Nota van wijziging : Nota van wijziging
36 151 Regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen)
Nr. 8 NOTA VAN WIJZIGING
Ontvangen 7 september 2022
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
1
In artikel 2.1, vierde lid, wordt «waarin» vervangen door «waarover».
2
Artikel 2.6, derde lid, tweede zin, vervalt.
3
In artikel 2.7, vijfde lid, onderdeel a, wordt «waarin» vervangen door «waarover».
4
Artikel 2.15, eerste lid, komt te luiden:
1. Onze Minister van Financiën kan ambtshalve brede ondersteuning in het buitenland
aanbieden op de vijf leefgebieden financiën, gezin, werk, wonen en zorg aan:
a. een aanvrager van een kinderopvangtoeslag die in aanmerking komt voor toepassing
van een herstelmaatregel als bedoeld in artikel 2.7, die op 7 juli 2020 niet in Nederland
woonde en die op het moment van ambtshalve toetsing door Onze Minister van Financiën
niet in Nederland woont; en
b. de partner van die aanvrager en het kind, pleegkind of voormalig pleegkind van
een van beiden, indien die partner onderscheidenlijk dat kind, pleegkind of voormalig
pleegkind op het moment van ambtshalve toetsing door Onze Minister van Financiën niet
in Nederland woont.
5
Artikel 2.21 wordt als volgt gewijzigd:
a. In het eerste lid wordt na «zijn gezin als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder
c, van de Participatiewet» ingevoegd «, en een kind, een pleegkind of een voormalig
pleegkind dat in aanmerking komt voor een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2.12».
b. Aan het tweede lid wordt toegevoegd «, en een kind een pleegkind of een voormalig
pleegkind dat in aanmerking komt voor een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2.12».
c. Het derde lid komt te luiden:
3. Het college van burgemeester en wethouders van een gemeente verleent de brede ondersteuning
op basis van een plan van aanpak dat ziet op het kunnen maken van een nieuwe start
in het kader van herstel dat is opgesteld met de aanvrager van de kinderopvangtoeslag,
een kind, een pleegkind of een voormalig pleegkind dat in aanmerking komt voor een
tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2.12.
d. In het vierde lid wordt na «van de aanvrager van een kinderopvangtoeslag» ingevoegd
«of een kind, een pleegkind of een voormalig pleegkind dat in aanmerking komt voor
een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2.12».
6
In artikel 4.1, derde lid, onderdeel b, wordt «in een notariële akte of rechterlijke
uitspraak» vervangen door «in een notariële akte die is verleden in de periode tussen
1 januari 2006 en 1 juni 2021 of blijkt uit een rechterlijke uitspraak indien de daaraan
voorafgaande ingebrekestelling of dagvaarding of het daaraan voorafgaande verzoekschrift
dateert van voor 1 juni 2021, waarbij geldt dat de zaak bij de rechtbank binnen een
redelijke termijn na de dagtekening van de ingebrekestelling aanhangig moet zijn gemaakt».
7
Artikel 4.3 wordt als volgt gewijzigd:
a. In het eerste lid vervalt «of diens partner, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid,
onderdelen b of c,».
b. Onder vernummering van het tweede tot en met vierde lid tot derde tot en met vijfde
lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:
2. In afwijking van het eerste lid kan een aanvraag worden ingediend door degene,
bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, onderdeel b of c, indien hij geen partner meer
is op het tijdstip waarop die aanvraag wordt ingediend.
c. In het derde lid, aanhef, (nieuw) wordt na «een geldschuld en kosten die zijn voldaan»
ingevoegd «door een aanvrager als bedoeld in het eerste lid of diens partner, bedoeld
in artikel 3.1, eerste lid, onderdelen b of c».
d. In het vijfde lid (nieuw) wordt «bedoeld in het tweede lid» vervangen door «bedoeld
in het derde lid».
8
In artikel 4.7, eerste lid, onderdeel a, wordt «1 juni 2021» vervangen door «de dag
waarop dit artikel in werking is getreden,».
9
Aan artikel 6.1, tweede lid, wordt een zin toegevoegd, luidende: In afwijking van
de eerste zin kan een aanvraag als bedoeld in artikel 2.13 worden ingediend tot een
jaar na de dagtekening van de beschikking tot het toepassen van een herstelmaatregel
als bedoeld in artikel 2.7, indien die beschikking een dagtekening heeft van na 1 januari
2024.
