Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
36 191 Regels omtrent de instelling van een adviescollege voor de algehele verbetering en beheersing van ICT-projecten en informatiesystemen bij de centrale overheid (Wet Adviescollege ICT-toetsing)
Nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING
ALGEMEEN DEEL
1. Inleiding
Met dit voorstel van wet wordt de instelling van een permanent adviescollege voor
toetsing van informatiesystemen, ICT-projecten en onderhoud- en beheeractiviteiten
van de centrale overheid beoogd. Het Adviescollege ICT-toetsing is per 1 januari 2021
tijdelijk ingesteld bij ministerieel besluit1 als de opvolger van het Bureau ICT-toetsing dat een ambtelijk bureau was met een
onafhankelijke toezichtsraad. Deze tijdelijke instelling van het Adviescollege ICT-toetsing
dient om de tussenliggende periode, tot en met de inwerkingtreding van deze wet, te
overbruggen. Hiermee is de continuïteit van een onafhankelijke bijdrage van ICT-expertise
aan de centrale overheid gewaarborgd. De taak van het Adviescollege ICT-toetsing heeft
betrekking op grote ICT-projecten en informatiesystemen van de ministeries, krachtens
publiekrecht ingestelde zelfstandige bestuursorganen als bedoeld in artikel 4 van
de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, politie en de Raad voor de rechtspraak.
Het gaat hierbij ook om systemen die kunnen dienen ter uitvoering van beleid en regelgeving.
In dit voorstel wordt, vanwege het grote belang van ICT voor een goede uitvoering
van beleid en regelgeving, zoveel mogelijk aangesloten bij de algemene regels van
de Kaderwet adviescolleges met betrekking tot onder andere de inrichting, samenstelling,
bevoegdheid, ondersteuning, werkwijze en begroting en verantwoording van adviescolleges.
De Wet vergoedingen adviescolleges en commissies biedt het kader voor het toekennen
van vergoedingen aan de leden van adviescolleges.
2. Aanleiding
Al in 2007 bleek uit rapporten van onder meer de Algemene Rekenkamer dat overheidsprojecten
met een grote ICT-component dikwijls niet goed verliepen.2
3 De projectduur was te lang en door slecht inzicht in de kosten bleek de totaalprijs
vaak vele malen hoger dan vooraf ingeschat. Maatregelen zoals de inrichting van een
CIO-stelsel binnen de rijksdienst, waarbij elk ministerie een Chief information officier (CIO) kreeg met een coördinerende rol voor de CIO Rijk, en het Rijks ICT-Dashboard,
waarop ICT-projecten van € 5 miljoen of meer worden gepubliceerd, droegen weliswaar
bij aan een verbeterde beheersing, maar bleken op zichzelf nog onvoldoende om grip
te krijgen op de grote, complexe ICT-projecten binnen het Rijk.4 Het kabinet nam daarom in 2015 de aanbeveling van de Tijdelijke commissie ICT-projecten
over om een tijdelijk, onafhankelijk Bureau ICT-toetsing (verder: BIT) in te richten
om beter te toetsen of bij de start van een ICT-project aan een aantal cruciale eisen
is voldaan. Het BIT kreeg daarmee de positie om de CIO’s van de ministeries bij belangrijke
ICT-projecten met een grote meerjarige ICT-component te adviseren ter ondersteuning
van hun CIO-oordelen ten aanzien van ICT-projecten. De gedachte hierbij was dat het
BIT na vijf jaar zou kunnen worden opgeheven, omdat de ministeries en zelfstandige
bestuursorganen dan met de geleerde lessen uit deze ondersteuning voldoende zouden
zijn uitgerust voor een goede beheersing van hun ICT. De advisering door het BIT is
in 2018 uitgebreid naar ICT-projecten bij de politie en de Raad voor de rechtspraak.
Een goede ICT-beheersing binnen de centrale overheid5 blijft noodzakelijk, zeker nu de digitalisering steeds verder toeneemt. De evaluaties
van het BIT in 2018 en 2019 tonen een blijvende noodzaak en behoefte aan onafhankelijke
advisering op het gebied van ICT aan. Daarnaast wijst de Algemene Rekenkamer herhaaldelijk
op de gesignaleerde onvolkomenheden rond ICT-beheer binnen het Rijk.6 In voorgenoemde evaluaties is het functioneren van het BIT onderzocht.7 In een verkenning van ABDTOPConsult is tevens de versterking van de besturing binnen
het CIO-stelsel van de rijksdienst in de volle breedte onderzocht.8 Deze onderzoeken hebben geleid tot een groot aantal aanbevelingen, waarvan de voortzetting
van het BIT tot de voornaamste behoorde. Zo wijst ABDTOPConsult er in zijn advies
op dat het bestaan van een deskundige, onafhankelijke en transparante beoordeling
en toetsing van ICT-projecten en ICT-portfolio’s een sluitstuk van een professioneel
CIO-stelsel is.9 Het kabinet heeft met inachtneming van deze aanbevelingen in een brief van 20 december
2019 in zijn reactie aan de Tweede Kamer op de evaluaties besloten om het BIT een
permanente status te geven en om te vormen tot een onafhankelijk adviescollege.10 Met een aangekondigde taakuitbreiding van het onafhankelijke adviescollege, gericht
op onderhoud en beheer en het bevorderen van het lerend vermogen, wordt de aansluiting
op nieuwe digitale ontwikkelingen, nieuwe inzichten en daarmee gepaard gaande behoeftes
aan ICT-expertise verder versterkt. Dit alles met als doel om de beheersbaarheid van
ICT binnen de centrale overheid effectief te bevorderen.
Een permanent Adviescollege ICT-toetsing, dat op afstand staat van de ministeries,
zelfstandige bestuursorganen, politie en de Raad voor de rechtspraak kan met zijn
ICT-expertise en onafhankelijke en kritische blik ten behoeve van het CIO-stelsel
voortdurend bijdragen aan een efficiënte en effectieve ICT-beheersing binnen deze
organisaties. Een permanent adviescollege voorziet het CIO-stelsel in die zin ook
van voortdurende reflectie ten aanzien van te maken ICT-keuzes in het licht van digitale
ontwikkelingen. Tot slot draagt de publicatie van een extern, onafhankelijk advies
bij aan de transparantie van de centrale overheid als het gaat om de ICT-beheersing.
3. Onafhankelijk adviescollege
Door het Adviescollege ICT-toetsing permanent bij wet op afstand van de ministeries,
zelfstandige bestuursorganen, de politie en de Raad voor de rechtspraak in te stellen,
wordt belangenverstrengeling, en de schijn daarvan, voorkomen en kan het Adviescollege
zijn kritische rol zonder last en ruggespraak vervullen.11 De onafhankelijke advisering door het Adviescollege waarborgt een onbevooroordeelde,
duidelijke en volledige advisering over alle aspecten van ICT binnen de centrale overheid.
Deze onafhankelijke reflectie leidt daarmee tot een groot leereffect voor de organisaties
binnen de centrale overheid. Het Adviescollege ICT-toetsing komt in zijn taakuitvoering
op afstand te staan van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
(verder: Minister van BZK). De Minister van BZK draagt daarmee niet de verantwoordelijkheid
voor de inhoud van de adviezen van het Adviescollege, maar wel voor de wetgeving die
nodig is voor de instelling en taakopdracht van het Adviescollege, de middelen die
hiervoor ter beschikking worden gesteld om die taak te kunnen uitvoeren en de periodieke
evaluatie aan de Staten-Generaal over het functioneren van het Adviescollege en de
doeltreffendheid en de effecten van deze wet, en daarmee van de advisering en aanbevelingen,
in de praktijk.
