Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda Milieuraad 28 juni 2022
21 501-08 Milieuraad
Nr. 872
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 5 juli 2022
De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, de Ministers
voor Klimaat en Energie en voor Natuur en Stikstof over:
– over de geannoteerde agenda Milieuraad 28 juni 2022 (Kamerstuk 21 501-08, nr. 866),
– de brief over de ontwikkelingen strengere emissieregelgeving in het kader van Euro
7/VII (Kamerstuk 22 112, nr. 3336),
– de brief over de Nederlandse input publieke consultatie herziening emissienormen vrachtvervoer
(Kamerstuk 22 112, nr. 3338),
– de reactie op het verzoek van de commissie om een tijdlijn van de verordeningen en
richtlijnen uit het Fit for 55-pakket op IenW-gebied (Kamerstuk 21 501-08, nr. 861),
– de brief over de bijdrage Nederland aan de herziening van de luchtkwaliteitsrichtlijnen
(Kamerstuk 30 175, nr. 398),
– het verslag van de Milieuraad 17 maart 2022 in Brussel (Kamerstuk 21 501-08, nr. 863),
– het Fiche: Verordening rapportage van milieugegevens van industriële installaties
en vaststelling van Portaal voor industriële emissies (Kamerstuk 22 112, nr. 3417),
– het Fiche: Herziening Richtlijn Industriële Emissies en de Richtlijn Storten van Afvalstoffen
(Kamerstuk 22 112, nr. 3416),
– het Fiche: Verordening gefluoreerde broeikasgassen (F-gassen) (Kamerstuk 22 112, nr. 3418),
– het Fiche: Verordening Ozonlaag afbrekende stoffen (ODS) (Kamerstuk 22 112, nr. 3419),
– de Consultatie inzake aanpassing regelgeving chemische stoffen (REACH) (Kamerstuk
22 112, nr. 3415),
– de brief over de stand van zaken CO2-emissienormen personenauto’s en lichte bedrijfsvoertuigen (Kamerstuk 22 112, nr. 3428).
De vragen en opmerkingen zijn op 16 juni aan de Staatssecretaris van Infrastructuur
en Waterstaat, de Ministers voor Klimaat en Energie en voor Natuur en Stikstof voorgelegd.
Bij brief van 20 juni 2022 zijn de vragen, voorzien van een inleiding, beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Tjeerd de Groot
De adjunct-griffier van de commissie, Van der Zande
Inleiding
Tevens wordt u geïnformeerd dat een aantal punten onder diversen aan de agenda van
de Milieuraad van 28 juni is toegevoegd. Het betreft een punt van het Voorzitterschap
en de Commissie, waarin een terugkoppeling zal worden gegeven van recente internationale
bijeenkomsten. Daarnaast zal Cyprus de negende ministeriële conferentie «Milieu voor
Europa» aankondigen die gepland staat van 5 t/m 7 oktober 2022. Tot slot zal Zweden
een terugkoppeling geven van de conferentie Stockholm+50.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reacties van de bewindspersonen
Fit for 55
De leden van de D66 fractie willen alles in het werk stellen om de Europese doelen
van klimaatneutraliteit uiterlijk in 2050 te behalen. Fit For 55 is een cruciale tussenstap
waarin we op Europees niveau gezamenlijk toewerken naar 55% reductie van broeikasgassen
in 2030. De leden willen zowel op het gebied van klimaat als op het gebied van milieu
grote stappen blijven zetten zodat de doelen van 2030 en 2050 in beeld blijven. Het
risico van de Europese samenwerking is uiteraard dat verschillende lidstaten van de
Europese Unie (EU) verschillende belangen hebben. Het gevaar voor selectief shoppen
ligt dan ook op de loer. Hierover enkele vragen van de betreffende leden. Kan de Staatssecretaris
toezeggen dat ze zich zal inzetten om zeker te stellen dat alle maatregelen blijven
optellen tot een reductie van 55%? Hoe gaat de Staatssecretaris zich inzetten om ervoor
te zorgen dat tegenover iedere stap terug een stapje extra staat?
Het kabinet zet zich in op het snel bereiken van een akkoord op het Fit-for-55 (Ff55)
pakket, een ambitieuze vormgeving en het daadwerkelijk behalen van de reductiedoelstelling
van ten minste 55% in 2030. Daarbij is het van belang dat alle landen en sectoren
hun bijdrage leveren. Deze inzet wordt onderstreept door de verklaring van woensdag
15 juni jl. die de Minister voor Klimaat en Energie samen met negen andere lidstaten
ondertekende, welke oproept tot een pakket dat daadwerkelijk optelt tot 55%1.
De voorstellen t.a.v. het emissiehandelssysteem (ETS), Effort Sharing Regulation (ESR) en landgebruiksverordening (LULUCF) moeten uiteindelijk de optelsom tot 55%
borgen, door middel van de koolstofbudgetten die in deze drie instrumenten worden
vastgelegd. De andere elementen van het Ff55-pakket zijn ondersteunend hieraan. Vooralsnog
zijn er geen lidstaten die de overkoepelende doelen ter discussie te stellen. Met
de huidige stand van de onderhandelingen lijkt de 55% reductie daarmee niet in gevaar
te komen. Het vereiste van netto 55% emissiereductie in 2030 is bovendien wettelijk
verankerd in de Europese klimaatwet. Hoewel er punten zullen moeten worden uitgeruild,
is een pakket dat niet optelt tot 55% voor het kabinet niet acceptabel.
De leden van de D66 fractie lezen dat er wordt afgestevend op een verzwakking van
de uitfasering verbrandingsmotoren (2035 in plaats van 2030). Eerder riep Nederland
de Europese Commissie middels een brief samen met acht andere lidstaten nog op om
de verkoop van auto’s met verbrandingsmotor al vanaf 2030 te verbieden. Deze eerdere
inzet laat zien dat 2030 dus ook haalbaar zou moeten zijn. Kan de Staatssecretaris
aangeven of het mogelijk is om het verbod op de verkoop van auto’s met een verbrandingsmotor
in Nederland eerder al in te laten gaan (namelijk in 2030)?
Nederland heeft zich inderdaad ingezet om de Commissie te bewegen het koplopers toe
te staan om nationaal eerder uit te faseren dan 2035. De Commissie heeft echter duidelijk
gemaakt dat een dergelijke mogelijkheid niet verenigbaar is met de interne markt.
Het is daarom niet mogelijk om een verbod op de verkoop van auto’s met een verbrandingsmotor
nationaal eerder in te laten gaan.’
De leden van de PVV-fractie constateren dat het kabinet vasthoudt aan het verbod op
de verkoop van nieuwe brandstofauto’s in 2030, terwijl de EU dat vijf jaar later voornemens
is. Deze leden vragen aan het kabinet waarom het beste jongetje van de klas blijft
spelen en of het kabinet hiermee wil stoppen.
Het behalen van de Nederlandse en Europese klimaatdoelen vraagt een zo vroeg mogelijke
reductie van de CO2-uitstoot van personen- en bestelauto’s. Vroege uitfasering van de verbrandingsmotor
is hierin een effectief instrument. Daarom streeft het kabinet, binnen de grenzen
van de Europese regels voor een vrije markt, naar zo vroeg mogelijke uitfasering binnen
de gehele Europese Unie. Dit doet het kabinet in de wetenschap dat elektrische auto’s
in de huidige situatie in aanschaf nog duurder zijn dan conventionele auto’s (tot
circa 10.000 EUR bij nieuwe auto’s), maar dat dit aanschafbedrag naar verwachting
zal dalen in de toekomst. Dit terwijl de kosten voor gebruik van een elektrische auto
nu al stukken lager zijn (efficiënter in energieverbruik en minder onderhoud).
De leden van de PVV-fractie vragen wat het kabinet vindt van het feit dat enerzijds
de verkoop van exclusieve nieuwe auto’s met een kleine oplage (tot een productie van
1.000) zoals Ferrari en Lamborghini mogelijk blijft, terwijl er anderzijds een verbod
komt op nieuwe (schone) brandstofauto’s. Deze leden vragen voorts aan het kabinet
of het tegen deze «Fit for 55»-maatregel wil pleiten in de milieuraad en daarmee willen
afzien van een verbod op nieuwe brandstofauto’s in 2030/2035. Voorts vragen deze leden
aan het kabinet wat de gevolgen zullen zijn voor de betaalbaarheid van nieuwe auto’s.
