1 vraagt tevens of de onafhankelijke cliëntondersteuning
geregeld is. Kan een jongere bijvoorbeeld tijdens zijn traject steun krijgen van een
ervaringsdeskundige?
In het voorgestelde artikel 6.2.9 is opgenomen dat een jeugdige zich bij het opstellen
van het hulpverleningsplan kan laten bijstaan door een vertrouwenspersoon, familielid
of naaste. Die naaste kan ook een ervaringsdeskundige zijn.
Momenteel wordt onderzocht of ervaringsdeskundigen een rol zouden kunnen vervullen
bij het verlenen van jeugdhulp. Dat onderzoek heeft betrekking op alle vormen van
jeugdhulp.
3.1 Reikwijdte
29. De leden van de D66-fractie hebben nadere vragen bij de keuze om de aanbeveling
van ZonMw om de regeling van de onvrijwillige plaatsing in een residentiële instelling
vanuit het Burgerlijk Wetboek op te nemen in de Jeugdwet niet over te nemen. Er wordt
gesteld dat voor deze jongeren geen vrijheidsbenemend of vrijheidsbeperkend regime
nodig is. Is dat in al deze casussen inderdaad het geval? Zal een uithuisplaatsing
niet per definitie als een grote vrijheidsbeperking worden ervaren en zullen daarmee
ook niet alle zorghandelingen die plaatsvinden in de residentiële instellingen in
de praktijk ervaren worden als vrijheidsbeperkend? Hoe wordt die grens bepaald? Wat
is dan nog de reden om daarvoor minder of geen waarborgen te hanteren die er wél bestaan
bij vrijheidsbeperkende maatregelen in de gesloten jeugdhulp?
Een gedwongen uithuisplaatsing vindt plaats als de rechter een machtiging uithuisplaatsing
afgeeft. Die machtiging wordt alleen verleend omdat de uithuisplaatsing noodzakelijk
is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek
van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid (artikel 1:265b BW). Ik onderschrijf
dat een gedwongen uithuisplaatsing altijd diep ingrijpt in het leven en de persoonlijke
levenssfeer van jeugdigen. Om die reden is er altijd een rechterlijke machtiging nodig
om een jeugdige gedwongen uit huis te plaatsen. Een uithuisplaatsing betekent echter
niet dat die jeugdigen in een gesloten accommodatie geplaatst moeten worden. In principe
wordt er juist naar gestreefd deze kinderen te plaatsen in een pleeggezin, gezinshuis
of, als deze opties niet mogelijk blijken, een zogeheten open jeugdhulpinstelling.
Bovendien mogen vrijheidsbeperkende maatregelen, maatregelen tegen de wil van de jeugdige
zoals beschreven in hoofdstuk 6 van de Jeugdwet, niet worden toegepast bij deze kinderen.
Uitsluitend indien er sprake is van ernstige opvoed- en opgroeiproblemen en de plaatsing
in een residentiële instelling noodzakelijk is om te voorkomen dat de jeugdige zich
onttrekt of onttrokken wordt aan de noodzakelijke jeugdhulp kan de rechter op grond
van de Jeugdwet een machtiging gesloten jeugdhulp afgeven. Ingeval voor een jeugdige
een machtiging gesloten jeugdhulp is verleend, mogen, indien voldaan wordt aan de
daarvoor gestelde voorwaarden, vrijheidsbeperkende maatregelen worden toegepast. Met
dit wetsvoorstel wordt beoogd de rechtspositie van de jeugdige voor wie een machtiging
gesloten jeugdhulp is verleend te verbeteren.
30. Tevens vragen de leden van de D66-fractie in hoeverre de stelling getoetst is
in de praktijk dat van jeugdigen die uit huis zijn geplaatst niet wordt verwacht dat
zij weg zullen lopen en dat zij zich ook niet zullen onttrekken aan eventueel noodzakelijke
jeugdhulp. In ongeveer hoeveel gevallen per jaar komt dat toch voor, zo vragen deze
leden.
Het is niet bekend hoe vaak jeugdigen die uithuisgeplaatst zijn in een open residentiële
instelling weglopen en zich onttrekken aan de noodzakelijke jeugdhulp. Wel is bekend
dat ruim 40% van de plaatsingen in de gesloten jeugdhulp afkomstig is van een open
residentiële instelling.
31. De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat voor paragraaf 1 van hoofdstuk 6
van de Jeugdwet wordt voorgesteld dat de rechter, explicieter dan tot nu toe, zich
ervan vergewist of er geen minder ingrijpende mogelijkheden zijn dan een gesloten
plaatsing. Deze leden vragen of de regering kan uitleggen wat met deze opmerking wordt
bedoeld. Op welke manier moet de rechter zich hier explicieter van op de hoogte stellen?
Met dit wetsvoorstel worden de voorwaarden waaronder een kinderrechter een machtiging
kan verlenen met een aantal punten aangevuld. Op basis van artikel 6.1.2 van de huidige
Jeugdwet kan een machtiging slechts worden verleend indien naar het oordeel van de
kinderrechter:
– de jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen
die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren, en
– de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich
aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
Dit wetsvoorstel voegt daar twee voorwaarden aan toe. De opneming en het verblijf
moet ook geschikt zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt
of daaraan door anderen wordt onttrokken. Tevens moet de rechter oordelen dat er geen
minder ingrijpende maatregelen zijn om de opgroei- en opvoedingsproblemen te behandelen.
Dit betekent dat kinderrechters deze extra voorwaarden moeten betrekken bij hun oordeel
over het verzoek voor een machtiging gesloten jeugdhulp. Het verzoek moet daarover
uitsluitsel geven. Alleen als blijkt dat aan alle voorwaarden is voldaan mag de rechter
een machtiging gesloten jeugdhulp afgeven.
3.2 Tenuitvoerlegging
32. De leden van de SGP-fractie begrijpen dat de regering in algemene zin als uitgangspunt
hanteert dat het niet wenselijk is dat jongeren lange tijd in een afzonderlijke ruimte
verblijven. Deze leden vragen echter of de regering wel kan bevestigen dat ook hierbij
primair het belang van de jongere leidend is, zodat in individuele zaken niet op onwenselijke
wijze te snel en te veel druk wordt uitgeoefend waar de jongere zelf niet bij gebaat
is.
Jeugdigen in de gesloten jeugdhulp verdienen de aandacht, begeleiding en zorg die
bij hun ontwikkeling past. Het belang van de jeugdige is het belangrijkste uitgangspunt.
Tegen die achtergrond bevat het wetsvoorstel een artikel waarin is opgenomen dat een
jeugdige op eigen verzoek in een afzonderlijke ruimte, anders dan de eigen kamer,
kan verblijven. Daarbij is het uiteraard niet zo dat er vervolgens druk uitgeoefend
mag worden op deze jeugdige. De jeugdige kan de afzonderlijke ruimte ieder moment
verlaten omdat het niet toegestaan is om in dit soort situaties de kamer af te sluiten.
Wel is het van belang dat de jeugdhulpprofessionals, jeugdhulpverantwoordelijke of
gedragsdeskundige in gesprek blijven met de jeugdige om de reden waarom de jeugdige
in die kamer wil zijn te begrijpen en om vervolgens samen met de jeugdige te werken
aan het wegnemen van die oorzaak. Het voor langere tijd verblijven in een afzonderlijke
ruimte zonder dat de jeugdige daadwerkelijk wordt geholpen met diens problemen of
zorgen is niet in het belang van de jeugdige.
3.3 Toepassing vrijheidsbeperkende maatregelen
33. De leden van de PVV-fractie vragen in hoeverre de toepassing van vrijheidsbeperkende
maatregelen van toepassing is op jongeren die zonder machtiging van de rechter verblijven
in de gesloten instellingen.
Dit wetsvoorstel biedt geen ruimte om tegen de wil van de jeugdige of tegen de wil
van degene die het gezag over de jeugdige uitoefent, vrijheidsbeperkende maatregelen
toe te passen zonder dat voor die jeugdige een machtiging gesloten jeugdhulp is verleend.
34. De leden van de PVV-fractie vrezen dat het gebrek aan personeel kan zorgen voor
het inzetten van vrijheidsbeperkende maatregelen in de gesloten setting. Deelt de
regering deze zorgen? Hoe gaat zij ervoor zorgen dat onderbezetting nooit een reden
kan zijn voor de inzet van vrijheidsbeperkende maatregelen, ook niet als door onderbezetting
een crisissituatie ontstaat? Hoe gaat de regering hierop toezien?
Onderbezetting is geen grond op basis waarvan vrijheidsbeperkende maatregelen mogen
worden toegepast. Ook de huidige Jeugdwet staat dat niet toe. Hoewel er sprake is
van een krappe arbeidsmarkt zijn veel jeugdhulpaanbieders actief bezig met het afbouwen
van de inzet van vrijheidsbeperkende maatregelen. Zo hebben jeugdhulpaanbieders stappen
gezet in het terugdringen van het aantal insluitingen.13
Daarnaast vindt toezicht plaats op de uitvoering van gesloten jeugdhulp. Op grond
van het wetsvoorstel zullen jeugdhulpaanbieders meer dan nu het geval is verantwoording
moeten afleggen over de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen. Zo moet de
toepassing van iedere vrijheidsbeperkende maatregel gemotiveerd worden vastgelegd
in het dossier van de betreffende jeugdige en moet de beslissing tot toepassing van
een maatregel op schrift worden gesteld en aan de jeugdige worden overhandigd. Jeugdhulpaanbieders
moeten jaarlijks een rapportage over de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen
aanleveren bij de IGJ ten behoeve van het toezicht hierop.
35. Tevens vragen de leden van de PVV-fractie hoe het interne toezicht op de uitvoering
van vrijheidsbeperkende maatregelen is geregeld. Hoe wordt de visie van de jeugdigen
zelf meegenomen in de werkwijze en de toepassing daarvan?
In het wetsvoorstel is opgenomen dat jeugdhulpaanbieders een beleidsplan moeten opstellen
over de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen dat gericht is op het terugdringen
en voorkomen van de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen en het zoeken naar
alternatieven op basis van vrijwilligheid. In het Kwaliteitskader JeugdzorgPlus 2.0
is afgesproken dat indien een vrijheidsbeperkende maatregel wordt toegepast, dit wordt
geëvalueerd met het team en de jeugdige, zodat een leercyclus ontstaat.14 In dit Kwaliteitskader is tevens opgenomen dat de instelling systematisch kwaliteitsmanagement
uitvoert. Dat kan door middel van registreren en analyseren van incidenten en door
naar aanleiding van de analyse verbeteringen door te voeren. Verder wordt met het
wetsvoorstel voorgesteld uitdrukkelijk de visie van de jeugdigen te betrekken. Opgenomen
is dat het hulpverleningsplan, inclusief wijzigingen, gezamenlijk met de jeugdige
opgesteld moet worden. Hierbij moet zoveel als mogelijk rekening worden gehouden met
de wensen en voorkeuren van de jeugdige.
36. Ook vragen de leden van de PVV-fractie hoe wordt geborgd dat in de beslissing
nadrukkelijk wordt ingegaan op wat met de visie van de jongere is gedaan en op welke
wijze rekening is gehouden met het belang van de jongere.
Op grond van het Kwaliteitskader JeugdzorgPlus 2.0 zal de jeugdhulpverantwoordelijke
bij de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen altijd rekening houden met de
visie en het belang van de jeugdige.15 Ook de beginselen die centraal staan in het wetsvoorstel, namelijk het nee, tenzij
beginsel en de beginselen van subsidiariteit, proportionaliteit, doelmatigheid en
veiligheid brengen automatisch met zich mee dat rekening dient te worden gehouden
met het belang van de jeugdige. Een beslissing die niet in het belang van de jeugdige
is, mag dan ook niet worden genomen. Voordat een beslissing tot het toepassen van
een vrijheidsbeperkende maatregel wordt genomen, moet de jeugdhulpverantwoordelijke
in gesprek gaan met de betreffende jeugdige. In dat gesprek kan de jeugdige zijn of
haar visie geven. In de uiteindelijke beslissing moet de jeugdhulpverantwoordelijke
een motivering opnemen, rekening houdend met de visie die de jeugdige in het gesprek
naar voren heeft gebracht. Wel is het zo dat de jeugdhulpverantwoordelijke beslist
of een maatregel noodzakelijk, proportioneel en geschikt is, en of er op dat moment
toch geen alternatief voorhanden is waarmee hetzelfde doel kan worden bereikt. Indien
een jeugdige vindt dat zijn of haar visie niet goed is meegewogen en het (mede) daarom
niet eens is met de beslissing kan diegene daarover een klacht indienen. Jeugdigen
moeten actief geïnformeerd worden over de klachtwaardigheid van beslissingen. Een
klacht kan ook betrekking hebben op de onderbouwing van een beslissing. Tevens zullen
de beslissingen ter sprake komen bij de regelmatige evaluaties van het hulpverleningsplan.
Ten slotte maken de beslissingen deel uit van de informatie die verstrekt moet worden
aan de IGJ, zodat er ook extern toezicht plaatsvindt op de zorgvuldigheid van beslissingen.
37. De leden van de PVV-fractie vragen voorts of elektronisch toezicht mogelijk blijft
nadat de jeugdige is opgenomen in een gesloten setting.
Ten slotte vragen de leden van de PVV-fractie of de regering het met hen eens is dat
sommige vrijheidsbeperkende regels over genoemde zaken, zoals een verbod om op bepaalde
plekken te komen, ook in huisregels geregeld worden, zoals het ontvangen van bezoek
of het niet betreden van andermans kamer.
In de praktijk van de gesloten jeugdhulp vindt het gebruik van elektronisch toezicht
vooral plaats met de zogeheten Kansband.16 Het gebruik daarvan kan deel uitmaken van de maatregelen die gesteld zijn in een
voorwaardelijke machtiging waaraan de jeugdige zich moet houden om (terug)plaatsing
in de gesloten jeugdhulp te voorkomen. Via een GPS-systeem kunnen dan één of twee
personen uit zijn familie of sociaal netwerk de jeugdige volgen, bijvoorbeeld om te
monitoren of de jeugdige niet naar bepaalde plaatsen gaat waarvan als voorwaarde is
gesteld dat hij of zij daar niet naartoe mag gaan. Indien de jeugdige onverhoopt toch
(terug)geplaatst wordt in een gesloten accommodatie, zal deze vorm van toezicht niet
langer noodzakelijk zijn.
De huisregels van een accommodatie gelden voor alle jeugdigen die daar verblijven
en moeten gericht zijn op een ordelijke gang van zaken, de veiligheid binnen de gesloten
accommodatie en het waarborgen van een pedagogisch klimaat.
Vrijheidsbeperkende maatregelen worden individueel toegepast en zijn gericht op het
waarborgen van de veiligheid van een jeugdige of anderen, het afwenden van gevaar
voor de gezondheid van een jeugdige of anderen en het bereiken van de in het hulpverleningsplan
opgenomen doelen. De huisregels mogen niet beogen om vrijheden te beperken. Het niet
zonder toestemming betreden van iemands eigen kamer kan inderdaad een huisregel zijn
om eenieder voldoende privacy te bieden.
38. Ook vragen de leden van de PVV-fractie of instemming van de ouder(s) nodig is
bij de inzet van vrijheidsbeperkende maatregelen.
Bij een machtiging voor gesloten jeugdhulp is er geen instemming van de ouder(s) nodig
om vrijheidsbeperkende maatregelen in te zetten. Wel kunnen ouders hun zienswijze
hierover geven bij het vaststellen of wijzigen van een hulpverleningsplan. In dit
plan wordt onder andere opgenomen welke vrijheidsbeperkende maatregelen kunnen worden
toegepast, de gevallen waarin en de termijn waarin die maatregelen toegepast kunnen
worden.
3.3.1 Doelen van en voorwaarden voor de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen
39. De leden van de D66-fractie zouden graag meer onderbouwing willen ontvangen over
de gekozen doelen die zijn opgenomen op grond waarvan vrijheidsbeperkende maatregelen
mogen worden toegepast. In hoeverre zijn de doelen die in het hulpverleningsplan zijn
opgesteld altijd voldoende om deze maatregelen toe te passen?
In het wetsvoorstel zijn drie doelen opgenomen waarvoor het toepassen van vrijheidsbeperkende
maatregelen is geoorloofd: het waarborgen van de veiligheid van een jeugdige of anderen,
het afwenden van gevaar voor de gezondheid van een jeugdige of anderen of het bereiken
van de in het hulpverleningsplan opgenomen doelen. Wat betreft het laatste gaat het
om de met de jeugdhulp beoogde doelen voor de ontwikkeling van de jeugdige, die zijn
opgenomen in het hulpverleningsplan van die jeugdige.
Deze drie doelen zijn afgeleid van de noodzaak van een plaatsing in een gesloten accommodatie:
jeugdhulp is noodzakelijk in verband met ernstige opvoed- en opgroeiproblematiek en
het risico dat de jeugdige zich onttrekt of onttrokken wordt aan de jeugdhulp.
Samen met de jeugdige worden de doelen die gericht zijn op de verdere ontwikkeling
van de jeugdige in het hulpverleningsplan vastgelegd. Tevens wordt bij het opstellen
van dit plan nagedacht over welke situaties tijdens het verblijf kunnen ontstaan in
verband met de problematiek van de jeugdige. De ontwikkeling van de jeugdige en de
te bereiken doelen kunnen op sommige momenten door de jeugdige zelf worden gehinderd
vanwege de (gedrags)problematiek waarmee de jeugdige kampt. Dan kan het soms noodzakelijk
zijn maatregelen te treffen in verband met de in het plan vastgelegde doelen. Bij
het opstellen van het hulpverleningsplan wordt dan ook gesproken over de vrijheidsbeperkende
maatregelen die in dergelijke situaties kunnen worden toegepast. Zo kan gedacht worden
aan het onderzoeken van de kleding of het lichaam bij een vermoeden van aanwezigheid
van gedragsbeïnvloedende middelen bij een jeugdige die kampt met verslavingsproblematiek.
Naar aanleiding van deze vraag en vergelijkbare vragen van de leden van de GroenLinks-fractie
en de SGP-fractie heb ik met de nota van wijziging een verduidelijking aangebracht
ten aanzien van de doelen waarop vrijheidsbeperkende maatregelen gericht mogen zijn.
40. Verder vragen de leden van de D66-fractie of deze doelen uit het hulpverleningsplan
altijd goed worden gecommuniceerd en besproken met de jongere en waar mogelijk met
de desbetreffende ouders. Is het dan ook altijd duidelijk dat deze doelen in het hulpverleningsplan
een grond kunnen zijn om vrijheidsbeperkende maatregelen te nemen?
Om een doel te bereiken is het noodzakelijk dit niet alleen met de jeugdige en ouders
te bespreken maar ook samen een plan te maken om dit doel te bereiken. In artikel
6.2.9 van het wetsvoorstel is dan ook opgenomen dat de jeugdhulpverantwoordelijke
samen met de jeugdige het hulpverleningsplan dient op te stellen (lid 1). En deze
moet daarnaast voorafgaand aan het vaststellen of wijzigen van het hulpverleningsplan
overleggen met de ouders van de jeugdige, degene die het gezag heeft over de jeugdige,
de voor de verlening van de jeugdhulp relevante familie en naasten. De doelen voor
de ontwikkeling van de jongere moeten altijd worden opgenomen in het hulpverleningsplan
alsmede welke vrijheidsbeperkende maatregelen toegepast kunnen worden. Dat betekent
tegelijkertijd dat op grond van het wetsvoorstel zowel de te bereiken doelen als de
eventuele mogelijke maatregelen met de jeugdige zelf besproken moeten worden.
41. Tevens vragen de leden van de D66-fractie hoe de medezeggenschap bij het opstellen
van dit hulpverleningsplan in algemene zin is geregeld.
In artikel 4.2.4 van de Jeugdwet is bepaald dat de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen
2018 van overeenkomstige toepassing is op jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen
en dat de in te stellen cliëntenraden zowel de belangen van de jeugdigen als die van
hun ouders dienen te behartigen. Daarnaast is in dit wetsvoorstel specifiek voor de
gesloten jeugdhulp opgenomen dat de jeugdhulpverantwoordelijke samen met de jeugdige
het hulpverleningsplan dient op te stellen. In datzelfde artikel zijn extra waarborgen
meegenomen, bijvoorbeeld dat een jeugdige zich kan laten bijstaan door een vertrouwenspersoon
bij het opstellen, wijzigen en evalueren van het hulpverleningsplan.
42. Daarnaast vragen de leden van de D66-fractie of het altijd duidelijk is voor mensen
die te maken krijgen met deze gewijzigde Jeugdwet wat verstaan wordt onder de veiligheid
of het gevaar voor de gezondheid voor de jeugdige of anderen.
Ook op grond van hoofdstuk 6 van de huidige Jeugdwet kunnen bepaalde vrijheidsbeperkende
maatregelen worden toegepast in verband met de veiligheid van de jeugdige of gevaar
voor de gezondheid van de jeugdige. De medewerkers van jeugdhulpinstellingen zijn
goed ingevoerd in het herkennen van onveiligheid of gevaar voor de gezondheid. In
de memorie van toelichting (paragraaf 3.3.2) wordt ingegaan op wat kan worden verstaan
onder de veiligheid of het gevaar voor de gezondheid voor jeugdige of anderen. Zo
kan er bijvoorbeeld sprake zijn van een dreiging van automutilatie of suïcide, gevaar
of onveiligheid uitgaande van zogeheten «loverboys» of gevaar vanwege verslavingsproblematiek.
43. De leden van de D66-fractie onderkennen de wens om ruimte te bieden voor vrijheidsbeperkende
maatregelen in het geval van een noodsituatie. Worden ouders of voogden altijd op
de hoogte gesteld indien een dergelijke noodsituatie is ontstaan en er vrijheidsbeperkende
maatregelen buiten het hulpverleningsplan zijn toegepast? Zal het hulpverleningsplan
dan op korte termijn worden besproken en/of aangepast indien er vrijheidsbeperkende
maatregelen zijn toegepast buiten het hulpverleningsplan om, zodat het plan zo snel
mogelijk aansluit op de bestaande situatie?
De ouders of voogden worden niet van de toepassing van elke maatregel op de hoogte
gesteld. Dat is wel het geval indien de jeugdige tijdelijk wordt overgeplaatst of
als insluiting wordt toegepast. De jeugdhulpaanbieder informeert dan de gecertificeerde
instelling indien deze ten aanzien van de jeugdige een kinderbeschermingsmaatregel
uitvoert, en de ouders indien de jeugdige niet onder toezicht is gesteld of de pleegouders.
Ook worden zij geïnformeerd wanneer de jeugdige wordt verplicht om deel te nemen aan
jeugdhulpverleningsprogramma’s of wanneer deze geneeskundige behandelingen moet ondergaan.
Ingeval van jeugdigen van zestien jaar en ouder is voorafgaand aan het informeren
van ouders, pleegouders of de gecertificeerde instelling de instemming van de jeugdige
vereist.
Het op de hoogte brengen van ouders en voogden is niet beperkt tot noodsituaties.
Op grond van het wetsvoorstel zal insluiting nog alleen mogen worden toegepast in
noodsituaties. De andere maatregelen, waarover de ouders worden ingelicht, kunnen
zich ook voordoen als er geen sprake is van een noodsituatie. In dat geval moet de
maatregel wel zijn opgenomen in het hulpverleningsplan van de betreffende jeugdige.
Het is overigens niet zo dat een maatregel die is toegepast vanwege een noodsituatie
automatisch wordt toegevoegd aan het hulpverleningsplan. Voor insluiting geldt dat
dit op grond van het wetsvoorstel niet zal zijn toegestaan. Wat betreft andere maatregelen
geldt dat indien de jeugdhulpverantwoordelijke van oordeel is dat het noodzakelijk
is een maatregel na een noodsituatie voort te zetten, dat wordt overwogen de maatregel
op te nemen in het hulpverleningsplan van de jeugdige. Het plan wordt dan samen met
de jeugdige aangepast en ook de ouders worden daar weer bij betrokken.
Verder is in het wetsvoorstel opgenomen dat het hulpverleningsplan ten minste iedere
twee maanden geëvalueerd moet worden met de jeugdige. In dit hulpverleningsplan zijn
ook de vrijheidsbeperkende maatregelen opgenomen, die daarmee eveneens geëvalueerd
en eventueel gewijzigd worden.
44. De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat er drie doelen zijn opgesteld waarbij,
om die doelen te bereiken, vrijheidsbeperkende maatregelen uitsluitend mogen worden
toegepast. De doelen omtrent veiligheid van de jeugdige of anderen en gevaar voor
de gezondheid van jeugdigen of anderen zijn begrijpelijk. Het derde doel «de in het
hulpverleningsplan opgenomen doelen te bereiken» roept bij genoemde leden wel vragen
op. Om wat voor doelen gaat dit dan? Welke doelen rechtvaardigen vrijheidsbeperkende
middelen?
