Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de rapportage Industrieel Participatie beleid 2019-2020 (Kamerstuk 26231-33)
26 231 Compensatiebeleid aanschaf defensiematerieel in het buitenland
Nr. 35 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 5 september 2022
De vaste commissie voor Defensie heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd
aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat over de brief van 1 december 2021
inzake de rapportage Industrieel Participatie beleid 2019–2020 (Kamerstuk 26 231, nr. 33).
De vragen en opmerkingen zijn op 7 juli 2022 aan de Minister van Economische Zaken
en Klimaat voorgelegd. Bij brief van 30 augustus 2022 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, De Roon
De adjunct-griffier van de commissie, Mittendorff
Vragen en antwoorden
1
De leden van de VVD-fractie ontvangen graag een toelichting op de vraag hoe het kabinet
gaat zorgen dat extra defensie-investeringen bij buitenlandse aankopen ook voor extra
industriële participatie zorgen. Deze leden vragen op welk bedrag aan gerealiseerde
IP of andere indicatoren het kabinet mikt voor de komende jaren.
Antwoord
Indien het Ministerie van Defensie op basis van artikel 346 VWEU of de Aanbestedingswet
Defensie en Veiligheid materieel verwerft met een waarde van meer dan € 5 miljoen,
toetst het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK), in samenwerking met
geïnteresseerde partijen, of het realiseren van industriële participatie (IP) tot
de mogelijkheden behoort en kan bijdragen aan het beschermen van de wezenlijke veiligheidsbelangen,
zoals vermeld in de Defensie Industrie Strategie (DIS) (Kamerstuk 31 125, nr. 92) van 14 november 2018.
De afgelopen jaren is de gerealiseerde industriële participatie stabiel, maar boven
het vijfjaarlijkse gemiddelde van € 313 miljoen. Het is de verwachting van EZK dat
de gerealiseerde industriële participatie de komende jaren een voorzichtig stijgende
lijn laat zien (verwachting komende jaren is tussen de € 320–€ 350 miljoen). De belangrijkste
redenen voor deze toename zijn:
• de structurele verhoging van het defensiebudget door het kabinet met € 5 miljard.
Dit stelt het Ministerie van Defensie in staat de krijgsmacht de komende jaren te
moderniseren. Nieuwe investeringen in materieel bieden een aanleiding om nieuwe industriële
participatieovereenkomsten te sluiten met buitenlandse partijen. Het zal echter enige
tijd duren voordat deze verwachte stijging in de gerealiseerde IP is verdisconteerd;
• de ruimte die de DIS van 2018 voor industriële participatie biedt – binnen de kaders
van de Europese regelgeving – ten opzichte van de DIS uit 2013.
2017
2018
2019
2020
2021
Gemiddeld
Gerealiseerde IP per jaar (miljoen €)
€ 266
€ 337
€ 322
€ 320
€ 321
€ 313
2
De leden van de VVD-fractie vragen wat de meest actuele stand van zaken is aangaande
de uitvoering van motie Valstar1. Deze leden vragen een nadere toelichting op hoe de achterstanden in aanschaf van
materieel en onderhoud bij de marine zo snel mogelijk teruggedrongen zouden kunnen
worden. Deze leden vragen hoe de Nederlandse industrie daarbij betrokken wordt.
Antwoord
Met de genoemde motie-Valstar c.s. (Kamerstuk 35 925 X, nr. 70) van 21 april jl. heeft uw Kamer onder andere gevraagd om pilots buiten het Defensie
Materieel Proces (DMP) in te zetten om zo snel mogelijk nieuw materiaal aan te kunnen
schaffen en onderhoudsachterstanden weg te werken. Ook vraagt de motie om ervaringen
uit deze pilots te gebruiken bij de verbetering van het DMP en de interne verwervingsprocessen.
In zijn brief «Voortgang van de uitvoering van de motie van het lid Valstar c.s. over
pilots voor het versneld overgaan tot aanschaf van materieel» (Kamerstuk 35 925 X, nr. 84) van 21 juni jl., is de Staatssecretaris van Defensie ingegaan op deze motie en in
bredere zin op de concrete maatregelen die het Ministerie van Defensie neemt om de
wendbaarheid te vergroten.