Het in de Milieuraad te bespreken compromisvoorstel op CO2-emissienormen zet naar verwachting in op het per 2035 uitfaseren van de nieuwverkoop
van personenauto’s en lichte bedrijfsvoertuigen met interne verbrandingsmotor door
de CO2-emissienormen voor deze voertuigen aan te scherpen. Het Kabinet acht een dergelijke
uitfasering van groot belang voor het behalen van onze nationale en Europese klimaatdoelstellingen.
Daarom is het Kabinet geen voorstander van eventuele uitzonderingen die ruimte bieden
voor nieuwverkoop van personenauto’s en lichte bedrijfsvoertuigen met interne verbrandingsmotor
na deze uitfaseerdatum. Spelregels op EU-niveau dragen bij aan een gelijk speelveld
en een grotere markt voor nieuwe voertuigen. De verwachting is daarom dat nieuwe auto’s
niet duurder zullen worden.
De leden van de PVV-fractie lezen in de beleidsbrieven dat Nederland 1% uit het nieuw
op te richten sociaal klimaatfonds krijgt. Deze leden vragen aan het kabinet hoeveel
procent Nederland bijdraagt aan dit fonds en wat het effect is op onze netto betalingspositie.
In het Commissievoorstel voor de oprichting van een Social Climate Fund (SCF) staat dat Nederland 1,11% van het fonds ontvangt, een bedrag van circa 800 mln. EUR
over de gehele looptijd. Dit bedrag is gebaseerd op de aanname dat het fonds zijn
oorspronkelijke grootte behoudt.
De bijdrage van Nederland aan dit fonds is niet eenvoudig vast te stellen en is direct
afhankelijk van de manier waarop deze gefinancierd wordt. Indien het voorstel tot
uitbreiding van het ETS naar de gebouwde omgeving en wegtransport (ETS-BRT) zoals
oorspronkelijk door de Commissie is voorgesteld, wordt aangenomen, zou de Nederlandse
bijdrage over de gehele looptijd bruto ca. 3,2 miljard EUR omvatten. Indien wordt
besloten tot financiering van het SCF door middel van het vergroten van de BNI-afdrachten,
zou sprake zijn van bruto ca. 4,3 miljard EUR. De bruto bijdrage van Nederland aan
het fonds valt dus tussen 4,4% en 5,9%. Daarmee zou de Nederlandse nettobijdrage uitkomen
op een bedrag tussen de 2,4 en 3,5 miljard.
De leden van de PVV-fractie constateren dat het Europees Parlement kritisch is op
het uitbreiden van het Europese systeem voor emissiehandel (ETS) naar de leveranciers
van brandstoffen, met als reden dat hierdoor de brandstofprijzen flink zullen stijgen.
Deze leden vragen aan het kabinet of het bereid is zijn standpunt ten aanzien van
dit voorstel te herzien in het licht van de stijgende inflatie, de dalende koopkracht
en de torenhoge brandstofprijzen.
Het kabinet staat positief tegenover het ETS-BRT. Het voorstel is een belangrijk onderdeel
van het Ff55-pakket en biedt zowel Europees als nationaal voordelen. Mede in het licht
van de hoge energieprijzen, heeft het kabinet wel een kritische opstelling ten aanzien
van de uitwerking van het ETS-BRT voorstel. Het kabinet gaat zich, ook gelet op de
motie Erkens en Leijten2 constructief inzetten om de betaalbaarheid voor huishoudens en mkb te waarborgen.
Het kabinet merkt tevens op dat het voorstel pas in 2026 in werking treedt, niet in
de context van de huidige hoge brandstofprijzen. In het compromisvoorstel wordt het
mechanisme om excessieve prijsstijgingen tegen te gaan aangescherpt en de datum van
inwerkingtreding met één jaar uitgesteld. Deze aanpassingen kunnen de gevolgen voor
huishoudens en mkb verzachten.
Het nationale klimaatbeleid zal na vaststelling van het pakket worden herijkt aan
de hand van de verwachte effecten op CO2-uitstoot en de betaalbaarheid voor huishoudens, maatschappelijke organisaties en
het mkb. Het kabinet houdt de koopkrachtontwikkeling van huishoudens scherp in de
gaten en kan indien daar aanleiding voor is zowel generieke als gerichte maatregelen
overwegen, zoals bijvoorbeeld ook is gebeurd in reactie op de hoge energieprijzen.
De leden van de PVV-fractie lezen dat de Europese Commissie in 2029 voornemens is
om met een wetsvoorstel te komen om particulier vervoer en gebouwen op te nemen in
het emissiehandelssysteem. Concreet betekent dit dat particulieren dus emissierechten
moeten gaan inkopen en veilen. De leden van de PVV-fractie vragen of het kabinet het
met hen eens is dat deze regelgeving totaal doorgeslagen en volstrekt onnodig is.
Voorts vragen deze leden aan het kabinet of het de Milieuraad wil informeren dat Nederland
hier niet aan gaat meewerken.
Gereguleerde entiteiten bij ETS-BRT zijn niet individuele particulieren, maar grootschalige
brandstofleveranciers. Het kabinet is positief over deze vormgevingskeuze. Zoals in
het antwoord op de vorige vraag aangegeven, gaat het kabinet zich constructief inzetten
om de betaalbaarheid voor huishoudens en mkb te waarborgen. Ook zal het nationale
klimaatbeleid na vaststelling van het pakket worden herijkt aan de hand van de verwachte
effecten op CO2-uitstoot en de betaalbaarheid voor huishoudens, maatschappelijke organisaties en
het mkb. Het kabinet houdt de koopkrachtontwikkeling van huishoudens scherp in de
gaten en kan indien daar aanleiding voor is zowel generieke als gerichte maatregelen
overwegen, zoals bijvoorbeeld ook is gebeurd in reactie op de hoge energieprijzen.
De leden van de PVV-fractie constateren dat ETS uitgebreid gaat worden tot de scheepvaart
en dat de sector daarmee een koolstofprijs moet gaan betalen. Voorts moet de sector
via een vast schema emissierechten inleveren en is de EU voornemens om dit te versnellen.
Deze leden vragen of het kabinet beseft dat de gevolgen voor deze sector enorm gaan
zijn en dat de bestaanszekerheid van de scheepvaart hiermee in het geding komt. Voorts
vragen deze leden of het kabinet deze maatregelen proportioneel acht in het kader
van de modal shift naar logistiek per water.
Het kabinet is voorstander van uitbreiding van ETS naar zeevaart, omdat alle sectoren
moeten bijdragen aan het behalen van de reductiedoelstelling van ten minste 55% in
2030. De sector zelf is er ook van doordrongen dat zij deel van de oplossing moet
zijn en dat verduurzaming essentieel is, ook voor de concurrentiekracht op langere
termijn. Het beprijzen van uitstoot via ETS leidt tot een reductie van emissies en
helpt het verschil in kosten tussen opereren op fossiele en duurzame energie te verkleinen,
hetgeen investeringen in verduurzaming van schepen haalbaarder maakt. Het kabinet
verwacht net als de sector dat zij deze kosten aan de klanten kan doorberekenen. Ook
voor de landmodaliteiten geldt dat er maatregelen zijn of worden ingevoerd die tot
lagere emissies zullen leiden, maar ook de kosten verhogen. De zeevaart dient deze
vergroeningsslag te maken om aantrekkelijk te blijven. Bovendien zullen de extra kosten
in het eindproduct marginaal zijn.
De leden van de PVV-fractie constateren dat over de hele linie van de «Fit for 55»-maatregelen
een stijging van de reductiedoelstellingen plaatsvindt. Deze leden vragen aan het
kabinet wanneer het genoeg is geweest en of het wil stoppen met het continu verhogen
van onhaalbare en onrealistische doelstellingen die grote gevolgen hebben voor Nederland
en zijn inwoners.
