Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
35 756 Wijziging van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (grondslag voor maatregelen inzake het (particulier) gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 21 maart 2022
Met interesse heb ik kennisgenomen van het verslag van de vaste commissie voor Infrastructuur
en Waterstaat over het voorstel tot wijziging van de Wet gewasbeschermingsmiddelen
en biociden, waarin onder meer een grondslag voor maatregelen inzake het (particulier)
gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw wordt gecreëerd.
Het doet mij genoegen te constateren dat de leden van de D66-fractie verheugd zijn,
dat met deze wijziging een wettelijke grondslag wordt gecreëerd voor beperkende maatregelen
voor particulier gebruik en dat het bestaande verbod op professioneel gebruik buiten
de landbouw juridisch wordt verankerd. Deze leden zijn ook van mening dat voor het
goed onderhouden van particuliere tuinen bestrijdingsmiddelen niet altijd noodzakelijk
zijn. Het uitgangspunt «geen gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, tenzij noodzakelijk»
onderstrepen deze leden dan ook hartelijk.
De leden van de GroenLinks-fractie waren erg teleurgesteld over de uitspraak van de
rechter die aanvullende eisen voor het gebruik van biociden onderuithaalde. Deze leden
zijn van mening dat we het gebruik van gif in onze leefomgeving zoveel mogelijk moeten
terugdringen. Dat is de reden dat het lid Bromet in december 2020 vroeg om reparatie
van deze wet. Deze leden zijn dan ook erg blij dat met dit wetsvoorstel het gat weer
wordt gedicht.
De leden van de ChristenUnie-fractie steunen het verbod op het gebruik van bestrijdingsmiddelen
door particulieren. Zij hopen dat hiermee zowel de volksgezondheid als het milieu
gediend zijn.
De leden van fracties van de VVD, D66, CDA, SP, GroenLinks, ChristenUnie, SGP, Partij
voor de Dieren en BBB hebben enkele vragen over het wetsvoorstel. In de beantwoording
is zoveel als mogelijk de volgorde en indeling van het verslag gevolgd. Daar waar
dit echter vanwege de inhoudelijke samenhang voor de hand ligt, heb ik de vragen en
opmerkingen in samenhang beantwoord.
Algemeen
Vooraf merk ik op dat, waar in de bovenstaande tekst en in de vragen de term «bestrijdingsmiddel»
wordt gebruikt, in de antwoorden wordt uitgegaan van de term «gewasbeschermingsmiddel».
Volgens de wettelijke terminologie kan een bestrijdingsmiddel zowel een gewasbeschermingsmiddel
als een biocide zijn. Een biocide, zoals bijvoorbeeld een handdesinfectiemiddel, bestrijdt
eveneens ongewenste organismen, maar wordt in tegenstelling tot een gewasbeschermingsmiddel
niet gebruikt ter bestrijding van ziekten, plagen en onkruiden in gewassen.
De leden van de VVD-fractie willen benoemen dat de Kamer eerder heeft verzocht, in de aangenomen motie-Van
den Anker/Ziengs (Kamerstuk 30 175, nr. 362) om bij toelating en gebruik van middelen buiten de landbouw het oordeel van het
College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (hierna: Ctgb)
te volgen en de wettelijke basis alleen te gebruiken in uitzonderlijke situaties,
zodat er middelen beschikbaar blijven voor de aanpak van plagen in bomen en planten,
zoals de eikenprocessierups. Deze leden vragen of de regering kan aangeven hoe zij
de uitgangspunten van deze motie waarborgt in het wetsvoorstel.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering hoe in de wetswijziging de aangenomen motie-Van den Anker/Ziengs
in acht wordt genomen. Hiermee wordt de regering verzocht om bij toelating en gebruik
van middelen buiten de landbouw het oordeel van het Ctgb te volgen en de wettelijke
basis uitsluitend te gebruiken in uitzonderlijke situaties, zodat er middelen beschikbaar
blijven voor de aanpak van plagen in bomen en planten, zoals de eikenprocessierups.
De leden van de SGP-fractie vragen graag aandacht voor de aangenomen motie-Van den Anker/Ziengs, waarin
de Kamer de regering verzoekt «bij toelating en gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
buiten de landbouw het oordeel van het Ctgb te volgen» en om «de wettelijke basis
alleen te gebruiken in uitzonderlijke situaties, zodat er middelen beschikbaar blijven
voor de aanpak van plagen in bomen en planten, zoals de eikenprocessierups.»
De motie-Van den Anker/Ziengs verzoekt de regering «bij toelating en gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
buiten de landbouw het oordeel van het Ctgb te volgen» en om «de wettelijke basis
alleen te gebruiken in uitzonderlijke situaties, zodat er middelen beschikbaar blijven
voor de aanpak van plagen in bomen en planten, zoals de eikenprocessierups.» Het wetsvoorstel
dat nu voorligt, beoogt (onder meer) deze wettelijke basis of bevoegdheid te realiseren.
Het is een wettelijke basis voor een uitwerking in het Besluit gewasbeschermingsmiddelen
en biociden en in de bijbehorende ministeriële regeling.
In de brief van 13 april 2021 (Kamerstuk 27 858, nr. 535) heeft mijn ambtsvoorganger inhoudelijk gereageerd op de motie-Van den Anker/Ziengs.
Aangegeven is dat het eerste deel van de motie staande praktijk is en dat voor wijziging
daarvan geen aanleiding bestaat.
De oproep in de motie om buiten de landbouw gewasbeschermingsmiddelen beschikbaar
te houden in uitzonderlijke situaties, wordt breder opgevat, namelijk als oproep om
de bestrijding van álle plagen, ziekten en onkruiden mogelijk te houden. Problemen
kunnen immers worden veroorzaakt door de eikenprocessierups in bomen en planten, maar
ook door bepaalde zeer schadelijke schimmels in sportvelden of ongewenste planten
zoals de Japanse Duizendknoop. Het wetsvoorstel staat aan de bredere opvatting over
deze motie niet in de weg.
De leden van de VVD-fractie vragen de regering een aantal cases te schetsen waarin een beroep wordt gedaan
op de grondslag voor een verbod zoals voorgesteld in het wetsvoorstel. Daarnaast verzoeken
deze leden de regering of hierbij expliciet kan worden ingegaan op de casus zoals
voorgelegd aan het gerechtshof Den Haag, de casus waarop het wetsvoorstel is gebaseerd.
Het wetsvoorstel creëert de bevoegdheid tot het stellen van maatregelen (zoals een
verbod) aan het professioneel gebruik en het particulier gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
buiten de landbouw. Tevens kunnen maatregelen worden gesteld aan het gebruik van die
middelen in uiterwaarden en buitendijkse gebieden, die soms maar niet altijd voor
landbouwdoeleinden worden gebruikt. Het wetsvoorstel bevat geen concrete maatregelen
met betrekking tot het particulier gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. De brief
van 16 oktober 2020 (Kamerstuk 27 858, nr. 519) schetst voor dit onderwerp de inzet voor de komende jaren. Die inzet gaat in eerste
instantie uit van de uitvoering van maatregelen die niet wettelijk zijn voorgeschreven.
Het kan daarbij bijvoorbeeld gaan om voorlichting en communicatie door winkelpersoneel
op het moment van aankoop.
Het Gerechtshof Den Haag heeft in hoger beroep uitgesproken dat de artikelen 78 en
80a van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden geen wettelijke grondslag bieden
voor een verbod op het professioneel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten
de landbouw. Het gebruiksverbod is daarom op dit moment onverbindend, maar zal weer
gelden na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel.
De leden van de SP-fractie vinden dat de goedkeuring van glyfosaat niet verlengd moet worden, omdat
onafhankelijk onderzoek steeds duidelijker maakt dat de gevolgen van dit gif groot
zijn. Deze leden vragen welke belangen de regering in deze laat prevaleren: de gezondheid
van mensen of de winsten van Monsanto.
De herbeoordeling van de werkzame stof glyfosaat zal op Europees niveau plaatsvinden.
Besluitvorming is voorzien eind 2022. De verwachting is dat de Europese Commissie
in het najaar 2022 komt met een voorstel over het al dan niet hernieuwen van de goedkeuring
van deze werkzame stof. Aan de hand daarvan zullen de Europese lidstaten – en dus
ook de Nederlandse Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit – hun standpunt
bepalen over de Europese goedkeuring van de werkzame stof glyfosaat.
Wat betreft de leden van de SP-fractie zou ook een verbod op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen voor particulieren,
of zelfs een verbod op de verkoop van deze middelen aan particulieren, welkom zijn.
Waarom heeft de regering het verbod voor particulieren niet direct in deze wetswijziging
meegenomen? En is de regering bereid een campagne te voeren tegen het gebruik van
gewasbeschermingsmiddelen, een campagne waarin de gevolgen van het gebruik van gif
op mens, dier en natuur duidelijk worden en welke alternatieven er zijn?
Het wetsvoorstel dat nu voorligt, beoogt een wettelijke basis of bevoegdheid te realiseren
om maatregelen te kunnen stellen met betrekking tot het (particulier) gebruik van
gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw. Het wetsvoorstel regelt geen concrete
maatregelen, zoals bijvoorbeeld een gebruik- of verkoopverbod. Het gebruik van wettelijke
bevoegdheden gebeurt namelijk om wetstechnische redenen niet bij wet, maar in lagere
regelgeving, in dit geval het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden en de
bijbehorende ministeriële regeling.
Het beleid voor gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw is niet zozeer gericht
tegen het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, maar gaat uit van duurzame gewasbescherming,
volgens de algemene beginselen van een geïntegreerde gewasbescherming. Onderdeel daarvan
is een voorkeursvolgorde van maatregelen. Ziekten, plagen en onkruiden behoren te
worden bestreden door toepassing van preventieve maatregelen en vervolgens, als die
niet toereikend zijn, met niet-chemische maatregelen en methoden. Als ook die niet
toereikend zijn, kunnen als laatste redmiddel gewasbeschermingsmiddelen worden ingezet.
Deze beginselen worden al in campagnes uitgedragen, zoals in de campagne «Beter bestrijden»,
ontwikkeld door Milieu Centraal.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de regering een tweesporenbeleid
voert om gebruik van bestrijdingsmiddelen door particulieren uit te faseren: één gericht
op gedragsverandering en daarnaast deze wetswijziging die een verbod mogelijk maakt.
In hoeverre is dit beleid in lijn met de Europese ambities voor het terugdringen van
gebruik van bestrijdingsmiddelen door particulieren? Welke mogelijkheden ziet de regering
om verkoop van bestrijdingsmiddelen door discountwinkels te voorkomen?
De Richtlijn duurzaam gebruik pesticiden (Richtlijn 2009/128/EG) schrijft de bevordering
van voorlichtings- en bewustmakingsprogramma’s voor, over gewasbeschermingsmiddelen
(«met name over de uit het gebruik ervan voortvloeiende risico’s en mogelijke acute
en chronische gevolgen voor de menselijke gezondheid, niet-doelwitorganismen en het
milieu») en over het gebruik van alternatieven zonder chemische stoffen (artikel 7).
De Europese Commissie heeft in de «van boer tot bord strategie» een herziening van
deze richtlijn aangekondigd1. Een eerste voorstel wordt verwacht aan het eind van het eerste kwartaal 2022.
De voorgestelde bevoegdheid om maatregelen te stellen aan het particulier gebruik
van gewasbeschermingsmiddelen hangt samen met de motie Ouwehand en Schouw (Kamerstuk
27 858, nr. 240) waarin de regering werd verzocht «de verkoop van glyfosaat aan particulieren per
november 2015 te verbieden».
Het instellen van een verkoopverbod voor (discount)winkels is juridisch niet mogelijk.
Het Europese vrije verkeer van goederen en diensten staat een dergelijk verkoopverbod
in dit geval niet toe. Wel kunnen bepaalde wettelijke maatregelen het neveneffect
hebben dat de verkoop van gewasbeschermingsmiddelen minder goed past in de bedrijfsvoering
van bepaalde winkels. Mogelijk is dat het geval indien zou worden voorgeschreven dat
altijd iemand beschikbaar moet zijn die de klant kan informeren over de bovengenoemde
risico’s of gevolgen van gewasbeschermingsmiddelen.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe de regering omgaat met schadelijke vervangers die vrij verkrijgbaar
zijn en steeds vaker gebruikt worden, zoals (schoonmaak)azijn. Deze leden merken op
dat er meer niet-chemische of biologische bestrijdingsmiddelen zijn die zeer schadelijk
zijn voor de biodiversiteit, maar een milieuvriendelijke reputatie hebben. Veel mensen
weten bijvoorbeeld niet dat azijn schadelijk is voor de grond of dat antirupsenmiddelen
alle soorten vlinders bestrijden. Kan er een waarschuwingsetiket voor dit specifieke
gebruik op de verpakking van schoonmaakazijn komen?
Tot slot vragen de leden van de ChristenUnie-fractie hoe de regering omgaat met plagen die ontstaan in volkstuinen en moestuinen
die niet bestreden mogen worden, maar mogelijk wel een nabijgelegen gewas in gevaar
brengen.
Een etiket met een waarschuwing dat schoonmaakazijn voor een aantal doeleinden niet
gebruikt mag worden, is praktisch ondoenlijk en kan onbedoeld de aandacht vestigen
op dat niet-toegestaan gebruik. Overigens hebben de Raad Nederlandse Detailhandel
en Tuinbranche Nederland in hun «Ambitie Gewasbescherming Particulier Gebruik» vastgelegd
dat azijn niet wordt aangeprezen als onkruidbestrijdingsmiddel. Bovendien wordt op
de voorlichtende website van MilieuCentraal erop aangedrongen geen huismiddeltjes
zoals schoonmaakazijn, chloor en zout te gebruiken, omdat ze bij onjuist gebruik schadelijk
kunnen zijn voor natuur en gezondheid.
Er is geen verbod op het particulier gebruik van gewasbeschermingsmiddelen van toepassing
in volkstuinen en moestuinen. Ook het wetsvoorstel stelt geen verbod aan het particulier
gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, maar creëert alleen een bevoegdheid voor eventuele
toekomstige maatregelen (zoals een verbod) aan dat particulier gebruik.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie juichen het toe dat het de facto bestaande verbod op het professioneel gebruik
van bestrijdingsmiddelen buiten de landbouw met dit wetsvoorstel juridisch wordt verankerd.
Deze leden stellen dat het goed is dat onder andere gemeentes hiermee hun beleid voort
kunnen zetten om het openbare groen te beheren zonder het gebruik van landbouwgif.
Kan de regering toezeggen dat het verbod op het professioneel gebruik van bestrijdingsmiddelen
buiten de landbouw hiermee zal blijven bestaan, en dat gemeentes hieraan gehouden
zullen worden? Op welke manier zal dit gecontroleerd worden?
Na parlementaire aanvaarding van het wetsvoorstel en publicatie in het Staatsblad
zal het verbod op professioneel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw
weer van toepassing zijn. De NVWA houdt toezicht op de naleving van het gebruiksverbod
door terreinbeheerders (zoals gemeenten) buiten de landbouw.
Het lid van de BBB-fractie is van mening dat ook het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en biociden
buiten de landbouw moet wordt aangepakt. Het is immers heel zorgelijk dat op de miljoenen
liters die gebruikt worden buiten de landbouw geen zicht en amper controle is, terwijl
deze middelen wel verdwijnen in het oppervlaktewater. Het is des te zorgelijker omdat
particulieren vaak veel te veel gebruiken en niet goed weten hoe zij er correct mee
om moeten gaan. Dit staat in schril contrast tot het professionele gebruik in de landbouw.
Het lid constateert echter dat de wetswijziging voorziet in de mogelijkheid tot het
verbieden van middelen, terwijl de aandacht vooral gericht moet zijn op handhaving
en voorlichting. Het Ctgb bepaalt immers de toelaatbaarheid tot de markt van bestrijdingsmiddelen.
Denk bijvoorbeeld aan het gebruik van schoonmaakazijn, dat niet gebruikt mag worden
om onkruid te bestrijden. In de praktijk gebruikt een groot deel van de burgers het
daar wel voor. Dit lid vraagt daarom of de wetswijziging dit probleem wel gaat aanpakken
en hoort graag de mening van de regering daarover.
Aanvaarding van het wetsvoorstel herstelt het verbod op het professioneel gebruik
van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw. Dat verbod is in 2016 pas afgekondigd
nadat voorlichting, handhaving en andere beïnvloedingsmaatregelen ontoereikend bleken
en nadat was aangetoond dat een verbod zowel noodzakelijk was, als geschikt en evenredig
(hoofdstuk 6 van Staatsblad 2016, nr. 112).
Het wetsvoorstel maakt het tevens mogelijk om maatregelen te stellen aan het particulier
gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. De brief van 16 oktober 2020 (Kamerstuk 27 858, nr. 519) schetst voor dat onderwerp de inzet voor de komende jaren. Die inzet gaat in eerste
instantie uit van de uitvoering van maatregelen die niet wettelijk zijn voorgeschreven.
Het kan daarbij bijvoorbeeld gaan om voorlichting en communicatie door winkelpersoneel
op het moment van aankoop. Ik wil ook aansluiten bij ten minste twee initiatieven
die brancheorganisaties hebben ontwikkeld. Het concept «De Levende Tuin» is een campagne
die biodiversiteit in tuinen en openbare ruimtes stimuleert, en een beheer met oog
voor bijen, vlinders, vogels en water. Een ander initiatief, de «Ambitie gewasbescherming
particulier gebruik 2020–2024» van brancheorganisaties, retail, leveranciers en de
stichting Natuur en Milieu, sluit aan bij de principes van geïntegreerde gewasbescherming
en benoemt concrete acties om het aanbod in tuinwinkels te verduurzamen. Het vermijden
van het gebruik van niet-toegelaten producten, zoals schoonmaakazijn voor onkruidbestrijding,
wordt in die initiatieven meegenomen.
Hoofdlijnen van het voorstel
De leden van de CDA-fractie vragen de regering naar de noodzaak van onderhavige wetswijzing. Het Ctgb
beoordeelt of gewasbeschermingsmiddelen en biociden veilig zijn voor mens, dier en
milieu, voordat ze worden verkocht. Waarom wordt er een (nieuwe) grondslag gecreëerd
voor beperkende maatregelen voor particulier gebruik van gewasbeschermingsmiddelen,
terwijl het Ctgb, als bevoegde autoriteit, de toelating van gewasbeschermingsmiddelen
en biociden tot de Nederlandse markt reeds beoordeelt?
De leden van de VVD-fractie zijn voorstander van juist en proportioneel gebruik van middelen. Op dit
moment is het toelaten van middelen geborgd met toetsing door het Ctgb. Nu stelt de
regering voor om het particulier gebruik van gewasbeschermingsmiddelen terug te dringen
door beperkingen aan dat gebruik te stellen. Kan de regering aangeven waar zij deze
ambitie op baseert? Welk wetenschappelijk onderzoek ligt hieraan ten grondslag? Wat
betekent dit voor de gangbare praktijk, waarin het Ctgb onafhankelijk verantwoordelijk
is voor toelating van gewasbeschermingsmiddelen?
Deze leden vragen hoe de regering de rol van het Ctgb beziet in de context van het
voorliggende wetsvoorstel. Daarnaast vragen deze leden of de regering van mening is
dat het bestaande instrumentarium niet afdoende is om in te grijpen, wanneer de noodzaak
daartoe bestaat.
Deelt de regering de mening van de leden van de SGP-fractie dat een generiek verbod op (professioneel) gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
buiten de landbouw geen recht doet aan het toelatingsoordeel van het Ctgb en dat daarbij
geen sprake is van «uitzonderlijke situaties»?
Het lid van de BBB-fractie ziet dat het wetsvoorstel de mogelijkheid biedt om via een algemene maatregel
van bestuur een verbod op te nemen. Echter, het Ctgb is de instantie die oordeelt
over de toelating op de markt van bestrijdingsmiddelen. Hoe verhoudt zich dit tot
de voorgestelde wetswijziging?
Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen wordt op meerdere manieren gereguleerd.
Het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden besluit of
een gewasbeschermingsmiddel met een op Europees niveau goedgekeurde werkzame stof
wordt toegelaten tot de Nederlandse markt en mag worden gebruikt. Een middel is toelaatbaar,
indien het gebruik niet leidt tot schadelijke effecten op de gezondheid van mens of
dier en niet leidt tot onaanvaardbare effecten op het milieu, beoordeeld op basis
van wetenschappelijke, Europees geharmoniseerde methoden. Vervolgens kan de regering
beperkingen stellen aan het toegelaten gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Dergelijke
beperkingen moeten geschikt en evenredig zijn en noodzakelijk voor het behalen van
doelstellingen van beleid, denk hierbij bijvoorbeeld aan de kwaliteitsdoelstellingen
voor het oppervlaktewater. Zoals in het antwoord op de vorige vraag is aangegeven,
is het verbod pas afgekondigd nadat voorlichting, handhaving van eerder gestelde voorschriften
en andere beïnvloedingsmaatregelen ontoereikend bleken en nadat was aangetoond dat
aan deze drie criteria was voldaan.
De beperkingen aan (groepen) gewasbeschermingsmiddelen staan juridisch los van de
beoordeling en toelating van een specifiek gewasbeschermingsmiddel door het Ctgb.
Over het toepasselijk wettelijk kader bent u het meest recent geïnformeerd in de brief
van 13 april 2021 (Kamerstuk 27 858, nr. 535).
Het verbod vloeit voort uit de Europeesrechtelijke verplichting een geïntegreerde
gewasbescherming toe te passen en beoogt tevens de bescherming van het aquatisch milieu
en de volksgezondheid tegen het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw.
In antwoord op de vragen van de VVD-fractieOverigens merk ik nog op dat het wetsvoorstel
alleen de bevoegdheid creëert om beperkingen te stellen aan het particulier gebruik
van gewasbeschermingsmiddelen. Het wetsvoorstel bevat dus geen maatregelen met betrekking
tot dat particuliere gebruik.
Daarnaast zijn de leden van de CDA-fractie benieuwd naar de reikwijdte van de wetgeving: kunnen biologische middelen
en laagrisicomiddelen (ook) worden verboden op grond van deze wetswijziging? Zorgt
deze wet er daarmee niet voor dat het particulieren onmogelijk wordt gemaakt hun tuinen
te onderhouden? En deelt de regering de mening dat dit een onwenselijk en buitenproportionele
gevolgtrekking is?
Het wetsvoorstel bevat een bevoegdheid tot het zo nodig stellen van maatregelen, die betrekking kunnen hebben op het gebruik
van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw. Onder het begrip «gewasbeschermingsmiddelen»
vallen ook de biologische gewasbeschermingsmiddelen en de gewasbeschermingsmiddelen
met een laag risico, zoals bedoeld in artikel 47 van de verordening (EG) nr. 1107/2009.
Het wetsvoorstel bevat echter geen verbod op het particulier gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
en heeft dus geen gevolgen voor de wijze van tuinonderhoud door particulieren.
Grondslag maatregelen gebruik gewasbeschermingsmiddelen (artikel I, onderdeel E)
De leden van de GroenLinks-fractie delen de zorgen dat landbouwgif in uiterwaarden kan uitspoelen en daarmee
onze rivieren, ons drinkwater en het leven in zee kan bedreigen. Een verbod op gifgebruik
in de uiterwaarden is daarom een goede aanvulling op de bestaande regels. Deze leden
verzoeken de regering, buiten deze wetsbehandeling om, te onderzoeken welke andere
toepassingsgebieden een vergelijkbaar risico vormen en de Kamer hierover apart te
informeren. Tevens verzoeken deze leden de regering om hierbij aan te geven of het
vanuit milieuoogpunt wenselijk is om de wet (op termijn) uit te breiden.
Ik zal bezien of er toepassingsgebieden zijn die een vergelijkbaar risico vormen,
en zo ja welke. Ik zal dan tevens bezien of een eventuele aanpak kan worden ondergebracht
in het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030. Uitbreiding van de
Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden is niet bij voorbaat wenselijk, omdat voorschriften
veelal kunnen worden gebaseerd op specifieke milieuwetgeving, namelijk de Wet milieubeheer
of de Waterwet.
De leden van de GroenLinks-fractie begrijpen dat het vanuit de systematiek handiger is om een concreet verbod
voor het niet-professionele gebruik van gif in een aanvullende algemene maatregel
van bestuur (AMvB) te regelen. De manier waarop de memorie van toelichting nu expliciet
stelt dat het onzeker is of er een verbod komt, is wel een verwachtingsmanagement
dat echt voorsorteert op een teleurstelling. Deze leden zien dat het gebruik is toegenomen.
Er is dus geen enkele aanleiding om gas terug te nemen en het rustiger aan te doen.
Deze leden willen zo min mogelijk gif in het milieu. Dat meer vrijblijvende afspraken,
zoals de Green Deal, waarnaar in de memorie van toelichting wordt verwezen ook kunnen
leiden tot een afname is mogelijk, maar niet gebleken. De leden van de GroenLinks-fractie
blijven dan ook van mening dat een verbod zou moeten volgen uit deze wetswijziging.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen de regering waarom zij stelt dat het nog onzeker is of er daadwerkelijk
gebruik gemaakt gaat worden van de wettelijke mogelijkheid om een verbod op het particulier
gebruik van landbouwgif in te stellen. De regering schrijft in de memorie van toelichting
dat een wettelijk verbod kan zorgen voor een borging van de behaalde resultaten van
de Green Deal «Verantwoord particulier gebruik van gewasbeschermingsmiddelen». Kan
de regering uiteenzetten waarom zij daar eventueel níet voor zou kiezen, zeker gezien
de al eerder aangehaalde motie-Ouwehand/Schouw, die sinds 2014 vraagt om een verbod
op de particuliere verkoop van glyfosaat, en de motie-Ouwehand (Kamerstuk 27 858, nr. 151), die sinds 2013 vraagt om een verbod op de particuliere verkoop van neonicotinoïden?
Deze leden benadrukken dat het effect van een verbod vergroot wordt, wanneer het gepaard
gaat met goede publieksvoorlichting, waardoor particulieren niet naar andere schadelijke
middelen grijpen voor de bestrijding van onkruid of insecten.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie juichen het toe dat er (betere) wettelijke grondslagen gecreëerd worden om
het gebruik van bestrijdingsmiddelen te beperken of te verbieden. Deze leden verwachten
dat er spoedig na de inwerkingtreding van deze wetswijziging ook daadwerkelijk een
verbod zal komen op de verkoop van glyfosaat (merknaam Roundup) aan particulieren.
Dit was immers het verzoek in de motie van de leden Ouwehand en Schouw (Kamerstuk
27 858, nr. 240) uit 2014, dat de directe aanleiding gaf voor (een deel van) deze wetswijziging.
In de reactie op de genoemde moties is een voorstel voor een verbod van het particulier
gebruik van gewasbeschermingsmiddelen afhankelijk gesteld van de resultaten van de
Green Deal Verantwoord particulier gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Als concrete
beleidsdoelstelling van de Green Deal was geformuleerd: een vermindering met ten minste
50% van de verkoop van glyfosaathoudende onkruidbestrijdingsmiddelen aan particulieren.
Indien dat percentage volgens een evaluatie niet zou worden gehaald, zou een wettelijk
gebruiksverbod worden overwogen. In de brief van 16 oktober 2020 (Kamerstuk 27 858, nr. 519) wordt vervolgens ingegaan op de resultaten van de evaluatie en de inzet voor de
komende jaren. De evaluatie van het RIVM toont aan dat de doelstelling ruimschoots
is gehaald; de vermindering bedraagt ruim 70%.
Het einddoel «geen vermijdbaar gebruik» van gewasbeschermingsmiddelen door particulieren
is echter nog niet bereikt. De blijvende inzet van alle betrokkenen moet ertoe leiden
dat de behaalde resultaten in de toekomst behouden blijven en dat de bestrijding van
ziekten, plagen en onkruiden in de tuin verder verduurzaamt.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen de regering of met de wijziging van dit artikel (80a Wgb – of van
een ander artikel in deze wetswijziging) ook een wettelijke grondslag wordt gecreëerd
om een verbod op schadelijke bestrijdingsmiddelen in diergeneesmiddelen – die immers
ook door particulieren worden gebruikt, voor huisdieren – in te stellen. Deze leden
stellen namelijk vast dat bepaalde insecticiden, die vanwege hun schadelijkheid voor
mens en natuur verboden zijn als gewasbeschermingsmiddel en/of biocide, wel nog steeds
toegelaten zijn als diergeneesmiddel. Kan de regering aangeven, indien de wettelijke
grondslag voor een verbod hierop niet met deze wetswijziging wordt geregeld, op welke
manier zo’n verbod dan wel geregeld zou kunnen worden?
Werkzame stoffen kunnen worden toegepast in bijvoorbeeld biociden, (dier)geneesmiddelen
en/of gewasbeschermingsmiddelen. De beoordeling of het gebruik van deze middelen risico’s
met zich mee zou kunnen brengen, vindt plaats op basis van verschillende wet- en regelgeving.
Het juridisch kader voor diergeneesmiddelen is Richtlijn 2001/82/EG tot vaststelling
van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik.
Deze Europese richtlijn is geïmplementeerd in de Wet dieren, het Besluit diergeneesmiddelen
en de Regeling diergeneesmiddelen. Vanaf 28 januari 2022 geldt Verordening (EU) 2019/6
betreffende diergeneesmiddelen.
Onderdeel van de verlening van een handelsvergunning voor diergeneesmiddelen is een
milieubeoordeling met een daarbij horende baten-risicoafweging en als dat nodig is,
risicobeperkende maatregelen die opgenomen moeten worden in de bijsluiter. De Wet
gewasbeschermingsmiddelen en biociden bevat geen bevoegdheid tot het nemen van maatregelen
ten aanzien van diergeneesmiddelen.
De leden van de VVD-fractie maken zich zorgen dat de ontwikkeling van biologische en laagrisicomiddelen
in de landbouw in gevaar komt, wanneer er een geheel verbod op gewasbeschermingsmiddelen
buiten de landbouw komt. Deelt de regering deze zorg en, zo ja, hoe garandeert zij
dat op deze wenselijke ontwikkeling van middelen voortgang geboekt blijft worden?
De leden van de SGP-fractie constateren dat ook biologische en laagrisico-gewasbeschermingsmiddelen op
de markt worden gebracht. Gaat de regering ruimte geven voor professioneel gebruik
van deze middelen buiten de landbouw?
Voor het professioneel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw gold
tussen april 2016 en november 2021 een verbod, behoudens uitzonderingen. Zoals gemeld
in de brief van 25 oktober 2019 (Kamerstuk 27 858, nr. 488), laat ik mij periodiek door inhoudelijk deskundigen adviseren over de noodzaak van
die uitzonderingen. Op dit moment laat ik bijvoorbeeld onderzoeken of bepaalde groepen
gewasbeschermingsmiddelen van het verbod kunnen worden uitgezonderd, gelet op hun
impact op een duurzame gewasbescherming. Daarbij laat ik ook kijken naar biologische
gewasbeschermingsmiddelen en gewasbeschermingsmiddelen met een laag risico. De adviezen
zal ik betrekken bij de totstandkoming van de lijst met uitzonderingen. Uitgangspunt
blijft de toepassing van geïntegreerde gewasbescherming.
Ik merk hierbij op dat buiten de landbouw minder gewasbeschermingsmiddelen worden
gebruikt dan binnen de landbouw. Voorafgaande aan het gebruiksverbod was dat gebruik
ongeveer 1% van het totale gebruik in Nederland; op dit moment is dat nog lager. Het
grootste gedeelte van het gebruik buiten de landbouw betreft geen biologische gewasbeschermingsmiddelen
of gewasbeschermingsmiddelen met een laag risico. Gezien dit gegeven zal het effect
van een gebruiksverbod op de ontwikkeling van biologische gewasbeschermingsmiddelen
of gewasbeschermingsmiddelen met een laag risico binnen de landbouw, beperkt zijn.
Overigens bevat het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030 verschillende
acties voor het vergroten van de beschikbaarheid van laag-risicomiddelen binnen de
landbouw.
De leden van de SGP-fractie horen graag hoe de regering ervoor gaat zorgen dat voor de bestrijding van
de eikenprocessierups en andere toekomstige uitbraken van ziekten en plagen met grote
impact effectieve gewasbeschermingsmiddelen beschikbaar blijven en dat bedrijven niet
ontmoedigd worden om dergelijke middelen te ontwikkelen.
Uitgangspunt van het beleid is: geen vermijdbaar gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
buiten de landbouw. Indien geen toereikende preventieve of niet-chemische maatregelen
en methoden beschikbaar zijn, kan bij ministeriële regeling een uitzondering op het
gebruiksverbod worden gemaakt, of kan zo nodig een tijdelijke vrijstelling voor het
gebruik van een niet-toegelaten gewasbeschermingsmiddel worden verleend door de Minister
van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
Begripsomschrijving «professionele gebruiker» (artikel I, onderdeel A)
De leden van de GroenLinks-fractie zijn van mening dat een wet eenduidig moet zijn. Als het begrip «professioneel»
onvoldoende duidelijk is, vraagt dit om een betere omschrijving. Niet alleen om een
nieuw juridisch debacle te voorkomen, maar ook om duidelijkheid te geven naar gebruikers.
Deze leden vragen de regering of er eisen worden gesteld aan de betreffende professionals.
Is er een opleiding en diploma nodig? Of gaat het erom dat met het gifspuiten geld
wordt verdiend?
De begripsomschrijving is inderdaad bedoeld om toepassers rechtszekerheid te bieden
en om toezichthouders en andere betrokkenen duidelijkheid te verschaffen. De wet stelt
in een aantal gevallen voorschriften aan professionele gebruikers. Bijvoorbeeld is
een bewijs van vakbekwaamheid verplicht voor de distributie van (risicovolle) gasvormige
en gasvormende biociden.
Geïntegreerde gewasbescherming en juist gebruik van biociden (artikel I, onderdeel
D)
Kan de regering aan de leden van de Partij voor de Dieren-fractie uitleggen waarom zij het eerste lid van artikel 78 wijzigt? Hiermee verandert
de regering de «verplichting» tot een juist gebruik van biociden in een «bevoegdheid
om regels te stellen» over een juist gebruik van biociden. Kan de regering beargumenteren
waarom zij ervoor kiest om af te zien van een verplichting tot een juist gebruik van
biociden? Deze leden achten het zeer onverstandig om deze wijziging door te voeren,
omdat het van groot belang is dat ook biociden (en niet alleen gewasbeschermingsmiddelen)
niet onjuist gebruikt worden.
Een «juist gebruik omvat de rationele toepassing van een combinatie van fysische,
biologische, chemische of eventueel andere maatregelen, waardoor het gebruik van biociden
tot het strikt noodzakelijke wordt beperkt en passende voorzorgsmaatregelen worden
genomen» (artikel 17, vijfde lid van de Biocidenverordening). De verplichting tot
een juist gebruik blijft bestaan. Het voorgestelde nieuwe artikel 78 wijzigt alleen
de verplichting in een bevoegdheid, om regels over een juist gebruik te stellen. Dergelijke
regels zijn namelijk niet voor alle groepen biociden (zoals handdesinfectiemiddelen)
nodig.
Gevolgen
Hoewel de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren blij zijn met deze inperkingen van het gebruik en de verkoop van landbouwgif voor
niet-commerciële doeleinden (buiten de landbouw), blijven zij zich afvragen waarom
de regering de volksgezondheid, het milieu, de natuur en dieren niet ook wil beschermen
tegen landbouwgif dat binnen de landbouw wordt gespoten. Klopt het dat, indien het
mogelijk is om een wettelijke grondslag voor een verbod te creëren voor niet-commercieel
gebruik van bestrijdingsmiddelen (buiten de landbouw), dat in theorie ook mogelijk
zou moeten zijn voor gebruik binnen de landbouw? Zo nee, kan de regering uitleggen
waarom dat niet mogelijk is? De regering schrijft in de memorie van toelichting dat
de mogelijkheid tot een verbod op bestrijdingsmiddelen binnen de landbouw niet nodig
zou zijn, omdat er al voldoende beleid zou zijn om een «duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
na te streven». Deelt de regering het inzicht van deze leden dat «nastreven» significant
verschilt met de bevoegdheid tot een verbod? Erkent de regering dat «nastreven» niet
dezelfde mate van afdwingbaarheid kent als een verbod? Waarom maakt de regering dit
onderscheid in beleid tussen commerciële en niet-commerciële doeleinden van het gebruik
van landbouwgif?
Verordening (EG) 1107/2009 regelt het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen.
Een werkzame stof wordt alleen goedgekeurd en een gewasbeschermingsmiddel wordt alleen
toegelaten als na een wetenschappelijke risicobeoordeling op basis van Europees geharmoniseerd
toetsingskader blijkt dat er geen onaanvaardbare risico’s zijn voor mens, dier en
milieu. Kortom, veilig gebruik moet mogelijk zijn. Deze verordening biedt de Europese
Unie en de bevoegde autoriteiten van de lidstaten – in Nederland is dit het College
voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden – de mogelijkheid om in
te grijpen in de goedkeuring of de toelating als uit nieuwe wetenschappelijke inzichten
blijkt dat niet meer aan de goedkeurings- of toelatingsvoorwaarden wordt voldaan.
Milieuregelgeving is aanvullend op Verordening (EG) 1107/2009 en biedt de mogelijkheid
om generieke milieuvoorschriften aan het gebruik te stellen met als criteria noodzakelijkheid,
geschiktheid en evenredigheid. Het verbod op het professioneel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
buiten de landbouw, de zuiveringsplicht in de glastuinbouw en de verplichting voor
agrarische ondernemers om bij het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen de verwaaiing
van spuitvloeistof te verminderen met ten minste 75%, voldoen aan deze criteria.
Dit betekent dat het mogelijk is om een wettelijke bevoegdheid te creëren voor maatregelen
aan het professioneel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen binnen de landbouw. Het
is vervolgens de vraag of dit leidt tot het beoogde effect, want een eventueel verbod
op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen dient te voldoen aan de criteria noodzakelijkheid,
geschiktheid en evenredigheid, op basis van een (wetenschappelijke) onderbouwing.
De leden van de SGP-fractie horen graag hoe de regering de conclusie van het onderzoek van de NRVD (de
organisatie die gemeenten en hun publieke bedrijven verenigt die verantwoordelijk
zijn voor het afvalbeheer) «Grip op onkruid» (januari 2021) waardeert dat, al is de
afgelopen jaren sprake geweest van een lichte daling van de kosten, de kosten van
chemievrije onkruidbeheersing enkele malen hoger blijken te zijn dan de kosten van
chemische onkruidbeheersing. Weegt de regering dit mee bij het opleggen van eventuele
gebruiksverboden?
Het onderzoek van de NVRD is uitgevoerd, bijna vijf jaar na inwerkingtreding van het
gebruiksverbod. Het onderzoek bevestigt in zekere zin de conclusies van het vergelijkbare
onderzoek dat voorafgaand aan de inwerkingtreding is uitgevoerd. De «chemievrije onkruidbestrijding»
is technisch haalbaar gebleken en de kosten daarvoor zijn de afgelopen acht jaar licht
gedaald. Het vergelijkbare onderzoek had destijds al duidelijk gemaakt dat die kosten
meestal een gering percentage uitmaken van de totale beheerkosten voor de openbare
ruimte, afhankelijk van de toegepaste methode van budgetteren.
Het onderzoek van de NVRD geeft in die zin geen aanleiding tot heroverweging van het
gebruiksverbod.
Uitvoering, toezicht en handhaving
De leden van de D66-fractie vragen wanneer het verbod om professioneel bestrijdingsmiddelen toe te passen
op verhardingen en andere oppervlakten buiten de land- en tuinbouw weer van kracht
wordt. Welke middelen vallen onder dit verbod? Is het mogelijk om jaarlijks een monitoringsupdate
te ontvangen van het gebruik van de bestrijdingsmiddelen, zodat ingezien kan worden
welke effecten dit verbod heeft op de waterkwaliteit?
Na aanvaarding van het wetsvoorstel door het parlement en publicatie in het Staatsblad
wordt het gebruiksverbod weer van toepassing. Het verbod heeft betrekking op het professioneel
gebruik van alle gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw. In bepaalde gebieden
of omstandigheden zal een uitzondering op het gebruik gelden, als die noodzakelijk
is voor een veilige exploitatie van bedrijfsmatige activiteiten of inrichtingen; of
noodzakelijk is voor de bescherming van de gezondheid van mens of dier of van het
milieu. Ook voor specifieke terreinen voor recreatieve doeleinden of voor het beoefenen
van sport die vanwege hun aard of omvang redelijkerwijze niet op een andere wijze
kunnen worden onderhouden, geldt voorlopig een uitzondering (artikel 27b van het Besluit
gewasbeschermingsmiddelen en biociden).
Op 16 oktober 2020 (Kamerstuk 27 858, nr. 519) bent u geïnformeerd over de gevolgen van het verbod voor de waterkwaliteit. Voor
het onderzoek zijn meetgegevens gebruikt van de periode april 2016 (inwerkingtreding
gebruiksverbod) tot en met juni 2019. Het onderzoek toont aan dat het gebruiksverbod
een geschikte maatregel is en dat de kwaliteit van het oppervlaktewater dat voor de
drinkwaterbereiding wordt gebruikt, is verbeterd. Overigens worden de effecten van
het gebruik voor de waterkwaliteit niet alleen bepaald door de omvang van het gebruik
van gewasbeschermingsmiddelen, maar ook door factoren zoals het weer, methode van
toediening van gewasbeschermingsmiddelen of de aard van de behandelde terreinen.
Gegevens over de afzet van gewasbeschermingsmiddelen kunnen worden geraadpleegd op
de website van de NVWA. Over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw
zijn geen actuele cijfers beschikbaar. De trends in de waterkwaliteit kunnen worden
gevolgd in de Bestrijdingsmiddelenatlas2.
De leden van de D66-fractie merken op dat in het wetsvoorstel geen onderscheid wordt gemaakt tussen chemische
en biologische bestrijdingsmiddelen. Dit terwijl sommige biologische middelen juist
een groener en milieuvriendelijker alternatief kunnen bieden voor chemische middelen.
Kan nader worden toegelicht waarom dit onderscheid niet gemaakt is? Is de regering
het eens met deze leden dat het vervangen van chemische bestrijdingsmiddelen met ecologisch
verantwoorde middelen juist gestimuleerd zouden moeten worden? Zo ja, is de regering
bereid dit onderscheid in de wet alsnog te maken of een uitzondering te maken voor
biologische gewasbeschermingsmiddelen? Zo nee, waarom niet?
In het beheer verdient de toepassing van ecologisch verantwoorde maatregelen en methoden
de voorkeur. Dat stemt overeen met de beginselen van geïntegreerde gewasbescherming.
Een uitzondering voor de groep biologische gewasbeschermingsmiddelen wordt echter
niet overwogen, omdat niet alle biologische gewasbeschermingsmiddelen een gunstig
risicoprofiel hebben. Wel laat ik onderzoeken of bepaalde groepen gewasbeschermingsmiddelen
van het verbod kunnen worden uitgezonderd, gelet op hun impact op een duurzame gewasbescherming.
Daarbij wordt ook gekeken naar biologische gewasbeschermingsmiddelen en gewasbeschermingsmiddelen
met een laag risico. De adviezen zal ik betrekken bij de totstandkoming van de lijst
met uitzonderingen.
De leden van de D66-fractie vragen op welke manier de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) en
de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) zullen handhaven en controleren op het
verbod van gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en biociden buiten de landbouw?
De NVWA gaat uit van een zogenoemde risico-gebaseerde handhaving, onder meer door
toezicht op de verkoop van niet-toegelaten middelen via internet aan particulieren.
Ook worden inspecties gepland op verkooppunten en op locaties waar mogelijk gewasbeschermingsmiddelen
worden aangeboden of gebruikt.
Het verbod zal niet gelden voor het gebruik van biociden buiten de landbouw, waarvoor
de Inspectie Leefomgeving en Transport toezichthouder is.
Het lid van de BBB-fractie ziet dat in het wetsvoorstel wordt aangegeven dat uitzonderingen op het gebruiksverbod
mogelijk zijn. Welke criteria zijn daarbij leidend? Bij de inzet van alternatieve
bestrijdingstechnieken buiten de landbouw worden de risico’s voor gebruikers en omgeving
afgewogen (denk aan brandgevaar, CO2-uitstoot en fijnstofemissie). Worden deze risico’s afgewogen ten opzichte van de
inzet van toegelaten gewasbeschermingsmiddelen?
Uitgangspunt van het beleid is: geen vermijdbaar gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
buiten de landbouw. Als toepassing van niet-chemische maatregelen en methoden (financieel)
te duur zou zijn of (technisch) niet uitvoerbaar, wordt een uitzondering overwogen.
Ik laat mij daarover informeren door inhoudelijk deskundigen met veel ervaring over
de praktijk. In die zin wordt rekening gehouden met de praktische toepasbaarheid en
de effecten van de niet-chemische maatregelen en methoden, maar worden de risico’s
niet afgewogen tegen de andersoortige risico’s van gewasbeschermingsmiddelen.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, V.L.W.A. Heijnen
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
V.L.W.A. Heijnen, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.