Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over de Voorjaarsnota 2022
36 120 Voorjaarsnota 2022
Nr. 4 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 15 juni 2022
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister
van Financiën over de brief van 20 mei 2022 inzake de Voorjaarsnota 2022 (Kamerstuk
36 120, nr. 1).
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 10 juni 2022. Vragen en antwoorden
zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Tielen
De adjunct-griffier van de commissie, Schukkink
Vraag 1
Hoeveel krijgt Defensie er deze kabinetsperiode structureel jaarlijks bij?
Antwoord op vraag 1
Onderstaande tabel geeft de verhoging van de Defensieuitgaven weer bij deze kabinetsperiode.
Met het Coalitieakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) zijn de Defensieuitgaven structureel verhoogd met 3 miljard euro voor het versterken
van de krijgsmacht (en het inlopen en wegwerken van achterstanden. In 2024 en 2025
ontvangt Defensie bovendien nog incidentele middelen. In de Voorjaarsnota zijn de
Defensieuitgaven structureel verhoogd met 2,2 miljard euro waarvan 0,2 miljard euro
aan extra toerekeningen. De totale verhoging van de Defensieuitgaven komt hiermee
op 5,2 miljard euro structureel.
Tabel 1: Verhoging Defensieuitgaven Rutte IV
(in mln.)
2022
2023
2024
2025
2026
2027
CA middelen
500
1.900
4.100
4.200
3.000
3.000
w.v. intensivering
500
1.400
2.800
2.800
1.850
1.850
w.v. onderhoud
500
1.300
1.400
1.150
1.150
VJN
600
1.900
2.200
2.200
2.200
w.v. extra middelen
400
1.700
2.000
2.000
2.000
w.v. toerekening
200
200
200
200
200
totaal
500
2.500
6.000
6.400
5.200
5.200
Vraag 2
Kan een overzicht worden verstrekt van de 21,7 miljard euro die de beleidsdepartementen
tot en met 2027 claimen? Of kunnen de uitwerkingsbrieven openbaar worden gemaakt?
Antwoord op vraag 2
Zoals uit de onderliggende geopenbaarde beslisnota’s bij de Voorjaarsnota naar voren
komt, bleek uit een eerste inventarisatie een totaal van circa 21,4 miljard euro door
beleidsdepartementen in de uitwerkingsbrieven bij het Ministerie van Financiën ingediend.
Dit betreft een grove cumulatieve inschatting voor de jaren 2022 t/m 2027 en bestaat
zowel uit uitvoeringstegenvallers als beleidsclaims. Onderstaande tabel laat het betreffende
totaaloverzicht van deze eerste inventarisatie zien (daterend van maart jl.):
Tabel 2: Overzicht ingediende claims
In mln. euro, + = saldoverslechterend
2022
2023
2024
2025
2026
2027
Algemene Zaken
0
0
0
0
0
0
Buitenlandse Zaken & BHOS (HGIS)
22
51
60
60
58
55
Justitie en Veiligheid
165
471
640
851
1.111
1.135
w.v. Asiel
– 49
51
126
189
301
293
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (incl. H2)
– 20
188
208
265
303
333
w.v. Huurtoeslag
– 81
43
143
192
240
271
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
– 109
– 19
– 260
328
– 250
– 218
Financiën
88
197
256
163
0
0
Defensie
PM
PM
PM
Infrastructuur en Waterstaat
185
4
4
4
4
4
Economische Zaken en Klimaat
1.679
786
905
799
340
16
Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
– 29
76
84
87
45
49
Sociale Zaken en Werkgelegenheid
168
349
427
381
413
360
w.v. AKW en uitvoeringsinformatie
146
206
280
240
260
209
Volksgezondheid, Welzijn en Sport
3.033
2.662
2.338
3
– 1
0
Totaal
5.182
4.765
4.662
2.941
2.023
1.734
Vraag 3
Kan een overzicht worden verstrekt van alle maatregelen uit het Coalitieakkoord en
kan hierbij per maatregel worden aangegeven of en waar deze zijn verwerkt of zal worden
verwerkt?
Antwoord op vraag 3
In bijlage 3 van de Voorjaarsnota is in tabel 80 op maatregelniveau een overzicht
opgenomen van de middelen uit het Coalitieakkoord die zijn overgeheveld naar departementale
begrotingen. In tabel 81 van dezelfde bijlage zijn de nog resterende Coalitieakkoordmiddelen
op de Aanvullende Post opgenomen.
Vraag 4
Wat betekent de bezuiniging op het Klimaatfonds voor huishoudens? Kunt u uitsluiten
dat zij extra moeten bijdragen vanwege deze bezuiniging?
Vraag 55
Kunt u toelichten hoe het kabinet de klimaatdoelen uit het Coalitieakkoord beoogt
te realiseren nu daarvoor minder financiële middelen beschikbaar zijn in het Klimaatfonds?
Welke aanvullende normerende afspraken worden daarvoor gemaakt?
Vraag 158
Wat wordt bedoeld met «op het terrein van klimaat en stikstof worden aanvullende normerende
afspraken gemaakt zodat het doelbereik verbetert»?
Vraag 159
Wat is de relatie tussen meer normerende afspraken en minder subsidies?
Vraag 160
Wat betreft de passages: «Op het terrein van klimaat en stikstof worden aanvullend
normerende afspraken gemaakt zodat het doelbereik verbetert. Doordat deze normerende
afspraken een belangrijke bijdrage leveren aan het doelbereik zijn minder subsidies
nodig» en «De verlaging van het Klimaatfonds zal worden ingevuld door te korten op
middelen die gereserveerd waren voor vroegefase-opschaling van hernieuwbare energiedragers.»;
wat zijn deze aanvullend normerende afspraken en welke bedrijven worden hierdoor geraakt?
Wat is het effect van het korten op middelen die gereserveerd waren voor vroegefase-opschaling
van hernieuwbare energiedragers en welke projecten en/of bedrijven worden hierdoor
geraakt?
Antwoord op vraag 4, 55, 158, 159 en 160
Het kabinet heeft bij de Voorjaarsnota in totaal 1,54 miljard euro uit het Klimaatfonds
en het Transitiefonds onttrokken en daarbij aangegeven dat dit niet ten koste mag
gaan van het doelbereik. Klimaat- en stikstofbeleid is in de regel een combinatie
van normering, beprijzing en subsidies of publieke investeringen. Op het terrein van
klimaat en stikstof is bij VJN besloten aanvullend normerende afspraken te maken zodat
het doelbereik verbetert. Doordat deze normerende afspraken een belangrijke bijdrage
leveren aan het doelbereik zijn minder subsidies nodig.
Het kabinet zal de vormgeving van deze aanvullende normerende maatregelen verder uitwerken
in de context van de bredere klimaat- en stikstofplannen en zal de Kamer hier nader
over informeren zodra de fondsen operationeel zijn en hier besluitvorming over heeft
plaatsgevonden. Omdat deze besluitvorming nog moet plaatsvinden is op dit moment nog
geen nadere toelichting mogelijk op de gevolgen voor huishoudens of bedrijven.
Vraag 5
Welk deel van de meevallende aardgasbaten worden veroorzaakt door hogere winning uit
het Groningenveld?
Vraag 58
Kan van de meerjarige gasmeevaller in de Voorjaarsnota worden aangegeven welk deel
het gevolg is van gestegen prijzen en welk deel het gevolg van hogere winning dan
eerder geraamd?
Vraag 59
Welk deel van een hogere gaswinning dan geraamd, is daarbij afkomstig van extra gaswinning
uit het Groningenveld?
Antwoord op vraag 5, vraag 58 en vraag 59
De gasbaten op de rijksbegroting bestaan in hoofdzaak uit opbrengsten uit dividend
EBN en de Mijnbouwafdrachten. Met het wijzigingsbesluit op 1 april 2022 is de gaswinning
uit het Groningengasveld verhoogd van 3,9 naar 4,5 miljard Nm3. De extra inkomsten die hier mee gemoeid zijn circa 0,3 miljard euro. Onder andere
vanwege de volatiliteit van de gasprijzen zijn de extra baten van deze gaswinning
uit het Groningenveld slechts bij benadering te ramen. Aangenomen wordt dat de helft
van de hierboven genoemde extra 0,3 miljard in 2022 zal binnenkomen en de andere helft
in 2023.
Het restant van de extra gasbaten die bij VJN verwerkt zijn vloeit grotendeels voort
uit de opwaartse bijstelling door het prijseffect en de bedrijfsresultaten van EBN.
Vraag 6
Waarvoor wordt de 0,15 miljard euro meevallende aardgasbaten ingezet die nog niet
is ingezet als dekking voor het koopkrachtpakket?
Vraag 74
Van de gasmeevaller van 2,4 miljard euro is 2,25 miljard euro ingezet als dekking
voor het koopkrachtpakket; waarvoor is de resterende 0,15 miljard euro ingezet?
Antwoord op vraag 6 en vraag 74
In het voorjaar worden alle generale baten en tegenvallers integraal gewogen, hierbij
is de resterende 0,15 miljard ingezet om tegenvallers te dekken. Het is echter niet
een-op-een te achterhalen hoe deze additionele baten dit voorjaar zijn ingezet.
Vraag 7
Klopt het dat 1/8e deel van de totale kosten van de 30 procent-regeling opgaat aan
inkomens boven de Balkenendenorm? Welk deel van de kosten wordt besteed aan inkomens
tussen 1 ton en de Balkenendenorm? Welk deel van de kosten aan inkomens tussen de
40.000 euro en een ton?
Antwoord op vraag 7
Onderstaande tabel laat zien welk deel van de kosten van de 30%-regeling in 2020 werd
besteed aan de verschillende inkomensklassen. In 2020 ging 31 procent van de totale
kosten van de 30%-regeling op aan inkomens boven de Balkenendenorm (201.000 euro in
2020).
Tabel 3: 30%-regeling naar inkomensklasse
Inkomen
Percentage kosten van de 30%-regeling
<40.000
4%
40.000–100.000
40%
100.000–201.000
26%
>201.000
31%
Vraag 8
Wanneer is duidelijk hoe de voorlopige invulling van het belasten van (inkomen uit)
vermogen eruit komt te zien?
Vraag 92a
Wanneer is duidelijk hoe de voorlopige invulling van het belasten op vermogen in 2023
en 2024 eruit komt te zien?
Antwoord op vraag 8 en vraag 92a
De voorlopige invulling van het belasten van de inkomsten uit vermogen in de jaren
2023 en 2024 is al geschetst in de Voorbereidingsbrief technische briefing box 3 van
15 april 2022 (Kamerstuk 35 927, nr. 125). In de brief van 28 april 2022 over Rechtsherstel en overbruggingswetgeving box 3
is aangegeven dat de overbruggingswetgeving wordt gebaseerd op de voor het rechtsherstel
gekozen oplossingen, de forfaitaire spaarvariant (Kamerstuk 32 140, nr. 106). Daarmee is mijns inziens de invulling voor de overbruggingsperiode nu al duidelijk.
Het wetsvoorstel Overbruggingswetgeving box 3 zal met Prinsjesdag bij uw Kamer worden
ingediend.
Vraag 9
Klopt het dat u er naar neigt om ook niet-bezwaarmakers rechtsherstel te bieden, aangezien
ook hun grondrechten zijn geschonden en het beperken van de doelgroep voor rechtsherstel
zal leiden tot nieuwe procedures en verzoeken om ambtshalve vermindering en dat het
goed mogelijk is dat de rechter deze verzoeken zal honoreren?
Vraag 138
Worden mensen die geen bezwaar hebben gemaakt tegen de aanslag op box 3 gecompenseerd?
Zo ja, op welke wijze?
Antwoord op vraag 9 en vraag 138
Uit het arrest van de Hoge Raad van 20 mei volgt geen juridische verplichting om rechtsherstel
toe te passen bij niet-bezwaarmakers, van wie de aanslag op de dag van het kerstarrest
al onherroepelijk vaststond. Tijdens de augustusbesluitvorming zal worden besloten
of de niet-bezwaarwakers toch rechtsherstel wordt geboden en zo ja hoe dit rechtsherstel
er dan zou moeten uitzien. Op dit moment worden verschillende scenario’s uitgewerkt.
Over deze scenario’s ontvangt uw Kamer voor het zomerreces een brief. Uiterlijk op
Prinsjesdag laat het kabinet weten of en op welke wijze ook rechtsherstel zal worden
geboden aan de groep niet-bezwaarmakers.
Vraag 10
Zijn er AOW-gerechtigden die er per saldo door de verhoging van de AOW-uitkering en
de afschaffing van de inkomensondersteuning AOW-gerechtigden (IOAOW) op achteruit
gaan? Zo ja, om welke inkomensgroep(en) gaat het en hoe groot is de inkomensachteruitgang?
Vraag 94
Klopt het dat de meeste IOAOW-gerechtigden per saldo door de verhoging van de AOW-uitkering
van 7,5 procent er toch op vooruit gaan? Zijn er IOAOW-gerechtigden die er toch op
achteruit gaan en zo ja in welke situatie?
Antwoord op vragen 10 en 94
AOW-gerechtigden met een volledige opbouw AOW hebben door de verhoging van de AOW-uitkering
en de afschaffing van de IOAOW een positief inkomenseffect. Kort samengevat is het
positieve effect van de verhoging van de AOW groter dan het negatieve effect van de
afschaffing van de IOAOW. Beide effecten zijn in bruto termen en inkomensonafhankelijk.
Een verschil tussen de IOAOW en de AOW is dat de IOAOW buiten de middelentoets van
de AIO valt. Daarom heeft de afschaffing van de IOAOW een negatief inkomenseffect
voor gepensioneerden met onvolledige AOW-opbouw. Hiertegenover staat echter een stijging
van de bijstandsnorm voor gepensioneerden waardoor per saldo een positief inkomenseffect
resteert.
Per saldo resteert een positief inkomenseffect doordat het positief effect van de
stijging van de bijstandsnorm voor gepensioneerden uit het coalitieakkoord groter
is dan het negatief effect van de afschaffing van de IOAOW.
Onderstaande tabel geeft een indicatie voor verschillende AOW-opbouwpercentages. Daarin
zijn onderstaande bedragen gebaseerd op de meest actuele raming van het CPB uit maart
2022. De exacte bedragen kunnen anders uitvallen, omdat de uiteindelijke ontwikkeling
van bijvoorbeeld de cao-lonen kan afwijken van de huidige raming.
Tabel 4: AOW-opbouw
25% AOW-opbouw
50% AOW-opbouw
75% AOW-opbouw
Pakket
CA1
VJN-CA2
VJN+CA3
VJN4
CA
VJN-CA
VJN+CA
VJN
CA
VJN-CA
VJN+CA
VJN
Bruto AOW (1)
0
223
223
4.813
0
446
446
9.626
0
669
669
14.439
Bruto IOAOW (2)
0
– 88
– 88
0
0
– 176
– 176
0
0
– 264
– 264
0
IAB Zvw5 (3)
0
8
8
288
0
16
16
576
0
24
24
863
Loonheffing (4)
0
43
43
923
0
86
86
1.845
0
128
128
2.768
Heffingskortingen (5)
384
– 384
0
4.084
384
– 384
0
4.084
384
– 384
0
4.084
Te betalen belasting (6=4–5)
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
AIO-aanvulling (7)
513
– 202
311
10.284
513
– 411
102
5.758
513
– 621
– 108
1.233
Netto inkomen (8=1+2+7-3-6)
513
– 75
438
14.809
513
– 157
356
14.809
513
– 240
273
14.809
X Noot
1
Inkomenseffect in euro’s van maatregelen coalitieakkoord.
X Noot
2
Inkomenseffect in euro’s van maatregelen voorjaarsnota ten opzichte van coalitieakkoord.
X Noot
3
Saldo van inkomenseffecten coalitieakkoord en voorjaarsnota.
X Noot
4
Raming van de inkomensbestanddelen na maatregelen uit de voorjaarsnota.
X Noot
5
Inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet.
Vraag 11
Hoe gaat u de motie van het lid Alkaya (Kamerstuk 35 925, nr. 85) over het zwaarder belasten van vermogens boven een miljoen uitvoeren? Wanneer geeft
u hier duidelijk over?
Antwoord op vraag 11
In aanloop naar Prinsjesdag zal het kabinet kijken naar de wijze waarop de verhouding
tussen lasten op vermogen en arbeid meer in balans kan worden gebracht. Hierbij wordt
voor maatregelen in ieder geval gekeken naar de uitkomsten van het Interdepartementaal
Beleidsonderzoek (IBO) Vermogensverdeling dat voor de zomer wordt afgerond. Het kabinet
zal deze meenemen in de discussie over lasten op arbeid en vermogen. Uiterlijk op
Prinsjesdag komt het kabinet hier bij uw Kamer op terug.
Vraag 12
Kunt u aangeven in hoeverre en hoe de drie miljard euro die in het Coalitieakkoord
structureel werd beloofd voor lastenverlichting voor lage- en middeninkomens, werkenden
en gezinnen wordt aangewend?
Vraag 33
Kunt u de concrete invulling van de koopkrachtmaatregelen uit de Startnota geven (graag
uitsplitsen)?
Vraag 41
Kunt u aangeven hoe de 3 miljard euro koopkracht uit het Coalitieakkoord is vormgegeven?
Antwoord op vragen 12, 33 en 41
Het drie miljard pakket voor lastenverlichting voor lage- en middeninkomens is voorlopig
ingevuld in de startnota (Kamerstuk 35 925, nr. 143). De definitieve invulling vindt plaats in augustus. De voorlopige invulling van
dit pakket bestaat voornamelijk uit het verhogen van de arbeidskorting (AK). Dit betreft
ongeveer 2,7 miljard. Deze wordt verhoogd met ongeveer 400 euro (384 euro bij de eerste
twee knikpunten en 434 euro bij het laatste knikpunt). Om het voordeel vooral bij
lage- en middeninkomens terecht te laten komen, is gekozen om de arbeidskorting vanaf
het derde knikpunt sneller af te bouwen. Ook is de doorwerking van de verhoging van
het wettelijk minimumloon (WML) op de AK teruggedraaid.
Voor ouderen met middeninkomens is hier in de startnota een verhoging van de ouderenkorting
tegenover gezet. Deze geplande verhoging van de ouderenkorting is in de voorjaarsnota
teruggedraaid om de verhoging van de AOW, waarvan de AOW-gerechtigden met een laag
inkomen vooral van profiteren, mogelijk te maken.
Om werken lonender te maken en een evenwichtig koopkrachtbeeld voor verschillende
groepen te bereiken, is het voordeel van de WML-verhoging in de voorlopige invulling
voor een aantal groepen vermindert. Zo wordt de dubbele algemene heffingskorting in
de bijstand versneld afgebouwd en de jonggehandicaptenkorting gehalveerd.
Omdat bovenstaande uitgaven uitkomen op meer dan drie miljard, is de eerste schijf
in de inkomstenbelasting ingekort. Hiermee worden lage- en middeninkomens ontzien.
Het drie miljard pakket wordt dus vooral ingezet voor een verhoging van de arbeidskorting
voor werkenden met lage- en middeninkomens en het verhogen van de AOW.
Vraag 13
Hoeveel zou het kosten wanneer de energiebelasting op gas in de eerste schijf voor
huishoudens gedurende een jaar op nul zou worden gezet? En hoeveel wanneer dit zowel
voor huishoudens als bedrijven gebeurt?
Antwoord op vraag 13
In de Europese richtlijn energiebelastingen zijn minimumtarieven opgenomen. Het verlagen
van het tarief in de energiebelasting naar nul is niet toegestaan. Wel is het cf.
de richtlijn toegestaan om de energiebelasting op aardgas (tijdelijk) zeer substantieel
te verlagen. In de tarieven van de energiebelasting wordt daarnaast geen onderscheid
gemaakt tussen huishoudens en bedrijven. Het is daarom niet mogelijk om de energiebelasting
alleen voor bedrijven of specifiek voor huishoudens te verlagen. Het energieverbruik
van huishoudens zit volledig opgesloten in de eerste schijf. Een verlaging van de
energiebelasting kan wel meer gericht worden op huishoudens, door alleen het tarief
van de eerste schijf te verlagen. Deze tariefverlaging geldt dan ook voor het energieverbruik
van bedrijven in de eerste schijf.
Zie ook onderstaande tabel X met een uitsplitsing van de aardgasopbrengsten over de
verschillende verbruiksschijven. De opbrengsten voor aardgas zijn geschaald naar het
realisatiecijfer voor de energiebelasting en ODE (bron: Centraal Bureau voor de Statistiek).
De budgettaire opbrengst van de eerste schijf aardgas in de energiebelasting bedraagt
circa 5,2 miljard euro per jaar.
Tabel 5: Indicatieve uitsplitsing EB + ODE opbrengsten aardgas (2021)
Opbrengsten EB + ODE (aardgas)
Wv. bijdrage huishoudens
Wv. bijdrage bedrijven
1e schijf
€ 5,2 mld
€ 3,6 mld
€ 1,6 mld
2e schijf
€ 0,1 mld
€ 0,1 mld
3e schijf
€ 0,1 mld
€ 0,1 mld
4e schijf
€ 0,1 mld
€ 0,1 mld
Totaal
€ 5.4 mld
€ 3.6 mld
€ 1.8 mld
Het tijdelijk op nihil stellen van de belastingtarieven in de 1e schijf aardgas voor energiebelasting en ODE leidt tot een budgettaire derving van
bijna 5,2 miljard euro. Het is tot slot praktisch onuitvoerbaar om deze maatregel
geïsoleerd voor huishoudens toe te passen, aangezien de belastingplichtige energieleveranciers
niet weten wie zich achter een gasaansluiting bevindt, een huishouden of een bedrijf.
Vraag 14
Hoeveel zou het een gemiddeld huishouden schelen wanneer de energiebelasting op gas
(tijdelijk) wordt afgeschaft?
Antwoord op vraag 14
Zoals al in het antwoord op vraag 13 is aangegeven, is het volgens de Europese richtlijn
energiebelastingen niet toegestaan om het tarief in de energiebelasting geheel naar
nul te verlagen. Wel is het cf. de richtlijn toegestaan om de energiebelasting op
aardgas (tijdelijk) zeer substantieel te verlagen.
Het kabinet heeft daarnaast alleen invloed op de ontwikkeling van het belastingdeel
van de energierekening. De ontwikkeling van de totale energierekening is ook afhankelijk
van de leveringstarieven en de netwerktarieven die door energieleveranciers in rekening
worden gebracht. Er kan daarom niet worden aangegeven hoe de energierekening van een
gemiddeld huishouden zich in totaliteit zal ontwikkelen zodra de energiebelasting
op aardgas (tijdelijk) wordt afgeschaft.
Wel kan voor een huishouden met een gemiddeld gas- en elektriciteitsverbruik1 de ontwikkeling van het belastingdeel van de energierekening in beeld worden gebracht.
Waarbij geldt dat er sprake is van een forse spreiding rondom dit gemiddelde verbruik.
De daadwerkelijke omvang van het belastingdeel van de energierekening is dan ook afhankelijk
van het specifieke gas- en elektriciteitsverbruik van een huishouden.
Zie in de onderstaande tabel hoe het belastingdeel van de energierekening van een
gemiddeld huishouden per 2022 is opgebouwd. Waarbij het cf. de richtlijn is toegestaan
om de lasten op gas (tijdelijk) zeer substantieel te verlagen. In de tabel is uitgegaan
van een gemiddeld en constant energieverbruik in 2022 van 1.170 m3 gas en 2.384 kWh elektriciteit.
Tabel 6: Schets belastingdeel energierekening gemiddeld huishouden (2022)
2022 (basispad)
Energiebelasting – gas
€ 425
Energiebelasting – elektriciteit
€ 88
ODE – gas
€ 101
ODE – elektriciteit
€ 73
Belastingvermindering
– € 682
BTW
€ 1
Totaal (belastingdeel energierekening)
€ 6
Vraag 15
Hoeveel kost het om het minimumloon vanaf 1 januari 2023 te verhogen naar 15 euro
per uur wanneer alle koppelingen met de uitkeringen volledig zouden blijven bestaan?
Vraag 81
Hoeveel kost het om het minimumloon vanaf 1 januari 2023 te verhogen naar 12 euro
per uur wanneer alle koppelingen met de uitkeringen volledig zouden blijven bestaan?
Vraag 82
Hoeveel kost het om het minimumloon vanaf 1 januari 2023 te verhogen naar 13 euro
per uur wanneer alle koppelingen met de uitkeringen volledig zouden blijven bestaan?
Vraag 83
Hoeveel kost het om het minimumloon vanaf 1 januari 2023 te verhogen naar 14 euro
per uur wanneer alle koppelingen met de uitkeringen volledig zouden blijven bestaan?
Vraag 99
Wat zijn de kosten om het wettelijk minimumloon per 1 januari 2023 te verhogen naar
12 euro per uur bij een 36-urige werkweek volledig gekoppeld? Wat zijn deze kosten
voor een verhoging naar 13 en 14 euro per uur?
Antwoord op vragen 15, 81, 82, 83 en 99
Rekening houdend met de meest recente CPB-raming (CEP) van de contractloonontwikkeling
komt het minimumloon per uur, uitgaande van een 36-urige werkweek en zonder beleidsmatige
verhoging, uit op 11,45 euro per uur per 1-1-2023. Onderstaande tabel geeft een grove
indicatie van de kosten voor de overheid die samenhangen met een verhoging van het
wettelijk minimumloon (Wml) naar bruto 12 euro, 13 euro, 14 euro en 15 euro per 1-1-2023.
De hiermee samenhangende procentuele beleidsmatige verhogingen bedragen respectievelijk
ca. 4,8 procent, 13,5 procent, 22,3 procent en 31 procent ten opzichte van de hoogte
van 11,45 euro. Deze kosten treden op doordat is verondersteld dat alle aan het minimumloon
gekoppelde regelingen meestijgen. De doorwerking op de AOW is budgettair het grootst
(bedraagt circa 50 procent van de kosten voor de overheid). Naast hogere kosten voor
de overheid leidt een hoger minimumloon tot hogere werkgeverslasten.
Tabel 7: grove inschatting kosten verhoging minimumloon per 1-1-2023 (exclusief beleidsmatige
verhoging uit de Voorjaarsnota)
In miljarden euro
2023
2024
2025
2026
2027
Wml naar € 12
3,0
3,0
2,9
2,9
2,9
Wml naar € 13
8,6
8,4
8,1
8,1
8,1
Wml naar € 14
14,1
13,8
13,3
13,3
13,4
Wml naar € 15
19,6
19,2
18,5
18,5
18,6
Bovenstaande tabel bevat de kosten die samenhangen met een verhoging met generieke
doorwerking. Dit omdat een verhoging per 2023 enkel gerealiseerd kan worden via AMvB.
De kosten bij een verhoging per AMvB zijn hoger dan de kosten bij verhoging via wetswijziging,
omdat bij eerstgenoemde de verhoging een generieke doorwerking kent. De kosten in
de tabel betreffen een grove inschatting in miljarden euro.