10
In artikel 6.10, eerste lid, wordt «artikel 2.5» telkens vervangen door «artikel 2.6».
11
Na artikel 6.10 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
Artikel 6.10a Bezwaartermijn
In afwijking van artikel 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht vangt de termijn voor
het maken van bezwaar tegen een beschikking van de Belastingdienst/Toeslagen die op
grond van deze wet is gegeven aan met ingang van de dag na die van dagtekening van
de beschikking, tenzij de dag van dagtekening gelegen is vóór de dag van de bekendmaking.
Artikel 6.10b Beroepstermijn
In afwijking van artikel 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht vangt de termijn voor
het instellen van beroep tegen een beslissing op bezwaar die door de Belastingdienst/Toeslagen
is gedaan op een beschikking die op grond van deze wet is gegeven aan met ingang van
de dag na die van dagtekening van de beslissing op bezwaar, tenzij de dag van dagtekening
is gelegen vóór de dag van de bekendmaking.
12
Artikel 6.12 wordt als volgt gewijzigd:
a. In het zevende lid wordt «van de degenen bedoeld in het derde lid» vervangen door
«van degenen, bedoeld in het zesde lid».
b. In het achtste lid wordt «bedoeld in het derde lid» vervangen door «bedoeld in
het zesde lid».
13
In artikel 8.1, onderdeel C, wordt in het voorgestelde artikel 49da, derde lid, «waarin»
vervangen door «waarover».
14
In artikel 9.2, eerste lid, onderdeel l, wordt «6.10, derde lid, en 9.1, tweede lid,
onderdeel a,» vervangen door «en 6.10, derde lid,».
TOELICHTING
I. Algemeen
In deze nota van wijziging worden naast een aantal inhoudelijke wijzigingen ook foutieve
verwijzingen en tekstuele zaken hersteld. Deze worden in de onderdeelsgewijze toelichting
nader toegelicht. De inhoudelijke wijzingen betreft de volgende wijzigingen:
1. Er wordt in het kader van de brede ondersteuning van ouders in het buitenland verduidelijkt
dat de voorwaarde om op 7 juli 2020 woonachtig te zijn in het buitenland (om voor
die ondersteuning in aanmerking te komen) alleen gaat gelden voor de gedupeerde aanvrager
en niet voor de partner en kind(eren);
2. Er wordt voorgesteld om alle kinderen die in aanmerking komen voor de kindregeling
aanspraak te laten maken op brede ondersteuning. Dit betekent dat onder andere meerderjarige
kinderen en uitwonende minderjarige kinderen nu ook in aanmerking komen voor brede
ondersteuning;
3. Informele schulden worden in het kader van de regeling voor het overnemen of betalen
van privaatrechtelijke schulden overgenomen indien ze zijn vastgelegd in een notariële
akte of rechterlijke uitspraak. Voorgesteld wordt hieraan toe te voegen dat de notariële
akte moet zijn verleden in de periode tussen 1 januari 2006 en 1 juni 2021, en dat,
wanneer de schuld blijkt uit een rechterlijke uitspraak, de daaraan voorafgaande ingebrekestelling
of dagvaarding of het daaraan voorafgaande verzoekschrift een dagtekening moet hebben
van vóór 1 juni 2021;
4. Er wordt voorgesteld dat de compensatie voor afgeloste privaatrechtelijke schulden
in beginsel slechts kan worden aangevraagd door de gedupeerde aanvrager;
5. Er wordt voorgesteld om de termijn voor het aanvragen van een tegemoetkoming op grond
van de kindregeling in bepaalde gevallen te verlengen zodat kinderen van erkend gedupeerde
ouders die niet ambtshalve de toekenning ontvangen (bijvoorbeeld omdat UHT deze kinderen
niet in beeld heeft) minimaal zes maanden hebben om de tegemoetkoming aan te vragen;
6. Er wordt voorgesteld om, conform de werkwijze bij UHT en toeslagen regulier, de dagtekening
van de primaire beschikking en de beslissing op bezwaar als uitgangspunt voor de aanvang
van de bezwaartermijn, respectievelijk de beroepstermijn te nemen.
Uitvoeringstoets
De wijzigingen in deze nota van wijziging zijn beoordeeld met de uitvoeringstoets.