De Ff55-voorstellen geven invulling aan de wettelijke verplichting van de EU om in
2030 ten minste netto 55% broeikasgasemissiereductie te realiseren ten opzichte van
1990. Dat is een noodzakelijke stap op weg naar klimaatneutraliteit in 2050 in de
EU. De uiteindelijke gevolgen voor Nederland zijn afhankelijk van verdere Europese
besluitvorming en nationale politieke keuzes bij uitwerking. Tijdens de onderhandelingen
over het Ff55-pakket zal het kabinet erop letten dat alle lidstaten een eerlijke bijdrage
leveren, er aandacht is voor eerlijke transitie, en alle Nederlanders kunnen meekomen.
De leden van de PVV-fractie constateren dat het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL)
reeds onderzoek heeft gedaan naar de gevolgen van de klimaatplannen. Deze leden vragen
of het kabinet bereid is om vanuit het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat
een impact-assessment uit te voeren op de gevolgen van de «Fit for 55»-maatregelen
in relatie tot koopkracht, inflatie, economie, de concurrentiepositie van Nederland
in de EU en daarbuiten en de te verwachten klimaateffecten naar aanleiding van deze
maatregelen over de komende 100 jaar.
De impact van het Fit for 55-pakket zal worden meegenomen door het Ministerie van
Economische Zaken en Klimaat in de brede herijking van het nationale beleid nadat
het pakket is vastgesteld. Hierbij wordt zowel de sociaaleconomische, financiële en
beleidsmatige impact meegenomen.
Vanuit het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) zijn er de afgelopen
periode al meerdere onderzoeken gedeeld met uw Kamer over de impact van de voorstellen,
specifiek op het domein van IenW. Hierbij verwijst het kabinet graag naar de rapporten
over de impact van de voorstellen op de luchtvaart3, de maritieme sectoren4 en de Nederlandse concurrentiepositie. Daarnaast ontving uw Kamer bij de brief Voortgang
Duurzame Mobiliteit5 een onderzoek over de impact van Fit for 55 op personen- bestelauto’s en een onderzoek
met duiding van het AFIR-voorstel op de benodigde opbouw van tank- en laadinfrastructuur
in Nederland.
De leden van de PVV-fractie vragen aan het kabinet om te stoppen met het uitvoeren
van de «Fit for 55»-plannen en dit ook kenbaar te maken in de Milieuraad.
De kabinetsinzet voor de Ff55-onderhandelingen tijdens de aankomende Milieuraad is
uiteengezet in de geannoteerde agenda voor de Milieuraad6.
De leden van de CDA-fractie lezen in de brief van de Minister dat de aanscherping
van de ambitie van ETS door nagenoeg alle lidstaten wordt geaccepteerd. Van een minder
scherpe verlaging van het emissieplafond, zoals een vocale groep lidstaten die bepleit,
zijn de leden van de CDA-fractie geen voorstander. Het EU-ETS is een van de werkpaarden
van het Europese klimaatbeleid en het ETS moeten we dus niet zwakker maken, maar sterker.
Wel zouden we nog kunnen bekijken of er een mechanisme is waarmee we ervoor kunnen
zorgen dat, wanneer een land bijvoorbeeld kolencentrales sluit, de emissierechten
ook geannuleerd kunnen worden en niet vrijvallen. Is daarin voldoende voorzien, naar
het oordeel van de Minister?
De huidige ETS-richtlijn voorziet reeds in voldoende mogelijkheden om vrijkomende
rechten na sluiting van kolencentrales uit de markt te halen. Dit gebeurt automatisch
via de marktstabiliteitsreserve. Het kabinet zet in op een sterke marktstabiliteitsreserve,
met een voldoende hoog innamepercentage. Tevens kunnen lidstaten unilateraal en op
eigen kosten emissierechten annuleren.
De leden van de CDA-fractie constateren dat het kabinet in de Europese onderhandelingen
over de uitbreiding van het ETS naar de zeevaart ervoor pleit om de scope uit te breiden
met schepen tussen 400 en 5.000 bruto tonnage, maar dat hier weerstand tegen is. Zij
vragen de Minister te verduidelijken vanuit welke hoek deze weerstand komt en waar
deze uit bestaat. Kan de Minister tevens aangeven wat de gevolgen met betrekking tot
onder andere ontwijking en de prikkel tot verduurzaming van deze kleinere schepen
zouden zijn als het Nederlandse voorstel tot uitbreiding van de scope onvoldoende
steun krijgt?
Met name de mediterrane en Oost-Europese lidstaten stellen dat het te vroeg is voor
uitbreiding van de scope naar schepen van 400 bruto tonnage. Zij stellen dat er eerst
meer geanalyseerd moet worden en dat de administratieve kosten te hoog zouden oplopen,
omdat het om veel schepen gaat met een relatief klein aandeel in de emissies.
Ten opzichte van de grote schepen is het aandeel emissies van schepen van 400 bruto
tonnage weliswaar beperkt, maar doordat zij veelal alleen in Europese wateren opereren
dragen zij substantieel bij aan de emissies waarvoor de EU verantwoordelijk is onder
het verdrag van Parijs en zijn de administratieve lasten in verhouding tot hun brandstof
en emissiekosten beperkt. Doordat zij veelal in Europese wateren varen, lenen zij
zich bovendien over het algemeen goed voor een voortrekkersrol in de verduurzaming.
Als dit segment niet onder de scope wordt opgenomen, bestaat het risico dat er meer
gebruik zal worden gemaakt van kleine, minder duurzame schepen om door lagere kosten
een concurrentievoordeel te behalen. Tegelijkertijd wordt dit segment dan het instrument
onthouden om door beprijzen het verschil in kosten te verkleinen tussen opereren op
fossiele of duurzame energie, wat investeringen in verduurzaming van schepen haalbaarder
maakt.
De leden van de CDA-fractie merken op dat voor het beperken van klimaatverandering
niet alleen een reductie van CO2-uitstoot nodig is, maar ook een forse reductie van de uitstoot van methaan. Vooral
bij olie- en gasproductie komt wereldwijd nog veel methaan vrij. Reductie van methaanuitstoot
in de energiesector is vaak technisch goed mogelijk en ook een kostenefficiënte klimaatmaatregel.
De reductie van methaanuitstoot is onmisbaar voor het behalen van de klimaatdoelstellingen
van Parijs. Op de klimaatconferentie COP26 in Glasgow hebben de Verenigde Staten en
de EU een voorstel gedaan om de uitstoot van methaan met 30% te reduceren in 2030
en een groot aantal landen heeft zich daaraan gecommitteerd. De leden van de CDA-fractie
vragen de Minister op welke wijze dit een plek krijgt in het Europese klimaatpakket
Fit for 55. Hoever zijn landen met de implementatie van deze afspraken? In hoeverre
is de olie- en gassector gecommitteerd? Is het mogelijk om via bijvoorbeeld handelsverdragen
druk uit te oefenen op landen en bedrijven die te weinig doen om methaanuitstoot te
reduceren?
Als onderdeel van het Ff55-pakket heeft de Commissie op 15 december 2021 een voorstel
voor een verordening gepubliceerd voor de reductie van methaanemissies in de fossiele
energiesector7. De verordening volgt uit de EU methaanstrategie van oktober 20208. In deze strategie wordt de nadruk gelegd op het terugdringen van de drie belangrijkste
bronnen van de door de mens veroorzaakte methaanemissie, namelijk landbouw, afval
en energieopwekking. Het BNC-fiche over de methaanverordening is u op 21 februari
2022 toegezonden9.
Het kabinet steunt de doelstelling van de verordening en ondersteunt wetgeving die
gericht is op het in kaart brengen en reduceren van methaanemissies in de energiesector.
Op dit moment wordt dit voorstel besproken op ambtelijk niveau in de Raadswerkgroep
Energie. Hoogstwaarschijnlijk zullen de onderhandelingen voortgezet worden onder het
aankomend Tsjechisch voorzitterschap. Uw Kamer wordt op de hoogte gehouden van de
onderhandelingen middels de zeswekelijkse Kamerbrief over het Ff55-pakket.