Voor adviescolleges die de regering adviseren in zaken van algemeen verbindende voorschriften
en te voeren beleid gelden algemene regels zoals die zijn geformuleerd in de Kaderwet
adviescolleges. Die algemene regels dienen de inzichtelijkheid in het adviesbestel,
de rechtseenheid en de rechtszekerheid, zodat nieuwe adviescolleges waar mogelijk
op uniforme wijze worden ingesteld en ingericht. De beoogde afbakening van een advies
van het Adviescollege ICT-toetsing in dit wetsvoorstel houdt verband met de uitvoering
van beleid en de voorziene implicaties voor ICT-beheersing en uitgangspunten in de
informatievoorziening. De taakomschrijving van het Adviescollege heeft daarom geen
betrekking op de met een project of onderhoudsactiviteit beoogde beleidsdoelstellingen,
maar wel op een effectieve en efficiënte ICT-ondersteuning waarmee deze doelen kunnen
worden behaald.12 De Kaderwet adviescolleges is weliswaar niet direct van toepassing, omdat het Adviescollege
niet de taak heeft te adviseren over algemeen verbindende voorschriften of te voeren
beleid van het Rijk, maar het maatschappelijk belang van de adviezen van het Adviescollege
ICT-toetsing is zodanig dat in dit wetsvoorstel zoveel mogelijk wordt aangesloten
bij de Kaderwet adviescolleges. Een groot aantal bepalingen van de Kaderwet adviescolleges
wordt om die reden in het wetsvoorstel overgenomen of van toepassing verklaard.
4. Relatie Adviescollege ICT-toetsing en CIO-stelsel en positie in het advies- en
controlestelsel
Relatie Adviescollege en het CIO-stelsel Rijk
Op basis van het Coördinatiebesluit organisatie, bedrijfsvoering en informatiesystemen
rijksdienst heeft de Minister van BZK een aantal coördinerende verantwoordelijkheden
met betrekking tot informatiesystemen binnen de rijksdienst vastgelegd in het Besluit
CIO-stelsel Rijksdienst 2021. Dit besluit geldt voor de rijksdienst en vormt een basis
om tijdig en succesvol de beleids- en bedrijfsvoeringdoelstellingen binnen de rijksdienst
met behulp van ICT en informatiesystemen te kunnen realiseren. Een belangrijke doelstelling
van dat besluit is de versterking van het lerend vermogen binnen het CIO-stelsel.
De samenwerking tussen de verschillende organisaties binnen het CIO-stelsel vormt
de basis voor een cultuur van kennisdeling, anticiperen en reflecteren.13 De snelheid waarmee digitale ontwikkelingen elkaar opvolgen verlangt ook deze samenwerking.
In het Besluit CIO-stelsel Rijksdienst 2021 is onder andere, in lijn met het Instellingsbesluit
Adviescollege ICT-toetsing, de relatie gelegd met het Adviescollege met de taakopdracht
aan de departementale CIO’s om ICT-projecten na een CIO-oordeel bij het Adviescollege
ICT-toetsing aan te melden voor advies. In dat besluit is ook vastgelegd dat de departementale
CIO’s belast zijn met de ontwikkeling en coördinatie van het informatievoorzienings-
en digitaliseringsbeleid en het zorgdragen voor de ontwikkeling en het beheer van
de informatiesystemen van hun ministerie conform dit beleid. Met zijn adviezen met
betrekking tot de risico’s en slaagkansen van ICT-projecten en over informatiesystemen
ondersteunt het Adviescollege ICT-toetsing mede de departementale CIO’s in de uitvoering
van hun taakstelling. Hoewel het Adviescollege op afstand van de organisaties binnen
de rijksdienst staat en onafhankelijk hiervan adviseert, draagt het Adviescollege
vanuit zijn eigen rol in nauwe samenwerking met het CIO-beraad en de CIO Rijk bij
aan het realiseren van de doelstellingen van het Besluit CIO-stelsel Rijksdienst 2021.
Door het delen van de kennis die is opgedaan bij het toetsen van ICT-projecten en
programma’s draagt het Adviescollege ICT-toetsing tevens bij aan het lerend vermogen
van het CIO-stelsel.
Het door het Adviescollege gegeven advies is geen bindend oordeel over het eventuele
starten van een ICT-project. Het starten van een ICT-project blijft een verantwoordelijkheid
van de Minister die verantwoordelijk is voor de uitvoering van het beleid of de regelgeving
of de interne bedrijfsvoering waarvoor het ICT-project noodzakelijk is. Het advies
betreft ook geen oordeelsvorming over de met een ICT-project beoogde beleids- en wetgevingsdoelstelling(en).
De verantwoordelijkheid voor het te voeren beleid en de afweging van de verschillende
deelaspecten bij het realiseren van beleid blijft de primaire verantwoordelijkheid
van de Minister.
De positie van het Adviescollege in het advies- en controlestelsel
Naast het Adviescollege hebben de Auditdienst Rijk (verder: ADR) en de Algemene Rekenkamer
een eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van het beoordelen en adviseren over ICT-projecten
en informatiesystemen. De beoordeling van de naleving van rijksbrede uitgangspunten
en kaders voor informatievoorziening vindt achteraf en buiten het CIO-stelsel plaats
door de ADR.14 De ADR heeft vanuit zijn taak een specifieke rol als het gaat om verantwoording van
beheer in verband met ICT, en met name informatiebeveiliging. In het kader van het
Besluit Auditdienst Rijk verricht de ADR achteraf vraaggestuurd onderzoeken naar het
beleid en de bedrijfsvoering. Dit voorstel van wet brengt hier geen wijzigingen in.
Om administratieve last te voorkomen ligt het overigens wel voor de hand dat met name
voor de advisering over onderhoud- en beheeractiviteiten afstemming zal plaatsvinden
vanuit het Adviescollege met de ADR hierover.
Als externe, onafhankelijke beoordelaar van de financiële en de verantwoordingsadministratie
van het Rijk, onder meer ten aanzien van de materiële bedrijfsvoering, heeft de Algemene
Rekenkamer tot slot (onder andere) een controlerende rol voor risicobeheersing en
verantwoording.15
5. Taakomschrijving Adviescollege ICT-toetsing
De taken van het Adviescollege hebben betrekking op ICT-projecten en informatiesystemen
binnen de ministeries, zelfstandige bestuursorganen, de politie en de Raad voor de
rechtspraak (centrale overheid) en dragen bij aan een kwalitatief hoogwaardige ICT-beheersing
binnen deze organisaties. Naast deze adviestaken gaat het om kennisoverdracht en kennisbevordering
ten behoeve van het lerend vermogen binnen het CIO-stelsel. Het college voert zijn
taken uit vanuit een onafhankelijke positie en met hoogwaardige ICT-expertise.
Adviestaken
De advisering door het Adviescollege ICT-toetsing is onmisbaar vanwege de snelle digitalisering
en de groeiende rol die digitalisering speelt bij de realisatie van beleid. Naast
ICT in de bedrijfsvoering speelt ICT in toenemende mate een rol bij de uitvoering
van beleid en regelgeving met een grote digitaliseringsopgave. In dit verband dient
wel duidelijk te zijn dat een advies van het Adviescollege rechtstreeks verband moet
houden met de voorziene implicaties voor ICT-beheersing en IV-uitgangspunten, en dat
het geen oordeelsvorming over de met een ICT-project beoogde beleids- en wetgevingsdoelstelling(en)
betreft.16 Onder de IV-uitgangspunten worden begrepen de gemaakte afspraken binnen de rijksoverheid
over de informatievoorziening. Het gaat om afspraken over de inrichting van het CIO-stelsel,
zoals neergelegd in het Besluit CIO-stelsel Rijksdienst 2021, maar ook over kwaliteitsnormen
voor het uitvoeren van CIO-oordelen in kwaliteitskader CIO-oordelen en over afspraken
over beheersmaatregelen, portfoliomanagement en rapportage aan de Tweede Kamer in
het Handboek Portfoliomanagement Rijk.