De dienaangaande eerder opgestelde uitvoeringstoetsen zijn onverkort van kracht.
II. Onderdeelsgewijs
Onderdelen 1, 3 en 13 (artikelen 2.1, 2.7 en 8.1)
Aanvragers van een kinderopvangtoeslag die door de hardheid van het stelsel of door
de gevolgen van een onterechte kwalificatie opzet of grove schuld zijn gedupeerd,
hebben alleen recht op het forfaitaire bedrag van € 30.000 en enkele andere regelingen
als over een berekeningsjaar minimaal € 1.500 aan kinderopvangtoeslag is teruggevorderd
of het recht op kinderopvangtoeslag met minimaal € 1.500 is verlaagd. Per abuis is
de wettekst zodanig geformuleerd dat het moet gaan om een terugvordering of verlaging
van minimaal € 1.500 in een berekeningsjaar in plaats van over een berekeningsjaar.
De onderhavige aanpassing herstelt deze onjuiste formulering.
Onderdeel 2 (artikel 2.6)
In artikel 2.6, derde lid, is de aanvullende O/GS-tegemoetkoming voor de werkelijke
schade geregeld. In tweede zin van dit lid staat dat bij het bepalen van de werkelijke
schade alleen in de gegeven omstandigheden redelijke, gemaakte kosten voor vergoeding
in aanmerking komen. Het is echter niet juist dat alleen gemaakte kosten in aanmerking
komen voor vergoeding. Alle schade overeenkomstig het civiele schadevergoedingsrecht
wordt in aanmerking genomen bij de berekening van de aanvullende O/GS-tegemoetkoming
voor de werkelijke schade. Daarom vervalt deze tweede zin. De bedoeling van de tweede
zin was om te regelen dat voor zover er sprake is van gemaakte kosten, alleen in de
gegeven omstandigheden redelijke, gemaakte kosten voor vergoeding in aanmerking komen.
Dit hoeft echter niet expliciet bepaald te worden in artikel 2.6, derde lid, omdat
deze beperking al volgt uit artikel 6:96, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek.
Onderdeel 4 (artikel 2.15)
In het voorgestelde artikel 2.15, eerste lid, wordt omschreven onder welke voorwaarden
de gedupeerde aanvrager, diens partner en de kinderen of (voormalige) pleegkinderen
van een van beiden in aanmerking komen voor brede ondersteuning in het buitenland.
In het eerste lid wordt verduidelijkt dat de voorwaarde om op 7 juli 2020 woonachtig
te zijn in het buitenland geldt voor de gedupeerde aanvrager. Het recht op brede ondersteuning
is gekoppeld aan de gedupeerde aanvrager. Zodra de gedupeerde aanvrager in aanmerking
komt voor brede ondersteuning, worden zijn partner en kinderen of (voormalige) pleegkinderen
betrokken bij het gesprek over de ondersteuningsbehoefte. Om die reden ligt het niet
voor de hand om de partner en de kinderen of (voormalige) pleegkinderen nog afzonderlijk
te toetsen op die peildatum van 7 juli 2020.
Onderdeel 5 (artikel 2.21)
In de aanbiedingsbrief bij het Wetsvoorstel hersteloperatie toeslagen heeft het kabinet
de wens geuit om brede ondersteuning aan te bieden aan zoveel mogelijk kinderen en
(jong)volwassenen die de toeslagenproblematiek als kind aan den lijve hebben ondervonden
en behoefte hebben aan die ondersteuning. Om die reden wordt voorgesteld om alle kinderen
die in aanmerking komen voor de kindregeling aanspraak te laten maken op brede ondersteuning.
Dit betekent dat onder andere meerderjarige kinderen en uitwonende minderjarige kinderen
nu ook in aanmerking komen voor brede ondersteuning. De voorgestelde aanpassing van
artikel 2.21 regelt dit.
Onderdeel 6 (artikel 4.1)
In het voorgestelde artikel 4.1, derde lid, zijn de geldschulden die voor overneming
in aanmerking komen opgesomd. In onderdeel b is daarin de zogenoemde informele schuld
of lening opgenomen. Deze schulden worden overgenomen indien ze zijn vastgelegd in
een notariële akte of rechterlijke uitspraak. Met de voorgestelde wijziging wordt
hieraan toegevoegd dat de notariële akte moet zijn verleden in de periode tussen 1 januari
2006 en 1 juni 2021, en dat, wanneer de schuld blijkt uit een rechterlijke uitspraak,
de daaraan voorafgaande ingebrekestelling of dagvaarding of het daaraan voorafgaande
verzoekschrift een dagtekening moet hebben van vóór 1 juni 2021. Dat sluit aan bij
artikel 4.1, tweede lid, opgenomen vereiste van de periode waarin de schuld moet zijn
ontstaan en de datum waarop de schuld opeisbaar moet zijn geworden. Een dergelijk
vereiste geldt voor alle type schulden. Door deze voorwaarde toe te voegen aan de
notariële akte en de dagvaarding, ingebrekestelling en verzoekschrift, wordt zo veel
mogelijk voorkomen dat schulden die buiten de vaste peildatums voor de regeling vallen,
toch meegenomen worden. Ook wordt zo veel mogelijk voorkomen dat van deze bepaling
misbruik kan worden gemaakt door achteraf nog notariële akten, ingebrekestellingen,
dagvaardingen of verzoekschriften op te stellen.
Onderdeel 7 (artikel 4.3)
De herstelmaatregel compensatie voor afgeloste privaatrechtelijke schulden heeft tot
doel om de compensatie die een getroffen ouder ontvangen heeft, weer aan te vullen
als het compensatiebedrag benut is om schulden af te betalen die onder de huidige
kaders overgenomen worden. Sociale Banken Nederland, de uitvoerder van de compensatie
voor al afgeloste schulden, heeft aangegeven dat de maatregel alleen uitvoerbaar is
als slechts gedupeerde aanvragers van een kinderopvangtoeslag een aanvraag voor deze
compensatie kunnen indienen. Het bedrag dat vergoed wordt, kent namelijk een toets
op het maximumbedrag dat een ouder al als compensatie ontvangen heeft. Als zowel getroffen
aanvragers als toeslagpartners een dergelijke aanvraag in kunnen dienen, is de toetsing
op dit maximumbedrag onuitvoerbaar. Daarom wordt met deze wijziging voorgesteld dat
slechts getroffen ouders die het compensatiebedrag ontvangen hebben, een aanvraag
voor deze herstelmaatregel kunnen doen. Als er schulden van de toeslagpartner voldaan
zijn, komen deze wel in aanmerking voor de regeling. De aanvrager van de kinderopvangtoeslag
kan deze betaalde schulden indienen.
Het kan voorkomen dat de toeslagpartner en een aanvrager van de kinderopvangtoeslag
niet meer samen zijn. In de situatie dat er tussen beiden toeslagpartnerschap bestond
op de datum dat het forfaitaire bedrag, bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, is uitbetaald
aan de aanvrager van de kinderopvangtoeslag, maar hiervan geen sprake meer is op het
moment van het indienen van de aanvraag voor compensatie voor afgeloste privaatrechtelijke
schulden, kan ook de toeslagpartner een aanvraag voor compensatie voor afgeloste privaatrechtelijke
schulden indienen. In een dergelijk geval is het niet wenselijk dat de toeslagpartner
niet gecompenseerd kan worden voor schulden die met de compensatie zijn betaald. Daarom
wordt voor deze specifieke doelgroep een uitzondering in de wet opgenomen.
Onderdeel 8 (artikel 4.7)
In het voorgestelde artikel 4.7 is geregeld dat de Belastingdienst/Toeslagen de schulden
betaalt van een gedupeerde aanvrager van een kinderopvangtoeslag indien deze zich
bevindt in een buitengerechtelijke schuldregeling die voor een bepaalde datum is aangevangen.
In artikel 4.7, eerste lid, onderdelen a tot en met c, zijn drie vormen van een schuldentraject
opgesomd. In onderdeel a is daarin per abuis 1 juni 2021 opgenomen als datum waarop
de buitengerechtelijke schuldregeling moet zijn aangevangen. Met de nota van wijziging
wordt de datum voor alle drie de schuldentrajecten gelijkgetrokken naar de datum waarop
het artikel in werking treedt.
Onderdeel 9 (artikel 6.1)
Een kind kan een tegemoetkoming op grond van artikel 2.13 aanvragen vanaf zes maanden
na de dagtekening van de beschikking tot het toepassen van een herstelmaatregel als
bedoeld in artikel 2.7, indien de tegemoetkoming aan het kind van een erkend gedupeerde
ouder niet ambtshalve is toegekend. Op grond van het voorgestelde artikel 6.1 moet
een kind deze aanvraag uiterlijk 31 december 2024 hebben gedaan. Het kabinet vindt
het wenselijk dat het kind minimaal zes maanden de tijd heeft nadat de ouder de beslissing
op de aanvraag heeft ontvangen, om de tegemoetkoming aan te vragen.
Als de ouder in aanmerking komt voor toepassing van een herstelmaatregel als bedoeld
in artikel 2.7 en de betreffende beschikking waarin dat is vastgesteld is gedagtekend
na 1 januari 2024, bijvoorbeeld doordat de ouder pas na 1 januari 2023 om een herstelmaatregel
heeft verzocht, doordat de Belastingdienst/Toeslagen langere tijd nodig heeft gehad
voor de integrale beoordeling of doordat de betreffende beschikking tot toepassing
van een herstelmaatregel pas na een bezwaar- of beroepsprocedure is gegeven, zou het
kind echter een kortere periode hebben dan zes maanden om de tegemoetkoming aan te
vragen. Dit vindt het kabinet niet wenselijk en daarom wordt het voorgestelde artikel 6.1
zodanig gewijzigd dat het kind van een erkend gedupeerde ouder die geen ambtshalve
toekenning heeft gekregen (bijvoorbeeld omdat het kind niet in beeld is bij UHT) altijd
een periode van minimaal zes maanden heeft om een aanvraag te doen. Om dit te bewerkstelligen
is aan artikel 6.1 toegevoegd dat de aanvraag kan worden gedaan tot een jaar na dagtekening
van de beschikking tot het toepassen van een herstelmaatregel, bedoeld in artikel 2.7,
als de dagtekening van die beschikking van na 1 januari 2024 is.
Onderdeel 10 (artikel 6.10)
Deze wijziging herstelt foutieve verwijzingen naar de O/GS-tegemoetkoming en de aanvullende
O/GS-tegemoetkoming voor de werkelijke schade.
Onderdeel 11 (artikelen 6.10a en 6.10b)
Artikel 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat de termijn voor het indienen
van een bezwaar- of beroepschrift aanvangt met ingang van de dag na die waarop het
besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. De voorgestelde artikelen 6.10a
en 6.10b wijken van deze regel af door in beginsel de dagtekening van de primaire
beschikking en de beslissing op bezwaar als uitgangspunt voor de aanvang van de bezwaartermijn,
respectievelijk de beroepstermijn te nemen. Dit geldt op grond van de Algemene wet
inkomensafhankelijke regelingen ook voor de reguliere toeslagen. Achtergrond van deze
afwijking is de geautomatiseerde werkwijze bij Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen.
Deze werkwijze komt erop neer dat beschikkingen die van die uitvoeringsorganisatie
uitgaan, veelal op een latere dag zijn gedateerd dan die waarop de feitelijke bekendmaking
plaatsvindt. Hierdoor wordt de bezwaartermijn in de praktijk verlengd met de periode
tussen het moment van bekendmaking en de dagtekening.
De bezwaar- of beroepstermijn begint overigens niet te lopen indien de bekendmaking
van de beschikking of uitspraak door toezending of uitreiking niet heeft plaatsgehad.
Mocht de beschikking of uitspraak onverhoopt worden verzonden na de dag van dagtekening,
dan geldt weer het bepaalde in artikel 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht.
Onderdeel 12 (artikel 6.12)
In artikel 6.12, zevende en achtste lid, is per abuis verwezen naar het derde lid.
Dit wordt met deze nota van wijziging hersteld naar het zesde lid.
Onderdeel 14 (artikel 9.2)
In het voorgestelde artikel 9.2, eerste lid, onderdeel l, van het wetsvoorstel wordt
terugwerkende kracht tot en met 24 juni 2022 verleend. Abusievelijk is in dat onderdeel
ook artikel 9.1, tweede lid, onderdeel a, genoemd, dit wordt bij deze nota van wijziging
hersteld.
De Staatssecretaris van Financiën, A. de Vries
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A. de Vries, staatssecretaris van Financiën