Defensie betrekt in het bijzonder de maritieme industrie intensief bij de werkzaamheden
aan marineschepen en zal dit in de toekomst waar mogelijk blijven doen. In de betreffende
brief van 21 juni jl. zijn hiervan enkele concrete voorbeelden genoemd. De industrie
wordt onder andere betrokken bij het reguliere onderhoud, periodieke Midlife Updates en incidentele spoedeisende reparaties. Daarbij geldt wel dat de industrie niet altijd
in voldoende mate beschikt over de specifieke kennis en expertise die nodig is voor
militaire systemen. Bijvoorbeeld bij inzet van materieel in het buitenland is het
niet altijd mogelijk om het bedrijfsleven in te schakelen. Daarom is het van belang
dat Defensie ook zelf blijft beschikken over de kennis en expertise om het materieel
te onderhouden.
3
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de zorgen die leven bij de Nederlandse
defensie-industrie aangaande de betrokkenheid bij de aanschaf en onderhoud van essentieel
materieel, zoals de nieuwe onderzeeboten. Deze leden vragen hoe het kabinet ervoor
zorgt dat kennis van kritieke systemen in Nederland gewaarborgd blijft. Zij vragen
wat het kabinet gaat doen om de zorgen van de Nederlandse industrie weg te nemen.
Antwoord
Het kabinet onderstreept het belang van een vitale defensiesector en de betrokkenheid
bij de verwerving en instandhouding van Defensiematerieel.
Ten aanzien van het project vervanging onderzeeboten, zal het kabinet in het offerteverzoek
aan de werven opnemen dat de werven punten kunnen verdienen wanneer zij de Nederlandse
defensie-technologische en -industriële basis betrekken bij ontwerp, productie en/of
instandhouding van kritische systemen. Dit vormt met andere woorden een secundaire
eis en is hiermee één van de gunningscriteria waarmee de kandidaat-werven zich kunnen
onderscheiden. Daarnaast wordt door de regering een industriële samenwerkingsovereenkomst
opgesteld met de winnende kandidaat werf, waarin de samenwerking tussen de werf en
de Nederlandse industrie wordt vastgelegd. Deze samenwerking krijgt vorm langs drie
sporen:
1. activiteiten tussen werven en Nederlandse industrie, voortvloeiend uit de maatregelen
ter waarborging van het wezenlijk belang van nationale veiligheid en strategische
autonomie. Bij deze activiteiten is er een directe link met het wapensysteem onderzeeboot
en het leveringscontract van Defensie;
2. activiteiten tussen werven en Nederlandse industrie die niet uit deze maatregelen
volgen, maar wel gerelateerd zijn aan het wapensysteem onderzeeboot en die leiden
tot een versterking van de aandachtsgebieden zoals genoemd in de DIS;
3. activiteiten tussen werven en de Nederlandse industrie die niet uit deze maatregelen
volgen en niet gerelateerd zijn aan het wapensysteem onderzeeboot, maar die wel leiden
tot een versterking van de aandachtsgebieden zoals genoemd in de DIS.
Het Ministerie van Defensie is, zoals ook verzocht in diverse moties van de leden
Van Wijngaarden c.s. (Kamerstuk 35 925 X, nr. 43), Stoffer c.s. (Kamerstuk 27 830, nr. 365 en Kamerstuk 35 925 X, nr. 36) en de gewijzigde motie van de leden Eppink en Van der Plas (Kamerstuk 27 830, nr. 371), voornemens om in het leveringscontract van de onderzeeboten duidelijke afspraken
te maken over de strategische autonomie, de toekomstige inrichting van de instandhouding
van het wapensysteem onderzeeboot en het daarvoor benodigde toekomstige partnerschap.
Door het eisen van minimaal de gebruiksrechten wordt de Directie Materiële Instandhouding
van Defensie zo goed mogelijk gepositioneerd om zelf Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen
te betrekken bij de instandhouding van het wapensysteem onderzeeboot gedurende de
hele levensduur.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.A.M. Adriaansens, minister van Economische Zaken en Klimaat