Het gaat hierbij om de met de jeugdhulp beoogde doelen voor de ontwikkeling van de
jeugdige, die zijn opgenomen in het hulpverleningsplan van die jeugdige. Samen met
de jeugdige worden de doelen die gericht zijn op de verdere ontwikkeling van de jeugdige
in het hulpverleningsplan vastgelegd. Tevens wordt bij het opstellen van dit plan
nagedacht over welke situaties tijdens het verblijf kunnen ontstaan in verband met
de problematiek van de jongere. De ontwikkeling van de jeugdige kan op sommige momenten
door de jeugdige zelf worden gehinderd vanwege de (gedrags)problematiek waarmee de
jeugdige kampt. Dan kan het soms noodzakelijk zijn maatregelen te treffen in verband
met de in het plan vastgelegde doelen. Bij het opstellen van het hulpverleningsplan
wordt dan ook gesproken over de vrijheidsbeperkende maatregelen die kunnen worden
toegepast in dergelijke situaties. Zo kan gedacht worden aan het onderzoeken van de
kleding of lichaam bij een vermoeden van aanwezigheid van gedragsbeïnvloedende middelen
bij een jeugdige die kampt met verslavingsproblematiek of aan het verplichten van
de jeugdige om deel te nemen aan een jeugdhulpverleningsprogramma. Naar aanleiding
van deze vraag en vergelijkbare vragen van de leden van de D66-fractie en de SGP-fractie
heb ik met de nota van wijziging een verduidelijking aangebracht ten aanzien van de
doelen waarop vrijheidsbeperkende maatregelen gericht mogen zijn.
45. Het hulpverleningsplan moet in overeenstemming met de jongere opgesteld worden.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of dit dan betekent dat deze doelen waar
vrijheidsbeperkende maatregelen aan verbonden zijn enkel en alleen in het plan worden
opgesteld als jongeren zelf akkoord zijn.
Het hulpverleningsplan moet samen met de jeugdige opgesteld worden en er moet zoveel
mogelijk rekening gehouden worden met de wensen en voorkeuren van de jeugdige. Helaas
kan het voorkomen dat een jongere zelf niet met alles akkoord wil gaan. In het kader
van de ontwikkeling en bescherming van de jongere, kan het zijn dat een doel toch
wordt opgenomen inclusief welke vrijheidsbeperkende maatregel kan worden toegepast
als er op dat moment geen alternatief is.
46. De leden van de GroenLinks-fractie weten dat bij de Wzd en de Wvggz alleen gedwongen
zorg mag worden verleend als dat nodig is om ernstig nadeel te voorkomen. Het behalen
van de doelen uit het zorgplan is in beide bovengenoemde wetten geen legitimatie van
gedwongen zorg. Kan de regering uitleggen waarom in het onderhavige wetsvoorstel bij
jeugdigen hiervan afgeweken wordt? Zeker met het oog op de wens om gedwongen zorg
in de drie wetten, de Wzd, de Wvggz en de Jeugdwet te harmoniseren?
Een jeugdige wordt opgenomen in een gesloten accommodatie omdat jeugdhulp noodzakelijk
is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van
de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren, en omdat die opname en het verblijf
noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt
of daaraan door anderen wordt onttrokken. Met andere woorden, de reden van opname
is erin gelegen om die ontwikkeling en daarmee samenhangende doelen alsnog te bereiken.
Tegen die achtergrond is het in geval van jeugdhulp daarom in bepaalde gevallen noodzakelijk
dat dwang kan worden toegepast in verband met die te bereiken ontwikkeling en doelen.
In het geval van de Wvggz en de Wzd is de reden van gedwongen zorg gelegen in het
voorkomen van ernstig nadeel. Samen met de jeugdige worden de doelen die gericht zijn
op de verdere ontwikkeling van de jeugdige in het hulpverleningsplan vastgelegd. Tevens
wordt bij het opstellen van dit plan nagedacht over welke situaties tijdens het verblijf
kunnen ontstaan in verband met de problematiek van de jongere. De ontwikkeling van
de jeugdige kan op sommige momenten door de jeugdige zelf worden gehinderd vanwege
de (gedrags)problemen waarmee de jeugdige kampt. Dan kan het soms noodzakelijk worden
maatregelen te treffen in verband met de in het plan vastgelegde doelen. Bij het opstellen
van het hulpverleningsplan wordt dan ook gesproken over de vrijheidsbeperkende maatregelen
die kunnen worden toegepast in dergelijke situaties. Zo kan gedacht worden aan het
onderzoeken van de kleding of lichaam bij een vermoeden van aanwezigheid van gedragsbeïnvloedende
middelen bij een jeugdige die kampt met verslavingsproblematiek.
47. Er zijn nog een aantal andere punten waarop de drie wetten niet harmoniseren.
Zo verschilt de besluitvorming over gedwongen zorgverlening sterk per wet. Op basis
van de Wvggz is toetsing door de rechter vooraf voorgeschreven, op basis van de Wzd
wordt een stappenplan gevolgd dat de inzet van deskundigen van meerdere disciplines
voorschrijft en in dit nieuwe voorstel kan een gekwalificeerde gedragswetenschapper
op grond van de Jeugdwet tot gedwongen jeugdhulpverlening besluiten zonder betrokkenheid
van andere hulpverleners. Kan de regering de keuze voor het verschil hierin tussen
deze drie wetten verklaren, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie.
Het klopt dat de besluitvorming voor de toepassing van dwang niet in alle drie de
wetten hetzelfde is. Dat verschil vindt zijn basis in de doelgroepen waarop de wetten
gericht zijn. Kernpunt is dat de betrokkenen een goede rechtsbescherming wordt geboden
op het gebied van gedwongen zorg. Net als in het geval van de Wvggz en de Wzd is bij
gedwongen opname op grond van de Jeugdwet een machtiging van de rechter noodzakelijk.
De wijze waarop de gedwongen jeugdhulp na opname wordt vastgesteld heeft in de praktijk
grote overeenkomsten met het stappenplan van de Wzd. De opname is erop gericht om
de benodigde jeugdhulp te kunnen verlenen zodat de jeugdige zich verder kan ontwikkelen.
De ontwikkeling van jeugdigen is een voortdurend en telkens veranderend proces. De
benodigde jeugdhulp en eventueel daarbij benodigde gedwongen jeugdhulp kan daarmee
ook per ontwikkelingsfase verschillen. Tegen die achtergrond is het minder passend
dat voorafgaand aan de opname alle vormen van gedwongen zorg al in de machtiging worden
opgenomen, zoals bij een zorgmachtiging op grond van de Wvggz. Het is passender om
dat vast te stellen tijdens de opname van de jeugdige zodat het ook telkens kan worden
bijgesteld zodra dat nodig is. Het is niet zo dat de gekwalificeerde gedragswetenschapper
zonder betrokkenheid van anderen beslist over de toe te passen gedwongen jeugdhulp.
Het hulpverleningsplan wordt samen met de jeugdige en in overleg met onder meer diens
ouders vastgesteld. Als deskundige op het gebied van gedragsproblematiek wordt de
gedragswetenschapper betrokken. De jeugdhulpverantwoordelijke kan alleen besluiten
vrijheidsbeperkende maatregelen op te nemen met instemming van die deskundige gedragswetenschapper.
Verder heb ik met bijgevoegde nota van wijziging toegevoegd dat ook een arts betrokken
moet zijn en instemming moet geven zodra die maatregelen betrekking hebben op geneeskundige
behandelingen.
48. De leden van de GroenLinks-fractie concluderen dat de rechtspositie van de jeugdige
op basis van dit wetsvoorstel minder goed geregeld lijkt te zijn dan in de Wzd en
in de Wvggz. Zij ontvangen hierover graag een reactie. Kan de regering voorts een
overzicht sturen waarin is aangegeven hoe de verschillende onderwerpen die in dit
wetsvoorstel geregeld worden in de Wzd en Wvggz geregeld worden en per onderwerp het
verschil motiveren?
Rechtsbescherming en het versterken van de rechtspositie staat in het wetsvoorstel
voorop, net als in de Wvggz en de Wzd. Met het wetsvoorstel is voor veel onderdelen
aangesloten bij de Wvggz en de Wzd, maar de rechtspositie van de jeugdige op basis
van het wetsvoorstel is niet geheel hetzelfde geregeld als in de Wvggz of de Wzd omdat
de betrokken doelgroep anders is. Bij de vormgeving is namelijk rekening gehouden
met de wijze waarop jeugdhulp wordt verleend en de specifieke problematiek van de
betroken jeugdigen. Ten aanzien van een aantal andere onderdelen is aangesloten bij
de al bestaande werkwijzen op grond van de Jeugdwet. Een voorbeeld is de terminologie.
Dwang wordt in de Wvggz aangeduid met de term verplichte zorg en in de Wzd met onvrijwillige
zorg. In onderhavig wetsvoorstel wordt de term vrijheidsbeperkende maatregelen gebruikt.
Dat is de term die op dit moment wordt gebruikt in hoofdstuk 6 van de Jeugdwet. De
vormen van dwang die mogen worden toegepast op basis van dit wetsvoorstel zijn in
principe dezelfde als in de Wvggz en Wzd.
Een ander verschil tussen de Wvggz en Wzd enerzijds en het wetsvoorstel anderzijds,
is dat het wetsvoorstel niet de vorm van ambulante dwang kent. Echter, de Jeugdwet
bevat wel het instrument van de voorwaardelijke machtiging. Die voorwaardelijke machtiging
heeft in de praktijk veel gelijkenissen met de wijze waarop ambulante gedwongen zorg
op grond van de Wvggz of de Wzd wordt ingezet: wanneer betrokkene onder de Wvggz of
de Wzd bijvoorbeeld gedwongen medicatie in de thuissituatie kan ontvangen, kan daarmee
mogelijk een zwaardere vorm van dwang, zoals gedwongen opname, uitblijven. Als er
sprake is van een situatie waarin een jeugdige ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen
heeft en er daarbij sprake is van onttrekking aan de benodigde jeugdhulp, lijkt ambulante
jeugdhulp veelal niet meer mogelijk. Ondanks dat opname voor deze jeugdigen dan vaak
noodzakelijk is geworden, bevat de Jeugdwet de mogelijkheid van een voorwaardelijke
machtiging. Als de jeugdige zich houdt aan de voorwaarden hoeft geen opname plaats
te vinden. In het geval van een voorwaardelijke machtiging kunnen tevens dwangmaatregelen
worden toegepast, bijvoorbeeld urinecontroles als het gaat om een jeugdige met drugsproblematiek.
In het geval van verplichte geestelijke gezondheidszorg op grond van de Wvggz moeten
alle vormen van dwang die noodzakelijk zijn voor een betrokken persoon vooraf door
de rechter worden getoetst. De zorgverantwoordelijke beslist over de daadwerkelijke
toepassing. Voor personen die onder de reikwijdte van de Wzd vallen, wordt het verlenen
van dwang beslist aan de hand van het zogeheten stappenplan. De wijze waarop op grond
van de Jeugdwet wordt besloten tot dwang is in veel opzichten vergelijkbaar met de
Wzd. Net als bij de Wzd is een rechterlijke machtiging noodzakelijk voor een gedwongen
opname. Vervolgens worden de overige eventueel benodigde vormen van dwang, in de Jeugdwet
«vrijheidsbeperkende maatregelen» genoemd, opgenomen in het zorgplan. In het geval
van de Jeugdwet wordt daarvoor de term jeugdhulpverleningsplan gebruikt. De jeugdhulpverantwoordelijke
stelt het jeugdhulpverleningsplan op en moet daarbij altijd een andere deskundige,
de gekwalificeerde gedragswetenschapper, raadplegen. Verschil met de Wzd is hier dat
de jeugdhulpverantwoordelijke die deskundige niet hoeft te raadplegen indien de jeugdhulpverantwoordelijke
zelf een gekwalificeerde gedragswetenschapper is. Het aantal gekwalificeerde gedragswetenschappers
werkzaam in de gesloten jeugdhulp is beperkt en met de gekozen werkwijze wordt in
ieder geval bewerkstelligd dat altijd een deskundige met de juiste kwalificaties oordeelt
over de benodigde jeugdhulp en eventuele vrijheidsbeperkende maatregelen. Alleen een
deskundige, de gekwalificeerde gedragswetenschapper, mag beslissen over het opnemen
van vrijheidsbeperkende maatregelen in het hulpverleningsplan.
In de Wzd en de Wvggz is voorzien in een Wzd-functionaris respectievelijk geneesheer-directeur.
Op het gebied van jeugdhulp worden de taken en de rol, die de Wzd-functionaris en
de geneesheer-directeur heeft, door de gekwalificeerde gedragswetenschapper en de
directeur van de jeugdhulpinstelling vervuld. In de Jeugdwet is de eindverantwoordelijkheid
voor jeugdhulp neergelegd bij de jeugdhulpaanbieder. In de jeugdhulpinstellingen worden
meerdere disciplines betrokken bij het nemen van kernbeslissingen. Hierdoor wordt
de juiste kennis betrokken en wordt voorkomen dat eenzijdig naar de problematiek wordt
gekeken. De gekwalificeerde gedragswetenschapper beslist wanneer vrijheidsbeperkende
maatregelen bij een specifieke jeugdige noodzakelijk zijn en draagt er zorg voor dat
die vrijheidsbeperkende maatregelen zo spoedig mogelijk worden afgebouwd.
In plaats van een crisismaatregel (Wvggz) of inbewaringstelling (Wzd) die de burgemeester
voor drie dagen kan opleggen, alsmede de machtiging tot voortzetting van deze twee
mogelijkheden voor drie respectievelijk zes weken om iemand met spoed gedwongen zorg
te kunnen verlenen, kent de Jeugdwet de spoedmachtiging. De spoedmachtiging op grond
van de Jeugdwet heeft een duur van ten hoogste vier weken. Een verschil tussen de
crisismaatregel enerzijds en de inbewaringstelling en spoedmachtiging anderzijds is
dat de laatste twee slechts zien op de opname en een crisismaatregel ook andere zorgvormen
kan behelzen. Het wetsvoorstel brengt geen wijzigingen aan in de typen machtigingen
die door de kinderrechter verleend kunnen worden in het kader van jeugdhulp.
Ten slotte hebben de op grond van de Wzd en de Wvggz ingestelde klachtencommissies
tevens de mogelijkheid een schadevergoeding toe te kennen. De op grond van de Jeugdwet
ingestelde klachtencommissie hebben die mogelijkheid niet. Indien die klachtencommissie
de klacht gegrond verklaart, kan de commissie wel bepalen dat enige tegemoetkoming,
die geldelijk van aard kan zijn, geboden is en deze tegemoetkoming vaststellen. Daarnaast
kan door middel van een rechterlijke procedure om een schadevergoeding bij de civiele
rechter verzocht worden.
49. De leden van de GroenLinks-fractie lezen verder in de toelichting dat een vrijheidsbeperkende
maatregel alleen mag worden toegepast als er geen adequate alternatieven meer voorhanden
zijn. Betekent dit ook dat een vrijheidsbeperkende maatregel nooit mag worden toegepast
omdat er te weinig personeel is? Of te weinig goed opgeleid personeel? Wat gaat de
regering doen om te voorkomen dat vanwege personeelstekorten of gebrek aan passende
opvang vrijheidsbeperkende maatregelen worden toegepast?
Onderbezetting is geen grond op basis waarvan vrijheidsbeperkende maatregelen mogen
worden toegepast. Ook de huidige Jeugdwet staat dat niet toe. Daarnaast vindt toezicht
plaats op de uitvoering van gesloten jeugdhulp. Op grond van het wetsvoorstel zullen
jeugdhulpaanbieders bovendien meer dan nu het geval is, verantwoording moeten afleggen
over de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen. Zo moet de toepassing van
iedere vrijheidsbeperkende maatregel gemotiveerd worden vastgelegd in het dossier
van de betreffende jeugdige en moet de beslissing tot toepassing van een maatregel
op schrift worden gesteld en aan de jeugdige worden overhandigd. Jeugdhulpaanbieders
moeten jaarlijks een rapportage over de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen
aanleveren bij de Inspectie Gezondheid en Jeugd ten behoeve van het toezicht hierop.
Veel jeugdhulpaanbieders zijn actief bezig met het afbouwen van de inzet van vrijheidsbeperkende
maatregelen. Zo hebben jeugdhulpaanbieders stappen gezet in het terugdringen van het
aantal insluitingen.17
50. In het geval van een noodsituatie mogen vrijheidsbeperkende maatregelen ook worden
toegepast. De leden van de GroenLinks-fractie vragen wat allemaal wordt gezien als
noodsituatie.
Een noodsituatie is een situatie waarin dringend maatregelen nodig zijn om de schade
voor de jeugdige of zijn omgeving te beperken, bijvoorbeeld wanneer een jeugdige suïcidaal
is of zeer agressief is. De beoordeling of er in een concrete situatie sprake is van
een noodsituatie, ligt uiteindelijk bij de betrokken jeugdhulpverantwoordelijke. Ook
in het geval van een noodsituatie gelden voor het toepassen van een vrijheidsbeperkende
maatregel uiteraard het «nee, tenzij-beginsel» en de vereisten van proportionaliteit
en subsidiariteit.
51. De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat in het geval van een noodsituatie
een maatregel ten hoogste drie opeenvolgende dagen wordt toegepast. Hierbij wordt
aangesloten bij de termijn van de Wvggz. De Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen
(Bjj) kent een termijn van maximaal één dag (maximaal twee dagen bij kinderen ouder
dan 16 jaar). Kan de regering uitleggen waarom ervoor gekozen is om aan te sluiten
bij de Wvggz en niet bij de Bjj? Genoemde leden vinden het niet uit te leggen dat
aan jongeren in een hulpverleningstraject langer beperkende maatregelen kunnen worden
opgelegd dan aan jongeren in een justitieel traject. Deze leden zien dat ook de Afdeling
hier kritiek op heeft. Kan de regering op deze kritiek reageren? Enkel alleen het
antwoord dat het gewenst is om aan te sluiten bij de Wvggz is onvoldoende, zeker gezien
het feit dat bij andere onderwerpen juist niet wordt aangesloten bij de Wvggz. Zie
in dit verband ook de opmerkingen hierboven.
Met de bijgevoegde nota van wijziging stel ik voor de maximale termijn van drie dagen
voor de maatregel van insluiting verder terug te brengen naar een maximale termijn
van één dag, met dien verstande dat deze eenmaal verlengd kan worden met nog één dag
bij het voortduren van een noodsituatie. Een gekwalificeerde gedragswetenschapper
moet beoordelen of voortzetting noodzakelijk is om de noodsituatie af te wenden. Uiteraard
moet tevens wederom worden voldaan aan de voorwaarden van het nee, tenzij-beginsel.
Ook dient de verlenging gemotiveerd te worden vastgelegd.
In eerste instantie was vanuit het oogpunt van harmonisatie voor de termijn van insluiting
gekozen voor aansluiting bij de Wvggz. Naar aanleiding van nader overleg met jeugdigen
die in de gesloten jeugdhulp hebben verbleven, deze vraag en een vergelijkbare vraag
van de leden van de D66-fractie heb ik met de nota van wijziging voorgesteld deze
termijn verder terug te brengen. Ook sluit het wetsvoorstel zo beter aan bij de uitkomsten
van het project «Ik laat je niet alleen». Daaruit bleek dat de maximale duur van een
insluiting in de praktijk één dag is.
Het gevolg van deze wijziging is bovendien dat de maximale duur van een insluiting
in de gesloten jeugdhulp niet langer is dan die in een justitiële jeugdinrichting.
Overigens merk ik op dat de Bjj geen regeling voor de toepassing van maatregelen bij
noodsituaties bevat. De toepassing van de maatregel insluiting wordt in dit wetsvoorstel
beperkt tot noodsituaties. De Bjj bevat meerdere grondslagen om insluiting toe te
passen. Zo mag op grond van de Bjj insluiting ingezet worden als ordemaatregel of
disciplinaire maatregel.
52. De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat een gekwalificeerde gedragswetenschapper
tijdens een noodsituatie zo snel mogelijk moet beoordelen of de insluiting noodzakelijk
is en geschikt is om de noodsituatie af te wenden. Is die gekwalificeerde gedragswetenschapper
altijd aanwezig? Zo niet, wie bepaalt dan dat insluiting noodzakelijk is? Of mag insluiting
zonder gekwalificeerde gedragswetenschapper nooit ingezet worden?
In een gesloten accommodatie is de jeugdhulpverantwoordelijke verantwoordelijk voor
de uitvoering van de jeugdhulp en de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen,
waaronder insluiting. Een jeugdhulpverantwoordelijke mag dan ook besluiten tot een
insluiting. De gedragswetenschappers zijn niet 24 uur aanwezig in de gesloten accommodaties.
Wanneer insluiting plaatsvindt terwijl de gedragswetenschapper afwezig is, wordt de
gedragswetenschapper hierover meteen ingelicht en dient de gedragswetenschapper zo
spoedig mogelijk te beoordelen of de insluiting inderdaad noodzakelijk en geschikt
is om de noodsituatie af te wenden. De insluiting wordt onmiddellijk beëindigd zodra
de gedragswetenschapper oordeelt dat de insluiting niet noodzakelijk en geschikt is
om de noodsituatie af te wenden.
53. De leden van de SGP-fractie merken op dat in het wetsvoorstel het bereiken van
de doelen van het hulpverleningsplan een zelfstandige grond kan zijn voor het treffen
van een maatregel. Daarmee zou deze vrijheidsbeperking primair een positief doel dienen.
Deze grond verschilt wezenlijk van het treffen van maatregelen om negatieve gevolgen
te voorkomen, zoals schade aan de veiligheid van de jeugdige of gevaar voor anderen.
Zij vragen de regering hierop nader te reflecteren. In hoeverre is het wenselijk en
noodzakelijk om het bereiken van de hulpverleningsdoelen als zelfstandige grond voor
maatregelen te regelen? Ontstaat hiermee niet het risico dat maatregelen een oneigenlijk
drukmiddel kunnen worden dat in mindere mate te objectiveren valt?
Het gaat hierbij om de met de jeugdhulp beoogde doelen voor de ontwikkeling van de
jeugdige, die zijn opgenomen in het hulpverleningsplan van die jeugdige. Een jeugdige
wordt opgenomen omdat jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of
opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig
belemmeren, en omdat die opname en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen
dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
Samen met de jeugdige worden de doelen die gericht zijn op de verdere ontwikkeling
van de jeugdige in het hulpverleningsplan vastgelegd. Tevens wordt bij het opstellen
van dit plan nagedacht over welke situaties tijdens het verblijf kunnen ontstaan in
verband met de problematiek van de jeugdige. De ontwikkeling van de jeugdige kan op
sommige momenten door de jeugdige zelf worden gehinderd bijvoorbeeld vanwege diens
(gedrags)problematiek. Dan kan het soms noodzakelijk zijn maatregelen te treffen in
verband met de in het plan vastgelegde doelen. Bij het opstellen van het hulpverleningsplan
wordt dan ook gesproken over de vrijheidsbeperkende maatregelen die kunnen worden
toegepast in dergelijke situaties. Zo kan gedacht worden aan het onderzoeken van de
kleding of het lichaam bij een vermoeden van aanwezigheid van gedragsbeïnvloedende
middelen bij een jeugdige die kampt met verslavingsproblematiek of aan het verplichten
van de jeugdige om deel te nemen aan een jeugdhulpverleningsprogramma. Naar aanleiding
van deze vraag en vergelijkbare vragen van de leden van de D66-fractie en de GroenLinks-fractie
heb ik met de nota van wijziging een verduidelijking aangebracht ten aanzien van de
doelen waarop vrijheidsbeperkende maatregelen gericht mogen zijn.
54. De wijze waarop de in te zetten maatregelen geregeld zijn, komt de leden van de
SGP-fractie onnodig gekunsteld voor. Het wetsvoorstel bepaalt dat in beginsel alleen
maatregelen mogen worden ingezet waarmee de jongere zelf heeft ingestemd, maar dat
daarvan in noodsituaties mag worden afgeweken. Vervolgens dient na een noodsituatie
alsnog de maatregel aan het plan toegevoegd te worden. Waarom is het noodzakelijk
dit zo te regelen? Biedt het niet veel meer duidelijkheid als de jongere bij binnenkomst
weet dat een bepaald maatregelenpakket toegepast kan worden omdat dit inherent is
aan deze vorm van hulp, waarbij in de praktijk vooral ingezet moet worden op het zoveel
mogelijk voorkomen van maatregelen in samenwerking met de jongere? Deze leden wijzen
erop dat het aantal maatregelen wettelijk wordt beperkt en dat strenge vereisten gaan
gelden voor toepassing van de maatregelen (zie ook artikel 6.3.1.3 Jeugdwet). Ontstaat
bovendien door de gekozen systematiek niet het risico van een ongewenste oprekking
van het begrip noodsituatie?