Het Adviescollege adviseert op verzoek van een van beide kamers der Staten-Generaal
of de Minister die verantwoordelijk is voor de ICT-voorziening over een doeltreffende
en doelmatige inrichting en toepassing van informatievoorziening ter uitvoering van
beleid of regelgeving. Deze advisering moet bijdragen aan een optimale uitvoering
die de realisatie van de gestelde beleids- of wetgevingsdoelstellingen mogelijk maakt.
Een adviesaanvraag is vanwege het belang van ICT voor de beleidsuitvoering en de verwevenheid
daarmee al mogelijk in een vroegtijdig stadium van beleidsontwikkeling. Het gaat hier
over de vraag of de informatiesystemen het voorgenomen beleid kunnen uitvoeren. Dit
in tegenstelling tot de andere twee typen van advies die het Adviescollege kan uitbrengen
die gaan over de concrete uitvoering van een project of wijziging in een informatiesysteem
zelf.17 Het adviseren over een informatiesysteem in het kader van de evaluatie ervan, zoals
bij de CoronaMelder-applicatie, past eveneens binnen deze taak.
Ofschoon het Adviescollege niet adviseert over de achterliggende doelstellingen zelf,
kunnen de adviezen wel gevolgen hebben voor de uitvoering van het beleid of de regelgeving.
Een goede inrichting van een informatiesysteem, ook indien dit onderdeel uitmaakt
van een keten, en de beheersing van het ontwikkelproces verkleinen de risico’s en
vergroten de effectiviteit ten aanzien van de achterliggende beleidsdoelstellingen.
Een advies van het Adviescollege draagt daarmee bij aan de effectiviteit van de beleidsuitvoering.
Advisering over de doelmatigheid geeft de mogelijkheid om te adviseren over het gebruik
en verbruik van middelen voor de implementatie van ICT en de samenhang van de voorgenomen
ICT-investering met reeds bestaande informatiesystemen. De advisering heeft ook betrekking
op de eenheid, kwaliteit en efficiëntie tussen de verschillende informatiesystemen
en hoe de voorgenomen ICT-investering in zowel het interdepartementale ICT-landschap
als dat van het betreffende ministerie zelf past. Daarbij kan het ook gaan over het
interne ICT-beleid van de centrale overheid zelf.
Het Adviescollege adviseert daarnaast over de risico’s en slaagkans van voorgenomen
ICT-projecten van de centrale overheid met een ICT-component van ten minste € 5 miljoen.
De ministeries zijn verplicht een advies aan te vragen voor deze projecten. Deze verplichting
gold al op grond van het Instellingsbesluit tijdelijk bureau ICT-toetsing. Daarnaast
gaat deze verplichting ook gelden voor zelfstandige bestuursorganen. Het Adviescollege
bepaalt zelf welke aanvragen in behandeling worden genomen.18
Voorts bestaat voor het Adviescollege de mogelijkheid om te adviseren over andere
aspecten van de levenscyclus van bestaande informatiesystemen. De taakomschrijving
om te adviseren over de doeltreffendheid en de doelmatigheid van onderhoud- en beheeractiviteiten
met betrekking tot een informatiesysteem maakt dit mogelijk. Deze taakverbreding ten
opzichte van het Instellingsbesluit is in lijn met de eerdere verbreding van de taken
en bevoegdheden van departementale CIO’s naar de gehele levenscyclus van ICT-portfolio’s.
Het Adviescollege kan adviseren of onderhoud- en beheeractiviteiten van een informatiesysteem,
waaronder onderhoud- en beheeractiviteiten van een informatiesysteem die zijn geplaats
op het Rijks ICT-dashboard.
De advisering over ICT-projecten of onderhoud- en beheeractiviteiten van informatiesystemen
is mogelijk ongeacht de gekozen systeemontwikkelmethodiek en kan betrekking hebben
op de gehele ICT-levenscyclus tot en met het uitzetten ervan. Bij systeemontwikkelingsmethodieken
voor ICT-projecten bij de overheid kan onder andere worden gedacht aan het gebruik
van de watervalmethode en ontwikkelmethodieken zoals Agile en DevOps.
Het Adviescollege brengt zijn adviezen uit op schriftelijk verzoek, maar kan adviezen
over de risico’s en slaagkans van een voorgenomen ICT-project of over de doeltreffendheid
en doelmatigheid van het onderhoud en beheer van een informatiesysteem van een ministerie
of een zelfstandig bestuursorgaan ook uit eigen beweging uitbrengen.
Kennisoverdracht en kennisbevordering
Naast het uitbrengen van advies krijgt het Adviescollege een expliciete taak ten bate
van kennisoverdracht en kennisbevordering binnen het CIO-stelsel van de centrale overheid.
Hieronder wordt verstaan dat het Adviescollege actief haar opgedane kennis en informatie
deelt en daarmee het lerend vermogen binnen het CIO-stelsel stimuleert. Daardoor groeit
binnen het CIO-stelsel het vermogen om de informatievoorziening en digitalisering
binnen de verschillende organisaties van de centrale overheid te beheersen. Het is
in die context mogelijk om binnen de grenzen van de kennis en ervaring van het Adviescollege
over informatievoorziening en digitalisering na te gaan welke keuzes er bij ICT-investeringen
zoals ICT-projecten dienen te worden gemaakt en hoe hier voor de werking van het CIO-stelsel
lessen uit te trekken zijn. In dat verband kan het Adviescollege ook algemene aanbevelingen
geven die niet zien op specifieke projecten of informatiesystemen, maar die generiek
worden gedaan vanuit de kennis en ervaringen die bij eerdere advisering is opgedaan.
Hierbij valt te denken aan algemene aanbevelingen op basis van trends of patronen
die voortkomen uit een analyse van adviezen die gegeven zijn in het verleden of op
basis van eerder vastgestelde interne richtlijnen voor ICT.
Advisering aan de Raad voor de rechtspraak, politie en zelfstandige bestuursorganen
De Raad voor de rechtspraak en de politie zijn beide sui-generisorganisaties en staan,
evenals zelfstandige bestuursorganen, voor wat betreft hun taakuitoefening en bedrijfsvoering
op afstand van de Minister die het aangaat.
Gelet op de bijzondere positie en verantwoordelijkheden van de Raad voor de rechtspraak
heeft de Minister voor Rechtsbescherming bij ICT-projecten of een informatiesysteem
van de Raad een beperkte rol. De Minister voor Rechtsbescherming zal bij ICT-projecten
of een informatiesysteem van de Raad voor de rechtspraak fungeren als loket in het
verkeer met de beide kamers der Staten-Generaal. De Raad kan zelf een verzoek indienen
bij het Adviescollege. Het Adviescollege zal haar advies vervolgens aanbieden aan
de Raad voor de rechtspraak. De toezending van dit advies aan de beide kamers der
Staten-Generaal, al dan niet begeleid van een beleidsreactie, zal geschieden door
de Minister voor Rechtsbescherming.
Voor de politie en de zelfstandige bestuursorganen geldt hetzelfde als voor de Raad
voor de rechtspraak met dien verstande dat voor de politie de Minister van Justitie
en Veiligheid de verantwoordelijke Minister is en voor een zelfstandig bestuursorgaan
de Minister die het eigenaarschap19 heeft over het zelfstandig bestuursorgaan. Ook een zelfstandig bestuursorgaan en
de politie kunnen zelf om bepaalde adviezen verzoeken.
6. Samenstelling van het Adviescollege
Het Adviescollege zal bestaan uit een voorzitter en ten hoogste vier andere leden.
De leden worden benoemd voor ten hoogste vier jaar. Herbenoeming kan eenmaal voor
ten hoogste vier jaar plaatsvinden. Bij de samenstelling van het college zal ervaring
en deskundigheid op het terrein van ICT bepalend zijn bij de keuze van de leden waarbij
deskundigheid van het functioneren van de rijksdienst een belangrijke rol kan spelen.