In aanloop naar de klimaatconferentie COP27 in Caïro in november dit jaar wordt er
door verschillende landen gewerkt aan plannen waarmee ze kenbaar maken op welke wijze
zij bijdragen aan de «Global methane pledge». De Commissie ondersteunt het opstellen van deze plannen. In het derde kwartaal
zal het kabinet zijn Nationale methaanstrategie kenbaar maken. De strategie zal naar
verwachting overeenkomen met het klimaatbeleid zoals geformuleerd in het Nationaal
Beleidsprogramma Klimaat, waaraan de olie-en gassector gecommitteerd is. Handelsverdragen
waarin duurzaamheidsafspraken zijn opgenomen, bieden een platform voor dialoog waarin
ook over de reductie van methaanuitstoot kan worden gesproken.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat het kabinet aanstuurt op een algemene
oriëntatie op alle dossiers rondom Fit for 55. Deze leden vragen zich af of er rond
Fit for 55 punten zijn waarop de Minister nog volop gaat inzetten, ook als dit betekent
dat er nog een extra onderhandelingsronde voor nodig is na de zomer. Zo zijn er een
aantal punten waarom het kabinet verwacht dat het behaalde resultaat niet in lijn
is met de inzet van het kabinet, zoals de uitfaseerdatum van fossiele auto’s en het
ambitieniveau rondom LULUCF. Wat zijn hierbij de rode lijnen? Trekt de Minister samen
op met Duitsland en Spanje?
We verwijzen u hiervoor graag naar de brief die de Minister voor Klimaat en Energie
op 20 juni met uw Kamer gedeeld heeft, die ingaat op het verloop van de onderhandelingen
over het Ff55-pakket en in hoeverre de verwachting is dat de huidige (in afronding
zijnde) raadsposities optellen tot 55%. Bij de inzet in de onderhandelingen kijkt
het kabinet naar het ambitieniveau van de voorstellen, maar ook naar de haalbaarheid
van de Nederlandse positie in het krachtenveld en het effect van vertraging van aanname
van het pakket op het halen van de doelstellingen.
Met betrekking tot LULUCF blijft de kabinetsinzet gericht op het vasthouden aan het
ambitieniveau zoals dat voor 2030 door de Commissie is opgenomen in haar voorstel
om de LULUCF-verordening te herzien. Hoewel een aantal lidstaten vindt dat zij een
te hoog nationaal LULUCF doel hebben, is er binnen de raadsonderhandelingen tot nu
toe brede steun voor het door de Commissie voorgestelde EU-ambitieniveau. Voor het
kabinet is afbreuk van dit EU-ambitieniveau een rode lijn. Voor wat betreft de inzet
op de uitfaseerdatum voor de nieuwverkoop van personenauto’s en lichte bedrijfsvoertuigen
met interne verbrandingsmotor verwijst het kabinet graag naar het antwoord op de vraag
van de leden van de GroenLinks-fractie hierover.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat het kabinet terughoudend is ten opzichte
van het Sociaal Klimaatfonds, maar deze leden lezen vervolgens niet op welke manier
het geld van dit fonds het beste besteed kan worden. Waar zet de Minister op in, ervan
uitgaande dat dit fonds er wel degelijk komt?
Voor een grote groep lidstaten is het Sociaal Klimaatfonds (SCF) een sleutelonderdeel
van het Ff55-pakket, vanwege de sociale dimensie van klimaatmaatregelen. Het kabinet,
samen met enkele andere lidstaten, blijft terughoudend t.a.v. nieuwe fondsen en het
openbreken van het Meerjarig Financieel Kader (MFK). In de onderhandelingen zal worden
bezien in hoeverre een SCF gerechtvaardigd wordt door een voldoende solide invulling
van de 55%, waarbij dit fonds proportioneel moet zijn met de klimaatmaatregelen van
het pakket. De discussie over bestedingsdoelen van een dergelijk fonds loopt nog in
de Milieuraad. In het oorspronkelijke voorstel van de Commissie stond het lidstaten
vrij het SCF te besteden aan ofwel het ondersteunen van de transitie, ofwel het geven
van steun aan kwetsbare groepen. Daarbij zet het kabinet erop in dat bestedingen van
een eventueel SCF zoveel mogelijk gericht zijn op investeringen die bijdragen aan
verduurzaming, en het limiteren van directe inkomenssteun. Wat betreft de bestedingen
die bij de komst van een eventueel fonds in Nederland zouden plaatsvinden, is het
kabinet voornemens deze op dat moment in te passen in de bredere vorming van het klimaatbeleid.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen zich af wat de verhoudingen in de Raad zijn
rondom de normering voor CO2-vrije voertuigen. Stuurt Frankrijk nu ook aan op het Commissievoorstel? Is 100% in
2035 een rode lijn voor het kabinet?
Het huidige voorzitterschap zoekt naar een compromis dat lijkt uit te komen op een
uitfasering van de nieuwverkoop van personenauto’s en lichte bedrijfsvoertuigen met
interne verbrandingsmotor per 2035 (in combinatie met een aangescherpt tussendoel
voor personenauto’s en lichte bedrijfsvoertuigen in 2030 ten aanzien van de huidige
wetgeving). Het lijkt erop dat enkele grote lidstaten zo’n compromis willen steunen.
Lidstaten die inzetten op meer ambitie (waaronder Nederland) en lidstaten die inzetten
op minder ambitie houden elkaar in balans.
De Nederlandse inzet blijft om de afspraken aan te scherpen. Daarbij willen wij benadrukken
dat het bereiken van een akkoord over een uitfaseerdatum cruciaal is. Een akkoord
over een uitfaseerdatum is een mijlpaal en een duidelijk signaal aan de autofabrikanten.
Daarbij draagt een akkoord over deze wetgeving ook bij aan onze nationale klimaatdoelen.
Het pakket met uitfaseerdatum 2035 leidt tot een stijging van zo’n 10% in de ingroei
van de elektrische voertuigen per 2030, en daaruit voortvloeiend concrete reductie
van CO2.
De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat het Europees Parlement met grote
meerderheid een positie aangenomen om ETS uit te breiden naar vertrekkende vluchten
vanaf de Europese Economische Ruimte (EER), maar in de Raad lijkt hierover amper discussie.
Dat terwijl ook de Commissie onderschrijft dat ETS-uitbreiding de beste optie zou
zijn voor zowel klimaat als economie. Hoe ziet de Minister deze discussie ontwikkelen?
Het kabinet heeft kennis genomen van de positie die het Europees Parlement ingenomen
heeft. Zoals in het BNC-fiche omschreven is het kabinet positief over het door de
Commissie voorgestelde toepassingsgebied voor het ETS, namelijk: ETS voor vluchten
binnen de EER10. De Europese Commissie heeft voor de herziening van het EU ETS meerdere opties bestudeerd
voor de samenhang en mogelijke overlap tussen het EU ETS en CORSIA (Carbon Offsetting and Reduction Scheme for International Aviation). Naast klimaat en economie heeft de Commissie in haar beoordeling ook andere aspecten
meegenomen, zoals bijvoorbeeld de relatie met de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie
(ICAO). Alle verschillende aspecten hebben geleid tot een goed onderbouwd voorstel
van de Commissie om binnen de EER het ETS toe te passen en CORSIA toe te passen voor
routes naar derde landen. Er is beperkt discussie geweest over het toepassingsgebied
van het ETS in de onderhandelingen. Het merendeel van de EU lidstaten kan instemmen
met het Commissievoorstel. Het invoeren van het ETS op vluchten buiten de EER leidde
tien jaar geleden tot grote geopolitieke discussies met mogelijke represailles. De
verwachting is dan ook dat er een algemene oriëntatie bereikt wordt over het Commissievoorstel
om het ETS toe te passen op vluchten binnen de EER en dat de Commissie en het voorzitterschap
bij dit voorstel blijven in de triloog.
Ontbossingsverordening
De leden van de D66-fractie lezen dat er tijdens de Milieuraad van 28 juni verder
gesproken zal worden over het EU-voorstel voor een Verordening betreffende ontbossingvrije
producten. Zij zijn positief over de brede EU-inzet om aan ontbossing gerelateerde
producten van de Europese markt te weren. Als grote afnemer van hout heeft de EU een
grote invloed op de omstandigheden waaronder de betreffende producten worden geproduceerd.