De doelen van dit wetsvoorstel zijn het versterken van de rechtspositie van jeugdigen
in gesloten accommodaties en het zoveel mogelijk beperken van vrijheidsbeperking.
Het is dan ook juist niet de bedoeling dat alle toegestane vrijheidsbeperkende maatregelen
bij iedere opgenomen jeugdige worden toegepast. Daarom mogen vrijheidsbeperkende maatregelen
in beginsel alleen worden toegepast als deze zijn opgenomen in het hulpverleningsplan.
De jeugdhulpverantwoordelijke stelt samen met de jeugdige het hulpverleningsplan op.
Hierbij moet, op grond van het voorgestelde vijfde lid van artikel 6.2.9, zoveel als
mogelijk rekening worden gehouden met de wensen en voorkeuren van de jeugdige. Hoewel
instemming van de jeugdige niet is vereist zorgt dit ervoor dat rekening wordt gehouden
met de visie van de jeugdige.
Noodsituaties zijn situaties waarin dringend maatregelen nodig zijn om de schade voor
de jeugdige of zijn omgeving te beperken, bijvoorbeeld wanneer een jeugdige suïcidaal
of zeer agressief is. Met het toestaan van de toepassing van maatregelen in noodsituaties
zonder dat die maatregel in het hulpverleningsplan van een jeugdige is opgenomen,
wordt voorkomen dat jeugdhulpverantwoordelijken niet kunnen ingrijpen wanneer de jeugdige
zichzelf of zijn omgeving schade dreigt toe te brengen. Ook in geval van een noodsituatie
geldt het nee, tenzij-beginsel bij iedere vrijheidsbeperkende maatregel alsmede de
beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Anders dan de leden van de SGP-fractie lijken te veronderstellen, wordt de in de noodsituatie
getroffen maatregel zeker niet altijd opgenomen in het hulpverleningsplan. Dat is
alleen het geval indien de jeugdhulpverantwoordelijke van oordeel is dat het noodzakelijk
is een maatregel die is toegepast bij een noodsituatie voort te zetten. In dat geval
moet worden overwogen de maatregel op te nemen in het hulpverleningsplan van de jeugdige
waarbij instemming nodig is van de gekwalificeerde gedragswetenschapper. Tevens wordt
de jeugdige de gelegenheid geboden diens visie, wensen en voorkeuren aan te geven
ten aanzien van de mogelijke opname van de betreffende maatregel in het hulpverleningsplan.
3.3.2 Toegestane vrijheidsbeperkende maatregelen in gesloten accommodaties
55. De leden van de D66-fractie zouden graag meer achtergrondinformatie willen ontvangen
over de situatie waarin een jongere op eigen verzoek in een afgezonderde kamer verblijft.
Tijdens een bijeenkomst met ervaringsdeskundigen hebben jongeren toegelicht in welke
situaties het juist fijn kan zijn om tot rust te kunnen komen in een andere ruimte
dan de eigen kamer. Een jeugdige kan zodanig van slag zijn dat er een risico bestaat
dat op de eigen kamer waardevolle spullen vernield worden door de jeugdige zelf. Tevens
kan een afzonderingsruimte als rustgevend worden ervaren wanneer er in de eigen kamer
te veel prikkels zijn. Het voornemen is om in het Besluit Jeugdwet nadere regels over
deze ruimte te stellen, zoals regels over daglichttoetreding en verlichting en dat
de jeugdige de ventilatie en temperatuur zelf moet kunnen regelen. Tevens is het voornemen
om regels op te nemen over de monitoring van de toestand van de jeugdige, over dat
de jeugdige op elk moment contact moet kunnen hebben met een jeugdhulpverlener en
dat een sanitaire gelegenheid toegankelijk moet zijn zonder tussenkomst van een medewerker.
56. Tevens vragen de leden van de D66-fractie of een afzondering ook als vrijwillig
wordt aangemerkt als een jongere daartoe besluit nadat een hulpverlener dit al dan
niet heeft geadviseerd of daartoe heeft aangedrongen. Wat is precies het verschil
tussen een vrijwillige en een verplichte insluiting en is dat voldoende bekend bij
mensen die met deze herziene Jeugdwet te maken krijgen? Zouden sommige regels zoals
de maximale duur van de afzondering van drie dagen, ook niet van nut kunnen zijn in
sommige situaties waarbij sprake is van vrijwillige afzondering, in het belang van
de ontwikkeling van de jongere?
De jeugdhulpverlener bespreekt met een jeugdige wat in een bepaalde situatie de jeugdige
kan helpen. Daarbij zullen de verschillende opties ter sprake komen. Als de jeugdhulpverlener
de indruk heeft dat de betreffende jeugdige overprikkeld is of om andere reden tot
rust lijkt te moeten komen, kan de mogelijkheid van de afzonderingsruimte worden genoemd
(of eventueel geadviseerd). De jeugdige kan vervolgens kiezen of hij of zij van die
ruimte gebruik wil maken. Alleen wanneer de jeugdige, uit eigen initiatief of omdat
de jeugdige die door de jeugdhulpverlener genoemde optie inderdaad een goed idee lijkt,
zelf verzoekt om afzondering is er sprake van vrijwilligheid. Bovendien kan de jeugdige
in het geval van een vrijwillige afzondering de ruimte altijd verlaten zodra hij of
zij dat wenst. De duur van een vrijwillige afzondering staat niet van tevoren vast;
per situatie en per jeugdige zal besproken worden wat in het belang van de jeugdige
is. De intentie van de vrijwillige afzondering is het tegemoetkomen aan de wens van
de jeugdigen. Een jeugdhulpverlener zal in contact blijven met de jeugdige om te monitoren
of het goed gaat met de jeugdige en of de afzondering niet langdurig wordt. Om te
voorkomen dat iemand langdurig in de ruimte blijft, hetgeen voor de meeste jeugdige
minder goed is voor hun ontwikkeling, blijven de jeugdhulpverleners in gesprek met
de jeugdige over wat er gedaan kan worden aan het probleem of de situatie waardoor
hij of zij de behoefte had naar de afzonderingsruimte te gaan. Vervolgens kan er gewerkt
worden aan het oplossen van die oorzaak.
Er is geen aanleiding te veronderstellen dat medewerkers in een gesloten accommodatie
niet voldoende op de hoogte zijn van het verschil tussen een verplichte insluiting
en de situatie waarin jeugdigen zelf kiezen voor een afzondering. Wel heb ik naar
aanleiding van het signalement van de IGJ en het AKJ over het toepassen van vrijheidsbeperkende
maatregelen in de open residentiële jeugdhulp18 besloten om in samenwerking met branchepartijen te zorgen voor passende voorlichting
over het toepassen van vrijheidsbeperkende maatregelen.19
57. De leden van de PVV-fractie verbazen zich erover dat het besluit om een geneeskundige
behandeling onder dwang uit te voeren, genomen kan worden door iemand die geen arts
is. Zij ontvangen hierover graag een toelichting.
Het verplicht ondergaan van geneeskundige behandelingen, zoals het toedienen van medicijnen,
is opgenomen in de limitatieve opsomming van vrijheidsbeperkende maatregelen. Op grond
van artikel 6.3.2 van de huidige Jeugdwet kunnen eveneens verplichte geneeskundige
behandelingen plaatsvinden. In onderhavig wetsvoorstel is opgenomen dat de behandeling
moet worden verricht door een arts of, in diens opdracht, door een verpleegkundige.
Er moet daarbij zijn voldaan aan de in het wetsvoorstel opgenomen en beschreven voorwaarden.
Daarnaast is met bijgevoegde nota van wijziging aan het wetsvoorstel toegevoegd dat
de jeugdhulpverantwoordelijke moet overleggen met een arts indien wordt overwogen
in het hulpverleningsplan geneeskundige behandelingen als vorm van vrijheidsbeperkende
maatregel op te nemen en dat de arts moet instemmen met het daadwerkelijk opnemen
van die geneeskundige behandelingen in het hulpverleningsplan.
58. De leden van de PVV-fractie vinden het voorts belangrijk dat jongeren contact
kunnen behouden met belangrijke personen in hun leven, zoals broertjes en zusjes en
opa en oma’s. Hoe wordt dit geborgd?
Jeugdhulpaanbieders hebben in de huisregels opgenomen op welke tijden bezoekers op
bezoek kunnen komen bij de jeugdigen die zijn opgenomen. Op die tijden kunnen personen
die belangrijk zijn voor de jeugdige, zoals broers of zussen, eveneens op bezoek komen.
Met bijgevoegde nota van wijziging wordt aan het wetsvoorstel toegevoegd dat, indien
familieleden vanwege dringende verplichtingen of belemmeringen niet in staat zijn
de jeugdige op de in de huisregels vastgestelde tijden en plaatsen te bezoeken, de
jeugdhulpaanbieder hen buiten deze tijden daartoe in de gelegenheid moet stellen.
59. Verder vragen de leden van de PVV-fractie welke minimumeisen worden gesteld aan
de eigen kamer. Kan de jongere zijn eigen kamer inrichten?
De jeugdige kan zijn eigen kamer inrichten binnen de grenzen van wat mogelijk is.
Dit verschilt per locatie. In het Besluit Jeugdwet is geregeld dat een accommodatie
voor gesloten jeugdhulp geschikt moet zijn voor jeugdigen om daar te kunnen verblijven
in een veilige, beschermde omgeving, die voldoende privacy biedt. Het Kwaliteitskader
JeugdzorgPlus 2.0 bevat de bepaling dat de instellingen ervoor moeten zorgen dat de
leefomgeving van de jeugdigen kindvriendelijk, schoon, passend en veilig is. Wat betreft
bouwkundige voorschriften is het Bouwbesluit 2012 van toepassing op de gebouwen van
de instellingen.
60. De leden van de PVV-fractie vragen hoe de invulling van tijd, zijnde niet gemeenschappelijke
activiteiten, eruitziet. Hoeveel uur moet de jongere op de eigen kamer verblijven?
Soms worden jongeren naar hun kamer gestuurd zonder dat deze op slot gaat, hoe lang
mag dit maximaal duren?
De tijdbesteding voor een jeugdige bestaat uit onderwijs, behandeling, sport, vrijetijdsbesteding
en groepsactiviteiten. Voor een jeugdige die meer dan drie weken in de gesloten accommodatie
zal verblijven, wordt een hulpverleningsplan opgesteld. In dat plan wordt onder andere
opgenomen welke invulling van de vrije tijd de jeugdige wenst. Zo hebben instellingen
overdag een moment waarop de jongeren zelf uit activiteiten (bijvoorbeeld sporten,
muziek luisteren, koken, spelletje doen) kunnen kiezen. De jeugdige kan binnen de
regels en afspraken die met hem of haar zijn gemaakt zelf bepalen op welke wijze hij
of zijn de vrije tijd besteedt. Het aantal uur dat een jeugdige op zijn kamer moet
blijven is niet vooraf vastgesteld, tenzij het onderdeel is van diens persoonlijke
hulpverleningsplan. In het wetsvoorstel is als mogelijke vrijheidsbeperkende maatregel
opgenomen dat een jeugdige enige tijd in zijn kamer moet blijven zonder dat de kamer
is afgesloten. Daarbij moet voldaan worden aan alle aan de vrijheidsbeperkende maatregelen
gestelde voorwaarden. Ook moet de jeugdige dan vooraf worden uitgelegd hoe lang deze
op zijn of haar kamer moet blijven. De duur is niet vastgelegd in het wetsvoorstel
aangezien dit zo kort mogelijk moet zijn, maar wel van geval tot geval door de jeugdhulpverantwoordelijke
beoordeeld moet kunnen worden.
61. Tenslotte vragen de leden van de PVV-factie of de regering kan aangeven of een
jongere die een vrijheidsbeperkende maatregel heeft opgelegd gekregen nog onderwijs
kan en mag volgen.
Bij de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen blijft het recht op onderwijs
bestaan. Het onderhavig wetsvoorstel bepaalt dat jeugdhulpaanbieders ervoor moeten
zorgen dat een jeugdige kan deelnemen aan onderwijs dat aansluit bij diens leerbehoefte
of andere activiteiten in het kader van pedagogische vorming, alsmede aan gemeenschappelijke
activiteiten gedurende ten minste zes uur per dag. Bij andere activiteiten in het
kader van pedagogische vorming kan worden gedacht aan cursussen, stages en arbeidstoeleidingsprojecten.
Een jeugdige moet in staat worden gesteld onderwijs te blijven volgen, ook als voor
enige tijd een vrijheidsbeperkende maatregel wordt toegepast. Indien nodig kan eventueel
een (tijdelijk) individueel onderwijsprogramma worden aangeboden. Alleen in het geval
van een noodsituatie waarbij het noodzakelijk is dat een jeugdige voor enige tijd
in een afzonderingsruimte blijft, kan het voorkomen dat een jeugdige een dag onderwijs
mist.
62. De leden van de CDA-fractie lezen dat nadere regels over de toepassing van de
maatregelen moeten worden vastgesteld bij AMvB. Uit de toelichting blijkt slechts
dat hierbij gedacht kan worden aan extra bescherming biedende nadere regels ten aanzien
van vastpakken en vasthouden en insluiten. Kan de regering een uitgebreidere toelichting
geven over het effect van deze nadere regelgeving en hoe de verdere uitwerking van
de genoemde regels zal worden vormgegeven? De leden van de CDA-fractie verzoeken de
regering om nadere concretisering op dit punt.
Er zullen nadere regels worden gesteld over toezicht, zoals op welke plaatsen cameratoezicht
toegestaan is en over de bewaartermijn van camerabeelden. Zo zal cameratoezicht op
de kamer van de jeugdige niet worden toegestaan tenzij er gegronde zorg is dat de
jeugdige zich in de eigen kamer iets zal aandoen. Met betrekking tot vastpakken en
vasthouden zal worden vereist dat dit op een verantwoorde wijze gebeurt, niet langer
dan noodzakelijk en proportioneel. Verder zullen nadere regels worden gesteld over
de wijze waarop afzonderingsruimten worden ingericht, zoals regels over daglichttoetreding
en verlichting en dat de jeugdige de ventilatie en temperatuur zelf moet kunnen regelen
en zonder tussenkomst van een medewerker gebruik moet kunnen maken van een sanitaire
gelegenheid. Tevens ben ik voornemens regels te stellen over de wijze waarop contact
wordt gehouden met een jeugdige indien die zich in die ruimte bevindt en over de monitoring
van de toestand van de jeugdige tijdens een insluiting. Tevens worden nadere regels
opgenomen over de wijze waarop controle van kamers en controle van urine moet plaatsvinden
en de wijze waarop contact met personen van buiten de accommodatie beperkt mag worden.
63. De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat in dit voorstel de mogelijkheid tot
gedwongen afzondering wordt beperkt tot noodsituaties en dat jeugdigen onder de 12
jaar niet mogen worden ingesloten. Waarom is als doelstelling van dit wetsvoorstel
niet aangesloten bij het streven van de gesloten jeugdhulpaanbieders van nul insluitingen?
Waarom is dit doel nog niet gehaald en hebben er in een half jaar tijd toch 400 afzonderingen
plaatsgevonden? Wat kan dit wetsvoorstel hieraan bijdragen?
Het uitgangspunt van het wetsvoorstel is het «nee, tenzij-beginsel». Dat geldt ook
voor de mogelijkheid van insluiting. Daarmee breng ik ook tot uiting dat mijn inzet
is dat het aantal insluitingen naar nul gaat. Mede na overleg met de aanbieders heb
ik ervoor gekozen geen verbod op insluiten in het wetsvoorstel op te nemen; ook om
te voorkomen dat als gevolg daarvan andere vrijheidsbeperkende maatregelen zoals vastpakken
en vasthouden langduriger en vaker ingezet gaan worden. Bovendien zou een verbod ook
afwijkend zijn ten opzichte van de Wvggz en de Wzd. Wel wordt, zoals in de vraagstelling
staat opgenomen, voorgesteld het gebruik ervan te beperken tot noodsituaties bij jeugdigen
van twaalf jaar en ouder
In het kader van het project «Ik laat je niet alleen» hebben de aanbieders van gesloten
jeugdhulp de afgelopen jaren het aantal gedwongen afzonderingen geregistreerd.20 Daaruit bleek dat het aantal afzonderingen gedaald is van 391 in 2019 naar 301 in
2021. Uit de rapportages over de voortgang van het project bleek dat de belangrijkste
aanleidingen voor een gedwongen afzondering in een separeerruimte agressie en zelfbeschadiging
zijn.
64. De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat er risico’s kleven aan een verbod
op insluiten, zoals voor langere tijd vastpakken en een waterbedeffect van overplaatsingen.
Dit klinkt alsof het enkel mogelijk is van een schadelijke maatregel (insluiten) naar
andere schadelijke maatregelen (vastpakken) en overplaatsen te gaan. Zijn er geen
minder schadelijke maatregelen te bedenken die in plaats van insluiting kunnen worden
ingezet?
In de wet is opgenomen dat een vrijheidsbeperkende maatregel slechts kan worden toegepast
indien er voor de jeugdige, gelet op het beoogde doel, geen minder bezwarende alternatieven
zijn. Tevens moet de maatregel evenredig zijn en naar verwachting effectief zijn.
Daarmee wordt wettelijk voorgeschreven dat de minder bezwarende alternatieven, of
minder bezwarende maatregelen, eerst afgewogen of toegepast moeten zijn. Pas als dat
niet toereikend is, komt een vrijheidsbeperkende maatregel aan de orde. Dat betekent
dat op het moment dat een insluiting aan de orde kan zijn, de minder bezwarende alternatieven
al zijn overwogen en toegepast. Als in die situatie insluiting geen mogelijkheid is,
dan zou dat ertoe kunnen leiden dat de jeugdige verplaatst moet worden naar bijvoorbeeld
een ggz-instelling waar insluiten wel is toegestaan. Ook is denkbaar dat een jeugdige
dan langere tijd vastgehouden gaat worden omdat er vrees is dat diegene zichzelf iets
zal aandoen.
65. De leden van de GroenLinks-fractie lezen voorts dat in het wetsvoorstel als maatregel
is opgenomen de verplichting tijdelijk in de eigen kamer of in een afzonderlijke verblijfsruimte
te verblijven zonder dat de kamer of die ruimte afgesloten is. Hoe lang kan deze verplichting
maximaal duren, zo vragen deze leden.
Voor het toepassen van deze maatregel moet aan alle voorwaarden voor het toepassen
van een vrijheidsbeperkende maatregel worden voldaan. Ook moet de jeugdige vooraf
worden uitgelegd hoe lang deze op zijn of haar kamer moet blijven. De duur is niet
vastgelegd in het wetsvoorstel aangezien dit zo kort mogelijk moet zijn, maar wel
van geval tot geval door de jeugdhulpverantwoordelijke beoordeeld moet kunnen worden.
66. Het hebben van een eigen kamer is voor de jeugdigen belangrijk. Het valt de leden
van de GroenLinks-fractie op dat er geen minimumeisen gesteld zijn aan deze eigen
kamer (zoals afmeting, eigen douche en toilet, vriendelijke uitstraling, het mogen
bezitten van eigen spullen, het mogen inrichten van de kamer eigen tv, et cetera)
en in het verlengde hiervan ook niet aan de leefgroep en de buitenruimte (artikel
27 VN-Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK)). Welke minimumeisen kunnen gesteld
worden aan de eigen kamer, de leefgroep en de buitenruimte? Is overwogen minimumeisen
in de wet of andere regelgeving vast te leggen voor de eigen kamer, de leefgroep en
de buitenruimte? Hoe wordt ervoor gezorgd dat de eigen kamer ook daadwerkelijk een
plek is waar de jeugdige zich fijn en veilig voelt? Hoe wordt aangesloten bij de ambitie
van de regering om kinderen «zo thuis mogelijk» op te laten groeien?
Het wetsvoorstel regelt dat een jeugdige in de gesloten jeugdhulp altijd over een
eigen kamer beschikt. Op grond van het huidige Besluit Jeugdwet moet een accommodatie
voor gesloten jeugdhulp geschikt zijn voor jeugdigen om daar te kunnen verblijven
in een veilige, beschermde omgeving, die voldoende privacy biedt.
De jeugdige kan zijn eigen kamer inrichten binnen de grenzen van wat mogelijk is.
Dit verschilt per locatie. Het Kwaliteitskader JeugdzorgPlus 2.0 bevat de bepaling
dat de instellingen ervoor zorgen dat de leefomgeving van de jeugdigen kindvriendelijk,
schoon, passend en veilig is.
3.4 Klachtrecht en vertrouwenspersoon
67. De leden van de D66-fractie vragen waarom ervoor gekozen is om een verplichting
in de wet op te nemen om jongeren erop te wijzen dat zij gebruik kunnen maken van
een vertrouwenspersoon en er niet voor gekozen is om in de regel een vertrouwenspersoon
voor te schrijven in het geval van vrijheidsbeperkende maatregelen in de gesloten
jeugdhulp.
De vrijheidsbeperkende maatregelen die bij een jeugdige toegepast kunnen worden, moeten
in het hulpverleningsplan staan. De jeugdige kan dit met een vertrouwenspersoon bespreken.
Met de vertrouwenspersonen van de Stichting Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg (AKJ)
is afgesproken dat de basisfrequentie voor het bezoek aan de gesloten accommodaties
wekelijks is. De vertrouwenspersonen zoeken de jeugdigen op en zorgen dat ze in de
huiskamer of apart goed benaderbaar en bereikbaar zijn voor de jeugdigen. Daarnaast
is het van belang dat de jeugdhulpaanbieder de mogelijkheden van de vertrouwenspersoon
actief aanbiedt, zodat de jeugdigen daar goed mee bekend zijn.
Omdat ik juist de jeugdigen zelf willen laten kiezen of zij gebruik willen maken van
advies en bijstand van een vertrouwenspersoon is niet opgenomen dat jeugdigen gebruik
moeten maken van een vertrouwenspersoon. Een verplichte adviseur kan namelijk het
effect hebben dat de jeugdige dat ervaart als een opgedrongen persoon met wie hij
verplicht in gesprek moet.
68. De leden van de D66-fractie vragen of de regering ook kan ingaan op de uitgebreide
taak van deze vertrouwenspersoon om tekortkomingen in de structuur en uitvoering van
de zorg te signaleren en aan de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) te melden.
Is het in dat licht niet noodzakelijk dat er altijd een vertrouwenspersoon aanwezig
is bij een instelling waar vrijheidsbeperkende maatregelen genomen worden, ook indien
alle jongeren er niet voor gekozen hebben?
De taak van een vertrouwenspersoon om tekortkomingen in de structuur en uitvoering
van de zorg en de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen (par. 6.3) te melden
aan de IGJ is nieuw ten opzichte van de huidige wet. Met deze taakuitbreiding heeft
op dit punt een harmonisatie met de Wvggz en de Wzd plaatsgevonden. Het verschaft
de vertrouwenspersoon een wettelijke basis om tekortkomingen die de vertrouwenspersoon
constateert tijdens de bezoeken te melden bij de IGJ. De basisfrequentie van een wekelijks
bezoek en daarop aanvullend bezoek op verzoek van de jeugdige betekent dat de vertrouwenspersoon
zodanig frequent in de accommodatie aanwezig is dat deze zeker in staat zal zijn om
eventuele tekortkomingen te signaleren.
69. Tevens vragen de leden van de D66-fractie welk deel van de jongeren die onder
de Jeugdwet gaan vallen, op dit moment gebruik maken van de vertrouwenspersoon en
wat de verwachting is na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel.
De positie van de vertrouwenspersoon is al goed ingebed in de gesloten accommodaties.
De proactieve houding van de vertrouwenspersonen en het wekelijks bezoeken van de
groepen heeft daaraan bijgedragen. In het wetsvoorstel is opgenomen dat de jeugdhulpaanbieders
de jeugdigen actief moeten informeren over de mogelijkheden van advies en bijstand
door een vertrouwenspersoon. Daarmee wordt de positie van de vertrouwenspersoon nog
verder ondersteund. Op basis van de registratie van het AKJ blijkt dat in 2021 725
unieke jeugdigen één of meerdere kwesties over de gesloten jeugdhulp met een vertrouwenspersoon
besproken hebben. Deze jeugdigen zijn met informatie, advies en ondersteuning geholpen
bij hun vragen, problemen of klachten over de gesloten jeugdhulp.
Hoeveel dit er zullen worden na de wetswijziging is lastig in te schatten. De verwachting
is dat dit zal groeien omdat het AKJ jeugdigen kan ondersteunen bij het opstellen,
wijzigen en bijstellen van hun hulpverleningsplan en omdat de instelling de verplichting
krijgt om de ondersteuning van de vertrouwenspersoon onder de aandacht van de jeugdigen
te brengen.