Zoals bovenstaand aangegeven betreffen dit de kosten ten opzichte van een situatie
waarin het minimumloon niet beleidsmatig verhoogd wordt (dus voor de voorgestelde
verhoging van 2,5 procent uit de Voorjaarsnota). De kosten van het verhogen van het
Wml met 2,5 procent in 2023 zijn per jaar ca. 1,5–1,6 miljard euro. Deze worden in
de Voorjaarsnota gedekt.
Vraag 16
Hoeveel kost het de corporatiesector wanneer de huren dit jaar worden bevroren (geen
huurverhoging per 1 juli a.s.)? En hoeveel zou het de vrije sector kosten?
Antwoord op vraag 16
Als er in 2022 een huurbevriezing zou gelden voor de gereguleerde huursector in plaats
van de huidige maximering op 2,3 procent, dan kost dit corporaties naar schatting
op jaarbasis circa 350 miljoen euro en overige verhuurders circa 75 miljoen euro.
Geldt de huurbevriezing ook voor de vrije sector, dan stijgt het effect voor corporaties
beperkt, afgerond nog steeds circa 350 miljoen euro. Voor de overige verhuurders wordt
het effect op jaarbasis circa 200 miljoen euro. Wet- en uitvoeringstechnisch is het
echter niet meer mogelijk om de huren in het lopende jaar 2022 te bevriezen.
Vraag 17
Hoeveel kost het de corporatiesector wanneer de huren volgend jaar worden bevroren
(geen huurverhoging per 1 juli 2023)? En hoeveel zou het de vrije sector kosten?
Antwoord op vraag 17
Het effect van huurbevriezing in 2023 is nog onzeker omdat de relevante stijging van
de consumentenprijsindex pas in december 2022 bekend is. Als de maand-op-maand inflatie
vanaf april 2022 ongewijzigd blijft, dan is het relevante percentage 7,8 procent.
Bij een stijging van de relevante consumentenprijsindex van 7,8 procent dan kost huurbevriezing
corporaties op jaarbasis circa 1.150 miljoen euro en overige verhuurders circa 250 miljoen euro.
Geldt de huurbevriezing ook voor de vrije sector, dan stijgt het effect voor corporaties
naar circa 1.200 miljoen euro. Voor de overige verhuurders wordt het effect op jaarbasis
circa 750 miljoen euro.
Vraag 18
Kunt u aangeven welke mogelijkheden de Europese regels bieden om btw-tarieven aan
te passen en om producten onder te brengen in een andere tariefgroep? Tot hoe ver
mag het algemene tarief van 21 procent worden verlaagd? Tot hoe ver mag het verlaagde
tarief van 9 procent worden verlaagd?
Vraag 20
In hoeverre staat het lidstaten vrij om – tijdelijk – geen btw te heffen op voedingsmiddelen?
Hoeveel kost dit?
Antwoord 18 en 20
Het kabinet heeft op 3 juni jl. de Fiscale Beleids- en uitvoeringsagenda2 naar de Tweede Kamer gestuurd met daarbij een bijlage3 waarin uitgebreid wordt toelicht wat de mogelijkheden zijn die de Btw-(tarieven)richtlijn
biedt wat betreft btw-tarieven. Daarin wordt ook ingegaan op voedingsmiddelen.
Op basis van de Btw-richtlijn moet het algemene tarief minimaal 15 procent bedragen.
Het verlaagde tarief moet minimaal 5 procent bedragen. Daarnaast zijn er een aantal
productcategorieën4 waarop een super-verlaagd (tussen 0 procent en 5 procent) of nultarief (0 procent)
mag worden toegepast.
Vraag 19
Hoeveel kost het om de btw op voedingsmiddelen zo ver mogelijk te verlagen? Hoeveel
kost het wanneer ook de btw op water wordt verlaagd? En hoeveel wanneer ook de btw
op geneesmiddelen en hulpmiddelen wordt verlaagd?
Antwoord op vraag 19
Momenteel is op voedingsmiddelen (inclusief water) en op geneesmiddelen en hulpmiddelen
reeds het verlaagde tarief van 9 procent van toepassing. Deze tarieven verlagen naar
0 procent leidt tot een budgettaire derving van in totaal 6,5 miljard euro; 5,4 miljard euro
voor voedingsmiddelen inclusief water (5,3 miljard euro exclusief water) en 1,1 miljard euro
voor geneesmiddelen en hulpmiddelen.
Vraag 20
In hoeverre staat het lidstaten vrij om – tijdelijk – geen btw te heffen op voedingsmiddelen?
Hoeveel kost dit?
Antwoord op vraag 20
Zie vraag 18
Vraag 21
Hoe is de inflatie opgebouwd? Welke rol speelt het ECB-beleid hierin? En welke rol
spelen de winsten van bedrijven hierin?
Antwoord op vraag 21
Voor de Russische invasie van Oekraïne was er mondiaal al sprake van oplopende inflatie,
gedreven door hogere energieprijzen en knelpunten in internationale waardeketens.
Sinds de invasie zijn de prijzen nog verder gestegen, met name voor energie, voedsel
en grondstoffen. Hierdoor is de inflatie opgelopen tot historische niveaus. De inflatie
in mei was in Nederland, volgens het CBS 10,2 procent op basis van de geharmoniseerde
consumentenprijsindex (HICP). Het grootste deel van de inflatie wordt verklaard door
een stijging van energieprijzen. In mindere mate stijgen ook de prijzen van voedingsmiddelen,
industriële goederen en diensten.5
De ECB streeft naar een inflatieniveau van 2 procent op middellange termijn. De inflatie
in het eurogebied lag de afgelopen jaren op een laag niveau, maar vanwege bovengenoemde
factoren is deze nu gestegen tot ver boven de 2 procent. Bij de huidige inflatie vind
ik het dan ook niet vreemd dat er gekeken wordt naar de ECB. We mogen verwachten dat
de ECB op de huidige inflatieniveaus zal reageren zodat de hoge inflatie zich niet
in de economie nestelt. In reactie op de hoge inflatie heeft de ECB de bestaande aankoopprogramma’s
van onder andere staatsobligaties (kwantitatieve verruiming) de afgelopen periode
afgebouwd. Naar verwachting eindigen de (netto) aankopen van schuldpapier aan het
begin van het derde kwartaal. De ECB heeft aangekondigd dat een eerste renteverhoging
daarna zal plaatsvinden. De depositorente, de rente die banken ontvangen als ze geld
stallen bij de ECB, bedraagt momenteel –0,5 procent.
De forse stijging van huishoudbesparingen en een uitzonderlijk sterke mondiale vraag
naar goederen en grondstoffen hebben ertoe geleid dat het prijszettingsvermogen van
bedrijven is toegenomen. De beslissing van bedrijven om in reactie op de toegenomen
vraag al dan niet hogere prijzen voor goederen en diensten te vragen, bepalen daarmee
een deel van de inflatie. Wanneer tegenover de hogere prijzen die bedrijven vragen
en ontvangen geen hogere kosten staan, zoals grondstofkosten, energiekosten of loonkosten,
zal de winst van bedrijven toenemen. Afhankelijk van de marges zullen stijgingen van
ondernemingskosten worden doorberekend aan de consument. Ook dit is een component
van de huidige inflatie.
Vraag 22
Hoeveel levert het op wanneer de tweede schijf van de vennootschapsbelasting (vpb)
wordt verhoogd naar 36 procent?
Vraag 23
Hoeveel levert het op wanneer – naast het verhogen van de tweede schijf van de vpb
naar 36 procent – een extra tariefschijf in de vpb wordt toegevoegd die winsten van
750.000 euro of meer belast met 50 procent? En 60 procent? En 70 procent? En 80 procent?
En 90 procent?
Vraag 24
Hoeveel levert het op wanneer – naast het verhogen van de tweede schijf van de vpb
naar 36 procent – een extra tariefschijf in de vpb wordt toegevoegd die winsten van
1 miljoen euro of meer belast met 50 procent? En 60 procent? En 70 procent? En 80 procent?
En 90 procent?
Antwoord op vraag 22, 23, en 24
Het verhogen van de tweede schijf van de vennootschapsbelasting jaar 36 procent heeft
een budgettair effect van ongeveer 8 miljard euro. In onderstaande tabel worden de
budgettaire effecten van een derde schijf, waarbij ook de opbrengst van verhoogde
tarief naar 36 procent in is meegeteld.
Tabel 8: Schijven vennootschapsbelasting
x mrd (€)
Tarief derde schijf
Derde schijfgrens bij
50%
60%
70%
80%
90%
€ 750.000
15
22
30
37
44
€ 1.000.000
15
22
29
36
42
De cijfers die hier worden weergeven zijn de budgettaire gevolgen met de reguliere
gedrags- en economische effecten voor beperkte tariefsaanpassingen. Bij deze gedragseffecten
en bedragen moet echter een voorbehoud gemaakt worden. Zo zal met deze tariefstructuur
Nederland internationaal zeer uit de pas gaan lopen en kan een verplaatsing van winst
naar het buitenland verwacht worden. Daarnaast wordt de prikkel om bedrijven op te
splitsen en zo vaker gebruik te maken van het lage tarief verder versterkt. Ook heeft
dit een negatief effect op het investeringsklimaat. Doordat de voorgestelde tariefsaanpassingen
zeer groot zijn, zullen de gedragseffecten waarschijnlijk aanmerkelijk groter zijn
dan de reguliere gedragseffecten. Dit zal leiden tot een aanmerkelijk lagere opbrengst.
Vraag 25
Hoeveel inkomstenbelasting levert het op wanneer de pensioenen worden geïndexeerd
per 2023?
Antwoord op vraag 25
Volgens de ramingen van het Centraal Planbureau uit het Centraal Economisch Plan 2022
is de mate van indexering van de pensioenen in 2023 als volgt:
Tabel 9: indexering pensioenen
Mate van indexering pensioenen overheid
29,7%
Mate van indexering pensioenen zorg
16,0%
Mate van indexering pensioenen overig
54,9%
Indien de pensioenen in de sectoren overheid, zorg en overig in plaats daarvan met
100 procent zouden worden geïndexeerd in 2023, levert dat in dat jaar circa 580 miljoen euro
aan loon- en inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen op.
Vraag 26
Hoeveel levert het netto op wanneer de dividendbelasting wordt verdubbeld?
Antwoord op vraag 26
De netto-opbrengst van de dividendbelasting wordt behaald bij portfoliodividenden
die door buitenlandse aandeelhouders worden ontvangen. In bijna alle belastingverdragen
is een maximaal tarief van 15 procent over portfoliodividenden afgesproken, conform
het OESO-modelverdrag. Een verhoging van het tarief boven de huidige 15 procent zal
dus vooral leiden tot meer verrekening in binnenlandse situaties en meer teruggaaf
op grond van het toepasselijke verdrag in buitenlandse situaties. Een eventuele opbrengst
zal daarom naar verwachting gering zijn. Daarnaast zou deze maatregel een aanmerkelijke
uitvoeringslast opleveren voor de Belastingdienst, aangezien die veel meer teruggaafverzoeken
zal moeten behandelen.
Vraag 27
Hoeveel kost het om de algemene heffingskorting met 1.000 euro te verhogen, wanneer
de afbouw zo plaats vindt dat het maximale bedrag waarop nog algemene heffingskorting
van toepassing is, blijft staan op 69.398 euro (en het afbouwpercentage dus omhoog
gaat)?
Vraag 28
Hoeveel kost het om de algemene heffingskorting met 500 euro te verhogen, wanneer
de afbouw zo plaats vindt dat het maximale bedrag waarop nog algemene heffingskorting
van toepassing is, blijft staan op 69.398 euro (en het afbouwpercentage dus omhoog
gaat)?
Antwoord op vragen 27 en 28
De kosten zijn weergegeven in Tabel 9. De maatregelen kosten minder vanaf 2025, omdat
het kabinet voornemens is per 2025 de algemene heffingskorting af te bouwen met het
verzamelinkomen.
Tabel 10: Kostenverhoging algemene heffingskorting (+ = budgettaire opbrengst, in
miljoenen euro in prijzen 2023).
Maatregel
2023
2024
2025
structureel
Verhogen algemene heffingskorting met 1.000 euro
– 8.008
– 8.008
– 7.954
– 7.954
Verhogen algemene heffingskorting met 500 euro
– 4.161
– 4.161
– 4.122
– 4.122
Overigens blijft bij een verhoging van de algemene heffingskorting het maximale inkomen
waarbij de algemene heffingskorting nog van toepassing is onveranderd. Dat maximale
inkomen is de grens van de tweede schijf. Het afbouwpercentage neemt dus automatisch
toe.
Vraag 29
Kan een overzicht worden verstrekt van alle – al dan niet fiscale – subsidies, tegemoetkomingen
en andere overdrachten aan bedrijven?
Antwoord op vraag 29
Een overzicht van de regelingen die ten behoeve van het bedrijfsleven komen, vindt
u op Beleidsinstrumenten | Bedrijvenbeleid in beeld
Vraag 30
Klopt het dat Duitsland heeft besloten het openbaar vervoer voor een belangrijk deel
erg goedkoop te maken vanwege de gestegen brandstofprijzen? Hoeveel zou het kosten
wanneer Nederland ertoe zou besluiten om alle stads- en streekvervoer en de treinverbindingen
in de zomermaanden voor 9 euro per maand vrij toegankelijk te maken?
Antwoord op vraag 30
Zie het antwoord bij vraag 72.
Vraag 31
Is het mogelijk de sleuteltabel in toekomstige jaren uit te breiden zodat het parlement
gemakkelijker de budgettaire effecten van belastingverhogingen of -verlagingen kan
nagaan?
Antwoord op vraag 31
Er wordt elk jaar kritisch gekeken of, en hoe, de sleuteltabel uitgebreid kan worden
om de bruikbaarheid zo groot mogelijk te maken. Dit jaar is bijvoorbeeld een tariefsaanpassing
in box 2 van de inkomstenbelasting (structurele effect) toegevoegd aan de sleuteltabel.
Het is de intentie om ook in toekomstige jaren te blijven kijken of de sleuteltabel
uitgebreid dient te worden.
Vraag 32
Kunt u een overzicht geven van alle beloften («cadeautjes») uit het Coalitieakkoord
die met de Voorjaarsnota zijn teruggedraaid, inclusief de bijbehorende bedragen?
Antwoord op vraag 32
De Voorjaarsnota bevat maatregelen voor het VPB, Box 3, AOW, defensie en het verhogen
van het wettelijk minimumloon (WML). In hoofdstuk 4 van de Voorjaarsnota staat in
tabel 7 op p. 13 toegelicht welke keuzes het kabinet heeft gemaakt bij het dekken
van de maatregelen. Bijvoorbeeld het niet doorvoeren van de in coalitieakkoord opgenomen
stijging van het heffingsvrij vermogen in box 3 en de verlaging van het budget voor
het Klimaat- en transitiefonds en het Nationaal Groeifonds. In de plaats daarvan worden
op het terrein van klimaat en stikstof aanvullend normerende afspraken gemaakt zodat
het doelbereik verbetert.
Vraag 33
Kunt u de concrete invulling van de koopkrachtmaatregelen uit de Startnota geven (graag
uitsplitsen)?
Antwoord op vraag 33
Zie vraag 12
Vraag 34
Hoeveel snijdt het kabinet in het Klimaat-, Stikstof- en het Nationaal Groeifond (graag
uitsplitsen)?
Antwoord op vraag 34
In totaal buigt het kabinet 2,2 miljard euro om op het Klimaatfonds, het Transitiefonds
en het Nationaal Groeifonds. In onderstaande tabel is de verdeling per fonds en per
jaar opgenomen.
Tabel 11: Ombuigingen fondsen
(in mln., + is saldobelastend)
2022
2023
2024
2025
2026
2027
Totaal
Nationaal Groeifonds
– 660
– 660
Klimaatfonds
– 50
– 300
– 300
– 230
– 880
Transitiefonds
– 100
– 200
– 200
– 160
– 660
Saldo kosten -/- dekking
– 660
0
– 150
– 500
– 500
– 390
– 2.200
Vraag 35
Klopt het dat het kabinet te maken heeft met 10 tot 15 miljard euro aan tegenvallers?
Komt daar nog 6 miljard euro bovenop doordat een deel van de bedrijven geen belasting
meer kan betalen wegens faillissement? Kunt u een totaalbedrag aan tegenvallers noemen
en dit per tegenvaller uitsplitsen? Kunt u tevens een overzicht geven van alle grote
tegenvallers in 2022 en 2023 en aangeven hoe het kabinet dit gaat dekken (graag uitsplitsen)?
Antwoord op vraag 35
De verwerkte mee- en tegenvallers zijn in de Voorjaarsnota toegelicht. In hoofdstuk
4 is een overzicht geschetst van de maatregelen op Box 3, AOW, defensie en het verhogen
van de WML, en hoofdstuk 5 schetst het beeld van de uitgavenkant. Hier is onder andere
speciale aandacht voor de Oekraïne-gerelateerde uitgaven en wordt de besluitvorming
van de departementen beschreven. Hoofdstuk 6 geeft de maatregelen weer die relevant
zijn voor het inkomstenkader. Daarin onder andere de budgettaire tegenvaller als gevolg
van het Hoge Raad arrest box 3 en de dekking daarvan.
Vraag 36
Hoe hoog is de tegenvaller als gevolg van het dichtdraaien van de gaskraan door Rusland?
Antwoord op vraag 36
Er zijn geen directe gevolgen voor de overheidsuitgaven. GasTerra heeft tijdig elders
de benodigde 2 bcm weten in te kopen. De voorwaarden van dit contract zijn niet openbaar.
Vraag 37
Kunt u aangeven welke begrotingsregels deze Voorjaarsnota zijn overschreden?
Antwoord op vraag 37
Ter beantwoording van de vraag zijn de begrotingsregels verdeeld naar Nationaal en
Europese Begrotingsregels.
Nationale Begrotingsregels:
De scheiding van inkomsten en uitgaven is een van de basisprincipes van het trendmatig
begroten. Dit voorjaar is hiervan afgeweken doordat de koopkrachtmaatregelen werden
gedekt door meevallers aan de uitgavenkant (gestegen gasbaten door de hoge energieprijs).
Echter was deze ontwikkeling in het voorjaar een uitzonderlijke situatie. Voor dit
kabinet was het belangrijk dat de koopmaatregelen gedekt werden, om te voorkomen dat
de rekening voor tegemoetkoming terecht zou komen bij toekomstige generaties. Het
maatschappelijk belang woog in dit uitzonderlijke geval naar mening van het kabinet
zwaarder dan de scheiding tussen inkomsten en uitgaven. Bij het aanvullende pakket
in de Voorjaarsnota rondom Defensie, AOW en Box 3 is eenzelfde redeneerlijn gevolgd.
Hierbij was het de eerste prioriteit dat deze kosten structureel gedekt zouden worden
en de lasten niet doorgeschoven zouden worden naar toekomstige generaties. De per
saldo hogere uitgaven van dit aanvullende pakket in de jaren 2022 tot en met 2024
worden deels binnen de jaren gedekt, maar ook voor een deel uit de structureel hogere
lastenverzwaring vanaf 2025.
Europese Begrotingsregels:
Het kabinet voldoet in deze Voorjaarnota niet aan de vereisten van de preventieve
arm van het Stabiliteits- en Groeipact. De ontsnappingsclausule, die verlengd wordt
tot en met 2023, biedt hier nu ook ruimte voor. Het feitelijke EMU-saldo komt in 2022
boven de 3 procent uit, maar blijft hier in de ramingen de komende jaren onder of
net op.
Vraag 38
Bij verhoging van het wettelijk minimumloon (WML) per algemene maatregel van bestuur
(AmvB) wordt eerst de reguliere indexatie toegepast en daarbovenop de beleidsmatige
verhoging; waarom is dit niet het geval bij een WML-verhoging zoals voorzien in het
regeerakkoord per wetswijziging?
Antwoord op vraag 38
Artikel 14, vijftiende lid van het Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag schrijft
voor hoe de indexatie van het wettelijk minimumloon dient te verlopen. Daarom wordt
in de AMvB eerst de bijzondere verhoging en daarna de reguliere indexatie toegepast.
Wanneer de bijzondere verhoging en de reguliere indexatie achtereenvolgend zijn, maakt
de specifieke volgorde voor het uiteindelijke niveau van het wettelijk minimumloon
niet uit. Bij een wetswijziging wordt de wet aangepast en daarom is er geen voorgeschreven
volgorde qua beleidsmatige verhoging en indexatie. Bij de voorziene wetswijziging
worden beide verhogingen tegelijkertijd toegepast op het Wml-bedrag.
Vraag 39
Kunt u toelichten waarom voor dekking van de AOW-verhoging niet gekozen is voor fiscalisering
van de AOW?
Vraag 88
Kunt u aangeven waarom is gekozen om de dekking van de koppeling van de AOW met de
stijging van het WML te dekken uit het terugdraaien van de ouderenkorting en het afschaffen
van de IOAOW en de fiscale oudedagsreserve (FOR)? Waarom is niet gekozen voor de (gedeeltelijke)
fiscalisering van de AOW?
Vraag 137
Kunt u een uitsplitsing geven van hoe de 2,4 miljard euro wordt gedekt m.b.t. de koppeling
AOW aan stapsgewijze verhoging van het WML?
Antwoord op vragen 39, 88 en 137
In de Eerste Kamer is een aantal aangenomen moties aangenomen die het kabinet verzoeken
om de AOW mee te koppelen met de stijging van het wettelijk minimumloon. Daarom is
het kabinet op zoek gegaan naar een manier om de AOW te koppelen aan de wml-verhoging,
waarbij met name ouderen met de laagste inkomens extra inkomensondersteuning ontvangen.
Ter dekking van de AOW-verhoging is een breed palet aan beleidsopties geïnventariseerd.
Een van de voorgestelde opties was het deels fiscaliseren van de AOW.
Uiteindelijk heeft het kabinet gekozen voor de huidige dekking van het terugdraaien
van de verhoging van de ouderenkorting uit het coalitieakkoord, het afschaffen van
de Inkomensondersteuning AOW (IOAOW) en de fiscale oudedagsreserve (FOR). Daarnaast
is in de Voorjaarsnota een aantal maatregelen genomen aan de lastenkant, waaronder
de lasten op vermogen. Deze zijn onder andere ingezet om de koppeling van de AOW te
bekostigen. Hieronder vindt u een uitsplitsing van de dekking van de AOW-koppeling.
Tabel 12: maatregelen dekking AOW-koppeling
In mln. euro’s, + is saldobelastend
2023
2024
2025
2026
2027
Struc.
AOW-koppeling 7,5%
1.097
2.251
2.306
2.362
2.362
Afschaffen IOAOW
– 346
– 701
– 1.077
– 1.102
– 1.128
– 1.128
Terugdraaien voorgenomen verhoging ouderenkorting
– 159
– 390
– 618
– 618
– 618
– 618
Afschaffen FOR
– 56
– 53
– 120
– 86
– 86
– 86
Vraag 40
Kunt u zoals dat ook in het najaar is gedaan de inkomenseffecten van het energiearmoedepakket
uit maart weergeven voor standaardhuishoudens?
Antwoord op vraag 40
In onderstaande figuur vindt u de inkomenseffecten van de maatregelen die zijn genomen
als compensatie voor de gestegen energierekening in zowel het najaar van 2021 (verlaging
energiebelasting) als het voorjaar van 2022 (verlaging btw op energie en energietoeslag).
Deze inkomenseffecten zijn afgezet tegen de prijsstijging op energierekening van 1 januari
2022 tegenover 1 januari 2021.
Figuur 1: Inkomenseffecten maatregelen
Vraag 41
Kunt u aangeven hoe de 3 miljard euro koopkracht uit het Coalitieakkoord is vormgegeven?
Antwoord op vraag 41
Zie vraag 12
Vraag 42
Kunt u alle mutaties t.o.v. de Startnota inzichtelijk maken?
Vraag 43
Wanneer zijn de kaders voor de huidige periode vastgesteld?
Antwoord op vraag 42 en 43
De Voorjaarsnota geeft het overzicht van alle mutaties sinds de Startnota. Tabel 10
(Opbouw totaalplafond, pagina 21) geeft een overzicht van alle mutaties aan de uitgavenkant.
Deze worden verder uitgesplitst naar deelplafond in Bijlage 2 (Definitieve vaststelling
deelplafonds, pagina 141). De uitgaven per begroting worden ook nog toegelicht in
Bijlage 1 (Verticale toelichtingen, pagina 45). De mutaties op het inkomstenkader
worden in Tabel 12 (Inkomstenkader) op pagina 32 weergegeven. De kaders voor deze
kabinetsperiode zijn hiermee vastgesteld bij Voorjaarsnota, zoals al aangekondigd
in de Startnota.
Vraag 44
Kunt u een actueel koopkrachtbeeld 2022 geven voor de standaardhuishoudens?
Antwoord op vraag 44
Het meest actuele koopkrachtbeeld is gebaseerd op het Centraal Economisch Plan 2022. Dit beeld is echter niet meer actueel, doordat het kabinet in maart nog voor 2,8 miljard euro
aan aanvullende koopkrachtmaatregelen heeft aangekondigd voor 2022, en doordat de
inflatie hoger uitvalt dan toen werd gedacht. Onderstaande cijfers zijn dus op dit
moment achterhaald.
In augustus komt het CPB met nieuwe macro-economische cijfers, bij publicatie van
de concept-Macro Economische Verkenning 2023. Dan is het mogelijk een nieuw beeld te construeren.
Tabel 13: Koopkrachtcijfers o.b.v. CEP
Koopkrachtcijfers o.b.v. CEP (maartraming 2022) (achterhaald)
2022
Actieven:
Alleenverdiener met kinderen
modaal
– 3,2%
2 x modaal
– 3,0%
Tweeverdieners
modaal + ½ x modaal met kinderen
– 2,6%
2 x modaal + ½ x modaal met kinderen
– 2,6%
2½ x modaal + modaal met kinderen
– 3,1%
modaal + modaal zonder kinderen
– 2,9%
2 x modaal + modaal zonder kinderen
– 2,8%
Alleenstaande
minimumloon
– 2,7%
modaal
– 2,9%
2 x modaal
– 2,8%
Alleenstaande ouder
minimumloon
– 2,2%
modaal
– 3,6%
Inactieven:
Sociale minima
paar met kinderen
– 2,8%
alleenstaande
– 3,2%
alleenstaande ouder
– 2,7%
AOW (alleenstaand)
(alleen) AOW
– 2,8%
AOW +10.000
– 3,0%
AOW (paar)
(alleen) AOW
– 2,8%
AOW +10.000
– 3,0%
AOW +30.000
– 3,3%
Vraag 45
Hoeveel kost het om de WIA-verzekering uit breiden van 35 procent naar 15 procent
arbeidsongeschiktheidspercentage?
Antwoord op vraag 45
Bij een verlaging naar 15 procent nemen de WIA-uitkeringslasten naar verwachting toe
met ongeveer 0,5 miljard euro structureel per jaar. Daarnaast is er door de maatregel
sprake van een daling van de uitkeringslasten in de WW en bijstand en een stijging
van de uitkeringslasten in de Ziektewet en Toeslagenwet. Ook de WIA-uitvoeringskosten
nemen toe. Het saldo van dit alles komt neer op een stijging van de overheidsuitgaven
van circa 0,5 miljard euro structureel per jaar.