Een belangrijk component daarbij zijn de mensenrechten zowel van werknemers als van
de lokale bevolking. Kan de Minister aangeven op welke manier zij zich tot nu toe
heeft ingezet voor de mensenrechten van mensen in hout exporteerde landen? Kan de
Minister de mogelijkheden schetsen om mensenrechten nog sterker in de EU-ontbossingsverordening
op te nemen? Is de Minister bereid om te pleiten voor het opnemen in deze verordening
van respect voor de internationale mensenrechtenwetgeving als een vereiste om producten
op de EU-markt te brengen?
Nederland heeft in de Raadswerkgroep gepleit om mensenrechten beter te verankeren
in het voorstel en uitgesproken voor het opnemen van mensenrechten, de rechten van
oorspronkelijke bewoners evenals de rechten van kleine boeren en boeren gemeenschappen.
Op dit moment valt nog niet met zekerheid te zeggen welke verwijzingen naar internationale
mensenrechten en rechten van oorspronkelijke bewoners worden opgenomen, omdat de onderhandelingen
nog gaande zijn. Nederland spreekt zich uit voor het belang van mensenrechten in relatie
tot het succesvol stoppen van ontbossing, maar zal niet pleiten voor het opnemen van
mensenrechten als vereiste in de ontbossingsverordening.
Landbouw is de belangrijkste reden voor ontbossing en de leden van de fractie van
de PvdA vinden het dan ook een goede zaak dat de Europese Commissie hiervoor nieuwe
wetgeving voorstelt. Deze leden vinden wel dat deze wetgeving goed moet zijn. De leden
van de PvdA-fractie zijn van mening dat traceerbaarheid essentieel is om te kunnen
garanderen dat producten ontbossingsvrij zijn. Is de Minister het hiermee eens? Ziet
de Minister ook dat moet worden onderzocht of en hoe de EU kleine producenten moet
ondersteunen om aan de traceerbaarheidsvereisten te voldoen?
Traceerbaarheid is een fundament van het voorstel. Daarnaast heeft Nederland met succes
gepleit dat er parallel aan de verordening meer focus moet komen op samenwerking met
producerende landen om hen te ondersteunen bij de implementatie van de verordening.
De leden van de PvdA-fractie constateren dat financiële instellingen nu buiten schot
blijven in de verordening en ook in het Nederlandse fiche. Toch zien deze leden dat
financiële instellingen vaak die ontbossing mogelijk maken via leningen en investeringen.
Deze leden vinden dan ook dat bij hen een bijzondere verantwoordelijkheid ligt. Deelt
de Minister dit standpunt en steunt hij dat gepaste zorgvuldigheidseisen voor deze
instellingen moeten worden opgenomen in de EU en wil hij hiervoor pleiten in Europa?
De Commissie geeft in het wetsvoorstel aan dat het voorstel niet specifiek gericht
is op de financiële sector en investeringen en dat bestaande initiatieven, zoals de
EU taxonomieverordening11 en de Richtlijn gepaste zorgvuldigheidsverplichting voor ondernemingen12, beter geschikt zijn om de rol van deze sector bij ontbossing aan te pakken. Het
kabinet is van mening dat de financiële sector een belangrijke rol kan spelen in het
tegengaan van ontbossing door de allocatie van haar financieringen en deelt de analyse
van de Commissie dat de richtlijn duurzaamheidsrapportage door ondernemingen (CSRD)
en de EU-taxonomie twee instrumenten zijn die kunnen bijdragen om geldstromen naar
bedrijven die betrokken zijn bij ontbossing te ontmoedigen. Dit specifieke voorstel
van de Commissie biedt daarvoor niet het juiste kader. Financiële instellingen vallen
onder de dienstensector, waarvoor in EU-verband andere regels gelden. Het opnemen
in dit voorstel zou daarmee de totstandkoming van deze Verordening zeer compliceren
en daarmee vertragen. Het kabinet zal zich ervoor blijven inzetten dat de Commissie
ook maatregelen neemt die ervoor zorgen dat financieringen en investeringen niet bijdragen
aan ontbossing en bosdegradatie13.
De leden van de PvdA-fractie ziet dat mensenrechten beter geborgd kunnen worden in
de verordening. Dat geldt voor de mensenrechten van arbeiders en boeren en ook van
inheemse groepen. Het Europees Parlement bespreekt momenteel een aantal amendementsvoorstellen
dat mensenrechten beter moet borgen in de verordening. Is de Minister hiermee bekend,
en hoe beoordeelt de Minister deze voorstellen?
Het kabinet is met deze voorstellen bekend en kijkt met interesse uit naar het uiteindelijke
standpunt waarmee het Europees Parlement de triloogfase in zal gaan. De amendementsvoorstellen
hebben aanknopingspunten geboden voor de onderhandelingen in de Raadswerkgroep ze
bieden aanknopingspunten om mensenrechten sterker te borgen in de verordening.
De leden van de PvdA-fractie zijn tenslotte benieuwd naar de voortgang van de moties
die zijn aangenomen over het opnemen van andere ecosystemen en de afgeleide producten
van palmolie en soja in de verordening. Hoe staan andere lidstaten hier tegenover?
De aangenomen moties14 vroegen het kabinet te pleiten voor een zo snel mogelijke uitbreiding van ecosystemen
en het opnemen van afgeleide producten van soja en palm. Nederland heeft gepleit voor
de uitbreiding van ecosystemen, helaas blijkt hier onvoldoende draagvlak voor onder
lidstaten. Onder andere door de inzet van Nederland zijn er afgeleide producten van
palm en hout aan het voorstel dat wordt besproken in Raadsverband toegevoegd.
De leden van de GroenLinks-fractie vinden het van groot belang dat het Europese wetsvoorstel
voor ontbossingsvrije producten ambitieus is, omdat het een belangrijke stap is om
de bossen wereldwijd te beschermen. Dit is het moment om ambitieuze wetgeving neer
te zetten. Deze leden vinden echter dat het voorstel op een aantal essentiële punten
tekortschiet.
De leden van de GroenLinks-fractie maken zich ten eerste ernstige zorgen over het
feit dat de rechten van lokale en inheemse volken nog onvoldoende in het voorstel
zijn verankerd. Deze leden hebben hier al vaker aandacht voor gevraagd en vinden het
dan ook heel teleurstellend dat de Minister bij de laatste Milieuraad niet heeft gepleit
voor een betere verankering van de internationale mensenrechten en inheemse rechten.
Deze discussie is nog niet voorbij en de EU-richtlijn voor een gepaste zorgvuldigheidsverplichting
is hiervoor echt ontoereikend. De EU-richtlijn gepaste zorgvuldigheidsverplichting
voor ondernemingen verbiedt namelijk niet de import van producten die gelieerd zijn
aan mensenrechtenschendingen waar de EU-ontbossingsverordening dat wel doet. Welke
rol gaat de Minister hierin spelen om eisen op het vlak van respect voor de mensenrechten
hierin op te nemen? Kan de Minister schetsen welke mogelijkheden er zijn om mensenrechten
nog sterker in de EU-ontbossingsverordening op te nemen?
Nederland heeft in de Raadswerkgroep gepleit om mensenrechten beter te verankeren
in het voorstel. Op dit moment valt nog niet met zekerheid te zeggen welke verwijzingen
naar internationale mensenrechten en rechten van oorspronkelijke bewoners worden opgenomen,
omdat de onderhandelingen nog gaande zijn. Nederland zal zich blijven uitspreken voor
belang van deze rechten in relatie tot het stoppen van ontbossing.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben ten tweede al vaker hun zorgen geuit over
het feit dat de financiële sector buiten beschouwing wordt gelaten in het huidige
voorstel, ondanks het feit dat veel Nederlandse banken nog steeds investeren in palmolie-
en sojaplantages. Hiermee draagt de financiële sector rechtstreeks bij aan ontbossing.