70. De leden van de PVV-fractie vragen hoe de medezeggenschap van jongeren in de gesloten
setting geborgd is. Wordt de jongere over de medezeggenschapsregeling geïnformeerd?
In het wetsvoorstel is opgenomen dat de jeugdige bij binnenkomst zo spoedig mogelijk
mondeling en schriftelijk geïnformeerd moet worden over de in de gesloten accommodatie
geldende huisregels, de klachtenregeling, de mogelijkheden een vertrouwenspersoon
in te schakelen en de medezeggenschap. Dat de jeugdige geïnformeerd moet worden over
de medezeggenschap was abusievelijk weggevallen in het wetsvoorstel en is met de nota
van wijziging weer toegevoegd. Instellingen werken op dit moment met jongerenraden.
Jeugdigen kunnen zelf onderwerpen agenderen en worden betrokken in beleidstrajecten.
Jeugdigen worden ook steeds meer betrokken bij besluitvorming rond de gang van zaken
op de groepen om de autonomie van jongeren te versterken.
71. Tevens vragen de leden van de PVV-fractie waarom de termijn waarbinnen het hulpverleningsplan
wordt vastgesteld, gesteld is op zes weken in plaats van op drie weken. Op welke manier
wordt hierbij rekening gehouden met het belang van de jongere?
In het wetsvoorstel is opgenomen dat het hulpverleningsplan binnen zes weken wordt
vastgesteld. Om dit zorgvuldig te doen en de jeugdige de mogelijkheid en tijd te bieden
zich te laten bijstaan door een vertrouwenspersoon, familielid of naaste en zijn wensen
of voorkeuren te uiten, is een tijdspad gekozen waarbinnen dit redelijkerwijs mogelijk
is. Ook de jeugdhulpverantwoordelijke heeft tijd nodig om het plan te bespreken met
onder meer de jeugdige, ouders en een gekwalificeerde gedragswetenschapper indien
de jeugdhulpverantwoordelijke zelf geen gekwalificeerde gedragswetenschapper is. In
vergelijking met de huidige Jeugdwet is nadrukkelijk opgenomen dat zoveel als mogelijk
rekening moet worden gehouden met de voorkeuren en wensen van de jeugdige. Tevens
wordt voorgesteld de ouders meer te betrekken bij het opstellen van het hulpverleningsplan.
72. De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat jeugdhulpaanbieders verplicht zijn
om bij een beslissing tot toepassing van een vrijheidsbeperkende maatregel de jeugdige
erop te wijzen dat het mogelijk is om een klacht in te dienen. Hoe wordt gecontroleerd
dat dit ook echt elke keer wordt aangeboden? Hetzelfde geldt voor de verplichting
van jeugdhulpaanbieders om erop te wijzen dat een vertrouwenspersoon in de arm kan
worden genomen door jongeren. In hoeverre wordt dit al gedaan en is dit bij iedereen
bekend? Hoe wordt gecontroleerd of jeugdhulpaanbieders dit ook gaan doen?
In het wetsvoorstel is opgenomen dat jeugdigen bij binnenkomst gewezen moeten worden
op het bestaan van de vertrouwenspersoon. De vertrouwenspersonen bezoeken de gesloten
accommodaties wekelijks en maken met alle jeugdigen kennis. Ze hebben de taak jeugdigen
te informeren over hun werk, hoe ze te bereiken zijn en de klachtmogelijkheden. De
vertrouwenspersonen zullen tijdens de bezoeken en de gesprekken met de jeugdigen geconfronteerd
worden met eventuele onbekendheid of onwetendheid van de jeugdigen en kunnen hierover
met de jeugdhulpaanbieder in gesprek gaan omdat dit ook onder de signaleringsfunctie
valt.
73. De leden van de GroenLinks-fractie lezen voorts dat in het voorgestelde artikel
6.2.4, vierde lid Jeugdwet staat dat de jeugdige zo spoedig mogelijk na opname in
een gesloten accommodatie schriftelijk en mondeling wordt geïnformeerd in voor hem
duidelijke en toegankelijke bewoordingen over:
a. de in de gesloten accommodatie geldende huisregels;
b. de klachtenregeling; en
c. de mogelijkheden een vertrouwenspersoon in te schakelen.
In het oorspronkelijke conceptvoorstel stond ook nog dat de jeugdige tevens geïnformeerd
zou moeten worden over de medezeggenschapsregeling. Hoe is de medezeggenschap van
jeugdigen in de instellingen voor gesloten jeugdhulp geborgd? Waarom is uit het onderhavige
wetsvoorstel gehaald dat de jeugdige over de medezeggenschapsregeling wordt geïnformeerd?
Dit was per abuis weggevallen in het ingediende wetsvoorstel. Inmiddels is bij nota
van wijziging opgenomen dat de jeugdige bij binnenkomst zo spoedig mogelijk mondeling
en schriftelijk geïnformeerd moet worden over de medezeggenschap.
74. De leden van de GroenLinks-fractie merken tevens op dat in het oorspronkelijke
conceptvoorstel in artikel 7.3 stond dat de directeur regelmatig overlegt met de jeugdigen
over zaken die rechtstreeks hun verblijf raken. Dit komt in het onderhavige wetsvoorstel
niet meer terug. Waarom niet? Hoe wordt geborgd dat de directeur en een vertegenwoordiging
van jeugdigen een minimaal aantal keren per jaar overleggen over zaken die rechtstreeks
hun verblijf raken?
Deze bepaling was in de consultatieversie opgenomen omdat dat wetsvoorstel ook betrekking
had op de rechtspositie van jeugdigen in justitiële jeugdinrichtingen. Het ingediende
wetsvoorstel heeft uitsluitend betrekking op de instellingen voor gesloten jeugdhulp.
Ingeval van de Jeugdwet is de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen 2018 van
toepassing. Daarin zijn dergelijke bepalingen al opgenomen en daarom is deze bepaling
niet meer noodzakelijk.
3.5 De voorwaardelijke machtiging
75. De leden van de D66-fractie lezen dat de voorwaardelijke machtiging kan worden
getypeerd als een «stok achter de deur», waarbij de jeugdige zelf accepteert dat de
vrijheidsbeperkende maatregelen volgen uit het niet nakomen van voorwaarden waar de
jeugdige zelf mee heeft ingestemd. In hoeverre is hier altijd sprake van volledige
instemming van de jeugdige in kwestie? Kan het bijvoorbeeld ook voorkomen dat zulke
regels als voorwaarde worden gesteld om zorg te ontvangen bij een bepaalde instelling?
Heeft de jongere in kwestie dan altijd alternatieven als hij niet akkoord wenst te
gaan met de voorwaardelijke vrijheidsbeperkende maatregelen?
Een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp wordt verleend door de kinderrechter.
Dat doet de kinderechter alleen als de jeugdige de jeugdhulp aanvaardt die is opgenomen
in diens hulpverleningsplan en zich bereid heeft verklaard de voorwaarden na te leven
of redelijkerwijs is aan te nemen dat de voorwaarden zullen worden nageleefd. Die
voorwaarden moeten eveneens zijn opgenomen in het hulpverleningsplan. Bij het opstellen
van het hulpverleningsplan kan de jeugdige wensen en voorkeuren aandragen.
In het hulpverleningsplan kan een beperkt aantal vrijheidsbeperkende maatregelen worden
opgenomen. Dat zijn onderzoek aan het lichaam of kleding op aanwezigheid van gevaarlijke
voorwerpen, onderzoek van urine op aanwezigheid van gedragsbeïnvloedende middelen
of elektronisch toezicht. Dit zijn maatregelen waarmee gecontroleerd kan worden of
een jeugdige zich inderdaad aan voorwaarden houdt, indien dat noodzakelijk en evenredig
is en niet op andere wijze kan worden gecontroleerd. Met de nota van wijziging heb
ik voorgesteld daaraan het beperken van de bewegingsvrijheid als mogelijke maatregel
toe te voegen. In recente gesprekken met jeugdhulpaanbieders is naar voren gekomen
dat, indien het een jeugdige betreft die in een open accommodatie verblijft, de voorwaarde
dat een jeugdige niet zelfstandig het gebouw van de jeugdhulpaanbieder mag verlaten,
al voldoende is om ervoor te zorgen dat een jeugdige niet hoeft te worden overgeplaatst
naar een gesloten accommodatie. Uit het niet nakomen van de voorwaarden volgt niet
dat vrijheidsbeperkende maatregelen worden toegepast. Wel is het zo dat indien de
jeugdige de voorwaarden structureel niet naleeft, de jeugdhulpaanbieder kan besluiten
de jeugdige alsnog op te nemen in een gesloten accommodatie. Daarmee wordt de voorwaardelijke
machtiging omgezet in een machtiging.
76. De leden van de D66-fractie vragen vervolgens in hoeverre er in de regels rondom
de voorwaardelijke machtiging ook een rol is weggelegd voor een externe of onafhankelijke
deskundige die controleert in hoeverre aan de voorwaarden is voldaan. Gelden dat soort
voorwaarden (vergelijkbaar aan de Wzd) en zo nee, waarom is daar niet voor gekozen?
Hier gelden voorwaarden die vergelijkbaar zijn met voorwaarden die in de Wzd zijn
opgenomen. Ingeval van een voorwaardelijke machtiging op grond van de Wzd neemt een
zorgverantwoordelijke de cliënt op in een instelling indien de cliënt zich niet houdt
aan gestelde voorwaarden. In dat geval moet voorafgaand aan de opname advies over
de voorgenomen opname worden gevraagd aan een onafhankelijke deskundige.
Ingeval van de voorwaardelijke machtiging op grond van de Jeugdwet beoordeelt een
jeugdhulpaanbieder of opname noodzakelijk is. Die betrekt daarbij het advies van een
onafhankelijke gedragswetenschapper. Het hulpverleningsplan van de jeugdige moet vermelden
welke medewerker van de jeugdhulpaanbieder bevoegd is tot het nemen van het besluit
dat de jeugdige opgenomen wordt omdat hij zich niet houdt aan de vooraf overeengekomen
voorwaarden of dat de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat
de jeugdige zich aan de jeugdhulp die hij nodig heeft onttrekt of daaraan door anderen
wordt onttrokken. Dat hulpverleningsplan moet tijdens de zitting – en dus voorafgaand
aan de eventuele plaatsing- worden overgelegd aan de rechter.
77. De leden van de D66-fractie lezen dat er geen tussenkomst van de rechter is bij
schorsing en het intrekken van de schorsing. Toch gaat het dan om maatregelen die
gebruikelijk wel bij de rechter worden getoetst. Wie worden er op de hoogte gebracht
in het geval van een dergelijke schorsing en in hoeverre is het mogelijk of wenselijk
dat op aanvraag een rechter alsnog toetst of (het intrekken van) een schorsing gerechtvaardigd
is?
De jeugdhulpaanbieder doet aan de raad voor de kinderbescherming en aan het college
van burgemeester en wethouders mededeling van een besluit tot schorsing van een machtiging.
De tenuitvoerlegging van de machtiging kan door de jeugdhulpaanbieder worden geschorst,
indien het naar zijn oordeel niet langer nodig is te voorkomen dat de jeugdige zich
aan de jeugdhulp die hij nodig heeft onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
Schorsing vindt niet plaats dan nadat een gekwalificeerde gedragswetenschapper daarmee
heeft ingestemd. De machtiging blijft wel «boven de markt hangen». Dit betekent dat
de tenuitvoerlegging – eventueel tijdelijk – kan worden hervat als de jeugdige een
terugval heeft. Als criterium voor hervatting geldt vanzelfsprekend dat de tenuitvoerlegging
nodig moet zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan de jeugdhulp die hij nodig
heeft, onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken. Als de jeugdige of diens
wettelijk vertegenwoordiger het niet eens is met het intrekken van een schorsing,
kan – net als wanneer bij een voorwaardelijke machtiging wordt besloten de jeugdige
op te nemen- daarover een beslissing van de kinderrechter worden gevraagd. De rechter
kan de intrekking van de schorsing geheel of gedeeltelijk vervallen verklaren.
4. Verhouding tot andere wet- en regelgeving
78. De leden van de PVV-fractie vragen of de regering een overzicht kan verstrekken
van alle wijzigingen waarbij sprake is van een verzwaring en/of verslechtering ten
opzichte van de huidige Jeugdwet en hierbij aangegeven kan worden op welke manier
rekening gehouden is met het belang van het kind.
Ik hecht eraan te benadrukken dat het wetsvoorstel de rechtspositie van jeugdigen
versterkt en jeugdigen een betere rechtsbescherming biedt dan thans op grond van de
huidige Jeugdwet het geval is. Daarbij zijn onderdelen gedetailleerder beschreven
dan in hoofdstuk 6 van de huidige Jeugdwet. Dat is ook gebeurd op advies van ZonMw.
Het wetsvoorstel ondersteunt de rechten van jeugdigen. Zo is expliciet opgenomen dat
bij het opstellen van het hulpverleningsplan zoveel mogelijk rekening gehouden moet
worden met de wensen en voorkeuren van de jeugdige en dat de jeugdigen een eigen kamer
hebben. Dit zijn zaken die nu niet zijn opgenomen in de Jeugdwet. Daarnaast bevat
het wetsvoorstel strengere voorschriften voor het toepassen van vrijheidsbeperkende
maatregelen. Dat betreft vrijheidsbeperkende maatregelen die ook nu worden toegepast.
Er zijn twee maatregelen in het wetsvoorstel opgenomen die niet zijn opgenomen in
het huidige hoofdstuk 6 van de Jeugdwet. Dit zijn de maatregel dat toezicht kan worden
uitgeoefend op een jeugdige en de maatregel dat een jeugdige verplicht kan worden
tijdelijk in de eigen kamer te verblijven. Dit lijkt wellicht een verzwaring voor
jeugdigen omdat het om nieuwe maatregelen lijkt te gaan. Het zijn echter maatregelen
waarvan in de praktijk is gebleken dat zij soms noodzakelijk zijn en dat met die maatregelen
noodsituaties kunnen worden voorkomen. Door toezicht uit te oefenen kan bijvoorbeeld
snel worden opgemerkt dat een jeugdige zichzelf iets dreigt aan te doen. Het tijdelijk
in de eigen kamer verblijven kan in bepaalde gevallen ervoor zorgen dat een jeugdige
tot rust komt. Tegen deze achtergrond is voorgesteld deze maatregelen wettelijk te
verankeren. Verder bevat het wetsvoorstel de bepaling dat uitsluitend de in hoofdstuk
6 van de Jeugdwet opgenomen vrijheidsbeperkende maatregelen mogen worden toegepast.
De voorwaarden voor het mogen toepassen van deze maatregelen worden ten opzichte van
de huidige Jeugdwet verzwaard, zodat die maatregelen daadwerkelijk zo beperkt mogelijk
worden toegepast. Tevens wordt hiermee de rechtspositie en de rechtszekerheid van
de jeugdige versterkt.
79. Het lid van de BBB-fractie wil hier in zijn algemeenheid opmerken dat er weinig
harmonisatie is met andere wetgeving en verzoekt de regering om hier meer aandacht
aan te besteden.
Bij het vormgeven van het onderhavige wetsvoorstel is aansluiting gezocht bij de Wvggz
en de Wzd. Evenals in de Wvggz en de Wzd is het nee, tenzij-beginsel opgenomen. Ook
de vormen van gedwongen zorg of jeugdhulp die zijn toegestaan, komen overeen. Er is
wel een verschil in gebruik van bepaalde termen tussen de Jeugdwet en de Wvggz. Zo
is het begrip jeugdhulp een kernbegrip in de Jeugdwet, terwijl in de Wvggz de term
zorg wordt gehanteerd.
4.1 Verhouding tot de Wvggz, de Wzd en de Bjj
80. De leden van de VVD-fractie zouden graag een gedetailleerd overzicht ontvangen
waarin is aangegeven hoe de verschillende onderwerpen die in het onderhavige wetsvoorstel
worden geregeld, in de Wvggz en de Wzd worden geregeld, daar de rechtspositie van
jeugdigen op basis van deze wetswijziging minder goed lijkt gewaarborgd dan in de
huidige Bjj. Welke verschillen zullen er in de praktijk ontstaan inzake de rechtspositie
van jongeren nadat onderhavig wetsvoorstel in werking is getreden?
Rechtsbescherming en het versterken van de rechtspositie staat in het wetsvoorstel
voorop, net als in de Wvggz en de Wzd. Met het wetsvoorstel is voor veel onderdelen
aangesloten bij de Wvggz en de Wzd, maar de rechtspositie van de jeugdige op basis
van het wetsvoorstel is niet geheel hetzelfde geregeld als in de Wvggz of de Wzd omdat
de betrokken doelgroep anders is. Bij de vormgeving is namelijk rekening gehouden
met de wijze waarop jeugdhulp wordt verleend en de specifieke problematiek van de
betroken jeugdigen. Ten aanzien van een aantal andere onderdelen is aangesloten bij
de al bestaande werkwijzen op grond van de Jeugdwet. Een voorbeeld is de terminologie.
Dwang wordt in de Wvggz aangeduid met de term verplichte zorg en in de Wzd met onvrijwillige
zorg. In onderhavig wetsvoorstel wordt de term vrijheidsbeperkende maatregelen gebruikt.
Dat is de term die op dit moment wordt gebruikt in hoofdstuk 6 van de Jeugdwet. De
vormen van dwang die mogen worden toegepast op basis van dit wetsvoorstel zijn in
principe dezelfde als in de Wvggz en Wzd.
Een ander verschil tussen de Wvggz en Wzd enerzijds en het wetsvoorstel anderzijds,
is dat het wetsvoorstel niet de vorm van ambulante dwang kent. Echter, de Jeugdwet
bevat wel het instrument van de voorwaardelijke machtiging. Die voorwaardelijke machtiging
heeft in de praktijk veel gelijkenissen met de wijze waarop ambulante gedwongen zorg
op grond van de Wvggz of de Wzd wordt ingezet: wanneer betrokkene onder de Wvggz of
de Wzd bijvoorbeeld gedwongen medicatie in de thuissituatie kan ontvangen, kan daarmee
mogelijk een zwaardere vorm van dwang, zoals gedwongen opname, uitblijven. Als er
sprake is van een situatie waarin een jeugdige ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen
heeft en er daarbij sprake is van onttrekking aan de benodigde jeugdhulp, lijkt ambulante
jeugdhulp veelal niet meer mogelijk. Ondanks dat opname voor deze jeugdigen dan vaak
noodzakelijk is geworden, bevat de Jeugdwet de mogelijkheid van een voorwaardelijke
machtiging. Als de jeugdige zich houdt aan de voorwaarden hoeft geen opname plaats
te vinden. In het geval van een voorwaardelijke machtiging kunnen tevens dwangmaatregelen
worden toegepast, bijvoorbeeld urinecontroles als het gaat om een jeugdige met drugsproblematiek.
In het geval van verplichte geestelijke gezondheidszorg op grond van de Wvggz moeten
alle vormen van dwang die noodzakelijk zijn voor een betrokken persoon vooraf door
de rechter worden getoetst. De zorgverantwoordelijke beslist over de daadwerkelijke
toepassing. Voor personen die onder de reikwijdte van de Wzd vallen, wordt het verlenen
van dwang beslist aan de hand van het zogeheten stappenplan. De wijze waarop op grond
van de Jeugdwet wordt besloten tot dwang is in veel opzichten vergelijkbaar met de
Wzd. Net als bij de Wzd is een rechterlijke machtiging noodzakelijk voor een gedwongen
opname. Vervolgens worden de overige eventueel benodigde vormen van dwang, in de Jeugdwet
«vrijheidsbeperkende maatregelen» genoemd, opgenomen in het zorgplan. In het geval
van de Jeugdwet wordt daarvoor de term jeugdhulpverleningsplan gebruikt. De jeugdhulpverantwoordelijke
stelt het jeugdhulpverleningsplan op en moet daarbij altijd een andere deskundige,
de gekwalificeerde gedragswetenschapper, raadplegen. Verschil met de Wzd is hier dat
de jeugdhulpverantwoordelijke die deskundige niet hoeft te raadplegen indien de jeugdhulpverantwoordelijke
zelf een gekwalificeerde gedragswetenschapper is. Het aantal gekwalificeerde gedragswetenschappers
werkzaam in de gesloten jeugdhulp is beperkt en met de gekozen werkwijze wordt in
ieder geval bewerkstelligd dat altijd een deskundige met de juiste kwalificaties oordeelt
over de benodigde jeugdhulp en eventuele vrijheidsbeperkende maatregelen. Alleen een
deskundige, de gekwalificeerde gedragswetenschapper, mag beslissen over het opnemen
van vrijheidsbeperkende maatregelen in het hulpverleningsplan.
In de Wzd en de Wvggz is voorzien in een Wzd-functionaris respectievelijk een geneesheer-directeur.
Op het gebied van jeugdhulp worden de taken en de rol, die de Wzd-functionaris en
de geneesheer-directeur heeft, door de gekwalificeerde gedragswetenschapper en de
directeur van de jeugdhulpinstelling vervuld. In de Jeugdwet is de eindverantwoordelijkheid
voor jeugdhulp neergelegd bij de jeugdhulpaanbieder. In de jeugdhulpinstellingen worden
meerdere disciplines betrokken bij het nemen van kernbeslissingen. Hierdoor wordt
de juiste kennis betrokken en wordt voorkomen dat eenzijdig naar de problematiek wordt
gekeken. De gekwalificeerde gedragswetenschapper beslist wanneer vrijheidsbeperkende
maatregelen bij een specifieke jeugdige noodzakelijk zijn en draagt er zorg voor dat
die vrijheidsbeperkende maatregelen zo spoedig mogelijk worden afgebouwd.
In plaats van een crisismaatregel (Wvggz) of inbewaringstelling (Wzd) die de burgemeester
voor drie dagen kan opleggen, alsmede de machtiging tot voortzetting van deze twee
mogelijkheden voor drie respectievelijk zes weken om iemand met spoed gedwongen zorg
te kunnen verlenen, kent de Jeugdwet de spoedmachtiging. De spoedmachtiging op grond
van de Jeugdwet heeft een duur van ten hoogste vier weken. Een verschil tussen de
crisismaatregel enerzijds en de inbewaringstelling en spoedmachtiging anderzijds is
dat de laatste twee slechts zien op de opname en een crisismaatregel ook andere zorgvormen
kan behelzen. Het wetsvoorstel brengt geen wijzigingen aan in de typen machtigingen
die door de kinderrechter verleend kunnen worden in het kader van jeugdhulp.
Ten slotte hebben de op grond van de Wzd en de Wvggz ingestelde klachtencommissies
tevens de mogelijkheid een schadevergoeding toe te kennen. De op grond van de Jeugdwet
ingestelde klachtencommissie hebben die mogelijkheid niet. Indien die klachtencommissie
de klacht gegrond verklaart, kan de commissie wel bepalen dat enige tegemoetkoming,
die geldelijk van aard kan zijn, geboden is en deze tegemoetkoming vaststellen. Daarnaast
kan door middel van een rechterlijke procedure om een schadevergoeding bij de civiele
rechter verzocht worden.
81. De leden van de VVD-fractie vragen of de regering nader kan toelichten waarom
de gesloten jeugdhulp geharmoniseerd wordt met de JJI’s en niet met de Wvggz en/of
Wzd. Zij vragen tevens waarom de koppeling wordt gemaakt met straf voor de jongere,
in plaats van met zorg voor de jongere.
Ik hecht eraan te benadrukken dat het wetsvoorstel, anders dan de consultatieversie,
geen koppeling legt met justitiële jeugdinrichtingen. Met het wetsvoorstel wordt juist
aangesloten bij de Wvggz en de Wzd. Daarom worden met dit wetsvoorstel het nee, tenzij-beginsel
en de jeugdhulpverantwoordelijke naar analogie van de Wzd en de Wvggz geïntroduceerd.
Ook de vormen van dwang die toegepast mogen worden op basis van de Jeugdwet en het
onderhavige wetsvoorstel komen overeen met de vormen van gedwongen zorg die zijn toegestaan
op grond van de Wvggz en de Wzd. De in het wetsvoorstel opgenomen regeling voor de
vertrouwenspersoon komt (in de kern) overeen met de wijze waarop dat is vormgegeven
in de Wzd en de Wvggz.
Kort gezegd, in het wetsvoorstel wordt geen koppeling gelegd met straf voor jongeren.
Vrijheidsbeperkende maatregelen mogen nooit worden toegepast met het doel een jeugdige
te straffen. Ook mogen jeugdigen niet worden gestraft als zij zich verzetten tegen
bijvoorbeeld het doen van urinecontrole. Ook op grond van de huidige Jeugdwet is dat
niet toegestaan.