Vanwege de reikwijdte van de taak van het college, die zich uitstrekt tot alle ministeries
vindt de benoeming van de voorzitter en de andere leden plaats bij koninklijk besluit.
De benoeming wordt besproken in de ministerraad.20
Het Adviescollege zal worden ondersteund door een onafhankelijk ambtelijk secretariaat
waar de Minister van BZK in zal voorzien. Voor zijn taakuitvoering is het ambtelijk
secretariaat alleen verantwoording schuldig aan het Adviescollege.
7. Financiële gevolgen
De financiële gevolgen van het wetsvoorstel betreffen de kosten van de vergoedingen
aan de leden, het ambtelijk secretariaat, de materiële kosten voor het doen van onderzoek
en eventuele kosten voor training en communicatie. Het ambtelijk secretariaat bestaat
uit een secretaris-directeur en onder meer IT-toetsspecialisten die de advisering
door het Adviescollege inhoudelijk voorbereiden. De raming van de met het college
samenhangende kosten bedraagt € 5,4 miljoen per jaar. De verdeling van de kosten wordt
in overleg tussen de betrokken organisaties bepaald. Er is in dat verband een verdeelsleutel
tussen de ministeries afgesproken om deze kosten in gezamenlijkheid te dragen.
8. Regeldruk
Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor
een formeel advies, omdat het naar verwachting geen gevolgen voor de regeldruk heeft.
9. Advies en consultatie
Algemene Rekenkamer
De Algemene Rekenkamer is geconsulteerd. In de consultatiereactie beaamt de Algemene
Rekenkamer21 dat goede beheersing van de inzet van IT binnen elke overheidsorganisatie van cruciaal
belang is. Een toets vooraf bij financieel omvangrijke IT-investeringen kan daarbij
behulpzaam zijn. Volgens de Algemene Rekenkamer kan in de toelichting worden verduidelijkt
waarom de instelling van een permanent onafhankelijk adviescollege de meest voor de
hand liggende keuze is om de kwaliteit te borgen. Naar het belang, de onafhankelijke
positie en de taakopvatting van het toenmalige BIT, is in 2019 een drietal onderzoeken
verricht.22 In de uitkomsten daarvan is geconcludeerd dat een permanente status in de rede ligt,
vanwege de deskundigheid in het toenmalige BIT. Het BIT is van toegevoegde waarde
gebleken voor de professionalisering van de informatievoorziening. Uit het onderzoek
gedaan door ABDTOPConsult blijkt dat de onafhankelijke positie cruciaal is voor het
BIT om zijn taken uit te kunnen voeren.23 Om recht te doen aan dat belang heeft de Minister van BZK ervoor gekozen het BIT
op afstand te plaatsen en aan te sluiten bij een organisatievorm die gegeven zijn
taak gebruikelijk is: een adviescollege. Het Adviescollege is hiermee zo onafhankelijk
mogelijk.24 Een positionering elders in de Rijksdienst zou afbreuk doen aan de stelselverantwoordelijkheid
van de Minister van BZK. Voorts acht de Algemene Rekenkamer het denkbaar om de Minister
van BZK een toezichthoudende rol te geven. Het kabinet gaat niet mee met deze suggestie.
Het kabinet onderschrijft wel het belang van kennisontwikkeling binnen de ministeries
als het gaat om IT. Op verschillende manieren stimuleert CIO Rijk daarom de kennisontwikkeling
en het lerend vermogen binnen het CIO-stelsel en ook bij personeel zonder ICT-achtergrond.
De consultatiereactie van de Algemene Rekenkamer spitst zich verder toe op drie onderwerpen.
Ten eerste is het niet duidelijk of het Adviescollege alleen adviseert of ook controle
uitvoert. De Algemene Rekenkamer adviseert dit punt in de toelichting te verduidelijken.
In reactie hierop wordt vooropgesteld dat het Adviescollege inderdaad louter een adviseerde
taak heeft en geen controlerende taak. Zoals in artikel 7 van dit wetsvoorstel is
bepaald, is het Adviescollege enkel bevoegd om gevraagd, dan wel ongevraagd, te adviseren
over een doeltreffende en doelmatige inrichting en toepassing van een informatiesysteem,
de risico’s en slaagkans van een voorgenomen ICT-project en de doeltreffendheid en
doelmatigheid van onderhoud- en beheeractiviteiten. Paragraaf 4 van deze toelichting
is aangepast zodat onduidelijkheid over een mogelijk controlerende taak van het Adviescollege
wordt weggenomen. Ten tweede is het de Algemene Rekenkamer niet duidelijk waarom is
gekozen voor de afbakening wat betreft de instanties (gevat in de begripsbepaling
centrale overheid), die onder het toepassingsbereik van dit wetsvoorstel vallen. Ter verduidelijking
hierop wordt aangegeven dat deze afbakening van instanties een codificatie is van
eenzelfde afbakening als in het Instellingsbesluit dat thans geldt. Deze afbakening
is gebaseerd op de oorspronkelijke afbakening (ministeries en publiekrechtelijke zelfstandige
bestuursorganen als bedoeld in artikel 4 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen).25 Later is bij Wijzigingsbesluit Instellingsbesluit Tijdelijk bureau ICT-toetsing bepaald
dat tot het werkterrein van het BIT eveneens de Raad voor de rechtspraak en de Nationale
Politie zijn gaan behoren. Deze organisaties hebben hier toen beiden zelf om verzocht.26 Ten derde doet de Algemene Rekenkamer de suggestie om paragraaf 4 van deze toelichting
aan te scherpen wat betreft de daar te beperkt beschreven weergave van de (grond)wettelijke
taak van de Algemene Rekenkamer. Deze suggestie is overgenomen en de toelichting is
overeenkomstig aangepast.
Raad voor de rechtspraak
De Raad voor de rechtspraak is gevraagd om een advies uit te brengen over het wetsvoorstel.27 In het advies wordt geconcludeerd dat de Raad voor de rechtspraak zich kan verenigen
met het wetsvoorstel en daarvoor zijn waardering uitspreekt. De totstandkoming van
de consultatieversie van het wetsvoorstel is nauwlettend gevolgd, waarbij de Raad
voor de rechtspraak in het bijzonder aandacht heeft gegeven aan de vraag of de bijzondere
positie van de Rechtspraak bij de instelling van het Adviescollege is gerespecteerd
en afdoende is beschreven. Dit is het geval, aldus de Raad voor de rechtspraak. Met
het wetsvoorstel ontstaat een meer directe relatie tussen de Rechtspraak en het Adviescollege
dan onder het Instellingbesluit,28 omdat de voorzitter van de Raad voor de rechtspraak onder het wetsvoorstel ook zelf
een verzoek om advies kan doen bij het Adviescollege.
Politie
De politie staat in algemene zin positief ten aanzien van het wetsvoorstel.29 Een belangrijk voordeel van het wetsvoorstel is dat lijkt te worden voorzien in structurele
financiering door het Ministerie van BZK, aldus de politie. Op dit punt moet worden
verduidelijkt dat de kosten van het Adviescollege door de ministeries worden gedragen
met toepassing van een bepaalde verdeelsleutel. De taakuitbreiding van het Adviescollege
baart de politie enige zorgen. Met het wetsvoorstel wordt het Adviescollege ook bevoegd
om te adviseren over de doeltreffendheid en doelmatigheid van het onderhoud en beheer
van een informatiesysteem.30 De politie vreest dat deze uitbreiding ten koste zal gaan van het aantal te toetsen
ICT-projecten, dan wel de kwaliteit van de daarover uitgebrachte adviezen. De taakuitbreiding
die de politie aanhaalt, volgt echter direct uit een van de aanbevelingen uit het
advies van ABDTOPConsult.31 In een brief van 20 december 201932 heeft het kabinet deze taakuitbreiding reeds aangekondigd en medegedeeld dat het
Adviescollege van de benodigde capaciteit zal worden voorzien. De politie geeft verder,
vanwege de bestuurlijke onduidelijkheid die erdoor kan ontstaan, in overweging om
de figuur van het naschrift te laten vervallen.33 Dit advies van de politie wordt niet overgenomen omdat de mogelijkheid voor het Adviescollege
om een naschrift uit te brengen waardevol wordt geacht. Het geeft het Adviescollege
namelijk de gelegenheid om een reactie te geven op de maatregelen die een Minister
voorstelt naar aanleiding van een advies. Deze reactie kan meerwaarde hebben, omdat
het de voorgestelde maatregelen kan ondersteunen.
Internetconsultatie
Het wetsvoorstel is gedurende een periode van ruim vier weken aangeboden voor internetconsultatie.
De internetconsultatie heeft een aantal reacties opgeleverd waarop in het onderstaande
wordt ingegaan.
Een van de reacties bevat een blijk van waardering voor het wetsvoorstel met de aanmoediging
om de juiste mensen te zoeken voor het Adviescollege en het Adviescollege ook bevoegdheden
te geven om provincies en gemeenten te adviseren. Omdat op grond van artikel 2 van
het wetsvoorstel is opgenomen dat de leden van het Adviescollege worden benoemd op
grond van deskundigheid die nodig is voor advisering op het gebied van ICT, alsmede
op grond van maatschappelijke kennis en ervaring, wordt geborgd dat de juiste mensen
zitting zullen nemen in het Adviescollege. Verder moet worden opgemerkt dat het wetsvoorstel
de onafhankelijke positie van het Adviescollege van een wettelijke basis voorziet.
Er wordt niet beoogd om de bevoegdheden van het Adviescollege uit te breiden op een
wijze waardoor provincies en gemeenten ook advies kunnen vragen aan het Adviescollege.
Op dit moment wordt een dergelijke uitbreiding niet wenselijk geacht, mede gelet op
de historie van het takenpakket van het BIT. Ook het BIT adviseerde niet aan provincies
en gemeenten.
In een andere reactie wordt de vraag gesteld of de grens van € 5 miljoen wel doelmatig
is omdat het voor kan komen dat kleine cumulatieve projecten ook veel geld kunnen
opslokken. Naar aanleiding van deze reactie is de begripsbepaling van ICT-project
verduidelijkt in het wetsvoorstel. Aan deze begripsbepaling is toegevoegd dat projecten
of programma’s die «onderlinge» samenhang hebben, en die boven de € 5 miljoen uitkomen,
onder de definitie van een ICT-project vallen. Met deze toevoeging wordt verduidelijkt
dat de samenhang tussen de projecten of programma’s een onderlinge samenhang dient
te zijn. Daarmee wordt benadrukt dat projecten of programma’s van elkaar afhankelijk
zijn voor het resultaat voor de eindgebruiker. Samenhang op zichzelf zou ook als verwantschap
of vergelijkbaarheid kunnen worden begrepen. De onderlinge samenhang – afhankelijkheid
– die in dit wetsvoorstel is bedoeld kan worden geïllustreerd met het volgende voorbeeld.
Er wordt een aanbestedingsproject gestart voor een (digitaal) inkoopsysteem. Vervolgens
wordt een project gestart om het aangekochte inkoopsysteem te implementeren. Zonder
de implementatie heeft de organisatie immers niets aan het aangekochte inkoopsysteem;
beide projecten vertonen onderlinge samenhang voor het behalen van resultaat voor
de eindgebruiker. Het scheiden van beide projecten heeft een risico dat het aangekochte
product niet blijkt aan te sluiten bij de mogelijkheden of behoeften van de organisatie.
Verder wordt in deze reactie gevraagd waarom de eisen op grond waarvan een lid van
het Adviescollege wordt benoemd niet nader zijn gedefinieerd in het voorstel van wet.
Van een nadere inkadering, bijvoorbeeld in de vorm van opleidingseisen of aantoonbare
ervaring in een specifiek vakgebied binnen de ICT, is afgezien omdat het opstellen
van nauw geformuleerde criteria in het wetsvoorstel zich slecht zou verhouden tot
de wens om een vorm van deskundigheid in het Adviescollege te garanderen die op dat
moment nodig wordt geacht. Deze deskundigheid kan afhankelijk van het voortduren in
de tijd wisselen. ICT is immers een snel veranderend vakgebied. Hierdoor kan het voorkomen
dat de (technische) deskundigheid die anno 2022 wordt gevraagd enkele jaren later
tekort schiet. Het opstellen van nadere criteria in het wetsvoorstel is daarom te
rigide en wordt daarmee onwenselijk geacht. Tot slot werd in deze reactie de suggestie
gedaan om de wet ieder jaar te evalueren. De evaluatietermijn van vier jaar, zoals
opgenomen in het wetsvoorstel, zou te lang duren. De voorgestelde evaluatietermijn
van één jaar is echter te kort. Het is niet mogelijk om in zo’n korte termijn voldoende
ervaringen te verzamelen, deze ervaringen op een zorgvuldige wijze te evalueren en
de uitkomsten daarvan met de Staten-Generaal te delen. Een wet wordt doorgaans binnen
vijf jaar geëvalueerd.34 Dit wetsvoorstel bevat dus al een kortere evaluatiebepaling dan doorgaans gebruikelijk
is.
ARTIKELSGEWIJS
Artikel 1
In dit artikel zijn de definities opgenomen van de begrippen Adviescollege, centrale
overheid, ICT-project, informatiesysteem, korpschef van politie, Onze Minister die
verantwoordelijk is voor de ICT-voorziening, Onze Minister, Onze Minister die het
aangaat en zelfstandig bestuursorgaan.
Adviescollege
Het Adviescollege is het Adviescollege ICT-toetsing, bedoeld in artikel 2 van dit
wetsvoorstel. Zie daarover verder de toelichting op artikel 2.
Centrale overheid
Een definitie van centrale overheid is opgenomen om te verduidelijken dat naast de
ministeries, de daaronder ressorterende dienstonderdelen en de sui-generisorganisaties
waar de Minister verantwoordelijk is voor het beheer zoals het openbaar ministerie,
ook de krachtens publiekrecht ingestelde zelfstandige bestuursorganen als bedoeld
in artikel 4 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, de politie en de Raad voor
de rechtspraak in deze wet onder het begrip centrale overheid worden begrepen.
ICT-project
Een ICT-project is een activiteit met een ICT-component ten behoeve van het verkrijgen
of wijzigen van informatiesystemen. Het Adviescollege adviseert alleen over grote
ICT-projecten, waaronder tevens ICT-programma’s worden begrepen, bij de centrale overheid.
Daarom is de definitie van ICT-project beperkt tot een project of programma met een
ICT-component van ten minste € 5 miljoen. Binnen de totale kosten van een ICT-project
moet de ICT-component gelijk of hoger zijn dan € 5 miljoen.
Voor wat betreft de definitie van de kostensoorten die tot de ICT-component worden
gerekend wordt aansluiting gezocht bij gegeven definities in het Handboek Portfoliomanagement
Rijk. ICT-componenten kunnen onder meer bestaan uit hardware en software, ingehuurd
extern personeel, intern personeel, uitbesteed werk aan derden en overige projectkosten.
Ook proefprojecten, programma’s, trajecten, veranderingsprocessen enzovoorts, waarbij
de ICT-component leidend is of bepalend voor duur en kosten vallen onder het begrip
ICT-project. Het komt geregeld voor dat ICT-projecten zijn opgedeeld, maar toch onderlinge
samenhang vertonen en daarmee boven de € 5 miljoen uitkomen. Ook in dat geval geldt
dat een advies moet kunnen worden uitgebracht door het Adviescollege.
Over ICT of informatiesystemen die onderdeel zijn van een wapensysteem van Defensie
brengt het Adviescollege ingevolge artikel 14 van deze wet geen advies uit.
Informatiesysteem
Een informatiesysteem betreft een samenhangend geheel van gegevensverzamelingen en
de programmatuur en de voorzieningen voor opslag, verwerking en communicatie: de zogenoemde
ICT-onderdelen van een informatiesysteem. Informatiesystemen moeten in ruime zin begrepen
worden. Het kan ook gaan om een ICT-systeem als zodanig zonder gegevensverzameling
zoals de technische systemen voor tunnels en waterstaatobjecten. Daarnaast betreft
een informatiesysteem de daarbij behorende procedures en processen ten behoeve van
het functioneren van dat informatiesysteem. Hiermee reikt het begrip informatiesysteem
verder dan enkel de ICT-aspecten binnen de betreffende systemen. Het dient tot slot
te gaan om informatiesystemen van de centrale overheid.
Korpschef van de politie
De korpschef van de politie is de korpschef, bedoeld in artikel 27 van de Politiewet
2012. De korpschef kan bepaalde verzoeken tot advisering doen bij het Adviescollege
op grond van artikel 7, vierde lid.
Onze Minister die verantwoordelijk is voor de ICT-voorziening
De Minister die verantwoordelijk is voor de ICT-voorziening is de Minister die verantwoordelijk
is voor alle ICT-projecten of informatiesystemen binnen de centrale overheid voor
zover het zijn werkterrein betreft, zoals is bepaald bij koninklijk besluit bij de
instelling van het ministerie. De Minister die het aangaat is niet per definitie verantwoordelijk
voor de ICT-projecten en informatiesystemen van een zelfstandig bestuursorgaan, de
politie of de Raad voor de rechtspraak. Bepalend hiervoor is of het ICT-project of
het informatiesysteem directe invloed heeft op de behartiging van de (wettelijke)
taak van het zelfstandig bestuursorgaan, de politie of de Raad voor de rechtspraak.
De Minister die het aangaat blijft ook verantwoordelijk voor informatiesystemen binnen
zijn werkterrein waar het zelfstandig bestuursorgaan, de politie of de Raad van de
rechtspraak zich uit eigen beweging bij hebben aangesloten.
Onze Minister
Onze Minister is de Minister van BZK. Deze Minister draagt niet de verantwoordelijkheid
over de inhoud van de adviezen van het Adviescollege, maar wel over de wetgeving die
nodig is voor de instelling en taakopdracht van het Adviescollege, de middelen die
hiervoor ter beschikking worden gesteld om die taak te kunnen uitvoeren en de periodieke
evaluatie aan de Staten-Generaal.
Onze Minister die het aangaat
Onze Minister die het aangaat is de Minister die de eerste ondertekenaar is van de
wet of lagere regelgeving bij welke een zelfstandig bestuursorgaan is ingesteld. Het
gaat hier om de Minister die beleidsverantwoordelijk is voor het zelfstandig bestuursorgaan.
Het opnemen van deze definitiebepaling is noodzakelijk omdat de Minister die het aangaat
verantwoordelijk is voor de informatiewisseling met beide kamers der Staten-Generaal
ten aanzien van zelfstandige bestuursorganen.
Zelfstandig bestuursorgaan
De zelfstandige bestuursorganen die binnen het bereik van dit wetsvoorstel vallen
zijn de krachtens publiekrecht ingestelde zelfstandige bestuursorganen, bedoeld in
artikel 4 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen. Krachtens privaatrecht ingestelde
bestuursorganen vallen buiten het bereik van het wetsvoorstel.
Artikel 2
In artikel 2 wordt de instelling van het Adviescollege en de benoemings- en ontslagprocedure
geregeld. Een vergelijkbare bepaling maakt ook onderdeel uit van het Instellingsbesluit
Adviescollege ICT-toetsing.
Het Adviescollege heeft een voorzitter en ten hoogste vier andere leden. De benoeming
van de voorzitter en de andere leden vindt plaats bij koninklijk besluit. De benoeming
is mogelijk voor ten hoogste vier jaar en herbenoeming kan eenmaal voor ten hoogste
vier jaar plaatsvinden. De mogelijkheid tot herbenoeming is daarmee beperkter dan
artikel 11, tweede lid, van de Kaderwet adviescolleges. Dit is wenselijk omdat digitale
ontwikkelingen in de samenleving snel gaan. Beperkte herbenoeming vergroot de urgentie
voor actuele expertise in het college. Met de komst van nieuwe technieken, zoals de
opkomst van (zelflerende) algoritmen, kan telkens veranderende expertise nodig zijn
in het Adviescollege. Door de benoemingen in aanvang niet voor dezelfde duur te doen,
kan een natuurlijk verloop worden verzekerd en wordt voorkomen dat de leden niet steeds
tegelijk aftreden. Dat komt de continuïteit ten goede.
De bepaling dat ambtenaren of andere personen die werkzaam zijn onder verantwoordelijkheid
van een Minister, een publiekrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan als bedoeld in
artikel 4 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, de Raad voor de rechtspraak
of de politie niet kunnen worden benoemd tot voorzitter of lid van het Adviescollege
is ontleend aan artikel 12 van de Kaderwet adviescolleges.
In het vijfde lid is een aantal bepalingen uit de Kaderwet adviescolleges van overeenkomstige
toepassing verklaard. Dit heeft ten eerste tot gevolg dat de Minister van BZK er zorg
voor draagt vacatures in het Adviescollege openbaar te maken.35 Ten tweede zal bij de benoeming van de leden niet alleen rekening worden gehouden
met voldoende vertegenwoordiging van de doelgroepen, waaronder een persoon met ervaring
binnen de rijksoverheid,36 maar zal ook naar voldoende vertegenwoordiging vanuit een oogpunt van vereiste expertise
op het gebied van ICT worden gekeken.37 Ten derde zal bij de benoemingen worden gestreefd naar een evenredige deelname van
vrouwen en personen behorend tot etnische of culturele minderheidsgroepen.38 Ten vierde vindt benoeming plaats bij koninklijk besluit.39
Artikel 3
In dit artikel wordt artikel 13 van de Kaderwet adviescolleges van overeenkomstige
toepassing verklaard. Dit heeft tot gevolg dat de leden van het Adviescollege op eigen
aanvraag door de Minister van BZK kunnen worden ontslagen. Zij kunnen verder bij koninklijk
besluit worden geschorst en ontslagen wegens ongeschiktheid, onbekwaamheid of op andere
zwaarwegende gronden.
Artikel 4
Ingevolge het eerste lid hebben de leden zitting op persoonlijke titel en voeren hun
taak zonder last en ruggespraak uit, dat wil zeggen in alle vrijheid en ongebondenheid.
Het tweede lid bevat een bepaling voor het geval er sprake is van incompatibiliteit
bij de taakuitoefening door een lid. In dat geval zal het lid zich moeten onthouden
van bemoeienis met de adviesaanvraag.
In het derde lid is bepaald dat het Adviescollege een integriteitscode opstelt. Een
dergelijke code is met name bedoeld om richtlijnen te geven voor het omgaan met een
situatie waarin sprake is of kan zijn van incompatibiliteiten.
Artikel 5
De in dit artikel geboden mogelijkheid om commissies in te stellen wordt begrensd
door de eis dat de commissies van het Adviescollege vanuit haar midden wordt ingesteld.
Dit betekent dat het Adviescollege niet door het instellen van commissies zijn samenstelling
kan wijzigen of zijn omvang kan vergroten. Wel kan het Adviescollege, bijvoorbeeld
voor de voorbereiding van een advies, gebruik maken van de deskundigheid van ambtenaren
of externe deskundigen.
Artikel 6
De Minister van BZK voorziet in het ambtelijk secretariaat van het Adviescollege.
Aan het hoofd van het secretariaat staat een secretaris-directeur. Overeenkomstig
artikel 15 van de Kaderwet adviescolleges benoemt, bevordert, schorst en ontslaat
de Minister van BZK na overleg met de voorzitter van het Adviescollege de secretaris-directeur
en de overige medewerkers. De secretaris-directeur en de medewerkers zijn voor hun
werkzaamheden uitsluitend verantwoording verschuldigd aan het Adviescollege. Tot slot
is uitgesloten dat de secretaris-directeur en de medewerkers lid kunnen zijn van het
Adviescollege.
Artikel 7
In het eerste lid van dit artikel zijn de taken van het Adviescollege bepaald. Naast
de adviestaken ter zake van ICT-projecten en informatiesystemen van de centrale overheid,
heeft het Adviescollege ook vanuit de kennis en ervaring die is opgedaan bij de advisering
een taak met betrekking tot kennisoverdracht en kennisdeling, waaronder mede het geven
van algemene aanbevelingen wordt begrepen. De advisering over onderhoud en beheer
ziet op informatiesystemen, waaronder onderhoud- en beheeractiviteiten die zijn geplaatst
op het Rijks ICT-dashboard. Zie voor een toelichting op de taken van het Adviescollege
ook paragraaf 5 van het algemeen deel van deze toelichting.
In artikel 7, eerste lid, onderdeel a, zijn de drie typen advies opgenomen die het
Adviescollege kan geven. Het gaat om:
1. een doeltreffende en doelmatige inrichting en toepassing van een informatiesysteem
ter uitvoering van beleid of regelgeving;
2. de risico’s en slaagkans van een voorgenomen ICT-project en daarbij een oordeel te
geven over de mate van beheersbaarheid; en
3. de doeltreffendheid en doelmatigheid van onderhoud- en beheeractiviteiten van een
informatiesysteem.
Op grond van het eerste lid kan het parlement elk type advies vragen over een ICT-project
of een informatiesysteem van de centrale overheid zoals gedefinieerd in dit wetsvoorstel.
Op grond van het tweede lid kan de Minister die verantwoordelijk is voor de ICT-voorziening
een advies vragen over een doeltreffende en doelmatige inrichting en toepassing van
een informatiesysteem ter uitvoering van beleid of regelgeving (type 1) en de doeltreffendheid
en doelmatigheid van onderhoud- en beheeractiviteiten van een informatiesysteem (type
3). De Minister die verantwoordelijk is voor de ICT-voorziening is verder verplicht
advies te vragen over de risico’s en slaagkans van een ICT-project voor aanvang hiervan
(type 2).40 Bij al deze adviesaanvragen kan het alleen gaan om de informatiesystemen en ICT-projecten
waar de Minister zelf verantwoordelijk voor is.
In het derde lid is bepaald dat het Adviescollege ook uit eigen beweging kan adviseren
als het gaat om een ICT-project met een ICT-kostencomponent van ten minste € 5 miljoen
(type 2) of over het onderhoud en beheer van een informatiesysteem (type 3) van een
ministerie of een zelfstandig bestuursorgaan. Een Minister of zelfstandig bestuursorgaan
verzoekt op grond van artikel 11, eerste lid, zelf om een advies aan het Adviescollege
als het gaat om een ICT-project (type 2). Bij het uitblijven daarvan, kan het Adviescollege
alsnog uit eigen beweging een advies uitbrengen. Het is aan het Adviescollege om te
beslissen of een advies wordt uitgebracht. Het Adviescollege stelt het parlement en
de betrokken Minister op de hoogte van zijn voornemen om een advies uit eigen beweging
uit te brengen. Overeenkomstig het Instellingsbesluit Adviescollege ICT-toetsing kan
het Adviescollege niet uit eigen beweging advies uitbrengen over een ICT-project of
informatiesysteem van de politie of de Raad voor de rechtspraak.41
Zelfstandige bestuursorganen, de politie en de Raad voor de rechtspraak hebben binnen
de daarvoor geldende regelgeving een eigen verantwoordelijkheid voor de inrichting
van hun ICT- en informatiesystemen. Een verzoek om advies aan het Adviescollege dient
om die reden ook door deze organisaties zelf te kunnen worden gedaan. Op grond van
het vierde lid kan zelf advies worden gevraagd door de politie of de Raad voor de
rechtspraak over een ICT-project (type 2) of het onderhoud en beheer van een informatiesysteem
van deze organisaties (type 3). Ten aanzien van zelfstandige bestuursorganen geldt
dat zij alleen desgewenst advies kunnen vragen over de doeltreffendheid en doelmatigheid
van onderhoud- en beheeractiviteiten (type 3) op grond van artikel 7. Anders dan de
politie of de Raad voor de rechtspraak, geldt voor zelfstandige bestuursorganen namelijk
voor aanvang van een ICT-project op grond van artikel 11, eerste lid, een verplichting
tot het vragen om advies over de risico’s en slaagkans van het ICT-project (type 2).
Het Adviescollege is ingevolge het vijfde lid verplicht om een onderzoeksprotocol
vast te stellen. Doel hiervan is dat er transparantie bestaat over de wijze van onderzoek.
De openbaarmaking van het onderzoeksprotocol, zoals vereist wordt in het zesde lid,
is mogelijk door publicatie ervan op de website van het Adviescollege.
Artikel 8
In het eerste lid is bepaald dat het Adviescollege zelf bepaalt welke aanvragen om
advies in behandeling worden genomen.
De verplichting in het derde lid om na het uitbrengen van een advies aan het parlement
een afschrift van het advies aan de juiste Minister te sturen, is nodig vanwege de
beleidsverantwoordelijkheid van de Minister voor het ICT-project of het informatiesysteem
waar het advies betrekking op heeft. Deze verplichting is ontleend aan artikel 22
Kaderwet adviescolleges. Er is voor gekozen om deze bepaling over te schrijven en
niet van (overeenkomstige) toepassing te verklaren omdat op die manier twijfel zou
kunnen ontstaan aan welke Minister het Adviescollege een afschrift dient te verzenden.
Door dit expliciet vast te leggen, wordt elke vorm van onduidelijkheid weggenomen.
De bevoegdheid in het vierde lid om een naschrift uit te brengen is bedoeld om het
Adviescollege de gelegenheid te bieden om een reactie te geven op door een Minister
naar aanleiding van het advies voorgestelde maatregelen. Het betreft geen nieuw advies,
maar is bedoeld ter ondersteuning van, of in reactie op, de door de Minister voorgestelde
maatregelen. Door het derde lid van overeenkomstige toepassing te verklaren wordt
verduidelijkt aan welke Minister het naschrift dient uit te worden gebracht. Dit is
dezelfde Minister die op grond van het derde lid een afschrift ontvangt van adviezen
die worden uitgebracht aan een van beide kamers der Staten-Generaal.
Artikel 9
Een advies dat door het Adviescollege is uitgebracht aan de Minister die verantwoordelijk
is voor de ICT-voorziening, een zelfstandig bestuursorgaan, de politie of de Raad
voor de rechtspraak wordt binnen vier weken na aanbieding ervan openbaar gemaakt.
De openbaarmaking van een advies door het Adviescollege draagt bij aan de benodigde
transparantie. Openbaarmaking is bijvoorbeeld mogelijk door het plaatsen van de adviezen
op de website van het Adviescollege. Op de openbaarmaking zijn de regels van de Wet
open overheid van toepassing.
De algemene aanbevelingen die het Adviescollege uitbrengt op grond van artikel 7,
eerste lid, onderdeel b, worden eenmaal per half jaar openbaar gemaakt. Ook hiervoor
geldt dat dit mogelijk is door plaatsing van deze aanbevelingen op de website van
het Adviescollege. De aanbevelingen worden daarvoor in de eerste plaats gedaan aan
de Ministers, zelfstandige bestuursorganen, de politie en de Raad voor de rechtspraak.
Artikel 10
In deze bepaling worden de artikelen 20 en 21 van de Kaderwet adviescolleges van toepassing
verklaard. In artikel 20 van de Kaderwet worden regels gegeven over de wijze van beraadslaging
en besluitvorming door het Adviescollege. Zo is bepaald dat het Adviescollege beraadslaagt
en besluit in vergadering over de uit te brengen adviezen, dat over uit te brengen
adviezen alleen wordt besloten in aanwezigheid van ten minste de helft van het aantal
leden en dat de adviezen alleen worden uitgebracht als er een meerderheid voor is.
Verder wordt in artikel 20 van de Kaderwet bepaald wat te doen bij het staken van
de stemmen en is bepaald dat van een afwijkend standpunt een afzonderlijke nota bij
het advies kan worden gevoegd.
In artikel 21 van de Kaderwet is de bevoegdheid neergelegd van het Adviescollege om
voor zijn werkwijze een reglement van orde vast te stellen.
Artikel 11
In artikel 11 worden de bevoegdheden en verplichtingen van de Minister die verantwoordelijk
is voor de ICT-voorziening alsmede zelfstandige bestuursorganen geregeld. Een Minister
of een zelfstandig bestuursorgaan is op grond van het eerste lid verplicht om voor
aanvang van een ICT-project waarvan de kosten voor de ICT-componenten meer dan € 5
miljoen bedragen een advies van het Adviescollege te vragen over de risico’s en slaagkansen
van dat project (type 2).
Adviezen van het Adviescollege worden, op grond van het tweede lid, in alle gevallen
– zowel adviezen op verzoek van de Minister die verantwoordelijk is voor de ICT-voorziening,
een zelfstandig bestuursorgaan, de politie, de Raad voor de rechtspraak of van de
beide kamers der Staten-Generaal, als adviezen uit eigen beweging – door een Minister
binnen vier weken na ontvangst ongewijzigd gezonden aan de beide kamers der Staten-Generaal,
waarbij het kabinet rekening tracht te houden met recesperiodes wat betreft het moment
van verzenden.42 In het tweede lid is opgenomen welke Minister het advies aan het parlement dient
te sturen. Dit verschilt afhankelijk van de organisatie waar het advies betrekking
op heeft. Indien een Minister, een zelfstandig bestuursorgaan, de politie of de Raad
voor de rechtspraak afwijkt van het advies van het Adviescollege wordt dit, op grond
van het derde lid, door de Minister gemeld aan de beide kamers der Staten-Generaal,
nadat dit is besproken in de ministerraad en daarover overeenstemming is bereikt.
De mededeling dat wordt afgeweken van het advies dient met redenen te zijn omkleed.
Een simpele vermelding dat wordt afgeweken voldoet dus niet, er moet worden gemotiveerd
waarom wordt afgeweken. In het derde lid wordt het tweede lid van overeenkomstige
toepassing verklaard. Hiermee wordt tot uitdrukking gebracht dat de Minister die verantwoordelijk
is voor het toezenden van een advies aan het parlement ook verantwoordelijk is voor
het verzenden van de gemotiveerde mededeling dat het advies niet wordt opgevolgd.
Het vereiste van overeenstemming met de ministerraad geldt ingevolge het vierde lid
niet voor de ICT-projecten van de Raad voor de rechtspraak, omdat de Raad voor de
rechtspraak een orgaan van de rechterlijk organisatie is en als zodanig geen deel
uitmaakt van de uitvoerende macht. Zie ook paragraaf 5 in het algemeen deel van deze
toelichting.
In het vijfde lid is bepaald dat een Minister of een zelfstandig bestuursorgaan om
nader advies kan vragen aan het Adviescollege over de risico’s en slaagkans van een
ICT-project dat reeds is gestart en waar de Minister hetzij het zelfstandig bestuursorgaan
verantwoordelijk voor is. Het kan hierbij gaan om nieuwe vragen die zijn opgekomen
bij de uitvoering van het project, maar ook om vragen ter verduidelijking van het
advies dat in aanvang is uitgebracht. Dit laatste kan eveneens een bijdrage leveren
aan het lerend vermogen.
Ingevolge artikel 3:7 van de Algemene wet bestuursrecht hebben de Ministers, zelfstandige
bestuursorganen en de politie een informatieplicht aan het Adviescollege aangaande
het te toetsen ICT-project. Alle door het Adviescollege relevant geachte informatie
dient te worden verstrekt. Daarbij kan een beroep worden gedaan op de uitzonderingsgronden,
bedoeld in hoofdstuk 5 van de Wet open overheid. Ditzelfde geldt bij de advisering
over informatiesystemen ter uitvoering van beleid of regelgeving en ten aanzien van
onderhoud en beheer.
Artikel 12
In deze bepaling worden de artikelen 25, 28 en 29 van de Kaderwet adviescolleges van
toepassing verklaard, waarin regels worden gegeven over de begroting, verslaglegging,
evaluatie en inlichtingenplicht van het Adviescollege.
Ingevolge artikel 25 van de Kaderwet dient het Adviescollege jaarlijks voor 1 april
een ontwerp voor de begroting voor het daaropvolgende kalenderjaar van de aan de taakvervulling
door het Adviescollege verbonden uitgaven toe te zenden aan de Minister van BZK.
Artikel 28 van de Kaderwet geeft regels voor de verslaglegging en evaluatie door het
Adviescollege. Zo dient het Adviescollege elk jaar voor 1 april verslag uit te brengen
aan de Minister van BZK over zijn werkzaamheden in het voorafgaande jaar en stelt
het Adviescollege op verzoek van de Minister van BZK, maar ten minste elke vier jaar
een evaluatieverslag op waarin aandacht wordt besteed aan zijn taakvervulling. Het
jaarverslag en het evaluatierapport worden aangeboden aan de Minister van BZK, die
vervolgens binnen drie maanden de beide kamers in kennis stelt van zijn standpunt
over het evaluatieverslag.
In artikel 29 van de Kaderwet is een inlichtingenplicht opgenomen voor het Adviescollege.
Zo dient het Adviescollege desgevraagd de Minister van BZK de voor de uitoefening
van zijn taak benodigde inlichtingen te verstrekken en kan de Minister inzage vorderen
van zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van zijn taak
redelijkerwijs nodig is.
Artikel 13
De Minister van BZK verzorgt elke vier jaar een wetsevaluatie, waarvan een verslag
wordt uitgebracht aan de Staten-Generaal. Bij deze evaluatie gaat het naast het onderzoek
naar de doeltreffendheid en de effecten van de wet, ook om onderzoek naar het functioneren
van het Adviescollege.43 De digitalisering in de maatschappij gaat snel en de overheid ontwikkelt mee en professionaliseert
verder. Het is de bedoeling van dit wetsvoorstel dat de centrale overheid leert van
de adviezen van het Adviescollege. Het leereffect optimaal houden in een zich snel
ontwikkelende digitale wereld legitimeert de termijn van vier jaar om te evalueren
of bijvoorbeeld de formulering van de adviestaak en de reikwijdte van dit wetsvoorstel
nog aansluit bij de actuele behoefte aan advies over ICT-projecten en informatiesystemen.
Artikel 14
Om kennis te mogen nemen van de wapensystemen van het Ministerie van Defensie is het
noodzakelijk om een verklaring van geen bezwaar te hebben. Een dergelijke verklaring
zou voor de individuele leden en medewerkers van het Adviescollege nodig zijn om kennis
te mogen nemen van de informatie die noodzakelijk is om de risico en slaagkans van
een ICT-project te kunnen beoordelen. De procedure voor het verkrijgen van een verklaring
van geen bezwaar door de toetsspecialisten, toetsmanagers en leden van het Adviescollege
verlengt de doorlooptijd van een advies zodanig dat dit niet in verhouding staat tot
de meerwaarde van een advies van het Adviescollege. Het Ministerie van Defensie voert
namelijk zelf ook kwaliteitsbeoordelingen van wapensystemen uit. Overigens zou openbaarmaking
van de adviezen van het Adviescollege ook op gespannen voet komen te staan met de
nationale veiligheid.
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
A.C. van Huffelen
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.C. van Huffelen, staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.