De leden van de GroenLinks-fractie vinden echt dat hier veel te weinig aandacht voor
is. Daarom herhalen zij nogmaals de vraag: waarom worden banken nog steeds buiten
beschouwing gelaten? Gaat de Minister ervoor pleiten dat de gepaste zorgvuldigheidsverplichting
die is voorgesteld ook voor financiële instellingen moet gelden?
De Commissie geeft in het wetsvoorstel aan dat het voorstel niet specifiek gericht
is op de financiële sector en investeringen en dat bestaande initiatieven, zoals de
EU taxonomieverordening15 en de Richtlijn gepaste zorgvuldigheidsverplichting voor ondernemingen (CSRD)16, beter geschikt zijn om de rol van deze sector bij ontbossing aan te pakken. Het
kabinet is van mening dat de financiële sector een belangrijke rol kan spelen in het
tegengaan van ontbossing door de allocatie van haar financieringen en deelt de analyse
van de Commissie dat de CSRD en de EU-taxonomie twee instrumenten zijn die kunnen
bijdragen om geldstromen naar bedrijven die betrokken zijn bij ontbossing te ontmoedigen.
Dit specifieke voorstel van de Commissie biedt daarvoor niet het juiste kader. Financiële
instellingen vallen onder de dienstensector, waarvoor in EU-verband andere regels
gelden. Het opnemen in dit voorstel zou daarmee de totstandkoming van deze Verordening
zeer compliceren en daarmee vertragen. Het kabinet zal zich ervoor blijven inzetten
dat de Commissie ook maatregelen neemt die ervoor zorgen dat financieringen en investeringen
niet bijdragen aan ontbossing en bosdegradatie.17
De leden van de GroenLinks-fractie willen ten derde aandacht vragen voor de discussie
die is ontstaan over wat een haalbare definitie is voor bosdegradatie. Bij dit soort
wetgeving zijn de definities namelijk ontzettend belangrijk. Voor de leden van de
GroenLinks-fractie is het van groot belang dat een definitie van bosdegradatie niet
alleen gericht is op primaire bossen, maar ook in gaat op aantasting van alle soorten
bossen doordat deze omgezet worden naar plantagebos. Hoe kijkt de Minister hiernaar?
De leden van de GroenLinks-fractie zijn ook van mening dat er veel meer duidelijkheid
moet zijn over de gevolgen van bosdegradatie. Er wordt veel gesproken over het definiëren
van bosdegradatie als «onomkeerbare schade of veranderingen op lange termijn» – zonder
te definiëren wat er precies onder «onomkeerbare schade of veranderingen op lange
termijn» valt. Hoe zit de Minister in deze definitie-discussie? Pleit zij voor heldere
en ambitieuze definities die ook ingaan op de gevolgen?
Bosdegradatie is een essentieel onderdeel van deze Verordening en de inzet vanuit
Nederland is dat het begrip ook in de wetstekst moet blijven. Het voorkomen van bosdegradatie
is essentieel om te voorkomen dat een bos in verval raakt, waardoor het productief
en CO2-vastleggend vermogen als mede de biodiversiteit afnemen. Deze ontwikkelingen kunnen
leiden tot volledig kap. Om bosdegradatie te voorkomen op basis van deze Verordening
is een heldere en eenduidige definitie nodig die ook operationeel is om te kunnen
handhaven. Daarom pleit Nederland voor een breder begrip dan alleen primaire bossen.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben begrepen dat er tijdens de Milieuraad
van 28 juni 2022 belangrijke beslissingen zullen worden genomen over de ontbossingsverordening.
Helaas ziet het ernaar uit dat het ambitieniveau dat écht nodig is om de bossen te
beschermen niet zal worden gehaald. Het per direct opnemen van alle ecosystemen in
de wet is absolute noodzaak, maar de Minister geeft aan daar geen draagvlak voor te
kunnen vinden in de Raad. Kan de Minister bevestigen dat er momenteel wordt gesproken
over een mogelijk compromis waarbij «other woodland» en «grasslands» wel worden opgenomen
in de verordening? Welke positie zal Nederland over dit voorstel innemen? Volgens
de leden van de Partij voor de Dieren-fractie is een verordening waar enkele ecosystemen
wel en andere niet worden beschermd per definitie ontoereikend, maar deze leden zien
wel een kleine verbetering in het toevoegen van «other woodland» en «grassland» ten
opzichte van de nog beperktere scope van het huidige voorstel. Ziet de Minister nog
andere mogelijkheden voor de uitbreiding van ecosystemen? Kan de Minister daarnaast
het Europese krachtenveld schetsen ten opzichte van uitbreiding naar rubber, maïs
en afgeleide producten van soja, palmolie en hout?
Er wordt niet langer over een dergelijk compromis gesproken in Raadsverband. Onder
de lidstaten bleek er onvoldoende draagvlak voor uitbreiding van ecosystemen. «Other wooded land» zal niet als definitie worden opgenomen in de tekst die in Raadsverband in onderhandelingen
is om andere ecosystemen te beschermen. Mogelijk ontstaat er in de triloog een kans
om tot uitbreiding van ecosystemen te komen. Nederland heeft de definitie «other wooded land» in de Raadswerkgroep opgebracht als mogelijkheid om de scope uit te breiden. Tegelijk
is Nederland terughoudend over het gebruik van «other wooded land». Hoewel deze definitie meer bossen en natuurgebieden zou afdekken, is gebleken dat
deze definitie geen heldere juridische basis kan verschaffen aan de verordening. Daardoor
is het vrijwel onmogelijk om tot bewijsvoering te komen op basis van geolocatie en
satellietbeelden of er inderdaad sprake is van conversie of degradatie van «other wooded land». Tijdens de onderhandelingen in de raadswerkgroep bleek er onvoldoende steun voor
de uitbreiding van grondstoffen, zoals rubber en maïs. Wel zijn afgeleide producten
van palmolie en hout toegevoegd met brede steun onder de lidstaten.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben voorts een aantal opmerkingen
over het opnemen van mensenrechten in de verordening. Het kabinet gaf in een eerdere
beantwoording aan zich hier hard voor te maken.18 Toch krijgen deze leden het signaal dat Nederland zich niet heeft uitgesproken over
het opnemen van mensenrechten in de afgelopen Milieuraad. Kan de Minister dit bevestigen?
Deze leden onderstrepen het belang van het opnemen van mensenrechten als vereiste
voor de import van producten in de wettekst, gezien het feit dat inheemse volkeren
80% van de natuur ter wereld beschermen maar stelselmatig te maken krijgen met mensenrechtenschendingen.
Het is dan ook niet toereikend om mensenrechten af te doen met een magere verwijzing
naar de Europese wet met betrekking tot internationaal maatschappelijk verantwoord
ondernemen (IMVO). Klopt het dat er binnen de Raad nog wordt gesproken over het opnemen
van mensenrechten in de wettekst? Kan de Minister toezeggen die discussie te helpen
door zich in de aankomende Milieuraad uit te spreken voor het in de wettekst opnemen
van respect voor mensenrechten als vereiste waaronder producten op de EU-markt gebracht
mogen worden?
Nederland heeft zich in de Raadswerkgroep uitgesproken voor het opnemen van mensenrechten,
de rechten van oorspronkelijke bewoners evenals de rechten van kleine boeren en boeren
gemeenschappen. Er wordt op dit moment nog onderhandeld over verdere verankering van
mensenrechten in de ontbossingsverordening, maar niet in relatie tot het opnemen ervan
onder artikel 3 (verbod). Nederland spreekt zich uit voor het respecteren van mensenrechten
in relatie tot het succesvol stoppen van ontbossing, maar zal niet pleiten voor het
opnemen van mensenrechten als vereiste in de ontbossingsverordening.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie willen de Minister voorts vragen om
toe te lichten hoe zij van plan is de ambities die onbeantwoord zijn gebleven in de
Raad straks in Nederland alsnog te implementeren? Nederland zou bijvoorbeeld zelfstandig
eisen kunnen stellen aan producten die uit ecosystemen komen die niet in de ontbossingsverordening
zijn opgenomen. Er ligt nu ook een uitspraak van de Europese Commissie dat het opleggen
van milieu en klimaatheffingen bij de import van voedselproducten uit niet-EU-landen,
niet in strijd is met de regels van de Wereldhandelsorganisatie (WTO).19 Hoe beziet zij, gezien deze nieuwe ontwikkeling, de kans om zelf eisen te stellen
aan ontbossingsproducten uit andere ecosystemen en rubber, mais en afgeleide producten
van soja en palmolie? Kan zij reageren op deze uitspraak van de Europese Commissie?
Regels en afspraken met betrekking tot markttoegang en import op de interne markt
worden op in EU-verband vastgesteld. Nederland kan daarom niet zelfstandig op nationaal
niveau specifieke aanvullende eisen stellen aan import. Voor wat betreft de uitspraak
van de Commissie verwijst het kabinet graag naar het rapport. Dat rapport geeft aan
dat de EU unilaterale maatregelen op kan leggen mits deze in overeenstemming zijn
met de WTO regels. Met betrekking tot het EU-voorstel20 rondom ontbossing heeft de Commissie meerdere malen aangeven dit in lijn met de WTO
regels te beschouwen.
Circulaire economie
De leden van de D66-fractie hebben in de debatten van de afgelopen maanden herhaaldelijk
aandacht gevraagd voor een nationale en een Europese grondstoffenstrategie. Alleen
door in een vroeg stadium na te denken over een strategie op nationaal en Europees
niveau kunnen we bouwen op leveringszekerheid van grondstoffen, grondstoffen die voor
een groene circulaire economie cruciaal zijn. Eerder heeft de D66-fractie een motie
hierover aangehouden (Kamerstuk
32 852, nr. 192), omdat de Staatssecretaris aangaf in gesprek te willen gaan met de collega’s van
Economische Zaken en Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Hierover hebben
de leden een aantal vragen. Wanneer verwacht de Staatssecretaris de Kamer hierover
te informeren? Kan de Staatssecretaris toezeggen dat ze middels een brief de kamer
informeert over de mogelijkheden voor een Nederlandse grondstoffenstrategie? Kan de
Staatssecretaris in deze brief en daarmee de reactie op de aangehouden motie ook ingaan
op de inzet van Nederland voor een Europese grondstoffenstrategie? Hoe zet het kabinet
hierop in?
Het kabinet zal uw Kamer voor het zomerreces infomeren over de grondstoffenstoffenstrategie
middels de industriebrief. In deze brief zal het kabinet ook ingaan op de inzet op
Europees niveau, waarbij het stimuleren van diversificatie en circulariteit het uitgangspunt
vormt. Hierop zal worden aangesloten op het EU actieplan kritieke materialen.
Daarnaast zal het kabinet u in een brief, die eveneens voor het zomerreces aan uw
Kamer verzonden wordt, nader informeren over de stand van zaken ten aanzien van het
concretiseren van doelen voor circulaire economie.
Zoals in het beleidsprogramma van IenW aangegeven zal het kabinet dit najaar het Nationaal
Programma Circulaire Economie 2023–2030 naar uw Kamer sturen21. Hierin zal het kabinet stilstaan bij het thema leveringsrisico’s en de samenhang
met de transitie naar een circulaire economie.
Europese luchtkwaliteitsrichtlijn
De leden van de GroenLinks-fractie willen tot slot met klem aandacht vragen voor de
herziening van de luchtkwaliteitsrichtlijn die eraan komt. Onlangs signaleerde UNICEF
nog dat Nederland, net als veel andere Europese lidstaten, geen gezonde leefomgeving
weet te bieden voor kinderen. Vorige week bleek dat inwoners in Brabant een jaar korter
leven door luchtvervuiling en dat omwonenden van Tata Steel relatief veel meer hart-
en vaatziekten hebben. Dat benadrukt voor deze leden des te meer hoe belangrijk het
is om de normen voor luchtkwaliteit veel ambitieuzer te maken. Op dit moment zijn
de Europese luchtkwaliteitsnormen waar we in Nederland aan moeten voldoen extreem
ondermaats: tot wel 5 keer minder streng dan de laatste normen van de Wereldgezondheidsorganisatie
(WHO) voor luchtkwaliteit voorschrijven. Deze leden vinden dat de inzet van het kabinet
met betrekking tot de herziening niet overtuigend genoeg is. In de brief staat dat
er wordt gepleit voor een stapsgewijze verlaging van grenswaarden voor luchtvervuilende
stoffen richting de WHO-advieswaarden. Wat betekent «richting de WHO-advieswaarden»?
Per wanneer wil de Staatssecretaris dit bereiken? Waarom pleit zij niet voor het wettelijk
verankeren van de WHO-normen in de luchtkwaliteitsrichtlijn voor 2030?
De inzet van het kabinet is gericht op het stapsgewijs toewerken naar de advieswaarden
van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO). Dat betekent dat grenswaarden in de komende
decennia in stappen verlaagd zouden moeten worden tot we de WHO-advieswaarden bereikt
hebben. Het bepalen van de hoogte en de manier waarop luchtkwaliteitseisen worden
vastgelegd, vraagt een afweging tussen verschillende aspecten zoals gezondheid, economie,
concurrentiekracht, ruimtelijke inrichtingswensen en uitvoerbaarheid. Op dit moment
brengt het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) in het kader van de
gewijzigde motie van het lid Bouchallikh c.s.22 in kaart welke maatregelen nodig zijn om in Nederland in 2030 aan de aangescherpte
WHO-advieswaarden te voldoen. Het kabinet verwacht uw Kamer voor de zomer dit onderzoek
te kunnen toesturen. Uitkomsten van dit onderzoek worden betrokken bij de Nederlandse
standpuntbepaling.
VN-Biodiversiteitsverdrag
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben een aantal vragen over het VN-Biodiversiteitsverdrag.
Eind juni zal er nog één onderhandelingssessie plaatsvinden om te praten over de tekst
van het verdrag. Deze bijeenkomst is erg van belang, juist ook voor Nederland gezien
het feit dat hier slechts 15% van de biodiversiteit over is. Kan de Minister aangeven
welke doelen het meest belangrijk zijn voor Nederland en wat de hoofdinzet van Nederland
hierbij is? Is Nederland van plan verder aandacht te vragen voor haar eigen speerpunten,
zoals bijvoorbeeld haar inzet om een plantaardiger dieet te stimuleren?
In alle doelen van het Global Biodiversity Framework (GBF) zijn elementen die voor Nederland van belang zijn. Begin april is uw Kamer
geïnformeerd over de inzet van Nederland tijdens de derde bijeenkomst van de Open ended working group
23. De inzet voor de vierde werkgroep is onveranderd. Samenvattend bestaat het beoogde
GBF op dit moment uit vier hoofddoelen voor 2050 gericht op het behoud van biodiversiteit,
het duurzaam gebruik van ecosysteemdiensten, de eerlijke verdeling van baten uit het
gebruik van genetische bronnen en het beschikbaar stellen van financiële en andere
instrumenten voor implementatie. Voor 2030 zijn tussendoelen geformuleerd met bijbehorende
acties, waardoor het mogelijk wordt beter te sturen op de implementatie. Specifiek
zet Nederland zich in op een versterking van de implementatie van het verdrag door
monitoring, review en rapportage, formuleren van nationale ambities, financiering
van de implementatie van het GBF vanuit alle bronnen zowel publiek als privaat en
open toegang en verdeling van genetische informatie (Digital sequence information).
Nederland steunt de ambitieuze doelstelling op het terrein van consumptie die mogelijk
maakt dat er gekomen wordt tot duurzame consumptie, tegengaan van overconsumptie en
het terugbrengen van afval. De inzet van een plantaardiger dieet is een van de mogelijkheden
om deze doelstellingen te realiseren. Het is aan Partijen om in een later stadium
hiervoor te kiezen. Het maakt daarmee geen specifiek onderdeel uit van het onderhandelingsdocument.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie weten dat Nederland vooral inzet op
het beschikbaar maken van voldoende financiële middelen om biodiversiteitsverlies
te stoppen, en het inzichtelijke maken van investeringen die schadelijk zijn voor
biodiversiteit. Uit onderzoek blijkt echter dat de meeste grote verzekeraars in Nederland
nog onvoldoende doen op het gebied van biodiversiteit.24 Zes van de negen investeren te weinig in de overgang naar een duurzamer, plantaardig
voedselsysteem. Dat terwijl de biodiversiteitsrisico’s grote economische gevolgen
hebben voor investeerders en financiële bedrijven. Dit gegeven is ook bekend bij de
financiële instellingen zelf. Op dinsdag 14 juni 2022 heeft het in Nederland gevestigde
Partnership for Biodiversity Accounting Financials (PBAF) een standaard gepresenteerd
waarmee gekeken kan worden naar de impact van een investering op de biodiversiteit.
De Minister van Financiën heeft laten weten dat ze niet zal schromen om wetgeving
af te dwingen als financiële instellingen niet genoeg doen om uitstoot van CO2 te verminderen. Is de Minister het ermee eens dat biodiversiteitsrisico’s op dezelfde
manier moeten worden behandeld en even belangrijk zijn als andere risico’s? Is de
Minister bereid om in samenwerking met de Minister van Financiën het voortouw te nemen
in het formuleren van ambitieuze en concrete doelstellingen voor financiële instellingen
en bedrijven als het gaat om biodiversiteitsverlies en -risico’s? Kan de Minister
tot slot terugkomen op de toezegging om overleg te plegen met de Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijkrelaties, over de vraag of andere Ministers hun subsidies die schadelijk
voor biodiversiteit kunnen zijn in kaart zullen brengen?25 Wat is er uit dit overleg gekomen?
Uit onderzoek van De Nederlandsche Bank en Planbureau voor de Leefomgeving (PBL)26 blijkt dat de Nederlandse financiële sector reële economische en financiële risico’s
loopt, ten waarde van 510 miljard EUR, als gevolg van biodiversiteitsverlies. Het
kabinet is het ermee eens dat deze risico’s op dezelfde wijze zouden moeten worden
geadresseerd als andere risico’s. Het kabinet moedigt toezichthouders aan onderzoek
te doen naar de wijze waarop duurzaamheidrisico’s in de volle breedte door de financiële
sector kunnen worden meegewogen. Het kabinetsbeleid is er al op gericht om de financiële
sector te vergroenen. De agenda Natuurinclusief 1.027, die aan uw Kamer is toegezonden, besteedt bijvoorbeeld aandacht aan het vergroten
van de transparantie van de impact die financiële instellingen en bedrijven hebben
op biodiversiteit. Het kabinet is voornemens om bij de implementatie van de beleidsagenda
duurzame financiering van de Minister van Financiën nauw met haar op te trekken waar
het aankomt op biodiversiteitsrisico’s. Ten slotte, vinden onderhandelingen over het
VN-Biodiversiteitsverdrag in EU-verband plaats. Hierbij worden ook ambities opgenomen
met betrekking tot financiering en is dit voldoende geborgd. Ook wordt erop ingezet
dat biodiversiteit wordt verankerd in EU-wetgeving voor financiële instellingen en
bedrijven. Een voorbeeld hier die verankering is het Commissievoorstel Richtlijn herziening
duurzaamheidsrapportage en de EU-taxonomie28.
Het gesprek is inmiddels gevoerd in het Interdepartementaal Overleg Leefomgeving van
17 mei jl. en vervolgens in de Stuurgroep Leefomgeving van 2 juli 2022. Het begrip
«schadelijk» wordt strak gedefinieerd, waarna subsidies hierlangs bekeken worden.
Daarna kunnen we transparant aangeven of de subsidies schadelijk (zouden kunnen) zijn.
Vervolgens wordt bekeken of deze beëindigd moeten worden of dat er maatschappelijke
belangen zijn die vragen dit toch door te zetten.
Fiche: Verordening gefluoreerde broeikasgassen (F-gassen)
De leden van de CDA-fractie merken op dat de Europese Commissie een voorstel tot herziening
van de F-gassen Verordening heeft gepresenteerd. In de elektriciteitsvoorziening zoals
schakelinstallaties in middenspanningsinstallaties van de netbeheerders wordt het
schadelijke gefluoreerde broeikasgas zwavelhexafluoride (SF6) gebruik. SF6 is één
van de krachtigste broeikasgassen, namelijk met een factor 24.000 keer sterker dan
CO2. In het voorstel van de Commissie staat dat er nieuwe beperkingen worden ingevoerd
om ervoor te zorgen dat F-gassen alleen in nieuwe apparaten worden gebruikt als er
geen geschikte alternatieven beschikbaar zijn en dat SF6 tegen 2031 zal worden uitgefaseerd
in alle nieuwe apparaten voor elektrische transmissie («schakelinrichtingen»). Maar
waarom niet eerder? Op dit moment zijn er namelijk al SF6-vrije installaties te koop
voor deze toepassingen. Dit is op dit moment de best beschikbare techniek. Sommige
netbeheerders in Nederland plaatsen deze SF6-vrije installaties al. Waarom wachten
tot 2031 als de techniek er al gewoon is? De leden van de CDA-fractie zien hier graag
versnelling en normering, ruim voor 2031 en vragen de Minister om daarop te reflecteren.
Het kabinet steunt de verbreding naar maatregelen ten aanzien van SF6 in het herzieningsvoorstel29. De stapsgewijze invoering van productverboden (gebaseerd op het spanningsniveau)
geven de markt hiervoor zorgvuldig de tijd om over te schakelen naar alternatieven.
De leden van de VVD-fractie lezen in de beantwoording van de vragen naar aanleiding
van het BNC-fiche over F-gassen ten aanzien van de aangekondigde invoering van een
bedrag van 3 euro per ton CO2-equivalent dat de Staatssecretaris de ontwikkelingen nauwlettend volgt. Deze leden
vragen de Staatssecretaris om de consequenties voor medische producten in kaart te
brengen.
In de Impact Assessment30 geeft de Commissie aan dat de invoering van de vergoeding van 3 EUR per ton CO2 bescheiden is, en dat dit in principe niet gevoeld wordt voor eindgebruikers. De
mogelijke effecten op medische producten zal het kabinet met speciale aandacht volgen.
Die consequenties kunnen nu echter nog niet in kaart gebracht worden.
Euro 7/VII
De leden van de VVD-fractie lezen in de brief van de Staatssecretaris van 10 maart
2022 over de aanbeveling voor en strengere emissieregelgeving in het kader van Euro
7/VII. Hoe gaat de Staatssecretaris om met de praktische implementatie van eventuele
maatregelen naar aanleiding van deze aanbevelingen en in hoeverre is de sector daarbij
betrokken?
De praktische implementatie van eventuele maatregelen kan pas volledig uitgewerkt
worden als bekend is hoe de Euro 7/VII wetgeving eruit gaat zien. Hiervoor doet de
Commissie vooralsnog deze zomer een voorstel, waarbij zij zich baseert op een impactanalyse
waarin de belangrijkste gevolgen in kaart gebracht worden. Met betrekking tot het
Nederlandse systeem van de algemene periodieke keuring (APK), is onze inzet om de
beoogde milieudoelen te bereiken met zo min mogelijk aanpassingen en daaruit voortvloeiende
investeringen en lasten, voor zowel erkenningshouders als voertuigeigenaren.
De Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) en de Nederlandse Organisatie voor toegepast
natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO) hebben op verzoek van het kabinet al enkele
concrete voorstellen gedaan voor praktische en effectieve implementatie, waarover
uw Kamer is geïnformeerd31. Deze voorstellen worden, waar relevant, vanuit Nederland ingebracht in de relevante
gesprekken met de Commissie. Ook in de komende periode wordt er contact gehouden met
de brancheverenigingen zoals de BOVAG, ANWB en de RAI-vereniging om waar relevant
de inzichten over de gevolgen van de nieuwe wetgeving mee te nemen bij het opstellen
van de BNC-fiche, die zoals gebruikelijk met uw Kamer gedeeld zal worden.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
T.C. (Tjeerd) de Groot, voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat -
Mede ondertekenaar
L. van der Zande, adjunct-griffier