82. De leden van de D66-fractie vinden het positief om te vernemen dat bij de regels
zoals voorgesteld in dit wetsvoorstel is getracht aan te sluiten bij de regels ten
aanzien van gedwongen zorg in de Wvggz en in de Wzd. Kan de regering uiteenzetten
wat in vergelijkbare gevallen de overeenkomsten en verschillen zijn in de wettelijke
voorschriften tussen de Jeugdwet enerzijds en de Wvggz en Wzd anderzijds? Kan de regering
daarnaast uiteenzetten wat de reden is voor de eventuele verschillen tussen de genoemde
twee wetten en de voorstellen in het wetsvoorstel? Waarom bestaat er bijvoorbeeld
in de Jeugdwet geen vergelijkbare functie zoals de Wzd-functionaris in de Wzd?
Rechtsbescherming en het versterken van de rechtspositie staat in het wetsvoorstel
voorop, net als in de Wvggz en de Wzd. Met het wetsvoorstel is voor veel onderdelen
aangesloten bij de Wvggz en de Wzd, maar de rechtspositie van de jeugdige op basis
van het wetsvoorstel is niet geheel hetzelfde geregeld als in de Wvggz of de Wzd omdat
de betrokken doelgroep anders is. Bij de vormgeving is namelijk rekening gehouden
met de wijze waarop jeugdhulp wordt verleend en de specifieke problematiek van de
betroken jeugdigen. Ten aanzien van een aantal andere onderdelen is aangesloten bij
de al bestaande werkwijzen op grond van de Jeugdwet. Een voorbeeld is de terminologie.
Dwang wordt in de Wvggz aangeduid met de term verplichte zorg en in de Wzd met onvrijwillige
zorg. In onderhavig wetsvoorstel wordt de term vrijheidsbeperkende maatregelen gebruikt.
Dat is de term die op dit moment wordt gebruikt in hoofdstuk 6 van de Jeugdwet. De
vormen van dwang die mogen worden toegepast op basis van dit wetsvoorstel zijn in
principe dezelfde als in de Wvggz en Wzd.
Een ander verschil tussen de Wvggz enerzijds en Wzd en het wetsvoorstel anderzijds,
is dat het wetsvoorstel niet de vorm van ambulante dwang kent. Echter, de Jeugdwet
bevat wel het instrument van de voorwaardelijke machtiging. Die voorwaardelijke machtiging
heeft in de praktijk veel gelijkenissen met de wijze waarop ambulante gedwongen zorg
op grond van de Wvggz of de Wzd wordt ingezet: wanneer betrokkene onder de Wvggz of
de Wzd bijvoorbeeld gedwongen medicatie in de thuissituatie kan ontvangen, kan daarmee
mogelijk een zwaardere vorm van dwang, zoals gedwongen opname, uitblijven. Als er
sprake is van een situatie waarin een jeugdige ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen
heeft en er daarbij sprake is van onttrekking aan de benodigde jeugdhulp, lijkt ambulante
jeugdhulp veelal niet meer mogelijk. Ondanks dat opname voor deze jeugdigen dan vaak
noodzakelijk is geworden, bevat de Jeugdwet de mogelijkheid van een voorwaardelijke
machtiging. Als de jeugdige zich houdt aan de voorwaarden hoeft geen opname plaats
te vinden. In het geval van een voorwaardelijke machtiging kunnen tevens dwangmaatregelen
worden toegepast, bijvoorbeeld urinecontroles als het gaat om een jeugdige met drugsproblematiek.
In het geval van verplichte geestelijke gezondheidszorg op grond van de Wvggz moeten
alle vormen van dwang die noodzakelijk zijn voor een betrokken persoon vooraf door
de rechter worden getoetst. De zorgverantwoordelijke beslist over de daadwerkelijke
toepassing. Voor personen die onder de reikwijdte van de Wzd vallen, wordt het verlenen
van dwang beslist aan de hand van het zogeheten stappenplan. De wijze waarop op grond
van de Jeugdwet wordt besloten tot dwang is in veel opzichten vergelijkbaar met de
Wzd. Net als bij de Wzd is een rechterlijke machtiging noodzakelijk voor een gedwongen
opname. Vervolgens worden de overige eventueel benodigde vormen van dwang, in de Jeugdwet
«vrijheidsbeperkende maatregelen» genoemd, opgenomen in het zorgplan. In het geval
van de Jeugdwet wordt daarvoor de term jeugdhulpverleningsplan gebruikt. De jeugdhulpverantwoordelijke
stelt het jeugdhulpverleningsplan op en moet daarbij altijd een andere deskundige,
de gekwalificeerde gedragswetenschapper, raadplegen. Verschil met de Wzd is hier dat
de jeugdhulpverantwoordelijke die deskundige niet hoeft te raadplegen indien de jeugdhulpverantwoordelijke
zelf een gekwalificeerde gedragswetenschapper is. Het aantal gekwalificeerde gedragswetenschappers
werkzaam in de gesloten jeugdhulp is beperkt en met de gekozen werkwijze wordt in
ieder geval bewerkstelligd dat altijd een deskundige met de juiste kwalificaties oordeelt
over de benodigde jeugdhulp en eventuele vrijheidsbeperkende maatregelen. Alleen een
deskundige, de gekwalificeerde gedragswetenschapper, mag beslissen over het opnemen
van vrijheidsbeperkende maatregelen in het hulpverleningsplan.
In de Wzd en de Wvggz is voorzien in een Wzd-functionaris respectievelijk een geneesheer-directeur.
Op het gebied van jeugdhulp worden de taken en de rol, die de Wzd-functionaris en
de geneesheer-directeur heeft, door de gekwalificeerde gedragswetenschapper en de
directeur van de jeugdhulpinstelling vervuld. In de Jeugdwet is de eindverantwoordelijkheid
voor jeugdhulp neergelegd bij de jeugdhulpaanbieder. In de jeugdhulpinstellingen worden
meerdere disciplines betrokken bij het nemen van kernbeslissingen. Hierdoor wordt
de juiste kennis betrokken en wordt voorkomen dat eenzijdig naar de problematiek wordt
gekeken. De gekwalificeerde gedragswetenschapper beslist wanneer vrijheidsbeperkende
maatregelen bij een specifieke jeugdige noodzakelijk zijn en draagt er zorg voor dat
die vrijheidsbeperkende maatregelen zo spoedig mogelijk worden afgebouwd.
In plaats van een crisismaatregel (Wvggz) of inbewaringstelling (Wzd) die de burgemeester
voor drie dagen kan opleggen, alsmede de machtiging tot voortzetting van deze twee
mogelijkheden voor drie respectievelijk zes weken om iemand met spoed gedwongen zorg
te kunnen verlenen, kent de Jeugdwet de spoedmachtiging. De spoedmachtiging op grond
van de Jeugdwet heeft een duur van ten hoogste vier weken. Een verschil tussen de
crisismaatregel enerzijds en de inbewaringstelling en spoedmachtiging anderzijds is
dat de laatste twee slechts zien op de opname en een crisismaatregel ook andere zorgvormen
kan behelzen. Het wetsvoorstel brengt geen wijzigingen aan in de typen machtigingen
die door de kinderrechter verleend kunnen worden in het kader van jeugdhulp.
Ten slotte hebben de op grond van de Wzd en de Wvggz ingestelde klachtencommissies
tevens de mogelijkheid een schadevergoeding toe te kennen. De op grond van de Jeugdwet
ingestelde klachtencommissie hebben die mogelijkheid niet. Indien die klachtencommissie
de klacht gegrond verklaart, kan de commissie wel bepalen dat enige tegemoetkoming,
die geldelijk van aard kan zijn, geboden is en deze tegemoetkoming vaststellen. Daarnaast
kan door middel van een rechterlijke procedure om een schadevergoeding bij de civiele
rechter verzocht worden.
83. De leden van de D66-fractie vragen voorts of is onderzocht of het niet mogelijk
was om instellingen met gesloten jeugdhulp volledig onder de Wvggz of de Wzd te laten
vallen.
De Wzd heeft betrekking op gedwongen zorg voor psychogeriatrische en verstandelijk
gehandicapte cliënten. De Wvggz heeft betrekking op gedwongen zorg voor personen met
een psychische stoornis. Gesloten jeugdhulp wordt verleend aan jeugdigen in verband
met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar
volwassenheid ernstig belemmeren, en voor wie de opneming en het verblijf in een gesloten
accommodatie noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp
onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken. Dit kunnen jeugdigen zijn met een
psychische stoornis, met een verstandelijke beperking maar ook jeugdigen die geen
psychische stoornis en ook geen verstandelijke beperking hebben.
84. De leden van de D66-fractie vragen daarnaast welke veranderingen jeugdigen ondervinden
als zij vanuit zorg onder de Jeugdwet overstappen naar zorg onder de Wvggz en in hoeverre
daar overgangsmaatregelen voor zijn getroffen.
De belangrijkste verandering voor een jeugdige die vanuit een instelling voor gesloten
jeugdhulp overstapt naar een jeugd-ggz instelling is dat de jeugdige vooral behandeld
zal worden voor zijn of haar psychische problemen en de focus minder zal liggen op
ernstige opgroei of opvoed-problemen. Gedwongen zorg in een ggz-instelling betekent
in de praktijk dat de jeugdige met dezelfde vrijheidsbeperkende maatregelen geconfronteerd
kan worden als tijdens het verblijf in een gesloten jeugdhulpinstelling. Zowel de
Wvggz als het onderhavige wetsvoorstel gaan bij de toepassing van vrijheidsbeperkende
maatregelen uit van het «nee, tenzij-beginsel». Ingeval gedwongen zorg op grond van
de Wvggz noodzakelijk is, dan moet voor die jeugdige een zorgmachtiging op grond van
de Wvggz worden aangevraagd. Een op grond van de Wvggz afgegeven zorgmachtiging tot
opname schorst een eerdere rechterlijke machtiging op grond van hoofdstuk 6 van de
Jeugdwet zodra de betrokken jeugdige is opgenomen in de ggz-instelling.
85. De leden van de PVV-fractie willen graag een gedetailleerd overzicht ontvangen
waarin is aangegeven hoe de verschillende onderwerpen die in dit wetsvoorstel geregeld
worden, in de Wzd en Wvggz zijn geregeld (zoals bijvoorbeeld de evaluatie van het
hulpverleningsplan). Genoemde leden vragen de regering daarbij deze verschillen duidelijk
aan te geven en te motiveren.
Rechtsbescherming en het versterken van de rechtspositie staat in het wetsvoorstel
voorop, net als in de Wvggz en de Wzd. Met het wetsvoorstel is voor veel onderdelen
aangesloten bij de Wvggz en de Wzd, maar de rechtspositie van de jeugdige op basis
van het wetsvoorstel is niet geheel hetzelfde geregeld als in de Wvggz of de Wzd omdat
de betrokken doelgroep anders is. Bij de vormgeving is namelijk rekening gehouden
met de wijze waarop jeugdhulp wordt verleend en de specifieke problematiek van de
betroken jeugdigen. Ten aanzien van een aantal andere onderdelen is aangesloten bij
de al bestaande werkwijzen op grond van de Jeugdwet. Een voorbeeld is de terminologie.
Dwang wordt in de Wvggz aangeduid met de term verplichte zorg en in de Wzd met onvrijwillige
zorg. In onderhavig wetsvoorstel wordt de term vrijheidsbeperkende maatregelen gebruikt.
Dat is de term die op dit moment wordt gebruikt in hoofdstuk 6 van de Jeugdwet. De
vormen van dwang die mogen worden toegepast op basis van dit wetsvoorstel zijn in
principe dezelfde als in de Wvggz en Wzd.
Een ander verschil tussen de Wvggz en Wzd enerzijds en het wetsvoorstel anderzijds,
is dat het wetsvoorstel niet de vorm van ambulante dwang kent. Echter, de Jeugdwet
bevat wel het instrument van de voorwaardelijke machtiging. Die voorwaardelijke machtiging
heeft in de praktijk veel gelijkenissen met de wijze waarop ambulante gedwongen zorg
op grond van de Wvggz of de Wzd wordt ingezet: wanneer betrokkene onder de Wvggz of
de Wzd bijvoorbeeld gedwongen medicatie in de thuissituatie kan ontvangen, kan daarmee
mogelijk een zwaardere vorm van dwang, zoals gedwongen opname, uitblijven. Als er
sprake is van een situatie waarin een jeugdige ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen
heeft en er daarbij sprake is van onttrekking aan de benodigde jeugdhulp, lijkt ambulante
jeugdhulp veelal niet meer mogelijk. Ondanks dat opname voor deze jeugdigen dan vaak
noodzakelijk is geworden, bevat de Jeugdwet de mogelijkheid van een voorwaardelijke
machtiging. Als de jeugdige zich houdt aan de voorwaarden hoeft geen opname plaats
te vinden. In het geval van een voorwaardelijke machtiging kunnen tevens dwangmaatregelen
worden toegepast, bijvoorbeeld urinecontroles als het gaat om een jeugdige met drugsproblematiek.
In het geval van verplichte geestelijke gezondheidszorg op grond van de Wvggz moeten
alle vormen van dwang die noodzakelijk zijn voor een betrokken persoon vooraf door
de rechter worden getoetst. De zorgverantwoordelijke beslist over de daadwerkelijke
toepassing. Voor personen die onder de reikwijdte van de Wzd vallen, wordt het verlenen
van dwang beslist aan de hand van het zogeheten stappenplan. De wijze waarop op grond
van de Jeugdwet wordt besloten tot dwang is in veel opzichten vergelijkbaar met de
Wzd. Net als bij de Wzd is een rechterlijke machtiging noodzakelijk voor een gedwongen
opname. Vervolgens worden de overige eventueel benodigde vormen van dwang, in de Jeugdwet
«vrijheidsbeperkende maatregelen» genoemd, opgenomen in het zorgplan. In het geval
van de Jeugdwet wordt daarvoor de term jeugdhulpverleningsplan gebruikt. De jeugdhulpverantwoordelijke
stelt het jeugdhulpverleningsplan op en moet daarbij altijd een andere deskundige,
de gekwalificeerde gedragswetenschapper, raadplegen. Verschil met de Wzd is hier dat
de jeugdhulpverantwoordelijke die deskundige niet hoeft te raadplegen indien de jeugdhulpverantwoordelijke
zelf een gekwalificeerde gedragswetenschapper is. Het aantal gekwalificeerde gedragswetenschappers
werkzaam in de gesloten jeugdhulp is beperkt en met de gekozen werkwijze wordt in
ieder geval bewerkstelligd dat altijd een deskundige met de juiste kwalificaties oordeelt
over de benodigde jeugdhulp en eventuele vrijheidsbeperkende maatregelen. Alleen een
deskundige, de gekwalificeerde gedragswetenschapper, mag beslissen over het opnemen
van vrijheidsbeperkende maatregelen in het hulpverleningsplan.
In de Wzd en de Wvggz is voorzien in een Wzd-functionaris respectievelijk een geneesheer-directeur.
Op het gebied van jeugdhulp worden de taken en de rol, die de Wzd-functionaris en
de geneesheer-directeur heeft, door de gekwalificeerde gedragswetenschapper en de
directeur van de jeugdhulpinstelling vervuld. In de Jeugdwet is de eindverantwoordelijkheid
voor jeugdhulp neergelegd bij de jeugdhulpaanbieder. In de jeugdhulpinstellingen worden
meerdere disciplines betrokken bij het nemen van kernbeslissingen. Hierdoor wordt
de juiste kennis betrokken en wordt voorkomen dat eenzijdig naar de problematiek wordt
gekeken. De gekwalificeerde gedragswetenschapper beslist wanneer vrijheidsbeperkende
maatregelen bij een specifieke jeugdige noodzakelijk zijn en draagt er zorg voor dat
die vrijheidsbeperkende maatregelen zo spoedig mogelijk worden afgebouwd.
In plaats van een crisismaatregel (Wvggz) of inbewaringstelling (Wzd) die de burgemeester
voor drie dagen kan opleggen, alsmede de machtiging tot voortzetting van deze twee
mogelijkheden voor drie respectievelijk zes weken om iemand met spoed gedwongen zorg
te kunnen verlenen, kent de Jeugdwet de spoedmachtiging. De spoedmachtiging op grond
van de Jeugdwet heeft een duur van ten hoogste vier weken. Een verschil tussen de
crisismaatregel enerzijds en de inbewaringstelling en spoedmachtiging anderzijds is
dat de laatste twee slechts zien op de opname en een crisismaatregel ook andere zorgvormen
kan behelzen. Het wetsvoorstel brengt geen wijzigingen aan in de typen machtigingen
die door de kinderrechter verleend kunnen worden in het kader van jeugdhulp.
Ten slotte hebben de op grond van de Wzd en de Wvggz ingestelde klachtencommissies
tevens de mogelijkheid een schadevergoeding toe te kennen. De op grond van de Jeugdwet
ingestelde klachtencommissie hebben die mogelijkheid niet. Indien die klachtencommissie
de klacht gegrond verklaart, kan de commissie wel bepalen dat enige tegemoetkoming,
die geldelijk van aard kan zijn, geboden is en deze tegemoetkoming vaststellen. Daarnaast
kan door middel van een rechterlijke procedure om een schadevergoeding bij de civiele
rechter verzocht worden.
86. Tevens willen de leden van de PVV-fractie een overzicht ontvangen van de elementen
welke uit het oorspronkelijke voorstel geschrapt zijn en welke elementen gehandhaafd
zijn.
Het klopt dat een aantal onderdelen die in de consultatieversie van het wetsvoorstel
waren opgenomen niet langer deel uit maken van het onderhavige wetsvoorstel. Daarnaast
zijn een aantal onderdelen aangepast en een aantal nieuwe onderdelen opgenomen. De
meeste aanpassingen hebben plaatsgevonden om de rechtspositie van de jeugdigen verder
te versterken. Daarnaast bleek een aantal onderdelen niet langer noodzakelijk omdat
het ingediende wetsvoorstel nog uitsluitend een wijziging van de Jeugdwet behelst.
Het betreft onderdelen die al in de Jeugdwet zijn opgenomen, betrekking hebben op
de Jeugdwet in het algemeen en derhalve buiten de reikwijdte van het wetsvoorstel
vallen of die uitsluitend samenhingen met justitiële jeugdinrichtingen. Het geconsulteerde
wetsvoorstel had betrekking op zowel gesloten jeugdhulp als justitiële jeugdinrichtingen.
Uit de consultatiereacties kwam naar voren dat er inmiddels geen draagvlak meer is
voor een wet met die reikwijdte.
In het wetsvoorstel is opgenomen dat een jeugdige op eigen verzoek tijdelijk in een
afzonderlijke en veilige ruimte, anders dan de eigen kamer, kan verblijven. Deze bepaling
was niet opgenomen in het geconsulteerde wetsvoorstel en is op verzoek van jeugdigen
in het wetsvoorstel opgenomen. De huidige Jeugdwet staat een dergelijke mogelijkheid
niet in de weg en ook nu kunnen jeugdigen dit aangeven wanneer zij zijn opgenomen.
Verschil is echter dat met de introductie van deze bepaling de jeugdhulpaanbieders
ervoor moeten gaan zorgen dat een dergelijke ruimte daadwerkelijk ter beschikking
wordt gesteld. Daarbij is in het wetsvoorstel een grondslag opgenomen dat nadere regels
gesteld worden over die afzonderlijke en veilige ruimte.
In het geconsulteerde wetsvoorstel was opgenomen dat in de accommodatie toezicht kon
worden uitgeoefend ten behoeve van de ordelijke gang van zaken en de veiligheid in
de accommodatie. Dit wordt niet langer mogelijk gemaakt. Het uitoefenen van toezicht
vormt een vrijheidsbeperking en in het huidige wetsvoorstel is het uitoefenen van
toezicht opgenomen als vrijheidsbeperkende maatregel. Het mag dus niet in zijn algemeenheid
wordt uitgeoefend en moet altijd voldoen aan alle voorwaarden die worden gesteld aan
het toepassen van vrijheidsbeperkende maatregelen.
Voorts is thans toegevoegd dat indien een beslissing tot toepassing van een vrijheidsbeperkende
maatregel wordt genomen, de jeugdige geïnformeerd moet worden over de klachtwaardigheid
ervan en over de mogelijkheid van advies en bijstand van een vertrouwenspersoon.
In het geconsulteerde wetsvoorstel was insluiting in de eigen kamer opgenomen als
mogelijke vrijheidsbeperkende maatregel. Hoewel in eerste instantie werd gedacht dat
dit een minder ingrijpende maatregel zou vormen dan insluiting in een afzonderlijke,
daarvoor bestemde ruimte, bleek uit de consultatiereacties dat deze maatregel juist
schadelijk kan uitpakken. De eigen kamer van de jeugdige moet een voor de jeugdige
veilige ruimte zijn en blijven. Daaraan kan afbreuk worden gedaan door insluiting
in die kamer toe te staan.
Het insluiten van jeugdigen in een afzonderlijke ruimte wordt op basis van het huidige
wetsvoorstel nog wel toegestaan, echter alleen in noodsituaties en alleen in geval
van jeugdigen vanaf 12 jaar. Op grond van de huidige Jeugdwet is insluiten toegestaan
bij alle jeugdigen voor een periode van maximaal zeven dagen. Met bijgevoegde nota
van wijziging wordt de maximale termijn van insluiting teruggebracht tot één dag met
daarbij de mogelijkheid om dat eenmaal te verlengen met ten hoogste nog een dag. Dit
laatste is slechts mogelijk indien een gekwalificeerde gedragswetenschapper oordeelt
dat er nog steeds sprake is van een noodsituatie en dat de insluiting noodzakelijk
en geschikt is om die noodsituatie af te wenden.
Ten aanzien van bezoek aan opgenomen jeugdigen was er eerder in voorzien dat indien
ouders, stiefouders, de voogd of pleegouders vanwege dringende verplichtingen of belemmeringen
niet in staat zijn de jeugdige op de in de huisregels vastgestelde tijden en plaatsen
te bezoeken, zij buiten deze tijden daartoe in de gelegenheid moeten worden gesteld.
Dit was niet opgenomen in het ingediende wetsvoorstel. Met bijgevoegde nota van wijziging
is deze bepaling weer teruggebracht in het wetsvoorstel.
Ook was opgenomen dat uiterlijk binnen zeven dagen een klacht ingediend moest worden
tegen een beslissing tot toepassing van een vrijheidsbeperkende maatregel. Dit is
gewijzigd in een redelijke termijn, net zoals dat nu het geval is op grond van de
huidige Jeugdwet. Het is niet altijd mogelijk voor een jeugdige om binnen een korte
termijn als zeven dagen een klacht in te dienen. Verder bevatte het geconsulteerde
wetsvoorstel de bepaling dat een jeugdige gedurende ten minste gemiddeld acht en een
half uur per dag door de week en gedurende ten minste gemiddeld zes uur per dag in
het weekeinde moest deelnemen aan gemeenschappelijke activiteiten. Hieronder werd
ook het volgen van onderwijs begrepen. In het wetsvoorstel is niet langer opgenomen
dat jeugdigen moeten deelnemen aan gemeenschappelijk activiteiten. Overigens blijft
wel altijd de onderwijsplicht gelden. In het wetsvoorstel is thans opgenomen dat een
jeugdhulpaanbieder ervoor moet zorgen dat een jeugdige ten minste gedurende zes uur
per dag de mogelijkheid krijgt om deel te nemen aan onderwijs dat aansluit bij diens
leerbehoefte, andere activiteiten in het kader van pedagogische vorming en gemeenschappelijke
activiteiten. Hiermee wordt beter tot uitdrukking gebracht dat een jeugdige er zelf
voor mag kiezen niet deel te nemen aan een gemeenschappelijke activiteit. Het aantal
uren is teruggebracht naar ten minste zes omdat er ook voldoende tijd en ruimte moet
zijn voor jeugdigen om eigen hobby’s en sportactiviteiten te kunnen doen. Het geven
van die ruimte past tevens in het streven het leefklimaat in de gesloten accommodaties
minder repressief te maken als nu ervaren wordt.
In het geconsulteerde voorstel was opgenomen dat jeugdigen in een groep verblijven
van ten minste twee personen. Het wetsvoorstel bevat geen minimale groepsgrootte.
In de praktijk doen jeugdigen vaak activiteiten binnen een groep. De grootte van die
groep wordt overgelaten aan de jeugdhulpaanbieder. Die kan het beste beoordelen welke
groepsgrootte voor de betrokken jeugdigen het beste is. Dit kan ook betekenen dat
juist een individueel programma wordt aangeboden. Kortom, door niet langer een minimale
groepsgrootte te verplichten, kan ook hier maatwerk worden geboden.
Verder was eerder opgenomen dat het hulpverleningsplan voor de jeugdige binnen drie
weken na opname vastgesteld moet worden. In het onderhavige wetsvoorstel is daarvoor
een langere termijn opgenomen, te weten zes weken. Op grond van artikel 4.1.3 van
de Jeugdwet wordt ook voor hulpverleningsplannen buiten de gesloten jeugdhulp een
maximale termijn van zes weken aangehouden. Los daarvan is het juist van belang dat
het hulpverleningsplan weloverwogen wordt vastgesteld, waarbij onder meer voldoende
gelegenheid worden geboden aan een jeugdige om diens wensen en voorkeuren aan te geven.