Vraag 46
Kunt u aangeven hoeveel ouders in de laagste inkomenscategorie (die nu 96 procent
kinderopvangtoeslag ontvangen) erop achteruitgaan door de afschaffing van de inkomensafhankelijke
combinatiekorting (IACK)? Kunt u de inkomenseffecten van deze twee maatregelen weergeven?
Antwoord op vraag 46
Ouders die op dit moment recht hebben op IACK, behouden recht op IACK. Dat geldt ook
voor toekomstige ouders met kinderen geboren op of voor 31 december 2024. Voor deze
twee groepen ouders («bestaande gevallen») heeft de afschaffing van de IACK geen gevolgen.
Toekomstige ouders van kinderen die geboren worden op of na 1 januari 2025 («nieuwe
gevallen») hebben in de toekomst ook geen recht op IACK. Voor deze groep is geen sprake
van een inkomenseffect (zij hebben nu geen IACK en ontvangen dat in de toekomst ook
niet), maar zij zijn wel slechter af dan wanneer zij in de toekomst wel recht zouden
hebben gehad op IACK.
Het gezamenlijk effect van de hervorming van de kinderopvangtoeslag en de afschaffing
van de IACK hangt ervan af of ouders vallen onder nieuwe of bestaande gevallen.
De huidige generatie ouders die nu 96 procent kinderopvangtoeslag ontvangen én recht
hebben op IACK (bestaande gevallen) ontvangen gemiddeld 9.965 euro aan kinderopvangtoeslag
en IACK per jaar. Door de hervorming van de kinderopvangtoeslag naar één vergoedingspercentage
van 95 procent wordt dat naar verwachting gemiddeld 92 euro per jaar minder voor deze
groep. Zij ontvangen straks naar verwachting gemiddeld 9.873 euro. Toekomstige ouders
(nieuwe gevallen) hebben straks geen recht meer op IACK. De groep die volgens de huidige
voorwaarden 96 procent kinderopvangtoeslag krijgt, ontvangt dan naar verwachting gemiddeld
9.058 euro aan kinderopvangtoeslag per jaar; daarmee zijn deze ouders gemiddeld 815
euro per jaar slechter af dan de huidige generatie ouders die wel recht zouden hebben
gehad op IACK. Tegenover de afschaffing van de IACK staat dat het kabinet het minimumloon
verhoogt en de lasten op arbeid verlaagt. Het kabinet houdt een vinger aan de pols
waar het gaat om de koopkrachtontwikkeling. In augustus wordt besloten over het koopkrachtbeeld,
waarbij het kabinet ook mogelijkheden onderzoekt om de marginale belastingdruk te
verlagen zodat meer werken lonender wordt.
Vraag 47
Kunt u aangeven wat het kost om de kinderopvangtoeslag voor alle werkende ouders op
96 procent vergoeding te zetten?
Antwoord op vraag 47
In het Coalitieakkoord is besloten om voor de kinderopvangtoeslag per 2025 een inkomensonafhankelijke
vergoeding van 95 procent voor alle werkende ouders in te voeren. Dit leidt tot structureel
2,2 miljard euro hogere uitgaven. Het verhogen van de kinderopvangtoeslag voor alle
werkende ouders naar 96 procent leidt tot circa 0,1 miljard euro hogere uitgaven.
Bij deze raming is rekening gehouden met twee effecten. Ten eerste zijn er meerkosten
als gevolg van het hogere vergoedingspercentage. Daarnaast is er rekening mee gehouden
dat de vraag naar kinderopvang licht hoger uitkomt als de vergoeding naar 96 procent
in plaats van 95 procent gaat.
Vraag 48
Kunt u toelichten waarom u besloten heeft de Voorjaarsnota dit jaar relatief vroeg
te verzenden, met vrij veel tijd tussen de Voorjaarsnota zelf en de bijbehorende 1e
suppletoire begrotingen, en hoe die besluitvorming tot stand is gekomen?
Antwoord op vraag 48
De Voorjaarsnota 2022 is op 20 mei 2022 aan de Kamer verzonden. Alle bijbehorende
eerste suppletoire begrotingen zijn op 25 mei verzonden. De Voorjaarsnota en de eerste
suppletoire begrotingen worden conform de Comptabiliteitswet 2016 uiterlijk 1 juni
aan het parlement verzonden. Vaak geschiedt dat tegelijkertijd, maar dat is niet altijd
het geval. Het kan bijvoorbeeld wenselijk zijn om uw Kamer op hoofdlijnen zo spoedig
mogelijk te informeren over de besluitvorming via de Voorjaarsnota, terwijl de technische
verwerking in de onderliggende suppletoire begrotingen nog meer tijd vraagt.
Vraag 49
Bent u voornemens de ervaringen met de ambtelijke voorbereiding van de huidige Voorjaarsnota,
en de parlementaire behandelingen ervan, mee te nemen in uw (her)overwegingen voor
de voorkeursscenario’s van een meerjarige Voorjaarsnota, zoals beschreven in uw brief
over het proces van de begrotingsbehandeling van 13 april 2022? Zo ja, op welke wijze?
Zo nee, waarom niet
Antwoord op vraag 49
In de brief van 13 april over het begrotingsproces is aangegeven dat eind dit jaar
de gekozen variant met onder meer de meerjarige Voorjaarsnota zal in het najaar in
overleg met uw Kamer worden geëvalueerd (Kamerstuk 31 865, nr, 207). De ervaringen
van de totstandkoming van de huidige Voorjaarsnota zullen hierin worden meegewogen.
Vraag 50
Kunt u aangeven welke coalitieakkoordmiddelen al door middel van een incidentele suppletoire
begroting zijn verwerkt?
Antwoord op vraag 50
In 2022 zijn bij drie departementen coalitieakkoordmiddelen verwerkt door middel van
een incidentele suppletoire begroting (ISB). In dit geval kon niet worden gewacht
op het eerstvolgende reguliere begrotingsmoment. Het betreft:
– De 4e ISB van VWS en de 5e ISB van OCW (Kamerstuk 36 022 en Kamerstuk 36 024). In deze ISB’s is de overheveling van het programma Maatschappelijke diensttijd
van VWS naar de begroting van OCW opgenomen. Het betreft € 94,7 miljoen structureel.
– De 1e ISB van Defensie en het Defensiematerieelbegrotingsfonds voor het plaatsen van orders
voor de levering van conventionele en kapitale munitie (Kamerstuk 36 091 en Kamerstuk 36 092).
– De 6de ISB van VWS (Kamerstuk 35 815). De voorgestelde middelen uit het coalitieakkoord worden met deze ISB toegevoegd
aan de begroting van VWS zodat de uitvoering kan aanvangen. Het betreft in 2022 228 miljoen euro.
Vraag 51
Kunt u aangeven welke coalitieakkoordmiddelen budgettair zullen worden verwerkt in
de ontwerpbegroting 2023?
Antwoord op vraag 51
Met de Voorjaarsnota en bijbehorende eerste suppletoire begrotingen worden veel middelen
uit het coalitieakkoord overgeheveld van de Aanvullende Post naar de begrotingen voor
2022 (zie tabel 80 in bijlage 3). Voor de resterende middelen geldt dat de komende
periode wordt gewerkt aan bestedingsvoorstellen. Deze zullen worden verwerkt in de
ontwerpbegroting van 2023 en in een totaaloverzicht op Prinsjesdag worden gepresenteerd.
Vraag 52
Kunt u in algemene termen aangeven welke gevolgen de gedeeltelijke inzet van de indexatie
van de middelen uit het Coalitieakkoord (tranche 2022), als dekking voor de budgettaire
opgave, heeft voor de doelrealisatie van de verschillende aspecten van het Coalitieakkoord?
Vraag 53
Kunt u aangeven op welke wijze de inzet van de indexatie van de coalitieakkoordmiddelen
als dekking voor de extra middelen voor Defensie gevolgen heeft voor de goede uitvoer
van het Coalitieakkoord?
Antwoord op vraag 52 en 53
De begroting voor het jaar t wordt opgesteld in het jaar t-1 in het dan geldende prijspeil.
De begrotingen worden geïndexeerd voor loon- en prijsontwikkeling om de uitgaven bij
te stellen naar het prijspeil van het jaar waarin de uitgaven plaatsvinden.
Het gedeeltelijk inzetten van de indexatie van de middelen uit het coalitieakkoord,
voor onder andere de extra middelen van Defensie, heeft als gevolg dat de middelen
voor verschillende aspecten van het Coalitieakkoord niet geïndexeerd zijn tot het
geldende prijspeil.
Vraag 54
Welke maatregelen uit het Coalitieakkoord krijgen vanwege de inzet van de indexatie
als dekking voor extra uitgaven aan Defensie een niet volledige indexatie?
Vraag 69
De indexatie van de kinderbijslag (AKW; structureel 100 miljoen euro), die was voorzien
in het Coalitieakkoord, maar daar nog zonder dekking, wordt nu ingevuld vanuit de
loon- en prijsindexatie van de middelen uit het Coalitieakkoord die op de Aanvullende
Post staan. Dat gaat derhalve in beginsel ten koste van de overige voorziene intensiveringen
uit het coalitieakkoord. Om welke intensiveringen gaat dit en om welke bedragen per
onderdeel?
Vraag 162
Klopt het dat er via het niet indexeren van de coalitieakkoordmiddelen een bezuiniging
op alle begrotingen zit?
Vraag 163
Kunt u per begroting meerjarig aangeven wat de opbrengsten zijn van de bezuiniging
door het niet indexeren van de intensiveringen?
Antwoord op vraag 54, 69, 162 en 163
De indexatie van de middelen uit het coalitieakkoord voor de tranche 2022 is gedeeltelijk
ingezet als dekking voor de indexatie van de kinderbijslag (AKW) en de intensivering
van de uitgaven aan Defensie. Voor de realisatie van de doelen uit het coalitieakkoord
zijn de budgetten uit het coalitieakkoord beschikbaar.
De budgetten voor de voorstellen voor de vergoeding van de kinderopvang naar 95% voor
werkende ouders en de vereenvoudiging van de huurtoeslag worden volledig geïndexeerd
vanwege de inkomenscomponent van deze voorstellen. Ook het budget voor jeugd wordt
volledig geïndexeerd gelet op de bestuurlijke afspraken over het advies van de Commissie
van Wijzen. Voor Defensie geldt dat de indexatie is verdisconteerd in de intensivering
waarmee het budget wordt verhoogd.
Voor alle overige budgetten uit het coalitieakkoord geldt dat deze worden geïndexeerd
met een lager bedrag in de jaren 2022 tot en met 2026. Ten opzichte van de stand in
de Startnota stijgen deze budgetten wel. Vanaf 2027 is geen indexatie toegekend en
blijven de budgetten gelijk aan de Startnota. De verlaging van de indexatie is naar
rato van de grondslag van het budget evenredig verdeeld over alle overige voorstellen
uit het coalitieakkoord. De dekking die dit oplevert is weergegeven in tabel 7 (pag.
13) en tabel 8 (pag. 18) van de Voorjaarsnota. Volledigheidshalve zijn beide reeksen
hieronder weergegeven.
Tabel 14: reeksen dekking
2022
2023
2024
2025
2026
2027
Indexatie CA-middelen tranche 2022
– 136
– 374
– 586
– 649
– 668
– 698
Deel LPO tranche 2022 CA-middelen
– 46
– 106
– 127
– 130
– 130
– 100
In onderstaande tabel is het overzicht opgenomen van de voorgestelde indexering van
de coalitieakkoordmiddelen. Deze indexatiegelden staan op de Aanvullende Post gereserveerd
en worden gelijktijdig met de coalitieakkoordmiddelen overgeheveld van de Aanvullende
Post naar de begrotingen op het moment dat de bestedingsvoorstellen zijn uitgewerkt.
Indien de middelen aan meerdere departementen beschikbaar worden gesteld is het coördinerende
departement weergegeven in het overzicht.
Tabel 15: Voorgestelde indexering coalitieakkoordmiddelen
Coalitieakkoordmaatregel
2022
2023
2024
2025
2026
2027
1
INFRA ONDERHOUD MOBILITEITFONDS
IenW
0,5
2,4
6,6
8,7
8,0
0,0
2
FIETSKNOOPPUNTEN OV EN FIETSENSTALLINGEN
IenW
0,0
0,2
0,2
0,0
0,0
0,0
3
INFRA ONDERHOUD DELTAFONDS
IenW
0,1
0,3
0,8
1,5
1,8
0,0
4
LELYLIJN
IenW
0,1
0,1
0,4
0,8
1,8
0,0
5
ONTSLUITING NIEUWE WONINGEN MF
IenW
0,0
6,1
7,6
7,5
5,7
0,0
6
HUIDIGE INFRAPROJECTEN NGF NAAR MF
IenW
1,9
4,7
6,1
6,0
1,8
0,0
7
WATERVEILIGHEID (AANPAK BEEKDALEN MAAS)
IenW
0,0
0,7
0,8
0,8
0,0
0,0
8
VEILIGHEID RIJKS N-WEGEN
IenW
0,0
0,3
0,4
0,4
0,4
0,0
9
KLIMAAT- EN TRANSITIEFONDS
EZK
0,0
5,4
15,0
25,0
41,0
0,0
10
STIKSTOFFONDS
LNV
0,0
4,7
9,9
11,3
23,4
0,0
11
ONTWIKKELINGSSAMENWERKING (EXCL. OPVANG/MIGRATIE)
BZ
0,9
0,8
0,7
2,1
2,0
0,0
12
POSTENNETWERK EN MENSENRECHTENFONDS
BZ
0,1
0,2
0,3
0,4
0,4
0,0
13
TEGENGAAN ONDERMIJNING
JenV
0,0
0,3
0,6
0,8
0,7
0,0
14
VERSTERKEN POLITIEORGANISATIE
JenV
0,3
0,7
1,1
1,5
1,4
0,0
15
MODERNISERING WETBOEK VAN STRAFVORDERING
JenV
0,0
1,0
1,1
1,1
0,0
0,0
16
INLICHTINGENDIENSTEN
JenV
0,4
0,8
1,9
1,9
1,8
0,0
17
VERSTERKEN PREVENTIEAANPAK
JenV
0,3
0,7
1,1
1,1
1,1
0,0
18
SOCIALE ADVOCATUUR
JenV
0,0
0,2
0,5
0,7
0,6
0,0
19
VERSTERKEN JUSTITIELE KETEN (OM/ZM)
JenV
0,3
0,7
1,0
1,5
1,4
0,0
20
SAMEN TEGEN MENSENHANDEL
JenV
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
21
OM – ICT EN OPSPORING
JenV
0,0
0,1
0,1
0,1
0,1
0,0
22
ALGORITME WAAKHOND BIJ DE AP
JenV
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
23
VEILIGHEID OVERIG
JenV
0,1
0,1
0,3
0,3
0,3
0,0
24
VOLKSHUISVESTINGSFONDS
JenV
0,0
1,0
1,1
1,1
1,1
0,0
25
CARIBISCH NEDERLAND ENVELOP
BZK
0,1
0,2
0,2
0,2
0,2
0,0
26
REGIODEALS
BZK
0,3
1,7
2,3
2,3
0,0
0,0
27
WONINGBOUWIMPULS
BZK
0,0
0,7
0,8
0,8
0,7
0,0
28
TEGEMOETKOMING LEENSTELSEL
OCW
0,0
3,4
3,8
0,0
0,0
0,0
29
LERAREN/SCHOOLLEIDERS
OCW
5,0
5,4
6,1
6,0
5,7
0,0
30
FONDS ONDERZOEK EN WETENSCHAP
OCW
1,3
4,1
5,3
3,8
3,5
0,0
31
CULTUUR (INCLUSIEF MUSEA) EN MEDIA
OCW
0,9
1,4
1,5
1,5
1,4
0,0
32
KANSENGELIJKHEID
OCW
1,3
2,0
6,8
7,5
7,1
0,0
33
INVOERING STUDIEBEURS (AFSCHAFFEN LEENSTELSEL)
OCW
0,0
0,6
0,8
1,4
2,6
0,0
34
VERSTERKEN ONDERWIJSKWALITEIT
OCW
3,1
4,1
7,6
7,5
7,1
0,0
35
VERVOLGOPLEIDINGEN/ONDERZOEK
OCW
2,5
3,4
5,3
5,3
5,0
0,0
36
UITVOERINGSKOSTEN BELASTINGDIENST
FIN
0,3
0,5
0,6
0,6
0,0
0,0
37
VOORZIENING LAAGDREMPELIGE FISCALE RECHTSHULP
FIN
0,0
0,0
0,1
0,1
0,1
0,0
38
VERSTERKING OMGEVINGSDIENSTEN
IenW
0,1
0,1
0,1
0,1
0,1
0,0
39
VERSTERKING ILT
IenW
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
40
KLIMAAT UITGAVEN
EZK
0,0
0,1
0,6
0,7
1,0
0,0
41
UITVOERINGSKOSTEN KLIMAAT EN PLANBUREAUS
EZK
0,0
2,0
3,8
6,0
5,7
0,0
42
VERSTERKING NVWA
LNV
0,2
0,3
0,3
0,4
0,5
0,0
43
CARIBISCH NEDERLAND NATUUR
LNV
0,1
0,1
0,1
0,0
0,0
0,0
44
BESCHERMING ARBEIDSMIGRANTEN (CIE. ROEMER)
SZW
0,1
0,2
0,5
0,5
0,4
0,0
45
LEVEN LANG LEREN
SZW
0,0
0,8
0,9
0,9
0,9
0,0
46
VALPREVENTIE BIJ 65-PLUSSERS (WMO)
VWS
0,0
0,4
0,4
0,4
0,4
0,0
47
EIGEN BIJDRAGE HUISHOUDELIJKE HULP
VWS
0,0
0,1
0,1
0,1
0,1
0,0
48
ENVELOP PANDEMISCHE PARAATHEIID
VWS
1,1
1,6
2,3
2,3
2,1
0,0
49
PRENATALE SCREENING
VWS
0,0
0,3
0,3
0,3
0,3
0,0
50
EÉN TEGEN EENZAAMHEID
VWS
0,1
0,1
0,1
0,1
0,0
0,0
51
VOLKSZIEKTES
VWS
0,0
0,7
0,8
0,8
0,0
0,0
52
SPORTSTIMULERING
VWS
0,2
0,2
0,2
0,2
0,2
0,0
53
KANSRIJKE START
VWS
0,1
0,2
0,2
0,2
0,2
0,0
54
OPLEIDINGSAKKOORD
VWS
0,3
0,3
0,4
0,0
0,0
0,0
55
STIMULEREN VAN WOONCOMBINATIES JONGEREN EN OUDEREN
VWS
0,0
0,1
0,2
0,2
0,3
0,0
56
DAK- EN THUISLOZEN
VWS
0,4
0,4
0,5
0,5
0,5
0,0
57
SUÏCIDE PREVENTIE
VWS
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
58
VERBETEREN PALLIATIEVE ZORG
VWS
0,1
0,1
0,2
0,3
0,4
0,0
59
ONBEPERKT MEEDOEN
VWS
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
60
PREVENTIEAKKOORD
VWS
0,4
0,4
0,5
0,5
0,0
0,0
61
VERSTERKING ORGANISATIEGRAAD BASISZORG
VWS
0,0
0,3
0,3
0,3
0,1
0,0
62
SCHRAPPEN OPLOOP OPSCHALINGSKORTING
GF/PF
0,1
2,8
4,3
5,4
0,0
0,0
63
OVERIGE DOSSIERS MEDEOVERHEDEN
GF/PF
2,0
1,7
1,6
0,8
0,0
0,0
64
DIENSTVERLENING/WAU/ICT
SZW
1,3
4,1
4,6
4,5
4,3
0,0
65
ENVELOP ARBEIDSMARKT, ARMOEDE EN SCHULDEN
SZW
0,6
1,7
3,8
3,8
3,5
0,0
66
LOONDOORBETALING BIJ ZIEKTE
SZW
0,0
0,0
0,0
2,1
2,0
0,0
67
VALPREVENTIE BIJ 65-PLUSSERS (ZVW)
VWS
0,0
0,4
0,5
0,5
0,4
0,0
68
STANDAARDISATIE GEGEVENSUITWISSELING
VWS
0,0
1,4
3,0
1,5
1,4
0,0
69
MEER TIJD VOOR HUISARTSEN
VWS
0,0
0,0
0,1
0,1
0,3
0,0
70
PASSENDE ZORG ALS NORM IN ZVW
VWS
0,3
0,3
0,5
0,6
0,7
0,0
71
INTEGRAAL ZORGAKKOORD
VWS
0,5
1,4
1,6
1,6
1,5
0,0
72
RESPIJTZORG
VWS
0,1
0,1
0,1
0,1
0,1
0,0
73
WOON-ZORG COMBINATIES EN STIMULERING LANGER THUIS WONEN
VWS
0,2
0,5
0,7
0,8
0,0
0,0
74
JUISTE ZORG OP DE JUISTE PLEK
VWS
0,0
2,6
2,9
2,9
2,7
0,0
75
SCHEIDEN WONEN EN ZORG
VWS
1,3
1,4
1,5
1,5
1,4
0,0
76
VEREENVOUDIGEN HUURTOESLAG
BZK
0,0
10,7
10,7
10,7
10,7
10,7
77
KINDEROPVANG WERKENDEN
SZW
0,6
0,6
0,6
1,9
1,3
1,1
78
JEUGD CONFORM ADVIES CVW MET AANVULLENDE MAATREGELEN
GF/PF
0,0
0,0
45,2
27,1
13,1
10,7
79
KINDEROPVANG WERKENDEN
SZW
0,1
1,5
7,4
59,4
70,7
78,0
* Bedragen in miljoenen euro’s.
Vraag 55
Kunt u toelichten hoe het kabinet de klimaatdoelen uit het Coalitieakkoord beoogt
te realiseren nu daarvoor minder financiële middelen beschikbaar zijn in het Klimaatfonds?
Welke aanvullende normerende afspraken worden daarvoor gemaakt?
Antwoord op vraag 55
Zie vraag 4
Vraag 56
Kunt u nader ingaan op de wijze waarop het kabinet de stikstofdoelstellingen uit het
coalitieakkoord beoogt te realiseren nu daarvoor minder financiële middelen beschikbaar
zijn in het Transitiefonds Landelijk Gebied en Natuur? Welke aanvullende normerende
afspraken worden daarvoor gemaakt?
Antwoord op vraag 56
Zie vraag 4
Vraag 57
Wat zijn de implicaties van het verlagen van de uitgaven uit het Nationaal Groeifonds
met 660 miljoen euro voor de realisatie van de doelstellingen van dat fonds?
Antwoord op vraag 57
Het verlagen van de uitgaven uit het Nationaal Groeifonds met 660 miljoen leidt tot
minder middelen om toe te kennen aan de nieuwe projecten. Deze vermindering hoeft
niet te betekenen dat de doelstellingen in het geding komen. De resterende middelen
worden geïnvesteerd in projecten die zorgen voor economische groei voor de lange termijn.
Vraag 58
Kan van de meerjarige gasmeevaller in de Voorjaarsnota worden aangegeven welk deel
het gevolg is van gestegen prijzen en welk deel het gevolg van hogere winning dan
eerder geraamd?
Antwoord op vraag 58
Zie vraag 5
Vraag 59
Welk deel van een hogere gaswinning dan geraamd, is daarbij afkomstig van extra gaswinning
uit het Groningenveld?
Antwoord op vraag 59
Zie vraag 5
Vraag 60
Hoe wordt met toekomstige mee- en tegenvallers als gevolg van sterk fluctuerende gasprijzen
omgegaan binnen de plafonds? Leidt een mogelijk prijsvoordeel of prijsnadeel in de
komende jaren mogelijk tot ruimte op de Rijksbegroting dan wel de noodzaak tot ombuigen,
of blijven de gevolgen van dit type prijsmutaties buiten beschouwing bij de begrotingsbesluitvorming?
Antwoord op vraag 60
Mutaties in de gasbaten worden conform de begrotingsregels6 van Kabinet Rutte IV in beginsel generaal binnen het uitgavenplafond behandeld. Dat
betekent dat mee- en tegenvallers binnen het uitgavenplafond ingepast moeten worden.
Echter, vanwege de grote onzekerheid door de oorlog in Oekraïne zijn tijdelijk aanvullende
afspraken gemaakt over de budgettaire verwerking van de gasbaten. De oorlog in Oekraïne
werkt voor de overheid op twee manieren door in de kosten en opbrengsten van gas.
Enerzijds worden vanwege de hoge gasprijzen veel hogere kosten gemaakt voor de leveringszekerheid
van gas door de inzet van de gasberging in Norg dan eerder voorzien, en anderzijds
zijn de geraamde gasbaten voor de overheid gestegen. Hierbij is het belangrijk om
op te merken dat deze baten zeer onzeker zijn vanwege de fluctuaties op de gasmarkt.
Om de extra kosten en opbrengsten gelijk te behandelen wordt het plafond gecorrigeerd
voor mutaties van de gasbaten, en zijn de kosten voor de inzet van de gasopslag Norg
voor de versnelde verlaging van de gaswinning uit het Groningenveld buiten het uitgavenplafond
getild. Dit betekent dat deze effecten niet leiden tot budgettaire ruimte of problematiek.
Vraag 61
Met welke gasprijzen, gasvolumes en afdrachten is daarbij voor de jaren 2002, 2023
en 2024 gerekend?
Vraag 73
Met welke gasprijzen is gerekend in deze Voorjaarsnota voor de jaren 2021, 2022 en
2023?
Antwoord op vraag 61 en vraag 73
Het jaar 2021 is geen onderdeel van de Voorjaarsnota. Ten aanzien van de jaren 2022,
2023 en 2024 geldt het volgende. De gasbaten reeks is gebaseerd op prijzen van circa
80, 50 en 20 eurocent/m3. Qua dividenden EBN wordt er rekening gehouden met circa 2,8 miljard euro (2022),
2,6 miljard euro (2023) en 1,2 miljard euro (2024) inclusief de verwerking van het
Norg Akkoord. Ten aanzien van de ontvangsten onder de Mijnbouwwet wordt er rekening
gehouden met circa 2,2 miljard euro (2022), 1,3 miljard euro (2023) en 0,3 miljard euro
(2024) inclusief de verwerking van het Norg Akkoord. Wat betreft het volume circa
18,5 miljard Nm3 voor kalenderjaar 2022, 15 miljard Nm3 voor kalenderjaar 2023 + 14 miljard Nm3 voor kalenderjaar 2024.
Vraag 62
Wat gebeurt er indien de gasprijzen in de winter van 2023 weer gedaald zouden zijn
terwijl het gas in de Norg-berging nu voor een hoge prijs wordt ingekocht? Welke partijen
lopen dan in welke mate een budgettair risico? Kan dat van invloed zijn op de budgettaire
ruimte in de begroting 2023?
Antwoord op vraag 62
Het gas voor de Norg-berging wordt ingekocht door GasTerra namens de Maatschap Groningen.
Gasterra handelt voor rekening en risico van de Maatschap Groningen, wat betekent
dat eventuele winsten of verliezen via de geldende systematiek van het gasgebouw worden
verwerkt. Verder is het zo dat bij het vullen van bergingen veelal gelijktijdig het
gas voor de winterperiode wordt verkocht om het prijsrisico af te dekken. De Kamerbrief
Uitleg inkomsten gaswinning Groningenveld van 13 december 2021 geeft de werking van
het gasgebouw weer. Het effect op de begroting is beschreven in het antwoord op vraag
60.
Vraag 63 en vraag 92b
(Identieke formulering van beide vragen, daarom samengevoegd.)
Kan uit de beslisnota’s worden afgeleid dat allerhande mogelijke invullingen voorliggen,
mits deze maar een aangrijpingspunt hebben in de vermogenssfeer?
Antwoord op vraag 63 en vraag 92b
Uit de beslisnota’s is vooral te zien dat er grondig naar verschillende mogelijkheden
voor de invulling van het rechtsherstel en de overbruggingswetgeving is gekeken. Vanuit
de begrotingsregels geldt het uitgangspunt dat een budgettaire derving binnen het
eigen domein wordt gedekt. Bij de dekkingsopgave voor het Hoge Raad arrest box 3 lag
het daarnaast voor de hand om voor de belastingheffing over inkomsten uit vermogen
aan te sluiten bij de gegevens waarover de Belastingdienst al beschikt, respectievelijk
waarvoor al renseigneringsstromen zijn ingericht. Via de al bestaande renseigneringsstromen
verstrekken ketenpartners, zoals banken, verzekeringen en financiële instellingen,
informatie over het vermogen van belastingplichtigen aan de Belastingdienst. Voor
zowel het rechtsherstel als de overbruggingswetgeving wordt daarbij aangesloten.
Vraag 64
Indien de economie onverhoopt zou krimpen en het BBP dus afneemt, blijven de voorziene
defensie-investeringen dan alsnog staan?
Antwoord op vraag 64
Het is belangrijk om te benoemen dat de inkomsten en uitgaven binnen het Rijk gescheiden
zijn. Onderdeel van trendmatig begrotingsbeleid is het principe dat inkomstenmeevallers
niet worden gebruikt voor extra uitgaven of andersom.
Beheersing van de overheidsfinanciën aan de uitgavenzijde van de begroting wordt bereikt
door de uitgaven te maximeren (m.b.v. een uitgavenplafond). In deze Voorjaarnota is
uitgesproken dat de defensie-uitgaven naar de 2 procent van het bbp gaan in 2024 en
2025. De hiervoor benodigde 2,2 miljard euro in 2025 wordt structureel doorgetrokken.
Hierbij wordt ervan uitgegaan dat tenminste 0,2 miljard euro van de huidige uitgaven
op de Rijksbegroting, aanvullend op de huidige toerekening, toe te rekenen zijn aan
de criteria van de NAVO-norm. Er is geen directe link tussen de ontwikkeling van het
bbp en de defensie-uitgaven, en hiermee bewegen de uitgaven niet automatisch mee met
de bbp-ontwikkeling (krimp dan wel hogere groei).
Vraag 65
Welke bedragen zijn er voor geestelijke gezondheidszorg (GGZ) en voor jeugdzorg gereserveerd
en hoe is dit onderverdeeld?
Antwoord op vraag 65
Bij de VJN zijn naast de verwerking van de raming van het CPB geen grote budgettaire
wijzigingen in de ggz doorgevoerd. Enkel voor de beheerskosten van de zorgkantoren
voor de ggz in de Wlz is structureel 4 miljoen euro toegevoegd. Voor de curatieve
ggz staat in de VJN 4,4 miljard euro geraamd in 2022. Voor de ggz in de Wlz staat
in de VJN 2,3 miljard euro geraamd in 2022. Dit is verder niet onderverdeeld.
Voor de jeugdzorg staat op de VWS-begroting 140 miljoen euro in 2022. Dit is voornamelijk
bedoeld voor diverse subsidieregelingen. Het budget voor de jeugdzorg is sinds 2019
onderdeel van de algemene uitkering van het gemeentefonds en valt daarmee onder de
beleids- en bestedingsvrijheid van gemeenten. Er is dus feitelijk geen sprake van
«een budget voor jeugdzorg» als zodanig, en het is ook niet meer apart zichtbaar.
Voor de jeugdzorg heeft het kabinet o.a. 1,4 miljard euro additionele financiering
beschikbaar gesteld voor gemeenten in 2023 middels een toevoeging aan het gemeentefonds.
Om toch een beeld van de «budgetten voor jeugdzorg» vanuit het Rijk aan gemeenten
is bij de beantwoording van de feitelijke Kamervragen voor de Voorjaarsnota 2021 een
overzicht verstrekt (vraag 80). Onderstaand overzicht is een bijgewerkte en ingekorte
versie daarvan. Het bedrag op regel 1 betreft het budget dat in 2019 is overgeheveld
naar de algemene uitkering. Daarnaast is zo goed mogelijk inzichtelijk gemaakt welke
extra incidentele middelen jeugdhulp sindsdien zijn toegevoegd. In de tabel ontbreken
de verhoging van het accres als gevolg van de overheveling van middelen naar de algemene
uitkering, de Loon- en prijsontwikkelingen van de Voogdij/18+ integratie-uitkering,
en de coronamiddelen. Dit budget is verder niet onderverdeeld.
Tabel 16: Budgetten voor jeugdzorg vanuit het Rijk aan gemeenten
(bedragen in miljoenen euro’s)
2019
2020
2021
2022
2023
2024
2025
2026
Gemeentefonds
Overgehevelde bedrag jeugd algemene uitkering
3.039
3.060
3.082
3.082
3.082
3.082
3.082
3.082
Aanvullende middelen Coalitieakkoord
1.445
1.265
758
367
Integratie uitkering Voogdij/18+ (vanaf 2023 overgeheveld naar Algemene Uitkering)
680
705
731
745
736
736
736
736
Aanvullende structurele middelen (o.a. zorgsalarissen en Jeugdhulp in AZC)
27
27
53
93
93
93
93
93
Aanvullende incidentele middelen
441
555
1.147
1.614
0
0
0
0
Vraag 66
Kunt u toelichten hoe de verhoging van de posten voor de loon- en prijsbijstelling
tot stand is gekomen, en wel gedeelte daarbij voor rekening van het hogere inflatiecijfer
komt en welke gedeelte door hogere lonen als gevolg van arbeidskrapte?
Vraag 67
Hoe schat u de kans in dat een verdere verhoging van de loon- en prijsbijstelling
gedurende het jaar nodig zal zijn als gevolg van inflatie en krapte op de arbeidsmarkt?
Antwoord op vraag 66 en 67
De departementale begrotingen worden éénmaal per jaar aangepast voor loon- en prijsontwikkeling,
waarmee de gehele begroting op het prijspeil van het lopende jaar wordt gebracht.
Bij Voorjaarsnota is de tranche 2022 overgeheveld van Hoofdstuk 80 Prijsbijstelling
en Hoofdstuk 81 Loonbijstelling naar de departementale begrotingen op basis van de
CEP-raming van het Centraal Planbureau (CPB).
De loon- en prijsontwikkeling van de komende jaren wordt ook geraamd op basis van
de laatste CPB-raming, hiervoor is de reservering op Hoofdstuk 80 en Hoofdstuk 81
bijgesteld. Deze reservering wordt geactualiseerd op basis van nieuwe CPB-cijfers:
bij Miljoenennota op basis van de MEV-raming.
Volgens de systematiek van loon- en prijsbijstelling zullen er geen aanvullende middelen
worden uitgekeerd aan de departementen voor uitgaven in 2022. Uitgaven in latere jaren
zullen conform de systematiek bij Voorjaarsnota 2023 naar prijspeil 2023 worden bijgesteld.
Door de reservering op Hoofdstuk 80 en Hoofdstuk 81 worden ook de loon- en prijsontwikkeling
in latere jaren meegenomen in de totale rijksuitgaven.
In de Verticale Toelichting van Hoofdstuk 80 Prijsbijstelling is onder de reeks loon-
en prijsontwikkeling de toevoeging gerelateerd aan de prijsontwikkeling opgenomen
van de meeste begrotingsgefinancieerde uitgaven op basis van de nieuwste CPB-raming:
In de Verticale Toelichting van Hoofdstuk 81 Loonbijstelling is onder de reeks loon-
en prijsontwikkeling de toevoeging gerelateerd aan de loonontwikkeling opgenomen van
de meeste begrotingsgefinancieerde uitgaven op basis van de nieuwste CPB-raming:
Voor HGIS-middelen en de premiegefinancieerde uitgaven geldt een andere systematiek,
net als voor de begrotingsgefinancierde open-einde regelingen van SZW. Voor HGIS is
de prijsontwikkeling opgenomen in de Verticale Toelichting op pagina 138 van de Voorjaarsnota
onder HGIS-bijstelling n.a.v. CEP-raming. Het ODA-budget wordt bijgesteld op basis
van de verhoogde prijsontwikkeling van het BNI en het non-ODA-budget op basis van
de verwachting van de prijsontwikkeling van het BBP. De premiegefinancieerde uitgaven
van Hoofdstuk 40 Sociale Verzekeringen (pagina 108) en Hoofdstuk 41 Zorg (pagina 113)
worden ook bijgesteld voor loon- en prijsontwikkeling, het onderscheid tussen loon
en prijs is hierbij niet direct te herleiden. De begrotingsgefinancierde open-einde
regelingen van SZW worden bijgesteld voor loon- en prijsontwikkelingen via Hoofdstuk
83 Koppeling Uitkeringen (pagina 133). Ook hierbij is het onderscheid tussen loon
en prijs niet direct te herleiden.
Vraag 68
Vraag 68: Kunt u in grote lijnen aangeven bij welke departementen u de grootste obstakels
voor doelrealisatie voorziet als gevolg van krapte op de arbeidsmarkt en schaarste
van grondstoffen en basismaterialen voor productie?
Antwoord op vraag 68
Arbeidsmarktkrapte is op dit moment een breed economisch vraagstuk in vrijwel alle
sectoren, zeker ook in de techniek en de ICT. Gegeven de stevige klimaatambities is
het aanpakken van het tekort aan technische vakmensen ook essentieel voor het behalen
van de klimaatdoelen. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is naar aanleiding
van de motie van de leden Paternotte en Pieter Heerma (Kamerstuk 35 788, nr. 128) bezig om een aanpak voor arbeidsmarktkrapte uit te werken en uw Kamer hierover in
de zomer te informeren. Om te voorkomen dat een tekort aan vakmensen de uitvoering
van maatschappelijke transities in gevaar brengt heeft het kabinet in februari aangekondigd
om, naast bovengenoemde generieke inzet, te komen met een Actieplan Groene Banen.
Vanwege de nauwe samenhang van de energietransitie met de digitale transitie werken
de Ministers voor Klimaat en Energie en de Minister van Economische Zaken en Klimaat
samen aan één plan voor beide transities.
Daarnaast heeft het kabinet ook oog voor de leveringszekerheid van grondstoffen, bijvoorbeeld
ten aanzien van klimaatbeleid, door zoals bij het coalitieakkoord afgesproken in te
zetten op een meer circulaire economie. Hierin worden minder nieuwe grondstoffen gebruikt
en worden meer producten en grondstoffen hergebruikt. Naast emissiereductie heeft
de inzet op circulaire economie ook een positief effect op leveringszekerheid van
grondstoffen, waaronder kritieke metalen voor de energietransitie. Zoals aangegeven
in het beleidsprogramma Infrastructuur en Waterstaat, zal het kabinet het uitgewerkte
pakket aan opties voor aanvullende maatregelen hiervoor opnemen in een hernieuwd programma
circulaire economie dat in het najaar van 2022 naar de Kamer wordt verstuurd. Naast
de input voor het klimaatdoel en de samenhang tussen circulariteit en het klimaatbeleid
zal daarin eveneens worden aangegeven hoe circulaire economie bijdraagt aan leveringszekerheid
van grondstoffen.
Vraag 69
De indexatie van de kinderbijslag (AKW; structureel 100 miljoen euro), die was voorzien
in het Coalitieakkoord, maar daar nog zonder dekking, wordt nu ingevuld vanuit de
loon- en prijsindexatie van de middelen uit het Coalitieakkoord die op de Aanvullende
Post staan. Dat gaat derhalve in beginsel ten koste van de overige voorziene intensiveringen
uit het coalitieakkoord. Om welke intensiveringen gaat dit en om welke bedragen per
onderdeel?
Antwoord op vraag 69
Zie vraag 54
Vraag 70
Hoe kan het dat het saldo wel over de 3 procent gaat de komende kabinetsperiode, maar
de schuld onder de 60 procent blijft?
Vraag 126
De staatsschuld blijft de komende jaren onder de 60 procent terwijl eerder de verwachting
was dat we deze kabinetsperiode boven de 60 procent zouden uitkomen. Wat zijn de redenen
dat we hier toch onder blijven?
Antwoord op vraag 70 en 126
De geraamde schuld in 2022 heeft zich sinds de Miljoenennota 2022 gunstig ontwikkeld.
De EMU-schuld komt in 2022 naar verwachting uit op 52,9 procent van het bbp en naar
verwachting 54,9 procent in 2025. Dit is respectievelijk 4,8 procentpunt en 0,5 procentpunt
lager ten opzichte van de ramingen in de Miljoenennota 2022 (Kamerstuk 35 925, nrs. 1 en 2). Hiermee blijft de schuldquote ook onder de 60 procentnorm.
Het geraamde tekort heeft zich daarentegen sinds de Miljoenennota 2022 negatief ontwikkeld.
Het EMU-saldo komt in 2022 naar verwachting op 3,4 procent van het bbp en 3 procent
in 2025. Het EMU-saldo verslechtert in 2022 met 1,0 procent bbp naar 3,4 procent.
In de jaren daarna verslechtert het saldo tussen de 1,3 procent en 2,3 procent bbp
ten opzichte van de standen bij Miljoenennota 2022.
Het verwachte saldo in 2022 tot en met 2025 is echter niet de enige factor in het
bepalen van de schuldontwikkeling. Er spelen meerdere factoren hierin een rol.
1) De schuld wordt uitgedrukt in het percentage bbp. Het hoger geraamde bbp in deze Voorjaarsnota
(door economische groei en inflatie) ten opzichte van eerdere ramingen werkt positief
door in de schuld uitgedrukt in percentage bbp. Dit wordt ook wel het noemereffect
van de BBP-ontwikkeling genoemd.
2) Een tweede factor is de timing tussen de berekening van het saldo en de schuldquote.
De schuld in 2022 is 4,9 procentpunt lager dan eerder werd geraamd. Dit komt met name
doordat de schuld in 2021, zoals vastgesteld bij het Financieel Jaarverslag Rijk 2021,
gunstigere realisaties kende dan eerder geraamd bij de Miljoenennota.
3) Mutatie EMU-saldo: Zoals ook aangegeven in de vraag klopt het dat het saldo omlaag
is bijgesteld over de gehele regeerperiode. Dit heeft dus (op termijn) een negatief
effect op de EMU-schuld.
4) Tot slot spelen financiële transacties, kastransverschillen en overige mutaties ten
opzichte van de Miljoenennota 2022 nog een kleine rol in de totstandkoming van de
EMU-schuld.
Onderstaande tabel toont een verticale toelichting (decompositie) van de EMU-schuldontwikkeling
in deze Voorjaarsnota.
Een uitgebreid overzicht van het verloop van de EMU-schuld en EMU-saldo ten opzichte
van de Miljoenennota 2022 treft u ook in de Voorjaarnota Hoofdstuk 3 Overheidssaldo en Schuld: Verticale ontwikkeling overheidssaldo en schuld
tussen Miljoenennota en Voorjaarsnota (pagina 9 en 10)
Vraag 71
Kunt u, nu de vervangingskosten van de schenkingen van Defensiematerieel niet in de
Voorjaarsnotitie 2022 zijn opgenomen, aangeven wat de vervangingswaarde is van het
Defensiematerieel dat Nederland aan Oekraïne heeft geschonken. En kunt u, indien van
toepassing, aangeven welk deel daarvan u voornemens bent te vervangen en welk deel
niet?
Antwoord op vraag 71
Om de impact van de levering van goederen aan Oekraïne op de eigen organisatie beperkt
te houden, is initieel met name gekeken naar het leveren van af te stoten en overtollig
materieel. Dit materieel hoeft niet te worden vervangen. Hetzelfde geldt voor goederen
die met het oog op schenking commercieel zijn aangekocht. Voor zover de schenkingen
materieel betreffen uit de inventaris van de Operationele commando’s of uit de eigen
(operationele) voorraden, zal dit vervangen worden. Defensie brengt nog in kaart welk
deel van het materieel vervangen moet worden, en welke kosten hiermee samenhangen.
Vraag 30
Klopt het dat Duitsland heeft besloten het openbaar vervoer voor een belangrijk deel
erg goedkoop te maken vanwege de gestegen brandstofprijzen? Hoeveel zou het kosten
wanneer Nederland ertoe zou besluiten om alle stads- en streekvervoer en de treinverbindingen
in de zomermaanden voor 9 euro per maand vrij toegankelijk te maken?
Vraag 72
Wat zou het kosten om het stads,- en streekvervoer volledig gratis te maken?
Vraag 75
Wat zou het kosten om het stads- en streekvervoer gratis te maken voor minder validen,
65+-ers en kinderen tot 12 jaar?
Vraag 76
Wat zou het kosten om het stads- en streekvervoer volledig gratis te maken buiten
spitstijden?
Vraag 77
Wat zou het kosten om het stads- en streekvervoer volledig gratis te maken in de weekenden?
Vraag 80
Welke onderzoeken worden momenteel uitgevoerd naar de mogelijkheden om openbaar vervoer
tegen vrij- of gereduceerd tarief aan te bieden?
Vraag 117
Hoeveel kost het om het personenspoorvervoer voor binnenlandse reizen tegen nultarief
aan te bieden voor doordeweekse dagen buiten spitstijden?
Vraag 118
Hoeveel kost het om het personenspoorvervoer voor binnenlandse reizen tegen nultarief
aan te bieden op weekend- en vakantiedagen?
Vraag 119
Wat zou het kosten om het personenspoorvervoer voor binnenlandse reizen tegen nultarief
aan te bieden voor minder validen, 65+-ers en kinderen tot 12 jaar?
Antwoord op vraag 30, 72, 75, 76, 77, 80, 117–119
De rijksoverheid heeft bij de marktordening van het OV veel van de bevoegdheden en
verantwoordelijkheden voor de reizigersopbrengsten gedecentraliseerd. Een reëel antwoord
op de gestelde vragen over gratis ov vereist een uitvoeriger uitvraag bij decentrale
overheden en regionale vervoerders. Ook het geven van een indicatie van de kosten
van gratis openbaar vervoer voor bepaalde doelgroepen is lastig omdat er veel aannames
gedaan moeten worden over opbrengstenderving, groei van de reizigerskilometers, maar
ook het effect op het OV aanbod.
Het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid doet momenteel onderzoek naar effecten
van prijsprikkels in het OV. De verwachting is dat het rapport dit najaar naar de
Kamer wordt gezonden.
Om toch enig zicht te krijgen op de mogelijke kosten van gratis openbaar vervoer kan
gekeken worden naar de kosten van de OV-studentenkaart. Die staat dit jaar voor meer
dan 0,9 miljard euro op de begroting van OCW, maar die kaart geeft niet het recht
om altijd gratis te mogen reizen en de doelgroep is beduidend kleiner. Volledig gratis
openbaar vervoer is prijzig en kost naar schatting meerdere miljarden euro’s per jaar.
Naar aanleiding van de motie van het lid Moorlag c.s. over gratis OV voor kinderen
tot 12 jaar (Kamerstuk 35 300 XII, nr. 37) is onderzocht welke vormen van gratis of goedkoop OV beschikbaar zijn. Op dit moment
is reizen per trein gratis voor kinderen tot 12 jaar indien ze eveneens gratis een
Kids-vrij abonnement aanschaffen op hun persoonlijke OV-chipkaart. Veel regionale
concessies hebben, afhankelijk van het sociaaleconomische en/of mobiliteitsbeleid
dat de decentrale overheid voor deze doelgroepen voert, ook gratis reismogelijkheden
of aanvullende kortingsproducten of er is besloten dat niet in te voeren. Dit past
binnen de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de decentrale overheden.
Vraag 73
Met welke gasprijzen is gerekend in deze Voorjaarsnota voor de jaren 2021, 2022 en
2023?
Antwoord op vraag 73
Zie vraag 61
Vraag 74
Van de gasmeevaller van 2,4 miljard euro is 2,25 miljard euro ingezet als dekking
voor het koopkrachtpakket; waarvoor is de resterende 0,15 miljard euro ingezet?
Antwoord op vraag 74
Zie vraag 6
Vraag 75
Wat zou het kosten om het stads- en streekvervoer gratis te maken voor minder validen,
65+-ers en kinderen tot 12 jaar?
Antwoord op vraag 75
Zie het antwoord bij vraag 72.
Vraag 76
Wat zou het kosten om het stads- en streekvervoer volledig gratis te maken buiten
spitstijden?
Antwoord op vraag 76
Zie het antwoord bij vraag 72.
Vraag 77
Wat zou het kosten om het stads- en streekvervoer volledig gratis te maken in de weekenden?
Antwoord op vraag 77
Zie het antwoord bij vraag 72.
Vraag 78
Waarom is in de Voorjaarsnota (tabel 10) een totale tegenvaller van ruim 5 miljard euro
gepresenteerd uit hoofde van het Norg-akkoord terwijl deze per saldo 2,2 miljard euro
is?
Vraag 107
Kunt u nader toelichten hoe u gekomen bent tot een bedrag van 7,3 miljard euro voor
de kosten van het Norg-akkoord en waar de veronderstelling op gebaseerd is dat van
dat bedrag 5,1 miljard euro terugvloeit naar de staat?
Vraag 108
Waarom rekent u met een totale tegenvaller van ruim 5 miljard euro in de Voorjaarsnota
(tabel 10) uit hoofde van het Norg-akkoord terwijl deze per saldo 2,2 miljard euro
is?
Antwoord op vraag 78, vraag 107 en vraag 108
De vergoeding voor Norg wordt hoofdzakelijk bepaald door de inkoopkosten van het gas.
Op basis van de hoeveelheid in te kopen gas en de verwachte toekomstige prijs is een
inschatting gemaakt voor de totale kosten t/m 2024. De tegenvaller van circa 5 miljard
is berekend op basis van de uitgaven minus de ontvangsten op basis van de Mijnbouw
wet en dividenden. I.v.m. de scheiding tussen uitgaven en inkomsten zijn de belastinginkomsten
van de Staat die voortvloeien uit het Norgakkoord niet in deze saldering meegenomen.
Dat verklaart het verschil tussen de in de vraag genoemde bedragen. In bijlage 4 wordt
het Norg Akkoord uitgebreid uitgelegd inclusief de verdeling tussen de geraamde uitgaven,
ontvangsten en inkomsten.
Vraag 79
Hoeveel wordt er jaarlijks in totaal uitgegeven aan binnenlands treinvervoer?
Antwoord op vraag 79 en 90
De kosten die de bedrijven maken zijn niet openbaar. IenW verleent de concessie voor
het hoofdrailnet en ontvangt hiervoor een concessiebijdrage van NS. De decentrale
overheden zijn verantwoordelijk voor het regionale treinvervoer. De decentrale overheden
betalen een exploitatiesubsidie om een deel van de kosten van het openbaarvervoerbedrijf
te dekken. De kosten van het regionale treinvervoer worden verder gedekt door inkomsten
uit het studentenkaartcontract en kaart- en abonnementverkoop aan reizigers. De bedoelde
exploitatiesubsidies worden jaarlijks gepubliceerd in de Staat van het Regionale OV.
De meest recente uitgave van KpVV-CROW (december 2021) informeert op pagina 13 over
de subsidies in de periode 2018–2020. Van een aantal multimodale concessies is alleen
de totale exploitatiesubsidie bekend.
Vraag 80
Welke onderzoeken worden momenteel uitgevoerd naar de mogelijkheden om openbaar vervoer
tegen vrij- of gereduceerd tarief aan te bieden?
Antwoord op vraag 80
Zie het antwoord bij vraag 72.
Vraag 81
Hoeveel kost het om het minimumloon vanaf 1 januari 2023 te verhogen naar 12 euro
per uur wanneer alle koppelingen met de uitkeringen volledig zouden blijven bestaan?
Antwoord op vraag 81
Zie vraag 15
Vraag 82
Hoeveel kost het om het minimumloon vanaf 1 januari 2023 te verhogen naar 13 euro
per uur wanneer alle koppelingen met de uitkeringen volledig zouden blijven bestaan?
Antwoord op vraag 82
Zie vraag 15
Vraag 83
Hoeveel kost het om het minimumloon vanaf 1 januari 2023 te verhogen naar 14 euro
per uur wanneer alle koppelingen met de uitkeringen volledig zouden blijven bestaan?
Antwoord op vraag 83
Zie vraag 15
Vraag 84
Hoeveel geld wordt er bespaard op toeslagen wanneer het minimumloon per 1 januari
2023 zou worden verhoogd naar 15 euro per uur?
Antwoord op vraag 84
De inkomensgrenzen van de toeslagen zijn gekoppeld aan de ontwikkeling van het wettelijk
minimumloon (wml). Het is niet mogelijk deze toeslagen te ontkoppelen voor 1 januari
2023. Dit betekent dat als het wettelijk minimumloon (wml) per 1 januari 2023 verhoogd
zou worden naar 15 euro per uur, dit leidt tot een intensivering van ongeveer 1,3 miljard euro
op de toeslagen. Deze raming is in lopende prijzen. Aangezien dit cijfer gebaseerd
is op de CEP-raming van maart 2022 heeft het een indicatief karakter. Voorts is aangenomen
dat deze verhoging plaatsvindt boven op het Voorjaarsnotabeeld voor 2023.
Vraag 85
Wat zijn de totale jaarlijkse uitgaven aan vervoersbedrijven die actief zijn in het
openbaar vervoer en hoe zijn deze middelen verdeeld over de diverse modaliteiten?
Antwoord op vraag 85
De provincies en de vervoerregio’s Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) en vervoerregio
Amsterdam (VRA) zijn verantwoordelijk voor het stad- en streekvervoer. De provincies
hebben ter bekostiging van het openbaar vervoer de algemene uitkering uit het Provinciefonds
ter beschikking. De provincies bepalen zelf hoeveel middelen zij willen besteden aan
het OV en wat het gewenste acceptabele niveau is. De besluitvorming daarover vindt
plaats in de provinciale staten. De vervoerregio’s MRDH en VRA ontvangen jaarlijks
een Brede Doeluitkering voor het uitvoeren van decentrale verkeer- en vervoerstaken
waaronder de exploitatie van het OV waarvan zij concessieverlener zijn. De BDU is
jaarlijks ruim € 900 miljoen, waarvan het grootste deel wordt besteed aan exploitatie
van OV en aanleg en beheer en onderhoud van de railinfrastructuur die daarmee samenhangt.
Vraag 86
Welk deel van de meerjarige bedragen voor schade en versterking komt feitelijk voor
rekening van de staat als ook rekening gehouden wordt met gederfde dividenden Energie
Beheer Nederland (EBN) en verlaagde afdrachten van de NAM, die deze rekeningen moeten
betalen ten laste van hun resultaat?
Antwoord op vraag 86
Als vuistregel mag uitgegaan worden dat circa 73 procent van de aan NAM doorbelaste
kosten van de schadeafhandeling en versterkingsoperatie voor rekening van de Staat
komen. De Kamerbrief Uitleg inkomsten gaswinning Groningenveld van 13 december 2021
geeft de werking van het gasgebouw weer.
Vraag 87
Zijn er aanwijzingen dat de verhoging van de schijfgrens in de vennootschapsbelasting
naar 395.000 euro geleid heeft tot fiscale splitsingen van bedrijven?
Antwoord op vraag 87
In de media zijn meerdere berichten verschenen over de huidige tariefstructuur in
de Vpb, in onder andere NL fiscaal7 en het FD8. Een onderzoek van RSM en Nyenrode9 stelt dat 20 procent van de familiebedrijven vanwege het lage Vpb-tarief de onderneming
hebben opgeknipt. Ook geeft 18 procent van de familiebedrijven aan een nieuwe vennootschap
niet in de fiscale eenheid te voegen.
Momenteel is het kabinet bezig met de motie van de leden Hammelburg en Grinwis10 over het monitoren van oneigenlijk gebruik van het lage winstbelastingtarief. Het
onderzoek naar aanleiding hiervan wordt voor de zomer verwacht.
Vraag 88
Kunt u aangeven waarom is gekozen om de dekking van de koppeling van de AOW met de
stijging van het WML te dekken uit het terugdraaien van de ouderenkorting en het afschaffen
van de IOAOW en de fiscale oudedagsreserve (FOR)? Waarom is niet gekozen voor de (gedeeltelijke)
fiscalisering van de AOW?
Antwoord op vraag 88
Zie vraag 39
Vraag 89
Kunt u aangeven wat u van plan bent wanneer de voorgenomen 200 miljoen euro niet aangemerkt
kan worden als defensieuitgave? Volgt er dan een nieuwe intensivering binnen de kabinetsperiode
om aan de NAVO-doelstelling te voldoen? Zo ja, waar komt de dekking dan vandaan?
Antwoord op vraag 89
Op dit moment wordt bekeken op welke wijze de voorgenomen 200 miljoen aanvullende
toerekening Defensie-uitgaven vanuit andere begrotingen kan worden ingevuld. Er wordt
in de begroting geen rekening gehouden met het scenario dat deze 200 miljoen niet
kan worden aangemerkt als defensie-uitgaven.
Vraag 90
Wat zijn de jaarlijkse kosten voor treinvervoer op het hoofdrailnet en het regionale
spoornet?
Antwoord op vraag 90
Zie antwoord bij vraag 79.
Vraag 91
Hoe worden de kosten voor de compensatie van box 3-houders verwerkt op de begroting?
Klopt het dat dit als een inkomstenderving wordt gezien?
Antwoord op vraag 91
De kosten voor rechtsherstel bij bezwaarmakers zijn geraamd op 2,8 miljard euro in
2022. Dit bedrag is gedekt in het inkomstenkader en in de Voorjaarsnota verwerkt als
negatieve ontvangst in de inkomstenbelasting. Hiervoor wordt geen nota van wijziging
of andere aparte begrotingswet gemaakt; dit is vanuit rechtmatigheidsoogpunt o.b.v.
de Comptabiliteitswet formeel niet benodigd.
Naast de hoofdsom voor rechtsherstel is ook sprake van uitvoeringskosten voor de Belastingdienst
en overige organisaties. Dit bedrag valt onder het uitgavenplafond.
Vraag 92
Wanneer is duidelijk hoe de voorlopige invulling van het belasten op vermogen in 2023
en 2024 eruit komt te zien? Kan uit de beslisnota’s worden afgeleid dat allerhande
mogelijke invullingen voorliggen, mits deze maar een aangrijpingspunt hebben in de
vermogenssfeer?
Antwoord op vraag 92
Zie vraag 9 en 63
Vraag 93
Kunt u in de detailraming van belastingen en premies 2022 (Tabel 104) uitsplitsen
waar de derving binnen de inkomstenbelasting vandaan komt?
Antwoord op vraag 93
De geraamde opbrengst van de inkomstenbelasting betreft de inkomsten over box 1, box 2,
box 3 voor zover deze niet al via de voorheffing bij werkgevers (loonheffing) zijn
geïnd. Daarnaast moet voor de opbrengst met betrekking tot box 1 gecorrigeerd worden
voor de premies volksverzekeringen. Omdat de inkomstenbelasting om dergelijke heffingstechnische
redenen tot volatiele uitkomsten kan leiden, wordt in de hoofdtekst van de Voorjaarsnota
(paragraaf 6.2) enkel verwezen naar de opbrengst van de loon- en inkomensheffing gezamenlijk.
Deze post kent namelijk wel een eenduidige economische grondslag.
Voor de inkomstenbelasting geldt dat er ten opzichte van de Miljoenennota 2022 sprake
is van twee belangrijke mutaties. Ten eerste is het rechtsherstel box 3 in de Voorjaarsnota
verwerkt als negatieve inkomstenbelasting in box 3. Dit leidt tot een derving van
2,8 miljard euro. Ten tweede speelt een oorzaak van technische aard. Aan het begin
van ieder jaar worden voorlopige verdeelsleutels voor de inkomensheffing en de loonheffing
vastgesteld. De geïntegreerde heffing van belasting en premies volksverzekeringen
wordt op deze manier toebedeeld aan een belastingdeel en een premiedeel. In de praktijk
kan de sleutel voor de inkomensheffing sterk fluctueren, omdat deze betrekking heeft
over zowel box 1, box 2 en box 3. Dit effect leidt voor 2022 tot een negatieve mutatie
in de inkomstenbelasting en een even grote positieve mutatie in de premies volksverzekeringen.
Dit is dus EMU-saldo neutraal.
Vraag 94
Klopt het dat de meeste IOAOW-gerechtigden per saldo door de verhoging van de AOW-uitkering
van 7,5 procent er toch op vooruit gaan? Zijn er IOAOW-gerechtigden die er toch op
achteruit gaan en zo ja in welke situatie?
Antwoord op vraag 94
Zie vraag 10
Vraag 95
Klopt het dat de IOAOW iets anders is dan de Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen
(AIO)? Klopt het dat er met dit voorstel niets verandert aan de AIO?
Antwoord op vraag 95
De Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen (AIO), de aanvulling tot het sociaal minimum
voor AOW-gerechtigden, stijgt mee met de verhoging van het minimumloon. Dit is geen
wijziging ten opzichte van het coalitieakkoord. De AIO is een andere regeling dan
de IOAOW. De IOAOW (Inkomensondersteuning AOW) is een bruto inkomensonafhankelijke
kop boven op de AOW voor alle AOW-gerechtigden. In de Voorjaarsnota is opgenomen dat
de IOAOW vanaf 2023 in drie stappen wordt afgeschaft.
Vraag 96
Welke kortingsabonnementen zijn in gebruik bij vervoerders op het hoofdrailnet en
het regionale spoornet en hoeveel gebruik wordt hiervan gemaakt?
Antwoord op vraag 96
Op de website Treinabonnementen – 9292.nl staat een overzicht van de NS treinabonnementen die zowel op het hoofdrailnet als
op regionaal spoor gebruikt worden. Ook het studentenreisproduct kan bij alle spoorvervoerders
gebruikt worden. Een uitputtend overzicht van kortingsabonnementen per spoorvervoerder
of regio is niet voorhanden. Informatie over het gebruik van de kortingsabonnementen
is niet openbaar en bedrijfsvertrouwelijk.
Vraag 97
Wat betekent het niet-doorgaan van de verhoging van de ouderenkorting voor de koopkracht
van betrokkenen? Zijn er omstandigheden waarin de verhoging van de AOW-bedragen met
7,5 procent onvoldoende zijn om deze niet-verhoging te compenseren?
Vraag 98
Kunt u aangeven hoe de maatregelen voor ouderen doorwerken in de koopkracht voor deze
groep uitgesplitst naar kwintielen? Kunt u hier ook microvoorbeelden in meenemen voor
alleenstaanden en koppels met enkel AOW, een klein aanvullend pensioen en een gemiddeld
aanvullend pensioen?
Vraag 141
Kunt u de inkomenseffecten van de aanpassing van de AOW-koppeling en de dekkende maatregelen
weergeven (in lijn met de inkomenseffecten zoals in de beslisnotities weergegeven)?
Vraag 155
Kunt u de koopkrachteffecten voor gepensioneerden weergeven (in percentages) die voortvloeien
uit de maatregel om de verhoging van de AOW te koppelen aan de verhoging van het minimumloon,
inclusief de dekking voor deze maatregel? Kunt u hierbij een onderscheid maken tussen
de verschillende cohorten gepensioneerden, zodat duidelijk is welke groep(en) gepensioneerden
er het meeste op vooruit gaan?
Antwoord op vragen 97, 98, 141, 155
Onderstaande tabel 13 geeft de cumulatieve inkomenseffecten voor gepensioneerden,
uitgesplitst naar kwintielen, van de voorgenomen maatregelen in het coalitieakkoord
en de voorjaarsnota. Tabel 14 geeft dezelfde effecten voor een aantal voorbeeldhuishoudens.
De stand na voorjaarsbesluitvorming wordt hierin afgezet tegen de stand zonder coalitieakkoord11. In het coalitieakkoord werd het WML in twee stappen met in totaal 7,5 procent verhoogd,
zonder doorwerking op de AOW en werd de ouderenkorting verhoogd. In de voorjaarsnota
is besloten de WML-verhoging en daarmee ook de AOW-verhoging een jaar naar voren te
halen. Verder wordt de IOAOW in drie stappen afgeschaft. De voorgenomen verhoging
van de ouderenkorting gaat niet door. De tabel geeft het cumulatieve inkomenseffect
van de verhoging van het WML met 2,5 procent in 2023, 2,5 procent in 2024 en 2,32 procent
met doorwerking op de AOW. Verder wordt de IOAOW in drie stappen afgeschaft.
Tabel 18: Cumulatief inkomenseffect gepensioneerden voor stand Voorjaarsnota t.o.v.
stand zonder coalitieakkoord
2023
2024
2025
Aantal (x 1.000)
Inkomensgroepen
1e kwintiel
0,6%
1,2%
1,9%
395
2e kwintiel
0,6%
1,2%
1,8%
394
3e kwintiel
0,5%
1,0%
1,6%
394
4e kwintiel
0,3%
0,7%
1,0%
395
5e kwintiel
0,2%
0,4%
0,6%
394
Alle gepensioneerden huishoudens
0,5%
0,9%
1,5%
1.973
Tabel 19: Cumulatieve inkomenseffecten voorbeeldhuishoudens voor stand Voorjaarsnota
t.o.v. stand zonder coalitieakkoord
2023
2024
2025
AOW (alleenstaand)
(alleen) AOW
0,9%
1,8%
2,8%
AOW +10.000
0,7%
1,4%
2,2%
AOW (paar)
(alleen) AOW
0,9%
1,8%
2,5%
AOW +10.000
0,6%
1,3%
1,9%
AOW +30.000
0,3%
0,6%
1,0%
De onderstaande tabel 15 geeft de cumulatieve mediane inkomenseffecten voor gepensioneerden,
uitgesplitst naar kwintielen, van de Voorjaarsnota afgezet tegen het pakket in het
coalitieakkoord. Tabel 16 geeft dezelfde effecten voor een aantal voorbeeldhuishoudens.
Een alleenstaande gepensioneerde met een aanvullend pensioen van 10.000 euro gaat
er bijvoorbeeld in 2025 door de maatregelen in de Voorjaarsnota met 0,2 procent op
achteruit ten opzichte van het pakket in het coalitieakkoord. Dat komt omdat het voordeel
van de voorgenomen verhoging van de ouderenkorting hoger is dan de verhoging van de
AOW minus de IOAOW. Wel gaat dit huishouden er in 2025 2,2 procent op vooruit ten
opzichte van de situatie zonder coalitieakkoord en Voorjaarsnota.
Tabel 20 Cumulatief inkomenseffect gepensioneerden voor stand Voorjaarsnota t.o.v.
stand zonder coalitieakkoord
2023
2024
2025
Aantal (x 1.000)
Inkomensgroepen
1e kwintiel
0,6%
1,2%
1,8%
395
2e kwintiel
0,3%
0,1%
0,1%
394
3e kwintiel
0,2%
0%
0,1%
394
4e kwintiel
0,1%
0,1%
0%
395
5e kwintiel
0,1%
0,1%
0,1%
394
Alle gepensioneerden huishoudens
0,2%
0,1%
0,1%
1.973
Tabel 21 Cumulatief inkomenseffect voorbeeldhuishoudens voor stand Voorjaarsnota t.o.v.
stand zonder coalitieakkoord
2023
2024
2025
AOW (alleenstaand)
(alleen) AOW
0,9%
1,9%
3,0%
AOW +10.000
0,3%
0,0%
– 0,2%
AOW (paar)
(alleen) AOW
0,9%
1,4%
2,3%
AOW +10.000
0,3%
0,2%
0,1%
AOW +30.000
0,1%
0,0%
0,0%
Vraag 99
Wat zijn de kosten om het wettelijk minimumloon per 1 januari 2023 te verhogen naar
12 euro per uur bij een 36-urige werkweek volledig gekoppeld? Wat zijn deze kosten
voor een verhoging naar 13 en 14 euro per uur?
Antwoord op vraag 99
Zie vraag 15.
Vraag 100
Hoe groot is de onderuitputting op de departementen van VWS en SZW? Wat zijn de voornaamste
oorzaken voor deze onderuitputting en hoe wordt het geld nu ingezet?
Antwoord op vraag 100
In 2021 bedroeg de onderuitputting op de begroting van het Ministerie van VWS 46 miljoen euro
op het deelplafond Rijksbegroting (zie ook het Financieel Jaarverslag Rijk 2021 (Kamerstuk
36 100, nr. 1). Er waren bij het Ministerie van VWS hogere ontvangsten dan verwacht (52,4 miljoen euro).
Verder deed de meeste onderuitputting zich voor op het apparaatsartikel (51,2 miljoen euro)
en 27,1 miljoen euro bij de budgetten voor zelfstandige bestuursorganen (ZBO's). Er
waren ook overschrijdingen, zoals 28,2 miljoen euro op de subsidiebudgetten en 53,5 miljoen euro
op de opdrachtenbudgetten. Deze overschrijdingen waren verspreid over diverse beleidsartikelen.
In 2021 bedroeg de onderuitputting op de begroting van SZW 43 miljoen euro op deelplafond
Sociale Zekerheid en 87 miljoen euro op deelplafond Rijksbegroting (zie ook het Financieel
Jaarverslag Rijk 2021). Deze onderuitputting deed zich met name voor bij het re-integratiebudget
UWV en apparaat, subsidies en opdrachten en wordt met name veroorzaakt door lager
dan verwachte uitgaven onder andere door vertraging in de uitvoering en de effecten
van corona.
De Ministeries van VWS en SZW mogen volgens de begrotingsregels 1 procent van de begroting
via de eindejaarsmarge meenemen naar 2022. Deze middelen (63,4 miljoen euro) zijn
voornamelijk ingezet voor overlopende facturen uit 2021. Overige onderuitputting die
niet is meegenomen naar 2022 is ten bate gekomen aan het EMU-saldo 2021. Bij het Financieel
Jaarverslag Rijk 2022 informeer ik uw Kamer over de onderuitputting over begrotingsjaar
2022.
Vraag 101
Kunnen de effecten van de afschaffing van de FOR in kaart worden gebracht, in het
bijzonder voor sectoren als de landbouw en groot- en detailhandel?
Antwoord op vraag 101
Jaarlijks wordt door gemiddeld 80.000 ondernemers een bedrag van gemiddeld 6.000 euro
toegevoegd aan de fiscale oudedagsreserve (FOR).12 Door de afschaffing van de FOR zal dit niet meer mogelijk zijn. Zij verliezen hierdoor
het belastingvoordeel van het tariefsverschil en het belastinguitstel. Dit wordt geraamd
op 109 miljoen euro, omgerekend per persoon gemiddeld circa 1.360 euro. Een uitsplitsing
naar sector was binnen de termijn van beantwoording niet voorhanden.
Vraag 102
Kunt u aangeven waarom u ervan uitgaat dat tenminste 0,2 miljard euro van de huidige
uitgaven op de rijksbegroting aanvullend zijn toe te rekenen aan de criteria
Antwoord op vraag 102
Op dit moment wordt bekeken op welke wijze de voorgenomen 200 miljoen aanvullende
toerekening Defensie-uitgaven vanuit andere begrotingen kan worden ingevuld. Volgens
NAVO-criteria kwalificeren ook defensie-gerelateerde uitgaven op andere begrotingen.
Hierbij kan gedacht worden aan (delen van) uitgaven voor operaties, missies, als ook
specifieke onderzoek- en ontwikkelingsuitgaven.
Vraag 103
Kunt u de –4.6 miljard euro belastingontvangsten uit Tabel 3 van de suppletoire begroting
van het Ministerie van Financiën opsplitsen en per onderdeel toelichten?
Antwoord op vraag 103
Het gevraagde bedrag is nader uitgesplitst in tabel 9 in de 1e suppletoire begroting van het Ministerie van Financiën. De mutatie van in totaal
–4,6 miljard euro bedraagt de mutatie op netto belastingontvangsten (artikel 1). Dit
is een opsomming van de mutatie in de belastingontvangsten (-1,3 miljard euro) minus
de afdrachten aan het Gemeentefonds (3,0 miljard euro), Provinciefonds (0,3 miljard euro),
BES-fonds (0,0 miljard euro) en het BTW-compensatiefonds (0,0 miljard euro).
Vraag 104
Klopt het dat er in Roemenië, Italië, het Verenigd Koninkrijk, Slowakije en Bulgarije
op dit moment al een windfall tax ingesteld is? Kunt u de vormgeving hiervan toelichten?
Antwoord op vraag 104
Het kabinet is bekend met de berichtgeving dat in andere Europese landen een windfall
tax is ingesteld of wordt overwogen. Hierbij is het belangrijk om op te merken dat
het belastingsysteem in ieder land verschillend is en er daarnaast geen eenduidige
definitie van een «windfall tax» voor energiebedrijven bestaat. In Roemenië is de
windfall tax bijvoorbeeld gericht op de inkomsten van elektriciteitsbedrijven, terwijl
in het Verenigd Koninkrijk voornamelijk wordt gekeken naar olie- en gasbedrijven.
Ter beantwoording van de door het lid Dassen (Volt) gestelde vragen over de excessieve
winsten van energiebedrijven (2022Z08867), brengt het kabinet momenteel in kaart of het wenselijk en mogelijk is een windfall
tax in te stellen voor energiebedrijven.
Bij de keuze en vormgeving van een dergelijke maatregel gelden verschillende aandachtspunten.
Zo moet een meetbaar criterium worden opgesteld om te bepalen of er sprake is van
een excessieve winst. Het is geen gegeven dat Nederlandse energiebedrijven als gevolg
van de huidige energiecrisis meer winst hebben gemaakt. Voor veel energiebedrijven
zijn de kosten namelijk ook gestegen. Naast de aandachtspunten bij de vormgeving,
zullen ook de gevolgen voor de energiemarkt en de leveringszekerheid in acht moeten
worden genomen. Het kabinet komt hier in de beantwoording van de door het lid Dassen
(Volt) gestelde Kamervragen nader op terug (2022Z08867).
Vraag 105
Welke data heeft u over toegenomen marges en winsten in de niet-financiële private
sector van de afgelopen kwartalen? Klopt wat u betreft ECB-onderzoek (11 mei 2022)
waaruit blijkt dat private winsten afgelopen maanden aanzienlijk gestegen zijn?
Antwoord op vraag 105
De meest recente aangifte-data die ik nu tot mijn beschikking heb gaat over belastingjaar
2019, daaruit kan ik dus geen conclusies trekken over winsten van de afgelopen maanden.
Vraag 106
Onderschrijft u de inhoudelijke analyse van de ECB (Schnabel, 11 mei 2022) dat de
toegenomen bedrijfswinsten een substantiële drijfveer zijn van de hoge inflatie?
Antwoord vraag 106:
Schnabel beschrijft in haar speech terecht dat de forse stijging van huishoudbesparingen
en een uitzonderlijk sterke mondiale vraag naar goederen en grondstoffen ertoe hebben
geleid dat het prijszettingsvermogen van bedrijven is toegenomen. Dit heeft de onderliggende
prijsdruk verhoogd
en in lijn hiermee zijn de bedrijfswinsten in bepaalde sectoren fors gestegen, zoals
in de detailhandel. Schnabel merkt daarbij wel op dat er grote verschillen bestaan
tussen bedrijven.
Vraag 107
Kunt u nader toelichten hoe u gekomen bent tot een bedrag van 7,3 miljard euro voor
de kosten van het Norg-akkoord en waar de veronderstelling op gebaseerd is dat van
dat bedrag 5,1 miljard euro terugvloeit naar de staat?
Antwoord op vraag 107
Zie vraag 78.
Vraag 108
Waarom rekent u met een totale tegenvaller van ruim 5 miljard euro in de Voorjaarsnota
(tabel 10) uit hoofde van het Norg-akkoord terwijl deze per saldo 2,2 miljard euro
is?
Antwoord op vraag 108
Zie vraag 78
Vraag 109
Kunt u aangeven welke bredewelvaartsdoelstellingen centraal staan in de Voorjaarsnota,
op basis van welke indicatoren u hierop gaat sturen, en in hoeverre het beleid vanuit
de Voorjaarsnota een meetbare bijdrage gaat leveren aan deze indicatoren?
Antwoord op vraag 109
In de Kamerbrief brede welvaart in de begrotingscyclus van 23 mei jl.13 heeft het kabinet aangegeven welke stappen het zet op het gebied van brede welvaart.
De verdere ontwikkeling van brede welvaart is gericht op de lange termijn, waarbij
een denkkader bijdraagt aan consistentie over de tijd en de discussie over prioritering
vergemakkelijkt. Daarom heeft het kabinet aan de planbureaus gevraagd om een denkkader
voor brede welvaart te ontwikkelen. Het kabinet zal deze publicaties van de planbureaus
betrekken in zijn begrotingsrapportage, zoals in de Miljoenennota en het Financieel
Jaarverslag Rijk.
De voortgangsrapportage over de ontwikkeling van de kernset van bredewelvaartsindicatoren
van de planbureaus wordt eind juni verwacht. Het coalitieakkoord bevat ambitieuze
plannen van het kabinet, onder andere op het aanpakken van belangrijke maatschappelijke
uitdagingen. De Voorjaarnota gaat in op deze plannen. Omdat de ontwikkeling van dit
denkkader op het gebied van brede welvaart enige tijd vergt, zal het kabinet in de
komende Miljoenennota pas concreter ingaan op zijn prioriteiten ten aanzien van brede
welvaart. Bij volgende begrotingscycli (vanaf volgend jaar) is wel de ambitie van
de planbureaus om de voortgangsrapportage over de kernset voorafgaand aan de Voorjaarsbesluitvorming
te publiceren, deze kan dan ook worden betrokken.
Vraag 110
Kunt u aangeven welk deel van hun inkomen mensen uitgeven aan wonen, welke plannen
uit de Voorjaarsnota zich hierop richten en wat het effect daarop zal zijn van de
plannen uit de Voorjaarsnota?
Antwoord op vraag 110
In maart 2021 heeft de Commissie Draagkracht een rapport gepubliceerd over het draagkrachtbeginsel
in het Nederlandse belastingsysteem. Hieruit blijkt onder andere dat de netto woonlasten
afnemen van 20 procent bij een brutoinkomen van 20.000 euro tot 7 procent bij een
brutoinkomen van 100.000 euro. De meeste huishoudens met een brutoinkomen van 20.000
euro huren. Voor deze huurders bestaan de netto woonlasten uit huurkosten minus huurtoeslag.
De netto woonlasten van hoge inkomens, die veelal kopers zijn, bestaan uit de betaalde
hypotheekrente, belasting over het eigenwoningforfait, onderhoudskosten, onroerendzaakbelasting
en opstalverzekering minus het voordeel van de hypotheekrenteaftrek.
Het kabinet vindt het belangrijk dat iedereen in een goed, duurzaam en betaalbaar
huis kan wonen. Daarom zijn in het coalitieakkoord plannen aangekondigd voor het bouwen
van betaalbare huur- en koopwoningen en een vorm van huurprijsbescherming van middenhuurwoningen.
In mei jl. heeft de Minister voor Volkshuisvestiging en Ruimtelijke Ordening in het
programma «Betaalbaar wonen» maatregelen aangekondigd zodat de woonlasten omlaag gaan.
Tot slot heeft het kabinet dit voorjaar maatregelen genomen ter compensatie van de
energierekening. Dit komt huishoudens, kwetsbare huishoudens in het bijzonder, tegemoet
in hun woonlasten.
Vraag 111
Kunt u aangeven hoeveel mensen in Nederland niet goed kunnen schrijven, lezen en rekenen,
welke plannen uit de Voorjaarsnota zich erop richten om dit te verbeteren en wat het
effect zal zijn van deze plannen daarop?
Antwoord op vraag 111
Volgens een schatting uit 2019 van de Algemene Rekenkamer gaat het om een groep van
ruim 2,5 miljoen mensen, die moeite hebben met de Nederlandse taal, lage rekenvaardigheden
of digitale vaardigheden hebben. Via de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) ontvangen
gemeenten elk jaar budget voor de (regionale) aanpak van laaggeletterdheid. Dit budget
is voor opleidingen om de Nederlandse taal, rekenen en digitale vaardigheden te verbeteren.
Naast dit structurele budget bestaat er ook een impulsbudget vanuit de departementen
OCW, SZW, VWS en BZK voor het voorkomen en verminderen van laaggeletterdheid. In totaal
ging dit in 2021 om ruim 92 miljoen euro.
Vraag 112
Kunt u aangeven hoeveel vertrouwen Nederlanders momenteel hebben in de rechtsstaat,
welke plannen uit de Voorjaarsnota zich erop richten om dit te verbeteren en wat voor
effect de plannen uit de Voorjaarsnota zullen hebben daarop?
Antwoord op vraag 112
In het Coalitieakkoord zijn diverse maatregelen opgenomen om de rechtsstaat te versterken.
Voorbeelden zijn maatregelingen ter versterking van de justitiële keten, met name
het Openbaar Ministerie en de Rechtspraak. Doel hiervan is deze organisaties toekomstbestendig
te maken, onder meer in termen van capaciteit, wendbaarheid, kwaliteit van de informatievoorziening,
digitalisering en innovatie en verbetering van de ketensamenwerking. Hoewel de Voorjaarsnota
hiervoor te vroeg kwam, zal uw Kamer de exacte uitwerking hiervan naar verwachting
vinden bij de ontwerpbegroting van 2023. Echter, als plannen eerder of later gereed
zijn, kan het ook zijn dat de Kamer hierover separaat wordt geïnformeerd.
Vraag 113
Kunt u aangeven wat de sociaaleconomische gezondheidsverschillen zijn in Nederland,
welke plannen uit de Voorjaarsnota zich erop richten om dit te verbeteren en wat voor
effect de plannen uit de Voorjaarsnota zullen hebben hierop?
Antwoord op vraag 113
Sociaaleconomische gezondheidsverschillen zijn onder andere zichtbaar in de (gezonde)
levensverwachting voor mensen met verschillende opleidingsniveaus. Mensen met een
lager opleidingsniveau leven gemiddeld ruim 4 jaar korter en krijgen ruim 14 jaar
eerder te maken met een slechter ervaren gezondheid dan hoogopgeleiden.
Dit kabinet wil vermijdbare gezondheidsverschillen aanpakken. De oorzaken zijn complex,
ook omdat deze verschillen worden veroorzaakt door de omstandigheden waarin mensen
opgroeien, wonen, werken en leven. De complexe causaliteit maakt dat veel plannen
potentieel kunnen raken aan gezondheidsverschillen en het niet mogelijk is dit effect
vooraf exact te duiden. Wel is duidelijk dat de omstandigheden aan het begin van de
levensloop belangrijke gevolgen kunnen hebben voor de gezondheid in latere levensjaren.
Het kabinet zet mede daarom in ieder geval in op gezonde toekomstige generatie in
2040, door het stimuleren van sport, gezonde voeding en bewegen. De voortzetting van
het Preventieakkoord (Kamerstuk 32 793, nr. 339) is een middel om dit doel te bereiken. Bij deze Voorjaarsnota zijn hier al middelen
in 2022 voor gereserveerd. Hiernaast heeft het kabinet de SER gevraagd uiterlijk eind
2022 een advies uit te brengen met concrete handvatten om de aanpak van sociaaleconomische
gezondheidsverschillen verder vorm te geven.
Vraag 114
Kunt u aangeven hoeveel kinderen in Nederland in armoede leven, welke plannen uit
de Voorjaarsnota zich erop richten om dit te verbeteren en wat voor effect de plannen
uit de Voorjaarsnota zullen hebben hierop?
Antwoord op vraag 114
In 2020 maakten 221 duizend minderjarige kinderen (6,9 procent) deel uit van een gezin
met een inkomen onder de lage-inkomensgrens, 17 duizend minder dan in het jaar ervoor
(7,4 procent). Komende december verschijnen de CBS-cijfers over 2021.
In deze Voorjaarsnota is er een aantal plannen opgenomen die armoede in het algemeen
bestrijden, en daarmee bijdragen aan het verminderen van kinderarmoede. Zo is er 854 miljoen euro
vrijgemaakt voor het bestrijden van energiearmoede middels de eenmalige energietoelage.
Daarnaast wordt er geld vrijgemaakt voor armoedebestrijding in Caribisch Nederland.
De maatregelen in het Coalitieakkoord om de bestaanszekerheid te verbeteren, zoals
de verhoging van het wettelijk minimumloon, het inzetten op werk of meer uren werk
en het herijken van het sociaal minimum, dragen hier ook aan bij. Aanvullend op deze
maatregelen wordt momenteel de actieaanpak Preventie van geldzorgen, armoede en schulden
uitgewerkt. Het streven is dat uw Kamer hierover voor de zomer wordt geïnformeerd.
Vraag 115
Kunt u aangeven of en welk beleid in de Voorjaarsnota helpt bij het uitbannen van
discriminatie en institutioneel racisme?
Antwoord op vraag 115
De voorjaarsnota is een budgettaire nota en gaat daarom niet uitgebreid in op al het
beleid van de rijksoverheid. Wel zijn er op verschillende begrotingen middelen gereserveerd
om discriminatie en racisme tegen te gaan. Betrokken bewindspersonen informeren uw
Kamer daar met regelmaat over. Recentelijk heeft de Staatssecretaris Fiscaliteit en
Belastingdienst u geïnformeerd over institutioneel racisme bij de Belastingdienst
en de maatregelen die het kabinet daaromtrent neemt (Kamerstuk 31 066, nr. 1030).
Daarnaast heeft het kabinet in het coalitieakkoord extra middelen opgenomen voor onder
andere het College voor de Rechten van de Mens en de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie
en racisme (NCDR). BZK geeft momenteel uitvoering aan het coalitieakkoord en aan de
reeds ingezette versterking van de bestrijding van discriminatie en racisme. Zo is
de NCDR bezig om onder zijn coördinatie een Nationaal Programma op te stellen, waarin
alle beleidsvoornemens voor de komende tijd samengebracht worden. Dit programma wordt
rond de zomer verwacht.
Vraag 116
Kunt u aangeven wat de stand is van de loonkloof tussen mannen en vrouwen in Nederland
en kunt u toelichten welke plannen uit de Voorjaarsnota zich op het verkleinen van
de loonkloof richten?
Antwoord op vraag 116
Het gemiddelde brutouurloon van vrouwen was 13 procent lager dan het gemiddelde brutouurloon
van mannen in 2021 volgens cijfers van het CBS. De loonkloof tussen mannen en vrouwen
is in de loop van de tijd steeds kleiner geworden en ook gedurende de coronajaren
afgenomen. Het lagere gemiddelde uurloon van vrouwen wordt vooral verklaard door de
ondervertegenwoordiging van vrouwen in de voltijdse, hoogbetaalde banen.
Als naar het jaarloon wordt gekeken, is de genderkloof in loon aanzienlijk groter.
In 2021 verdienden vrouwen op jaarbasis gemiddeld 36 procent minder dan mannen. Een
belangrijke verklaring hiervoor is dat vrouwen in werknemersdienst gemiddeld 8 uren
per week minder werkten.
In de Voorjaarsnota versnelt het kabinet het verhogen van het wettelijk minimumloon
(wml). Vrouwen hebben vaker een minimumloonbaan dan mannen. Een verhoging van het
wml resulteert in een hoger loon voor vrouwen en kan het aantrekkelijk maken om meer
uren te gaan werken. Daarnaast werkt het kabinet eraan om werken meer lonend te maken
door middel van een lastenverlaging op arbeid. Dit komt aan bod bij de Augustusbesluitvorming.
In het coalitieakkoord staat de ambitie van het kabinet om de vergoeding van de kinderopvang
te verhogen tot 95 procent voor werkende ouders voor kinderen tot 12 jaar. Het financieel
toegankelijker maken van de kinderopvang kan vrouwen stimuleren voltijds te gaan werken.
Vraag 117
Hoeveel kost het om het personenspoorvervoer voor binnenlandse reizen tegen nultarief
aan te bieden voor doordeweekse dagen buiten spitstijden?
Antwoord op vraag 117
Zie het antwoord bij vraag 72.
Vraag 118
Hoeveel kost het om het personenspoorvervoer voor binnenlandse reizen tegen nultarief
aan te bieden op weekend- en vakantiedagen?
Antwoord op vraag 118
Zie het antwoord bij vraag 72.
Vraag 119
Wat zou het kosten om het personenspoorvervoer voor binnenlandse reizen tegen nultarief
aan te bieden voor minder validen, 65+-ers en kinderen tot 12 jaar?
Antwoord op vraag 119
Zie het antwoord bij vraag 72.
Vraag 120 (a, b, c)
a) Kan aangegeven worden groot de negatieve koopkrachtontwikkeling in 2022 zal zijn bij
een inflatieniveau van resp. 6 procent, 7 procent en 8 procent?
b) Kan dit in een tabel worden aangegeven met als andere variabele de CAO-loonstijging
met 3 procent, 4 procent resp. 5 procent?
c) Klopt het dat de gemiddelde negatieve koopkrachtontwikkeling in 2022 ca. 2 tot 3 procent
zal zijn?
Antwoord op vraag 120
De CEP-raming uit maart 2022 is de meest actuele koopkrachtraming, sindsdien zijn
er veel ontwikkelingen geweest op macro-economisch gebied (o.a. in de lonen en prijzen).
Het is daarom op dit moment niet mogelijk een actueel koopkrachtcijfer weer te geven
en daarbij ramingen te maken aan de hand van macro-economische scenario’s. Het CPB
actualiseert de macro-economisch verwachtingen bij de MEV-raming.
Vraag 121
Kan het kabinet al meer vertellen over te plannen die in augustus gepresenteerd worden
om de lasten op arbeid te verlagen ten laste van de lasten op vermogen?
Antwoord op vraag 121
Het is belangrijk om goed te kijken naar een goede balans in het fiscale stelsel.
Het verhogen van de lasten op vermogen en het verlagen van de lasten op arbeid is
daar onderdeel van. Zoals eerder aangegeven, wacht het Kabinet op de uitkomsten van
het Interdepartementaal Beleidsonderzoek naar de vermogensverdeling in Nederland.
Dit onderzoek komt uit voor de zomer van 2022. De uitkomsten van het onderzoek lopen
mee in de aankomende besluitvorming richting de Miljoenennota.
Vraag 122
Met welk rentepercentage is gerekend in de Voorjaarsnota, en hoe verschilt deze van
de rente in de Miljoenennota 2022 en de Startnota?
Antwoord op vraag 122
Bij Voorjaarsnota is het rentepercentage uit de CEP-raming van het Centraal Planbureau
(CPB) gebruikt:
Tabel 22: lange rente CPB CEP-raming
2022
2023
2024
2025
2026
2027
Lange rente CEP-raming
– 0,04%
0,10%
0,18%
0,24%
0,29%
0,29%
Bij Startnota was er geen nieuwe CPB-raming beschikbaar. Het gehanteerde rentepercentage
bij Startnota is daarom gelijk aan het rentepercentage bij Miljoenennota op basis
van de MEV-raming van het CPB:
Tabel 23: lange rente CPB MEV-raming
2022
2023
2024
2025
2026
Lange rente MEV-raming
– 0,27%
– 0,16%
– 0,04%
0,06%
0,06%
Vraag 123
Welke maatregelen zal het kabinet treffen als de koopkracht daadwerkelijk daalt met
5,1 procent in 2022?
Antwoord op vraag 123
De momenteel hoge inflatie wordt voor een groot deel veroorzaakt door stijging van
de energieprijzen. Dit raakt alle huishoudens, maar heeft vooral voor kwetsbare huishoudens
een grote impact. Het kabinet houdt de gevolgen van de hoge inflatie op kwetsbare
huishoudens dan ook nauwlettend in de gaten. Tijdens de augustusbesluitvorming bekijkt
het kabinet op basis van de meest actuele CPB-raming of er aanvullende maatregelen
genomen moeten worden om de effecten van de hoge energieprijzen voor kwetsbare huishoudens
te dempen. Over deze eventuele maatregelen en de dekking ervan wordt uw Kamer geïnformeerd
op Prinsjesdag.
Hierbij is het wel belangrijk om benoemen dat de hoge energieprijzen leiden tot een
collectief welvaartsverlies. Het is dus niet mogelijk om met generieke koopkrachtmaatregelen
iedereen te compenseren zonder dat lasten worden doorgeschoven naar toekomstige generaties.
Vraag 124
Kunt u de koopkracht uitsplitsen voor verschillende huishoudtypes in het scenario
waarin energieprijzen langdurig stijgen?
Antwoord op vraag 124
Het CPB heeft bij de publicatie van het CEP in maart 2022 een raming gemaakt van een
scenario waarin de Nederlandse economie hard wordt geraakt door de oorlog in Oekraïne.
In dit scenario bevindt de energieprijs zich op een langdurig hoog niveau. De koopkracht
daalt met 5,1 procent en inflatie (cpi) stijgt naar 7,9 procent in 2022. Van dit scenario
is geen uitsplitsing naar verschillende huishoudtypes beschikbaar, daarom kan geen
uitsplitsing naar verschillende huishoudtypen gemaakt worden bij dit specifieke scenario.
Het CPB heeft bij de CEP een indicatie gegeven van de gevolgen van gestegen energieprijzen
voor verschillende inkomensgroepen14. Hieruit blijkt dat de inkomenseffecten van gestegen energieprijzen variëren binnen
inkomensgroepen en doorgaans groter zijn voor de lagere inkomensgroepen.
Vraag 125
Kunt u de pakketten voor wat betreft de compensatie van de hoge energieprijzen uitsplitsen
(graag per maatregel aangeven hoeveel het heeft gekost in een budgettaire tabel)?
Antwoord op vraag 125
Onderstaande tabel bevat de maatregelen die de huidige en voorgaande kabinetten hebben
getroffen om de gevolgen van hoge energieprijzen voor burgers en bedrijven voor te
dempen.
Tabel 24: Maatregelen compensatie energieprijzen
Omschrijving
Bedrag 2022 (mld €)
Pakket Najaar 2021
a.
Verlaging energiebelasting 1e, 2e, 3e schijf elektriciteit en verhoging belastingvermindering
3,20
b.
Energiebesparing via gemeenten
0,15
c.
Energietoelage via gemeenten van € 200
0,20
Pakket Voorjaar 2022
d.
Verlaging accijns brandstof
1,03
e.
Verlaging btw energie
1,02
f.
Energiebesparing via gemeenten
0,15
g.
Energietoelage via gemeenten naar € 800
0,65
h.
Dekking: Inzet meevaller Brexit adjustment reserve
– 0,36
i.
Meevaller prijseffect gasbaten
– 0,95
Vraag 126
De staatsschuld blijft de komende jaren onder de 60 procent terwijl eerder de verwachting
was dat we deze kabinetsperiode boven de 60 procent zouden uitkomen. Wat zijn de redenen
dat we hier toch onder blijven?
Antwoord op vraag 126
Zie vraag 70
Vraag 127
Waarom worden de EU-invoerrechten van 4,5 miljard euro overgeheveld van binnen het
uitgavenplafond naar buiten het uitgavenplafond en wat voor gevolgen heeft dit?
Antwoord op vraag 127
Het kabinet geeft hiermee gehoor aan de aanbevelingen van de 16e Studiegroep Begrotingsruimte, die de begrotingsregels voorafgaand aan nieuwe verkiezingen
tegen het licht houdt. De invoerrechten die Nederland namens de EU int vallen niet
onder het inkomstenkader, terwijl de EU-afdrachten in het verleden wel onder het uitgavenplafond
vielen. Hierdoor leidde een van nature budgetneutrale transactie tot moeilijk uitlegbare
budgettaire ruimte of problematiek onder het uitgavenplafond. Om dit te voorkomen
worden de EU-invoerrechten (gedeeltelijk) buiten het uitgavenplafond geplaatst. De
uitzondering hierop zijn de perceptiekosten – de vergoeding die Nederland mag houden
voor het innen van de invoerrechten – aangezien deze niet worden afgedragen. Deze
inkomsten vallen wel onder het uitgavenplafond. Deze verandering heeft als gevolg
dat toekomstige afwijking van de raming aan de uitgavenkant niet gedekt hoeven te
worden. Dit is echter een gewenst effect, aangezien hogere uitgaven ook tot hogere
inkomsten leiden en er dus geen effect op het EMU-saldo is.
Vraag 128
De inkomsten (rij A) stijgen tussen 2022 en 2027 met ongeveer 25 procent. Op p. 38
geeft Tabel 13 wat meer inzicht hieromtrent. Als je goed kijkt zie je dat de belastingen
tussen 2022 en 2027 met 23,8 procent stijgen, maar er staat niet welke belastingen
dat zijn. Het maakt voor de koopkracht nogal uit of dat bijv. loonbelasting is of
BTW (of iets anders). Kunt u dit toelichten?
Vraag 129
De premies werknemersverzekeringen stijgen met 31 procent. Deze worden betaald door
de werkgever: het wordt voor werkgevers dus (veel) duurder om mensen in te huren.
Wat voor gevolgen gaat dat hebben, bijv. op de werkgelegenheid en/of de besteedbare
(netto)lonen?
Antwoord op vraag 128 en 129
De belasting en premieontvangsten groeien tot 2027 door naar circa 424 miljard euro.
Deze groei is nader uitgesplitst naar belastingsoort in tabel 103 in bijlage 9 van
de Voorjaarsnota. De opbrengst van de loon- en inkomensheffing groeit met circa 30 miljard euro,
de opbrengst van de btw met 15 miljard euro, en de opbrengst van de premies werknemersverzekeringen
(inclusief Zvw-premies) met circa 23 miljard euro. Over het algemeen groeit de opbrengst
van belastingsoorten op de lange termijn mee met de algehele economische activiteit.
Een hogere opbrengst van bijvoorbeeld de loonheffing betekent daarom niet per se dat
de betreffende grondslag zwaarder wordt belast (en daardoor de koopkracht daalt),
omdat de stijging in verhouding tot de groei van de loonsom bezien moet worden. Een
vergelijkbare redenering geldt voor andere belastingsoorten. De ramingsvergelijking
waarmee de belastingopbrengsten geraamd worden aan de hand van de economische ontwikkeling
staan toegelicht in bijlage 5 bij de Miljoenennota 2022.
Vraag 130
De uitgaven stijgen met 23 procent (rij E). De inkomsten met 25 procent (zie rij A).
Waarom stijgen de collectieve lasten meer dan de collectieve uitgaven? Dat uit zich
dan toch in onnodige lastenverzwaring?
Antwoord op vraag 130
De ontwikkeling van totale inkomsten van het Rijk bestaat uit zowel de impact van
fiscaal beleid als de economische conjunctuur. Het feit dat deze inkomsten harder
stijgen dan de totale uitgaven is voornamelijk een gevolg van de in de CEP-raming
van het CPB geprognosticeerde economische groei tussen 2022 en 2027. Om stabiel fiscaal
beleid te voeren en conjunctuurgevoeligheid van de Nederlandse economie te verminderen
wordt niet gestuurd op totale inkomsten maar op beleidsmatige lastenontwikkeling.
Dit wordt nader toegelicht in hoofdstuk 6 van de Voorjaarsnota over het inkomstenkader.
Vraag 131
Wat verklaart de hogere uitgaven aan kosten sociale zekerheid in rij B? Waarom stijgen
deze uitgaven, terwijl de economie groeit? Waar gaat dit geld naartoe?
Antwoord op vraag 131
De kosten aan sociale zekerheid stijgen tussen 2022 en 2027. Dit wordt met name veroorzaakt
door de toename van uitgaven aan de AOW door vergrijzing en door de reservering voor
de jaarlijkse indexatie van de sociale zekerheidsuitkeringen. Daarnaast hebben een
aantal intensiveringen uit het Coalitieakkoord een ingroeipad, zoals het invoeren
van de vergoeding van kinderopvang voor werkende ouders van 95 procent. Dit betekent
dat de uitgaven binnen de begrotingshorizon toenemen.
Vraag 132
Hoe wordt de stijging van de zorgkosten in deze periode met 32 procent gefinancierd?
Hogere premies (en, zo ja, wie gaat dat betalen: werkgever of werknemer?) en wat zijn
de gevolgen hiervan op de koopkracht? Houden mensen wel genoeg over van hun loon?
Antwoord op vraag 132
De zorguitgaven stijgen automatisch door de loon-en prijsontwikkeling en de groeiruimte.
Dit betekent dat de zorg aan de uitgavenkant een steeds groter gedeelte van het totale
budget beslaat. Binnen de Rijksbegroting zijn uitgaven- en inkomstenkader gescheiden.
Vanuit de zorgverzekeringswet geldt dat ZVW-uitgaven lastendekkend moeten worden gefinancierd.
Hogere Zvw uitgaven worden daardoor gedekt door hogere Zvw premies. Hiervan valt 50 procent
binnen de inkomensafhankelijke bijdrage (IAB) en 50 procent binnen de nominale zorgpremie.
De IAB premie wordt voor 2/3e door bedrijven en voor 1/3e door burgers betaald en
de nominale zorgpremie wordt voor 100 procent door burgers betaald. De hogere lasten
voor burgers worden meegenomen in de koopkracht ramingen, en worden deels gecompenseerd
door een hogere zorgtoeslag.
Vraag 133
Wat valt precies onder de investeringen die stijgen met 145 procent? Waar gaat dit
geld naartoe? Wat is de beoogde opbrengst van deze investeringen?
Vraag 134
Wat valt er precies onder «overig»?
Antwoord op vraag 133 en 134
De reeks «investeringen» in tabel 4 op pagina 9 zijn de totale uitgaven onder het
investeringsplafond. De mutaties op het investeringsplafond en de toelichtingen hierbij
staan verder uitgesplitst in tabel 79 op pagina 147. De stijging komt door toevoeging
van de investeringen uit het CA, zoals instandhouding van infrastructuur en de extra
middelen voor Defensie. De reeks «overig» gaat over overige uitgaven buiten de uitgavenplafonds
en correcties die wel meetellen voor het EMU-saldo. Hieronder vallen uitgaven die
niet relevant zijn voor het uitgavenkader, maar wel voor het EMU-saldo (zoals bijvoorbeeld
het Nationaal Groeifonds, uitgaven gerelateerd aan Oekraïne maar ook dividend van
financiële staatsdeelnemingen), correcties waarbij het kasbedrag aan een ander transactiejaar
moet worden toegerekend volgens de EMU-regels en de uitgaven van sociale fondsen,
rest centrale overheid en het EMU-saldo lagere overheden. Deze uitgaven worden jaarlijks
verder toegelicht in de bijlagen bij de Miljoenennota.
Vraag 135
Waarom staat er een –100 miljoen euro in de boeken voor 2026 op nood- en steunmaatregelen
corona?
Antwoord op vraag 135
In tabel 4 is de gevraagde –100 miljoen euro een naar boven afgerond bedrag. Het werkelijke
bedrag ligt op –51 miljoen euro en bestaat uit diverse uitgaven op de EZK begroting
(53 miljoen euro), het Nationaal Programma Onderwijs (40 miljoen euro) en een ontvangst
op Financiën en Nationale schuld begroting (143 miljoen).
Ook in de jaren 2025 en 2027 zijn er corona gerelateerde uitgaven of ontvangsten geraamd,
maar deze overschrijden de grens van 50 miljoen niet. Een meer gedetailleerd overzicht
van de Corona gerelateerde uitgaven en ontvangsten is te vinden is in bijlage 6 van
de Voorjaarsnota.
Vraag 136
Welke «grote maatschappelijke problemen» worden er opgelost met het tijdelijk laten
oplopen van de schuld en het tekort? In hoeverre worden deze problemen daadwerkelijk
opgelost?
Antwoord op vraag 136
De grote maatschappelijke problemen waar het kabinet middelen voor beschikbaar stelt
zijn onder meer het tegengaan van klimaatverandering, de aanpak van de stikstofcrisis,
het bouwen van nieuwe betaalbare woningen, de verbeteringen in de gezondheidszorg,
forse investeringen in onze veiligheid en het tegengaan van ondermijning, het vergroten
van de kansengelijkheid en het tegengaan van discriminatie, het verbeteren van de
bestaanszekerheid via het aanpakken van onevenwichtigheden op de arbeidsmarkt en het
tegengaan van armoede en schulden, het gericht verlagen van belastingen en het investeren
in onze toekomstige welvaart via onderwijs en innovatie en een goed vestigingsklimaat
voor ondernemers en bedrijven. Bij deze ambities hoort ook dat de overheid zelf wordt
verbeterd. Te beginnen bij de verbetering en versnelling van afhandeling van de schade
van de gedupeerden van de toeslagenaffaire en de aardbevingsschade in Groningen. Daarom
worden uitvoeringsorganisaties van de overheid versterkt. Op welke manier het kabinet
deze plannen wil verwezenlijken is op hoofdlijnen opgenomen in het Coalitieakkoord.
In de Voorjaarsnota is een eerste nadere uitwerking opgenomen. Een update van dit
overzicht zal op Prinsjesdag in de Miljoenennota 2023 worden gepresenteerd.
Vraag 137
Kunt u een uitsplitsing geven van hoe de 2,4 miljard euro wordt gedekt m.b.t. de koppeling
AOW aan stapsgewijze verhoging van het WML?
Antwoord op vraag 137
Zie vraag 39
Vraag 138
Worden mensen die geen bezwaar hebben gemaakt tegen de aanslag op box 3 gecompenseerd?
Zo ja, op welke wijze?
Antwoord op vraag 138
Zie vraag 9
Vraag 139
Hoe worden de extra defensie-uitgaven gedekt?
Vraag 140
Hoeveel wordt de stapsgewijze verhoging van het WML gedekt?
Antwoord op vraag 139 en vraag 140
De extra defensie-uitgaven en de stapsgewijze verhoging van het WML zijn onderdeel
van het integrale maatregelenpakket voor Box 3, Defensie, AOW en WML. Dit pakket is
toegelicht in hoofdstuk 4 van de Voorjaarsnota, waarbij de budgettaire reeksen zijn
weergegeven in tabel 7 op pagina 13.
Vraag 141
Kunt u de inkomenseffecten van de aanpassing van de AOW-koppeling en de dekkende maatregelen
weergeven (in lijn met de inkomenseffecten zoals in de beslisnotities weergegeven)?
Antwoord op vraag 141
Zie vraag 97
Vraag 142
Kunt u toelichten hoe de WML-verhoging doorwerkt op de arbeidskorting?
Antwoord op vraag 142
De hoogte van de arbeidskorting is afhankelijk van het arbeidsinkomen. De korting
kent drie knikpunten, zoals hieronder schematisch weergegeven voor 2022.
Figuur 2: De arbeidskorting in 2022
Het arbeidsinkomen waarbij de knikpunten optreden is volgens de Wet Inkomstenbelasting
2001 (Wet IB 2001), Artikel 10.7, afhankelijk van de hoogte van het wettelijk minimumjaarloon
(WML).
Tabel 25: knikpunt in arbeidsinkomen
Knikpunt in 2022 bij arbeidsinkomen van
Bepaling arbeidsinkomen knikpunt
Knikpunt 1
€ 10.350
50% van het WML
Knikpunt 2
€ 22.256
108% van het WML
Knikpunt 3
€ 36.649
108% van 225% van het WML, minus € 13.652
Het bedrag van 13.652 euro wordt jaarlijks geïndexeerd met inflatie aan de hand van
de tabelcorrectiefactor.
Omdat de knikpunten wettelijk afhangen van de hoogte van het WML, schuiven deze knikpunten
automatisch op naar rechts wanneer het WML beleidsmatig wordt verhoogd en de Wet IB
2001 niet zou worden gewijzigd. Dat betekent dat burgers met een inkomen hoger dan
ca. 36.649 euro meer arbeidskorting zouden ontvangen als gevolg van een WML-verhoging
(lastenverlichting) en burgers met een inkomen lager dan ca. 36.649 euro juist minder
(lastenverzwaring). Het kabinet kiest ervoor om deze doorwerking van de voorgestelde
WML-verhoging op de knikpunten terug te draaien.
Vraag 143
Door het uitstel van de invoering van OESO Pijler 2, wordt (tijdelijk?) dekking elders
gezocht. Worden de maatregelen die daartoe worden getroffen teruggedraaid zodra Pijler
2 wel is ingevoerd? Zo nee, waaraan en binnen welk domein worden die «Pijler 2»-inkomsten
dan besteed?
Antwoord op vraag 143
Het uitstellen van de invoering van OESO Pijler 2 met een jaar leidt in 2023 tot een
budgettair gat van 971 miljoen. De opbrengst van het verlagen van de schijfgrens in
de vennootschapsbelasting (Vpb) uit het box-3 pakket naar 200.000, wordt ingezet als
dekking. Zoals staat vermeld in hoofdstuk 6 van de voorjaarsnota 2022 gaat het niet
om een tijdelijke dekking. Het verlagen van de schijfgrens Vpb levert in de periode
2023–2027 en structureel 1271 miljoen euro per jaar op.
Deze maatregel wordt niet teruggedraaid zodra Pijler 2 wel wordt ingevoerd in 2023.
Deze inkomsten, zie reeks 2b in tabel 7 van de voorjaarsnota 2022, zijn meegenomen
in de besluitvorming met betrekking tot de Vpb, Box 3, AOW, Defensie en het verhogen
van het wettelijk minimumloon.
Vraag 144
Kunt u aangeven waarom er voor een WML-verhoging per AMvB gekozen is? En geldt dit
voor alle drie de stappen?
Antwoord op vraag 144
Het kabinet verhoogt het wettelijk minimumloon (wml) in 2023 met 2,5 procent middels
een AMvB. Dit is de snelste manier om het wml te verhogen. Hierdoor stijgen alle gekoppelde
regelingen mee. Met deze generieke doorwerking van de verhoging van het wml zet het
kabinet een stap om de effecten van de hoge inflatie voor grote groepen in de samenleving
te dempen.
Na de verhoging in 2023 met een AMvB volgen een tweede van 2,5 procent per 1 januari
2024 en een derde stap van 2,32 procent per 1 januari 2025. De stappen in 2024 en
2025 worden gezet middels een wetswijziging. De verhoging met een wetswijziging maakt
een gerichte verhoging van het wml mogelijk. Zo worden de gevolgen van de verhoging
zoveel mogelijk gericht op huishoudens met de laagste inkomens (minimumloonverdieners
en sociale minima) en op AOW-gerechtigden. Hiermee worden de loongerelateerde uitkeringen
en het maximum dag- en premieloon niet gewijzigd.
Vraag 145
Kunt u een overzicht geven van alle maatregelen uit het Coalitieakkoord waarvoor het
budget verlaagd wordt, bijvoorbeeld door inzet van begrote middelen of door het niet-indexeren
van middelen?
Antwoord op vraag 145
De indexatie van de middelen uit het coalitieakkoord voor de tranche 2022 is gedeeltelijk
ingezet als dekking van de kinderbijslag (AKW) en de intensivering van de uitgaven
aan Defensie. Zie ook de beantwoording op de vragen 54, 69, 162 en 163. Daarnaast
zijn de subsidiebudgetten voor het Nationaal Groeifonds (660 miljoen euro), Klimaatfonds
(880 miljoen euro) en Transitiefonds (660 miljoen euro) verlaagd. Op het terrein van
klimaat en stikstof worden aanvullend normerende afspraken gemaakt zodat het doelbereik
verbetert.
Vraag 146
Waarom staan de middelen voor Cultuur (inclusief musea) en media (structureel 30 miljoen euro)
nog op de Aanvullende Post en wanneer wordt dit geld overgeheveld naar OCW-begroting?
Antwoord op vraag 146
Conform het Coalitieakkoord vindt overheveling van de middelen van de Aanvullende
Post plaats nadat concrete en doelmatige bestedingsvoorstellen zijn uitgewerkt. OCW
heeft met de Voorjaarsnota alleen de middelen voor 2022 opgevraagd. Momenteel wordt
gewerkt aan het uitwerken van voorstellen voor de middelen voor 2023 en verder. De
uitkomst van deze gesprekken wordt bij een later begrotingsmoment naar de Kamer gestuurd.
Vraag 147
Welke status heeft de tabel op blz. 13, met name als het gaat om de jaren 2023 t/m
2027? Zijn dit beleidsvoornemens of definitieve besluiten over te besteden middelen?
Of kunnen deze voorgenomen bestedingen ieder jaar weer teruggedraaid worden? Wat is
het verschil met meerjarige ramingen die tot nu toe altijd al in begrotingen en Voorjaarsnota's
stonden?
Antwoord op vraag 147
Tabel 7 op pagina 13 van de Voorjaarsnota 2022 betreft een overzicht van de besluitvorming
ten aanzien van de maatregelen met betrekking tot vennootschapsbelasting (Vpb), Box
3, AOW, Defensie en het verhogen van het WML. Deze tabel is verwerkt in alle onderliggende
tabellen zoals gepresenteerd in bijvoorbeeld hoofdstuk 5 uitgaven en hoofdstuk 6 inkomsten
van de Voorjaarsnota 2022. Naast de wijzigingen van de begrotingen van het lopende
jaar ten opzichte van de Miljoenennota 2022 bevat de Voorjaarsnota ook de uitkomsten
van de voorjaarsbesluitvorming en schetst het een meerjarig beeld voor zowel de uitgaven
als de hoofdlijnen van de inkomsten. Conform het reguliere budgetrecht van de Kamer
zullen al deze wijzigingen voorliggen in de 1e suppletoire begrotingen bij de Voorjaarsnota 2022, de conceptbegrotingen 2023 of
het Belastingplan zoals zullen worden gepresenteerd op Prinsjesdag (afhankelijk van
de ingang van de maatregel). In dit opzicht geeft de Voorjaarsnota 2022 een volledige
doorkijk naar de komende jaren en kent daarmee een ander karakter dan eerdere Voorjaarsnota’s.
Vraag 148
Indien later wordt gekozen ook rechtsherstel te bieden aan niet-bezwaarmakers en/of
aanvullend rechtsherstel per belastingplichtige door toekenning van tegenbewijs nodig
is, zal voor deze aanvullende derving aanvullende dekking dienen te worden gevonden.
Welke bedragen gaan hiermee gemoeid?
Antwoord op vraag 148
Op dit moment worden verschillende opties voor de compensatie van niet-bezwaarmakers
uitgewerkt, inclusief budgettaire consequenties. In de Kamerbrief van 15 april jongstleden
is al aangegeven dat indien wordt gekozen om alle belastingplichtigen in aanmerking
te laten komen voor rechtsherstel volgens de spaarvariant in de jaren 2017 t/m 2022,
dit een totale budgettaire derving oplevert van ca. 6,9 miljard euro inkomstenbelasting.
Dat is een aanvullende derving van ca. 4,1 miljard euro ten opzichte van de geraamde
derving van ca. 2,8 miljard in de Voorjaarsnota.
Als bovendien toekenning van tegenbewijs voor iedereen nodig is, is de geschatte totale
derving aan belastinginkomsten ca. 11,7 miljard euro. Dat is ca. 8,9 miljard hoger
dan de derving van ca. 2,8 miljard euro geraamd in de Voorjaarsnota.
In het geval dat de doelgroep van rechtsherstel beperkt blijft tot de bezwaarmakers
en de belastingplichtigen wiens aanslag op 24 december 2021 nog niet onherroepelijk
vaststond, maar wel toekenning van tegenbewijs nodig blijkt voor deze groep, loopt
de derving op van ca. 2,8 miljard euro naar ca. 4,3 miljard euro. Dat is een additionele
derving van ca. 1,5 miljard euro.
Vraag 149
Op basis waarvan is het bedrag van 67.000 vastgesteld? Wordt dit bedrag jaarlijks
geïndexeerd? Waarom is, mede gelet op het relatief lage bedrag dat wordt opgehaald,
niet gekozen voor (alternatieve) maatregelen in de vpb die ook nog eens de charme
hebben dat ze «verse» winsten belasten in plaats van «oude winsten»? Is overwogen
om (tijdelijk) het bestaande box 2-tarief te verlagen zodat directeuren-grootaandeelhouders
(dga’s) een financiële prikkel zouden krijgen om hun bv’s (extra) dividenden te laten
uitkeren, hetgeen tevens een incidentele opbrengst voor de schatkist zou betekenen?
Zo ja, waarom is niet voor deze maatregel gekozen? Is een dergelijke maatregel in
het verleden toegepast? Zo ja, was deze succesvol? Wat was toen die maatregel en wat
heeft deze toen opgeleverd?
Antwoord op vraag 149
Het uitgangspunt dat wordt gehanteerd bij de uitwerking van een tweeschijvenstelsel
in box 2 is daar waar mogelijk aansluiten bij de schijflengten in box 1. Een tijdelijke
verlaging van het box 2-tarief leidt weliswaar tot een incidentele opbrengst, zoals
eerdere verlagingen in het verleden ook hebben laten zien, maar deze incidentele opbrengst
is feitelijk een lagere opbrengst die naar voren wordt gehaald. Structureel leidt
een tijdelijke tariefsverlaging niet tot een opbrengst maar tot een derving, hetgeen
ongewenst is. Overigens heeft de recente tariefsverhoging eveneens geleid tot een
dergelijke incidentele opbrengst. Naast de introductie van een tweeschijvenstelsel
in box 2 wordt de schijflengte van het lage tarief in de vennootschapsbelasting verlaagd
naar 200.000 euro.
Vraag 150
Wat is de financiële impact voor de schatkist van de verhoging van deze doelmatigheidsmarge
ten aanzien van dga’s die gebruik maken van een bv-structuur vanwege hoofdzakelijk
fiscale redenen en die in feite niet te vergelijken zijn met «echte» mkb-ers/ondernemers
die hun onderneming (niet louter bestaande uit arbeid maar ook uit kapitaal) niet
primair om fiscale redenen deze vanuit een bv drijven? Denk bij die eerste groep aan
diegenen die uitoefenaar zijn van «vrije beroepen» en die vaak (uitsluitend) vanuit
hun «praktijk-bv» vast verbonden zijn aan grote instellingen en (advies-)kantoren,
zoals artsen, advocaten, belastingadviseurs, notarissen, accountants, consultants,
etc. Is het niet zo dat deze groep vaak gecapte bedragen aan gebruikelijk loon genieten
zodat de verhoging van de doelmatigheidsmarge geen enkele impact heeft ten aanzien
van deze groep? Is overwogen, om bijvoorbeeld voor dergelijke aangewezen groepen «vrijeberoepers»,
tevens een specifiek hogere gebruikelijkloonregeling vast te stellen? Zo nee, waarom
niet? Wat zou de financiële impact zijn voor de schatkist als de «gebruikelijk loon
regeling» ten aanzien van deze groep zou worden verhoogd naar a. 50 procent, b. 75 procent
en c. 100 procent van de in dat jaar genoten winst van hun praktijk-bv (die relatief
weinig zal afwijken van de omzet van die persoonlijke praktijk-bv’s, aangezien die
geen of relatief weinig overig bedrijfskapitaal zullen bezitten en dus zal de investeringsbehoefte
en kostenstructuur verwaarloosbaar zijn)?
Antwoord op vraag 150
De maatregel verlaging van de doelmatigheidsmarge van 25 procent naar 15 procent heeft
een verwachte opbrengst van 321 miljoen euro in 2023, afnemend naar 85 miljoen euro
structureel. De afname wordt veroorzaakt doordat een hoger loon leidt tot een lagere
opbrengst op uitkeringen in box 2. Het is niet duidelijk welk deel van de opbrengst
toe te rekenen is aan dga’s die vanwege hoofdzakelijk fiscale redenen gebruik maken
van een bv-structuur. Er is niet overwogen specifiek voor vrije beroepen andere aanpassingen
aan de gebruikelijkloonregeling te doen. Er zijn geen ramingen beschikbaar voor de
gevraagde alternatieve aanpassingen van de gebruikelijkloonregeling.
Vraag 151
Kunnen de effecten van de afschaffing van de FOR in kaart worden gebracht, in het
bijzonder voor sectoren als de landbouw en groot- en detailhandel?
Antwoord op vraag 151
Jaarlijks wordt door gemiddeld 80.000 ondernemers een bedrag van gemiddeld 6.000 euro
toegevoegd aan de fiscale oudedagsreserve (FOR).15 Door de afschaffing van de FOR zal dit niet meer mogelijk zijn. Zij verliezen hierdoor
het belastingvoordeel van het tariefsverschil en het belastinguitstel. Dit wordt geraamd
op 109 miljoen euro, omgerekend per persoon gemiddeld circa 1.360 euro. Een uitsplitsing
naar sector was binnen de termijn van beantwoording niet voorhanden.
Vraag 152
Met hoeveel euro stijgen de AOW-uitkeringen door de verhoging van de AOW-uitkering
en de afschaffing van de IOAOW in 2023, 2024 en 2025?
Antwoord op vraag 152
In onderstaande tabel wordt de verhoging van de AOW met volledige AOW-opbouw en de
afschaffing van de IOAOW in 2023, 2024 en 2025 in brutotermen getoond. Zowel de hoogte
van de AOW als de hoogte van de IOAOW is inkomensonafhankelijk en alleen afhankelijk
van de huishoudsamenstelling (alleenstaand of samenwonend). De bedragen in de tabel
zijn in nominale termen en gebaseerd op de laatste raming van het CPB.
Tabel 26: verhoging AOW en afschaffing IOAOW
Bedragen in brutotermen voor huishoudens in lopende prijzen (in euro’s)
2023
2024
2025
AOW alleenstaand
+ 273
+ 570
+ 892
AOW samenwonend
+ 384
+ 821
+ 1.280
IOAOW alleenstaand
– 111
– 234
– 352
IOAOW samenwonend
– 222
– 468
– 704
Vraag 153
Kan meer gedetailleerd aangegeven worden bij welke inkomensgroepen het terugdraaien
met de verhoging van de ouderenkorting neerslaat?
Antwoord op vraag 153
In onderstaande tabel worden de cumulatieve inkomenseffecten voor verschillende inkomensgroepen
van de gepensioneerden als gevolg van terugdraaiing van de verhoging van de ouderenkorting
uit het coalitieakkoord getoond. Gepensioneerden met een laag inkomen kunnen de verhoging
van de ouderenkorting niet (geheel) verzilveren. Om die reden is het inkomenseffect
voor die inkomensgroep het kleinst. Voorts kent de ouderenkorting een afbouwtraject,
waarbij de gepensioneerden met de hoogste inkomens geen recht meer op ouderenkorting
hebben. Ook zij hebben een kleiner inkomenseffect.
Naast dekking uit het niet doorvoeren van de voorgenomen verlaging van de ouderenkorting,
worden de IOAOW en de FOR afgeschaft en de lasten op vermogen verzwaard. Tegenover
de achteruitgang in koopkracht als gevolg van het terugdraaien van de ouderenkorting
staat een koopkrachtverbetering als gevolg van de verhoging van de AOW, zoals ook
zichtbaar wordt in het antwoord op de vragen 97, 98, 141 & 155.
Tabel 27: medianentabel cumulatieve inkomenseffecten gepensioneerden 2023–2025 voor
terugdraaien verhoging ouderenkorting voor de verschillende quintielen
2023
Inkomensgroep
1e
0,0%
2e
– 0,4%
3e
– 0,3%
4e
– 0,2%
5e
– 0,1%
Alle gepensioneerde huishoudens
– 0,3%
Vraag 154
Wat is de toekomstvisie van het kabinet omtrent de (al dan niet fiscaal gefaciliteerde)
oudedagsvoorziening- en nabestaandenvoorzieningen voor ondernemers in het algemeen
en specifiek voor hen in a. de IB-sfeer en b. in de bv?
Antwoord op vraag 154
In het pensioenakkoord van 2019 zijn tussen kabinet en sociale partners onder meer
afspraken gemaakt over pensioensparen door zelfstandigen (Kamerstuk 32 043, nr. 520). Deze afspraken zijn uitgewerkt in het wetsvoorstel toekomst pensioenen dat eind
maart 2022 aan de Kamer is aangeboden voor behandeling. In hoofdlijnen stelt het kabinet
voor 102 miljoen euro per jaar te investeren in de fiscale verruiming van de derde
pijler (lijfrentesparen) in het kader van het komen tot een arbeidsvormneutraal pensioenkader.
Met deze verruiming in de derde pijler wordt de fiscale ruimte van de derde pijler
gelijkgetrokken aan de fiscale ruimte in de tweede pijler (pensioensparen door werknemers).
Dit biedt ondernemers in de IB-sfeer en in de bv de ruimte om een fiscaal gefaciliteerde
adequate oudedagsvoorziening op te bouwen vergelijkbaar met werknemers in de tweede
pijler. In samenhang hiermee wordt ook voorgesteld de fiscale oudedagsreserve (FOR)
af te schaffen in de vorm van het met ingang van 1 januari 2023 niet meer fiscaal
gefaciliteerd mogen opbouwen van de FOR, waarbij de bestaande reeds opgebouwde FOR
nog wel op basis van de huidige regels kan worden afgewikkeld. Daarnaast stelt het
kabinet voor om pensioenuitvoerders in de tweede pijler de mogelijkheid te bieden
middels een experiment pensioenregelingen open te stellen voor zelfstandigen. Dit
betreft zowel IB-ondernemers als ondernemers in de bv. Met het experiment wordt ondernemers
de mogelijkheid gegeven om net als werknemers te sparen voor de oude dag in de tweede
pijler en te voorzien in een nabestaandenvoorziening.
Vraag 155
Kunt u de koopkrachteffecten voor gepensioneerden weergeven (in percentages) die voortvloeien
uit de maatregel om de verhoging van de AOW te koppelen aan de verhoging van het minimumloon,
inclusief de dekking voor deze maatregel? Kunt u hierbij een onderscheid maken tussen
de verschillende cohorten gepensioneerden, zodat duidelijk is welke groep(en) gepensioneerden
er het meeste op vooruit gaan?
Antwoord op vraag 155
Zie vraag 97
Vraag 156
Klopt het dat de loongerelateerde uitkeringen (WW, ZW, WIA, WAO) in 2023 wel gekoppeld
zijn aan de WML-verhoging, maar in de latere jaren niet? Hoeveel kosten het om in
alle jaren de WML verhoging te koppelen aan de loongerelateerde uitkeringen?
Antwoord 156
Het klopt dat de uitkeringen van het zittend bestand in de loongerelateerde uitkeringen
wel meestijgt met de verhoging in 2023, maar niet met de voorziene verhogingen per
2024 en 2025. Het mee laten stijgen van het zittend bestand in deze uitkeringen zou
ca. 0,3 miljard euro kosten in 2024 en 0,6 miljard euro in 2025. De kosten nemen af
in latere jaren, doordat het zittend bestand uitstroomt.
Vraag 157
Kunt u in een tabel weergeven hoeveel de dubbele algemene heffingskorting (AHK) in
de bijstand wordt afgebouwd? En kunt u meerjarig aangeven wat de netto bijstandsuitkering
is, en wat deze zou zijn geweest zonder de versnelde dubbele AHK?
Antwoord op vraag 157
Vanaf 2012 wordt de dubbele algemene heffingskorting (AHK) in het referentieminimumloon
geleidelijk afgebouwd. In de voorlopige, indicatie invulling van het 3 miljardpakket
(thans 2,4 miljardpakket, door het afzien van de verlaging van de ouderenkorting)
is een versnelling van de afbouw opgenomen in 2024 en 2025. Onderstaande tabel toont
de afbouw in het basispad en de nieuwe beoogde afbouw volgens het coalitieakkoord.
Ook geeft de tabel de hoogte van de netto bijstand voor een alleenstaande, voor zowel
de situatie met, als zonder versnelling van de afbouw van de dubbele AHK. Dit betreft
voorlopige ramingen op basis van het CEP.
Tabel 28: Afbouw dubbele algemene heffingskorting
Afbouwpad (%)
2022
2023
2024
2025
Afbouw per jaar (totaal)
3,75
5
10
10
w.v. basispad
3,75
5
5
5
w.v. CA (extra tov basispad)
0
0
5
5
Extra afbouw (cumulatief)
0
0
5
10
netto bijstand alleenstaande cf CA
€ 13.161
€ 13.613
€ 14.242
€ 14.800
netto bijstand alleenstaande zonder versnelling afbouw
€ 13.161
€ 13.613
€ 14.322
€ 14.985
Vraag 158
Wat wordt bedoeld met «op het terrein van klimaat en stikstof worden aanvullende normerende
afspraken gemaakt zodat het doelbereik verbetert»?
Antwoord op vraag 158
Zie vraag 4
Vraag 159
Wat is de relatie tussen meer normerende afspraken en minder subsidies?
Antwoord op vraag 159
Zie vraag 4
Vraag 160
Wat betreft de passages: «Op het terrein van klimaat en stikstof worden aanvullend
normerende afspraken gemaakt zodat het doelbereik verbetert. Doordat deze normerende
afspraken een belangrijke bijdrage leveren aan het doelbereik zijn minder subsidies
nodig» en «De verlaging van het Klimaatfonds zal worden ingevuld door te korten op
middelen die gereserveerd waren voor vroegefase-opschaling van hernieuwbare energiedragers.»;
wat zijn deze aanvullend normerende afspraken en welke bedrijven worden hierdoor geraakt?
Wat is het effect van het korten op middelen die gereserveerd waren voor vroegefase-opschaling
van hernieuwbare energiedragers en welke projecten en/of bedrijven worden hierdoor
geraakt?
Antwoord op vraag 160
Zie vraag 4
Vraag 161
Kunt u toelichten wat het doel is van de jaarlijkse indexering van de budgetten op
de begrotingen?
Antwoord op vraag 161
De begroting voor het jaar t wordt opgesteld in het jaar t-1 in het dan geldende prijspeil.
De begrotingen worden geïndexeerd voor loon- en prijsontwikkeling om de uitgaven bij
te stellen naar het prijspeil van het jaar waarin de uitgaven plaatsvinden.
Vraag 162
Klopt het dat er via het niet indexeren van de coalitieakkoordmiddelen een bezuiniging
op alle begrotingen zit?
Antwoord op vraag 162
Zie vraag 54
Vraag 163
Kunt u per begroting meerjarig aangeven wat de opbrengsten zijn van de bezuiniging
door het niet indexeren van de intensiveringen?
Antwoord op vraag 163
Zie vraag 54
Vraag 164
Zit het beleid uit het Regeerakkoord al in de verwerking van de Middellangetermijnverkenning
Zorg?
Antwoord op vraag 164
Het beleid uit het Regeerakkoord is gedeeltelijk verwerkt in de Middellangetermijnverkenning
(MLT). Tijdens het opstellen van de MLT heeft het CPB plannen die al voldoende concreet
waren meegenomen in de raming, maar er zijn ook plannen die nog nader uitgewerkt moesten
worden. Dit betreft onder meer de doelmatigheidsbesparingen van het overhevelen van
behandeling en geneesmiddelen van de Wlz naar de Zvw, het Integraal Zorgakkoord, Scheiden
Wonen en Zorg, bewezen effectieve behandelingen en de beleidsmaatregelen in de jeugdzorg.
Daarnaast maakt het CPB soms een andere inschatting van het budgettaire effect van
beleid of de structurele doorwerking hiervan.
Vraag 165
Hoeveel apparaatsmiddelen zijn overgeheveld van BZK naar EZK? Kunt u van de actuele
meerjarig raming voor schade en versterking aangeven welk deel beschikbaar is voor
apparaat- en uitvoeringskosten? Geeft de kritiek van de Algemene Rekenkamer over de
verhouding tussen uitvoeringskosten en daadwerkelijk uitgekeerde middelen voor schade
en versterking het kabinet nog aanleiding tot ramingsbijstellingen of maatregelen?
Antwoord op vraag 165
Bij het aantreden van het nieuwe kabinet is afgesproken om de uitgaven en ontvangsten
samenhangende met de schade- en versterkingsoperatie in Groningen onder te brengen
onder één begroting, namelijk die van EZK. Bij de Voorjaarsnota 2022 zijn de bestaande
uitgaven- en ontvangstenramingen, inclusief de apparaatsmiddelen, overgeheveld van
de begroting van BZK naar de begroting van EZK. De van BZK overgehevelde apparaatsmiddelen
bestaan hoofdzakelijk uit de middelen voor de organisatie NCG. De raming hiervan is
opgenomen op blz. 39 van de eerste suppletoire begroting van EZK (Kamerstuk 36 120 XIII, nr. 2).
De actuele meerjarige raming voor schade bestaat voor 959 miljoen euro aan uitvoeringskosten.
De actuele meerjarige raming voor de versterkingsoperatie bestaat voor 763 miljoen euro
aan uitvoeringkosten en 4,2 miljard euro aan versterkingskosten
De beleids- en programmagelden voor Groningen worden grotendeels verantwoord op artikel 5
van de begroting van EZK. Op artikel 40 worden de apparaatsgelden voor de NCG verantwoord.
Ik benadruk tot slot dat de uitvoeringskosten op NAM worden verhaald en niet ten koste
gaan van schadevergoedingen of de versterkingsoperatie. Dat laat onverlet dat de hoogte
van de uitvoeringskosten een aandachtspunt blijft. De Staatssecretaris stuurt direct
na de zomer een reactie op de monitoring van de uitvoeringskosten door het IMG in
de eerste helft van 2022.
Vraag 166
Kunt u gespecificeerd aangeven op welke investeringen de «Herijking van het kasritme
begrotingen» betrekking heeft?
Vraag 167
Kunt u gespecificeerd aangeven op welke investeringen de «Herijking van het kasritme
begrotingen» (p. 25) betrekking heeft?
Antwoord op vraag 166 en 167
Per abuis is in tabel 10 een verkeerde reeks voor de reeks Accres opgenomen, en ook
voor de reeks «herijking kasritme begrotingen». De tabel hieronder geeft de juiste
cijfers weer:
Tabel 29: Gerectificeerde plafondtoets totaal Voorjaarsnota
Plafondtoets Totaal
(in miljoenen euro, min = onderschrijding)
2022
2023
2024
2025
2026
2027
1
Uitgaven bij Startnota 2022
346.823
362.257
379.601
394.051
403.780
25.906
2
HGIS
198
286
387
486
531
585
3
RRF
0
0
150
750
200
0
4
EU-afdrachten
– 102
7
7
7
7
7
5
Overheveling EU-invoerrechten buiten plafond
– 3.475
– 3.544
– 3.615
– 3.687
– 3.761
– 3.836
6
EU-afdrachten: Perceptiekosten
– 275
– 304
– 341
– 372
– 388
– 389
7
Rente-uitgaven
426
825
1.275
1.566
1.792
1.853
8
Valuta defensie
51
72
89
109
76
60
9
WW/Bijstand
– 1.465
– 1.385
– 1.368
– 1.519
– 1.470
– 1.381
10
MLT verwerking Zorg
0
18
229
477
718
1.013
11
Uitvoeringsbeeld SZW
62
45
101
66
90
71
12
Uitvoeringsbeeld OCW
35
– 265
– 246
– 252
– 157
– 105
13
Uitvoeringsinformatie JenV
30
151
226
239
351
343
14
Toeslagenherstel
50
122
34
6
– 2
– 2
15
Huurtoeslag
– 81
43
113
132
180
211
16
Groningen schade en versterken
– 200
280
145
60
– 36
– 68
17
Gasbaten
– 1.159
– 2.806
– 1.438
– 518
– 318
– 440
18
Norg akkoord
4.180
714
357
0
0
0
19
Koopkrachtpakket
– 507
– 965
– 165
– 65
– 225
– 42
20
Oekraïne
273
0
0
0
0
0
21
Limburg
86
0
0
0
0
0
22
Dividend Staatsdeelnemingen
– 71
95
220
135
120
120
23
BIR
252
221
134
93
103
93
24
Extrapolatie
386.466
25
Loon- en prijsbijstelling
2.313
8.897
14.117
18.856
23.350
29.749
26
Accres
631
1.754
2.814
3.867
2.409
2.780
27
Totaal uitgaven tabel 7 (excl. Accres)
– 769
1.212
2.368
2.316
2.314
2.412
28
Totaalbeeld voorjaarsbesluitvorming tabel 8
– 3.154
1.438
349
2.047
612
268
29
Herijking kasritme begrotingen
– 1.715
– 938
– 547
– 850
– 154
196
30
Eindejaarsmarge
1.391
31
15
0
0
0
31
In=uit taakstelling
– 1.391
– 31
– 15
0
0
0
32
Reguliere uitgaven bij Voorjaarsnota 2022
342.439
368.231
394.997
417.997
430.123
445.870
33
Uitgavenplafond Voorjaarsnota 2022
342.439
368.231
394.997
417.997
430.123
445.870
34
Over/onderschrijding uitgavenplafond bij Voorjaarsnota
0
0
0
0
0
0
35
Uitgavenniveau corona bij Voorjaarsnota
22.755
4.737
54
– 32
– 51
– 31
36
Totale uitgaven bij Voorjaarsnota
365.194
372.968
395.052
417.965
430.071
445.839
De reeks «herijking van het kasritme begrotingen» ziet op het aanpassen van het kasritme
op middelen op de verschillende fondsen, met name het Nationaal Groeifonds, waarmee
deze middelen in het juiste bestedingsritme worden gezet.
Ook op plafond Rijksbegroting is het kasritme aangepast van coalitiemiddelen op de
Aanvullende Post en van het fonds Onderzoek en wetenschap op de begroting van OCW.
De diverse schuiven op investeringsprojecten onder het investeringsplafond zijn in
de VT’s nader toegelicht. Hieronder worden enkele grotere posten toegelicht:
• Bij Defensie betreft dit onder andere een kasschuif ten behoeve van de aanschaf van
munitie. De middelen worden vanuit 2022 en vanuit de jaren 2027 en 2028 naar de jaren
2023 t/m 2026 geschoven. Daarnaast betreffen het kasschuiven voor investeringen in
IT en Vastgoed. Met deze kasschuiven worden middelen vanuit 2022 naar latere jaren
geschoven, waardoor het kasritme in lijn wordt gebracht met de verwachte uitgaven.
• Bij oprichting van het Nationaal Groeifonds zijn de kasmiddelen indicatief in een
ritme tot en met 2028 gezet. De uitfinanciering van projecten waaraan (voorwaardelijk)
middelen zijn toegekend loopt naar verwachting door tot en met 2032. De benodigde
middelen zijn hiertoe in een passend ritme gezet.
• Met deze kasschuif wordt op het Deltafonds de risicoreservering voor het project Afsluitdijk
uit 2034 naar de jaren 2022–2026 gehaald.
Vraag 168
Waar is de 2,1 miljard euro in 2023 voor gemeentelijke en particuliere opvang van
Oekraïners op gebaseerd?
Antwoord op vraag 168
De 2,1 miljard euro in 2023 voor gemeentelijke en particuliere opvang van Oekraïners
is gebaseerd op de raming van het aantal plekken dat de gemeenten in 2022 realiseren.
De gemeenten krijgen voor elke plek het normbedrag van 100 euro. Met de verwachting
dat het aantal plekken in 2022 van 50.000 oploopt tot 75.000 plekken nemen de verwachte
uitgaven ook toe.
Daarbij zal de afrekening met gemeenten plaatsvinden in 2023. Wel kunnen gemeenten,
indien gewenst, een voorschot krijgen in 2022. De verwachting is dat slechts ongeveer
10 procent van de gemeenten dat aanvragen, daarom zal het grootste deel in 2023 worden
uitgekeerd.
Vraag 169
Wanneer worden de fondsen precies opgericht (Klimaatfonds, Stikstoffonds, etc.)?
Antwoord op vraag 169
Het Klimaatfonds en het Transitiefonds worden bij wet ingesteld op grond van artikel 2.11
van de Comptabiliteitswet 2016. Momenteel worden wetsvoorstellen voor de oprichting
van het Klimaatfonds en het Transitiefonds voorbereid. De wetsvoorstellen zijn eind
april 2022 voorgelegd ter internetconsultatie en ter advisering aangeboden aan de
Algemene Rekenkamer en het Adviescollege Toetsing Regeldruk. Er wordt gestreefd beide
wetsvoorstellen in het najaar aan het parlement aan te bieden. De voorgestelde inrichting
van de fondsen is pas definitief nadat de instellingswetten door het parlement zijn
behandeld en goedgekeurd. Het streven is beide instellingswetten 1 juli 2023 in werking
te laten treden, waarna de eerste fondsbegrotingen ingediend kunnen worden op Prinsjesdag
2023 voor het begrotingsjaar 2024. De Tweede Kamer ontvangt bij Prinsjesdag een proeve
van de nieuwe begrotingsfondsen, in lijn met de motie van de leden Segers en Hermans
(Kamerstuk 35 788, nr. 137).
Zowel de klimaat- als de stikstofopgave vragen om tijdig handelen. Vanwege deze urgentie
zal het kabinet de komende tijd bezien welke uitgaven op korte termijn al noodzakelijk
zijn. Daarbij past enige terughoudendheid, juist omdat de instellingswetten en een
volledig geborgd besluitvormingsproces nog niet gereed zijn. Het kabinet zal mogelijke
uitgaven en verplichtingen zo goed als mogelijk beoordelen op onder meer urgentie,
doelmatigheid en doeltreffendheid, en bij de ontwerpbegroting voor 2023 aan uw Kamer
voorleggen. Op die manier kunnen deze uitgaven en verplichtingen meelopen in de parlementaire
behandeling van de begroting.
Vraag 170
Wat is de reden waarom het voorstel van het Rijk om de volumecomponent van het accres
te bevriezen nog niet is opgenomen in deze Voorjaarsnota, zoals gevraagd in de motie
van het lid Van Weyenberg c.s.?
Vraag 171
Zijn de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Interprovinciaal Overleg (IPO)
niet akkoord met het bevriezen van de volumecomponent van het accres en wat zijn daarvoor
eventueel hun argumenten en/of tegenvoorstellen?
Antwoord op vraag 170 en 171
Conform motie van het lid van Weyenberg c.s. (Kamerstuk 35 925, nr. 153) heeft het kabinet aan de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Interprovinciaal
Overleg (IPO) het voorstel gedaan om de volumecomponent van het accres te bevriezen
voor de jaren 2022–2025. Op dit moment is het Rijk nog met de VNG en het IPO in gesprek
hierover. De koepels hebben aangegeven de accresberekening in de Voorjaarsnota af
te willen wachten voor zij aangeven voor of tegen een bevriezing te zijn. Hierover
heeft het Rijk de koepels inmiddels geïnformeerd. Over de uitkomst van het gesprek
over het vastzetten van de volumecomponent wordt uw kamer uiterlijk in de contourennota
geïnformeerd. Deze verschijnt voor het zomerreces.
Vraag 172
Kunt u de beleidsmatige lastenontwikkeling onderbouwen met de maatregelen die het
kabinet neemt die saldoverbeterend of -verslechterend zijn (graag een uitsplitsing)?
Antwoord op vraag 172
In tabel 12 van de Voorjaarsnota staan alle maatregelen die invloed hebben op de in
tabel 17 weergegeven beleidsmatige lastenontwikkeling. De definitie van de BLO wijkt
op enkele punten af van het inkomstenkader. Zo worden wijzigingen in de zorgtoeslag
wel meegenomen in het inkomstenkader, maar maken toeslagen geen onderdeel uit van
de BLO. Een saldoverslechtering in het inkomstenkader en BLO betekent een lastenverlichting
voor burger of bedrijf.
Vraag 173
Kunt u toelichten hoe de AOW-koppeling samenhangt met de huurtoeslag?
Antwoord op vraag 173
Op grond van artikel 17 van de Wet op de huurtoeslag is de AOW de grondslag voor de
hoogte van de minimum-inkomensijkpunten van de ouderen-huishoudens. Huishoudens met
een inkomen onder of gelijk aan het minimum-inkomensijkpunt betalen enkel de minimale
eigen bijdrage en ontvangen het maximale bedrag aan huurtoeslag. Vanaf dit inkomen
loop de eigen bijdrage op en de huurtoeslagbijdrage af. Jaarlijks worden deze minimum-inkomensijkpunten
met de stijging van de AOW geïndexeerd. Doordat de AOW-koppeling met het WML behouden
blijft voor de aangekondigde verhoging (tot 7,5 procent), werkt de stijging van de
AOW daarmee ook door in de indexering van de inkomensparameters van de huurtoeslag.
Vraag 174
Kunt u toelichten waarom de invoering van de normhuur langzamer gaat?
Antwoord op vraag 174
In het programma Betaalbaar Wonen is aangekondigd dat de genormeerde huren worden
ingevoerd over een periode van vijf jaar in plaats van de in het coalitieakkoord genoemde
twee jaar. De invoering van genormeerde huren zal leiden tot een spreiding van inkomenseffecten.
Sommige huurders zullen hierdoor meer gaan ontvangen, anderen minder. Door de ingroeiperiode
langer te maken, zullen huurtoeslagontvangers geleidelijk naar dit bedrag toegroeien.
Dit zal verder worden toegelicht in het wetsvoorstel voor de hervorming van de huurtoeslag,
dat voor eind 2022 naar de Tweede Kamer zal worden gestuurd.
Vraag 175
Is het bedrag aan uitvoeringskosten van 110 miljoen euro tot en met 2035 het totale
bedrag aan uitvoeringskosten uit het transitiefonds?
Antwoord op vraag 175
In de voorjaarsnota is cumulatief 110 miljoen euro toegezegd voor uitvoeringskosten
(6 miljoen euro in 2022 en vervolgens 8 miljoen euro per jaar tot en met 2035). Dit
is een eerste tranche van het in het coalitieakkoord gereserveerde bedrag van 2,13 miljard euro
uitvoeringskosten uit het transitiefonds. Op dit moment loopt een Artikel 2 procedure
waarin wordt onderzocht hoe hoog de uitvoeringskosten van decentrale overheden zijn.
Op de uitkomst van de procedure kan ik niet vooruitlopen.
Vraag 176
Welk deel van het transitiefonds zal naar verwachting besteed worden aan adviseurs
of andere externen?
Antwoord op vraag 176
Het is niet mogelijk om op dit moment aan te geven welk deel van het transitiefonds
besteed wordt aan adviseurs of andere externen.
Vraag 177
Wat zijn de beleidsmatige gevolgen van het niet volledig indexeren op de loon- en
prijsbijstelling op de SZW-begroting?
Antwoord op vraag 177
Het grootste deel van de begroting van SZW valt onder plafond Sociale Zekerheid. De
nominale ontwikkeling (loon- en prijsbijstelling) over dit plafond, waar alle uitkeringen
onder vallen, wordt volledig uitgekeerd. Daarnaast wordt elk jaar een reservering
getroffen voor de loon- en prijsbijstelling over subsidies, opdrachten, apparaatsuitgaven
en andere onderdelen van de SZW-begroting die onder plafond Rijksbegroting vallen.
In het voorjaar wordt bezien in hoeverre deze reservering volledig nodig is voor indexatie.
Dit jaar was het mogelijk om – zonder verdere beleidsmatige gevolgen – een klein deel
van deze reservering in te zetten ter dekking van enkele intensiveringen.
Vraag 178
Kunt u een onderbouwing geven voor de middelen voor de onderwijsroutes? Is dit budget
voldoende voor een dekkend aanbod?
Antwoord op vraag 178
Afgelopen najaar is in overleg met gemeenten en onderwijsinstellingen voor de korte
termijn een bedrag van 15 miljoen euro in 2022 en 9 miljoen euro in 2023 toegekend,
uit te keren via een specifieke uitkering (SPUK) en gedekt binnen de begroting van
het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Gemeenten ontvangen dit extra
budget in 2022 en 2023 om er op regionaal niveau voor te zorgen dat het aanbod voor
de onderwijsroute op korte termijn tot stand komt. Met deze middelen kunnen de onderwijsroutes
op de korte termijn worden aangeboden terwijl het Ministerie van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid werkt aan een structurele oplossing.
Vraag 179
Kunt u aangeven waarom re-integratiebudget UWV niet is overgeheveld naar gemeenten
aangezien de doelgroep onder de participatiewet valt?
Antwoord op vraag 179
Het UWV heeft een eigen re-integratiebudget, waarmee zij re-integratiedienstverlening
inkopen voor uitkeringsgerechtigden met een WAO-, WAZ-, WIA-, Wajong- of Ziektewetuitkering.
Het betreft hier een andere doelgroep dan die onder de participatiewet valt.
Wel is vanaf 2015 de Wajong alleen nog toegankelijk voor jongeren die geen duurzaam
arbeidsvermogen hebben, waardoor jonggehandicapten met arbeidsvermogen die 18 jaar
worden onder de doelgroep van de participatiewet vallen en hulp krijgen van gemeenten.
Vraag 180
Kunt u de kosten «apparaat Covid-19» wat verder toelichten?
Antwoord op vraag 180
Dit betreft onder meer personeel- en materieelkosten voor diverse directies binnen
het Ministerie van VWS, zoals de directie Nafase Covid-19, personeel bij WJZ, adviseurs
bij DG Covid-19 en bij Dienst Testen. Verder zijn er middelen beschikbaar gesteld
voor de inhuur van externen, de uitbesteding van onderzoek, ICT-ondersteuning (o.a.
zylab-licenties), uitvoeringscapaciteit crisismaatregelen zoals de vormgeving en uitvoering
van de zorgbonus, inschakeling van de landsadvocaat en ondersteuning voor de WOB-verzoeken.
Vraag 181
Waarom staat de envelop arbeidsmarkt, armoede en schulden nog op de Aanvullende Post?
Antwoord op vraag 181
De overheveling van de middelen van de Aanvullende Post aan de begrotingen vindt plaats
nadat concrete en doelmatige bestedingsvoorstellen zijn uitgewerkt. Het Ministerie
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is druk bezig met het zorgvuldig uitwerken van
deze bestedingsvoorstellen voor de enveloppe Arbeidsmarkt, Armoede en Schulden. Uw
Kamer wordt hierover geïnformeerd tijdens de reguliere begrotingscyclus.
Vraag 182
Waarom staan de middelen voor versterking onderwijskwaliteit + kansengelijkheid nog
op de Aanvullende Post en wanneer worden deze overgemaakt?
Antwoord op vraag 182
Conform het Coalitieakkoord vindt overheveling van de middelen van de Aanvullende
Post plaats nadat concrete en doelmatige bestedingsvoorstellen zijn uitgewerkt. OCW
heeft met de Voorjaarsnota een deel van de middelen uit de enveloppes Versterking
onderwijskwaliteit en kansengelijkheid opgevraagd. Op dit moment wordt gewerkt aan
de nadere uitwerking van de voorstellen voor de middelen uit deze enveloppes die nog
op de Aanvullende Post staan. De uitkomst van deze uitwerking wordt bij een later
begrotingsmoment naar de Kamer gestuurd.
Vraag 183
Waarom staat het geld voor het klimaat- en transitiefonds nog op de Aanvullende Post
en wanneer wordt dit overgemaakt?
Antwoord op vraag 183
Het is gebruikelijk dat middelen in het Coalitieakkoord op de Aanvullende Post worden
geplaatst, en na uitwerking van de plannen worden overgeheveld naar de departementale
begrotingen. Dat is hier ook het geval. Daarbij moeten de fondsen nog formeel worden
opgericht met een instellingswet, en zijn er ook nog geen begrotingshoofdstukken voor
de fondsen.
Bij urgente klimaat- en stikstofuitgaven die gedaan worden voordat de fondsen operationeel
zijn, past enige terughoudendheid, juist omdat de instellingswetten en een volledig
geborgd besluitvormingsproces nog niet gereed zijn. Het kabinet zal nodig geachte
uitgaven en verplichtingen uit de fondsen, vóórdat de instellingswetten zijn goedgekeurd,
zo goed als mogelijk beoordelen op onder meer urgentie, doelmatigheid en doeltreffendheid,
en bij de ontwerpbegroting voor 2023 aan uw Kamer voorleggen. Noodzakelijke middelen
hiervoor zullen na goedkeuring van beide Kamers van de Aanvullende Post worden overgeheveld
naar de relevante begrotingsartikelen. Vanaf het moment dat de begrotingsfondsen operationeel
zijn worden de middelen van de aanvullende post beschikbaar gesteld aan de begrotingsfondsen.
Vraag 184
Hoeveel extra geld is er beschikbaar voor de compensatie van de leenstelselgeneratie?
Antwoord op vraag 184
In het Coalitieakkoord is 1 miljard euro beschikbaar voor de tegemoetkoming van studenten
die te maken hebben gehad met het sociaal leenstelsel. Er is een hoofdlijnenbrief
herinvoering basisbeurs en tegemoetkoming naar de Tweede Kamer gestuurd en hier heeft
een debat over plaatsgevonden. Op basis daarvan is een wetsvoorstel in internetconsultatie
gebracht. De voorgestelde tegemoetkoming bedraagt 359 euro per jaar voor de lengte
van de nominale studieduur. Daarbovenop worden, voor de eerste vier cohorten studenten
die onder het leenstelsel vielen en niet hebben kunnen profiteren van de beloofde
kwaliteitsverbeteringen in het onderwijs, de studievoorschotvouchers ter waarde van
1.802 euro afgetrokken van de studieschuld en als er geen studieschuld (meer) is uitbetaald
in plaats van in de vorm van een voucher voor een vervolgopleiding verstrekt.
Vraag 185
Welke andere mogelijkheden worden bekeken voor het compenseren van de leenstelselgeneratie?
Antwoord op vraag 185
Ter tegemoetkoming van studenten die te maken hebben (gehad) met het huidige leenstelsel
wordt 1 miljard euro beschikbaar gesteld. De voorgestelde tegemoetkoming bedraagt
359 euro per jaar voor de lengte van de nominale studieduur. Daarbovenop worden, voor
de eerste vier cohorten studenten die onder het leenstelsel vielen en niet hebben
kunnen profiteren van de beloofde kwaliteitsverbeteringen in het onderwijs, de studievoorschotvouchers
ter waarde van 1.802 euro afgetrokken van de studieschuld en als er geen studieschuld
(meer) is uitbetaald in plaats van in de vorm van een voucher voor een vervolgopleiding
verstrekt.
Vraag 186
Met hoeveel procent gaat de rente op studieschulden naar schatting stijgen?
Antwoord op vraag 186
De rente voor studieleningen is gekoppeld aan de rente op Nederlandse staatsobligaties.
Die was de afgelopen jaren negatief, waardoor de rente op studieleningen 0 procent
was. Inmiddels is die positief, wat een mogelijk effect kan gaan hebben op de rente
op de studieleningen. Hoe groot dit effect precies gaat zijn, is onzeker.
Vraag 187
Wat is de invloed van de inflatie op de financiële positie van studenten?
Antwoord op vraag 187
Het klopt dat inflatie van invloed is op de koopkracht en financiële positie van veel
huishoudens – zo ook voor studenten. Generieke maatregelen die het kabinet treft,
zoals de verhoging van het minimumloon, hebben ook invloed op de financiële positie
van studenten. Het kabinet let daarnaast goed op de ontwikkeling van de koopkracht
als gevolg van de inflatie, met name bij kwetsbare huishoudens.
De bedragen voor de aanvullende beurs en maximale studielening uit de Wet Studiefinanciering
2000 worden jaarlijks geïndexeerd. De indexatie is gebaseerd op de ontwikkeling van
het prijspeil en draagt eraan bij dat studenten in hun levensonderhoud kunnen voorzien.
De reeksen uit het coalitieakkoord die nog op de aanvullende post staan, waaronder
de nog in te voeren basisbeurs, worden afzonderlijk geïndexeerd.
Vraag 188
In hoeverre kunnen studenten nog rondkomen, gezien de inflatie, stijgende energieprijzen
en hoger collegegeld?
Antwoord op vraag 188
Zie antwoord vraag 187.
Vraag 189
Wordt het bedrag dat studenten lenen verhoogd, gezien de hoge inflatie?
Antwoord op vraag 189
Zie antwoord 187.
Vraag 190
Wordt het bedrag van de nieuwe basisbeurs ook verhoogd, gezien de hoge inflatie?
Antwoord op vraag 190
Zie antwoord 187.
Vraag 191
Wat zijn de gemiddelde inkomsten en uitgaven van studenten gezien de huidige inflatie?
Antwoord op vraag 191
Er is geen pasklaar antwoord te geven op de vraag hoeveel studenten aan inkomsten
ontvangen en hoeveel zij uitgeven. Dat hangt onder andere af van de studie die de
student volgt, de kosten voor studeren die daarbij horen (bijvoorbeeld thuiswonend
of uitwonend) en de eventuele bijbaan. Ook hangt het af van de eigen financiële situatie.
Het Nibud (Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting) heeft geprobeerd een inschatting
te maken van de kosten en inkomsten. Een richtbedrag voor de kosten van studeren is
ongeveer 1.000 euro per maand. Het hangt er wel vanaf of studenten uitwonen of thuis
wonen en of ze een studie doen op mbo-, hbo- of wo-niveau. Studenten ontvangen gemiddeld
943 euro aan inkomsten (2021).
Vraag 192
Hoeveel geld is er nodig om alle uitwonende studenten in Nederland 200 euro energiecompensatie
te geven?
Antwoord op vraag 192
Bij wijze van eerst inschatting: eind 2021 waren er 101.900 mbo-studenten uitwonend
en 387.300 uitwonende hoger onderwijs-studenten.16 In totaal gaat het nu dus om circa 489.200 uitwonende studenten. Elke student 200
euro aan energiecompensatie geven zou op basis van die cijfers zo’n 100 miljoen euro
kosten exclusief uitvoeringskosten.
Vraag 193
Wat denkt het kabinet van het voorstel om DUO een energiecompensatie aan studenten
te laten uitkeren?
Antwoord op vraag 193
De woonsituatie van studenten is zeer divers. Voor een aanzienlijk deel gaat het bij
uitwonende studenten bijvoorbeeld om kamerbewoners, met een huurprijs inclusief energiekosten.
Daarom heeft het kabinet in de richtlijn aan gemeenten geadviseerd studenten niet
mee te nemen in de regeling voor energietoeslag voor lagere inkomens. Gemeenten kunnen
wel zelf ervoor kiezen om studenten toch te compenseren. Studenten kunnen daarnaast
aanspraak maken op individuele bijzondere bijstand.
Een dergelijke regeling laten uitvoeren door DUO is uitvoeringstechnisch complex;
omdat deze doelgroep geen basisbeurs krijgt, zijn niet alle studenten in beeld bij
DUO. Daarnaast is DUO druk met de herinvoering van de basisbeurs. Het op korte termijn
uitvoeren van een energietoeslag is waarschijnlijk niet uitvoerbaar en zou ook tot
vertraging bij de herinvoering van de basisbeurs kunnen leiden.
Vraag 194
Hoeveel geld maakt het kabinet structureel vrij voor het aanpakken van studentenwelzijn?
Antwoord op vraag 194
Het welzijn van studenten en een gezond studieklimaat bevorderen de toegankelijkheid
en kwaliteit van het onderwijs. De aandacht hiervoor is door de coronacrisis versterkt.
Bij Voorjaarsnota is 1 miljoen euro in 2022 en vervolgens structureel ruim 15 miljoen euro
uit de Coalitieakkoordmiddelen ingezet voor een duurzame samenhangende welzijnsaanpak
voor studenten. Dit zal verder worden toegelicht in de Beleidsbrief hoger onderwijs
en wetenschap.
Vraag 195
Kunt u onderbouwen waarom er bij de loon- en prijsontwikkeling van het accres wordt
gewerkt met een verdeling van 60 procent loonontwikkeling, 20 procent consumptie en
20 procent investeringen?
Antwoord op vraag 195
De begrotingsuitgaven van het Rijk worden per begroting onderverdeeld in loon- en/of
prijsgevoelige uitgaven en geïndexeerd op basis van de percentages die door het Centraal
Planbureau (CPB) geraamd worden. Op het totaal van de begrotingsuitgaven leidt dit
tot een onderverdeling van ongeveer 60 procent loongevoelige uitgaven en 40 procent
prijsgevoelige uitgaven. De prijsontwikkeling is weer onder te verdelen in ongeveer
half consumptie en half investeringen. Om de loon- en prijsontwikkeling in het accres
voor 2026 navolgbaar en consistent met de rijksuitgaven te ramen, is ervoor gekozen
CPB-indices en de genoemde verdeling aan te houden.
Vraag 196
Kunt u toelichten waarom er in de Miljoenennota geen inkomsten op bronbelasting op
rente en royalty's werd verwacht en wat de opbrengst verklaart?
Antwoord op vraag 196
Bij de invoering van de conditionele bronbelasting op rente en royalty’s werd verwacht
dat deze een prohibitieve werking zou hebben en dat bedrijven hun structuren zodanig
zouden aanpassen dat rente- en royaltybetalingen zouden worden verlegd of zouden ophouden
te bestaan. Dat blijkt ook in verreweg de meeste situaties het geval te zijn. Dat
er nu toch een kleine opbrengst is, zal voor een deel te verklaren zijn doordat bedrijven
te laat waren met het aanpassen van hun structuur. Voor een ander deel zullen wellicht
de administratieve kosten die gepaard gaan met een reorganisatie te groot zijn en
zal de bronbelasting voor lief zijn genomen. In alle gevallen geldt dat door het betalen
van de bronbelasting de structuren geen belastingontwijkend karakter meer hebben,
waarmee het doel van de wet is bereikt.
Vraag 197
Kunt u toelichten wat wordt bedoeld met IACK dekking (nieuwe gevallen na 2024)?
Antwoord op vraag 197
In het coalitieakkoord van Rutte IV is de maatregel opgenomen dat de Inkomsensafhankelijke
Combinatiekorting (IACK) voor nieuwe gevallen wordt afgeschaft na 2024. Dit wordt
gedaan door vanaf 2025 een leeftijdsondergrens op basis van geboortejaar te hanteren.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.Z.C.M. Tielen, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
M. Schukkink, adjunct-griffier