Het is dan ook juist belangrijk dat er voldoende tijd is om dat plan vast te stellen.
Overigens mogen vrijheidsbeperkende maatregelen niet worden toegepast zolang er geen
hulpverleningsplan is vastgesteld, tenzij er sprake is van een noodsituatie.
De bepaling dat elke twee weken de voortgang van de uitvoering van het hulpverleningsplan
besproken zou moeten worden met de jeugdige is niet langer opgenomen. Dat is omdat
het de bedoeling is dat jeugdverleners voortdurend de voortgang van de uitvoering
in de gaten houden en continu in contact blijven met de jeugdigen. De bepaling zou
ertoe kunnen leiden dat slechts op officieel aangewezen momenten wordt nagedacht over
de voortgang.
De volgende onderdelen zijn komen te vervallen of aangepast in verband met de aangepaste
reikwijdte van het wetsvoorstel.
Zo was in het geconsulteerde wetsvoorstel inderdaad opgenomen dat een jeugdige in
de gelegenheid gesteld moet worden zijn godsdienst of levensovertuiging vrij te belijden
en te beleven. Deze bepaling was noodzakelijk voor de jeugdigen die verblijven in
een justitiële jeugdinrichting. In de Jeugdwet is dit recht al opgenomen.
Op grond van artikel 4.1.1, tweede lid, van de Jeugdwet moet de jeugdhulpaanbieder
er zorg voor dragen dat in de accommodatie geestelijke verzorging beschikbaar is,
die zoveel mogelijk aansluit bij de godsdienst of levensovertuiging van de jeugdige
of ouder. Jeugdhulpaanbieders zijn daartoe verplicht als het jeugdhulp betreft die
verblijf van een jeugdige of ouder in een accommodatie gedurende ten minste een etmaal
met zich brengt. Deze eis is daarmee tevens van toepassing bij gesloten accommodaties
en er is daarom geen noodzaak om een dergelijke bepaling nogmaals op te nemen in hoofdstuk
6 van de Jeugdwet.
In het geconsulteerde wetsvoorstel was voorts opgenomen dat de directeur regelmatig
overlegt met de jeugdigen over zaken die rechtstreeks hun verblijf raken. Dit was
overgenomen uit de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen zodat medezeggenschap
vanuit de jeugdigen goed geborgd is. In het geval van jeugdhulp, en daarmee tevens
de gesloten jeugdhulp, is de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen 2018 van
toepassing. Daarin is bepaald dat cliënten en hun vertegenwoordigers in de gelegenheid
moeten worden gesteld inspraak uit te oefenen in aangelegenheden die direct van invloed
zijn op het dagelijks leven van de cliënten. Op het terrein van de jeugdhulp is op
deze wijze de medezeggenschap reeds goed geborgd en is een apart artikel daarvoor
niet noodzakelijk. Overigens was anders dan in het geconsulteerde wetsvoorstel in
het wetsvoorstel per abuis niet opgenomen dat een jeugdige na opname zo spoedig mogelijk
wordt geïnformeerd over de medezeggenschapsregeling. Met de nota van wijziging is
dat teruggeplaatst in het wetsvoorstel.
Verder bevatte het geconsulteerde wetsvoorstel de mogelijkheid van bemiddeling bij
klachten. In het geval van de jeugdhulp is daarvoor reeds een mogelijkheid opgenomen
in het Besluit Jeugdwet en het artikel in het wetsvoorstel is daarom komen te vervallen.
In het geconsulteerde wetsvoorstel was nog opgenomen dat indien de jeugdige niet de
beschikking heeft over kleding en schoeisel, de directeur daarin zou voorzien. Verder
was nog opgenomen dat bij regeling regels gesteld konden worden over het toekennen
van zakgeld. Het verzorgen van kleding en schoeisel en het eventueel toekennen van
zakgeld is echter een onderwerp dat niet alleen aan de orde kan zijn bij gesloten
jeugdhulp, maar bij alle instellingen waar kinderen verblijven. Momenteel wordt samen
met de VNG en Jeugdzorg Nederland onderzocht op welke wijze hiermee het beste binnen
de jeugdhulp kan worden omgegaan. Omdat het onderwerp van belang is voor jeugdigen
in alle instellingen past een eventuele regeling niet binnen de reikwijdte van dit
wetsvoorstel dat uitsluitend ziet op gesloten jeugdhulp.
Het geconsulteerde wetsvoorstel introduceerde drie soorten regimes, te weten een beperkt
gesloten regime, een gesloten regime, en een hoog beveiligd gesloten regime. De mogelijke
introductie van meerdere regimes stuitte op veel weerstand. In het beperkt gesloten
regime zouden minder vrijheidsbeperkende maatregelen toegepast mogen worden dan in
de andere regimes. Tijdens de consultatie werd naar voren gebracht dat dit zou leiden
tot extra overplaatsingen op het moment dat toch meer maatregelen nodig zouden zijn.
Daarnaast zou een verdeling in regimes maatwerk in de weg staan. Derhalve wordt in
het wetsvoorstel niet langer een onderscheid gemaakt in regimes en daarbij behorende
mogelijkheden van vrijheidsbeperkende maatregelen. Extra overplaatsingen en gebrek
aan mogelijkheden voor maatwerk zijn niet in het belang van jeugdigen. Indien een
jeugdhulpinstelling zich registreert als gesloten accommodatie is het toegestaan om
alle in het wetsvoorstel opgenomen vrijheidsbeperkende maatregelen toe te passen.
Bij iedere maatregel moet wel telkens voldaan worden aan de eisen van het nee, tenzij-beginsel.
Alle maatregelen die eerder waren opgenomen in het zogeheten derde regime zijn komen
te vervallen, aangezien deze artikelen uitsluitend betrekking hadden op jeugdigen
die zijn opgenomen in een justitiële jeugdinrichting. Ook het hoofdstuk dat zag op
disciplinaire straffen is komen te vervallen omdat de reikwijdte van het huidige wetsvoorstel
is beperkt tot gesloten jeugdhulp.
Het geconsulteerde wetsvoorstel bevatte een directeur als functionaris die over verschillende
zaken kon beslissen. In de jeugdhulpsector werd aangegeven dat een dergelijke werkwijze
te weinig flexibiliteit zou bieden. Het is gebruikelijk dat de jeugdhulpaanbieder
eindverantwoordelijk is. In justitiële jeugdinrichtingen is er altijd sprake van een
directeur. Doordat besloten is het wetsvoorstel alleen nog betrekking te laten hebben
op gesloten jeugdhulp, was er niet langer de noodzaak of wens om de directeur als
specifieke functionaris op te nemen.
In het geconsulteerde wetsvoorstel was opgenomen dat de directeur of een jeugdhulpverantwoordelijke
een jeugdige aanwijzingen kan geven voor zover die noodzakelijk zijn in het belang
van de veiligheid en orde in de gesloten accommodatie of de met de jeugdhulp beoogde
doelen, en dat een jeugdige verplicht is de aanwijzingen op te volgen. Dit is niet
opgenomen in het huidige wetsvoorstel. Ook dat een jeugdige voor ten hoogste een uur
uitgesloten kon worden van het verblijf in de groep of van gemeenschappelijke activiteiten
indien het gedrag van een jeugdige verstorend is, maakt niet meer deel uit van het
wetsvoorstel. Het betrof mogelijkheden die thans zijn opgenomen in de Beginselenwet
justitiële jeugdinrichtingen. Binnen de jeugdhulp is er geen noodzaak om formele aanwijzingen
te geven. In gesloten accommodaties wordt in de praktijk regelmatig aan jeugdigen
gevraagd om iets te doen wat niet specifiek in het hulpverleningsplan is opgenomen,
bijvoorbeeld om dingen op te ruimen in de keuken. In het kader van goed met elkaar
omgaan, is het dan uiteraard de bedoeling dat de jeugdige daar gehoor aan geeft. Er
is echter geen sprake van formele aanwijzingen die moeten worden opgevolgd.
In het geconsulteerde wetsvoorstel was bepaald dat een vrijheidsbeperkende maatregel
er ook op gericht mocht zijn om de orde in de accommodatie te handhaven, strafbare
feiten te voorkomen of op te sporen, de vrijheidsbeneming ongestoord ten uitvoer te
leggen dan wel om een op grond van het Wetboek van Strafvordering of de Wet DNA-onderzoek
bij veroordeelden door de officier van justitie of de rechter-commissaris genomen
beslissing uit te voeren. In het huidige wetsvoorstel zijn deze gronden voor de toepassing
van vrijheidsbeperkende maatregelen niet langer opgenomen. Dit vloeit eveneens voort
uit het feit dat het wetsvoorstel niet langer betrekking heeft op justitiële jeugdinrichtingen.
Het geconsulteerde wetsvoorstel voorzag, indien zou worden gekozen voor het in dat
voorstel opgenomen tweede regime, in de mogelijkheid om zogeheten fysiek ingrijpen
toe te passen. Daarmee werd fysiek ingrijpen bedoeld dat verder gaat dan het vastpakken
of vastpakken en vasthouden. Dit onderdeel is niet langer opgenomen in het wetsvoorstel
als gevolg van de keus dat het wetsvoorstel niet langer van toepassing is op jeugdigen
die worden opgenomen in een justitiële jeugdinrichting.
De artikelen die zien op gegevensverwerking zijn aangepast in die zin dat die artikelen
die betrekking hadden op gegevensverwerkingen in justitiële jeugdinrichtingen en op
gegevensuitwisseling tussen jeugdhulpinstellingen en justitiële jeugdinrichtingen
niet zijn opgenomen in het huidige wetsvoorstel. Ten slotte was ook het hoofdstuk
dat zag op toezicht en handhaving niet langer noodzakelijk, nu het huidige wetsvoorstel
slechts betrekking heeft op gesloten jeugdhulp en de nieuwe artikelen ten aanzien
van gesloten jeugdhulp deel zullen uitmaken van de Jeugdwet. De al geldende regels
voor toezicht en handhaving van de Jeugdwet zijn van toepassing op hoofdstuk 6 van
de Jeugdwet en dit wetsvoorstel brengt daarin geen verandering.
5. Gevolgen en regeldrukeffecten
87. De leden van de D66-fractie verwijzen naar de wetsbehandeling van de Wvggz en
Wzd waarbij snel na de inwerkingtreding ervan reparatiewetgeving moest worden ingediend
om de administratieve lasten te beperken en deze wetten goed uitvoerbaar te maken.
Kan de regering aangeven of de lessen van deze reparatiewetgeving en de daarbij aangenomen
amendementen zijn meegenomen in het onderhavige wetsvoorstel en zo ja, op welke manier?
De lessen van de reparatiewetgeving voor de Wvggz en de Wzd zijn zeker meegenomen
in dit wetsvoorstel. Zo bevat het wetsvoorstel niet de eis van een voorafgaande schriftelijke
beslissing van de jeugdhulpverantwoordelijke bij het toepassen van vrijheidsbeperkende
maatregelen in noodsituaties, zoals dat eerder wel was opgenomen in de Wzd. Veel wijzigingen
van de reparatiewetgeving van de Wvggz en Wzd zijn niet van toepassing omdat ze bijvoorbeeld
betrekking hebben op procedures rondom machtigingen en het bepalen van de wilsbekwaamheid.
Onderhavig wetvoorstel ziet primair op het versterken van de rechtspositie van jeugdigen
bij de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen.
88. De leden van de D66-fractie vragen of ook is gekeken hoe tegelijkertijd de administratieve
lastendruk kon worden verminderd voor deze professionals ter compensatie van de stijging
van die lastendruk als gevolg van dit wetsvoorstel.
Onderzoeksbureau Significant is gevraagd om de lastendruk als gevolg van dit wetsvoorstel
in kaart te brengen. Uit hun onderzoek blijkt dat het registreren van vrijheidsbeperkende
maatregelen de grootste impact op de administratieve lasten zal hebben. Deze extra
registraties zijn echter noodzakelijk omdat daarmee meer inzicht ontstaat over wanneer
en in hoeverre dwang wordt toegepast. Op basis van die gegevens kunnen plannen worden
ontwikkeld om dwang verder te beperken. Ten aanzien van de Jeugdwet in zijn geheel
wordt op verschillende vlakken gewerkt aan het verminderen van lastendruk. In 2019
heeft het traject «[Ont]regel de Zorg» plaatsgevonden om onnodige lastendruk tegen
te gaan. Zo zijn er binnen het sociaal domein honderden lokale schrapsessies geweest
en was er specifiek voor jeugd ook een Landelijke Schrapweek Jeugd, bestaande uit
bijeenkomsten in vijf regio’s. Met het project zijn de volgende mijlpalen behaald:
• Het convenant stoppen met tijdschrijven;
• Goede voorbeelden in kaart van verminderen administratieve lasten;
• Standaardisering informatie-uitwisseling tussen gemeenten en aanbieders via het Model
Prestatiecodes Jeugd.
89. De leden van de D66-fractie onderschrijven het belang van goede informatie naar
de jongeren en ouders, maar willen ook waken voor een te grote informatiestroom, waardoor
betrokkenen geen overzicht meer hebben en de kern van de zaak mogelijk missen. Zou
de regering kunnen ingaan op de hoeveelheid informatiemomenten die zullen ontstaan
bij een gemiddeld traject voor gesloten jeugdhulp voor jongeren en voor hun ouders
als gevolg van dit wetsvoorstel? Zou de regering daarnaast kunnen ingaan op de wijze
waarop deze communicatie plaatsvindt en of deze getoetst is om goed aan te sluiten
op de wensen van de jongeren en ouders, en of deze communicatie effectief is om hun
rechten goed uit te kunnen oefenen?
De gezinsvoogd of soms onderzoeker van de Raad voor de kinderbescherming informeert
jeugdigen en ouders vooraf over de gesloten plaatsing van een jeugdige en zij worden
betrokken bij de besluitvorming hieromtrent. Het uitgangspunt is dat jeugdigen en
ouders zoveel als mogelijk worden geïnformeerd en betrokken. Zo worden de jeugdige
en de ouders geïnformeerd over de reden en het voornemen om een verzoek tot gesloten
plaatsing in te dienen. De mening van de jeugdige en de ouders wordt ook betrokken
bij de besluitvorming. Zodra het besluit is genomen om een verzoek tot gesloten plaatsing
in te dienen, worden de jeugdige en diens ouders geïnformeerd over de redenen, hoe
het (eventuele) proces bij de rechtbank eruitziet en welke rechten jeugdige en ouders
hebben. Nadat de kinderrechter uitspraak heeft gedaan, bespreekt de gezinsvoogd de
beslissing met de jeugdige en de ouders en krijgen zij informatie over het vervolg.
In situaties waarin onverwijld moet worden ingegrepen, kunnen de momenten waarop jeugdigen
en ouders worden geïnformeerd afwijken.
Bij opname in een gesloten jeugdhulpaccommodatie informeert de jeugdhulpverantwoordelijke
de jeugdige mondeling en schriftelijk over de geldende huisregels, de klachtenregeling,
de mogelijkheden een vertrouwenspersoon in te schakelen en de medezeggenschapsregeling.
Verder moeten de jeugdigen altijd mondeling en schriftelijk informatie krijgen over
de beslissing om een vrijheidsbeperkende maatregel toe te passen.
De jeugdhulpaanbieder informeert de ouders indien de jeugdige niet onder toezicht
is gesteld of de pleegouders, als de jeugdige tijdelijk wordt overgeplaatst of als
insluiting wordt toegepast. Ook worden zij geïnformeerd wanneer de jeugdige wordt
verplicht om deel te nemen aan jeugdhulpverleningsprogramma’s of wanneer deze geneeskundige
behandelingen moet ondergaan. Ieder half jaar ontvangen zij een rapportage over de
toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen. Ingeval van jeugdigen van zestien
jaar en ouder is voorafgaand aan het informeren van ouders, pleegouders of de gecertificeerde
instelling de instemming van de jeugdige vereist.
Tijdens het ontwerpen van dit wetsvoorstel ben ik met verschillende betrokkenen in
gesprek geweest, waaronder jongeren. Hierbij is ook gesproken over de (behoefte aan)
informatievoorziening tijdens de opname. Mede naar aanleiding van die gesprekken is
in het wetsvoorstel opgenomen dat jeugdigen schriftelijk geïnformeerd moeten worden
over beslissingen tot toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen.
90. De leden van de D66-fractie vragen tenslotte naar de randvoorwaarden waarmee dit
wetsvoorstel goed uitvoerbaar is. Is dat overal in Nederland realistisch, kijkend
naar de tekorten aan mensen en middelen bij veel jeugdzorginstellingen? Hoe zijn die
tekorten meegenomen in de uitvoering van dit wetsvoorstel?
Er is sprake van een krappe arbeidsmarkt. Dit is en blijft ook de komende periode
een van de grootste uitdagingen in de jeugdhulp. Het is een complex vraagstuk dat
niet op korte termijn is opgelost. De Ministeries van VWS en JenV werken samen met
de VNG, jeugdhulpaanbieders, beroepsverenigingen en de vakbonden aan het vergroten
van de aantrekkelijkheid van werken in de jeugdhulp voor potentiële jeugdhulpmedewerkers,
aan het aanpakken van arbeidsmarktknelpunten, het behoud van personeel en het aantrekken
van nieuw personeel.
Het terugdringen van de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen vraagt voldoende
geschoold personeel. Daarnaast is continuïteit in de personele bezetting van invloed
op de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen. Continuïteit draagt bij aan
het scheppen van een vertrouwensband tussen de medewerkers en de jeugdigen en daarmee
aan het verminderen van de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen. Gelet op
de huidige krapte aan goed opgeleide medewerkers is continuïteit in de personele bezetting
dan ook een aandachtspunt voor de gesloten jeugdhulp. Tegelijkertijd is gebleken dat
ook in deze omstandigheden de instellingen voor gesloten jeugdhulp er de afgelopen
jaren in geslaagd zijn het aantal gedwongen afzonderingen met 61% terug te dringen,
zo bleek uit het eindrapport «Ik laat je niet alleen».21
Het kabinet heeft in 2021 eenmalig € 5 mln. beschikbaar gesteld voor de ombouw van
de huidige afzonderingsruimten naar kindvriendelijke ruimten en de ontwikkeling van
relationele beveiliging: een werkwijze waarbij het bieden van veiligheid niet gebaseerd
is op hekken of muren (fysieke beveiliging), maar op de relatie tussen jeugdige en
de medewerker van de jeugdhulpinstelling.22
91. De leden van de GroenLinks-fractie zien dat de regering erkent dat het terugdringen
van de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen vraagt om voldoende geschoold
personeel. Ook de Afdeling waarschuwt dat de uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel
staat en valt bij voldoende geschoold personeel, iets waar op dit moment (en de komende
jaren) een groot tekort aan is. De regering noemt dit enkel in één zinnetje een aandachtspunt,
maar wat gaat zij concreet doen om het personeelstekort in deze sector aan te pakken?
Zeker met het oog op de transformatie naar kleinschalige voorzieningen, waarbij nog
meer personeel nodig zal zijn.
Er is sprake van een krappe arbeidsmarkt in de zorg- en welzijnssector en dat geldt
ook voor de jeugdhulp. De inzet, kwaliteit en betrokkenheid van jeugdhulpprofessionals
is cruciaal voor het leveren van zorg voor jeugdigen en het is de verantwoordelijkheid
van werkgevers, opdracht verlenende gemeenten, brancheverenigingen en het Rijk om
te investeren in voldoende medewerkers in de jeugdhulp.
In de arbeidsmarktaanpak specifiek voor de jeugdhulp werken VWS en JenV samen met
gemeenten en de partijen in het veld aan het vergroten van de aantrekkelijkheid van
de jeugdhulp voor potentiële jeugdzorgwerkers, aan het aanpakken van arbeidsmarktknelpunten,
het behoud van personeel en het aantrekken van nieuw personeel. O.a. via projecten
van de Arbeidsmarkttafel werken partijen aan het delen van goede voorbeelden en handreikingen
op thema’s als o.a. goed werkgeverschap en inwerken en begeleiden.
Daarnaast zal de Hervormingsagenda Jeugd, die momenteel wordt opgesteld, ook vanuit
het arbeidsmarktperspectief moeten leiden tot inhoudelijke structurele, lange termijn
oplossingen.
De Minister voor Langdurige Zorg en Sport heeft op 13 mei 2022 een hoofdlijnenbrief
over het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg & Welzijn (TAZ) gestuurd.23 VWS pakt in het TAZ-programma, samen met de partijen in het veld – zoals o.a. werkgevers
en werknemers, zorgverzekeraars en beroeps- en brancheverenigingen de uitdagingen
op die er liggen op de arbeidsmarkt zorg en welzijn. De aanpak, inclusief de bijbehorende
financiële middelen, is bedoeld voor de sector zorg en welzijn, inclusief de jeugdzorg
en richt zich op drie programmalijnen: ruimte voor innovatieve werkvormen; ruimte
voor behoud van medewerkers door goed werkgeverschap en werkplezier; en ruimte voor
leren en ontwikkelen. De Minister voor Langdurige Zorg en Sport stuurt een verdere
uitwerking van het programma TAZ, inclusief een financiële paragraaf, in het najaar
naar de Tweede Kamer. Tot augustus 2023 is er het huidige SectorplanPlus, dat financieringsmogelijkheden
biedt voor opleidingstrajecten voor individuele zorgaanbieders.
92. De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering het met deze leden eens
is dat het aanpakken van de personeelstekorten de hoogste prioriteit zou moeten hebben
en een absolute voorwaarde is om dit wetsvoorstel überhaupt uit te voeren. Kan de
regering ook de samenhang schetsen tussen personeelstekorten en het gebruik van vrijheidsbeperkende
maatregelen? In hoeverre hangt per locatie het een met het ander samen? In hoeverre
hebben flexcontracten en daardoor steeds wisselende hulpverleners hier invloed op?
Is de regering het met deze leden eens dat het verschijnen van constant nieuwe gezichten
tot een afbreuk aan vertrouwen kan leiden, en dat deze mogelijk verlatingsangst en
trauma tot gevolg kunnen hebben?
Het aanpakken van de arbeidsmarktproblematiek heeft een hoge prioriteit.
Als iemand zorg nodig heeft, zijn een vertrouwd gezicht en continuïteit van professionals
van groot belang. Tegelijkertijd is niet altijd te voorkomen dat jeugdigen in het
kader van jeugdhulp met meerdere jeugdhulpverleners te maken krijgen. Als een wisseling
van behandelaar nodig is, dan is het belangrijk dat er tussen de betrokken zorgverleners
een goede overdracht plaatsvindt, zodat de jeugdige hiervan zo min mogelijk nadelige
gevolgen zal hebben. Onderbezetting is geen grond op basis waarvan vrijheidsbeperkende
maatregelen mogen worden toegepast. Ook de huidige Jeugdwet staat dat niet toe. De
krapte aan medewerkers staat er niet aan in de weg dat veel jeugdhulpaanbieders actief
bezig zijn met het afbouwen van de inzet van vrijheidsbeperkende maatregelen. Zo hebben
jeugdhulpaanbieders grote stappen gezet in het terugdringen van het aantal insluitingen.
6. Adviezen en consultatie
93. De leden van de VVD-fractie lezen dat de vertrouwenspersoon op vaste momenten
aanwezig is in de gesloten accommodatie en vragen de regering hoe is gewaarborgd dat
de vertrouwenspersoon spreekuur kan houden in de gesloten accommodaties, zodat de
jeugdige hem of haar daar eventueel kan opzoeken. Zodat de vertrouwenspersoon vrije
toegang heeft indien de jeugdige hiernaar vraagt, en niet enkel op vaste momenten.
De leden van de VVD-fractie vinden het belangrijk dat hier sprake van blijft, daar
de behoefte aan spreekuur met een vertrouwenspersoon niet altijd constant is en op
het ene moment harder nodig is dan op het andere moment.
Ik deel de opvatting van de leden van de VVD-fractie dat het belangrijk is dat de
vertrouwenspersoon vrije toegang heeft. Daarin wordt als volgt voorzien:
• In artikel 4.1.9 van de huidige Jeugdwet is opgenomen dat de jeugdhulpaanbieder de
jeugdigen, ouders en pleegouders tijdig moeten informeren over de mogelijkheid gebruik
te maken van de diensten van een vertrouwenspersoon. Tevens is daarin de verplichting
opgenomen dat de jeugdhulpaanbieder een vertrouwenspersoon in de gelegenheid stelt
zijn taak uit te oefenen, en dat de jeugdhulpaanbieder er zorg voor moet dragen dat
de jeugdigen, ouders en pleegouders zelfstandig, zonder tussenkomst van derden, contact
kunnen hebben met een vertrouwenspersoon. In het wetsvoorstel is daarbij opgenomen
dat een jeugdige, diens ouders of pleegouders in de gesloten accommodatie een beroep
moeten kunnen doen op een vertrouwenspersoon. Tevens is opgenomen dat de vertrouwenspersoon,
voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is, vrije toegang
heeft tot de jeugdige en geen toestemming van derden behoeft om te spreken met de
jeugdige. De vertrouwenspersoon is op vaste tijden aanwezig in een instelling en kan
daarnaast altijd, los van die momenten, contact hebben en gesprekken voeren met een
jeugdige.
• In artikel 4.1.4 van het Besluit Jeugdwet is al bepaald dat de vertrouwenspersoon
vrije toegang heeft tot de gebouwen, terreinen en ruimten van jeugdhulpaanbieders
waar jeugdigen zich kunnen bevinden voor zover dit voor een juiste uitoefening van
zijn taak nodig is.
94. In het voorgestelde vijfde lid van artikel 6.2.9 is opgenomen dat de jeugdhulpverantwoordelijke
bij het opstellen van het hulpverleningsplan, zoveel mogelijk rekening moet houden
met de wensen en voorkeuren van de jeugdige. De leden van de VVD-fractie vragen aan
de regering of dit inhoudt dat het hulpverleningsplan alleen met instemming van de
jeugdige kan worden opgesteld. In artikel 4.1.3 lezen genoemde leden dat er sprake
is van een hulpverleningsplan dat zowel van de jeugdige als van de ouders overeenstemming
behoeft. Is ook de instemming van de ouders hierbij nodig? De leden van de VVD-fractie
wensen hier duidelijkheid over van de regering, daar het hen niet duidelijk is hoe
de artikelen 4.1.3 en 6.2.9 zich tot elkaar verhouden. Het bovenstaande maakt dat
deze leden van mening zijn dat in deze wetswijziging op dit moment sprake is van onduidelijkheid
over de formele positie van de jeugdige. Tevens is er onduidelijkheid over wat de
formele positie is van de perso(o)n(en) die gezag uitoefenen over de jeugdige. Ook
hierover ontvangen de leden van de VVD-fractie graag een reactie.
In het hulpverleningsplan van een jeugdige die verblijft in een gesloten accommodatie
moet conform het vijfde lid van artikel 6.2.9 zoveel als mogelijk rekening worden
gehouden met de wensen en voorkeuren van de jeugdige, maar er is geen instemming van
de jeugdige vereist. Hoofdstuk 6 van de Jeugdwet heeft specifiek betrekking op de
gesloten jeugdhulp, die juist nodig is indien de jeugdige ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen
heeft en de jeugdige zich onttrekt aan of wordt onttrokken aan de benodigde jeugdhulp.
In dat geval kan jeugdhulp tegen de wil van de jeugdige of diens ouders aan de orde
zijn, als dat noodzakelijk en geschikt is en er tevens geen minder zwaar alternatief
kan worden geboden.
Artikel 4.1.3 heeft betrekking op het hulpverleningsplan bij vrijwillige jeugdhulp. In dat geval is overeenstemming met de ouders die het gezag uitoefenen
of van de voogd vereist en met de jeugdige als hij of zij 12 jaar of ouder is.
95. In het kader van de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen in de open
jeugdhulp vragen de leden van de VVD-fractie de regering in hoeverre maatregelen in
de praktijk ook toegepast mogen worden ten aanzien van jongeren zonder een machtiging
voor de gesloten jeugdhulp.
Vrijheidsbeperkende maatregelen zijn maatregelen die tegen de wil van de jeugdige
diens rechten beperken. Dat is alleen toegestaan op basis van een machtiging gesloten
jeugdhulp die alleen in geregistreerde accommodaties voor gesloten jeugdhulp uitgevoerd
mag worden. Vrijheidsbeperkende maatregelen zijn derhalve niet toegestaan in open
jeugdhulpinstellingen.
96. Ook lezen de leden van de VVD-fractie dat indien de jeugdhulpverantwoordelijke
zelf een gekwalificeerde gedragswetenschapper is, de jeugdhulpverantwoordelijke zelf
kan beslissen over de opname van vrijheidsbeperkende maatregelen. Wanneer een jeugdhulpverantwoordelijke
dus geen gekwalificeerde gedragswetenschapper is, kan deze jeugdhulpverantwoordelijke
geen vrijheidsbeperkende maatregelen opnemen in een hulpverleningsplan zonder de toestemming
van een gekwalificeerde gedragswetenschapper. De leden van de VVD-fractie vragen de
regering naar aanleiding hiervan hoe de jeugdhulpverantwoordelijke dan wel de verantwoordelijkheid
voor toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen in het algemeen kan dragen. Graag
ontvangen de leden van de VVD-fractie hier een reactie van de regering op.
De jeugdhulpverantwoordelijke is verantwoordelijk voor de uitvoering van de jeugdhulp
en de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen in een gesloten accommodatie.
De jeugdhulpverantwoordelijke beoordeelt dat er sprake is van een concrete situatie
waarin een bepaalde maatregel toegepast mag worden, zoals opgenomen in het hulpverleningsplan
van een jeugdige. Dat is een verantwoordelijkheid die betrekking heeft op de feitelijke
uitvoering van het hulpverleningsplan. Die verantwoordelijkheid kan de jeugdhulpverantwoordelijke
goed dragen. Bij het opstellen van het plan wordt al nagedacht en vastgelegd welke
hulpverleners hiertoe in staat zijn. Op dat moment wordt beoordeeld welke specifieke
hulpverleners daartoe bekwaam zijn. De jeugdhulpverantwoordelijke is een hulpverlener
die in de dagelijkse praktijk zorg verleent aan de jeugdigen, waardoor diegene juist
snel kan beoordelen of extra maatregelen nodig zijn of dat er sprake is van een situatie
die met minder ingrijpen kan worden opgelost.
De beslissing over welke vrijheidsbeperkende maatregelen opgenomen worden in het hulpverleningsplan
en het daarbij bepalen in welke gevallen die maatregelen aan de orde zijn, is een
zwaardere en meer omvattende verantwoordelijkheid dan het uitvoeren van het hulpverleningsplan.
Tegen die achtergrond is het noodzakelijk dat altijd een gekwalificeerde gedragswetenschapper
beslist over de opname van vrijheidsbeperkende maatregelen in het hulpverleningsplan.
7. Overig
97. De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat in het conceptvoorstel stond
dat de jeugdigen op grond van het toenmalige artikel 3.2 in de gelegenheid werden
gesteld hun godsdienst of levensovertuiging vrij te belijden en te beleven (op basis
van onder meer artikel 14 IVRK). In het onderhavige wetsvoorstel zien wij deze bepaling
niet terug. Klopt het dat in dit wetsvoorstel het recht van de jeugdige op het vrij
belijden en beleven van zijn godsdienst of levensovertuiging niet is opgenomen? Wat
is hiervan de reden? Hoe wordt het recht op het vrij belijden en beleven van zijn
godsdienst of levensovertuiging voor jeugdigen die in een instelling voor gesloten
jeugdhulp verblijven dan wél geborgd?
In artikel 4.1.1, tweede lid, van de Jeugdwet is al de verplichting opgenomen dat
de jeugdhulpaanbieder er zorg voor draagt dat in de accommodatie geestelijke verzorging
beschikbaar is, die zoveel mogelijk aansluit bij de godsdienst of levensovertuiging
van de jeugdige of ouder. Jeugdhulpaanbieders zijn daartoe verplicht als het jeugdhulp
betreft die verblijf van een jeugdige of ouder in een accommodatie gedurende ten minste
een etmaal met zich brengt. Deze eis is daarmee tevens van toepassing bij gesloten
accommodaties en er is daarom geen noodzaak om een dergelijke bepaling nogmaals op
te nemen in hoofdstuk 6 van de Jeugdwet.
98. De leden van de GroenLinks-fractie merken tevens op dat in het wetsvoorstel geen
expliciete aandacht is voor het behoud van contacten met andere voor de jeugdige belangrijke
personen, zoals broertjes en zusjes en grootouders. Hoe wordt geborgd dat de jeugdigen
contact kunnen houden met voor hen belangrijke personen (niet zijnde de ouders)? Hoe
verhoudt zich dit tot artikel 8 van het IVRK?
Naast contact met ouders zijn contacten met andere voor de jeugdige belangrijke personen,
zoals broers en zussen, opa’s oma’s zeker van belang. Op grond van artikel 37, onderdeel
d, van het IVRK heeft ieder kind dat van zijn vrijheid is beroofd het recht op contact
met familie, behalve in uitzonderijke omstandigheden. Jeugdhulpaanbieders hebben in
de huisregels opgenomen op welke tijden bezoekers op bezoek kunnen komen bij de jeugdigen
die zijn opgenomen. Op die tijden kunnen personen die belangrijk zijn voor de jeugdige,
zoals broers of zussen, eveneens op bezoek komen. Met bijgevoegde nota van wijziging
is aan het wetsvoorstel toegevoegd dat, indien familieleden vanwege dringende verplichtingen
of belemmeringen niet in staat zijn de jeugdige op de in de huisregels vastgestelde
tijden en plaatsen te bezoeken, de jeugdhulpaanbieder hen buiten deze tijden daartoe
in de gelegenheid moet stellen.
In het wetsvoorstel is vastgelegd dat het contact met hun ouders en gezin alleen beperkt
kan worden als de instelling vaststelt dat zwaarwegende belangen van de jeugdige zich
daartegen verzetten. Daarvan kan sprake zijn als de opgroei- en opvoedingsproblemen
van de jeugdige samenhangen met het gedrag of problematiek van ouders.
99. De leden van de GroenLinks-fractie weten dat uit meerdere rapporten blijkt dat
jeugdigen veelal de dupe zijn van discussies tussen de jeugdinstelling, de gecertificeerde
instelling en de gemeente over wie het zak- en kleedgeld «moet betalen». In het conceptvoorstel
stond dat aan de jeugdige zakgeld kan worden toegekend. Een soortgelijke bepaling
is niet terug te vinden in het huidige wetsvoorstel. Waarom niet? Hoe wordt eenduidig
geregeld dat de jeugdige zak- en kleedgeld krijgt, van wie en hoeveel, zodat de jeugdige
de discussie over wie moet betalen niet hoeft af te wachten?
Ik erken dat zak- en kleedgeld een knelpunt kan zijn. Ook Jeugdzorg Nederland en de
VNG bevestigen dat er zich nog steeds met enige regelmaat problemen voordoen rondom
zak- en kleedgeld bij jeugdigen die in een instelling verblijven en dat deze problemen
voor een groot deel voortkomen uit onduidelijkheid. Samen met de VNG en Jeugdzorg
Nederland worden momenteel verschillende verbeteringen verkend, in het bijzonder een
vereenvoudiging van de bestaande handreiking zak- en kleedgeld- voor kinderen met
een maatregel voor jeugdbescherming24 en een specifieke wettelijke regeling vergelijkbaar met de pleegvergoeding.
7.1 Investeer in alternatieven
100. Het lid van de fractie van BIJ1 geeft aan dat uit het promotieonderzoek van Jonathan
Leipoldt over het sociale klimaat in residentiële jeugdhulp bleek dat een positief,
ondersteunend, gestructureerd en zorgzaam klimaat gericht op groei nodig is. Hiervoor
moet geïnvesteerd worden in goede residentiële jeugdhulp, naar het voorbeeld van Noorwegen,
waar enkel open kleinschalige woongroepen zijn en waar gesloten jeugdzorg niet bestaat.
De nadruk moet wat genoemd lid betreft meer gelegd worden op wonen. De zorg voor deze
jongeren kan beter kleinschalig ingericht worden voor een stabielere leefomgeving.
Een veilige vaste woonplek waar de behandeling naartoe komt. Hoe dwang en drang wel
zou moeten worden teruggedrongen, welke alternatieven passend zijn en hoe we daar
gaan komen, is niet aan ons politici. Dit moet door de mensen om wie het gaat bedacht
worden, jongeren die helaas deze ervaringskennis hebben moeten opdoen in de gesloten
jeugdzorg. Samen met de professionals, want wat hebben zij bijvoorbeeld nodig qua
bijscholing?
De oproep van het lid van de fractie van BIJ1 sluit aan bij de brief over de gesloten
jeugdhulp waarnaar ik in de inleiding verwezen heb. We gaan investeren in een ombouw
van grootschalige, vaak in buitengebieden gelegen, voorzieningen naar kleinschalige
voorzieningen die bescherming en veiligheid bieden. En dat gaan we samen doen met
ervaringsdeskundigen en professionals.
Terugdringen van dwang vraagt inderdaad een andere manier van werken. Een voorbeeld
daarvan is relationele beveiliging. Dat is een manier van beveiliging met de volgende
uitgangspunten:
• Een constructieve samenwerkingsrelatie tussen medewerker en jongere, waarbinnen jongeren
de ruimte krijgen om te leren met vallen en opstaan.
• De medewerker gaat het contact aan vanuit een basishouding gekenmerkt door zes basiselementen.
• De medewerker is fysiek aanwezig om onveilige situaties te voorkomen of op een gepaste
manier in te grijpen om verdere escalatie te voorkomen.
De elf coördinerende gemeenten gesloten jeugdhulp hebben in 2021 samen € 5 mln. uitgekeerd
gekregen voor de ombouw van separeerruimten naar kindvriendelijke afzonderingsruimten
en de ontwikkeling van relationele beveiliging voor medewerkers in de gesloten jeugdhulp.
Het leren werken met relationele beveiliging gaat gepaard met bijscholing van medewerkers.
II. ARTIKELSGEWIJS
Artikel I, onderdeel D
Artikel 6.1.4
101. De leden van de SGP-fractie vragen of de regering de risico’s heeft overwogen
van de bepaling dat de keuzevrijheid van het geslacht zoveel mogelijk bij de jongere
wordt gelegd. Waarom is het nodig dit zo te regelen en hoe verhoudt dit zich tot andere
wetten op dit punt? Het komt genoemde leden logischer voor om te bepalen dat het onderzoek
in beginsel wordt verricht door een persoon van hetzelfde geslacht als dat van de
jeugdige, tenzij gegronde reden bestaat daarvan af te wijken.
Bij het opstellen van dit wetsvoorstel zijn gesprekken gevoerd met ervaringsdeskundigen.
Die ervaringsdeskundigen hebben naar voren gebracht dat het belangrijk is dat jeugdigen
zelf die keuze mogen maken. Hun keuze is vaak gebaseerd op wat zij hebben meegemaakt
voordat zij in de gesloten accommodatie geplaatst waren. Die ervaringen kunnen traumatiserend
zijn geweest. Bovendien speelt deze keuzevrijheid ook in op de behoefte van LHBTI+
jongeren. Het heeft daarom de voorkeur dat de jeugdige zelf een positieve keuze maakt
dan dat diegene zou moeten aangeven af te willen wijken. De keuze heeft uitsluitend
betrekking op de keuze van het geslacht en niet op wie welk onderzoek uitvoert.
Artikel I, onderdeel F
Artikel 6.2.4
102. De leden van de SGP-fractie vragen waarom bij deze verplichting niet een maximumtermijn
is opgenomen.
In artikel 6.2.4 van het wetsvoorstel is de verplichting opgenomen dat de jeugdige
zo spoedig mogelijk na opname in een gesloten accommodatie op duidelijke en toegankelijke
wijze zowel schriftelijk als mondeling wordt geïnformeerd over de huisregels, de klachtenregeling
en de mogelijkheden een vertrouwenspersoon in te schakelen. Met bijgevoegde nota van
wijziging heb ik daaraan toegevoegd dat jeugdige ook geïnformeerd moet worden over
de medezeggenschapsregeling. In het artikel is geen maximumtermijn opgenomen omdat
het van de omstandigheden afhangt hoe snel dit kan plaatsvinden. Uitgangspunt is dat
een jeugdige meteen bij aankomst wordt geïnformeerd over deze zaken. Echter, soms
zal dat niet mogelijk zijn, bijvoorbeeld omdat een jeugdige te emotioneel is om die
informatie tot zich te nemen.
Artikel I, onderdeel G
Artikel 6.2.5
103. De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat in het conceptvoorstel nog stond
dat de jeugdige deelneemt aan gemeenschappelijke activiteiten gedurende ten minste
gemiddeld acht en een half uur per dag door de week en gedurende ten minste zes uur
per dag in het weekeinde. In het onderhavige wetsvoorstel is het aantal uren verlaagd
naar ten minste zes uur per dag (artikel 6.2.5). Waarom is ervoor gekozen minder uren
op te nemen in het onderhavige wetsvoorstel dan in het oorspronkelijke concept? Hoe
ziet de invulling van de overige tijd eruit? Moet de jeugdige dan bijvoorbeeld verplicht
op zijn of haar kamer zitten? Mag de jeugdige deze tijd invullen met eigen activiteiten?
Hoeveel uur per dag moet de jeugdige op de eigen kamer verblijven? Waarom is er niet
voor gekozen hier een maximumaantal uur aan te verbinden?
In het wetsvoorstel is opgenomen dat een jeugdhulpaanbieder ervoor moet zorgen dat
een jeugdige ten minste gedurende zes uur per dag de mogelijkheid krijgt om deel te
nemen aan onderwijs dat aansluit bij diens leerbehoefte, andere activiteiten in het
kader van pedagogische vorming en gemeenschappelijke activiteiten. Hiermee wordt beter
tot uitdrukking gebracht dat een jeugdige er zelf voor mag kiezen niet deel te nemen
aan een gemeenschappelijke activiteit. Los daarvan geldt de onderwijsplicht.
Het aantal uren is teruggebracht naar zes omdat er ook voldoende tijd en ruimte moet
zijn voor jeugdigen om eigen hobby’s en sportactiviteiten te kunnen doen. Het is belangrijk
dat jeugdigen de tijd en ruimte krijgen zich te ontwikkelen in hun eigen gebied van
interesse. Naast de gemeenschappelijke activiteiten zullen jeugdigen bovendien ook
jeugdhulp ontvangen, waarvoor ook voldoende tijd moet zijn. Jeugdigen worden niet
verplicht de resterende tijd op de eigen kamer te verblijven. Er is dus ook geen aanleiding
hiervoor een maximaal aantal uren op te nemen
104. De leden van de GroenLinks-fractie vinden het onduidelijk of de toepassing van
vrijheidsbeperkende maatregelen invloed heeft op de mogelijkheid onderwijs te volgen
en hoe hiermee bij de belangenafweging rekening moet worden gehouden. Kan een jeugdige
die een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd krijgt onderwijs (en bijbehorende stages)
blijven volgen en zo niet, hoe ziet de regering dit in het licht van het recht op
onderwijs?
Bij de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen blijft het recht op onderwijs
bestaan. Het wetsvoorstel bepaalt dat jeugdhulpaanbieders ervoor moeten zorgen dat
een jeugdige kan deelnemen aan het onderwijs dat aansluit bij diens leerbehoefte of
andere activiteiten in het kader van pedagogische vorming, alsmede aan gemeenschappelijke
activiteiten gedurende ten minste zes uur per dag. Bij andere activiteiten in het
kader van pedagogische vorming kan worden gedacht aan cursussen, stages en arbeidstoeleidingsprojecten.
Een jeugdige moet in staat worden gesteld onderwijs te blijven volgen, ook als voor
enige tijd een vrijheidsbeperkende maatregel wordt toegepast. Indien nodig kan een
(tijdelijk) individueel onderwijsprogramma worden aangeboden. Alleen in het geval
van een noodsituatie waarbij het noodzakelijk is dat een jeugdige voor enige tijd
in een afzonderingsruimte blijft, kan het voorkomen dat een jeugdige een dag onderwijs
mist.
105. Tevens vragen de leden van de GroenLinks-fractie in hoeverre er voor elke jeugdige
onderwijs op niveau is. Deze leden krijgen vaak signalen dat er enkel onderwijs wordt
aangeboden op een lager niveau. Hoe verhoudt zich dit tot het IVRK, waar het recht
op onderwijs specifiek onderdeel van is?
In het wetsvoorstel is opgenomen dat de jeugdhulpaanbieder ervoor moet zorgen dat
een jeugdige kan deelnemen aan onderwijs dat aansluit bij diens leerbehoefte. Indien
nodig kan een (tijdelijk) individueel onderwijsprogramma worden aangeboden. Hiermee
voldoet het wetsvoorstel aan de eisen van het IVRK.
Goede samenwerking tussen zorg en onderwijs is belangrijk om voor iedere jeugdige
een passend onderwijsprogramma te kunnen bieden. Op veel plekken gaat dat al goed,
maar geconstateerd is dat dit nog niet overal voldoende lukt. Daarom is eerder een
herbezinning aangekondigd in het kader van het residentieel onderwijs, waarover het
kabinet in september 2022 de Tweede Kamer nader zal informeren.25
Artikel 6.2.6
106. De leden van de SGP-fractie constateren dat in nadere regels voorwaarden kunnen
worden gesteld inzake de afzonderlijke ruimtes. Deze leden vragen op grond van welke
nadere voorschriften voorwaarden worden gesteld aan de eigen kamers van de jongeren.
Hoe verhouden deze voorschriften zich tot de voorschriften die op grond van het Bouwbesluit
aan verschillende soorten kamers worden gesteld?
Het wetsvoorstel regelt dat een jeugdige in de gesloten jeugdhulp altijd over een
eigen kamer beschikt. Het wetsvoorstel bevat geen grondslag om nadere regels te stellen
aan de eigen kamers. In het huidige Besluit Jeugdwet is al geregeld dat een accommodatie
voor gesloten jeugdhulp geschikt moet zijn voor jeugdigen om daar te kunnen verblijven
in een veilige, beschermde omgeving, die voldoende privacy biedt.
De jeugdige kan zijn eigen kamer inrichten binnen de grenzen wat mogelijk is. Dit
verschilt per locatie. Het Kwaliteitskader JeugdzorgPlus 2.0 bevat een bepaling dat
de instellingen ervoor zorgen dat de leefomgeving van de jeugdigen kindvriendelijk,
schoon, passend en veilig is. Wat betreft bouwkundige voorschriften is het Bouwbesluit
2012 van toepassing op de gebouwen van de instellingen.
Artikel 6.2.8
107. De leden van de SGP-fractie vragen of de regering wil toelichten wat het volgens
haar betekent indien de jongere niet veilig met het kind kan verblijven in de desbetreffende
locatie voor gesloten jeugdhulp. Betekent dit dat in beginsel eerst naar een geschikte
locatie gezocht moet worden of wordt dan aangenomen dat een inbreuk gemaakt moet worden
op het recht op familieleven? Deze leden vragen eveneens waarom niet duidelijk is
omschreven wie de toets op veiligheid uitvoert. Waarom is bijvoorbeeld niet bepaald
dat de Raad voor de Kinderbescherming onderzoekt of een veilige opvoedsituatie van
het kind aanwezig is?
Veiligheid voor het kind en de jeugdige moeder staan voorop. De instelling, jeugdhulpverantwoordelijke
en gedragsdeskundige zullen hierover in gesprek gaan met de jeugdige moeder om de
wensen en mogelijkheden te bespreken. Het verblijf van een kind bij de moeder is in
beginsel een recht van de jeugdige moeder. De inzet is dan ook dat de jeugdige moeder
samen met het kind in de gesloten accommodatie kan verblijven, tenzij er goede redenen
zijn om dit niet toe te staan. Onveiligheid kan ontstaan door gedrag of problematiek
van andere opgenomen jeugdigen of van de moeder zelf. Het is mogelijk een klacht in
te dienen over de weigering om een kind bij de jeugdige moeder in de gesloten accommodatie
te verzorgen en op te voeden.
Een minderjarige moeder krijgt niet van rechtswege gezag over haar kind. De moeder
kan een meerderjarigheidverklaring aanvragen op grond van artikel 1:253ha lid 1 van
het Burgerlijk Wetboek of er moet op een andere manier voorzien worden in het gezag
voor het kind. Als de minderjarige moeder zich meerderjarig wil laten verklaren of
als de rechter vragen heeft over de persoon die de voogdij gaat krijgen, dan kan de
Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) verzocht worden een onderzoek te doen naar wie
het best belast kan worden met de voogdij over het kind. Kort gezegd is de betrokkenheid
van de RvdK al geregeld in het Burgerlijk Wetboek. Bij jeugdigen die in de gesloten
accommodatie verblijven zijn jeugdhulpprofessionals betrokken die zo nodig de RvdK
kunnen inschakelen om een onderzoek te doen en een advies aan de rechtbank te geven.
Artikel 6.2.9
108. De leden van de GroenLinks-fractie lezen in artikel 6.2.9 dat de jeugdhulpaanbieder
ervoor zorgdraagt dat het hulpverleningsplan, zo spoedig mogelijk, maar in elk geval
binnen zes weken na opname in de gesloten accommodatie, wordt vastgesteld. In het
conceptvoorstel stond een termijn van drie weken. Waarom is de termijn waarbinnen
het hulpverleningsplan moet worden vastgesteld, gesteld op zes weken in plaats van
drie? Op welke manier is hierbij rekening gehouden met het belang van de jeugdige?
In het wetsvoorstel staat dat de jeugdige betrokken wordt bij de vaststelling van
het hulpverleningsplan, maar dit is niet letterlijk terug te lezen bij de wijziging
daarvan (artikel 6.2.9, vierde lid). Waarom is dat niet het geval, zo vragen de leden
van de GroenLinks-fractie. Is de regering het met deze leden eens dat inspraak in
de behandeldoelen ook leidt tot meer betrokkenheid en verantwoordelijkheid over het
traject? Zo ja, waarom krijgt de jeugdige geen formele inspraakmogelijkheid?
In het wetsvoorstel is opgenomen dat het hulpverleningsplan binnen zes weken wordt
vastgesteld. Om dit zorgvuldig te doen en de jeugdige de mogelijkheid en tijd te bieden
zich te laten bijstaan door een vertrouwenspersoon, familielid of naaste en zijn wensen
of voorkeuren te uiten, is een tijdspad gekozen waarbinnen dit redelijkerwijs mogelijk
is. Ook de jeugdhulpverantwoordelijke heeft tijd nodig om het plan te bespreken met
de jeugdige, ouders, gezaghebbenden, relevante familieleden en een gekwalificeerde
gedragswetenschapper indien de jeugdhulpverantwoordelijke zelf geen gekwalificeerde
gedragswetenschapper is. In het voorgestelde artikel 6.2.9, eerste lid, is opgenomen
dat de jeugdhulpverantwoordelijke samen met de jeugdige een hulpverleningsplan moet
opstellen. Daarmee wordt de jeugdhulpverantwoordelijke verplicht de jeugdige te betrekken
en inspraak te geven. Dat is een verdergaande verplichting voor de jeugdhulpverantwoordelijke
dan de verplichting die eerder was opgenomen in het geconsulteerde wetsvoorstel. Daarin
was opgenomen dat met de jeugdige overlegd moest worden over het hulpverleningsplan.
Verder is in het vijfde lid van artikel 6.2.9 opgenomen dat de jeugdhulpverantwoordelijke
bij het opstellen van het hulpverleningsplan zoveel als mogelijk rekening moet houden
met de wensen en voorkeuren van de jeugdige.
109. De leden van de SGP-fractie vragen in hoeverre de regering beredeneerd heeft
gekozen voor het al dan niet vermelden van de positie van de ouders in dit wetsartikel.
Waarom staan in het derde lid van artikel 6.2.9 bijvoorbeeld wel de ouders vermeld,
maar niet in het eerste lid? Waarom worden de ouders niet vermeld in het vijfde lid?
Deze leden vragen eveneens of het de bedoeling is dat de jeugdhulpverantwoordelijke
ook voorafgaand overlegt met de ouders indien zij geen gezag meer hebben over de jeugdige.
Ook vragen zij waarom de evaluatie alleen plaatsvindt samen met de jeugdige, terwijl
ook anderen bij de opstelling van het plan relevant waren en een inbreng mochten leveren.
Is het verstandig, ook vanuit het belang van het kind, om dit zonder enige wettelijke
regeling en garantie over te laten aan de wens van de jongere?
In het wetsvoorstel staat de rechtspositie van de jeugdige centraal. Daarom moet zoveel
mogelijk rekening gehouden worden met de wensen en voorkeuren van de jeugdige. Tegen
deze achtergrond wordt ook voorgesteld dat het hulpverleningsplan primair wordt vastgesteld
door de jeugdhulpverantwoordelijke samen met de jeugdige en dat de evaluaties van
het hulpverleningsplan ook samen met de jeugdige worden gedaan. De ouders worden wel
betrokken bij het vaststellen of wijzigen van het hulpverleningsplan, ook als zij
geen gezag hebben over het kind. Daarom zijn de ouders wel opgenomen in het derde
lid omdat zij zich wellicht ook willen laten bijstaan door een vertrouwenspersoon,
familielid of naaste.
110. Het lid van de BBB-fractie merkt op dat de termijn waarbinnen het hulpverleningsplan
moet worden vastgesteld vrij lang is. Waarom kan dit niet korter? Dit is toch niet
in het belang van een kind in nood? Hoe wordt de jeugdige betrokken bij dit plan?
In het wetsvoorstel is opgenomen dat het hulpverleningsplan zo spoedig mogelijk wordt
vastgesteld. Om dit zorgvuldig te doen en de jeugdige de mogelijkheid en tijd te bieden
zich te laten bijstaan door een vertrouwenspersoon, familielid of naaste en zijn wensen
of voorkeuren te uiten, is een tijdspad gekozen waarbinnen dit redelijkerwijs mogelijk
is. Ook de jeugdhulpverantwoordelijke heeft tijd nodig om het plan te bespreken met
de jeugdige, ouders, gezaghebbenden, relevante familieleden en een gekwalificeerde
gedragswetenschapper indien de jeugdhulpverantwoordelijke zelf geen gekwalificeerde
gedragswetenschapper is. In vergelijking met de huidige Jeugdwet is nadrukkelijk opgenomen
dat zoveel als mogelijk rekening moet worden gehouden met de voorkeuren en wensen
van de jeugdige. Tevens wordt voorgesteld de ouders meer te betrekken bij het opstellen
van het hulpverleningsplan.
Artikel 6.2.10
111. De leden van de SGP-fractie vragen hoe deze bepaling zich verhoudt tot artikel
6.2.9, achtste lid. Is de regeling over de frequentie dan nog nodig?
In artikel 6.2.9, achtste lid, is opgenomen dat de jeugdhulpverantwoordelijke het
hulpverleningsplan samen met de jeugdige vier weken na aanvang van de uitvoering ervan
evalueert en vervolgens ten minste elke twee maanden. In artikel 6.2.10, eerste lid,
is opgenomen dat in het hulpverleningsplan moet worden opgenomen wat de frequentie
is waarmee en de omstandigheden zijn waaronder het hulpverleningsplan wordt geëvalueerd
en het hulpverleningsplan wordt gewijzigd. In artikel 6.2.9 is een minimumeis opgenomen
terwijl in het opvolgende artikel 6.2.10 is opgenomen dat benoemd moet worden precies
welke frequentie is afgesproken met de betreffende jeugdige. Dat kan vaker zijn dan
het minimum.
Artikel I, onderdeel H
Artikel 6.3.1.2
112. Het lid van de BBB-fractie ondersteunt de bedoeling van dit en het voorgaande
wetsartikel. Zij vraagt daarbij hoe echter wordt geborgd dat dit ook daadwerkelijk
gebeurt. Uiteindelijk draait het hier om de interpretatie van nut en noodzaak. Kan
de regering verduidelijken hoe de inzet van de klachtencommissie dit waarborgt?
Het wetsvoorstel heeft als uitgangspunt het nee, tenzij-beginsel voor het toepassen
van vrijheidsbeperkende maatregelen. Door dit expliciet op te nemen in de wet gaat
er een dwingende werking van uit. De wens om vrijheidsbeperkende maatregelen terug
te dringen wordt ook door de jeugdhulpaanbieders breed gedragen. Tevens kan de klachtencommissie,
wanneer de voorwaarden die gesteld worden aan het toepassen van vrijheidsbeperkende
maatregelen expliciet worden opgenomen in de wettekst, daaraan toetsen.
113. Het lid van de BBB-fractie vraagt voorts met betrekking tot het vijfde lid van
dit artikel waarom de gekwalificeerde gedragswetenschapper niet ook moet beoordelen
of een minder ingrijpende maatregel mogelijk is.
Het klopt dat de gekwalificeerde gedragswetenschapper dat moet beoordelen en die eis
volgt uit het vijfde lid van artikel 6.3.1.2. In het vijfde lid is opgenomen dat de
gekwalificeerde gedragswetenschapper beoordeelt of de maatregel noodzakelijk en geschikt
is om de noodsituatie af te wenden. Geschikt betekent dat er, gelet op het beoogde
doel, voor de jeugdige op dat moment geen minder bezwarende alternatieven zijn. Tevens
moet de maatregel evenredig zijn en moet redelijkerwijs te verwachten zijn dat de
maatregel effectief is.
Artikel 6.3.1.4
114. De leden van de GroenLinks-fractie concluderen dat de jeugdhulpverantwoordelijke
een beslissing tot toepassing van een vrijheidsbeperkende maatregel niet neemt voordat
hij – voor zover mogelijk – met de betrokken jeugdige de voorgenomen beslissing heeft
besproken in een voor die jeugdige begrijpelijke en toegankelijke taal. Op grond van
artikel 6.3.1.4, tweede lid, wordt de beslissing op schrift gezet en voorzien van
een schriftelijke motivering. Onduidelijk is of in deze motivering ook wordt aangegeven
wat met de visie van de jeugdige is gedaan en, als een beslissing is genomen die niet
in het belang van de jeugdige is, een uitleg waarom deze beslissing toch genomen is.
Hoe wordt geborgd dat in de beslissing nadrukkelijk wordt ingegaan op wat er met de
visie van de jeugdige is gedaan en op welke wijze rekening is gehouden met het belang
van de jeugdige, zo vragen genoemde leden.
Op grond van het Kwaliteitskader JeugdzorgPlus 2.0 zal de jeugdhulpverantwoordelijke
bij de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen rekening houden met de visie
en het belang van de jeugdige.26 Ook de beginselen die centraal staan in het wetsvoorstel, namelijk het nee, tenzij
beginsel en de beginselen van subsidiariteit, proportionaliteit, doelmatigheid en
veiligheid brengen met zich mee dat rekening dient te worden gehouden met het belang
van de jeugdige. Een beslissing die niet in het belang van de jeugdige is, mag dan
ook niet worden genomen. Voordat een beslissing tot het toepassen van een vrijheidsbeperkende
maatregel wordt genomen, moet de jeugdhulpverantwoordelijke in gesprek gaan met de
betreffende jeugdige. In dat gesprek kan de jeugdige zijn of haar visie geven. In
de beslissing moet de jeugdhulpverantwoordelijke een motivering opnemen rekening houdend
met de visie die de jeugdige in het gesprek naar voren heeft gebracht. Wel is het
zo dat de jeugdhulpverantwoordelijke uiteindelijk beslist of een maatregel noodzakelijk,
proportioneel en geschikt is, en dat er op dat moment toch geen alternatief voorhanden
is waarmee hetzelfde doel kan worden bereikt. Indien een jeugdige vindt dat zijn of
haar visie niet goed is meegewogen en het (mede) daarom niet eens is met de beslissing
kan diegene daarover een klacht indienen. Jeugdigen moeten actief geïnformeerd worden
over de klachtwaardigheid van beslissingen. Een klacht kan betrekking hebben op de
onderbouwing van een beslissing. Tevens zullen de beslissingen ter sprake komen bij
de regelmatige evaluaties van het hulpverleningsplan. Ten slotte maken de beslissingen
deel uit van de informatie die verstrekt moet worden aan de IGJ, zodat er ook extern
toezicht plaatsvindt op de zorgvuldigheid van beslissingen.
115. De leden van de SGP-fractie vragen waarom de klachtwaardigheid pas na vier dagen
meegedeeld moet worden. Deze leden vragen hoe die termijn zich verhoudt tot de maximale
duur van bijvoorbeeld een isolatie. Zij wijzen er ook op dat bij verlenging binnen
twaalf uur een gedragswetenschapper ingeschakeld moet worden. Is het niet wenselijk
dat jongeren veel eerder geïnformeerd worden over de klachtwaardigheid en de mogelijkheid
van bijstand door een vertrouwenspersoon?
Met de nota van wijziging heb ik voorgesteld de termijn van de insluiting terug te
brengen naar één dag, met de mogelijkheid dit eenmalig met nog een dag te verlengen
onder de voorwaarde dat er nog steeds sprake is van een noodsituatie waarbij insluiting
de enige maatregel is om die noodsituatie af te wenden. Tevens heb ik met de nota
van wijziging de termijn van vier dagen waarbinnen de jeugdige geïnformeerd moet worden
over de klachtwaardigheid van vrijheidsbeperkende maatregelen laten vervallen. Op
de kortst mogelijke termijn zal de jeugdige geïnformeerd moeten worden over de klachtwaardigheid.
Soms kunnen zich wellicht omstandigheden voordoen waarbij dit niet meteen kan worden
medegedeeld en opgenomen bij de beslissing. In dat geval wordt de jeugdige in ieder
geval zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Artikel 6.3.2.1
116. De leden van de CDA-fractie hebben nog vragen over het toezicht. Het wetsvoorstel
regelt dat toezicht kan plaatsvinden met behulp van bijvoorbeeld camera’s. Het is
deze leden echter niet duidelijk welke vormen van toezicht precies kunnen worden ingezet.
Kan de regering hier nader op ingaan en aangeven welke vormen van toezicht mogelijk
zijn met dit nieuwe wetsvoorstel? Kan de regering dan voorts aangeven hoe deze vormen
van toezicht zich verhouden tot de vereisten van proportionaliteit en de subsidiariteit?
Bij of krachtens algemene maatregel zullen nadere regels worden opgesteld over de
voorwaarden waaronder verschillende vormen van toezicht mogen worden toegepast. Het
voornemen is om de volgende vormen van toezicht toe te staan: persoonlijk toezicht
door de aanwezigheid van een hulpverlener, cameratoezicht of toezicht op het gebruik
van communicatiemiddelen. Het uitoefenen van toezicht is een vrijheidsbeperkende maatregel
en zal dus altijd moeten voldoen aan het nee, tenzij-beginsel en de beginselen van
proportionaliteit en subsidiariteit. Dat moet iedere keer dat toezicht wordt uitgeoefend
bij een jeugdige zorgvuldig worden afgewogen.
117. De leden van de SGP-fractie constateren dat in het wetsvoorstel en de toelichting
niet duidelijk en consistent gesproken wordt van toezicht en elektronisch toezicht.
Zij vragen of ook in dit artikel enkel elektronisch toezicht bedoeld is of dat ook
andere vormen van toezicht denkbaar zijn. In artikel 6.3.2.4 wordt bijvoorbeeld weer
in het bijzonder gesproken van toezicht op telefoongesprekken. Zij vragen of de regering
het voorstel op dit punt nog eens wil bezien.
In artikel 6.1.4 van het wetsvoorstel wordt gesproken over elektronisch toezicht.
Dit artikel heeft betrekking op de voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp.
Met elektronisch toezicht wordt gedoeld op het monitoren waar de jeugdige zich bevindt
of heeft bevonden, door middel van bijvoorbeeld een zogeheten Kansband.27. Bij een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp kan alleen deze vorm van toezicht
worden toegepast indien dat als maatregel is opgenomen in de machtiging.
De artikelen 6.3.2.1 en 6.3.2.4 van het wetsvoorstel gaan in op het toezicht dat kan
worden uitgeoefend gedurende het verblijf in de gesloten accommodatie, zoals het toezicht
op telefoongesprekken, het gebruik van andere communicatiemiddelen en bezoek. Bij
of krachtens algemene maatregel van bestuur zullen nog nadere regels worden opgesteld
over de voorwaarden waaronder verschillende vormen van toezicht mogen worden toegepast.
Het voornemen is om de volgende vormen van toezicht toe te staan: persoonlijk toezicht
door de aanwezigheid van een hulpverlener, cameratoezicht of toezicht op het gebruik
van communicatiemiddelen. Als een jeugdige is opgenomen, zal elektronisch toezicht
in principe niet noodzakelijk zijn.
Artikel 6.3.2.3
118. Het lid van de BBB-fractie vraagt welke waarborgen er zijn bij het verplicht
toedienen van medicatie. Waar kan een jeugdige terecht als hij dat niet wil en wie
velt daarover dan een oordeel? Het verplicht ondergaan van geneeskundige behandelingen
kan in de ogen van genoemd lid alleen worden opgelegd door een arts. Dit lijkt niet
zo geregeld in het voorliggende wetsvoorstel. Kan de regering dit toelichten?
Het verplicht toedienen van medicatie kan een vrijheidsbeperkende maatregel zijn.
Het doel van het gedwongen toedienen van medicatie mag uitsluitend zijn:
a. het waarborgen van de veiligheid van een jeugdige of anderen;
b. het afwenden van gevaar voor de gezondheid van een jeugdige of anderen; of
c. het bereiken van de in het hulpverleningsplan opgenomen doelen.
Voordat tot gedwongen toediening kan worden overgegaan, moet eerst worden beoordeeld
of wordt voldaan aan het nee, tenzij-beginsel. Dan gaat het erom of er voor de jeugdige
geen minder bezwarende alternatieven zijn, of de maatregel evenredig is en redelijkerwijs
te verwachten is dat de maatregel effectief is. Tevens moet de maatregel zijn opgenomen
in het hulpverleningsplan van de jeugdige. Bovendien moet altijd eerst met de jeugdige
worden besproken dat toediening van een medicijn noodzakelijk wordt geacht. Zodoende
wordt een jeugdige uitgelegd wat nodig is en wordt de jeugdige ook de gelegenheid
geboden te kiezen vrijwillig het medicijn te nemen. Alleen in noodsituaties kan van
dat gesprek worden afgezien en kan het gaan om een maatregel die niet is opgenomen
in het hulpverleningsplan, omdat dan veelal spoed is geboden. Op deze wijze wordt
geborgd dat het gedwongen toedienen van medicatie zoveel als mogelijk wordt tegengegaan.
Ingeval besloten wordt medicatie gedwongen toe te dienen en de jeugdige vindt dat
dit onterecht is gedaan, dan kan een klacht worden ingediend bij de klachtencommissie.
Geneeskundige behandelingen, waaronder het toedienen van medicijnen, worden verricht
door een arts of, in diens opdracht, door een verpleegkundige. Verder is met de nota
van wijziging toegevoegd dat indien bij het vaststellen van het hulpverleningsplan
geneeskundige behandelingen worden overwogen, dat dit moet worden besproken met een
arts. Tevens is daarbij opgenomen dat voor het in het hulpverleningsplan opnemen van
geneeskundige behandelingen de instemming van een arts verplicht is.
Artikel 6.3.2.5
119. Het lid van de BBB-fractie ziet graag dat hier heel terughoudend mee om wordt
gegaan, zeker waar het gaat om kinderen die bijvoorbeeld slachtoffer zijn van seksueel
misbruik. Hoe gaat de regering deze jongeren beschermen met dit wetsartikel in het
achterhoofd?
Het lid van de BBB-fractie vraagt met betrekking tot het tweede lid van dit artikel
wat een redelijke termijn is waarbinnen een klacht moet worden ingediend. Tevens vraagt
dit lid waarom de Kinderombudsman niet wordt genoemd als instantie waar een klacht
ingediend kan worden.
Het uitgangspunt bij de uitvoering van bepaalde maatregelen, zoals onderzoek aan het
lichaam, is dat rekening wordt gehouden met de ervaringen en problematiek van de jeugdige.
Om dit tot uitdrukking te brengen, is in het tweede lid van artikel 6.3.2.5 opgenomen
dat het onderzoek aan het lichaam verricht dient te worden op besloten plaatsen door,
voor zover mogelijk, personen van het geslacht dat de voorkeur heeft van de jeugdige.
Bij het opstellen van het hulpverleningsplan wordt zoveel mogelijk rekening gehouden
met de voorkeuren en wensen van de jeugdige. Tijdens het opstellen van dit plan kan
de jeugdhulpverantwoordelijke met de jeugdige bespreken hoe onderzoek aan het lichaam
op een voor de jeugdige veilige manier uitgevoerd zou kunnen worden.
Wat een redelijke termijn is voor het indienen van een klacht, zal afhangen van de
concrete omstandigheden van de situatie. Ik acht het wenselijk om voldoende ruimte
te bieden aan jeugdigen die eerst tijd nodig hebben voor de verwerking van hun emoties.
Tegelijkertijd zie ik hierbij ook het belang van de jeugdhulpaanbieder voor het instellen
van een redelijke termijn. Van belang is dat de jeugdhulpaanbieder nog wel in staat
is om naar behoren te kunnen reageren op de klacht.
Op grond van artikel 11c, eerste lid, onder b1, van de Wet Nationale ombudsman kan
een jeugdige een klacht indienen bij de Kinderombudsman als de jeugdige meent dat
een of meer rechten van de jeugdige niet worden geëerbiedigd. Op grond van artikel
11b, tweede lid onder c, van de Wet Nationale ombudsman kan de Kinderombudsman onderzoek
instellen naar aanleiding van klachten of zelfs uit eigen beweging. Het klachtrecht
waar dit wetsvoorstel in voorziet is aanvullend op de mogelijkheid om te klagen bij
de Kinderombudsman. Daar waar de Kinderombudsman de (bredere) taak heeft om te bevorderen
dat de rechten van jeugdigen worden geëerbiedigd door bestuursorganen en door privaatrechtelijke
organisaties, heeft de klachtencommissie de specifieke taak om te beslissen over de
klachten die jeugdigen tijdens hun verblijf in de gesloten jeugdhulp indienen over
toegepaste vrijheidsbeperkende maatregelen.
Artikel I, onderdeel I
Artikel 6.4.1
120. De leden van de SGP-fractie vragen waarom de regering in dit artikel niet meer
positief het bevorderen van verlof en de band met de ouders en het gezin heeft opgenomen,
mede in het licht van internationale verdragen. Ook vragen zij waarom de regeling
niet zo is geformuleerd dat verlof enkel dan niet wordt toegestaan indien redelijke
aanwijzingen bestaan dat de jongere zich niet aan de regels zal houden.
In het wetsvoorstel is opgenomen dat, naast de mogelijkheden die het hulpverleningsplan
biedt om de gesloten accommodatie te verlaten, de jeugdhulpverantwoordelijke een jeugdige
verlof kan verlenen om de gesloten accommodatie tijdelijk te verlaten als het verlenen
van verlof verantwoord is. Omdat het gaat om een gedwongen plaatsing in een gesloten
accommodatie is gekozen voor de formulering dat de instelling de jeugdige verlof kan
verlenen. Immers, dat de jeugdige zich onttrekt of onttrokken wordt aan noodzakelijke
jeugdhulp ligt aan de basis van de machtiging gesloten jeugdhulp. In de praktijk maakt
het verlof deel uit van het oefenen met vrijheden. Het is niet alleen een kwestie
van het houden aan de voorwaarden waaronder het verlof verleend wordt. Het moet in
het licht van de doelen uit het hulpverleningsplan verantwoord zijn.
Artikel I, onderdeel M
121. De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de jeugdige uiterlijk binnen vier
dagen na de beslissing schriftelijk in kennis wordt gesteld van de klachtwaardigheid
van de beslissing en de mogelijkheid van advies en bijstand door de vertrouwenspersoon.
Waarom wordt een termijn van vier dagen gehanteerd en waarom wordt de jeugdige niet
direct schriftelijk op de hoogte gesteld van de klachtwaardigheid van de beslissing
en de mogelijkheid van advies en bijstand van een vertrouwenspersoon?
Met de nota van wijziging is de termijn van vier dagen waarbinnen de jeugdige geïnformeerd
moet worden over de klachtwaardigheid van vrijheidsbeperkende maatregelen komen te
vervallen. Een jeugdige moet op de kortst mogelijke termijn worden geïnformeerd. In
principe zal de jeugdige meteen op het moment dat de beslissing wordt overhandigd,
worden geïnformeerd over de klachtwaardigheid. Soms kunnen zich wellicht omstandigheden
voordoen waarbij dit niet meteen kan worden opgenomen bij de beslissing. In dat geval
wordt de jeugdige in ieder geval zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
122. In het wetsvoorstel staat dat de klacht binnen een redelijke termijn moet worden
ingediend. De leden van de GroenLinks-fractie vragen wat wordt verstaan onder een
redelijke termijn. In hoeverre wordt vastgelegd dat rekening moet worden gehouden
met de situatie van jongeren bij een eventuele overschrijding van die redelijke termijn?
Dat een klacht binnen redelijke termijn moet worden ingediend, is bewust opgenomen
omdat dat de ruimte geeft de termijn te bepalen al naar gelang de omstandigheden van
een geval. Het zal per jeugdige verschillen op welk moment de jeugdige toe is aan
het indienen van een klacht. Door er een redelijke termijn van te maken kan er altijd
beoordeeld worden of de termijn redelijk geacht kan worden in verhouding met de aard
of de ernst van de klacht. Soms kunnen jeugdigen jaren na het verlaten van een instelling
nog van de gelegenheid gebruik willen maken om een klacht in te dienen. De huidige
formulering maakt dit mogelijk.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
M. van Ooijen
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. van Ooijen, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport