Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg inzake hoofdlijnen beleid Ministerie van Justitie en Veiligheid (aanvulling) (Kamerstuk 35925-VI-135)
35 925 VI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (VI) voor het jaar 2022
Nr. 136 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 8 maart 2022
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Ministers van Justitie en Veiligheid en voor Rechtsbescherming en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over de brief van 9 februari 2022 over
hoofdlijnen beleid Ministerie van Justitie en Veiligheid (Kamerstuk 35 925 VI, nr. 132).
De vragen en opmerkingen zijn op 21 februari 2022 aan de Ministers van Justitie en
Veiligheid en voor Rechtsbescherming en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
voorgelegd. Bij brief van 4 maart 2022 zijn de vragen beantwoord. In de beantwoording
ontbrak per abuis het antwoord op de gestelde vragen m.b.t. gezonde organisatie. Bij
brief van 8 maart 2022 zijn deze antwoorden alsnog toegevoegd.
De voorzitter van de commissie, Van Meenen
De griffier van de commissie, Brood
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersonen
Afgelopen vrijdag zonden wij uw Kamer de beantwoording op de vragen van de vaste commissie
voor Justitie en Veiligheid van de Tweede Kamer die zijn gesteld over de brief inzake
hoofdlijnen beleid Ministerie van Justitie en Veiligheid d.d. 9 februari 2022 (Kamerstuk
35 925 VI, nr. 135). In de beantwoording ontbrak per abuis het antwoord op een van de gestelde vragen
m.b.t. gezonde organisatie. Hierbij treft u de volledige set beantwoording alsnog
aan.
1. Vragen en opmerkingen vanuit de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de hoofdlijnenbrief
Justitie en Veiligheid. Zij hebben met overtuiging het coalitieakkoord onderschreven
waarin belangrijke keuzes worden gemaakt en investeringen worden gedaan om Nederland
veilig te houden, de aanpak van criminaliteit te verbeteren en onze rechtsstaat te
versterken. Zij stellen graag de bewindspersonen nog enkele vragen over de hoofdlijnenbrief.
Brede aanpak georganiseerde criminaliteit en ondermijning
De leden van de VVD-fractie benoemen dat in het coalitieakkoord is afgesproken dat
het Pact voor de Rechtsstaat wordt uitgevoerd. De ambitie die het Pact uitspreekt
is een sterke terugdringing van drugscriminaliteit in tien jaar. Kan de Minister bevestigen
dat alle aanbevelingen die in het Pact zijn beschreven worden uitgevoerd? Zo nee,
welke maatregelen die de auteurs aanbevelen worden niet overgenomen? Een van de elementen
die in het Pact nadrukkelijk wordt beschreven is het vergroten van de weerbaarheid
van onze economische infrastructuur, met daarbij een focus op mainports en havens.
Kan de Minister uiteenzetten welke maatregelen worden getroffen om juist de focus
op mainports en havens uit te breiden? In het coalitieakkoord is eveneens afgesproken
dat de controles worden verscherpt om fraude en corruptie bij logistieke knooppunten
beter aan te pakken. Hoe wordt invulling gegeven aan deze afspraak? Wanneer worden
de eerste controles verscherpt?
Antwoord:
Het coalitieakkoord bouwt voort op de aanpak die reeds met de Prinsjesdaggelden voor
ondermijning is geïntensiveerd. Het Pact voor de Rechtstaat is een belangrijke basis
voor de aanpak van georganiseerde ondermijnende criminaliteit. Alle elementen van
een effectieve aanpak van ondermijning komen daarbij aan bod: van preventie tot repressie,
en van weerbaarheid tot executie. Momenteel worden de ambities uit het coalitieakkoord
nader uitgewerkt in concrete maatregelen en intensiveringen. Uw Kamer wordt voor de
zomer geïnformeerd over deze uitwerking van de brede aanpak van ondermijning.
Er wordt momenteel een plan van aanpak ontwikkeld om drugssmokkel via mainports en
andere grote logistieke knooppunten tegen te gaan. Hiervoor is bij Prinsjesdag 2021
een structureel bedrag oplopend tot 24 miljoen euro beschikbaar gemaakt. Het plan
krijgt vorm langs twee lijnen: 1) ondersteuning van de lokale publiek-private aanpak
op specifieke knooppunten en 2) overkoepelende maatregelen om de aanpak in de breedte
te versterken. Concreet ziet dit binnen de eerste lijn bijvoorbeeld op brede invoering
van biometrische toegangscontrole, inzet van (slimme) camera’s, vergroting van de
weerbaarheid van medewerkers, (operationele) samenwerking tussen knooppunten en extra
capaciteit voor toezicht en opsporing. Binnen de tweede lijn wordt onder meer gewerkt
aan samenwerking met bronlanden, samenwerking binnen de EU en het wegnemen van knelpunten
ten aanzien van informatiedeling. In de zomer informeert de MJenV uw Kamer over het
plan.
Specifiek ten aanzien van Douanecontroles: de Douane zet in op het verhogen van haar
controles op specifieke modi operandi, als onderdeel van de aanpak van ondermijnende
criminaliteit. Om in de toekomst nog effectiever te kunnen controleren is de Douane
bezig met het ontwikkelen van algoritmen die scanbeelden uit kunnen lezen.
Daarnaast vragen de leden van de VVD-fractie naar de extra mogelijkheden voor het
confisqueren van crimineel vermogen. Welke mogelijkheden worden uitgewerkt door de
regering en wanneer kan het nieuwe wetsvoorstel inzake confiscatie criminele goederen
bij de Kamer worden ingediend?
De leden vragen voorts of er één actieprogramma voor de georganiseerde ondermijnende
criminaliteit komt. Klopt het dat de aanpak van facilitators daar ook in zit? Wanneer
krijgt de Kamer het wetgevingsprogramma voor de aanpak van georganiseerde ondermijnende
criminaliteit?
Antwoord:
In het wetsvoorstel Versterking aanpak ondermijnende criminaliteit II is een regeling
voor non conviction based confiscation, ook genoemd procedure NCBC, opgenomen. Deze
procedure moet het mogelijk maken om goederen met een waarde van tenminste € 25.000
die in verband staan met enig strafbaar feit via een civielrechtelijke verzoekschriftprocedure
te laten vervallen aan de Staat. In het wetsvoorstel is tevens de mogelijkheid voor
het tijdelijk aanhouden van een financiële transactie opgenomen. Omdat het internationale
betalingsverkeer steeds sneller en in toenemende mate digitaal plaatsvindt, wordt
het moeilijker om criminele geldstromen te onderscheppen. Crimineel geld is al doorgesluisd
voordat beslag kan worden gelegd in het belang van strafvordering. In dergelijke gevallen
is het essentieel dat het tegoed ter grootte van de transactie kan worden vastgehouden
op de rekening voordat duidelijk is of strafvorderlijk kan worden opgetreden. Het
wetsvoorstel voorziet in de bevoegdheid voor de Financial Intelligence Unit-Nederland
(FIU-NL) om banken te verzoeken de uitvoering van een financiële transactie voor een
korte periode (ten hoogste 5 werkdagen, die alleen bij verzoeken van buitenlandse
FIUs eenmalig kan worden verlengd met maximaal 5 dagen) tijdelijk aan te houden. In
die periode kan meer duidelijkheid worden verkregen of de gegevens rond de transactie
van belang zijn voor het voorkomen en opsporen van witwassen of financieren van terrorisme.
Het wetsvoorstel versterking aanpak ondermijnende criminaliteit II is in november
2021 in consultatie gegeven. Op dit moment is de MJenV in afwachting van de laatste
consultatieadviezen. Zodra de Minister deze heeft ontvangen wordt gestart met de verwerking
van alle reacties in het wetsvoorstel. Gelijktijdig worden de uitvoeringsconsequenties
van het wetsvoorstel in beeld gebracht. De MJenV streeft ernaar het wetsvoorstel deze
zomer aanhangig te maken bij de Raad van State voor advies.
De brede aanpak van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit kenmerkt zich door
een samenhangend pakket aan maatregelen op het gebied van preventie, repressie en
het onderuithalen van het criminele verdienmodel. Het coalitieakkoord bouwt voort
op de brede aanpak die langs de lijnen van het Pact voor de Rechtstaat is ingezet.
De komende periode worden de ambities uit het coalitieakkoord, waar de aanpak van
facilitators deel van uitmaakt, nader uitgewerkt. Hierover wordt de Kamer voor de
zomer geïnformeerd. Voor zover dit zal leiden tot aanpassing van wetgeving of tot
nieuwe wetgevingsinitiatieven zal dit daarbij aan de orde komen. Overigens wordt uw
Kamer in het kader van de periodieke voortgangsrapportages over de aanpak van de georganiseerde,
ondermijnende criminaliteit op de hoogte gehouden van de stand van zaken met betrekking
tot de wetgeving.
De leden van de VVD-fractie constateren dat de voorganger van deze Minister de aanbevelingen
van Commissie-Bos omarmde. Zij vragen wat de volgende stappen zijn. Wanneer krijgt
de Kamer een plan van aanpak voor de implementatie van het rapport van de Commissie-Bos?
Hoe gaat de Minister om met de personele tekorten, met als uitgangspunt dat de politie
niet eindeloos bij kan springen om het personele tekort op bewaken en beveiligen te
dichten?
Antwoord:
In antwoord op de vragen van de leden van de VVD antwoorden wij u dat iedere burger
die bedreigd wordt moet kunnen rekenen op de overheid, wanneer zijzelf of diens werkgever
geen weerstand kunnen bieden tegen de dreiging. Functionarissen die de ruggengraat
vormen van de democratische rechtsorde, moeten daarnaast hun functie kunnen blijven
uitoefenen.
De leden van de VVD-fractie benoemen de urgentie voor het versterken en verbeteren
van het stelsel bewaken en beveiligen en hebben vragen gesteld over de implementatie
van de aanbevelingen van de Adviescommissie toekomstbestendig stelsel bewaken en beveiligen
(Commissie Bos). Wij onderschrijven de urgentie die beide fracties tonen.
In de brief van 12 november (Kamerstuk 29 911, nr. 336) aan uw Kamer, is reeds de toezegging gedaan dat uw Kamer in het eerste kwartaal
van 2022 nader wordt geïnformeerd over de uitwerking van bovenstaande aanbevelingen.
De afgelopen weken zijn de aanbevelingen van de Commissie Bos omgezet in een strategische
ontwikkelagenda, is een (multidisciplinair) structuur opgezet om de aanbevelingen
op te pakken en lopen er diverse versterkingstrajecten. Daarbij is gekozen om die
aanbevelingen prioriteit te geven, die tevens op korte termijn een effect hebben op
het wegnemen van de dagelijkse operationele druk. Het gaat hierbij om onderwerpen
als het inrichten van een krachtigere centrale aansturing, versterking van de uitvoeringscapaciteit
en de zorg voor de te beveiligen persoon.
Begin april ontvangt uw Kamer een brief waarin uitgebreid wordt ingegaan op de voortgang
van de eerste uitgezette acties en de planning voor de komende periode. Daarbij komen
de capaciteit en het voornemen van private beveiliging aan de orde.
Jeugd
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling gelezen dat het Toekomstscenario
kind- en gezinsbescherming wordt beproefd, voordat de maatregelen uit het toekomstscenario
definitief worden doorgevoerd. Kan de Minister nader toelichten welke elementen uit
het toekomstscenario op welke plekken in het land via proeftuinen worden beproefd?
Wanneer begint de eerste proeftuin? Ook vragen deze leden hoe het advies van medio
2022 over het versterken van de rechtsbescherming van kinderen zich verhoudt tot de
ontwikkeling van de proeftuinen die nu worden voorbereid. Daarnaast vragen deze leden
welke verbeteringen op korte termijn al kunnen worden doorgevoerd om concrete verbeteringen
in de jeugdbeschermingsketen aan te brengen.
Antwoord:
Eind 2021 zijn zes proeftuinen1 Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming gestart. Deze proeftuinen zijn voortzettingen
van de zes voormalige pilots jeugdbescherming. In 2022 starten naar verwachting nog
eens vier proeftuinen.
De basisprincipes van het toekomstscenario zijn voor alle proeftuinen leidend: gezinsgericht,
rechtsbeschermend en transparant, eenvoudig en lerend. In de proeftuinen wordt de
bescherming, hulp en ondersteuning voor kinderen en volwassenen zoveel als mogelijk
om de gezinssituatie heen georganiseerd, aan de voorkant. Dit vraagt om sterke lokale
(wijk)teams. Daarnaast werken de proeftuinen, binnen bestaande wet- en regelgeving,
aan de in het toekomstscenario beoogde werkwijze met een regionaal veiligheidsteam.
In dit veiligheidsteam worden functies van Gecertificeerde Instellingen (GI’s), Veilig
Thuis en Raad voor de Kinderbescherming samengebracht, om de expertise op veiligheidsvraagstukken
zoveel als mogelijk bij elkaar te brengen, met als doel eerder het lokale team te
adviseren en ondersteunen in het werk met een kind, gezin of anders samengesteld huishouden,
om uiteindelijk de inzet van de jeugdbescherming te voorkomen, te vereenvoudigen en
te bekorten. De proeftuinen leveren ook ieder een bijdrage aan de uitwerking van een
of meer inhoudelijke vraagstukken, zoals de verbinding met de volwassen GGZ, het werken
met één dossier in de gehele keten, samenwerking van het lokale team met het regionale
veiligheidsteam, en impactanalyse en strategie voor informatievoorziening. Zij leggen
daarin hun eigen prioriteiten. De proeftuinen, professionals en regio’s worden door
het Rijk en de VNG ondersteund, om van elkaar te leren en kennis en ervaring te delen.
Zoals in de hoofdlijnenbrief genoemd is ervoor gekozen een adviescommissie in te stellen
met de opdracht te adviseren over het versterken van de rechtsbescherming van kinderen
en ouders en over de positionering van de onafhankelijke toets en het advies aan de
rechter. Dit is nodig om de fundamenten van de rechtsbescherming in het toekomstscenario
te versterken en te borgen. Op basis van het advies van de adviescommissie zal verdere
besluitvorming plaatsvinden. De inzichten en praktijkervaringen vanuit de proeftuinen
worden hierbij betrokken.
Naast deze structurele verbeteringen middels het toekomstscenario werken we ook aan
concrete verbeteringen in de jeugdbescherming die al op kortere termijn effect moeten
hebben. Zo zijn afspraken gemaakt te komen tot een verlichting van de werkdruk bij
de jeugdbeschermers door:
– Het bevorderen van zij-instromers door bijvoorbeeld het inrichten van een loket bij
Stichting Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ) waar zij-instromers en herintreders terecht
kunnen met vragen. Het streven is dat dit loket voor de zomer van 2022 gereed is.
– Het bevorderen van functiedifferentiatie, zodat bijvoorbeeld mbo’ers ingezet kunnen
worden voor meer ondersteunende taken.
– Het vereenvoudigen van klacht- en tuchtprocedures en het tegengaan van agressie en
geweld.
– Het verbeteren van het imago om te laten zien dat het vak van jeugdbeschermer aantrekkelijk
en boeiend is.
In aanvulling hierop is met de GI’s afgesproken om op afzienbare termijn tot een onderbouwde
caseload te komen, als eerste stap in een bredere aanpak. Een onderbouwde caseload
is van belang om verantwoorde tarieven vast te kunnen stellen, zodat jeugdbeschermers
een redelijke caseload krijgen toegewezen en er ook meer tijd vrijkomt om nieuwe collega’s
in te werken en te begeleiden. Hiermee wordt ook uitvoering gegeven aan de motie van
het lid Raemakers.2
Verder zijn in het kader van de doorbraakaanpak in 2021 incidentele financiële middelen
beschikbaar gesteld voor met name de werkzaamheden van GI’s bij het vinden en matchen
van passende en tijdige jeugdhulp. Jeugdbeschermers die hier veel tijd mee kwijt zijn
worden hiermee ontlast. Tot slot heeft het Ondersteuningsteam Zorg voor Jeugd (OZJ)
met financiering van het Rijk de afgelopen jaren ondersteund bij het verbeteren van
de samenwerking tussen regionale expertteams en GI’s waar het tijdige passende jeugdhulp
betreft. Daarnaast zet het OZJ in op training en coaching voor jeugdbeschermers rondom
houding en gedrag bij tegengestelde belangen, zoals complexe echtscheidingen. De geleerde
lessen hierover worden dit jaar landelijk verspreid.
Daarnaast wordt gewerkt aan het verbeteren van het feitenonderzoek, zie ook de reactie
van het kabinet op de vragen van de leden van de D66-fractie hierover.
Nieuw Wetboek van Strafvordering
De leden van de VVD-fractie delen de inzet van het kabinet om zo snel mogelijk te
komen tot een gemoderniseerd Wetboek van Strafvordering, nu het huidige Wetboek dateert
uit 1926 en daardoor niet langer optimaal geschikt is voor de digitalisering in de
strafrechtketen en de aanpak van nieuwe vormen van (cyber)criminaliteit en ondermijning.
Deze leden roepen in herinnering dat de aangenomen motie van het lid Ellian (Kamerstuk
29 279, nr. 667) verzoekt het eerste wetsvoorstel tot vaststelling van het nieuwe Wetboek van Strafvordering
zo spoedig mogelijk naar de Kamer te sturen en dat het Wetboek inmiddels meer dan
tien maanden geleden naar de Raad van State is gestuurd. Kunnen de Ministers bevestigen
dat zij nog steeds de interpretatie van de toenmalige Minister van Justitie en Veiligheid
van deze motie onderschrijven dat het wetsvoorstel voor het zomerreces van 2022 bij
de Kamer wordt ingediend?3
Antwoord:
De vraag van de VVD-fractie of de Ministers kunnen bevestigen dat zij nog steeds de
interpretatie van de toenmalige MJenV van deze motie onderschrijven dat het wetsvoorstel
voor het zomerreces van 2022 bij de Kamer wordt ingediend, kunnen wij bevestigend
beantwoorden. We hebben nog altijd de intentie het wetsvoorstel voor dit nieuwe wetboek
zo snel als mogelijk bij uw Kamer in te dienen. Ook de D66-fractie geeft aan naar
het wetsvoorstel uit te zien. Uiteraard is het precieze moment van indiening afhankelijk
van het moment waarop we het advies van de Raad van State ontvangen en van de aard
en omvang van het advies van de Raad. We zullen dat advies zo snel als mogelijk na
ontvangst daarvan in het wetsvoorstel en memorie van toelichting verwerken.
Politie
De leden van de VVD-fractie maken zich zorgen over de capaciteitsproblemen bij de
politie. Wat gaat dit kabinet doen om de werkdruk die voortkomt uit de tekorten in
2022 tot en met 2024 te verminderen? Hoe kan de inzet van particulieren hierbij helpen?
De leden wijzen op de motie van het lid Hermans waarmee er structureel middelen vrijkwamen
voor veiligheid, waaronder voor 700 extra wijkagenten (Kamerstuk 35 925, nr. 13). Deze leden vragen wanneer de 700 extra wijkagenten beschikbaar zijn. Hoe vindt
de verdeling plaats van de extra wijkagenten over het land? Hoe is de wens van de
burgemeesters, niet zijnde de regioburgemeesters, geborgd?
De leden vragen voorts hoeveel extra geld er gaat naar de Landelijke Recherche. Wie
bepaalt hoe die middelen binnen de Landelijke Recherche worden verdeeld, in het bijzonder
bij cyber, ondermijning en kinderporno?
Antwoord:
De komende jaren zal de druk op de politiecapaciteit groot zijn. Om de werkdruk waar
mogelijk te verlichten wordt een tal van maatregelen genomen, met name door politie
zelf en in overleg met de gezagen en vakorganisaties. In de brief van 2 december jl.
bent u daarover uitgebreid geïnformeerd.4 In de genoemde brief komt aan de orde dat het kabinet de bijdrage die politie ontvangt
voor het verlichten van de druk op de Gebiedsgebonden politiezorg (GGP) met twee jaar
(2022 en 2023) verlengt. Deze bijdrage van in totaal € 15 mln. kunnen de eenheden
bijvoorbeeld inzetten voor het inhuren van niet-executieve medewerkers.
In het CD politie van 17 februari jl. (Kamerstuk 29 628, nr. 1073) hebben wij gesproken over de mogelijkheden om door inzet van particuliere partijen
de taak van politie te verlichten. Zoals bij die gelegenheid toegezegd, zal de MJenV
voor de zomer een visie over de samenwerking met private partijen aan uw Kamer doen
toekomen.
Vanaf 2024 is er bij de Politieacademie weer ruimte voor het opleiden van extra aspiranten.
Na afronding van de basispolitieopleiding kunnen de 700 extra agenten dan vanaf 2026
aan de slag in de wijk. De verdeling van de extra agenten in de wijk over de regionale
eenheden van de politie zal worden vastgesteld na bespreking met de Regioburgemeesters
en de voorzitter van het College van procureurs-generaal in het Landelijk Overleg
Veiligheid en Politie (LOVP). De regioburgemeester vertolkt daarbij de wensen en belangen
van de burgemeesters van de gemeenten in het gebied waarin de regionale eenheid de
politietaak uitvoert en legt hierover ook verantwoording aan hen af. De verdeling
van de extra agenten binnen de regionale eenheden is aan de burgemeesters van de gemeenten in het gebied waarin
de regionale eenheid de politietaak uitvoert en de betrokken hoofdofficier van justitie.
Ten aanzien van de versterking van de Landelijke Recherche, zoals geformuleerd in
het Coalitieakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77), vinden thans net zoals bij de verdeling van de andere posten besprekingen plaats.
Uw Kamer zal hierover bij Voorjaarsnota 2022 worden geïnformeerd. Overigens wordt
met de gelden uit de motie van het lid Hermans 20 mln breed geïnvesteerd in de Landelijk
Eenheid.
Nationale veiligheid
De leden van de VVD-fractie lezen in een brief van 25 januari jl. over uitreizigers
en hun kinderen dat zich de afgelopen jaren een deel van de uitreizigers heeft gemeld
bij een vertegenwoordiging of consulaat in de regio met het oog op terugkeer naar
Nederland (Kamerstuk 29 754, nr. 626). Hoe verhoudt de inzet om géén IS-terroristen terug te halen tenzij dat uitdrukkelijk
moet na een uitspraak van de rechter zich tot die passage?
Antwoord:
De uitreizigers genoemd in de brief van 25 januari 2022 zijn op eigen gelegenheid,
zonder hulp van de Nederlandse overheid, naar een Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging
in de regio gereisd. Personen die in het bezit zijn van de Nederlandse nationaliteit
kan de toegang tot Nederland gelet op artikel 3, tweede lid, van het Vierde Protocol
bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) niet worden geweigerd
en wordt hen op grond van artikel 16 van de Paspoortwet een noodreisdocument verstrekt
waarmee zij – onder begeleiding van de Koninklijke Marechaussee – zijn teruggekeerd
naar Nederland. In deze gevallen (van circa 65 volwassenen en 30 kinderen) is derhalve
geen sprake van actief terughalen van uitreizigers.
Zes volwassenen en dertien bij hen horende kinderen zijn wel actief naar Nederland
overgebracht om straffeloosheid te voorkomen. Over deze gevallen is uw Kamer geïnformeerd
bij brieven van 3 februari 2022 (Kamerstuk 29 754, nr. 638) en 5 juni 2021 (Kamerstuk 29 754, nr. 594).
Cyber
De leden van de VVD-fractie zouden graag een overzicht willen van de verdeling van
cybergelden. Deze leden willen onder andere graag weten hoeveel geld er gaat naar
het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) en het Digital Trust Center (DTC). Ook
willen deze leden graag weten welke budgetten er structureel zijn voor lokale overheden
om cybercrime aan te pakken. Daarnaast zouden de leden graag willen weten wat de status
is van de uitvoering van de motie van het lid Hermans c.s. (Kamerstuk 35 788, nr. 120). Specifiek op welke wijze het geld ingezet wordt om ondernemers te beschermen tegen
cybercrime.
Antwoord:
Op dit moment heeft het NCSC een structurele financiering van 25,3 miljoen euro. Voor
het DTC is dit 2,5 miljoen euro. De Nederlandse samenleving en economie zijn hoogontwikkeld,
innovatief en sterk internationaal verbonden. De openheid van de Nederlandse markt
vormt de basis van onze welvaart. Cybercriminaliteit, (digitale) spionage, ongewenste
buitenlandse overnames en investeringen, inmenging en zelfs sabotage bedreigen het
ongestoord functioneren van onze economie en onze samenleving. Niets doen kan tot
grote economische schade leiden doordat het onze concurrentiepositie verzwakt, ons
groeipotentieel verlaagt en de democratische rechtsstaat aantast. Het kabinet kiest
er daarom voor om – in een oplopende reeks tot 2027 – structureel 300 miljoen te investeren
in de slagkracht van de AIVD en MIVD, en het bredere beleidsterrein van economische
veiligheid, cybersecurity en de vitale infrastructuur. Deze complexe opgave vraagt
om een integrale benadering van wat er daadwerkelijk nodig is om Nederland weerbaar
te maken. Om hier invulling aan te geven voor het onderwerp cybersecurity werkt het
kabinet aan een nieuwe Nederlandse Cybersecuritystrategie (NLCS). Hierin worden de
ambities voor de komende jaren verder uitgewerkt. Het kabinet zal de Kamer medio 2022
informeren over de precieze uitwerking en besteding van deze middelen.
Lokale overheden gaan over hun eigen begroting, inclusief welk deel zij daarvan inzetten
voor de lokale bestrijding van cybercrime. Hier hebben wij geen overzicht van, maar
wij vinden het onderwerp uiteraard van groot belang. Vanuit het Ministerie van Justitie
en Veiligheid zijn financiële middelen beschikbaar om lokale cyberprojecten te starten.
Het gaat specifiek om het aanvragen van projectgelden voor nieuwe innovatieve cyberprojecten
met 1 van deze 2 verschillende oogmerken:
• Verhogen cyberweerbaarheid wijkniveau en kwetsbare groepen
• Verhogen cyberweerbaarheid MKB
Daarnaast wordt bijvoorbeeld ook via de VNG-agenda Digitale Veiligheid gewerkt aan
de preventie van cybercrime.
Zoals hierboven aangegeven is de inzet van het kabinet om Nederland weerbaar te maken
tegen bedreigingen van onze samenleving en economie. Het kabinet onderschrijft daarbij
ook het belang van een digitaal weerbaar MKB. De Ministeries van JenV en EZK bezien
gezamenlijk hoe de motie van het lid Hermans c.s. kan worden uitgevoerd. De Kamer
wordt hier voor de zomer over geïnformeerd. Momenteel wordt tevens bezien of en in
hoeverre de bedragen uit de budgettaire bijlage bij het coalitieakkoord hiervoor worden
ingezet.
2. Vragen en opmerkingen vanuit de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de hoofdlijnenbrief
Justitie en Veiligheid en hebben daarover nog enkele vragen.
Sterke rechtsstaat
De leden van de D66-fractie onderschrijven het belang van het investeren in de organisaties
van het Openbaar Ministerie en de Rechtspraak ten behoeve van verbeteren van de capaciteit,
de wendbaarheid, de kwaliteit van de informatievoorziening, digitalisering en innovatie
en verbetering van de ketensamenwerking. Zij benadrukken echter dat de justitiële
keten zo zwak is als de zwakste schakel daarin. Investeringen in onderdelen van de
keten hebben gevolgen voor de andere organisaties in de keten. Daarnaast blijkt uit
onderzoek van Stichting Economisch Onderzoek (SEO) dat opeenvolgende bezuinigingen
en intensiveringen in een relatief kort tijdsbestek leiden tot problemen binnen de
ketenorganisaties, zoals risico’s op het gebied van personele en materiële capaciteit
en bemoeilijking van ketensamenwerking (Kamerstuk 29 279, nr. 649). Kan de Minister uitleggen op grond van welke berekeningsmethodiek een verdeling
van middelen tussen de ketenorganisaties zal plaatsvinden? Is in die methodiek voldoende
rekening gehouden met de keteneffecten van investeringen?
Antwoord:
De basis voor de financiering van de keten is grotendeels te vinden in het Prognosemodel
Justitiële ketens (PMJ). In dit model wordt rekening gehouden met de behoefte van
de gehele keten, gegeven de demografische, economische, maatschappelijke en overige
ontwikkelingen in de strafrechtketen en de civiele- en bestuursrechtelijke keten.
Dit wordt aangevuld met de effecten van vastgestelde beleidswijzigingen en de gevolgen
van wet- en regelgeving. Dit wordt gedaan voor de keten als geheel.
Aangezien PMJ zich richt op de zaaksaantallen, wordt daarnaast ook gekeken naar ontwikkelingen
met betrekking tot bijvoorbeeld investeringen in ICT, huisvesting, kwaliteit etc.
die veelal organisatie gebonden zijn en dus maatwerk vergen en investeringen die in
mindere mate of helemaal niet gericht zijn op zaaksaantallen, zoals preventie of slachtofferbeleid.
Onderschrijft de Minister net als de leden van de D66-fractie het belang van structureel
investeren in de justitiële keten en onderkent de Minister dat onzekerheid over financiering
het behalen van de beoogde investeringsdoelen juist kan bemoeilijken?
Antwoord:
Ja. Onzekerheid over structurele financiering kan een beoogd investeringsdoel inderdaad
bemoeilijken. Het kabinet heeft er dan ook voor gekozen om structureel te investeren
in de justitiële ketens, zoals blijkt uit de financiële bijlage van het Coalitieakkoord.
De leden van de D66-fractie verwijzen nogmaals naar het onderzoek van SEO, waaruit
blijkt dat organisaties binnen de justitiële keten soms een keuze moeten maken tussen
het behalen van maatschappelijke doelen en het behalen van financieel gewin. Zij achten
dit onwenselijk en benadrukken het belang van maatschappelijk gedreven beleidskeuzes
binnen de justitiële keten. Kan de Minister uiteenzetten hoe financiële prikkels aan
de keten kunnen worden gestroomlijnd met gewenste maatschappelijke uitkomsten?
Antwoord:
Er is nadrukkelijk aandacht voor de relatie tussen de bekostiging van de organisaties
in de justitiële keten en de gewenste maatschappelijke uitkomsten. De wijze van bekostigen
kan verschillen per organisatie, juist omdat rekening wordt gehouden met de specifieke
kenmerken en taken per organisatie. In samenspraak met de betrokken organisaties,
wordt goed de vinger aan de pols gehouden zodat waar nodig aanpassingen kunnen worden
overwogen als zich knelpunten voordoen die te maken hebben met de wijze van bekostiging.
Daarbij wordt ook bekeken of en hoe – daar waar nodig en mogelijk – de financiering
past bij de beoogde maatschappelijke resultaten. Het Bestuurlijk Ketenberaad strafrechtketen
heeft hierover al een advies uitgebracht, dat aan de orde is geweest in een commissiedebat
over de strafrechtketen op 10 februari 2022. In overleg met het Bestuurlijk Ketenberaad
zal worden bekeken hoe dit advies binnen de kaders van het coalitieakkoord het beste
kan worden uitgevoerd.
De leden van de D66-fractie zijn verheugd dat de toegang tot het recht en tot de rechter
voor burgers en het midden- en kleinbedrijf wordt versterkt door verlaging van de
griffierechten. Zij benadrukken het belang van tijdige invoer van deze verlaging.
Op welke termijn zal de regering de benodigde wetswijziging aan de Kamer aanbieden?
Kan de Minister toezeggen zich in te spannen om dit op een zo kort mogelijke termijn
te bewerkstelligen?
Antwoord:
Het Kabinet ziet de verlaging van griffierechten als belangrijke maatregel om de toegang
tot het recht en de rechter te verbeteren. Het streven is dat de benodigde wetswijziging
voor deze verlaging voor de zomer in consultatie kan gaan en nog dit jaar aan de Kamer
aangeboden wordt. Onze inzet is erop gericht om de wetswijziging op 1-1-2024 in werking
te laten treden.
De leden van de D66-fractie onderschrijven net als het kabinet het belang van het
versterken van de sociale advocatuur in lijn met scenario 1 van de aanbevelingen van
de Commissie evaluatie puntentoekenning gefinancierde rechtsbijstand (Commissie-Van
der Meer). Echter vragen deze leden of voldoende rekening is gehouden met de gevolgen
van een aantal recente ontwikkelingen voor de uitvoer van dat scenario, zoals rechtsbijstand
die benodigd zal zijn in het kader van de toeslagenaffaire, de gaswinning in Groningen,
het vernieuwde Wetboek van Strafvordering en aan minderjarige asielzoekers. Kan de
Minister uiteenzetten of met deze ontwikkelingen voldoende rekening is gehouden? Zullen
deze ontwikkelingen gevolgen hebben voor de uitvoerbaarheid van scenario 1?
Antwoord:
De genoemde ontwikkelingen staan los van de implementatie van scenario 1 van Commissie-Van
der Meer. Wel wordt van sommige ontwikkelingen bezien wat de impact is op het stelsel
van rechtsbijstand. De kinderopvangtoeslagaffaire vraagt bijvoorbeeld om een overheidsbrede
reflectie, ook waar het de rechtsbijstand betreft. Zo gaat de Wrb uit van een bepaalde
mate van zelfredzaamheid van burgers, waarbij gekeken wordt in hoeverre iemand zijn
belang zelf kan behartigen, al dan niet met bijstand van een ander. In dit licht doet
het WODC momenteel onderzoek naar de toepassing van dit zelfredzaamheidscriterium
en komt met aanbevelingen voor de toekomst. En sinds juli van 2021 kunnen rechtzoekenden
op grond van de Regeling Advies Toevoeging Zelfredzaamheid (hierna: de RATZ) een adviestoevoeging
krijgen wanneer hun probleem dit vereist en waarin de toepassing van de huidige wet-
en regelgeving niet voorziet. Dit geldt onder andere voor problemen die zien op belastingrechtelijke
geschillen of die te maken hebben met afbetalingsregelingen.
De leden van de D66-fractie onderkennen het belang van het beperken van het aantal
procedures dat de overheid voert tegen burgers. Kan de Minister uiteenzetten hoeveel
procedures de overheid op dit moment voert tegen burgers en naar welke afname zij
streeft binnen welke termijn? Welke maatregelen neemt de Minister om dat doel te behalen?
Antwoord:
Bestuursorganen hebben in het bestuursrecht verschillende rollen. Het deelprogramma
Burgergerichte overheid, onderdeel van het programma Stelselvernieuwing rechtsbijstand,
ondersteunt en stimuleert bestuursorganen om in alle rollen zo veel mogelijk onnodige
procedures te voorkomen en in te zetten op de escalatie, alternatieve geschilbeslechting
en het zo vroegtijdig mogelijk oplossen van het probleem van de burger. Hiermee worden
onnodige procedures voorkomen. Dat wil niet zeggen dat iedere procedure tussen burger
en overheid onnodig is of vermeden zou moeten worden. Het kan ook zijn dat de burger
het meeste gebaat is bij een formele procedure voor de oplossing van zijn probleem.
De focus ligt daarom nu niet primair op een cijfermatige doelstelling ten aanzien
van het aantal procedures tussen burger en overheid binnen het bestuursrecht. De MRb
zet in op een kwaliteitsslag in het burgergericht procederen door bestuursorganen,
waarbij het primaire doel is om het probleem van de burger in een zo vroeg mogelijk
stadium op te lossen, en, daar waar een procedure toch onvermijdbaar blijkt, zo burgergericht
mogelijk te procederen. Het WODC start in opdracht van het deelprogramma Burgergerichte
overheid op korte termijn een onderzoek naar het instellen van hoger beroep door bestuursorganen
in procedures gevoerd tegen burgers. De vragen hoe vaak en waarom bestuursorganen
binnen het bestuursrecht in hoger beroep gaan in zaken tegen burgers, hoe de burger
hierin wordt begeleid en hoe vaak deze hoger beroepen gegrond of niet gegrond blijken
te zijn, staan hierbij centraal. Dit onderzoek zal daarmee ook inzicht geven in aantallen
procedures ingesteld door bestuursorganen. De verwachting is dat het onderzoek voor
het eind van het jaar zal zijn afgerond. De uitkomsten zullen met uw Kamer worden
gedeeld.
De leden van de D66-fractie stellen dat er de afgelopen jaren veel is geïnvesteerd
in de versterking van de positie van het slachtoffer in het strafrecht. De Minister
stelt in de hoofdlijnenbrief dat de positie van het slachtoffer zal worden geborgd.
Deze leden onderschrijven het borgen van bestaande slachtofferrechten, zodat deze
in de praktijk kunnen worden uitgeoefend. Zij benadrukken het belang van een goede
balans tussen de belangen van het slachtoffer en de verdachte in het strafrecht. Kan
de Minister toelichten hoe hij kan voorkomen dat de balans in het strafproces wordt
verstoord bij de borging van slachtofferrechten?
Antwoord:
Het slachtoffer komt als procesdeelnemer specifieke rechten toe, zoals het spreekrecht,
het recht op informatie en het recht op kennisname van het dossier. Bij het toekennen
van deze rechten aan slachtoffers is nadrukkelijk stil gestaan bij de positie van
de verdachte. Ook in het nieuwe Wetboek van Strafvordering wordt de positie van de
verschillende procesdeelnemers in onderlinge samenhang bekeken, zodat er geen onevenwichtigheid
ontstaat.
De leden van de D66-fractie zijn van mening dat het voor een versterking van de toegang
tot het recht ook van belang is dat rechtspraak transparant is. Zij vinden daarom
dat meer uitspraken digitaal toegankelijk moeten worden gemaakt. In het coalitieakkoord
is dat ook afgesproken. Er is op dit moment geen wettelijke grondslag waaruit blijkt
wanneer uitspraken gepubliceerd moeten worden. Deze leden vragen de Minister daarom:
kunnen zij een dergelijke grondslag verwachten? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet
en wat is de Minister dan voornemens te doen om het aantal uitspraken dat openbaar
is te vergroten?
Antwoord:
De Raad voor de rechtspraak geeft de komende jaren met het programma «Meer en verantwoord
publiceren» invulling aan het streven om het merendeel van de rechterlijke uitspraken
online te gaan publiceren. De MRb onderschrijft dit streven en is over de uitvoering
van dat programma in overleg met de Raad voor de rechtspraak. Daarbij komt ook aan
de orde of een wettelijke grondslag wenselijk is. De MRb zal uw Kamer hierover schriftelijk
op de hoogte houden.
De leden van de D66-fractie lezen dat de uitwerking van constitutionele toetsing samen
met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ter hand wordt genomen
en de Kamer hier voor de zomer een notitie over ontvangt. Deze leden zijn benieuwd
naar de rolverdeling tussen de Minister voor Rechtsbescherming en het Ministerie van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties hierbij. Wie is waarvoor verantwoordelijk?
Antwoord:
Het betreft een gezamenlijke verantwoordelijkheid, die ook steeds tot uitdrukking
komt in de medeondertekening van beide bewindspersonen van Kamerbrieven over dit onderwerp.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is de inhoudelijk eerstverantwoordelijke
Minister voor (mogelijke) grondwetswijzigingen. De MRb is verantwoordelijk voor het
rechtsbestel en de organisatie van de rechtspraak.
De leden van de D66-fractie lezen dat de gevolgen van de wijzigingen bij het Wetsvoorstel
regulering sekswerk (Wrs) inhoudelijk en financieel in kaart worden gebracht en de
Kamer daar voor het zomerreces over geïnformeerd wordt. Deze leden vinden het belangrijk
dat deze wijzigingen zorgvuldig in kaart worden gebracht. Zij willen de Staatssecretaris
graag meegeven dat het hierbij van belang is dat er voldoende inspraak is van de beroepsgroep
zelf. Kan de Staatssecretaris garanderen dat nieuw beleid niet alleen gaat over sekswerkers,
maar samen met hen wordt gemaakt?
Antwoord:
De intentie van de SJenV is om de wijzigingen zoveel mogelijk samen met de doelgroep
en uitvoerende partijen in kaart te brengen.
Daarnaast zouden deze leden graag weten wat de Staatssecretaris gaat doen om de sociale
en juridische positie van sekswerkers te verbeteren en hoe hij wil zorgen voor een
betere toeleiding naar werk voor uitgestapte sekswerkers.
Antwoord:
Naar aanleiding van de motie van de leden Van Nispen en Simons (Kamerstuk 28 638, nr. 194) om te komen tot een plan van aanpak om de sociale en juridische positie van sekswerkers
te verbeteren van 22 juni 2021 is het ministerie tezamen met de Sekswerk Alliantie
De-stigmatisering (SWAD) gestart met het maken van dit plan. In dit plan zal onder
meer aandacht zijn voor de bejegening en benadering van sekswerkers, de-stigmatisering
van sekswerk, voorlichting en hulpverlening aan sekswerkers en geweld tegen sekswerkers.
Concrete acties zullen onder andere zijn zorgen voor toegang tot verzekeringen, zakelijke
bankrekeningen en andere (financiële) dienstverlening. De afgelopen maanden zijn gesprekken
gevoerd met de SWAD, belangenorganisaties, sekswerkers en hulpverleners. Gestreefd
wordt het plan van aanpak in dit voorjaar gereed te hebben. Ondertussen worden de
activiteiten van de SWAD in 2022 gecontinueerd, zal Ugly Mugs, het platform waarop
sekswerkers elkaar kunnen waarschuwen voor gewelddadige klanten, in maart operationeel
worden en is de klachtenbalie sinds december officieel open en vindbaar voor sekswerkers.
Voor sekswerkers die willen uitstappen bestaat de decentralisatie uitkering Uitstapprogramma’s
Prostituees (DUUP) die is toegekend aan 18 centrumgemeenten. Het is aan de DUUP-centrumgemeenten
zelf om te bepalen hoe en waar ze de extra gelden op in gaan zetten. Met betrokken
partijen wordt gekeken hoe betere toeleiding naar werk kan worden gerealiseerd. Te
denken valt bijvoorbeeld aan een handreiking voor onder meer gemeenten over het uniform
en praktisch regelen van inkomen en werktoeleiding.
Voorts vragen deze leden de Staatssecretaris wat het in kaart brengen van wijzigingen
betekent voor de Wrs. Zij achten het wenselijk dat deze wijzigingen worden meegenomen
in een gewijzigd voorstel van wet dat in één keer door de Kamer wordt behandeld. Kan
de Staatssecretaris daarop een reactie geven?
Antwoord:
Uit het Coalitieakkoord vloeit een aantal aanpassingen van de Wrs voort. Bij het in
kaart brengen van de wijzigingen wordt onderzocht op welke manier het wetsvoorstel
aangepast moet worden en wat de financiële gevolgen hiervan zijn. De SJenV kan op
dit moment daarop nog niet inhoudelijk ingaan, want de wijzigingen en financiële consequenties
dienen eerst in samenhang te worden bezien. Hierover zal de Kamer vóór de zomer geïnformeerd
worden.
In het verlengde hiervan vragen deze leden tenslotte naar het voornemen van de Staatssecretaris
om – in afwachting van de Wrs – een wettelijke grondslag te creëren voor gemeenten
om gegevens van sekswerkers te verwerken voor het kunnen houden van toezicht op de
naleving. In hoeverre is het noodzakelijk om twee wetstrajecten te starten als de
verwerkingsgrondslag ook met de Wrs zal worden geregeld?
Antwoord:
De motie van het lid Wiersma om te komen tot een wettelijke grondslag voor het verwerken
van persoonsgegevens van sekswerkers van 22 juni 2021 (Kamerstuk 28 638, nr. 193) is in de Tweede Kamer aangenomen. De nadrukkelijke wens van de Tweede Kamer om met
spoed te komen tot deze wettelijke grondslag wordt gehonoreerd met een wijziging van
artikel 151a van de Gemeentewet. Dit vanwege het belang dat gemeenten bevoegd worden
gegevens van sekswerkers te verwerken ten behoeve van het toezicht op de naleving
van de relevante gemeentelijke regels inzake prostitutie. Deze aanpassing kan fungeren
als tijdelijke overbrugging, mits dit traject op substantieel kortere termijn afgerond
kan worden dan de Wrs. Zolang de Kamer niet anders te kennen geeft, wordt aan beide
voorstellen gewerkt.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de toezegging om de Kamer in
het voorjaar 2022 te informeren over de stand van zaken met betrekking tot de experimenten
met een gesloten coffeeshopketen. Deze leden benadrukken dat bestuurlijke aandacht
en daadkracht vereist is om deze experimenten zo spoedig mogelijk van start te laten
gaan en eventuele obstakels – samen met de deelnemende gemeenten, telers, coffeeshops,
banken en andere relevante betrokkenen – voortvarend aan te pakken. Ditzelfde geldt
voor de andere afspraken uit het coalitieakkoord met betrekking tot het opstellen
van de evaluatie criteria. Graag vernemen deze leden dan ook op korte termijn op welke
wijze de Minister invulling wil geven aan deze verantwoordelijkheden.
Antwoord:
In de brief zal de Kamer dit voorjaar geïnformeerd worden over de stand van zaken
van het Experiment gesloten coffeeshopketen. Onderdeel van die stand van zaken zal
ook de uitwerking zijn van de afspraken in het coalitieakkoord. Verder wordt de Kamer
na afstemming tussen Ministers van JenV, VWS en Fin per brief geïnformeerd over de
problematiek van een aantal telers vanwege het niet verkrijgen van een bankrekening.
Migratie, nationaliteit en grenstoezicht
De leden van de D66-fractie onderstrepen het belang van het verbeteren en versterken
van legale migratieroutes. Deze leden vragen de Staatssecretaris nader toe te lichten
hoe hij vorm wil gaan geven aan de afspraken uit het coalitieakkoord om «meer structuur
in arbeidsmigratie te gaan realiseren» (juist ook van arbeidsmigratie buiten de Europese
Unie) en «beleid [te maken] om gerichte visumverlening en tijdelijke legale en circulaire
arbeidsmigratie mogelijk te maken», mede gelet op het feit dat er sprake is van enorme
krapte op de arbeidsmarkt en verschillende bedrijven en sectoren deze mensen heel
hard nodig hebben. Deze leden ontvangen graag een tijdslijn van de Staatssecretaris
om inzicht te krijgen in de vervolgstappen van het proces om deze afspraken te realiseren.
Antwoord:
De beantwoording van deze vragen gaan tevens in op de vragen van de SP-fractie en
SGP-fractie met betrekking tot arbeidsmigratie, kennismigratie en vragen omtrent grip
op migratie.
Het kabinet wil als onderdeel van afspraken met derde landen over het terugnemen van
uitgeprocedeerde asielzoekers, beleid maken om gerichte visumverlening en tijdelijke
legale en of circulaire arbeidsmigratie mogelijk te maken. Legale migratie kan dan
als strategisch instrument worden ingezet om resultaten op terugkeer te bevorderen.
Circulaire migratie zou een mogelijke vorm van legale migratie kunnen zijn. De komende
maanden zal het kabinet, en dat vergt een interdepartementale inspanning, zich buigen
over op welke wijze dit vorm kan worden gegeven.
Om meer grip te krijgen op migratie en tijdig te kunnen anticiperen wil het kabinet
periodiek inzicht op de verwachte arbeids-, kennis- en asielmigratie en zet het kabinet
in op een robuuste en evenwichtige Europese aanpak. Daarbij is een mogelijkheid om
te gaan werken met een beleidsmatig richtgetal van migratie naar Duits voorbeeld.
De Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ) is gevraagd in hoeverre en op welke
wijze beleidsmatige richtgetallen kunnen bijdragen aan sturing van asiel- en reguliere
migratie naar Nederland. Hierbij is de ACVZ gevraagd om eventuele beperkingen ten
aanzien van het bepalen of hanteren van richtgetallen, als aanvulling op prognoses,
te overwegen en te onderzoeken aan welke doelen een beleidsmatig richtgetal bij kan
dragen. Naast de behoefte op de arbeidsmarkt, is de ACVZ verzocht om in het bijzonder
ook het incorporatievermogen van de Nederlandse samenleving mee te nemen. De ACVZ
is gevraagd om de motie van de leden Stoffer en Eerdmans over het onderzoeken van
een migratiequotum (Kamerstuk 32 824, nr. 330) daarbij in acht te nemen. Dit advies wordt eind juni verwacht en zal zwaar wegen
bij de beleidsontwikkeling. Deze inzet laat onverlet dat het kabinet de aanbevelingen
van de Commissie Roemer uitvoert.
Wat betreft kennismigratie, benadrukt het kabinet de belangrijke en waardevolle bijdrage
hiervan aan de Nederlandse (kennis)economie. In het coalitieakkoord wordt aangegeven
dat werkgevers in verschillende bedrijven en sectoren kennismigranten hard nodig hebben.
Dit geldt bijvoorbeeld voor innovatieve startups en scale-ups. Het kabinet blijft
daarom inzetten op een solide Europees en nationaal wetgevend kader dat de instroom
van kennismigranten, faciliteert. De herziene Richtlijn Europese blauwe kaart, die
op het moment wordt geïmplementeerd, en de recent gelanceerde verblijfsregeling voor
essentieel startup personeel in pilotvorm zijn voorbeelden van recente en positieve
stappen richting een verdere versterking van dit kader. Om de positionering van Nederland
als aantrekkelijk vestigingsland voor internationaal talent te versterken, heeft de
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), in opdracht van het Ministerie van Economische
Zaken en Klimaat recent een nationale informatie- en landingspagina voor kennismigranten
ontwikkeld: www.welcome-to-nl.nl.5 Speciale focus gaat uit naar het versterken van de instroom van technisch geschoolde
kennismigranten ten behoeve van uitdagingen rond de energietransitie, digitalisering
en de ontwikkeling van sleuteltechnologieën.
Ten aanzien van de instroom van internationale studenten zal het kabinet verdere invulling
geven aan de Internationale Kennis- en Talentstrategie, waarin de ambitie is uitgesproken
te werken aan een betere verbinding tussen de instroom van buitenlandse studenten
met de vraag op de arbeidsmarkt. De Minister van OCW heeft daarnaast in het debat
over kennisveiligheid en internationalisering van het hoger onderwijs van 9 februari
jl., waarin dit onderwerp ook aan de orde kwam, aangegeven over enkele weken een brief
hierover naar de Tweede Kamer te sturen.
Preventie
De leden van de D66-fractie onderschrijven het belang meer aandacht voor preventie
in het veiligheidsbeleid. Zij onderschrijven het belang van een domein overstijgende
gebiedsgerichte aanpak. Kunnen de Ministers toelichten hoe zij de justitiële functies
in de wijk willen versterken? Kunnen zij voorbeelden geven van waarop wordt gedoeld
met situationele, slachtoffer- en dadergerichte maatregelen? Delen zij de mening dat
preventie juist gaat over meer dan alleen de justitiële aanpak?
Voornoemde leden onderkennen het belang van meer inzet op kwetsbare wijken. In het
coalitieakkoord wordt in dat kader specifiek gesteld dat «bij de uitwerking hiervan
het door gemeenten bepleite meerjarige programma Leefbaarheid en veiligheid [wordt]
betrokken». Waarom wordt dit programma niet genoemd in de brief op hoofdlijnen? Op
welke manier willen de Ministers wijken selecteren voor de gebiedsgerichte aanpak?
Op welke manier worden gemeenten daarbij betrokken?
Antwoord:
De kern van het probleem is dat er een voedingsbodem in kwetsbare wijken en buurten
bestaat voor jongeren om af te glijden naar (ernstige) overlast en criminaliteit.
We zien daar een opeenstapeling van risicofactoren, zoals fysieke en sociale factoren.
Om de aanwas van criminelen op volwassen leeftijd te voorkomen is het van belang al
op jonge leeftijd de ontwikkeling van grensoverschrijdend gedrag tegen te gaan. Door
zowel te investeren in wijken en gemeenten, als in de versterking van de justitiële
functies in de wijk wordt vorm gegeven aan preventie met gezag. Jongeren in kwetsbare
wijken wordt meer perspectief geboden met behulp van o.a. sociale (gedrags-)interventies,
opleiding en toeleiding naar werk. Naast kansen bieden, is het belangrijk ook grenzen
te stellen door te investeren in bijvoorbeeld (extra) agenten in de wijk en in de
versterking van andere justitiële organisaties in de wijk, zoals gebiedsofficieren,
(jeugd)reclassering, zorg- en veiligheidshuizen, de Kinderbescherming en eventueel
ook (wijk)rechtspraak. Bij de aanpak wordt aangesloten bij de reeds eerder ingezette
aanpak van jeugdcriminaliteit, de preventieve aanpak van georganiseerde en ondermijnende
criminaliteit, het voorkomen en tegengaan van extremisme en terrorisme en het programma
Leefbaarheid en Veiligheid van BZK.
Deze (preventieve) aanpak van (georganiseerde en ondermijnende) jeugdcriminaliteit
krijgt op dit moment verder vorm. Uw Kamer zal hierover voor de zomer worden bericht.
Hierbij wordt ook aandacht aan de keuze van te selecteren wijken besteed. Op basis
van criminaliteitscijfers en in overleg met gemeenten, wetenschap, collega-departementen,
zoals BZK, OCW, VWS en SZW, en betrokken ketenpartners wordt gekeken waar de aanpak
het beste kan worden ingezet, ook met het oog op bijvoorbeeld gebieds- en regionale
effecten. Dit zullen gebieden en wijken zijn, in aanvulling op de 16 wijken – ook
betrokken bij de aanpak van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit – in het
programma Leefbaarheid en Veiligheid van BZK.
De maatregelen zijn veelal een mix van situationele, dadergerichte en slachtoffergerichte
maatregelen. Bij situationele maatregelen kan het bijvoorbeeld gaan om het nemen van
maatregelen, zoals het aanbrengen van extra verlichting op plekken waar jongeren zich
ophouden, zoals parken of pleinen of het voorlichten van jongeren en inzet van extra
toezicht rond een druk station of in uitgaansgebieden waar straatroven plaatsvinden.
Voor het voorkomen van daderschap en slachtofferschap van kwetsbare jongeren worden
gemeente gestimuleerd om bijvoorbeeld vroegsignalering van risicogedrag op scholen
op te pakken door effectieve interventies in te zetten die kinderen, ouders en docenten
ondersteunen. Voor de brede uitrol van effectieve interventies, zoals Alleen jij bepaalt
wie je bent, zetten we ter voorkoming van daderschap ook in op gebieden/wijken waar
de problematiek groot is of waar juist preventief ingrijpen toename van de problematiek
kan voorkomen. Ook het voorkomen van herhaald daderschap van belang: jongeren en jongvolwassenen
worden actief begeleid bij hun re-integratie, waarmee tijdens detentie wordt gestart.
De leden van D66-fractie zijn verheugd te lezen dat de beschikbaarheid van laagdrempelige
bemoeizorg op lokaal niveau (zoals wijk-GGD’ers) gestimuleerd wordt. Kan de Minister
toelichten in hoeveel gemeenten al gewerkt wordt met wijk-GGD’ers? Wat zijn de ervaringen
daarmee? En hoe denkt de Minister deze en andere vormen van «laagdrempelige bemoeizorg»
te kunnen stimuleren?
Antwoord:
Er wordt inmiddels in 47 gemeenten gewerkt met wijk-GGD’ers. In januari 2022 zijn
nog eens 21 nieuwe gemeenten gestart met het implementeren van de wijk-GGD’er. De
Ministeries van JenV en VWS ondersteunen deze aanpak, via het genoemde actieprogramma
«Grip op onbegrip» van ZonMW en het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid
(het CCV).6 Uit onderzoek van het CCV blijkt dat de inzet van een Wijk-GGD’er, als verbindingsofficier
tussen zorg en veiligheid en gericht op preventie, veel voordelen oplevert voor zowel
de betrokken cliënten als de ketenpartners.7 In het actieprogramma «Grip op onbegrip» worden de onderliggende mechanismen van
goede voorbeelden van de afgelopen jaren verder ontwikkeld, breder verspreid en worden
initiatieven gestimuleerd die ten goede komen aan de doelgroep personen met verward
gedrag.
De leden van de D66-fractie onderkennen het belang van voorkoming van recidive en
meer maatwerk in het gevangenisregime waar reintegratie in de samenleving een belangrijk
onderdeel van is. Zij zijn dan ook verheugd te lezen dat de Minister hier een speerpunt
van maakt en in wil zetten op het scheppen van goede randvoorwaarden op relevante
leefgebieden na detentie. Evenwel bereiken deze leden ook signalen dat ondanks goede
beleidsvoornemens er nog uitdagingen zijn voor het tot uiting laten komen van deze
randvoorwaarden. Op alle basisvoorwaarden die gelden voor succesvolle re-integratie
– werk en inkomen, huisvesting, financiën en schulden, doorlopende zorgverzekering
en een geldig identiteitsbewijs – zien zij uitdagingen. Zo signaleren zij dat het
lastig is om zorgverzekeringen te laten doorlopen voor gedetineerden en zijn zelfmelders
sinds de inwerkingtreding van de Wet Straffen en Beschermen niet welkom op de Beperkt
Beveiligde Afdelingen (BBA-afdelingen), waardoor zij hun werk stop moeten zetten.
Kan de Minister toelichten wat hij gaat doen om de vijf basisvoorwaarden voor succesvolle
re-integratie te laten doorlopen?
Antwoord:
DJI, de reclassering en de gemeente zetten er op in om met gedetineerde al bij aanvang
van detentie een detentie- en re-integratieplan uit te werken. Dit is mede afhankelijk
van de mate waarin de gedetineerde mee wil werken hetgeen ook bepalend is voor de
mogelijkheden die gedetineerde wordt geboden tijdens detentie. Daarin staat ook wat
de gedetineerde na detentie nodig heeft op de basisvoorwaarden (werk/inkomen, onderdak,
schulden, zorg en identiteitsbewijs) en werken samen aan het uitvoeren daarvan.
De leden van de D66-fractie lezen ook dat wordt ingezet op het verhogen van de kwaliteit
van forensische zorg door het maken van eenduidige afspraken met de sector over kwaliteitseisen.
Kan de Minister toelichten wat hij daar precies onder verstaat? Deze leden willen
benadrukken dat zij waarde hechten aan maatwerk en ruimte voor forensisch vakmanschap
en eigen oordeelsvermogen van mensen die werkzaam zijn in de forensische zorg. Kan
de Minister garanderen dat hier ruimte voor blijft? Daarnaast willen deze leden benadrukken
dat voor het verhogen van de kwaliteit van de forensische zorg noodzakelijk is dat
de forensische zorgsector beschikking heeft over voldoende specifiek opgeleid personeel.
Zij begrijpen evenwel dat er behoorlijke capacitaire uitdagingen in de forensische
zorgsector leven die leiden tot een zeer hoge werkdruk bij personeel. Dat baart deze
leden zorgen. Kan de Minister aangeven hoe hij hiernaar kijkt wat hij gaat doen om
de deze uitdagingen het hoofd te bieden?
Antwoord:
Op dit moment is in de forensische zorg geen sprake van een eenduidige omschrijving
van wat onder kwalitatief goede forensische zorg wordt verstaan. In het kwaliteitskader
forensische zorg heeft de sector zelf omschreven wat goede kwaliteit van forensische
zorg is. Doordat het kwaliteitskader voor de hele sector gaat gelden wordt gezorgd
voor een eenduidig kader. Dat is nodig om gezamenlijk te kunnen werken aan het verhogen
van de kwaliteit. Verder geeft de D66-fractie aan waarde te hechten aan maatwerk en
ruimte voor forensisch vakmanschap. De MRb is het hiermee eens. Vanaf het begin van
de ontwikkeling van het kwaliteitskader is dan ook als uitgangspunt geformuleerd dat
het kwaliteitskader ruimte moet bieden aan zorgaanbieders over hoe zij de forensische
zorg leveren. De sector zelf hecht ook belang aan die professionele ruimte. Gegeven
het feit dat de sector inhoudelijk achter het kwaliteitskader staat stelt de MRb vast
dat aan dit uitgangspunt is voldaan.
De D66-fractie vraagt naar de gevolgen van de capaciteitsdruk voor de werkdruk van
het personeel. DJI doet er alles aan om voldoende capaciteit in te kopen. In overleg
met het veld wordt gewerkt aan oplossingen voor de korte en lange termijn. Zoals reeds
aangegeven in de brief aan uw Kamer van 26 november 20218, zijn bijvoorbeeld maatregelen getroffen om ruimte voor overplaatsingen tussen tbs-klinieken
onderling te realiseren. Ook wordt er gewerkt aan de mogelijkheden om de uitstroom
vanuit de TBS op een verantwoorde wijze te versterken. Hierbij speelt een afhankelijkheid
met de voorzieningen op gemeentelijk niveau en de GGZ. Daarnaast is MRb met het veld
in gesprek over het mogelijk maken van capaciteitsuitbreidingen bij zorgaanbieders
om in de stijgende behoefte aan beveiligde plaatsen te kunnen blijven voldoen. Deze
resultaten zijn er echter niet vandaag of morgen. Feit is dat de behoefte aan capaciteit
sneller is toegenomen dan dat er resultaten zijn van deze inspanningen. Naast de gebouwelijke
capaciteit is ook de personele capaciteit een aandachtspunt. Om (ook in de toekomst)
aan de capaciteitsvraag te kunnen voldoen is de beschikbaarheid van voldoende en kwalitatief
goed personeel voor de forensische zorg in een competitieve arbeidsmarkt een belangrijk
thema. In dat kader heeft de Taskforce Forensische Zorg de afgelopen jaren de arbeidsmarktaanpak
«Werken in de forensische zorg» gelanceerd om de bekendheid van de forensische zorg
onder werkzoekenden te vergroten. Samen met de Nederlandse ggz, de Vereniging Gehandicaptenzorg
Nederland en Valente wordt momenteel in overleg met zorgaanbieders uitgewerkt op welke
manier de arbeidsmarktaanpak een vervolg kan krijgen.
De leden van de D66-fractie zijn verheugd te lezen dat gekeken wordt naar mogelijkheden
om recidive op termijn terug te dringen door het verkennen van een betere en alternatieve
invulling van sancties. Deze leden willen in dat kader vragen wat de status is van
het aangekondigde onderzoek naar het opnemen van elektronische detentie als hoofdstraf
in artikel 9 van het Wetboek van Strafvordering.
Antwoord:
Zoals eerder met uw Kamer gedeeld in de reactie op het RSJ advies inzake korte detenties9, zal worden verkend of elektronische detentie een waardevolle aanvulling kan zijn
op het sanctiepalet. In dit kader zal eerst een dialoog worden gevoerd met de betrokken
ketenpartners en wetenschap. Dit gesprek zal binnenkort plaatsvinden.
Deze leden willen benadrukken dat bij de verkenning van alternatieve sancties ook
gekeken dient te worden naar de inzet van de voorlopige vervangende taakstraf (VVT)
in plaats van de voorlopige vervangende hechtenis (VVH) bij het niet betalen van boetes.
Ondanks de duidelijke conclusie uit eerder onderzoek van het WODC dat bij het niet
betalen van boetes de VVT allerlei voordelen heeft boven de VVH werd geconcludeerd
dat er toch meer onderzoek nodig is voor het invoeren van de VVT. Kan de Minister
aangeven wat nog onderzocht moet worden om de conclusie te kunnen trekken dat VVT
een goed alternatief is voor de VVH bij het niet betalen van geldboetes? Kunt u aangeven
wat de status is van dit onderzoek?
Antwoord:
In 2021 heeft de voormalig MRb een onderzoek laten uitvoeren naar de vervangende taakstraf.
Of invoering van een vervangende taakstraf voor niet betaalde geldboetes zinvol is
hangt van diverse factoren af. Enkele staan genoemd in de beleidsreactie van 7 juli
202110. Bijvoorbeeld moet nog onderzocht moet worden in hoeverre de potentiële doelgroep
kan worden bereikt en geschikt is om een vervangende taakstraf uit te voeren. Bekend
is dat zij vaak niet reageren op brieven en meestal moeten worden gearresteerd om
vervangende hechtenis uit te zitten. Vanwege de zeer korte duur van de vervangende
hechtenis zal de vervangende taakstraf bovendien zeer kort zijn (een of enkele dagen).
Gekeken wordt daarom ook hoe zo’n korte tijd goed kan worden ingevuld en in hoeverre
dit meerwaarde zal hebben ten opzichte van de vervangende hechtenis. Verder worden
ook de kosten van dit instrument in kaart gebracht. De verwachting is dat de verkenning
voor de zomer kan worden afgerond.
Daarnaast willen de leden van de D66-fractie graag benadrukken dat voor het voorkomen
van recidive van belang is dat de Reclassering rechters van advies kan voorzien voor
zij een straf opleggen. Om dit goed te kunnen doen is meer capaciteit nodig bij de
Reclassering en moeten rechters en het OM vaker om advies vragen. Eerder werd aangegeven
dat onderzoek zou worden gedaan naar hoe Reclassering vaker en beter om advies kon
worden gevraagd. Kan de Minister aangeven hoe het met dit onderzoek staat en welke
maatregelen hij gaat nemen om aan dit beleidsvoornemen tegemoet te komen?
Antwoord:
Met de reclassering, het OM en DJI is een onderzoek in voorbereiding naar verbetermogelijkheden
van het reclasseringsadvies. Op basis daarvan zullen de vervolgstappen worden bepaald.
De MRb verwacht deze verkenning na het zomerreces met u te kunnen delen.
Nationale veiligheid, cybersecurity, vitale belangen, economische veiligheid en bewaken
& beveiligen
De leden van de D66-fractie delen het gevoel van urgentie met betrekking tot het verbeteren
van het stelsel bewaken en beveiligen, in het bijzonder de opvolging van de aanbevelingen
van de Commissie-Bos. Kan de Minister een concreter tijdspad geven van welke verbeteringen
aan het stelsel wanneer plaats dienen te vinden? Hoe wordt daarin omgegaan met de
spanning tussen de verwachtte capaciteitsproblemen van het stelsel enerzijds en de
bestaande capaciteitsproblemen bij de politie anderzijds?
Antwoord:
Zie beantwoording VVD fractie.
Politie
De leden van de D66-fractie lezen in de brief op hoofdlijnen dat het beleid ten opzichte
van de politie wordt vastgesteld langs de lijnen van het coalitieakkoord en op basis
van een aantal rapporten. Kan de Minister iets meer toelichting geven over hoe dat
beleid wordt uitgewerkt? Op welke manier wordt er gezorgd voor meer wijkagenten, en
in het bijzonder meer jeugdwijkagenten? Hoe wordt vanuit de politie de intensievere
samenwerking met de GGZ-vorm gegeven? Hoe wordt het «zorgstelsel politie» verder versterkt?
Antwoord:
Met de extra investering naar aanleiding van de motie Hermans wordt geïnvesteerd in
700 extra agenten voor de wijk. De verdeling van de agenten over de regionale eenheden van de politie zal de MJenV vaststellen na bespreking met de
Regioburgemeesters en de voorzitter van het College van procureurs-generaal in het
Landelijk Overleg Veiligheid en Politie (LOVP). De verdeling van de extra agenten
binnen de regionale eenheden is aan de burgemeesters van de gemeenten in het gebied waarin
de regionale eenheid de politietaak uitvoert en de betrokken hoofdofficier van justitie.
Zoals ook in de brief van 19 november jl.11 aangegeven, is met de Regioburgemeesters en de voorzitter van het College van Procureursgeneraal
besproken dat er behoefte is aan wijkagenten, aan «digitale wijkagenten» en aan andere
agenten die in en voor de wijk werken, als ook aan agenten die in de basisteams gaan
werken aan de opsporing van veel voorkomende criminaliteit. Tevens is uitgesproken
dat het nodig is dat een aantal van hen het accent jeugd en school krijgt.
Bij de uitwerking van het coalitieakkoord richten we ons op het vormgeven van initiatieven
die als doel hebben de samenwerking tussen politie en zorg en sociaal domein op straat
te verbeteren en efficiënter in te richten. Hierbij wordt gebruik gemaakt van inzichten
uit de ZonMW pilots over het verbeteren van de samenwerking politie-zorgpartners en
uit de pilots «streettriage». De Kamer wordt voor het zomerreces nader geïnformeerd
over de uitwerking van deze opgave.
Radicalisering, terrorisme en extremisme
De leden van de D66-fractie delen het gevoel van urgentie om de dreiging van rechts-extremistische
netwerken beter in beeld te brengen en onderschrijven dat dit een absolute prioriteit
moet zijn. Zij kijken uit naar de rapportage over de aanpak van terrorisme (en extremisme)
met daarin het integrale beeld van wat er al gebeurt en wat de nieuwe methoden zijn.
Kan de Minister vooruitlopend daarop al toelichten op welke punten het beleid rondom
de persoonsgerichte aanpak dient te worden aangepast of uitgebreid om recht te doen
aan de specifieke dreiging van het rechts-extremisme?
Antwoord:
Zoals aangegeven in de kamerbrief van 26 oktober 202112 kunnen aanhangers van het accelerationisme volgens de daarvoor breed toepasbare werkwijze
worden opgenomen in de lokale (persoonsgerichte) aanpak. Het accelerationisme is een
rechts-extremistische ideologie die via diverse – voornamelijk besloten – sociale
media platformen wordt verspreid. Deze bestaande aanpak is toepasbaar op de dreiging
vanuit rechts-extremistische en -terroristische hoek. Een belangrijk aandachtspunt
is de signalering van de Nederlandse, vaak jonge volgers van rechts-extremistische
online netwerken. De reguliere (offline) signaleringsstructuren lijken minder effect
te kunnen sorteren. Het vorige kabinet heeft met Prinsjesdag de eerste noodzakelijke
middelen vrijgemaakt ter versterking van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten,
onder andere met als doel om extra onderzoek naar rechts-extremisme en de samenhangende
geweldsdreiging te doen. Over de wijze waarop de inlichtingen- en veiligheidsdiensten
dit doen, en het tijdspad waarin, worden in de openbaarheid geen uitspraken gedaan.
De voormalig MJenV heeft tijdens het debat over de wijziging van de Tijdelijke wet
bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding op 7 december 2021 toegezegd om een
voortgangsrapportage over de integrale aanpak aan uw Kamer te versturen (Handelingen II
2021/22, nr. 31, item 55). In deze voortgangsrapportage zal u ook nader geïnformeerd worden over de aanpak
ten aanzien van de dreiging van rechts-extremisme.
Jeugd
De leden van de D66-fractie wijzen op het grote belang van een goed feitenonderzoek
in het kader van jeugdbeschermingsmaatregelen. Deze leden ontvangen veel signalen
dat dit nog onvoldoende is en al lang speelt. Kan de Minister aangeven in hoeverre
het huidige actieplan Verbeteren Feitenonderzoek daarvoor genoeg aanknopingspunten
biedt of dat hij voornemens is om aanvullende actie te ondernemen? Kunnen lessen vanuit
de pilots uit dit actieplan al gebruikt worden om het feitenonderzoek in brede zin
te verbeteren? Welke concrete doelen stelt de Minister voor het verbeteren van het
feitenonderzoek en wanneer vindt er een toetsmoment plaats om te beoordelen of aanvullende
actie nodig is?
De leden van de D66-fractie willen aanvullend daarop aandacht vragen voor ouders en
kinderen die eventueel zijn benadeeld door gebrekkig feitenonderzoek in het verleden.
In hoeverre wordt er in die gevallen gewerkt aan een terugkeer van kinderen naar het
ouderlijk huis waar mogelijk? Maken acties om een oplossing te bieden voor deze groep
ouders en kinderen nadrukkelijk onderdeel uit van de beleidsvoornemens van dit kabinet?
Welke acties ziet de Minister daarbij voor zich en welke concrete doelen ziet de Minister
hierbij? Kan de Minister daarbij specifiek ingaan op het verbeteren van de rechtspositie?
De leden van de D66-fractie wijzen op het grote belang van het voornemen uit het coalitieakkoord
om de jeugdbeschermingsketen te verbeteren. Begrijpen voornoemde leden goed dat verbeteringen
vooralsnog beperkt blijven tot het toekomstscenario of is de Minister bereid om te
onderzoeken indien nadere maatregelen nodig zijn om de jeugdbeschermingsketen te verbeteren?
Is daarbij ook specifiek aandacht voor verdere versimpeling van de keten, zoals fusie?
Welke concrete doelen op welke termijn stelt de Minister bij het verbeteren van de
jeugdbeschermingsketen?
De leden van de D66-fractie wijzen erop dat veel specialisten aangeven dat een gebrek
aan tijd voor rechters een belangrijk knelpunt is in de huidige jeugdbeschermingsketen.
Hoe gaat het kabinet ervoor zorgen dat de extra middelen voor de rechtspraak ook specifiek
ingezet gaan worden voor het verbeteren van het jeugdbeschermingsrecht? Kan de Minister
daar nadere toelichting op geven.
Antwoord:
De maatregelen en activiteiten gericht op het verbeteren van de kwaliteit van het
feitenonderzoek komen deels voort uit het Actieplan Verbetering Feitenonderzoek in
de jeugdbeschermingsketen (hierna: Actieplan) en deels uit doorlopende inzet van de
Raad voor de Kinderbescherming en de GI’s op de verbetering van de kwaliteit van het
feitenonderzoek. Het Actieplan had een looptijd tot eind 2021. Het WODC start in maart
2022 met een eindevaluatie van het Actieplan, waarbij wordt nagegaan hoe uitvoering
is gegeven aan het Actieplan en welke aanvullende acties nog nodig zijn om de kwaliteit
van het feitenonderzoek (verder) te verbeteren. Daarnaast is de Inspectie Gezondheidszorg
en Jeugd (hierna: Inspecties) recent gestart met een toezichtsonderzoek naar de kwaliteit
van het feitenonderzoek. In dit onderzoek kijkt de Inspectie naar de kwaliteit van
het feitenonderzoek bij gedwongen uithuisplaatsingen. Het feitenonderzoek omvat het
onderzoek en analyse die ten grondslag liggen aan het verzoek om een machtiging uithuisplaatsing,
de besluitvorming, de rapportage en het functioneren van in- en externe tegenspraak
(waaronder klachtbehandeling). Op basis van de uitkomsten van beide onderzoeken zal
met betrokken partijen worden beoordeeld welke (aanvullende) maatregelen nodig zijn
en zal de MRb u daarover informeren.
De leden van de D66-fractie stellen ook de vraag of er gewerkt wordt aan terugplaatsing
in het geval van gebrekkig feitenonderzoek in het verleden, vragen of er acties zijn
om een oplossing te bieden voor deze groep ouders en kinderen en vragen daarbij specifiek
naar het verbeteren van de rechtspositie. In principe wordt in alle gevallen gedurende
de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing gewerkt aan terugplaatsing. De inzet
van hulp bij een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing is er namelijk op gericht
dat ouders zelf weer de verantwoordelijkheid over de verzorging en opvoeding van hun
kind kunnen dragen en dat eventuele behandeling van een kind vanuit de thuissituatie
geboden kan worden.
Er zijn in het systeem verschillende «checks and balances» ingebouwd om onvolkomenheden
in het onderzoek, de analyse of de besluitvorming te herstellen. Zo moeten bijvoorbeeld
alle instellingen die onderzoek doen (VT, GI en de RvdK) hoor en wederhoor toepassen.
Ouders kunnen daarnaast terecht bij het Advies en Klachtbureau Jeugdzorg voor gratis
onafhankelijke hulp en bijstand. Indien ouders of kinderen van mening zijn dat foutieve
informatie door de RvdK of GI ten onrechte niet wordt gecorrigeerd, dan kunnen zij
hierover een formele klacht indienen bij de desbetreffende organisatie. Als een klager
niet tevreden is over de wijze waarop de klacht wordt afgehandeld, kan hij zich wenden
tot de Nationale ombudsman of Kinderombudsman.
Ook een kinderrechter heeft verschillende instrumenten in huis om onvolledige dossiers
of dossiers met mogelijk incorrecte informatie te laten corrigeren. Als een kinderrechter
twijfelt over de kwaliteit van het feitenonderzoek en onvoldoende in staat is te toetsen
of aan de rechtsgronden van een kinderbeschermingsmaatregel is voldaan, dan kan hij
de zaak aanhouden om eventuele onduidelijkheden of tegenstrijdigheden in het dossier
op te helderen en/ of verzoeken om nader deskundigenonderzoek te laten verrichten.
Verder toetst een kinderrechter altijd, minimaal eens per jaar, of een eventuele verlenging
van een maatregel noodzakelijk is. Tot slot staat tegen een beslissing van een kinderbeschermingsmaatregel
de mogelijkheid voor hoger beroep open voor ouders. Wanneer na het opleggen van een
kinderbeschermingsmaatregel een onvolkomenheid wordt geconstateerd, dan betekent dit
niet dat een kind zonder meer kan worden teruggeplaatst. Dat zal per situatie bekeken
moeten worden, waarbij het belang van het kind centraal staat.
Als het gaat om het versterken van de rechtspositie zetten we reeds concrete stappen.
Zo is in het kader van de opvolging van het RSJ-advies «Perspectiefbesluit in de jeugdbescherming»
een projectleider aangesteld die in samenwerking met de RvdK en GI’s uitwerkt op welke
wijze de rechtsbescherming van ouders en kind het best kan worden geborgd na het nemen
van een perspectiefbesluit. De Raad voor de Rechtspraak is hier ook bij betrokken.
Het project heeft een looptijd tot oktober 2022. Daarnaast is het WODC gevraagd onderzoek
te doen naar de praktijk van terugplaatsing, om het duurzaam terug plaatsen van kinderen
na een uithuisplaatsing te bevorderen. Verder wordt in het kader van het toekomstscenario
kind- en gezinsbescherming een adviescommissie ingesteld die specifiek wordt gevraagd
om een advies uit te brengen over het versterken van de rechtsbescherming van ouders
en kinderen binnen de jeugdbeschermingsketen.
De leden van de D66-fractie vragen zich ook af of de verbeteringen in de jeugdbeschermingsketen
vooralsnog beperkt blijven tot het toekomstscenario en of er ook aandacht is voor
versimpeling van de keten. De verbeteringen in de jeugdbeschermingsketen beperken
zich zeker niet tot het toekomstscenario, ook op de kortere termijn lopen er verschillende
trajecten, zoals in de hoofdlijnenbrief is toegelicht. Het gaat dan onder meer over
verbeteringen in het feitenonderzoek zoals hierboven reeds toegelicht, acties gericht
op de arbeidsmarktproblematiek en het verbeteren van klachtprocedures. In het antwoord
op de vragen van de VVD-fractie is daarop reeds uitvoeriger ingegaan. Het vereenvoudigen
van de keten, inclusief benodigde structuurwijzigingen, is expliciet onderdeel van
het eerdergenoemde toekomstscenario kind- en gezinsbescherming.
De leden van de D66-fractie vragen verder of de extra middelen voor de Rechtspraak
ook benut worden voor het verbeteren van het jeugdbeschermingsrecht. Met de Raad voor
de rechtspraak zijn prijsafspraken gemaakt voor de periode 2020 tot en met 2022, waarbij
jaarlijks extra middelen voor de Rechtspraak zijn gemoeid. Deze middelen kunnen worden
ingezet voor extra capaciteit en voor de aanpak van werkdruk. Het is aan de gerechten
om de toegekende middelen te verdelen over de verschillende zaaksoorten, waarbij ze
ook rekening kunnen houden met een eventueel gebrek aan tijd voor rechters op het
terrein van het jeugdrecht.
Nieuw Wetboek van Strafvordering
De leden van de D66-fractie zijn verheugd te lezen dat de invoering van een nieuw
Wetboek van Strafvordering een van de pijlers is van het beleid van Justitie en Veiligheid.
Deze leden onderkennen het belang van een nieuw wetboek voor het goed functioneren
van de democratische rechtstaat. Een nieuw Wetboek van Strafvordering is nodig om
mogelijkheden te bieden aan de opsporing om haar taak te verrichten in tijden van
digitalisering en nieuwe vormen van criminaliteit. Tegelijkertijd dient een nieuw
wetboek ook te voorzien in een verbetering voor de positie van burgers die te maken
krijgen met het strafrecht. Deze leden lezen graag het advies van de Raad van State
bij deze wet en kijken uit naar de daaropvolgende behandeling in de Kamer.
3. Vragen en opmerkingen vanuit de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de brief over hoofdlijnen beleid
van het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
Naar aanleiding van die brief van de Minister van Justitie en Veiligheid, de Minister
voor Rechtsbescherming en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid hebben de
leden van de PVV-fractie nog de volgende vragen.
Brede aanpak georganiseerde criminaliteit en ondermijning
De leden van de PVV-fractie lezen dat de Minister voor Rechtsbescherming schrijft:
«We gaan onder andere de omstandigheden in de extra beveiligde inrichting (EBI) en
het Italiaanse gevangenisregime vergelijken om te voorkomen dat vanuit gevangenschap
netwerken worden aangestuurd.»
Op 10 februari 2022 is de motie van leden van de PVV-fractie (Kamerstuk 35 925 VI, nr. 43) aangenomen die vraagt om een onderzoek naar de invoering van een wetsartikel vergelijkbaar
met artikel 41 bis gevangeniswezen dat in Italië wordt gehanteerd bij het in vrijwel
volledige isolatie plaatsen van gevangenen om het contact met de buitenwereld tot
een zodanig minimum te beperken dat aansturing van netwerken vanuit de gevangenis,
dan wel het voortzetten het criminele activiteiten vrijwel onmogelijk is.
Kan de Minister aangeven hoe het onderzoek eruit komt te zien, door wie het zal worden
uitgevoerd en wanneer het zal starten? Is de Minister bereid de Kamer hierover periodiek
te informeren, indien mogelijk voorafgaande aan commissiedebatten over georganiseerde
criminaliteit?
Antwoord:
Op dit moment is de MRb samen met de betrokken organisaties uit de strafrechtketen
bezig om het huidige detentieregime in de EBI te vergelijken met het Italiaanse 41bis-regime.
Als er maatregelen in Italië zijn die in Nederland nog niet worden ingezet en deze
kunnen bijdragen aan het tegengaan van Voortgezet Crimineel Handelen in Detentie (VCHD)
en het borgen van de veiligheid, dan zal worden uitgewerkt om die ook in Nederland
in te voeren met aangepaste wetgeving indien nodig. Daarbij wordt gekeken hoe deze
zich verhouden tot de kaders en waarden van onze rechtsstaat. Daarbij wordt niet uit
het oog verloren de voorwaarden waaronder maatregelen kunnen worden genomen, de betrokken
actoren, de waarborgen en rechtsbescherming van gedetineerden en de onderbouwing van
de noodzaak om beperkende maatregelen te nemen. Hierbij worden ook de (internationale)
grondrechten en regelgeving bezien. Eind dit voorjaar zal uw Kamer via de voortgangsbrief
over de aanpak georganiseerde criminaliteit tijdens detentie en berechting verder
geïnformeerd worden.
Preventie
De leden van de PVV-fractie lezen dat de Minister van Justitie en Veiligheid schrijft:
«Politie en GGZ gaan intensiever samenwerken om ervoor te zorgen dat personen met
verward of onbegrepen gedrag op tijd de juiste zorg en/of brede ondersteuning wordt
geboden.» Dit mantra horen deze leden nu al jaren: «politie en GGZ gaan beter samenwerken.»
Deze leden vragen wat dat dan betekent. Het ligt nu ten onrechte al jaren op het bordje
van de politie, met alle gevolgen van dien, namelijk capaciteitstekort op het gebied
van zowel agenten als middelen (bijvoorbeeld auto’s). Het aantal incidenten met verwarde
personen stijgt ieder jaar. In 2021 waren er ruim 130.000 incidenten met verwarde
personen, dat is 11 procent meer dan in 2020. Wat gaat de Minister concreet doen om
de politie nu eindelijk eens te ontlasten op dit onderwerp?
Antwoord:
De MJenV is het met de leden van de PVV-fractie eens dat het te vaak voorkomt dat
de politie wordt ingezet bij meldingen over personen met verward gedrag, terwijl inzet
van zorg en ondersteuning meer aangewezen zou zijn geweest. Daarom is de inzet erop
gericht om te voorkomen dat de politie moet worden ingeschakeld. De Kamer wordt voor
het zomerreces nader geïnformeerd over de uitwerking van deze opgave.
Nationale veiligheid, cybersecurity, vitale belangen, economische veiligheid en bewaken
& beveiligen
De leden van de PVV-fractie lezen dat de Minister van Justitie en Veiligheid stelt:
«De groeiende verwevenheid tussen interne en externe veiligheid vereist een integrale
aanpak. Momenteel wordt met vele partners gewerkt aan een Rijksbrede Veiligheidsstrategie
die eind 2022 gereed zal zijn.» De leden van de PVV-fractie vragen waarom hier geen
domeinoverstijgende Minister voor is? Waarom blijft de aanpak zo versnipperd, ofwel
verdeeld over diverse ministeries?
Antwoord:
Voor de bescherming van de nationale veiligheid onderscheiden we zes nationale veiligheidsbelangen
(Nationale Veiligheidsstrategie 2019), namelijk de territoriale, fysieke, economische en ecologische veiligheid, de sociale/politieke
stabiliteit en de internationale rechtsorde. Deze zes belangen laten de diversiteit
zien van de vraagstukken rond nationale veiligheid; van militaire en terroristische
dreigingen, tot natuurrampen en infectieziekten. Dit vraagt om betrokkenheid van een
verscheidenheid aan vakdepartementen en (regionale) veiligheidspartners, die ieder
vanuit domein specifieke expertise de vertaalslag kunnen maken van dreigingen op hun
vakgebied naar de (potentiële) impact op de nationale veiligheid. Onder regie van
een interdepartementale stuurgroep, waarin alle departementen zijn vertegenwoordigd
en die wordt gecoördineerd door het Ministerie van Justitie en Veiligheid (Nationaal
Coördinator Terrorisme en Veiligheid), wordt in brede samenwerking tussen nationale
en regionale partners gewerkt aan domeinoverstijgende beleid- en strategievorming
op het gebied van nationale veiligheid, in de vorm van de Rijksbrede Veiligheidsstrategie.
Op deze manier is zowel de inhoudelijke als bestuurlijke integraliteit in de besluitvorming
geborgd.
Politie
De leden van de PVV-fractie lezen dat de Minister van Justitie en Veiligheid aangeeft
dat in het eerstvolgende Halfjaarbericht politie verder wordt ingaan op haar beleidsprioriteiten.
De politie zal deze middelen toegekend krijgt zodra ze door Justitie en Veiligheid
op de begroting zijn ontvangen en ze dan direct op de afgesproken onderwerpen kan
inzetten. Waarom kan dat niet eerder dan, naar verwachting, in juni 2022? Er is vanwege
de lange onderhandelingsperiode al veel tijd onnodig verloren gegaan terwijl de politie
wel veel meer werd ingezet. Kan de Minister concreter aangeven wanneer de «toegekende
middelen» beschikbaar zijn voor de politie en tevens concreet daarbij aangeven per
bedrag voor wel onderwerp?
Antwoord:
De politie ontvangt vijf keer per jaar een deel van de jaarlijkse bijdrage door het
departement, door middel van vier kwartaalbetalingen en een nabetaling. De eerste
en tweede kwartaalbetaling vinden respectievelijk medio januari en medio april plaats.
Besluitvorming in de ministerraad over de inzet van de CA-middelen vindt eind april
plaats. Dit betekent dat politie zo spoedig mogelijk daarna de toegekende middelen
ontvangt. Dit zal zijn bij de derde kwartaalbetaling, die in juli plaatsvindt. Dit
neemt niet weg dat politie direct na definitieve besluitvorming in de ministerraad
kan starten met besteding van de toegekende middelen. De MJenV kan op dit moment niet
concreet aangeven welk bedrag voor welk onderwerp is bestemd, vanwege het nog lopende
besluitvormingstraject.
4. Vragen en opmerkingen van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie zijn blij met de mogelijkheid om in hoofdlijnen over het
kabinetsbeleid op het gebied van Justitie en Veiligheid te spreken. Zij willen dit
schriftelijk overleg gebruiken om zowel vragen te stellen over het toekomstige beleid
als over zaken die zijn blijven liggen bij het vorige kabinet.
Sterke Rechtsstaat
De leden van de SP-fractie lezen in de hoofdlijnenbrief dat een goede rechtsstaat
essentieel is voor het vertrouwen in de overheid. Delen de bewindspersonen de mening
van deze leden dat het tegenovergestelde minstens zo belangrijk is, namelijk dat de
overheid vertrouwen heeft in haar inwoners? Wat gaan deze bewindspersonen doen om
inwoners weer het vertrouwen in de overheid te geven?
Antwoord:
Het deelprogramma Burgergerichte overheid, onderdeel van het programma Stelselvernieuwing
rechtsbijstand, stimuleert en faciliteert uitvoeringsorganisaties en gemeenten om
binnen het bestuursrecht het probleem van de burger centraal te stellen en te proberen
dit zo vroegtijdig mogelijk op te lossen, onder meer door meer oog te hebben voor
maatwerk en de menselijke maat. Dit voorkomt onnodige procedures en draagt zo bij
aan meer vertrouwen tussen burger en overheid. Het deelprogramma doet dit door in
verschillende pilots en andere activiteiten in te zetten op meer burgergerichte dienstverlening
en meer burgergerichte wet- en regelgeving. Daarbij wordt samengewerkt met andere
initiatieven die burgergericht werken stimuleren, zoals Prettig Contact met de Overheid
(PCMO) en Werk aan Uitvoering (WaU).
Daarnaast ontbreekt wat de leden van de SP-fractie betreft in de opsomming van grondrechten
in de hoofdlijnenbrief het recht op een eerlijk proces. Dat zou wat deze leden betreft
een meer prominente plaats mogen krijgen. Vooral omdat het recht op eerlijk proces
in de praktijk lijkt te schuren met de gebrekkige capaciteit van de justitiële keten,
de onderbezetting van de ketenpartners, onderbetaalde functionarissen en lange doorlooptijden
in de justitiële keten. De aangekondigde investeringen in de justitiële keten zijn
hard nodig. Deze leden vragen of deze investeringen op tijd en voldoende zijn. Zo
ja, waar baseert de Minister dat op?
Antwoord:
Definitieve besluitvorming over de investeringen in de justitiële keten moet nog plaatsvinden
in het kabinet, op dit moment zijn de gesprekken met de betrokken organisaties nog
gaande. De inzet is de organisaties in de justitiële keten de gelegenheid te geven
om zich versterken om het toegenomen werk bij de afhandeling van zaken op te kunnen
vangen. Deze taakverzwaring heeft zich voorgedaan door in de loop der jaren toegenomen
eisen aan het werk, zoals verandering van de criminaliteit, nieuwe taken, het versterken
van de positie van slachtoffers, een grotere bijdrage die organisaties leveren aan
het voorkomen van delicten en complexer wordende strafzaken. Het gaat dus om versterking
vanwege voorgedane ontwikkelingen. Het beschikbare budget wordt zo evenredig mogelijk
verdeeld. Na de besluitvorming over de voorjaarsnota zal de Kamer nader worden geïnformeerd.
Met deze extra investeringen wordt een belangrijke stap gezet om de basis te versterken
en het functioneren van de justitiële keten te verbeteren. Of de daarmee bekostigde
versterkingen afdoende zijn kan pas worden beoordeeld nadat enige tijd ervaring met
de versterkte bezetting en faciliteiten is opgedaan.
De leden van de SP-fractie wijzen erop dat de werkdruk voor rechters hoog is, de doorlooptijden
lang en er een tekort aan rechters is. Wanneer denkt de Minister de basis weer op
orde te hebben in de rechtspraak?
Antwoord:
Het tekort aan rechters is nog niet opgelost. Om de capaciteit op orde te krijgen
zijn de afgelopen jaren veel nieuwe rechters geworven. Daar gaat de rechtspraak de
komende jaren mee door. Dit kost echter tijd. Nieuwe rechters moeten immers worden
geworven, opgeleid en begeleid. Om aan het aanvullen van het rechterstekort een extra
impuls te geven heeft de Rechtspraak, zoals vermeld in de brief van 19 november 2021
(Kamerstuk 29 279, nr. 686) aan uw Kamer, besloten de opleidingscapaciteit van de Rechtspraak aanzienlijk uit
te breiden. Waar eerst 80 nieuwe rechters per jaar werden opgeleid, worden er momenteel
130 nieuwe rechters jaarlijks opgeleid. Hiermee heeft de rechtspraak voor de komende
jaren het maximale aantal opleidingsplekken bereikt. De Raad voor de rechtspraak heeft
aangegeven dat door het werven van extra rechters het tekort binnen een paar jaar
kan worden ingelopen. Voorts wil de rechtspraak door middel van de inzet van strategische
personeelsplanning inzicht verkrijgen in de meerjarige behoefte aan, en de inzet van
personeel. De doorlooptijden worden aangepakt onder het programma Tijdige rechtspraak.
Daarin wordt het probleem van de doorlooptijden van diverse kanten aangevlogen. Achterstanden
worden weggewerkt, werkprocessen en de planning van zaken worden efficiënter gemaakt
en de voorspelbaarheid richting de burger wordt vergroot. Het doel van Tijdige rechtspraak
is om een over de gehele linie een duurzame en structurele verandering in de werkwijze
van de gerechten tot stand te brengen. Dit vergt een substantiële en structurele inzet
van de gerechten waarmee de nodige tijd is gemoeid. Tot slot investeert het kabinet
structureel in de justitiële keten, waaronder de rechtspraak. Hiermee wordt een stabiele
en robuuste financiering van de rechtspraak gerealiseerd die de rechtspraak ondersteunt
bij de aanpak van de bestaande problematiek. Over de definitieve verdeling van deze
middelen moet nog besluitvorming plaatsvinden.
Voorts vragen deze leden welke maatregelen op dit moment gelden om de achterstanden
weg te werken.
Antwoord:
In het kader van het programma Tijdige rechtspraak kunnen de inloopkamers worden ingeschakeld
om achterstanden in specifieke zaakstromen weg te werken. Er zijn nu op alle rechtsgebieden
inloopkamers actief. Daarnaast geldt tot 2023 de tijdelijke maatregel die mogelijk
maakt dat rechters boven de leeftijd van 70 jaar kunnen worden ingeschakeld om te
helpen bij het wegwerken van achterstanden. Ten aanzien van de aanpak van de achterstanden
is uw Kamer bij brief van 19 november 202113 geïnformeerd over de op dat gebied getroffen maatregelen en de actuele stand van
zaken. De rechtspraak en OM zijn daarnaast een overleg gestart, dat naar verwachting
zal leiden tot een meerjarenaanpak met het doel de zittingscapaciteit en het rendement
van zittingen structureel te vergroten. Ook hebben de partners in de strafrechtketen
een beroep gedaan op de rechtspraak om ook in 2022 het enkelvoudig – in plaats van
meervoudig – afdoen van zaken die daarvoor in aanmerking komen, voort te zetten.
Welke van deze specifieke maatregelen zou de Minister eventueel structureel willen
blijven inzetten? Hoe worden de kwaliteit voor en de grondrechten van betrokkenen
gewaarborgd met al die tijdelijke maatregelen die vooral een kwantitatief doel dienen?
Antwoord:
Het is op dit moment nog te vroeg om te kunnen zeggen welke maatregelen eventueel
structureel kunnen worden ingezet. Zoals vermeld in de brief van 19 november jl.,
wordt op dit moment in overleg met de betrokken organisaties bekeken welke innovaties
of maatregelen die tijdens de coronapandemie zijn toegepast, mogelijk ook in de toekomst
op meer structurele wijze benut zouden kunnen worden. Op dit moment worden het gebruik
en de behoefte van de verschillende betrokken partners door het Ministerie van JenV
geïnventariseerd. Voor de eerste inzichten die deze inventarisatie heeft opgeleverd
wordt u verwezen naar voornoemde brief van 19 november. Daarnaast zal er begin voorjaar
2022 aan uw Kamer een brief worden gestuurd over videoconferentie in de verschillende
rechtsgebieden. Bij de totstandkoming van de tijdelijke maatregelen is de kwaliteit
en de benodigde zorgvuldigheid van rechtspraak en het waarborgen van de grondrechten
van betrokken steeds zorgvuldig afgewogen. Ook bij het mogelijk structureel maken
van maatregelen vindt deze afweging plaats. De wens om achterstanden weg te werken
mag niet ten koste gaan van de kwaliteit van het rechterlijk werk en de (grond)rechten
waar betrokkenen op moeten kunnen rekenen. In opdracht van het WODC loopt momenteel
een onderzoek naar de praktijkervaringen met de inzet van elektronische middelen in
de rechtspleging. De uitkomsten van dit laatste onderzoek komen naar verwachting rond
mei 2022 beschikbaar. De uitkomsten hiervan zullen worden betrokken bij de verdere
besluitvorming. De inloopkamers zijn onderdeel van het programma Tijdige rechtspraak.
Het gaat hier dus niet om een tijdelijke maatregel die is genomen om de werkvoorraden
als gevolg van corona aan te pakken. Het is aan de Rechtspraak om te besluiten of
de inloopkamers op termijn structureel kunnen worden ingezet om achterstanden in specifieke
zaakstromen weg te werken.
Welke concrete plannen heeft de Minister om voor voldoende rechters in opleiding te
zorgen?
Antwoord:
Het is aan de Rechtspraak om te zorgen dat voldoende rechters worden geworven en worden
opgeleid. Om hieraan een impuls te geven heeft de Rechtspraak besloten de opleidingscapaciteit
aanzienlijk uit te breiden. Voorts wil de rechtspraak door middel van de inzet van
strategische personeelsplanning inzicht verkrijgen in de meerjarige behoefte aan,
en de inzet van personeel.
Hoe kijkt de Minister aan tegen de Code zaakstoedeling? Deelt de Minister de mening
van de leden van de SP-fractie dat die code nog te veel ruimte laat om zaken niet
willekeurig toe te delen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
De Code Zaakstoedeling is in februari 2020 gepubliceerd. Op 1 april 2021 zijn een
groot aantal nieuwe regelingen die gebaseerd zijn op de uitgangspunten van de Code
in werking getreden. Uit punt 3 en 4 van de Code zaakstoedeling blijkt dat zaken in
beginsel aselect worden toebedeeld. Wanneer de toedeling maatwerk vereist gebeurt
dit op een objectieve wijze die de onpartijdigheid en onafhankelijkheid van tijdige
en deskundige rechtspraak waarborgt. In de zaaktoedelingsregelingen van de gerechten
wordt bepaald welke categorieën van zaken niet aselect worden toegedeeld omdat de
toedeling ervan maatwerk vergt. In de toelichting op punt 4 van de Code wordt vervolgens
beargumenteerd waarom en in welke gevallen het nodig kan zijn dat de teamvoorzitter
een zaak op maat toedeelt. Voorbeelden die daarvan worden gegeven zijn (potentieel)
geruchtmakende zaken, clusters van zaken en vervolgzaken. Daarmee geeft de Rechtspraak
invulling aan de eisen die voortvloeien uit internationale jurisprudentie en standaarden,
die ruimte laten om in bepaalde gevallen af te wijken van een willekeurige toedeling
van zaken. De MRb deelt uw standpunt dat de code te veel ruimte zou laten voor een
niet-willekeurige toedeling dan ook niet.
Hoe kijkt de Minister aan tegen het idee om de rechtspraak over haar eigen begroting
te laten gaan?
Antwoord:
De begroting van de Rechtspraak is onderdeel van het begrotingshoofdstuk van Justitie
en Veiligheid. De huidige wetgeving biedt balans met aan de ene kant de wens tot waarborging
van de onafhankelijkheid van de rechtspraak en aan de andere kant de ministeriële
verantwoordelijkheid, het budgetrecht van het parlement en de formele positie van
de wetgever. Deze balans is na uitgebreide overweging onder de huidige wetgeving bereikt.
Er zijn bij het ontwerp van de huidige wetgeving ook andere constructies overwogen,
maar die werden niet passend geacht in de Nederlandse staatsrechtelijke verhoudingen.
In dit kader zij ook verwezen naar de in het parlement gevoerde discussie naar aanleiding
van het initiatiefvoorstel-Van Nispen eigen begroting Raad voor de rechtspraak en
het advies Raad van State d.d. 7 februari 2017 (Kamerstuk 34 618).
Welke plannen heeft de Minister om de financiële belangen en nevenfuncties van rechters
publiekelijk kenbaar te maken? Hoe gaat de Minister de ambitie waarmaken om meer uitspraken
van rechters te publiceren?
Antwoord:
Nevenbetrekkingen van rechters zijn publiekelijk kenbaar. Op grond van artikel 44a
lid 2 Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren dienen nevenbetrekkingen van rechters
opgenomen te worden in een openbaar register. Dit register Beroepsgegevens en nevenfuncties
van rechters is te raadplegen via rechtspraak.nl. Waar de vraag ziet op een regeling
inzake het bezit en melden van bepaalde financiële belangen door rechterlijke ambtenaren
kan gemeld worden dat hiervoor een bepaling is opgenomen in het wetsvoorstel tot wijziging
van de Wet op de rechterlijke organisatie, de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren,
de Wet op de Raad van State en enige andere wetten in verband met enkele wijzigingen
in het belang van integere, onafhankelijke en onpartijdige rechtspraak. Dit wetsvoorstel
is op 11 november 2021 in consultatie gebracht. Inmiddels is de consultatietermijn
verstreken en worden de ontvangen adviezen, zodra ook het advies van de Autoriteit
Persoonsgegevens is ontvangen, verwerkt. Na verwerking van deze adviezen en na overleg
met de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak zal het wetsvoorstel voor advies worden
aangeboden aan de Afdeling advisering van de Raad van State.
Is de Minister het met de leden van de SP-fractie eens dat de huidige drempel om tot
een herziening in strafzaken te komen te hoog is en dat het «novum-criterium» moet
worden aangepast? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer hiertoe een voorstel tegemoet
zien? Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
Herziening ten voordele is een buitengewoon rechtsmiddel waardoor onherroepelijke
veroordelingen in uitzonderlijke gevallen kunnen worden herzien. Een van de gronden
waarop herziening mogelijk is, betreft het novum. Met de Wet hervorming herziening
ten voordele is het novumcriterium al aanzienlijk verruimd. In de brief van 6 april
202014 is uitvoerig ingegaan op deze verruiming. Op gronden die in deze brief uitvoeriger
zijn uiteengezet, is een verdere verruiming van het novumcriterium ongewenst. Dit
zou naar verwachting leiden tot een forse toename van het aantal herzieningsaanvragen,
ook in zaken waarin de veroordeling terecht is. De grote toestroom van dergelijke
herzieningsaanvragen zou veel onrust creëren en ten onrechte uitstralen dat er iets
mis is met de kwaliteit van de rechtspraak. Daarnaast zou dit een voortdurende onzekerheid
en onrust bij slachtoffers en nabestaanden met zich brengen. Ook uit de evaluatie
van de Wet hervorming herziening ten voordele blijkt dat een verdere verruiming van
het novumcriterium niet aangewezen is. Uit de evaluatie volgt ook dat met de huidige
wettelijke regeling een goede balans is ontstaan tussen aan de ene kant het belang
van rechtsbescherming, die borgt dat tegen een onjuiste onherroepelijke veroordeling
door de veroordeelde kan worden opgekomen en aan de andere kant het belang van rechtszekerheid,
die gebaat is bij rechterlijk uitsluitsel over een zaak in de vorm van een onherroepelijk
vonnis.
Tot slot vragen de leden van de SP-fractie welke concrete lessen de Minister heeft
geleerd van het toeslagenschandaal op het terrein van de rechtspraak? Hoe ziet de
Minister bijvoorbeeld de toekomst van de Afdeling Bestuursrechtspraak bij de Raad
van State? Zou het niet beter zijn om de rechtsprekende taak bij de Raad van State
weg te halen en onder te brengen bij de rechterlijke macht, bijvoorbeeld in een bestuursrechtelijk
gerechtshof? Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
Alle staatsmachten hebben, elk op eigen wijze, lessen getrokken uit de toeslagenaffaire.
Wat het kabinet betreft wijst de MRb op het pakket van acties dat in gang is gezet
naar aanleiding van de reactie van het vorige kabinet op het rapport van de Parlementaire
ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag15. Ook de rechtsprekende macht heeft uitvoerig gereflecteerd op de gebeurtenissen en
hieruit lering getrokken. Bij de rechtbanken heeft dat zijn neerslag gekregen in het
in oktober 2021 uitgebrachte rapport «Recht vinden bij de rechtbank. Lessen uit kinderopvangtoeslagzaken»
van de Werkgroep reflectie toeslagenaffaire rechtbanken. De Afdeling bestuursrechtspraak
van de Raad van State kwam in november 2021 met het reflectierapport «Lessen uit de
kinderopvangtoeslagzaken». De rechtsprekende instanties hebben zichzelf hierbij bepaald
niet gespaard. Het zijn eerlijke rapporten, waarin kritisch op de eigen rol wordt
teruggekeken. De rapporten bevatten tal van waardevolle actiepunten en aanbevelingen
om het vertrouwen in de bestuursrechtspraak te herstellen. Dat proces bij de rechtsprekende
instanties is volop gaande. De onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State staat voor het kabinet buiten kijf. Het
elders onderbrengen van de rechtsprekende taak bij de Raad van State of andere reorganisaties
van de bestuursrechtspraak acht het kabinet niet de juiste oplossing om het geschonden
vertrouwen te herstellen en doet geen recht aan de inspanningen van de Afdeling bestuursrechtspraak
en andere rechterlijke instanties om uitvoering te geven aan de reflectierapporten.
Uit de verwerping op 30 november jl. door de Tweede Kamer van de bij de laatste JenV-begrotingsbehandeling
ingediende motie van de leden Van Nispen en Omtzigt16, waarin hetzelfde voorstel werd gedaan als de leden van de SP-fractie in hun vraag
verwoorden, constateren wij dat een meerderheid van de Tweede Kamer deze opvatting
deelt. Ook wijzen wij op de gezamenlijke oproep die de Hoge Raad, de Afdeling bestuursrechtspraak,
de Raad voor de rechtspraak, de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep
voor het bedrijfsleven in 2017 aan het vorige kabinet hebben gedaan om geen institutionele
6 veranderingen in de organisatie van de hoogste bestuursrechtspraak voor te stellen.
Ook dit kabinet acht het van belang deze wens te respecteren.
De leden van de SP-fractie wijzen op het belang in de rechtsketen van goede tolken
en vertalers. Zij waarborgen dat de justitiële keten ook functioneert wanneer het
personen aangaat die de Nederlandse taal niet machtig zijn. Met de aanbestedingen
per 2021 is de situatie onder tolken en vertalers verslechterd. Deze leden horen graag
welke plannen de Minister heeft met deze beroepsgroep. Kunnen zij een broodnodige
verhoging van de vergoedingen tegemoet zien? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
Ja. Met de stelselherziening komen de tarieven van tolken en vertalers tot stand op
basis van vraag en aanbod en gevraagde expertise. Hierbij is het minimumtarief als
ondergrens gesteld. Mocht uit de monitoring blijken dat marktwerking niet voorziet
in een redelijke vergoeding voor de tolken en vertalers kan hierop ingespeeld worden,
zoals in de brief van 7 december 202117 is aangeven. Ter aanvulling op de monitoring is een onderzoek uitgezet naar de ontwikkeling
van de tarieven, hier zal de MJenV in een brief in maart op terug komen. Daarnaast
heeft zij toegezegd in gesprek te treden met de actievoerende tolken, dit gesprek
wordt momenteel ingepland.
Daarnaast bereiken deze leden nog altijd signalen dat er te gemakkelijk wordt uitgeweken
naar tolken en vertalers van B2-niveau. Tolken en vertalers van C1-niveau geven aan
dat zij door bemiddelaars niet zijn benaderd voor een bepaalde opdracht, terwijl er
vervolgens toch een B2-tolk of vertaler is op komen dagen. Deelt de Minister de mening
van de leden van de SP-fractie dat alleen in noodgevallen uitgeweken mag worden naar
de minder geëquipeerde B2-tolken en vertalers? En zo ja, hoe gaat de Minister hiervoor
zorgen?
Antwoord:
Ja, de MJenV deel de mening dat er alleen in noodgevallen kan worden afgeweken naar
B2-tolken voor wat betreft de afnameplichtige organisaties uit artikel 28 Wet beëdigde
tolken en vertalers. Voor deze organisaties is ook een groeipad opgenomen in de contracten
met de intermediairs. Dat groeipad is gebaseerd op de huidige inzet C1 tolken bij
inwerkingtreding van het contract en moet in maximaal 4 jaar groeien naar 95% inzet
van registertolken op het C1-niveau. Hierdoor en mede doordat voor de gehele overheid
registertolken wordt ingezet, stijgt de vraag en worden er juist meer registertolken
op C1-niveau ingezet dan voorheen. Het departement ontvangt maandelijks de cijfers
van de inzet op C1-niveau, zowel voor afnameplichtige als niet afnameplichtige organisaties,
waar reeds een contract in werking is getreden op basis van de vernieuwde systematiek.
Voor afnameplichtige organisaties geldt dat alleen gemotiveerd mag worden afgeweken
van het C1-niveau, daarnaast dient de opdracht gevende partij nadrukkelijk en vooraf
akkoord te zijn gegaan met het afwijken van een C1- tolk.
Als laatste willen deze leden graag horen wanneer het stelsel van monitoring van de
aanbestedingen van tolk- en vertaaldiensten in werking gaat treden.
Antwoord:
De monitoring van de contracten naar aanleiding van de aanbestedingen starten bij
de inwerkingtreding van het contract. Doordat de aanbestedingen dakpansgewijs zijn
(of worden) uitgezet zijn de resultaten nog niet eenduidig te zien in de praktijk.
Zoals in de brief van 7 december 2021 (Kamerstuk 29 936, nr. 61) is aangekondigd dient er nog een groot aantal percelen aanbesteed te worden. Contracten
die al wel in werking zijn getreden, zijn de Raad voor de rechtspraak, DTenV, het
COA en de telefonische tolkdiensten voor de Politie. Daarnaast is er een aantal grote
afnemers van tolk- en vertaaldiensten nog niet geïmplementeerd. Zo zijn de aanbestedingen
van de Politie reeds gegund en treden deze contracten in de eerste helft van 2022
in werking. De tolkaanbesteding van de IND wordt naar verwachting de eerste helft
van 2022 gepubliceerd, de publicatie van het OM zal hierop volgen. Met het oog op
een zorgvuldig aanbestedings- en implementatietraject is de verwachting dat de monitoring
op de verschillende af te sluiten contracten eind 2022, begin 2023 kan starten. Hoe
meer contracten er geïmplementeerd worden, hoe duidelijker de ontwikkeling van de
stelselwijziging zichtbaar worden.
De leden van de SP-fractie verwelkomen de inzet op het verbeteren van de toegang tot
het recht. Dit is wat deze leden betreft een cruciaal punt binnen het domein van Justitie
en Veiligheid. De aangekondigde verlaging van de griffierechten voor inwoners en het
midden- en kleinbedrijf (mkb) is een stap in de goede richting. Net als het uitvoeren
van scenario 1 van de Commissie-Van der Meer. Deze leden vragen de Minister echter
wel haast te maken met wetgeving die een verlaging van de griffierechten mogelijk
maakt. Wat deze leden betreft kan dit punt niet wachten tot het einde van deze kabinetsperiode.
Ook vragen voornoemde leden of het uitvoeren van scenario 1 van de Commissie-Van der
Meer nog wel op tijd en voldoende is om de leegloop van advocaten in de sociaal advocatuur
te keren. Hoe gaat de Minister zorgen voor voldoende aanwas van nieuwe sociaal advocaten?
Antwoord:
Tot nu toe baart het aantal deelnemende advocaten nog geen zorgen. De leeftijdsopbouw
en regionale spreiding is wel een punt van aandacht. Voor 2022 is de MRb dan ook voornemens
om een nieuwe subsidieregeling beroepsopleiding sociale advocatuur vast te laten stellen.
Deze regeling voorziet in een subsidie ter dekking van de kosten van de beroepsopleiding
van advocaat-stagiaires die werkzaam zijn voor advocatenkantoren met een toevoegingspraktijk.
Aan de uitvoering van dit voornemen wordt op dit moment de laatste hand gelegd. Daarnaast
is de Raad voor Rechtsbijstand een onderzoek naar de stand van de sociale advocatuur
gestart. Dit onderzoek levert informatie op voor de vraag hoeveel aanwas er nodig
is. In de komende voortgangsrapportage, die voor het zomerreces wordt verzonden, informeert
de MRb de Kamer over de laatste stand van zaken.
De inzet op het beperken van bestuursrechtelijke procedures, het borgen van maatschappelijk
effectieve rechtspraak, laagdrempelige alternatieve geschillenbeslechting en herstelrecht
worden tevens verwelkomt door de leden van de SP-fractie. Zij vragen echter of deze
voornemens concreter kunnen worden ingevuld. Wat is de Minister van plan met de tal
van pilots met buurtrechtspraak? Kunnen deze leden uitkijken naar het landelijk opschalen
van buurtrechtspraak waarbij laagdrempelige en adequate rechtshulp in de buurt wordt
geborgd? Wordt er in dit kader ook gekeken naar het opschalen en uitbreiden van de
activiteiten van het Juridisch Loket?
Antwoord:
Elke pilot onder maatschappelijk effectieve rechtspraak (MER) volgt een vast pad,
waarbij steeds na evaluatie een besluit door de Rechtspraak wordt genomen over het
vervolg. Dat kan zijn dat de pilot geen vervolg krijgt als de beproefde werkwijze
niet tot een voldoende positief effect heeft geleid of, als dat wel het geval is,
dat de pilot rechtspraakbreed wordt ingevoerd. Verder is het ook mogelijk dat de Rechtspraak
in overleg met mij besluit om de werkwijze verder te beproeven als experiment onder
de Tijdelijke Experimentenwet rechtspleging. Aan de werkwijze van de pilots die zien
op eenvoudige civiele geschillen wordt een vervolg gegeven onder de Tijdelijke experimentenwet
Rechtspleging: er wordt een algemene maatregel van bestuur voorbereid voor een experiment
met de Nabijheidsrechter. De Nabijheidsrechter kan naar verwachting volgend jaar van
start gaan. Op basis van de uitkomsten van het experiment met de Nabijheidsrechter
wordt besloten of deze werkwijze landelijk kan worden opgeschaald. Daarnaast lopen
er enkele pilots onder de noemer multiproblematiek/wijkrechtspraak. In die pilots
staat de integrale persoonsgerichte benadering centraal bij de aanpak van multiproblematiek.
Wijkrechtspraak wordt gezien als een belangrijke schakel in de preventieve aanpak
van ondermijning. Door een integrale aanpak van multiproblematiek kan worden voorkomen
dat iemand afglijdt en vatbaarder wordt voor de verlokkingen van ondermijnende activiteiten.
Er zal – bezien vanuit de lokale behoefte – worden bekeken of pilots in verbinding
kunnen worden gebracht met andere initiatieven die zien op de verbetering van de lokale
samenwerking in het sociaal en juridisch domein, zoals bijvoorbeeld gebeurt in het
Huis van het Recht in Heerlen. Op de rol van het Juridisch Loket wordt nader ingegaan
in het antwoord op de vraag van de SP-fractie over de initiatiefnota «Huizen van het
Recht».
Hoe wordt alternatieve geschillenbeslechting en herstelrecht vervorderd?
Antwoord:
Burgers, bedrijven en overheden die een geschil hebben, kunnen baat hebben bij een
buitengerechtelijke oplossing voor hun geschil, bijvoorbeeld door mediation, arbitrage,
een geschillencommissie of het treffen van een betalingsregeling. Ook in het strafrecht
kan contact tussen verdachte/dader en slachtoffer voor beiden behulpzaam zijn (herstelrecht).
Verschillende initiatieven worden ontplooid om deze vormen van geschiloplossing te
stimuleren en de aansluiting tussen gerechtelijke en buitengerechtelijke geschiloplossing
te versterken. Voor de maatregelen die worden genomen om het gebruik van alternatieve
geschilbeslechting, waaronder mediation, te bevorderen wordt verwezen naar de brief
van 25 juni jl. (Kamerstuk 29 528, nr. 13). Zoals ook aangegeven in de antwoorden op de vragen uit het schriftelijk overleg
inzake mediation en het rechtsbestel wordt in aanvulling hierop samen met de Raad
voor de rechtspraak en de Raad voor Rechtsbijstand de mogelijkheid voor het invoeren
van een startbijdrage voor partijen die deelnemen aan een mediationtraject in hun
rechtszaak onderzocht. De startbijdrage houdt in dat partijen de eerste paar uur van
de mediation niet hoeven te betalen. De startbijdrage is een maatregel om het gebruik
van mediation te bevorderen door het voor partijen aantrekkelijker te maken met elkaar
het gesprek aan te gaan onder begeleiding van een professionele mediator. Daarnaast
is de MRb met de MfN in gesprek over een mogelijke campagne om de bekendheid van mediation
te vergroten en het gebruik ervan te stimuleren. De MRb blijft voortdurend in gesprek
met betrokkenen in het veld om te bezien welke eventuele aanvullende maatregelen nodig
en mogelijk zijn. Dit laatste geldt ook voor het herstelrecht. Op 23 maart vindt het
Commissiedebat Arbitrage, mediation en herstelrecht plaats. Voor dit Commissiedebat
zal een brief naar de Kamer gestuurd worden waarin specifiek wordt ingegaan op het
herstelrecht.
Hoe kijkt de Minister in dit licht aan tegen de initiatiefnota «Huizen van het Recht»
van het lid Van Nispen van de SP-fractie (Kamerstuk 35 974)? Wanneer kan de Kamer de kabinetsreactie op die initiatiefnota tegemoet zien?
Antwoord:
Het verbeteren van de toegang tot het recht is één van de speerpunten. Binnen de vernieuwing
van het stelsel van de gesubsidieerde rechtsbijstand wordt hieraan invulling gegeven
door onder andere de fysieke toegang tot informatie, advies en hulp te verbeteren
en dichter bij mensen te brengen. Een belangrijk element hierbij is betere samenwerking
tussen het juridisch en het sociaal domein zodat problemen in een vroeg stadium worden
herkend en duurzaam door de meest aangewezen hulpverlener kunnen worden opgelost.
Op dit moment wordt in verschillende pilots geëxperimenteerd met manieren waarop de
samenwerking op lokaal niveau verbeterd kan worden. Zo zijn er eind vorig jaar negen
pilots gestart onder het project Rechtshulp en Sociaal Domein van Divosa waarin juist
die laagdrempelige toegang tot het recht en de verbinding tussen het sociaal en juridisch
domein centraal staat. Ook de recent opgeschaalde pilot in Rotterdam-Zuid laat zien
hoe belangrijk die lokale verbinding is, net als de pilot Huis van het Recht in Heerlen.
In het totale plaatje van de toegang tot het recht op lokaal niveau wordt uiteraard
ook gekeken naar de rol van het Juridisch Loket en op welke manier het Loket kan bijdragen,
bijvoorbeeld door het organiseren van meer spreekuren op locatie. In de kabinetsreactie
op de initiatiefnota van het Huis van het Recht zal nader worden ingaan op de manier
waarop de MRb kijkt naar het verbeteren van de lokale toegang tot het recht en op
welke wijze hij kijkt naar een landelijke opschaling van dit soort initiatieven. De
verwachting is dat deze reactie voor het commissiedebat gesubsidieerde rechtsbijstand
van 7 april aan uw Kamer wordt gestuurd.
De leden van de SP-fractie wijzen erop dat onder het vorige kabinet een begin is gemaakt
met de stelselherziening van de gesubsidieerde rechtsbijstand. In een poging om het
aantal procedures en zo de kosten voor de gesubsidieerde rechtsbijstand te drukken
is er een omvangrijk pakket aan maatregelen aangekondigd. Deze leden zijn erg benieuwd
naar het voornemen van dit kabinet met de stelselherziening rechtsbijstand. Zij vragen
of de Minister dit gedetailleerd uiteen kan zetten. In het bijzonder vernemen deze
leden graag wat de plannen zijn met de onderdelen van de verplichte poortwachter,
de rechtshulppakketten, de aanbestedingen van rechtshulppakketten, schaalvergroting,
het loslaten van maatwerk en het versterken van de zogenaamde nulde- en eerste lijn?
Waarin wijken de plannen van dit kabinet af van de vorige en waarin juist niet? Hoe
kijkt dit kabinet aan tegen de zelfredzaamheid van Nederlanders? Hoe worden de Raad
voor Rechtsbijstand, advocaten en sociaal advocaten, verzekeraars, het Juridisch Loket,
sociaal raadslieden en mediators betrokken bij deze plannen? Deze leden ontvangen
graag een uitgebreide reactie op dit punt.
Antwoord:
Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar de separate brief van 4 maart
2022 van de MRb aan Tweede Kamer (Kamerstuk 31 753, nr. 249) in reactie op het verzoek van de vaste Kamercommissie van Justitie en Veiligheid
van 20 januari 2022 om de stand van zaken ten aanzien van de stelselvernieuwing rechtsbijstand
en de plannen van het nieuwe kabinet hieromtrent te schetsen
De leden van de SP-fractie hebben de vorige kabinetsperiode veelvuldig aandacht gevraagd
voor mogelijke vormen van klassenjustitie in Nederland. Naar aanleiding van een motie
van het lid Van Nispen is de toenmalige Minister een onderzoek naar klassenjustitie
in de strafrechtketen gestart (Kamerstuk 35 000 VI, nr. 53). De leden van de SP-fractie wijzen erop dat de aangenomen motie vraagt om een veel
breder onderzoek naar klassenjustitie dan slechts een onderzoek naar klassenjustitie
in de strafrechtketen. Graag horen zij of de Minister nog voornemens is een dergelijk,
breder, onderzoek naar klassenjustitie uit te voeren. Zo ja, dan horen zij graag wanneer
dit onderzoek verwacht kan worden. Ook vragen deze leden de Minister vaart te maken
met het aanvullende, kwantitatieve onderzoek naar klassenjustitie in de strafrechtketen,
daar de eerdergenoemde motie al uit 2018 stamt.
Antwoord:
Het vraagstuk van (mogelijke) klassenjustitie is een belangrijk en maatschappelijk
gevoelig onderwerp dat gedegen aandacht behoeft. Tijdens de behandeling van de Justitiebegroting
in de Eerste Kamer in 1997 is destijds specifiek verzocht om onderzoek te laten verrichten
naar een tweedeling in het strafrecht. Naar aanleiding van dat verzoek is onderzoek
verricht naar selectiviteit in de Nederlandse strafrechtketen. In navolging van de
motie van het lid Van Nispen uit 2018, waarbij door hem ook werd verwezen naar het
onderzoek van twintig jaar geleden, is het WODC gevraagd hoe een onafhankelijk onderzoek
naar klassenjustitie het beste kan worden vormgegeven. Het WODC heeft daarop laten
weten een vergelijkbare analyse te willen laten uitvoeren als in het onderzoek uit
1999, maar met een bredere opzet18. Die benadering maakt de uitkomsten ook voor een belangrijk deel vergelijkbaar. In
beginsel kan voor ieder denkbaar rechtsgebied een onderzoek plaatsvinden naar klassenjustitie.
Hoewel in het licht van de voorgeschiedenis de focus vooralsnog ligt op klassenjustitie
binnen de strafrechtketen, zou ook onderzoek kunnen worden gedaan naar klassenjustitie
binnen bijvoorbeeld het verbintenissenrecht, het algemeen bestuursrecht, het milieurecht,
het ruimtelijke ordeningsrecht, het belastingrecht, het huurrecht, het subsidierecht,
het arbeidsrecht, het verzekeringsrecht, het Europees recht, etc. Daarbij wijzen wij
erop dat de binnenkort te verschijnen haalbaarheidsstudie naar een kwantitatief onderzoek
naar klassenjustitie binnen de strafrechtketen beter inzichtelijk zal maken wat de
mogelijkheden en onmogelijkheden zijn om (in ieder geval) binnen de strafrechtketen
een dergelijk onderzoek te verrichten. Wij stellen ons voor dat een dergelijk haalbaarheidsonderzoek
ook aanknopingspunten kan bieden voor eventuele (kwantitatieve) onderzoeken naar klassenjustitie
op andere rechtsgebieden. Naar aanleiding van de binnenkort te verschijnen haalbaarheidsstudie
zullen wij hierover graag met Uw Kamer nader van gedachten wisselen.
Het is niet normaal dat mensen worden doodgeschoten door drugscriminelen. De leden
van de SP-fractie merken daarbij op dat als iemand geld heeft, iemand zelf voor meer
veiligheid kan zorgen. Men kan een eigen camera ophangen of grote bedrijven huren
particuliere beveiligers in. Maar wat als iemand in een armere wijk woont, met huizen
waar inbreken makkelijker is? Of als iemand een kleine onderneming heeft en dat geld
niet kunt missen? De wat rijkere gemeenten hebben financiële middelen om meer boa’s
aan te stellen of particuliere beveiligers in te huren, gemeenten met minder geld
hebben daar de mogelijkheden niet voor. De genoemde leden maken zich zorgen dat zo
de tweedeling in de samenleving ook op het gebied van veiligheid wordt vergroot. Worden
deze zorgen door het kabinet gedeeld? Ziet het kabinet ook de toenemende privatisering
op het gebied van veiligheid? Welke cijfers en feiten heeft het kabinet om dit standpunt
te onderbouwen?
Antwoord:
Het kabinet onderschrijft het belang van het voorkomen van een tweedeling binnen de
samenleving en herkent de vraagstukken die de leden van de SP-fractie in dat verband
aansnijden. Voor zover het gaat om het vraagstuk van een optimale verdeling van financiële
middelen tussen gemeenten, gelden er wettelijke waarborgen voor een evenwichtige verdeling
van de beschikbare middelen. Zo worden de middelen uit het Gemeentefonds op basis
van zorgvuldige afgewogen criteria door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
over de gemeenten verdeeld. De Politiewet 2012 bevat waarborgen voor een evenwichtige
verdeling van de beschikbare politiecapaciteit, zij het dat de politiecapaciteit per
definitie schaars is. In aanvulling op de veiligheidsinzet van de politie kunnen gemeenten,
particulieren en private partijen nog extra maatregelen nemen. Hierbij merkt het kabinet
overigens op dat het binnen onze gedecentraliseerde eenheidsstaat aan gemeentebesturen
is om, gegeven de wettelijke kaders en beschikbare middelen, zelf beleidsprioriteiten
te stellen. Binnen die wettelijke kaders wordt ook in lokale driehoeksoverleggen steeds
bezien welke locaties extra aandacht van politie en boa’s behoeven. Het kabinet treedt
in dat opzicht niet in de verantwoordelijkheden van gemeentebesturen. Private partijen
kunnen een belangrijke aanvullende rol spelen in het veiligheidsdomein en specifiek
op het gebied van preventie, variërend van het inbraakproof maken van woningen tot
het bevorderen van weerbaarheid tegen digitale oplichting. Zo heeft ook een ontwikkeling
plaatsgevonden waarbij organisatoren van evenementen en eigenaren en exploitanten
van terreinen in toenemende mate zelf verantwoordelijk worden geacht voor de veiligheid
op het eigen terrein (en niet de politie). Op die wijze kan de beschikbare politiecapaciteit
ook beter worden ingezet ten behoeve van de publieke ruimte. In het Commissiedebat
van 17 februari jl. (Kamerstuk 29 628, nr. 1073) heeft de MJenV u toegezegd te komen met een visie op samenwerking tussen politie
en private beveiligingsorganisaties. Voor zover er relevante cijfers en feiten zijn
die betrokken dienen te worden bij dit vraagstuk zullen deze worden opgenomen in dat
kabinetsstandpunt.
De leden van de SP-fractie hebben al vaak hun zorgen geuit over de maatregelen die
de afgelopen jaren zijn genomen op het gebied van veiligheid. Door het gebrek aan
agenten is de wijkagent veel tijd kwijt aan het draaien van noodhulpdiensten. Terwijl
de wijkagent ook de belangrijke taak heeft om misdaad te voorkomen. Honderden politiebureaus
zijn er verdwenen uit de buurten. Door de bezuinigingen op de GGZ krijgen politiemensen
vaak te maken met mensen die zorg nodig hebben. Agenten moeten soms tientallen kilometers
rijden als ze een melding krijgen in een landelijk gebied. Zoveel tijd is er echter
niet als er een inbreker in je huis staat. Aangifte doen kan vaak alleen op beperkte
tijden en veel mensen doen vaak al niet eens meer aangifte, omdat ze denken dat het
zinloos is. Deze leden vinden het niet normaal dat de politie en de overheid er niet
voor iemand kunnen zijn als diegene hulp nodig heeft. Welke maatregelen ziet de Minister
om ervoor te zorgen dat de veiligheid, en de bereikbaarheid van de politie, in de
buurten toeneemt? Wat vindt de Minister ervan dat als de politie gebeld moet worden
als er geen spoed is, dit nog altijd gaat via een betaalnummer? Wordt daarmee de toegankelijkheid
van de politie vergroot?
Antwoord:
Belangrijk uitgangspunt voor de politie is haar aanwezigheid en zichtbaarheid in de
wijken. Een politiebureau in de wijk is een van de manieren waarop deze nabijheid
wordt vormgegeven. De digitalisering van de samenleving vraagt ook om andere, meer
eigentijdse manieren van nabijheid zoals pop-up politiebureaus, digitale aanwezigheid
van agenten in de wijk en andere innovatieve manieren om aan te sluiten op de behoeften
van burgers. Ook kunnen (wijk)agenten steeds beter tijd- en plaatsonafhankelijk werken,
bijvoorbeeld door het gebruik van moderne digitale middelen, waardoor zij bij mensen
thuis aangiften kunnen opnemen. Agenten op straat kunnen bovendien door het gebruik
van de app Mobiel Effectiever Op Straat (MEOS) beschikken over actuele informatie.
In het Strategisch Huisvestingsplan Politie wordt een overzicht gegeven van alle politiebureaus
en politieposten. Dit plan is, na afstemming met het lokaal gezag vastgesteld. Bij
de keuze van de locaties voor politiebureaus en politieposten is rekening gehouden
met de veiligheidssituatie, spreiding en reactietijden voor de politie, ook op het
platteland. Met het lokaal gezag worden door de politie afspraken gemaakt over de
openingstijden van bureaus en posten, hierdoor kunnen de openingstijden naar gelang
de lokale situatie verschillen.
Er is zorg over de onderbezetting en de daarmee samenhangende rooster- en werkdruk
in de gebiedsgebonden politiezorg (GGP). We zien dat wijkagenten moeten meedraaien
in de incidentafhandeling en daardoor minder toekomen aan wijkgerelateerd werk. Ook
toename in het werkaanbod, zoals het aantal meldingen van overlast door personen met
verward gedrag of bewaken en beveiligen, legt druk op de capaciteit in de basisteams.
Inmiddels zijn er mitigerende maatregelen genomen om de druk op de GGP – waar (nog)
mogelijk – te verlichten19. De bedoeling en het verwachte effect van die maatregelen is dat de incidentafhandeling
(noodhulp) kan blijven doorgaan en het extra beroep dat hiervoor nu op wijkagenten
wordt gedaan afneemt zodat wijkagenten meer tijd hebben voor werkzaamheden in en voor
hun wijk.
De politie zet in op een goede dienstverlening en laagdrempelige contactmogelijkheden
voor de burger. Hiertoe biedt de politie verschillende kanalen aan waarmee de burger
in contact kan met haar kan komen. Het landelijke politienummer 0900-8844 is één van
die kanalen. Voor het gebruik van dit nummer berekent de politie een deel van de servicekosten
door aan de burger. Daarnaast betaalt de burger ook de gebruikelijke belkosten aan
de telecomprovider conform zijn abonnementsvorm. Dit wordt gerechtvaardigd door het
feit dat de meldingen die de politie via 0900-8844 bereiken in hun aard minder urgent
en divers zijn en er alternatieven zijn voor het contact met de politie. Daarbij monitort
de politie haar contact met de burger en de mate waarin de aangeboden kanalen voorzien
in de maatschappelijke behoeften continu.
Brede aanpak georganiseerde criminaliteit en ondermijning
De leden van de SP-fractie hebben al vaker hun licht laten schijnen over de aanpak
van de georganiseerde criminaliteit. Wat deze leden betreft past hier onder andere
een nog stevigere inzet op het volgen van de geldstromen bij, niet alleen ondergronds
maar ook bovengronds. Deze leden vragen op welke manier de Minister gaat inzetten
op het beter volgen van illegale geldstromen, zeker nu door de financiële poortwachters
meer meldingen gedaan worden van verdachte transacties dan ooit. Hebben Openbaar Ministerie
en politie wel genoeg capaciteit om al deze meldingen te onderzoeken en criminele
geldstromen goed in beeld te brengen én dicht te draaien?
De leden van de SP-fractie wijzen op het belang van het doen van meldingen van verdachte
transacties door financiële poortwachters om criminelen te kunnen pakken, maar het
doen van een melding is niet altijd zonder risico. In dat kader hebben deze leden
eerder een motie ingediend, die ertoe strekte melders van verdachte transacties te
anonimiseren in strafdossiers om hen daarmee beter te beschermen (Kamerstuk 31 753, nr. 212). Is de Minister bereid werk te maken van de mogelijkheid om melder van een ongebruikelijke
transactie in het strafdossier standaard te anonimiseren? Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
Poortwachters vervullen een belangrijke rol om witwassen en terrorismefinanciering
te voorkomen. Poortwachters zijn verplicht om cliëntenonderzoek te verrichten, klanten
en transacties te monitoren en ongebruikelijke transacties te melden bij de FIU-NL.
Het is belangrijk dat die meldingen goed worden opgepakt. Daarom zijn de afgelopen
jaren voor de aanpak van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit en van witwassen
extra (veelal structurele) middelen beschikbaar gesteld aan publieke partners, waaronder
de FIU-NL, de (bijzondere) opsporingsdiensten en het Openbaar Ministerie (OM). Een
deel van deze investeringen ziet op technologische intensiveringen bij de FIU-NL,
zodat nog efficiënter gewerkt kan worden bij de analyse van de gemelde signalen. Een
ander deel ziet op de verdere versterking van capaciteit. Met deze investeringen wordt
tegemoetgekomen aan het groeiend aantal meldingen van ongebruikelijke transacties.
Met de SP-fractie zijn wij van mening dat de veiligheid van melders van ongebruikelijke
transacties belangrijk is. In goed overleg met de politie, de Fiscale Inlichtingen-
en Opsporingsdienst (FIOD) en het OM alsook de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie
(KNB) en de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB) wordt nog meer aandacht
besteed aan het waarborgen van de veiligheid van een melder van een ongebruikelijke
transactie. Een ongebruikelijke transactie die door FIU-NL verdacht is verklaard,
kan als bewijs worden toegevoegd aan het strafdossier. Als dit overwogen wordt bij
een door een kleine onderneming gemelde ongebruikelijke transactie, ondernemen opsporingsdiensten
nadere actie. Er wordt dan contact opgenomen met de melder om na te gaan of zich (voorziene)
dreigingsrisico’s voordoen bij opname in het strafdossier. Het OM maakt dan een afweging
of maatregelen kunnen worden genomen ter bescherming van de melder, zoals het anonimiseren
van de gegevens van de meldingsplichtige instelling in het strafdossier. Het standaard
anonimiseren van gegevens in het strafdossier acht de MJenV niet wenselijk en noodzakelijk.
Transparantie, herleidbaarheid en controle van informatie voor opsporingsdiensten
en OM alsook voor (de verdediging van) de verdachte en gerechtelijke instanties is
een essentieel uitgangspunt voor ons rechtsstelsel. Een systeem van het standaard
anonimiseren van gegevens draagt hieraan niet bij.
Migratie, nationaliteit en grenstoezicht
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de twee pijlers waar het migratie
beleid op wordt gestoeld, namelijk een toename van legale migratie en het beperken
van irreguliere migratie. Hierover en over diverse aanverwante thema’s hebben deze
leden diverse vragen.
Ten eerste zijn de leden van de SP-fractie erg benieuwd hoe het kabinet de grondoorzaken
van migratie wil aanpakken. Kan de Staatssecretaris daar al iets meer over vertellen
dan wat in het coalitieakkoord staat?
Antwoord:
Een erg belangrijk element van het tegengaan van irreguliere migratie is het aanpakken
van grondoorzaken van armoede en migratie in herkomstlanden. Het kabinet heeft daartoe
een aantal instrumenten tot haar beschikking, waaronder de inzet van ontwikkelingssamenwerking
en buitenlandse handel. Voor de precieze uitwerking van de aanpak van grondoorzaken
van irreguliere migratie in het kader van Ontwikkelingssamenwerking en handel, wordt
u verwezen naar de integrale nota van de beleidsterreinen Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
(BHOS) die gepland staat uw Kamer toegezonden te worden vóór het zomerreces. Het kabinet
zal in deze nota uitgebreider ingaan op het te voeren beleid ten aanzien van ontwikkelingssamenwerking
en buitenlandse handel, gericht op onder andere het aanpakken van grondoorzaken van
irreguliere migratie.
De leden van de SP-fractie waarderen het plan uit het coalitieakkoord om het UNHCR-quotum
van kwetsbare vluchtelingen te verhogen van 500 naar 900. Kan de Staatssecretaris
toelichten waar het getal van 900 op is gebaseerd? Waarom niet 1.000? Wat wordt in
het coalitieakkoord bedoeld met de toevoeging dat het quotum pas wordt verhoogd nadat
de maatregelen ten behoeve van terugkeer worden ingevoerd? Kan de Staatssecretaris
daar een datum aan plakken?
Antwoord:
Het kabinet heeft bewust ervoor gekozen dat de stap van 500 naar 900 enerzijds een
significante verhoging betreft en anderzijds voldoende balans houdt met andere zaken
waar het kabinet belang aan hecht, zoals het behoud van draagvlak voor de opvang van
vluchtelingen door het bevorderen van het vertrek van mensen die niet in Nederland
mogen blijven. Het kabinet vindt het belangrijk bij te dragen aan hervestiging en
heeft in het Regeerakkoord tot uitdrukking gebracht dat het onder bepaalde omstandigheden
ruimte ziet om de huidige bijdrage te verhogen. Het kabinet kan hier nog geen datum
aan plakken. Op dit moment is het zaak aan de slag te gaan met de aangekondigde maatregelen
ten behoeve van terugkeer, en het voortvarend realiseren van de maatregelen rondom
ongewenstverklaring en handhaving, met bijzondere aandacht voor personen die overlast
veroorzaken.
De leden van de SP-fractie zijn verbaasd over het voornemen om meer arbeidsmigranten
naar Nederland te halen. Kan de Staatssecretaris toelichten wat het doel van dit beleid
is? Waarom meent het kabinet dat het in belang van Nederland is om meer arbeidsmigranten
naar Nederland te halen? Wat betekent dat voor het voornemen van het kabinet om de
aanbevelingen van de Commissie-Roemer uit te voeren? Het vergt sowieso enorme inzet
om die aanbevelingen waar te maken, wordt het niet nog lastiger als er nog meer arbeidsmigranten
naar Nederland komen? Wat zijn volgens het kabinet de gevolgen van arbeidsmigratie
naar Nederland voor de werkloosheid en loonontwikkelingen? Hoe zijn die effecten gewogen
in deze beleidsopvatting? Deze leden ontvangen graag een reactie op dit punt.
Antwoord:
Zie beantwoording vragen D66-fractie.
In het verlengde hiervan ligt het vraagstuk van kennismigratie. Hierover komt in de
hoofdlijnenbrief, noch in het coalitieakkoord enige beleidsopvatting naar voren. Wat
zijn daar de plannen voor? Moet kennismigratie ook toenemen volgens het kabinet? En
hoe reageert het kabinet dan op het recente pleidooi van Nederlandse universiteiten
om het aantal internationale studenten te beperken?
Antwoord:
Zie beantwoording vragen D66-fractie.
In het coalitieakkoord lezen de leden van de SP-fractie tevens dat het kabinet naar
een beleidsmatig streefgetal toe wil om meer grip op migratie te krijgen. Kan de Staatssecretaris
dit toelichten? Wat is de doelstelling van het streefgetal? Wat moet er gebeuren als
het getal niet wordt behaald of juist wordt overstegen? Wanneer en welk advies wordt
er precies aan het Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ) gevraagd op dit
punt? Deze leden ontvangen graag een toelichting op dit punt.
Antwoord:
Zie beantwoording vragen D66-fractie.
De leden van de SP-fractie onderschrijven de pijler van het kabinet om irreguliere
migratie terug te dringen. Migratiestromen over zee en over land leiden tot veel slachtoffers.
Het voorkomen van sterfgevallen zou absolute prioriteit moeten zijn. In het coalitieakkoord
lezen deze leden dat er via migratiepartnerschappen, stevigere buitengrenzen van de
Europese Unie en het zwaarder bestraffen van mensenhandel tot een afname van de migratiestromen
moet komen. Kan de Staatssecretaris dit verder toelichten? Hoe kijkt de Staatssecretaris
naar de mogelijkheden voor meer opvang in de regio? Deze leden ontvangen graag een
reactie op dit punt.
Antwoord:
Als aangegeven in het coalitieakkoord streeft het kabinet er naar meer grip te krijgen
op migratie. De inzet van het kabinet is er te allen tijde op gericht om verlies van
migrantenlevens te voorkomen. Dat vergt een integrale aanpak, waar het verstevigen
van de buitengrenzen van de EU-onderdeel van is. Deze inzet richt zich op betere screening
en registratie aan de buitengrenzen om secundaire migratie tegen te gaan, aanpak van
mensenhandel- en smokkel, samenwerking met derde landen (zowel bilateraal als Europees),
en investeren in opvang in de regio. Daartoe zal worden ingezet op lopende trajecten,
zoals de gesprekken over een stap-voor-stap aanpak van het migratie- en asielpact,
de herziening van de Schengengrenscode20, deelname en bijdrage aan het EU actieplan mensensmokkel, en de Actieplannen die
de Europese Commissie uitwerkt t.a.v. samenwerking met derde landen. Over de verdere
uitwerking van het regeerakkoord, zal uw Kamer separaat geïnformeerd worden, onder
meer via de Staat van Migratie. Daarin zal een integraal beeld worden gedeeld van
de uitwerking van de maatregelen. Het is het streven van het kabinet om u deze voor
de zomer toe te sturen.
Zoals hierboven genoemd zet het kabinet in op de intensivering van opvang van vluchtelingen
in de regio. Daartoe zullen meer middelen via de BHOS-begroting beschikbaar worden
gesteld. Voor nadere uitwerking van deze intensivering wordt u verwezen naar de integrale
nota van de beleidsterreinen Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking die
gepland staat uw Kamer toegezonden te worden vóór het zomerreces.
Het voornemen van het kabinet om uitgeprocedeerde asielzoekers effectiever uit te
zetten kan op de steun van de deze leden rekenen. Dat is nodig om het draagvlak voor
de opvang van asielzoekers te behouden, verschaft helderheid aan de asielzoekers zelf
en ontlast de asielketen waardoor echte vluchtelingen kunnen worden opgevangen. Toch
hebben de leden van de SP-fractie hier nog vragen over. Hoe wil de Staatssecretaris
vrijwillige terugkeer gaan stimuleren? Hoe komt de intensievere begeleiding zoals
die in het coalitieakkoord is aangekondigd er uit te zien? Voor welke groep meent
de Staatssecretaris de ongewenstverklaring uit te breiden? Wordt met de ongewenstverklaring
ook het inreisverbod voor niet-EU onderdanen bedoeld?
Antwoord:
Vreemdelingen die geen recht (meer) hebben op verblijf in Nederland moeten Nederland
verlaten. Het uitgangspunt daarbij is: vrijwillig vertrek waar mogelijk, gedwongen
waar dat noodzakelijk is. Om dit te faciliteren en te stimuleren kunnen vreemdelingen
ondersteuning hierbij krijgen van de Dienst Terugkeer en Vertrek, de Internationale
Organisatie voor Migratie (IOM) en verschillende non-gouvernementele organisaties.
Het gaat hierbij enerzijds om het wegnemen van praktische belemmeringen, door hulp
bij en financiering van het aanvragen van vervangende reisdocumenten en vliegtickets.
Anderzijds kunnen vreemdelingen ondersteuning krijgen bij de herintegratie in het
land van herkomst. Het kabinet is voornemens om deze mogelijkheden tot ondersteuning
voort te zetten. Voor gedwongen terugkeer wordt nadrukkelijk ingezet op het bevorderen
van meer samenwerking, en ook op het wegnemen van obstakels die in de weg staan aan
overdracht en terugkeer, zoals ook beschreven in de Kamerbrief (Kamerstuk 29 344, nr. 148) naar aanleiding van de Motie van het lid Valstar (Kamerstuk 32 317, nr. 716).
Om meer terugkeer te bewerkstelligen wil het kabinet daarnaast onder meer inzetten
op uitbreiding van de intensieve begeleiding via het terugkeerspoor. In het terugkeerspoor,
zoals dat tot nu toe vorm is gegeven, werken ketenpartners intensief samen in een
multidisciplinair overleg om voor iedere vreemdeling een gezamenlijke aanpak te bepalen,
de uitvoering op strakke wijze te coördineren en procedurele belemmeringen voor terugkeer
of overdracht weg te nemen. In januari 2020 is gestart met een pilot «terugkeerspoor»
waarin deze werkwijze wordt toegepast op zaken waarin een terugname-akkoord is verkregen
of reisdocumenten zijn afgegeven of gemakkelijk verkregen kunnen worden, maar waarbij
een herhaalde asielaanvraag effectuering van het vertrek in de weg staat. Thans wordt
uitgewerkt hoe het terugkeerspoor verder kan worden ontwikkeld, bijvoorbeeld door
deze vorm van intensieve ketensamenwerking op meer doelgroepen toe te passen. Wanneer
nader is uitgewerkt hoe dit eruit gaat zien, wordt uw Kamer daarover geïnformeerd.
In antwoord op de vragen van de SP-fractie over de ongewenstverklaring wordt allereerst
opgemerkt dat op dit moment ook dit onderdeel van het coalitieakkoord wordt vormgegeven.
Het zal daarbij gaan om het uitbreiden van het toepassingsbereik van de ongewenstverklaring
naar derdelanders, met een stevige oriëntatie op personen die overlast veroorzaken,
waarbij ook gekeken wordt naar handhaving.
Voornoemde leden onderschrijven het voornemen om overlast en criminaliteit van asielzoekers
verder terug te dringen. Kan de Staatssecretaris aangeven welke instrumenten hij in
gaat zetten om dat doel te behalen? Welke lessen zijn geleerd uit de overlast in het
openbaar vervoer in de route richting Ter Apel? Aan welke instrumenten ontbreekt het
op dit moment?
Antwoord:
Nederland wil bescherming bieden aan personen die vluchten voor oorlog, geweld of
vervolging. Een deel van de asielzoekers veroorzaakt (ernstige) overlast en kalft
het draagvlak voor de asielopvang aan. Dit is onacceptabel en daarom wordt er een
uitgebreid palet aan maatregelen ingezet dat door onder meer het COA, de IND, de DT&V,
de politie, het OM en het lokaal bestuur zijn ontwikkeld om overlast veroorzaakt door
asielzoekers te voorkomen en aan te pakken. Er is tijd nodig om meer effect te sorteren
met de inzet van deze maatregelen. Er valt winst te behalen met een nog intensievere
integrale inzet van maatregelen voor incidenten met (grote) impact die buiten het
COA-terrein plaatsvinden, zoals de combinatie van het opleggen van een gebiedsverbod
door de gemeente, waarop het COA kan beslissen of betrokkene in de Handhaving- en
Toezichtlocatie wordt geplaatst. Lokale problematiek vraagt om maatwerk. In aanvulling
op deze maatregelen zal continu gekeken worden welke aanvullende maatregelen nodig
en mogelijk zijn. Dat zal gebeuren met alle betrokken partijen. Dit is een gezamenlijke
opgave waar de inzet van alle partijen hard nodig is.
Overlast in het openbaar vervoer is een hardnekkig vraagstuk. Dat geldt ook voor overlast
in het openbaar vervoer veroorzaakt door asielzoekers. Een integrale aanpak in samenwerking
met alle betrokken partijen zoals vervoerders, chauffeurs en machinisten, de gemeenten,
de provincies en het Rijk is essentieel. Naast de maatregelen die al getroffen zijn
zoals de Top-X aanpak, de toolbox, inzet van ketenmariniers, toepassing van de handhavings-
en toezichtslocatie of het beschikbaar stellen van een pendelbus, blijven maatregelen
noodzakelijk. Met alle betrokken partijen is de SJenV de integrale aanpak van overlast
verder aan het versterken. We zijn er nog niet, getuige de verschillende signalen
die vanuit de sector zijn ontvangen. Hoewel overlast in het openbaar vervoer niet
voor de volle 100% voorkomen kan worden, moet iedere burger met een veilig gevoel
gebruik kunnen maken van of kunnen werken in het openbaar vervoer.
Ik ben blijvend in gesprek met ketenpartners, de strafrechtketen, vervoerders, andere
departementen en het lokaal bestuur over het voorkomen en het aanpakken van overlast
en criminaliteit door asielzoekers. De SJenV onderzoekt samen met deze partijen welke
handelingsperspectieven de overlastaanpak meer kracht bij zouden kunnen zetten. Hierbij
wordt onder meer gekeken naar maatregelen in het kader van versobering van de opvang,
inbewaringstelling en de procedures. Dat staat niet op zichzelf, met alle betrokken
partijen wordt ervoor gezorgd dat deze aanpak ook ingebed is in de gezamenlijke aanpak
en verantwoordelijkheid zoals neergelegd in het Convenant Sociale Veiligheid21. Uiteraard zal uw Kamer geinformeerd worden over de uitkomsten van het onderzoek
naar handelingsperspectieven.
De leden van de SP-fractie hebben tot slot nog enkele specifieke vragen over het thema
asiel. Deze leden willen vooropstellen dat zij de extra investeringen in het COA en
de IND verwelkomen. Toch willen zij van de Staatssecretaris weten of hij meent dat
de bedragen toereikend zijn voor de huidige situatie. Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo
nee, waarom niet? Is dit voldoende om de extreme doorlooptijden bij de IND terug te
dringen?
Antwoord:
De IND heeft voor het eerste kwartaal 2022 een majeure opgave om er voor te zorgen
dat er geen aanvragen buiten de wettelijke termijn zullen lopen. Om dat te kunnen
bewerkstelligen heeft de IND reeds enkele maatregelen in gang gezet. Voorbeelden hiervan
zijn: de doorontwikkeling van videogehoren waarbij de IND de gehoren op hybride wijze
vormgeeft om onder verschillende omstandigheden operationeel te kunnen blijven, de
doorontwikkeling van de verkeerstoren waardoor meer overzicht en inzicht ontstaat
in de te behandelen zaken en het versterken van de operationele sturing en leiderschap.
Door een hogere dan verwachte asielinstroom in combinatie met de crisis in Afghanistan
en Oekraïne blijft de druk binnen de IND onverminderd hoog, de praktijk toont aan
dat er plotselinge ontwikkelingen kunnen zijn. Op dit moment lopen de voorraden verder
op waardoor aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn.
Het kabinet is ook voornemens om de aanbevelingen van Commissie-Van Zwol over te nemen.
Maar wat gaat de Staatssecretaris doen met de diverse rapporten van de ACVZ die het
afgelopen jaar ten tijde van het demissionaire kabinet zijn gepubliceerd? En wat gaat
de Staatssecretaris doen met de rapporten van de doorlichting van de IND en de gehele
asielketen?
Antwoord:
Op 20 mei 2021 heeft EY de eindrapportage opgeleverd over de doorlichting van de IND22. Doel van het onderzoek was om de belangrijkste knelpunten in kaart te brengen die
belemmerend werken op het functioneren van de IND en om te inventariseren welke verbeteringen
te realiseren zijn. De IND heeft per brief aan de Kamer van 12 juli 202123 gereageerd op de bevindingen en handelingsperspectieven uit het rapport. In deze
brief is toegelicht dat het rapport is geïnternaliseerd en onderdeel is geworden van
het Verandertraject van de IND. Een aantal in het rapport genoemde knelpunten en thema’s
zijn door de IND, mede op grond van het Significant rapport uit 2020, al onderkend
en als veranderurgentie vastgesteld. Om de basis op orde te krijgen en een wendbare
organisatie te zijn is tijd, volharding en stabiele financiering (blijvend) nodig.
Zoals volgt uit het rapport, biedt het stapelen van verandering op verandering geen
oplossing. Het rapport van EY laat zien dat de weg die de IND is ingeslagen de goede
weg is. Tegelijk volgt uit het rapport dat een stevigere veranderstrategie nodig is
om de basis op orde te krijgen en dit structureel voor de langere termijn vast te
houden. Het vergroten van de betrouwbaarheid, het responsief zijn en het beter presteren
op de opdracht vormen de kern van de veranderopgave. Met de veranderopgave wordt ook
een bijdrage geleverd aan het aanpakken van de in het traject Werk aan Uitvoering
en het rapport van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag geconstateerde
Rijksbrede knelpunten inzake politieke opdrachten, financiering en digitale systemen.
De handelingsperspectieven uit het EY-rapport laten zich clusteren in vijf thema’s:
sturing op de IND, sturing binnen de IND, personeel en productiviteit, cultuur en
informatievoorziening (IV). EY stelt dat het uitvoeren van een aantal handelingsperspectieven
intensief zal zijn. De veranderstrategie betreft inderdaad een majeure opdracht, die
een meerjarige investering vraagt en een verandering in alle lagen van de organisatie
vergt. De IND gaat gefaseerd aan de slag met de aanbevelingen, met als doel om die
in 2023 onderdeel te laten zijn van de reguliere werkwijze. Vanwege de omvang en complexiteit
van sommige aanbevelingen, waaronder de vernieuwing van de IV, is op sommige punten
een langere realisatietijd voorzien. De nadere operationele uitwerking en implementatie
van de handelingsperspectieven is opgenomen in de jaarplancyclus van de IND, zodat
het integraal onderdeel wordt van de bedrijfsvoering.
In de afgelopen jaren zijn er meerdere onderzoeken uitgevoerd binnen de migratieketen.
Deze onderzoeken waren gericht op enerzijds het functioneren van het stelsel en anderzijds
op operationele processen binnen de keten. De handelingsperspectieven waarover aan
de Kamer gecommuniceerd is, zijn geclusterd in een aantal grote thema’s: bewuster
werken vanuit de ketengedachte, verbeteren van de governance en sturing, optimaliseren
van de informatievoorziening en een bekostiging die past bij de dynamiek van de migratieketen.
Hieraan opvolging geven betekent een stevige veranderopgave voor de gehele migratieketen
en het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Dit is een kans om structurele verbeteringen
door te voeren, die bijdragen aan een robuuste en toekomstbestendige migratieketen.
Inmiddels is de regisseur aan de slag, die voor deze veranderopgave specifiek geworven
is door de directie Regie Migratieketen van het Directoraat-Generaal Migratie. Deze
jaagt de opvolging en implementatie van de aanbevelingen aan, die in nauwe samenwerking
met ketenpartners IND, COA, DT&V, politie en de KMar, de komende anderhalf jaar binnen
de migratieketen hun beslag moeten krijgen. Een belangrijke volgende stap is het formuleren
van een nieuw meerjarig ketenplan voor 2023 en verder. Aan de hand van een gezamenlijke
ketendoelstelling kunnen de huidige processen, taken en verantwoordelijkheden meer
met elkaar in lijn worden gebracht. Hierbij horen ook heldere afspraken over governance
en sturing en het investeren in de samenwerkingscultuur binnen de migratieketen. Over
de voortgang van deze veranderopgave wordt uw Kamer op de reguliere verantwoordingsmomenten
geïnformeerd.
Wat gaat de Staatssecretaris doen met de conclusies en aanbevelingen in het artikel
Ongezien onrecht in het vreemdelingenrecht24 en de verhalenbundel Ongehoord onrecht in het vreemdelingenrecht25? Hoe garandeert de Staatssecretaris dat de IND maatwerk toepast zodat asielaanvragen
niet ten onrechte worden afgewezen zodat er een herhaalde asielaanvraag moet worden
ingediend? Deze leden ontvangen graag een reactie.
Antwoord:
In een brief aan uw Kamer van 8 juli 2021 heeft SJenV gereageerd op het bericht «Behandeling
migranten lijkt op die van slachtoffers toeslagenaffaire»26. Dit ging over de bundel «Ongehoord onrecht in het vreemdelingenrecht» en het artikel
«Ongezien onrecht in het vreemdelingenrecht», en daarin is toegelicht welke vervolgstappen
zijn genomen. Uw Kamer zal worden geinformeerd over de verdere ontwikkelingen met
betrekking tot dit onderwerp. Voor wat betreft de beoordeling van asielaanvragen is
het uitgangspunt dat de IND de aanvragen individueel beoordeeld. Daarbij vormen zorgvuldigheid,
veiligheid en uitvoerbaarheid van het asielproces de ijkpunten.
Eén van de zaken waar de leden van de SP-fractie expliciet aandacht voor willen vragen
is die van de zogenaamde pardonners. Onder druk van leden van de SP-fractie en CDA-fractie
is de groep RANOV (Regeling ter afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet)-pardonners
toegezegd dat zij eindelijk een paspoort zouden krijgen. Inmiddels blijkt dat dit
voor een grote groep nog steeds niet haalbaar is. Kan de Staatssecretaris toelichten
wat er aan de hand is en waarom deze groep nog steeds geen paspoort kan krijgen? Heeft
de Staatssecretaris überhaupt plannen om het komende jaar naturalisatie te vergemakkelijken?
Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
Op 1 november 2021 is de beleidswijziging ingegaan op grond waarvan Ranov-vergunninghouders
om te kunnen naturaliseren niet langer buitenlandse identiteits- en nationaliteitsdocumenten
hoeven te overleggen. Ook hoeven zij niet langer afstand te doen van hun oorspronkelijke
nationaliteit. Hiermee is opvolging gegeven aan de motie van de leden Jasper van Dijk
en Van Toorenburg27. Wel moet deze groep, net zoals iedereen die een aanvraag doet voor naturalisatie,
voldoen aan een aantal andere voorwaarden, zoals de inburgering, en mag iemand geen
gevaar vormen voor de openbare orde. Ook wordt de aanvraag afgewezen wanneer sprake
is van gerede twijfel aan de gestelde identiteit en/of nationaliteit van de aanvrager.
Het is dus altijd mogelijk dat een verzoek niet wordt ingewilligd. Dat voor een grote
groep Ranov-vergunninghouders het Nederlanderschap onmogelijk te verkrijgen is, deelt
de SJenV niet. In lijn met het coalitieakkoord heeft de SJenV geen voornemen om naturalisatie
het komende jaar te vergemakkelijken. De SJenV ziet de voorwaarden voor naturalisatie
als belangrijke voorwaarden, waarmee niet lichtvaardig moet worden omgegaan. In het
coalitieakkoord is over de voorwaarden voor naturalisatie opgenomen dat het steven
er op gericht blijft bij naturalisatie het taalniveau zo veel mogelijk naar B1 te
verhogen. Het kabinet verkent hiertoe de mogelijkheden tot maatwerk.
De leden van de SP-fractie zijn ook erg benieuwd naar de voornemens van dit kabinet
betreffende het kinderpardon. Zij zijn teleurgesteld dat het kinderpardon niet in
het coalitieakkoord voorkwam, noch in de hoofdlijnenbrief. Deelt de Staatssecretaris
de mening dat het kinderpardon te strikt is uitgevoerd? Wat gaat de Staatssecretaris
in dit kader doen met de gewijzigde motie van het lid Jasper van Dijk (Kamerstuk 35 925 VI, nr. 125)? Is de Staatssecretaris bereid om andere formele eisen van de Afsluitingsregeling
verder te versoepelen? Zo nee, waarom niet? Is de Staatssecretaris voornemens met
een nieuw kinderpardon te komen? Zo nee, waarom niet? Hoe meent de Staatssecretaris
het belang van het kind in de asielprocedure te waarborgen? Deze leden ontvangen graag
een reactie.
Antwoord:
De Afsluitingsregeling Langdurig Verblijvende Kinderen (Afsluitingsregeling) is een
tijdelijke regeling in de vorm van begunstigend beleid waar geen internationale of
wettelijke verplichting toe bestond. Bij de Afsluitingsregeling is een ruimhartiger
beoordelingscriterium gehanteerd dan bij de daarvóór geldende Definitieve Regeling
Langdurig Verblijvende Kinderen. Om voor de Afsluitingsregeling in aanmerking te komen
moet alsnog wel aan verschillende voorwaarden worden voldaan en wordt gekeken naar
de aanwezigheid van contra-indicaties. Over deze voorwaarden bent u geïnformeerd bij
brief d.d. 15 februari 2019.28 Het is niet langer mogelijk om een nieuwe aanvraag in te dienen op grond van een
van deze regelingen.
De IND heeft, zoals ook de bedoeling was, in alle zaken beoordeeld of aan de voorwaarden
van de Afsluitingsregeling is voldaan. Het is echter inherent aan het stellen van
voorwaarden en contra-indicaties dat er ook mensen niet aan voldoen, met een afwijzing
van de aanvraag en een vertrekplicht tot gevolg. De SJenV is enkel op basis daarvan
dan ook niet van mening dat de Afsluitingsregeling te strikt is uitgevoerd.
De motie Van Dijk getuigt daarvan. Zoals uw Kamer weet is deze motie ingediend naar
aanleiding van een tijdelijke welwillende beoordelingswijze waarbij het indienen van
een M-35K formulier voor een kind dat werd geboren na afloop van de asielprocedure
van de ouders in het kader van de Afsluitingsregeling werd gezien als ware het een
asielaanvraag voor dat kind. Uw Kamer zal spoedig per brief worden geïnformeerd over
de wijze waarop opvolging wordt gegeven aan de motie Van Dijk.
Er zijn geen voornemens de Afsluitingsregeling te versoepelen of om met een nieuw
kinderpardon te komen. In het coalitieakkoord is opgenomen dat de aanbevelingen van
het rapport van de Commissie Langdurig Verblijvende Vreemdelingen integraal worden
uitgevoerd. Relevant is dat eén van deze aanbevelingen is om onbedoelde prikkels tot
«stapelen» van procedures te voorkomen. Hierbij benoemt deze Commissie dat de begunstigende
regelingen van de afgelopen jaren, waaronder de Regeling langdurig verblijvende kinderen,
voeding geven aan de hoop op alsnog een verblijfsvergunning. Zolang er eens in de
zoveel jaar een pardonregeling tot stand komt voor uitgeprocedeerde asielzoekers,
zullen zij die nog niet onder een eerdere regeling vielen, niet willen geloven dat
de uitzondering niet voor hen geldt.
Ten aanzien van het belang van het kind in de asielprocedure geldt dat dit onderdeel
van het coalitieakkoord nog nader wordt uitgewerkt. De SJenV zal uw Kamer uiteraard
informeren over de relevante ontwikkelingen op dit vlak.
Helemaal tot slot spreken de leden van de SP-fractie hun zorgen uit over de huidige
asielcrisis in Nederland. Het aantal opvangplekken is de afgelopen jaren afgenomen
en dat knelt nu enorm. Er dreigen tekorten van duizenden bedden. Hoe schat de Staatssecretaris
de ontwikkelingen voor de komende maanden in? Op welke moment is er volgens de Staatssecretaris
behoefte aan het uitroepen van een crisis waarbij gemeenten een beroep kunnen doen
op de veiligheidsregio’s? Is Nederland voorbereid als er inderdaad duizenden plekken
tekort komen? Heeft het versoepelen van de coronamaatregelen nog gevolgen voor het
aantal beschikbare opvangplekken?
Antwoord:
De opvangcapaciteit blijft de komende maanden onder druk staan. Vanaf eind maart is
voorzien dat veel (tijdelijke) noodopvanglocaties sluiten. De inzet van deze locaties
moet worden verlengd of er moeten nieuwe opvanglocaties worden geworven, zodat het
COA over voldoende opvangcapaciteit blijft beschikken. Daarnaast blijft het zaak dat
gemeenten in 2022 doorgaan met de versnelling om vergunninghouders te huisvesten.
Het streven is nog steeds dat er voldoende opvangcapaciteit beschikbaar is om iedereen
met recht op opvang daarvan te kunnen voorzien. Aan de Landelijke Regietafel Migratie
en Integratie, waar het Rijk en medeoverheden gezamenlijk zitting hebben, worden de
ontwikkelingen met betrekking tot de verlenging van bestaande opvangplekken of de
realisatie van nieuwe opvangplekken en de verwachte behoefte aan asielopvang nauwgezet
gevolgd en waar nodig worden verdere afspraken gemaakt.
Het versoepelen van de wereldwijde maatregen om de COVID-19 pandemie te bestrijden
heeft er vanaf de zomer van 2021 voor gezorgd dat meer nieuwe asielzoekers en nareizigers
in het kader van gezinshereniging naar Nederland konden komen. Het is evenwel niet
de verwachting dat met het verder versoepelen van maatregelen wereldwijd de asielinstroom
nog verder toeneemt. Echter, de exacte invloed laat zich lastig voorspellen aangezien
dit een unieke gebeurtenis is en er daarom geen vergelijkingsmateriaal is. In hoeverre
de versoepelingen het vertrek van asielzoekers waarvan de asielaanvraag is afgewezen
beter mogelijk maken is de vooralsnog lastig in te schatten. Naast de ontwikkelingen
omtrent COVID zijn er ook geopolitieke ontwikkelingen die van invloed zijn op het
aantal benodigde opvangplekken.
Preventie
De leden van de SP-fractie laten geen debat over criminaliteit voorbijgaan zonder
aandacht te vragen voor preventie. Voorkomen is en blijft beter dan genezen. In dat
kader zijn deze leden dan ook blij met de aandacht voor dit onderwerp in de hoofdlijnenbrief.
Wel hebben zij hierover nog enkele vragen. Zo vragen deze leden of het kabinet concreet
van plan is meer geld uit te trekken voor meer jongerenwerkers in de wijken.
Antwoord:
De inzet (en inhuur) van jongerenwerk is een verantwoordelijkheid van gemeenten. Bij
de domeinoverstijgende wijkgerichte aanpak zal aan gemeenten worden gevraagd met plannen
te komen voor de preventieve aanpak van (georganiseerde en ondermijnende) (jeugd)criminaliteit.
Het is mogelijk dat gemeenten daar ook jongerenwerk of vergelijkbare begeleiding bij
betrekken.
Zo nee, waarom niet? Ook vragen zij of de Minister aan de slag wil gaan met het plan
van een multidisciplinair toezichtsteam, wat deze leden al vaker te berde hebben gebracht.
Zo nee, waarom niet en is zij dan in ieder geval bereid verder in gesprek te gaan
over dit plan met Reclassering Nederland?
Antwoord:
De MRb onderschrijft het belang om toezicht multidisciplinair vorm te geven. De aanpak
binnen de Zorg- en veiligheidshuizen vormt hier een voorbeeld van. In de lijn met
de wens van de SP wordt verkend wat de mogelijkheden zijn om dit te versterken. In
overleg met het ministerie is met de gemeente Utrecht en Reclassering Nederland afgesproken
om in Utrecht een pilot met een multidisciplinair toezichtsteam te starten. In deze
pilot zal in een vroeger stadium dan nu binnen het strafrecht gebruikelijk is, intensiever
reclasseringstoezicht worden toegepast. Het doel hiervan is om doorgroei van jonge
aanwas in de drugsgerelateerde criminaliteit te voorkomen. Dit vraagt om een bundeling
van krachten van politie, justitie, DJI, reclassering, gemeente en jongerenwerk in
een multidisciplinair toezichtsteam. De pilot moet ook inzicht geven of en, zo ja,
op welke wijze een multidisciplinair toezichtsteam van meerwaarde kan zijn, waardoor
vaker en/of intensiever reclasseringstoezicht kan worden opgelegd door de rechter.
Het projectvoorstel zal in maart gereed zijn, zodat de pilot van start kan gaan.
De leden van de SP-fractie lezen dat het kabinet personen met verward of onbegrepen
gedrag op tijd de juiste zorg en/of brede ondersteuning wil bieden en daarvoor de
toeleiding naar passende zorg en ondersteuning wil verbeteren. Dat klinkt goed, maar
hoe wil zij dit precies doen? Betekent dit concreet meer geld voor de GGZ? Zo ja,
hoe wordt dan de bezuiniging van 100 miljoen euro op dit punt verklaard uit het regeerakkoord
(zie maatregel CA_303). Zo nee, waarom niet? Hoe gaat het kabinet zorgen voor voldoende
bedden voor bijvoorbeeld personen met verward of onbegrepen gedrag, zodat zij niet
in de gevangenis belanden, daar niet de juiste zorg krijgen, naar verloop van tijd
weer op straat staan en het riedeltje weer van voor af aan begint?
Antwoord:
Het is belangrijk hier te benadrukken dat de groep personen met verward en onbegrepen
gedrag divers is. De nodige zorg en ondersteuning verschilt per individu. De eerste
stap is om deze mensen vroegtijdig in beeld te hebben. Dit kan bijvoorbeeld doordat
een melding wordt gedaan bij het gemeentelijke meldpunt voor niet-acute zorgen of
doordat iemand in beeld is bij de politie, een wijkteam of bemoeizorg. Intensivering
van deze opvolging en het bevorderen van de samenwerking tussen wijkteams met de politie
is noodzakelijk. Voor de personen met verward gedrag en een hoog veiligheidsrisico
wordt de implementatie van de ketenveldnorm levensloopaanpak voortgezet. Bij de nadere
uitwerking van het coalitieakkoord hebben de toeleiding naar passende zorg- en beschikbaarheid
van voldoende beveiligde bedden, prioriteit.
Radicalisering, extremisme en terrorisme
De leden van de SP-fractie vragen hoe het kabinet de rol van de NCTV beziet ten opzichte
van de AIVD, MIVD en de rol van de politie en gemeenten in het bestrijden van terreur
en extremisme. Kan het kabinet hier een uitgebreide toelichting op geven en daarbij
ook ingaan hoe effectief de bestrijding is als deze is verdeeld over meerdere organisaties?
Antwoord:
Bij de bestrijding van terrorisme en extremisme werken veel verschillende partijen
samen die ieder een specifieke rol en verantwoordelijkheid hebben. De NCTV (voorheen
NCTb) kreeg in 2004 de taak om de samenwerking met deze partijen op het gebied van
terrorismebestrijding te verbeteren, dreigingsinformatie bijeen te brengen en het
beleid en de uitvoering daarvan te coördineren. De NCTV brengt trends en fenomenen
in beeld die de nationale veiligheid kunnen bedreigen. Dit is ook een belangrijk verschil
ten aanzien van het domein van de opsporing van strafbare feiten en inlichtingenonderzoek,
waarin er onderzoek wordt gedaan naar personen. De NCTV mag en doet dit niet. Gemeenten
vervullen, anders dan de NCTV, een sleutelrol in de afstemming van maatregelen op
persoonsniveau. In het kader van radicalisering, extremisme en terrorisme, voeren
de gemeenten de regie over lokale casusoverleggen. De NCTV heeft daarin een adviserende
rol in het dreigingsbeeld, denkt mee over beleidsknelpunten en over de inrichting
van de aanpak.
Juist om de verdeling van bevoegdheden te verduidelijken bevat het wetsvoorstel een
duidelijke afbakening tussen de (analyse)taken van de NCTV en de taken van de AIVD
en politie. De NCTV is en wordt geen inlichtingen- of opsporingsdienst. De NCTV krijgt
na inwerkingtreding van het wetsvoorstel dan ook niet de bevoegdheid voor het inzetten
van bijzondere inlichtingen- of opsporingsmiddelen. De analyse en coördinatietaken
van de NCTV staan in feite aan de basis van het wetsvoorstel «verwerking persoonsgegevens
coördinatie en analyse terrorismebestrijding en nationale veiligheid», met dien verstande
dat bedreigingen en risico’s voor de nationale veiligheid niet alleen gelegen hoeven
te zijn in terrorisme.
Gezonde organisatie
De leden van de SP-fractie vragen naar de stand van zaken met de uitvoering van motie
van leden van de SP-fractie en CDA-fractie, over een Interdepartementaal Pilotproject
voor bijzondere vertrouwenspersonen in klokkenluiderszaken (Kamerstuk 35 570 VII, nr. 21). Klopt het dat er inmiddels veel steun voor is, ook bijvoorbeeld vanuit politievakbonden?
Klopt het dat beoogde werkwijzen zich reeds in de praktijk bewezen hebben met goede
resultaten? Erkent het kabinet dat het essentieel is dat klokkenluiders goede bescherming
krijgen?
Antwoord
Klokkenluiders steken hun nek uit en stellen het maatschappelijk belang boven hun
eigenbelang. Deze mensen verdienen bescherming. Het is daarom van groot belang dat
klokkenluiders een beroep kunnen doen op die bescherming. Op dit moment ligt het wetsvoorstel
ter implementatie van de Europese klokkenluidersrichtlijn voor aan uw Kamer, waarmee
wordt beoogd de huidige wettelijke bescherming voor klokkenluiders verder te verbeteren.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft in haar brief aan
uw Kamer van 4 februari jl.29 voorgesteld om met uw Kamer te bezien op welke punten uit de evaluatie van de Wet
Huis voor klokkenluiders het wetsvoorstel ter implementatie van de Europese klokkenluidersrichtlijn
kan worden aangevuld met het oog op verdere versterking van de positie van klokkenluiders.
De leden van de SP-fractie hebben specifiek gevraagd naar de stand van zaken van de
uitvoering van de motie van de toenmalige leden Van Raak en Van der Molen waarin de
regering is verzocht een pilotproject te starten voor de ondersteuning van klokkenluiders
op de ministeries en in diensten, in de vorm van een bijzondere vertrouwenspersoon30. De heer Van Raak heeft toegelicht dat deze motie vooral bedoeld was voor de Minister
van Justitie en Veiligheid31. De Minister van Justitie en Veiligheid heeft uw Kamer vorig jaar gemeld dat de pilot
geen doorgang heeft gevonden, omdat zowel de gezamenlijke vakbonden als de departementale
ondernemingsraad bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid hier geen instemming
aan hebben gegeven32. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is gestart met een pilot
om zicht te krijgen op de best mogelijke structurele opzet en inrichting van juridische
ondersteuning voor klokkenluiders. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
is een pilot mediation en juridische ondersteuning bij de sector Rijk vanaf 1 januari
2022 overeengekomen met de vakbonden in het Sectoroverleg Rijk. Hiermee heeft zij
tevens voor ogen het beoogde doel van de motie van de leden Van Raak en Van der Molen
te realiseren, omdat die motie eveneens strekt tot een pilot waarmee klokkenluiders
extra ondersteund worden.
De leden van de SP-fractie vragen daarnaast specifiek naar de politieorganisatie.
Bij de politie is recentelijk een aantal initiatieven gestart die de strekking van
de motie omarmen. Zo is er een politieombudsfunctionaris aangesteld die buiten de
lijnverantwoordelijkheid een signaleringsfunctie heeft en ook een laagdrempelig aanspreekpunt
is voor de mensen in de organisatie. Daarnaast kan men bij het vermoeden van een misstand
terecht bij de eigen leidinggevende(n) en vertrouwenspersonen, en zijn er korpspsychologen
voor medewerkers die mentaal beraad wensen. Ook kan een medewerker altijd naar het
Huis voor klokkenluiders stappen. In november 202033 heeft de ambtsvoorganger van de Minister van Justitie en Veiligheid een aantal verandermaatregelen
aangekondigd samen met de korpschef om het stelsel Veiligheid, Integriteit en Klachten
te verbeteren. Deze maatregelen worden momenteel uitgerold, waarna nog gekeken kan
worden of er aanvullende loketten nodig zijn.
Overige onderwerpen
Brandweer
De leden van de SP-fractie lezen in het coalitieakkoord en de hoofdlijnenbrief helaas
niets over de brandweer. Dit terwijl de problemen bij de brandweer niet gering zijn;
zoals een forse afname van het aantal brandweervrijwilligers en de experimenten met
variabele voertuigbezetting. Hoe beziet de Minister dit? Waarom heeft de Minister
hierover niks in de hoofdlijnenbrief opgenomen? Ook wijzen deze leden erop dat er
nog steeds discussies lopen over bijvoorbeeld de eis dat brandweerpersoneel na 20 jaar
moet stoppen terwijl het personeel dat niet wil, en de voorgenomen Europese regels
waardoor de verschillen in taken tussen beroepsbrandweer en brandweervrijwilligers
zullen toenemen. Kan de Minister aangeven wat op beide dossiers de huidige stand van
zaken is en wat hierop ondernomen wordt? De leden van de SP-fractie vragen daarnaast
of het kabinet ook ziet dat het ontbreken van cijfers, bijvoorbeeld over het aantal
kazernes, brandweervoertuigen en brandweerpersoneel, zorgwekkend is. Wat wordt hierop
ondernomen zodat op korte termijn meer inzicht verschaft kan worden over de huidige
staat van de brandweer? Kan de Minister hierbij ook ingaan op de rol van de veiligheidsregio’s
bij het ontbreken van dit soort kerndata?
Antwoord:
In Nederland beschikken we over goede basis brandweerzorg. De gemiddelde opkomsttijd
in Nederland is al jarenlang constant en snel, ook het aantal slachtoffers bij woningbranden
behoort al jaren tot de laagste in Europa. Uit de landelijke en regionale incidentenstatistiek
volgen ook geen signalen over verslechterende kwaliteit van brandweerzorg. De MJenV
staat achter de kwaliteit die de brandweer iedere dag levert. Daar mogen we trots
op zijn, er is geen reden daaraan te twijfelen.
De inrichting van de basis brandweerzorg is primair de verantwoordelijkheid van de
veiligheidsregio’s. De besturen van de veiligheidsregio’s leggen hierover aan de hand
van het vastgestelde dekkingsplannen verantwoording af aan de gemeenteraden binnen
de regio. In de brief «Brandweer» van 16 december 2020 (Kamerstuk 29 517, nr. 189) heeft de voormalig MJenV de evaluatie van het Veiligheidsberaad-kader Uitruk op
Maat aan de Tweede Kamer aangeboden, samen met de reactie van het Veiligheidsberaad
op de evaluatie. Het Veiligheidsberaad heeft de conclusies van de evaluatie onderschreven.
De Raad van Commandanten en Directeuren Veiligheidsregio werkt op dit moment in opdracht
van het Veiligheidsberaad aan een bijstelling van het kader Uitruk op Maat en komt
ook tot nadere afspraken over de naleving daarvan. In lijn met de motie Helder hecht
ik sterk aan de betrokkenheid van de Vakvereniging Brandweer Vrijwilligers (VBV) en
de bonden. Uw kamer wordt hierover nader geïnformeerd.
De veiligheidsregio’s zijn als werkgever van het brandweerpersoneel samen met de werknemers
verantwoordelijk voor de uitvoering van het tweede loopbaanbeleid. Het tweede loopbaanbeleid
is gebaseerd op afspraken tussen werkgevers en werknemers. Brandweerwerkzaamheden
brengen gezondheidsrisico’s met zich mee. Daarom geldt vanaf 1 januari 2006 voor nieuwe
medewerkers dat zij maximaal twintig jaar in de operationele dienst werkzaam kunnen
zijn. In lijn met de motie van het lid Van Nispen34 heeft de MJenV het onderwerp schriftelijk onder de aandacht gebracht van de veiligheidsregio’s.
In het gesprek met het Veiligheidsberaad van 21 maart zal MJenV aandacht vragen voor
de motie.
Voorafgaand aan het Commissiedebat Brandweer en Crisisbeheersing van 24 maart a.s.
zal uw Kamer worden geïnformeerd over de voortgang op het dossier rechtspositie brandweervrijwilligers.
Cijfers over het aantal kazernes en brandweerpersoneel zijn t/m 2020 jaarlijks gepubliceerd
door het CBS en IFV in de brandweerkerndatarapportages35. Kerncijfers over incidenten en reactietijden zijn te zien op het kerncijfersdashboard
van het IFV36. Vanaf 2019 is het Instituut Fysieke Veiligheid (IFV) namens de veiligheidsregio’s
de verantwoordelijkheid voor de dataverzameling en statistiek van de veiligheidsregio’s.
Het eigenaarschap van de gegevens ligt bij de individuele veiligheidsregio’s en het
delen van data door veiligheidsregio’s geschied op vrijwillige basis. Het Ministerie
van JenV is met het IFV en het Veiligheidsberaad in gesprek om te bezien hoe gekomen
kan worden tot een structurele en duurzame informatievoorziening zodat er meer inzicht
verschaft kan worden over de huidige staat van de brandweer. De MJenV heeft het IFV
en het Veiligheidsberaad gevraagd om te komen met een plan van aanpak.
Afhandeling Letselschade
De leden van de SP-fractie willen graag van de mogelijkheid gebruikmaken om de aandacht
te vestigen op een aantal aangenomen moties die helaas nog niet, of onvoldoende, zijn
uitgevoerd. Zo hebben deze leden gedurende de vorige kabinetsperiode veel aandacht
gevraagd voor de afhandeling van letselschade door verzekeraars. Zij hebben samen
met leden van de PvdA-fractie en de CDA-fractie een notitie aangeboden aan het toenmalige
kabinet en de Kamer, en zij hebben hierover moties ingediend. Voorstellen om regels
voor verzekeraars aan te scherpen (met afdwingbare boetes of dwangsommen) en deze
in de wet te verankeren zijn door de Kamer aangenomen, als ls ook het voorstel om
onafhankelijk tuchtrecht in de wet te verankeren. Helaas hebben deze leden hier nog
weinig vooruitgang op gezien. Kan worden verduidelijkt wanneer deze moties precies
uitgevoerd gaan worden (Kamerstuk 33 552, nrs. 74 en 77)?
Kan verder worden aangegeven welke plannen dit kabinet heeft om de lange duur van
letselschadezaken te beperken en slachtoffers te beschermen tegen de macht van verzekeraars?
Antwoord:
Lichamelijk letsel vraagt veel van slachtoffers en hun naasten. Als de schade door
een ander is veroorzaakt, komt daar nog bij dat het slachtoffer zijn schade dient
te verhalen. Het kabinet vindt het daarom van groot belang dat het afwikkelen van
de schade op een goede manier plaatsvindt, met zo min mogelijk extra lasten en zorgen.
Daarop wordt ingezet. In dat kader wordt uitvoering gegeven aan de door uw Kamer aangenomen
moties over het wettelijk verankeren van de Gedragscode Behandeling Letselschade37 en non-hiërarchisch tuchtrecht38. De Minister van Financiën is verantwoordelijk voor de regulering van financiële
markten, waaronder de verzekeringssector valt. Ter uitvoering van de moties bereidt
de Minister van Financiën een wijziging van de Wet op het financieel toezicht (Wft)
voor.1 De wijzigingen gaan mee in het eerstvolgende wijzigingstraject van de Wft en
onderliggende regelgeving. De Minister van Financiën streeft ernaar om het voorstel
tot wijziging van de wet uiterlijk in april in consultatie te geven. Het kabinet wil
daarnaast stimuleren dat slachtoffer en schadeverzekeraar samen zoeken naar oplossingen
voor het slachtoffer. De sector zelf speelt een belangrijke rol in de verbetering
van de afhandeling van langlopende letselschadezaken. De Letselschade Raad (DLR) heeft
van het vorige kabinet 150.000 euro ontvangen voor een pilot over het vaker aanbieden
van mediation en herstelbemiddeling. De insteek van de pilot is om te bezien of mediation
en herstelbemiddeling een positieve stimulans kunnen geven aan de verbetering en versnelling
van de afwikkeling van letselschade. Het doel is het slachtoffer meer te betrekken
in het proces van schadeafhandeling. De pilot is naar verwachting voor de zomer afgerond.
De MRb zal uw Kamer over de uitkomsten informeren. DLR heeft per 1 mei 2021 de Kamer
voor Langlopende Letselschadezaken als pilot ingesteld. Het doel van deze Kamer is
om bestaande langlopende zaken vlot te trekken, zodat slachtoffers verder kunnen met
hun leven. De Kamer voorziet daartoe in onafhankelijke, laagdrempelige, snelle en
kosteloze geschiloplossing. De pilot loopt tot mei 2022 en wordt daarna door DLR geëvalueerd.
De MRb zal uw Kamer over de uitkomsten informeren. Per 1 januari 2021 is ten slotte
het Nationaal Keurmerk Letselschade (NKL) van start gegaan. Het NKL is een overkoepelend
kwaliteitskeurmerk voor alle professionals werkzaam in de letselschadebranche. Het
NKL bevordert dat slachtoffers geïnformeerd een keuze kunnen maken voor kwalitatieve
dienstverleners. Daarnaast dient het NKL om de kwaliteit van de letselschadebehandeling
te vergroten en meer transparant te maken.
Terugdringen marktwerking in forensische zorg
De leden van de SP-fractie wijzen erop dat tijdens de vorige kabinetsperiode deze
leden en leden van de CDA-fractie een motie hebben ingediend om de marktwerking in
de forensische zorg terug te dringen (Kamerstuk 24 587, nr. 794). Dit omdat nu al meerdere malen is aangetoond dat de marktwerking de zorg niet ten
goede is gekomen en verschillende zorgverleners al op omvallen hebben gestaan, wat
mogelijk ernstige gevolgen zou kunnen hebben voor de patiënten en ook voor de veiligheid
van de samenleving. De toenmalig Minister voor Rechtsbescherming heeft in augustus
van het vorige jaar een aantal scenario’s geschetst, maar klopt het dat het denken
daar is gestopt op het ministerie (Kamerstuk 33 628, nr. 82)? Welke stappen zijn er sindsdien gezet om toe te werken naar een forensische zorg
die vrij is van marktwerking? Is deze Minister bereid de marktwerking in de forensische
zorg alsnog zo snel als mogelijk terug te dringen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
De leden van de SP-fractie refereren aan de motie waarin werd gevraagd om scenario’s
om marktwerking terug te dringen in kaart te brengen.39 Dat heeft de voormalig MRb gedaan en daarbij is de Kamer ook geïnformeerd dat ervoor
is gekozen het scenario te volgen waarbij de inkoopstrategie wordt verbeterd om zo
de door de Kamer gedeelde knelpunten te adresseren.40 Voorbeelden daarvan zijn hoge winsten bij enkele zorgaanbieders, hoge administratieve
lasten bij aanbestedingsprocedures en beperkte sturing op kwaliteit en capaciteit.
Door de aanbestedingsprocedure anders in te richten pakken we deze knelpunten aan.
Uitgangspunt daarbij is een passend tarief voor de geleverde zorg. Daarnaast gaat
DJI langere contracten afsluiten met bepaalde segmenten zorgaanbieders. Een meer duurzame
samenwerkingsrelatie zorgt voor meer zekerheid voor zorgaanbieders. Tot slot gaat
de nieuwe manier van aanbesteden, in combinatie met het kwaliteitskader forensische
zorg, bijdragen aan het beter sturen op kwaliteit. DJI kan hierdoor namelijk betere
afspraken maken met zorgaanbieders en daarop sturen tijdens de looptijd van het contract.
Strafrecht inzetten bij ouderverstoting
De leden van de SP-fractie wijzen op het grote maatschappelijke probleem van ouderverstoting.
Zij hebben hierover in de vorige kabinetsperiode samen met leden van de D66-fractie
aandacht voor gevraagd middels een notitie en ook hebben zij op dit punt een aangenomen
Kamermotie (Kamerstuk 31 265, nr. 83). De motie zag specifiek op het punt dat het onrechtmatig weghouden van kinderen
bij een van beide ouders na scheiding niet onbestraft mag blijven. Het Expertteam
Ouderverstoting deed de aanbeveling om ouders in een vroegtijdig stadium te waarschuwen
dat zij de wet overtreden en dat het vaststellen van sancties snel moet gebeuren,
bijvoorbeeld uiterlijk binnen twee weken, dat hiervoor een korte procedure met de
rechterlijke macht wenselijk is en dat de uitvoering moet plaatsvinden door gespecialiseerde
politie in burger. De leden van de SP-fractie vragen hoe het staat met de uitvoering
van deze motie. Wanneer gaat de politie aan de slag met deze motie, zodat zij een
stevigere rol krijgt bij het voorkomen van ouderverstoting in de preventieve fase?
Bent u bereid dit punt op te pakken en zo snel als mogelijk met een pilot te starten?
Antwoord:
De MRb onderschrijft de urgentie voor een actief handhavingsbeleid als een zorg-of
omgangregeling niet wordt nageleefd en zie tegelijkertijd de noodzaak om (verdere)
schade voor het kind te voorkomen. Daarbij vindt de MRb het belangrijk dat het belang
van het kind altijd de eerste overweging is bij de inzet van politie en het toepassen
van strafrecht/sancties. Met de inzet van politie moet daarom altijd heel zorgvuldig
en terughoudend worden omgesprongen. Over het algemeen zal dwang en/of het vaststellen
van sancties op korte termijn (tijdelijk) tot het nakomen van de omgangsafspraken
leiden, maar is het de vraag of dit tot een duurzame oplossing en een positieve ouder-kindrelatie
leidt op de lange termijn.
Het is daarom gericht op een preventieve aanpak en het zo vroeg mogelijk signaleren/voorkomen
van ouderverstoting. Hiervoor is vorig jaar in het Programma Scheiden zonder Schade
de pilot Specialist Contactverlies opgezet. In de pilot Specialist Contactverlies
werden ouders waar ouderverstoting dreigt of het kind werd weggehouden bij een van
de ouders, door middel van circa drie gesprekken met een specialist contactverlies
gemotiveerd om escalatie van de strijd, ouderverstoting en de inzet van sancties te
voorkomen of verhelpen. De specialist contactverlies kan ook snel schakelen met andere
instanties en vice versa, waaronder -indien nodig- de politie. Dit gebeurt in de situaties
waar acute onveiligheid speelt. Maar de specialist kan ook casuïstiek inbrengen in
netwerken waar zorg en straf samenkomen, zoals MDA++.41
Dit neemt niet weg dat er ondanks de preventieve inzet, niet in alle gevallen ouderverstoting
kan worden voorkomen. Met betrekking tot de inzet op adequate hulp bij naleving en
handhavend optreden in complexe vastgelopen zaken, zijn daarom de afgelopen periode
gesprekken gevoerd met de politie, maar ook met onder meer het openbaar ministerie,
Veilig Thuis en de Raad van de Kinderbescherming, conform de aangenomen Kamermotie42. Tijdens deze gesprekken is verkend hoe de werkwijze en samenwerking, bij het voorkomen
van ouderverstoting, verder kan worden verstevigd. Uit deze gesprekken kwam naar voren
dat er behoefte is aan meer handelingsperspectief specifiek gericht op de wijze waarop
de vaak ingewikkelde situaties met omgangsproblemen gezamenlijk benaderd en aangepakt
kunnen worden. Samen met deze partijen wil de MRb de komende periode inzetten om hier
nader handen en voeten aan te geven. Hierbij worden ook de eerste uitkomsten van de
pilot Specialist Contactverlies betrokken.
5. Vragen en opmerkingen van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie verwelkomen de bewindslieden en zien uit naar een
prettige samenwerking. Deze leden hopen van harte dat de beleidsvoornemens zullen
leiden tot een veiliger samenleving en een versterkte rechtstaat. Deze leden realiseren
zich echter ook dat in het afgelopen decennium onder meer politie, justitie, rechtspraak,
rechtsbijstand en reclassering, maar bijvoorbeeld ook het gevangeniswezen, de IND
en het COA, door opeenvolgende taakstellingen fors hebben ingeboet op kwaliteit van
handelen. De leden van de GroenLinks-fractie vinden het belangrijk dat deze essentiële
organisaties uitzicht krijgen op structurele en duurzame financiering, waardoor het
mogelijk wordt langdurig in te zetten op versterking van het functioneren. Deze leden
zijn erg benieuwd welke initiatieven de bewindslieden voor ogen hebben om de organen
van JenV stabiliteit te bieden. Daarnaast zien deze leden ook de gevaren die met voortschrijdende
digitalisering gepaard gaan. De toepassing van artificiële intelligentie, bijvoorbeeld
via algoritmen, biedt kansen én bedreigingen. Nieuwe vormen van digitaal slachtofferschap
vragen om een nieuwe aanpak.
Sterke rechtstaat
De leden van de GroenLinks-fractie onderschrijven het belang van een sterke rechtstaat,
die enerzijds burgers in staat stelt veilig en vreedzaam samen te leven en anderzijds
is opgewassen tegen de bedreigingen van de samenleving. Ook onderschrijven deze leden
het belang van het versterken van het eigen probleemoplossend vermogen van burgers,
de versterking van de toegang tot het recht en tot de rechter en vooral de actieve
inzet op preventie. Deze leden zijn zeer benieuwd hoe de bewindslieden preventie willen
vormgeven.
Brede aanpak georganiseerde criminaliteit en ondermijning
Iedereen, ook de leden van de GroenLinks-fractie, is doordrongen van het belang van
de bestrijding van ondermijnende georganiseerde criminaliteit. Het is goed dat nationale
en internationale samenwerking wordt gezocht om deze grensoverschrijdende criminaliteit
effectief aan te pakken. Daarbij past wel de nodige zorgvuldigheid om gerechtelijke
dwalingen en onterechte verdachtmaking te voorkomen. Criminaliteitsbestrijding en
rechtstatelijke waarborgen dienen hand in hand te gaan. Daarnaast vragen deze leden
of op dit moment voldoende wordt geïntensiveerd om een langjarige, effectieve aanpak
te faciliteren. Voornoemde leden hebben de nodige zorgen over de uitvoering van de
kabinetsvoornemens. Hoe wordt bijvoorbeeld de gewenste politiesterkte gerealiseerd
en hoe wordt voorzien in voldoende beveiligingscapaciteit? De leden van de GroenLinks-fractie
hebben de nodige zorgen over het voornemen om daarbij private beveiliging te betrekken.
Hoe gaat dit er precies uitzien, zo vragen deze leden.
Antwoord:
Het kabinet beschouwt het realiseren van goede rechtstatelijke waarborgen als uitgangspunt
en belangrijke voorwaarde bij het vormgeven en uitvoeren van maatregelen voor criminaliteitsbestrijding,
zowel op nationaal als op internationaal niveau. Met de huidige structurele investeringen
kan een forse impuls worden gegeven aan de langjarige aanpak van georganiseerde, ondermijnende
criminaliteit. Daarmee wordt niet alleen ingezet op het vergroten van de capaciteit,
maar ook op een versterkte samenwerking, zodat meer effect kan worden bereikt.
Begin april zal de MJenV uw Kamer middels een brief uitgebreider informeren over de
acties en de planning met betrekking tot opvolging van de aanbevelingen van de Commissie
Bos. Daarbij wordt ook ingegaan op de capaciteit en het voornemen van private beveiliging
(zie ook het antwoord op de vragen van de VVD).
Migratie, nationaliteit en grenstoezicht
De leden van de GroenLinks-fractie zijn blij dat geïnvesteerd wordt in de IND en het
COA. Elke asielzoeker heeft recht op een zorgvuldige en spoedige beslissing op zijn
of haar asielverzoek. Deze leden vinden versterking van legale migratie een logische
keuze: de langetermijn ontwikkelingen op de Nederlandse arbeidsmarkt maken het toelaten
van arbeidsmigranten onvermijdelijk.
Het valt deze leden op dat veel noodzakelijke verbeteringen in de asielketen afhankelijk
worden gesteld van de realisatie van terugkeer-bevorderende maatregelen. Goede voorbeelden
daarvan zijn de Landelijke Vreemdelingen Voorziening (LVV) en de verhoging van het
vluchtelingenquotum. De LVV is succesvol, omdat niet alleen gekeken wordt naar terugkeermogelijkheden,
maar ook naar de mogelijkheden om alsnog legaal verblijf in Nederland te realiseren
of legaal naar elders te migreren. Dat vergroot de bereidheid tot terugkeer. Waarom
wordt bij de LVV louter ingezet op terugkeer en dus de kans aanzienlijk is dat uitgeprocedeerden
zich daaraan zullen gaan onttrekken?
Antwoord:
De LVV is bedoeld voor vreemdelingen zonder recht op Rijksopvang of rechtmatig verblijf
in Nederland, waarvan in de regel tijdens eerdere verblijfsprocedures is beoordeeld
dat zij niet in Nederland mogen blijven. Gezien die feitelijk achtergrond van de betreffende
personen is het dan ook logisch en passend om vertrek als uitgangspunt te nemen. Vanzelfsprekend
zal bij de uitwerking daarvan ook bezien worden op welke wijze recht kan worden gedaan
aan de situatie van de individuele gevallen die thans in de LVV verblijven. Hoe dit
plaats zal vinden dient nog nader te worden uitgewerkt; dit gebeurt samen met betrokken
partners. Uw Kamer wordt daarover nader geïnformeerd.
Waarom wordt het Nederlandse vluchtelingenquotum pas verhoogd als alle terugkeerbevorderende
maatregelen zijn gerealiseerd?
Antwoord:
Het kabinet vindt belangrijk dat er draagvlak in de Nederlandse samenleving bestaat
voor de opvang van vluchtelingen die onze bescherming nodig hebben. Dat draagvlak
brokkelt af als personen die een beroep doen op asielbescherming in Nederland maar
daar niet voor in aanmerking komen, niet terugkeren naar hun land van herkomst. Voor
het behoud van het draagvlak voor de opvang van vluchtelingen, vindt het kabinet het
van belang dat er maatregelen worden genomen die zijn gericht op het bevorderen van
het vertrek van mensen die niet in Nederland mogen blijven, en in het licht daarvan
vervolgens de verhoging van het hervestigingsquotum te bezien.
Hoe verhoudt zich dat tot de gewenste solidariteit met andere (EU-)staten die momenteel
gebukt gaan onder enorme vluchtelingenstromen?
Antwoord:
Het kabinet hecht belang aan balans en het betrachten van solidariteit op een manier
waarmee onmisbare elementen als het draagvlak voor de opvang van vluchtelingen en
ook de kwaliteit en zorgvuldigheid van het asielproces worden behouden. Nederland
zet zich onder opvolgende kabinetten in het kader van een integrale benadering van
migratie reeds op verschillende manieren in om landen en EU-lidstaten te ondersteunen
bij de opvang van vluchtelingen. In het Regeerakkoord heeft het kabinet tot uitdrukking
gebracht dat het onder bepaalde omstandigheden ruimte ziet om de huidige bijdrage
aan hervestiging te verhogen. Het kabinet is van oordeel dat de in het Regeerakkoord
aangegeven wijze het mogelijk maakt om dergelijke extra solidariteit op een verantwoorde
manier te kunnen realiseren.
Is het kabinet bereid om met het oog op de humanitaire crises nu al extra vluchtelingen
op te nemen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
Zoals hiervoor aangegeven hecht het kabinet aan een goede balans en beziet deze in
het Regeerakkoord genoemde maatregelen in samenhang, waarmee het antwoord op dit moment
nee is.
Hoe wordt de voorgenomen Nederlandse inzet in het EU-vluchtelingenbeleid precies geconcretiseerd?
Tot slot vragen deze leden zich hier af hoe precies zal worden voorzien in een adequaat
stelsel van opvangvoorzieningen, waardoor paniekerige ad hoc opvangmaatregelen van
de afgelopen tijd overbodig worden.
Antwoord:
In het coalitieakkoord is opgenomen dat de financiering van de partners in de asielketen
stabieler en toekomstbestendig moet worden. Met deze toevoeging aan het basispad uit
de begroting is de asielketen financieel stabieler geworden. Echter, toekomstbestendigheid
vraagt meer dan alleen een financiële reeks. Een stabiele basis biedt een fundament
voor het versterken van de wendbaarheid van de keten en is essentieel om als keten
toekomstbestendig te zijn. Hiertoe worden maatregelen uitgewerkt door de organisaties
in de migratieketen.
Ten aanzien van opvang zien deze maatregelen op een opvangsysteem dat gericht is op
wendbaarheid en stabiliteit. Stabiel door ten tijde van een dalende bezetting in de
asielopvang meer geleidelijk af te schalen waar mogelijk onder andere door het aanhouden
van reservecapaciteit mogelijk in de vorm van het flexibel inzetten van locaties.
Wendbaar in de zin dat fluctuaties in de benodigde opvangcapaciteit binnen het opvangsysteem
kunnen worden opgevangen door bijvoorbeeld concrete plannen te maken voor opschaling.
Daarnaast ziet wendbaarheid op een opvangsysteem dat mee kan bewegen met veranderende
verhoudingen in de asielpopulatie, bijvoorbeeld meer of minder kansrijke asielzoekers,
Dublinclaimanten etc.
Preventie
De leden van de GroenLinks-fractie verwelkomen de preventieve criminaliteitsaanpak.
Deze leden vragen of, en zo ja hoe, lokale ervaringen tot nu toe zullen worden meegenomen
in de uiteindelijke aanpak. Er lopen de nodige initiatieven. Is het kabinet bereid
om deze initiatieven te ondersteunen en de eventuele succesvolle uitkomsten verder
uit te rollen?
Antwoord:
De effectiviteit van de diverse aanpakken is van groot belang, dat geldt voor de aanpak
van jeugdcriminaliteit, personen met verward gedrag en het voorkomen van recidive.
Het is goed dat geleerd kan worden van de – goede en minder goede – ervaringen in
het land zodat deze breder kunnen worden benut. Het kabinet zal in samenwerking met
gemeenten bezien welke goede ervaringen er zijn en het delen van deze ervaringen faciliteren.
Eerdere ervaringen in de samenwerking zullen hierbij behulpzaam zijn.
Ook zijn deze leden benieuwd hoe de aanpak van personen met verward gedrag precies
eruit gaat zien. Moet in dit verband bijvoorbeeld niet ook de beschikbare (gesloten)
GGZ-capaciteit worden betrokken?
Antwoord:
De Kamer wordt voor het zomerreces nader geïnformeerd over de uitwerking van de preventie
opgaven waarvan de aanpak van personen met verward en onbegrepen gedrag onderdeel
uitmaakt. Onderdeel van de uitwerking van deze opgave is voortzetting van de implementatie
van de ketenveldnorm levensloopaanpak voor personen met verward gedrag en een hoog
veiligheidsrisico. Daarnaast hebben de Ministeries van JenV en VWS, zorgverzekeraars,
zorginkopers en zorgaanbieders in 2021 het dashboard beveiligde bedden en het landelijke
coördinatiepunt beveiligde bedden ingericht om meer inzicht te krijgen in de beschikbaarheid
van beveiligde bedden binnen de ggz en om het «leuren» met patiënten te voorkomen.
Deze samenwerking draagt bij aan het verbeteren van de beschikbaarheid van deze zorg
en het inzichtelijk maken van bestaande knelpunten wat betreft capaciteit en door-
en uitstroom.43
Wanneer kan de Kamer een concretisering van de kabinetsvoornemens op preventie tegemoet
zien?
Antwoord:
De eerste concretisering van de kabinetsvoornemens ten aanzien van preventie zal voor
het zomerreces naar de Kamer worden gestuurd.
6. Vragen en opmerkingen vanuit de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie danken de bewindspersonen voor de hoofdlijnenbrief
Justitie en Veiligheid. Zij onderschrijven volmondig het belang van een sterke rechtstaat
voor vertrouwen van burgers in de overheid en voor een vrije, veilige en rechtvaardige
samenleving.
Sterke Rechtsstaat
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat het kabinet stelt dat de justitiële
keten wordt versterkt door investeringen in de organisaties van Openbaar Ministerie
en rechtspraak en dat rekening wordt gehouden met keteneffecten. Zij hechten eraan
op te merken dat het coalitieakkoord spreekt van investeringen in de gehele justitie-
en veiligheidsketen en daarbij ook reclassering en preventie noemt. Hoe gaat het kabinet
tot een systematiek komen waarbij investeringen in bijvoorbeeld politie of bijvoorbeeld
rechtspraak, ook automatisch tot de benodigde investeringen bij de rest van de keten
leiden?
Antwoord:
Zie ook het eerdere antwoord op vragen van D66. De basis voor de financiering van
de keten is grotendeels te vinden in het Prognosemodel Justitiële ketens (PMJ). In
dit model wordt rekening gehouden met de behoefte van de gehele keten geven de demografische,
economische, maatschappelijke en overige ontwikkelingen in de strafrechtketen en de
civiele- en bestuursrechtelijke keten. Dit wordt aangevuld met de effecten van vastgestelde
beleidswijzigingen en de gevolgen van wet- en regelgeving. Dit wordt gedaan voor de
keten als geheel. Aangezien PMJ zich richt op de zaaksaantallen, wordt daarnaast ook
gekeken naar ontwikkelingen met betrekking tot de prijs, zoals investeringen in ICT,
huisvesting, kwaliteit etc. en investeringen die minder of niet gericht zijn op zaaksaantallen,
zoals bijvoorbeeld preventie of slachtofferbeleid.
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn enthousiast dat het kabinet voortvarend
aan de slag gaat om werk te maken van de verbetering van de toegang tot het recht.
Zij vragen of hierbij ook nadrukkelijk de toegang tot het recht in het bestuursrecht
kritisch wordt bekeken, bijvoorbeeld waar het de zelfredzaamheidstoets voor rechtsbijstand
betreft.
Antwoord:
Zelfredzaamheid, met name in het bestuursrecht, staat sinds de toeslagenaffaire nadrukkelijk
op de agenda. Naar aanleiding van de motie van de leden Van Nispen (SP) en Van der
Graaf (CU) (Kamerstuk 31 753, nr. 234) is het WODC een onderzoek gestart naar onder andere de knelpunten die de Raad voor
Rechtsbijstand ervaart bij het toetsen aan zelfredzaamheid.1 Daarbij kijkt het WODC
ook nadrukkelijk naar de veranderingen in de tijd en veranderende maatschappelijke
opvattingen die impact hebben (gehad) op de definitie van zelfredzaamheid. Daarnaast
zijn de Raad voor Rechtsbijstand, het Juridisch Loket, de Nederlandse Orde van Advocaten
en ook Sociaal Werk Nederland extra alert op signalen over een mogelijk gebrek aan
zelfredzaamheid en/of rechtsbijstand en pakken die – waar nodig in gezamenlijkheid –
in een zo vroeg mogelijk stadium op. Zo wordt voorkomen dat rechtzoekenden in complexe
zaken tussen wal en schip vallen. Tot slot kan de Raad voor Rechtsbijstand sinds 1 juli
2021 op grond van de Regeling Advies Toevoeging Zelfredzaamheid (hierna: RATZ) een
toevoeging verlenen aan deze rechtzoekenden. Naar aanleiding van de resultaten van
het bovengenoemde WODC-onderzoek en de ervaringen met de RATZ wordt bezien of aanpassing
van het zelfredzaamheidscriterium in de rede ligt.
De leden van de ChristenUnie-fractie zien uit naar de hoofdlijnennotitie ten aanzien
van de uitwerking van constitutionele toetsing. Zij moedigen het kabinet aan om aan
te sturen op afronding van een eerste lezing van een grondwetswijziging in deze kabinetsperiode.
Is dit ook de ambitie van de Minister?
Antwoord:
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de MRb zijn voornemens
de hoofdlijnenbrief voor de zomer aan uw Kamer toe te zenden. Op basis daarvan gaan
beide bewindspersonen graag met uw Kamer in gesprek.
7. Vragen en opmerkingen vanuit de ChristenUnie-fractie en de CDA-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie wensen voort een aantal zaken in te brengen,
mede namens de leden van de CDA-fractie.
Sterke Rechtsstaat
De leden van de ChristenUnie- en CDA-fractie zijn enthousiast over de extra middelen
die zijn vrijgekomen voor de bestrijding van mensenhandel. Voorts hechten zij eraan
dat de aanpak van mensenhandel, conform coalitieakkoord, prioriteit houdt. Is het
dan ook de ambitie van het kabinet om mensenhandel prioriteit te laten blijven in
de Veiligheidsagenda? Op welke manier zullen de extra middelen voor de aanpak van
mensenhandel worden ingezet? Op welke termijn verwacht de Minister de Kamer te informeren
over de modernisering van artikel 273f Sr?
Antwoord:
In het coalitieakkoord is vanaf 2023 structureel 2 miljoen euro beschikbaar gesteld
voor de doorontwikkeling van en het geven van een flinke impuls aan het Programma
«Samen tegen mensenhandel». In het voorjaar wordt, tezamen met alle relevante departementen,
ketenpartners en maatschappelijke organisaties, bezien welke thema’s als prioriteiten
van het nieuwe programma worden neergezet. Uw Kamer wordt daarover voor het zomerreces
nader geïnformeerd. Ten aanzien van de modernisering van artikel 273f Sr geldt dat
het Ministerie van Justitie en Veiligheid op dit moment, samen met het Ministerie
van SZW, in kaart brengt in welke vorm deze modernisering zijn beslag moet krijgen
en welke financiële consequenties daaraan vastzitten. Over de uitkomsten daarvan wordt
uw Kamer spoedig daarna bericht. De MJenV stelt ten minste eenmaal in de vier jaar,
gehoord hebbende het College van procureurs-generaal en de regioburgemeesters, de
landelijke beleidsdoelstellingen vast ten aanzien van de taakuitvoering van de politie.
In dit verband wordt op dit moment in het Landelijk Overleg Veiligheid en Politie
(LOVP) gesproken over de invulling van de volgende Veiligheidsagenda. Daarbij wordt
mensenhandel als een mogelijk thema verkend. Op de uitkomst van het gesprek hierover
kan nog niet worden vooruitgelopen. Het is bij de regering bekend dat de Kamer het
thema mensenhandel prioriteit wenst te geven.
De leden van de ChristenUnie- en CDA-fractie hechten er met nadruk aan dat het Wetsvoorstel
Regulering Sekswerk op korte termijn in de Kamer kan worden behandeld. Dit mede vanwege
de lange voorgeschiedenis van dit wetsvoorstel. Deze leden vragen of zij de brief
dan ook goed lezen dat de Kamer voor het zomerreces een eventuele nota van wijziging
kan verwachten en dat de Minister er alles aan zal doen om tot een voortvarende behandeling
van het wetsvoorstel te komen?
Antwoord:
De SJenV zal zeker zijn best doen, maar het is niet mogelijk al voor het zomerreces
een uitgewerkt voorstel aan de Kamer aan te bieden. Momenteel worden de wijzigingen
van de Wrs inhoudelijk en financieel in kaart gebracht. De consequenties van de wijzigingen
worden voor het zomerreces met de Tweede Kamer gedeeld. Hierna worden de wijzigingen
vormgegeven als een wettekst met toelichting. Vervolgens zal het gebruikelijke traject
moeten worden afgelegd, waaronder internetconsultatie, advisering door de Autoriteit
Persoonsgegevens en advisering door de Raad van State. Het gewijzigde wetsvoorstel
wordt daarna zo snel als mogelijk aangeboden aan de Kamer.
Preventie
De leden van de ChristenUnie- en CDA-fractie vinden het positief dat er nadrukkelijk
aandacht is voor preventie in de hoofdlijnenbrief. Op welke termijn verwacht de Minister
de aangekondigde aanpak te kunnen realiseren? Voorts vragen deze leden hoe, conform
coalitieakkoord, intensiever en actiever wordt ingezet op een effectieve drugspreventieaanpak,
in het bijzonder om kwetsbare jongeren te beschermen. Worden hierbij ook de preventiemaatregelen
en daarvoor benodigde middelen uit het Pact voor de Rechtsstaat betrokken?
Antwoord:
De brede aanpak van georganiseerde, ondermijnende
criminaliteit kenmerkt zich door een samenhangend pakket aan maatregelen op het
gebied van preventie, repressie en het onderuithalen van het criminele
verdienmodel. In samenhang hiermee wordt de preventieve aanpak uit het coalitieakkoord
nader vorm gegeven. De Kamer ontvangt voor de zomer een nadere concretisering van
de plannen voor de aanpak van jeugdcriminaliteit, de aanpak van personen met verward
gedrag en de re-integratie van (ex)-gedetineerden. Op dat moment zal ook meer zicht
ontstaan op het moment van inzetten van specifieke maatregelen en interventies. Preventie
vraagt veelal om een langdurige aanpak. Het kan een aantal jaar duren voordat maatschappelijke
effecten zichtbaar worden.
Preventie van drugsgebruik is primair de verantwoordelijkheid van het Ministerie van
VWS. Momenteel werkt de Minister van VWS deze passage, in nauwe samenwerking met de
MJenV, nader uit. Een belangrijk onderdeel van de aanpak van de georganiseerde en
ondermijnende criminaliteit is het voorkomen dat jongeren terechtkomen in de (georganiseerde
en ondermijnende drugs-) criminaliteit of daarin verder afglijden. De maatregelen
die in het Pact voor de Rechtstaat worden voorgesteld, vormen een mix van preventieve
en repressieve maatregelen. Zoals het Pact zegt: «Repressie zonder preventie is eindeloos,
preventie zonder repressie is tandeloos.» Het Pact pleit op gebied van preventie voor
een wijkgerichte aanpak, een offensief waarbij sociale en justitiële maatregelen worden
gecombineerd. Dit is precies wat samen met de partners uit het Strategisch Beraad
Ondermijning en gemeenten wordt vormgeven onder de noemer Preventie met gezag. In
de nadere uitwerking wordt bezien hoe de inzet op het voorkomen van drugsgebruik en
het voorkomen van jonge aanwas in de (georganiseerden en ondermijnende) criminaliteit
elkaar mogelijk kan versterken.
Politie
Ten aanzien van de politie vragen de leden van de ChristenUnie- en CDA-fractie hoe
hierbij nadrukkelijk ook aandacht is voor de capaciteitsvraagstukken in kwetsbare
wijken enerzijds en in het landelijk gebied anderzijds, gezien hier de norm van 1
wijkagent op 5000 bewoners om verschillende redenen niet altijd volstaat.
Antwoord:
De verdeling van (extra) politiecapaciteit over de eenheden van de politie wordt vastgesteld door de MJenV, gehoord hebbende het
College van procureurs-generaal en de Regioburgemeesters in het Landelijk Overleg
Veiligheid en Politie (LOVP). Bij die verdeling hoort ook het bewaken van de wettelijke
norm van één wijkagent per 5.000 inwoners (artikel 38a Politiewet 2012). Dit betreft
een landelijke norm die geldt als gemiddelde op eenheidsniveau. Landelijk bezien wordt
er op dit moment voldaan aan de norm. Eind december 2021 zijn er 3.603 wijkagenten.
Afgezet tegen het inwoneraantal op dat moment (17.591.394) is dat 85 fte boven de
wettelijke norm.
De verdeling van (extra) politiecapaciteit binnen de eenheden is vervolgens aan de burgemeesters van de gemeenten in het gebied waarin
de regionale eenheid de politietaak uitvoert en de betrokken hoofdofficier van justitie.
Zij hebben ruimte om de norm contextgebonden in te vullen, dat wil zeggen extra wijkagenten
in wijken of gebieden waar dat nodig is. Over de uiteindelijke inzet van de politie
worden afspraken gemaakt in de lokale driehoek.
Op dit moment is het door de onderbezetting in de gebiedsgebonden politiezorg binnen
de eenheden veelal kiezen in schaarste. Bij de gesprekken die binnenkort in het LOVP
gevoerd zullen worden over de verdeling van de 700 extra agenten voor de wijk zal
de MJenV conform de motie van het lid Bisschop (SGP) c.s. aandacht vragen voor het
aantal wijkagenten in het buitengebied (Kamerstuk 35 925 VI, nr. 96).
8. Vragen en opmerkingen vanuit de Volt-fractie
De leden van de Volt-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de hoofdlijnenbrief
en hebben daarover nog de volgende vragen en opmerkingen.
Sterke Rechtsstaat
De leden van de Volt-fractie stellen graag voorop dat de rechtsstaat essentieel is
voor het beschermen van de rechten van de mens en de democratische samenleving. Vanuit
dat startpunt gedacht, hebben deze leden een aantal vragen over de rechtsstaat.
De leden van de Volt-fractie vragen wanneer wordt geïnvesteerd in de justitiële keten
en hoe de middelen dan worden verdeeld. Wordt er evenwichtig geïnvesteerd zodat geen
bottlenecks ontstaan ergens in de keten? Welke middelen worden er structureel vrijgemaakt
om de IT-voorziening binnen de justitiële keten te verbeteren?
Antwoord:
Definitieve besluitvorming over de investeringen in de justitiële keten moet nog plaatsvinden
in het kabinet, op dit moment zijn de gesprekken met de betrokken organisaties nog
gaande. Bij de verdeling van het beschikbare budget wordt rekening gehouden met keteneffecten.
Voor verbetering van de IT-voorzieningen bij de organisaties in de justitiële keten
worden investeringen gedaan uit zowel de (incidentele) middelen die onlangs door het
vorige kabinet beschikbaar zijn gesteld bij de ontwerpbegroting 2022 als de middelen
uit het Coalitieakkoord die onder de noemer «Justitiële ketens (OM/ZM)» staan vermeld.
De leden van de Volt-fractie lezen in het coalitieakkoord over een substantiële maatschappelijke
bijdrage van de gehele advocatuur aan de sociale advocatuur. Hoe zou dit er volgens
de Minister concreet uit moeten komen te zien? Het kan niet zo zijn dat de sociale
advocatuur (deels) afhankelijk wordt van bijdragen van commerciële kantoren. Het krijgen
van rechtsbijstand is een grondrecht.
Antwoord:
Het kabinet zet in op het realiseren van een substantiële maatschappelijke bijdrage
van de gehele advocatuur. Rechtshulp aan mensen met een kleine portemonnee is een
gezamenlijke verantwoordelijkheid. Op welke wijze een dergelijke bijdrage precies
zal moeten worden geleverd vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet.
In de komende voortgangsrapportage, die voor het zomerreces wordt verzonden, informeert
de MRb de Kamer over de laatste stand van zaken.
Deze leden vragen de Minister ook of de verhoging van de tarieven in de sociale advocatuur
voldoende zijn om nieuwe mensen op te leiden?
Antwoord:
Met de uitvoering van scenario 1 van de commissie-Van der Meer moet een advocaat werkzaam
in het stelsel redelijkerwijs een inkomen kunnen verdienen dat overeenkomt met schaal
12 voor rijksambtenaren. De verwachting is dat dit voor kantoren voldoende prikkel
is om nieuwe advocaten aan te nemen. De Raad voor Rechtsbijstand is een onderzoek
naar de stand van de sociale advocatuur gestart, waarbij tevens wordt bezien hoeveel
aanwas er nodig is. Zie tevens het antwoord op de vraag van de SP-fractie over dit
onderwerp.
De leden van de Volt-fractie vragen welke digitale middelen de Minister gaat inzetten
om toegang tot het recht te vergroten.
Antwoord:
Toegang tot het recht is een voorwaarde voor een goed functionerende rechtsstaat.
Dat houdt onder meer in dat mensen toegang hebben tot informatie, advies, begeleiding
bij onderhandeling, rechtsbijstand en de mogelijkheid van een beslissing van een neutrale
(rechterlijke) instantie. In deze tijd is het vanzelfsprekend dat ook digitale middelen
kunnen bijdragen aan het bieden van toegang tot het recht. Denk daarbij bijvoorbeeld
aan de verbetering van het online aanbod van informatie en advies door het Juridisch
Loket in het kader van het programma stelselvernieuwing rechtsbijstand, zoals de chatbot
JuLo en de pilot videobellen44. Een ander voorbeeld is de inzet van videoconferentie in de rechtspraak, waardoor
rechters bijvoorbeeld verdachten of partijen op afstand kunnen horen. Ook het meer
en verantwoord (online) publiceren van rechterlijke uitspraken draagt bij aan een
betere toegang tot het recht. Een laatste voorbeeld betreft de wijze waarop in Europees
verband, zoals de Verordening over de digitalisering van de justitiële samenwerking
en toegang tot het recht in de Europese Unie45, aandacht wordt besteed aan de inzet van digitale middelen ten behoeve van de verbetering
van de toegang tot het recht. De Mrb blijft uw Kamer graag informeren over de wijze
waarop de toegang tot het recht kan worden verbeterd.
Hoe kijkt dit kabinet tegen een geheel of gedeeltelijk verbod op geautomatiseerde
gezichtsherkenning in de publieke ruimte?
Antwoord:
In het Coalitieakkoord is opgenomen dat gezichtsherkenning niet wordt toegepast zonder
strenge wettelijke afbakening en controle. De in EU-verband voorliggende concept AI-verordening
vormt in dit licht een welkome aanvulling op het reeds geldend juridisch kader. Het
vorig kabinet heeft uw Kamer geïnformeerd over het geldend juridisch kader bij de
inzet van gezichtsherkenning46. Voorts is in reactie op vragen van de leden van uw Kamer van Ginneken (D66) en Dassen
(VOLT) door de vorige Ministers van Justitie en Veiligheid en Rechtsbescherming ingegaan
op gezichtsherkenning in de publieke ruimte ten behoeve van de rechtshandhaving en
inzet hiervan door andere organisaties (Kamerstukken 32 761 en 30 821, nr. 206). Hieruit volgt dat geautomatiseerde gezichtsherkenning in de publieke ruimte al
grotendeels verboden is en slechts in uitzonderingssituaties rechtmatig plaats kan
vinden
Hoe oordeelt dit kabinet over de huidige staat van het wettelijk kader met betrekking
tot de genoemde vraagstukken (AI, gezichtsherkenning, deepfakes en immersieve technologieën)?
Antwoord:
Het is van belang regelmatig te toetsen of onze juridische kaders voldoende toekomstbestendig
en toegesneden zijn en burgers voldoende bescherming bieden. Hiertoe zijn de afgelopen
jaren verschillende onderzoeken uitgevoerd naar de door de leden van uw Kamer genoemde
onderwerpen. Het vorige kabinet heeft eerder in een brief aan de Tweede Kamer het
juridisch kader omtrent de (inzet van) algoritmen uiteengezet47. De conclusie was dat de inzet van algoritmen niet in een juridisch vacuüm vallen.
Veel van de regels die de digitale wereld vereist staan al in de wet: discriminatie
door artificiële intelligentie stuit op onze Grondwet, en de overheid moet besluiten
ingevolge de Algemene wet bestuursrecht motiveren, ongeacht of deze genomen zijn met
behulp van algoritmen. Dergelijke uitgangspunten gelden onverkort. Uiteraard moet
ook de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) worden genoemd. Voortbouwend
hierop ontvangt uw Kamer nog voor de zomer een beleidsreactie op twee onderzoeken
betreffende de regulering van deepfakes en immersieve technologie. Daarnaast laat
het kabinet onderzoek verrichten naar de rechtsbescherming die de AVG biedt gelet
op de snelle technologische ontwikkelingen op het gebied van (de)anonimisering. Het
kabinet aarzelt niet indien nodig nieuwe wetgeving voor te stellen om grondrechten
en veiligheid van burgers te borgen. Een voorbeeld van dergelijk handelen is de introductie
van de AI-verordening in EU-verband, waarbij Nederland een actieve positie inneemt.
Het kan echter ook gaan om aanscherpingen in nationale wetgeving, zoals door het beperken
van de mogelijkheden voor verwerkingen van biometrische gegevens in de Uitvoeringswet
AVG, waarmee ook de mogelijkheden voor de inzet van gezichtsherkenning verder worden
beperkt. Anderzijds kan het ook gaan om het introduceren van wettelijke grondslagen
voor gegevensverwerkingen met de juiste waarborgen zoals om doelbinding, proportionaliteit
en adequaat toezicht te borgen, om burgers ook in het digitale domein te kunnen beschermen.
Zal digitalisering een van de speerpunten van deze Ministers worden?
Hoe zal de samenwerking met de Staatssecretaris Koninkrijksrelaties en Digitalisering
worden vormgegeven? Er is immers veel overlap tussen het werk van deze Staatssecretaris
en de Ministers op Justitie en Veiligheid.
Antwoord:
Ja, digitalisering is een van de speerpunten van dit kabinet. Digitalisering vergt
continue aandacht vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid voor juridische
waarborgen bij de inzet van digitale toepassingen, de naleving en het toezicht erop.
Daarnaast is Justitie en Veiligheid vanzelfsprekend verantwoordelijk voor onder meer
de preventie en bestrijding van digitale vormen van criminaliteit, als mede voor cybersecurity.
Op dit moment wordt in het kader van de hoofdlijnenbrief van de Staatssecretaris van
Koninkrijksrelaties en Digitalisering gezamenlijk gewerkt aan een effectieve governance,
verantwoordelijkheidsverdeling en een digitaliseringsagenda voor deze kabinetsperiode
die recht doet aan de (nieuwe) portefeuilleverdeling. Zo zal er een periodiek bewindspersonenoverleg
worden ingesteld. Een eerste bijeenkomst hiervan heeft reeds plaatsgevonden. Uw Kamer
wordt hier direct na het voorjaarsreces nader over geïnformeerd
De leden van de Volt-fractie constateren dat de partijprogramma’s van de verschillende
coalitiepartijen wisselend zijn in hun standpunt met betrekking tot drugs. Met welk
doel worden de experimenten met een gesloten coffeeshopketen voortgezet? Is er zicht
op het permanent maken van bepaalde legalisering van drugs?
Antwoord:
Het doel van het experiment en ook van het voortzetten ervan, is het opdoen van ervaring
met een gereguleerde coffeeshopketen en het meten van de effecten. Aan de hand van
deze verkregen informatie kan het kabinet besluiten over het vervolg. Op dit moment
is er geen zicht op permanent maken van legaliseren van hennep en hasjiesj voor recreatief
gebruik.
Brede aanpak georganiseerde criminaliteit en ondermijning
Onder het vorige kabinet is ondermijnende criminaliteit onder andere aangepakt op
in RIEC-/LIEC-verband, Regionale Informatie- en Expertise Centra (RIEC’s) en het Landelijk
Informatie- en Expertise Centrum (LIEC) (Kamerstuk 29 911, nr. 292). De praktijk heeft laten zien dat regionale projecten vaak te maken hadden met forse
onder uitputting. Hoe wordt ervoor gezorgd dat bij het voortbouwen op de aanpak van
het vorige kabinet geleerd is van deze problemen?
Antwoord:
Het vorige kabinet heeft middelen beschikbaar gesteld voor de uitvoering van regionale
versterkingsprogramma’s in de periode 2019–2021. In de zomer van 2020 is een midterm
review uitgevoerd, om de stand van zaken halverwege deze periode onder de loep te
nemen. De review bevestigde dat de basis voor een brede landelijke beweging tegen
ondermijning was gelegd. Tegelijk werd geconstateerd dat er sprake was van een vertraging
bij de start van de programma’s. Dit hing samen met de aanloopfase, en ook de coronacrisis
heeft daarna invloed gehad op de voortgang. De resultaten die in de periode daarop
volgden, lieten zien dat daarna een inhaalslag is gemaakt.
Met de structurele gelden die vanaf 2022 voor de regionale versterkingen beschikbaar
zijn, kunnen onder meer succesvolle initiatieven worden voortgezet. Hierdoor zal beperkt
sprake zijn van vertraging in de aanloopfase. Daar waar nieuwe projecten worden geïnitieerd,
zal gevraagd worden om een realistische planning voor de implementatie.
Er wordt een evaluatie-onderzoek uitgevoerd naar de regionale versterkingsprogramma’s
over de periode 2019–2021. Vooruitlopend op de eindevaluatie die medio 2022 zal worden
opgeleverd, hebben de onderzoekers medio 2021 reeds een tussenrapportage afgerond.
De lessen over de voortgang van de lopende projecten worden betrokken bij het opstellen
van de randvoorwaarden voor de versterkingsprogramma’s die vanaf 2022 worden ingericht.
Uit de hoofdlijnenbrief blijkt dat de georganiseerde misdaad misbruik maakt van de
gunstige factoren die wij in Nederland kennen, zoals een open samenleving, een succesvolle
economie en een goed ontwikkelde infrastructuur. Uit verschillende onderzoeken48, 49 is gebleken dat havens als Amsterdam en met name Rotterdam vele kwetsbaarheden kennen.
Nu suggereert de hoofdlijnenbrief dat er gekozen wordt voor een repressieve aanpak.
Wat zijn de plannen van het kabinet om deze kwetsbaarheden in knooppunten zoals havens
aan te pakken
Antwoord:
Voor het tegengaan van drugssmokkel via onze logistieke knooppunten is een integrale
benadering van belang, met een focus op zowel preventie, repressie als het onderuithalen
van het verdienmodel. Met alleen een repressieve aanpak is het dweilen met de kraan
open. We moeten het hele logistieke proces op en rond knooppunten in ogenschouw nemen
en daarbinnen de juiste maatregelen nemen. Op die manier kunnen we én aan de voorkant
de gelegenheidsstructuren doorbreken, onder meer door kwetsbaarheden te voorkomen
en aan te pakken, én aan de achterkant misbruik van onze open economie bestraffen.
Daarom werkt de MJenV met landelijke en lokale partners aan een integraal plan van
aanpak. Hiervoor is bij Prinsjesdag 2021 een structureel bedrag oplopend tot 24 miljoen euro
beschikbaar gemaakt. Onderdelen die zien op het terugdringen van kwetsbaarheden zijn
bijvoorbeeld brede invoering van biometrische toegangscontrole, inzet van (slimme)
camera’s, vergroting van de weerbaarheid van medewerkers en (operationele) samenwerking
tussen knooppunten. In de zomer informeert de Minister uw Kamer over het plan.
Een belangrijke rol in het de georganiseerde criminaliteit is weggelegd voor facilitators.
Uit een rapport van het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) blijkt
dat er een belangrijk onderscheid kan worden gemaakt tussen enerzijds mensen die onbewust
diensten verlenen aan criminele samenwerkingsverbanden en anderzijds zij die dit bewust
doen.50 In het coalitieakkoord wordt er aangegeven dat er wordt ingezet op een steviger aanpak
van criminele dienstverleners, hoe wordt dit onderscheid tussen facilitators meegenomen?
Antwoord:
Facilitators vervullen een sleutelrol in het criminele bedrijfsproces en het criminele
verdienmodel. Uithalers halen duizenden kilo’s cocaïne uit de containers in de haven
van Rotterdam. Financiële facilitators zetten hun kennis en expertise in om het vele
criminele geld wit te wassen. Daarom wordt stevig inzet op de aanpak van facilitators.
Bijvoorbeeld door de uitvoering van het plan van aanpak witwassen met 49 concrete
maatregelen. Bij de beleidsmaatregelen wordt geen onderscheid gemaakt in onbewuste,
bewuste of criminele dienstverleners. Wel kan dit onderscheid strafrechtelijk relevant
zijn vanwege de strafbaarstelling. Zo bestaat bijvoorbeeld voor witwassen een opzetvariant
(artikel 420bis Wetboek van Strafrecht) en een schuldvariant (artikel 420quater Wetboek
van Strafrecht). Het is aan het OM en de rechtspraak om aan dit onderscheid invulling
te geven, als strafvervolging wordt ingesteld tegen personen, rechtspersonen en hun
bestuurders vanwege het faciliteren van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit.
In de brief aan de Kamer van 4 oktober 2021 staat vermeld dat er beoogd wordt 4 miljoen euro
uit te trekken voor de internationale aanpak van georganiseerde misdaad en ondermijning
(Kamerstuk 29 911, nr. 329). In de hoofdlijnenbrief gaat er ook aandacht uit naar een verbetering en verbreding
van internationale samenwerking op dit gebied. Hoe verhoudt Nederland zich tot andere
Europese landen op het gebied van de internationale aanpak van georganiseerde misdaad
en ondermijning, en worden deze gelden ook besteed aan andere zaken dan uitsluitend
de zogenoemde liaison officers?
Antwoord:
Nederland kijkt veel naar andere Europese landen daar waar het gaat om de internationale
aanpak van ondermijning. Bijvoorbeeld naar de Italiaanse wet- en regelgeving rondom
de bestrijding van de georganiseerde misdaad, voornamelijk op het gebied van opsporing,
berechting en detentie. Daarnaast worden met het Verenigd Koninkrijk (VK) ervaringen
gedeeld over onder andere de zogenaamde «1-overheid aanpak» in de aanpak van georganiseerde
criminaliteit. Ook wordt met het VK gesproken over knelpunten en kansen tot samenwerking
ten aanzien van upstream disruption en confiscatie van crimineel vermogen.
Naast kennis vergaren en expertise delen werkt Nederland nauw samen in het Koninkrijk,
met de buurlanden, Europese en internationale partners buiten Europa op zowel politiek,
beleidsmatig en operationeel vlak. Zo is afgelopen december een startschot gegeven
voor Europese coalitie met Frankrijk, België en Spanje in de aanpak ondermijning.
Ook werkt Nederland met partners operationeel en multidisciplinair samen in EU EMPACT
(European Multidisciplinairy Platform against Criminal Threats), en werkt het in het
Maritime Analysis and Operations Centre on Narcotics (MAOC-N) op civiel-militaire
wijze samen met zes andere landen voor het onderscheppen van drugs. Ook wordt met
andere landen operationeel samengewerkt via rechtshulpverzoeken en/of joint investigation
teams. In wetgevende zin wordt verdragsrechtelijk en via EU wetgeving voortdurend
gewerkt aan het verbeteren van de weerbaarheid van de samenleving en de bescherming
van burgers tegen georganiseerde criminaliteit.
De (extra) structurele financiering van 4 miljoen euro voor de internationale aanpak
van ondermijning wordt, naast de versterking van het netwerk van liaison officers
(LO’s) in onze aandachtslanden, ook gebruikt om de multidisciplinaire samenwerking
en informatiedeling in ons Koninkrijk te versterken. Dit draagt bij aan het kunnen
oprollen van grensoverschrijdende netwerken en het vroegtijdig signaleren van nieuwe
ontwikkelingen in criminaliteit. Ook wordt het gebruikt voor deelname aan projecten
en programma’s gericht op de versterking van de drugsbestrijding in bron- en transitlanden
en de aanpak van grootschalige invoer van cocaïne met bestemming Nederland. Deze plannen
worden de komende tijd verder geconcretiseerd en uitgevoerd.
In dezelfde Kamerbrief van 4 oktober jl. staat vermeld dat er op Prinsjesdag bekend
is geworden dat het demissionaire kabinet voor de aanpak van ondermijning in 2022
een bedrag van € 524 miljoen structureel beschikbaar stelt, waarvan € 434 miljoen.
In de startnota van 2022 wordt er onder het kopje «tegengaan ondermijning» minder
besteed, namelijk 320 miljoen over de periode 2022–2026 (waarvan 100 miljoen structureel
vanaf 2026) (Kamerstuk 35 925, nr. 143). Hoe verhoudt dit zich tot elkaar?
Antwoord:
In de startnota worden de middelen weergegeven die beschikbaar worden gesteld met
het coalitieakkoord. Voor het tegengaan van ondermijning stelt het coalitieakkoord
320 mln. beschikbaar voor de periode van 2022 tot 2026. Deze middelen zijn aanvullend
op de 434 mln. die structureel beschikbaar is gesteld op Prinsjesdag waar de Kamer
op 4 oktober jl. over is geïnformeerd.
In de hoofdlijnenbrief wordt vermeld dat er lessen worden getrokken uit de bestrijding
van de maffia in Italië. Dit lijkt in navolging te zijn op voorstellen gedaan door
de toenmalig Minister voor Rechtsbescherming op 21 november 2021 in zijn brief aan
de Kamer (Kamerstuk 29 911, nr. 339). In de hoofdlijnenbrief wordt van deze plannen echter alleen aandacht geschonken
aan de omstandigheden in de extra beveiligde inrichting (EBI). Welke van de andere
plannen, zoals het beperken van de vrije advocaatkeuze en het vierogenprincipe, is
de Minister voornemens om door te voeren? Hoe zorgt de Minister ervoor dat artikel 6
van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) wordt gewaarborgd bij
de mogelijke implementatie van deze plannen?
Antwoord:
De leden van Volt vragen welke plannen uit de brief51 over de aanpak van georganiseerde criminaliteit tijdens berechting en detentie worden
ingevoerd. Voor de uitvoering van de maatregelen uit genoemde brief is een Taskforce
«Aanpak georganiseerde criminaliteit tijdens detentie en berechting» opgericht. Bij
deze Taskforce zijn Politie, Openbaar Ministerie, Raad voor de Rechtspraak, DJI, de
NOvA en het ministerie aangesloten. Deze Taskforce heeft als opdracht meegekregen
om zorg te dragen dat de maatregelen die zijn aangekondigd in genoemde brief zo snel
als mogelijk worden ingevoerd. Daarbij zal uiteraard worden meegenomen dat de waarborgen
in onze rechtsstaat, waaronder artikel 6 EVRM, randvoorwaardelijk zijn bij de verdere
uitwerking van de maatregelen. Met de invoering van een deel van de maatregelen is
reeds begonnen. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de aangekondigde maatregelen
met betrekking tot de Justitiële Complexen en de aanpassing van het Besluit Videoconferentie.
Andere plannen of maatregelen uit de brief worden op dit moment onderzocht.
Het kabinet stelt dat de Kamer voor 1 maart 2021 geïnformeerd zal worden over programmagelden
die concreet bij de afzonderlijke betrokken organisaties en samenwerkingsverbanden
terecht komen. Graag zou de leden van de Volt-fractie willen weten wat er met de programmagelden
voor de samenwerkingsverbanden gedaan wordt, ook kijkend naar de recente ontwikkelingen
op het gebied van de Wet Gegevensverwerking door Samenwerkingsverbanden (WGS). Welke
programmagelden gaan naar welke samenwerkingsverbanden, ook kijkend naar de mogelijke
nieuwe samenwerkingsverbanden onder de WGS, aangezien de WGS toestaat dat naar loop
van tijd «nieuwe partners» van de overheid toegang tot gegevens van personen krijgen?
De vraag is dus of (indien deze programmagelden verband houden met WGS) duidelijk
is naar wie de gelden gaan.
Antwoord:
Met de programma middelen die op Prinsjesdag beschikbaar zijn gesteld ter versterking
van de ondermijningsaanpak kunnen ook samenwerkingsverbanden nu structureler worden
gefinancierd. Het programmageld is niet bestemd voor het wetsvoorstel WGS. Op de financiering
daarvan komt de MJenV op een later moment terug.
Toenmalig Minister van Justitie en Veiligheid heeft de Kamer op 20 november 2020 laten
weten te kijken naar de mogelijkheden voor de invoering van Non-conviction based conviscation
(NCBC) in Nederland, om zo ondermijnende criminaliteit harder aan te pakken (Kamerstuk
29 911, nr. 297). Zoals in de hoofdlijnenbrief vermeld staat wordt er gekeken naar mogelijke invoering
van Italiaanse methoden ter bestrijding van georganiseerde misdaad. In Italië is er
al sprake van NCBC om de georganiseerde misdaad aan te pakken. NCBC kent echter wel
veel kanttekeningen, zo kunnen ondernemers onterecht al hun bezit bevroren zien worden
met als mogelijk gevolg faillissement. Zou de Minister dergelijk NCBC ook in Nederland
gerealiseerd willen zien worden? Zo ja, welke wettelijke kaders worden hieraan gesteld?
Antwoord:
Eind vorig jaar is het wetsvoorstel Versterking aanpak ondermijnende criminaliteit
II en de toelichting daarop in consultatie gegeven. In dit wetsvoorstel is een regeling
voor non conviction based confiscation, ook genoemd procedure NCBC, opgenomen. Deze
procedure moet het mogelijk maken om goederen met een waarde van tenminste € 25.000
die in verband staan met enig strafbaar feit via een civielrechtelijke verzoekschriftprocedure
te laten vervallen aan de Staat. Met deze procedure worden de belangen van de belanghebbenden
ten aanzien van het goed bij de confiscatiebeslissing betrokken en is rechterlijke
tussenkomst gewaarborgd. Dit geldt zowel voor de confiscatiebeslissing zelf, als voor
het daaraan voorafgaande verzoek aan de voorzieningenrechter om beslag te leggen op
het te confisqueren goed. Het zal daarnaast mogelijk zijn belanghebbenden te compenseren
indien ten onrechte beslag is gelegd of als zij door een confiscatiebeslissing onevenredig
worden getroffen.
Op dit moment is de MJenV in afwachting van de laatste consultatieadviezen. Zodra
deze zijn ontvangen wordt gestart met de verwerking van alle reacties in het wetsvoorstel.
Gelijktijdig worden de uitvoeringsconsequenties van het wetsvoorstel in beeld gebracht.
De Minister streeft ernaar het wetsvoorstel deze zomer aanhangig te maken bij de Raad
van State voor advies.
Eind 2021 zijn er verschillende meldingen gedaan over technische problemen bij het
Openbaar Ministerie52. Uit de startnota blijkt dat er in de periode 2022–2026 in totaal € 48 miljoen van
de € 4.175,6 miljoen wordt besteed aan «OM – ICT en opsporing». Welk deel van de € 48 miljoen
wordt besteed aan het verhelpen van deze technische problemen, en hoe worden deze
verholpen?
Antwoord:
Over de verdeling van de € 48 mln. die onder de noemer «OM – ICT en opsporing» staat
vindt nog definitieve besluitvorming plaats en wordt u uw Kamer bij de Voorjaarsnota
geïnformeerd. Het verhelpen van de ICT problemen bij het OM zal worden bekostigd uit
(incidentele) middelen die onlangs door het vorige kabinet beschikbaar zijn gesteld
bij de ontwerpbegroting 2022 en de middelen uit het Coalitieakkoord die onder de noemer
«Justitiële ketens (OM/ZM)» staan vermeld. Aan het oplossen van de ICT-problemen bij
het OM wordt op dit moment gewerkt. Een van de grootste uitdagingen is het vervangen
van het centrale systeem in de strafrechtketen, het Geïntegreerd Processysteem Strafrecht
(GPS). Dit traject zal niet op korte termijn worden afgerond: de vervanging van GPS
zal enkele jaren in beslag nemen.
Uit de startnota van Rutte-IV blijkt dat er structureel minder geld naar de algoritme
waakhond van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) gaat dan was beoogd bij het coalitieakkoord.
De AP heeft meermaals aangegeven meer gelden te willen ontvangen53, 54. Nu het plan voor een WGS op tafel ligt is extra toezicht op wat er met de gegevens
van burgers gedaan wordt nodig. De AP heeft zelf al aangegeven hier geen voorstander
van te zijn55. Is het kabinet voornemens om meer geld aan dergelijk algoritmewaakhond te besteden
indien de WGS gerealiseerd wordt.
Antwoord:
Er gaat niet structureel minder geld naar de algoritmetoezichthouder dan was beoogd
bij het Coalitieakkoord. Dat Coalitieakkoord geeft weer dat wettelijk geregeld wordt
dat algoritmes worden gecontroleerd op transparantie, discriminatie en willekeur en
dat een algoritmetoezichthouder dit bewaakt. Voor deze nieuwe toezichthouder is in
de budgettaire onderbouwing van het Coalitieakkoord een aparte financiële reeks opgenomen
(oplopend naar structureel 3,6 miljoen euro vanaf 2026). Het ligt voor de hand dat
deze toezichthouder onderdeel wordt van de Autoriteit Persoonsgegevens. Daarnaast
wordt het budget van de Autoriteit Persoonsgegevens ook verhoogd, met een oplopende
reeks naar structureel 8 miljoen euro extra vanaf 2025. Het voorstel voor de Wet gegevensverwerking
door samenwerkingsverbanden (WGS) staat los van deze budgetreeksen.
Migratie, nationaliteit en grenstoezicht
De leden van de Volt-fractie vinden het positief dat het kabinet inzet op een rechtvaardig
en humaan asiel- en migratiebeleid. Belangrijk daarin zijn een aantal aspecten, waaronder
de aandacht voor de ontwikkelingen en wetgeving op Europees niveau, de implementatie
en monitoring van bestaande wetgeving en duurzame investeringen op nationaal niveau.
Daarom hebben deze leden nog de volgende vragen.
Het kabinet zal inzetten op het beperken van irreguliere migratie. Onderdeel daarvan
is het bevorderen van terugkeer bij onrechtmatig verblijf. Dit zijn ook voor deze
leden belangrijke doelstellingen. Tegelijkertijd zien zij dat bepaalde wetgeving ervoor
zorgt dat vluchtelingen die wel recht hebben op asiel de grens alleen kunnen bereiken
door gebruik te maken van illegale vluchtwegen, zoals mensensmokkel. Welke stappen
zal het kabinet nemen in het tegengaan van irreguliere migratie, om dit soort oorzaken
van irreguliere migratie tegen te gaan, zoals het gebrek aan legale routes voor asielzoekers?
Op welke wijze en binnen welke termijn onderzoekt de Staatssecretaris, of is de Staatssecretaris
voornemens om deze grondoorzaken in kaart te brengen?
Antwoord:
Nederland zal altijd bescherming bieden aan hen die daar recht op hebben, conform
het Vluchtelingenverdrag. Evenwel gaat het vluchtelingenrecht uit van bescherming
van personen die zich in de rechtsmacht van de Nederlandse overheid bevinden. Het
kabinet zet ook in op het tegengaan van irreguliere migratie waar mensensmokkel een
onderdeel van is, en opvang in de regio. Samenwerking met derde landen is daarin van
groot belang. Bovendien kent Nederland een lange traditie van hervestiging – waarbij
een vluchteling vanuit een gastland wordt overgebracht naar een derde land (dat Nederland
kan zijn). Daarmee is het een legaal instrument van gecontroleerde overkomst naar
Nederland die bijdraagt aan ontlasten van regio’s van opvang.
Zoals hierboven genoemd zal uw Kamer over de verdere uitwerking van de maatregelen
in het coalitieakkoord separaat geïnformeerd worden, onder meer via de Staat van Migratie.
Het is het streven van het kabinet om u deze voor de zomer toe te sturen.
Het kabinet zet voornamelijk in op opvang in de regio. Gezien het feit dat de UNHCR
heeft geconcludeerd dat ten minste 86 procent van de asielzoekers sowieso al in de
regio blijven, betekent dit dat het kabinet dit nummer verder wil ophogen? Kan de
Staatssecretaris aangeven of en op welke termijn hij een onderzoek gaat doen naar
de negatieve consequenties van de huidige vorm van opvang in de regio voor asielzoekers,
specifiek voor kwetsbare groepen, zoals kinderen en LHBTI-ers? Welke stappen zal de
Staatssecretaris nemen om opvang in de regio beter te organiseren, te hervormen, zodat
het voldoet aan internationale wetgeving en de standaarden van fundamentele rechten?
Antwoord:
Het kabinet ziet opvang in de regio als integraal onderdeel van het Nederlandse migratiebeleid.
Nederland heeft een actieve inzet op opvang van vluchtelingen in de regio. Voor meer
informatie over deze inzet en de voortgang wordt u verwezen naar de brief die uw Kamer
is gestuurd d.d. 25 januari 2021 namens de vorige Minister voor BHOS56. Het kabinet is voornemens de inzet op opvang in de regio te intensiveren. Voor zowel
de huidige als toekomstige inzet geldt dat Nederland zich vanzelfsprekend gehouden
ziet aan het bestaande nationale, Europese en internationale standaarden en regelgeving.
In het kader van terugkeer en het bevorderen daarvan, hebben de leden van de Volt-fractie
enkele vragen.
Wat zijn de consequenties van het aanbieden van onderwijs in de taal van het land
van herkomst op de integratie van asielzoekers die wel recht hebben op verblijf?
Antwoord:
In het coalitieakkoord zijn voorgenomen maatregelen opgenomen die gericht zijn op
of bijdragen aan terugkeer of vertrek van mensen die niet in Nederland mogen blijven.
Een van de genoemde voorgenomen maatregelen is het inrichten van onderwijs in de taal
van het land van herkomst aan kinderen zonder verblijfsrecht in gezinslocaties in
azc’s. Deze maatregel richt zich op kinderen zonder toekomstperspectief in Nederland
en heeft dan ook geen consequenties voor de integratie van kinderen met verblijfsrecht
in Nederland.
Hoe houdt de uitbreiding van de LVV, waarbij de opvang altijd gericht is op terugkeer,
rekening met asielzoekers en uitgeprocedeerden die niet kunnen terugkeren naar hun
land van herkomst, bijvoorbeeld asielzoekers die uiteindelijk wel legaal verblijf
wordt toegekend of die door migreren naar het land van herkomst? Hoe wordt hierbij
een groei in dakloosheid voorkomen? Doet de Staatssecretaris onderzoek naar de effecten
hiervan? Het beperken van de opties voor terugkeer leidt namelijk tot een restrictieve
interpretatie, waardoor mensen minder geneigd zijn mee te werken en terugkeer juist
tegengewerkt in plaats van gefaciliteerd wordt. Hoe zet de Staatssecretaris hierbij
ook in op goede begeleiding van asielzoekers, zoals met laagdrempelige lokale loketten
en gespecialiseerde sociaal werkers?
Antwoord:
Voor wat betreft het voornemen uit het coalitieakkoord om de LVV uit te breiden naar
een landelijk dekkend netwerk waarbij de opvang altijd gericht is op terugkeer wordt
u verwezen naar het antwoord op de vraag van de fractie van GroenLinks. Ten aanzien
van de effecten van de huidige LVV-pilots geldt dat er is voorzien in een eindevaluatie.
Het WODC treft hier momenteel de voorbereidingen voor. Binnen de huidige afspraken
met de vijf pilotgemeenten wordt in de begeleiding voorzien door (lokale) maatschappelijke
organisaties die worden gecontracteerd door de betrokken pilotgemeenten. Laagdrempelige
toegang is beschikbaar door dat personen zich kunnen melden bij de betrokken lokale
organisaties of overheden om te worden voorgedragen als kandidaat voor begeleiding
in de pilot-LVV’s. Opgedane ervaring en geleerde lessen van de verschillende pilot-LVV’s
worden meegenomen bij de uitbreiding naar een landelijk dekkend netwerk.
Met betrekking tot de ongewenstverklaring vragen deze leden of de Staatssecretaris
van plan is een onderzoek uit te voeren naar de effectiviteit van deze maatregel.
Zo ja, op welke termijn? Kan de Staatssecretaris uitweiden hoe de ongewenstverklaring
zal bijdragen aan terugkeer en dat onderbouwen? Hoe verhoudt zich dit tot de opgedane
ervaringen van het strafbaar stellen van illegaliteit? Kan de Staatssecretaris uiteenzetten
hoe de ongewenstverklaring een andere invulling geeft aan mogelijke inreisverboden,
het niet kunnen verkrijgen van een status en in strafdetentie kunnen plaatsen van
vreemdelingen zonder verblijfsvergunning?
Antwoord:
Op dit moment wordt bezien op welke wijze de inzet van het coalitieakkoord voortvarend
kan worden verwezenlijkt. Van belang is dat het Europese inreisverbod neergelegd in
de terugkeerrichtlijn, regelt in welke gevallen en voor hoe lang vreemdelingen na hun vertrek niet meer mogen terugkeren naar de EU. De ongewenstverklaring is een
nationale maatregel, die haar belangrijkste effect heeft op de rechtspositie van de
vreemdeling voorafgaand aan het vertrek. De ongewenstverklaring op basis van het nationale recht zal uiteraard
niet het nuttig effect mogen ontnemen aan het inreisverbod zoals dat op basis van
de terugkeerrichtlijn is geïmplementeerd.
Uiteraard wordt voorafgaand aan elk wetgevingsvoorstel een inschatting gemaakt van
de effecten voor de uitvoering en handhaving. De ongewenstverklaring zal een beslissing
van de IND vereisen waarin op de omstandigheden van het geval wordt ingegaan. Bovendien
zal de vreemdeling de mogelijkheid krijgen zelfstandig te vertrekken, en zal eerst
bij uitblijven daarvan worden ingezet op uitzetting. Als vervolgens aantoonbaar is
dat het aan de vreemdeling te wijten is dat dit niet is gelukt, zal eventuele strafvervolging
aan de orde kunnen zijn. Zelfstandige terugkeer blijft dus de eerste inzet. Daarbij
is gewenst dat gebruik kan worden gemaakt van de mogelijkheden om strafrechtelijk
te sanctioneren, in het bijzonder bij criminele, overlast gevende vreemdelingen die
weigeren te vertrekken.
Is de Staatssecretaris voornemens om naast repressieve maatregelen ook in te zetten
op progressieve maatregelen, zoals perspectief voor afgewezen vreemdelingen in landen
van herkomst?
Antwoord:
Zoals ook aangegeven op de vragen van de SP-fractie kunnen vreemdelingen die Nederland
moeten verlaten in aanmerking komen voor ondersteuning bij hun vertrek en terugkeer
naar het land van herkomst. Het gaat hierbij niet alleen om het wegnemen van praktische
belemmeringen maar ook om ondersteuning bij de herintegratie in het land van herkomst.
Vreemdelingen kunnen zich hiervoor melden bij de DT&V, IOM en verschillende ngo’s.
Samen met de vreemdeling wordt gekeken hoe betrokkene het beste kan worden ondersteund.
Dit kan bijvoorbeeld zijn met een (verkorte) cursus maar ook met de aankoop en verschepen
van materialen die in het land van herkomst kunnen worden gebruikt of met hulp bij
het opzetten van een eigen bedrijf(je).
Met betrekking tot het Wetsvoorstel vaststellingsprocedure staatloosheid (Kamerstuk
35 687) gaf het kabinet aan eerst een aanvullend onderzoek te doen naar omvang van en omgang
met langdurig verblijvende ongedocumenteerden en staatlozen in Nederland. Op welke
termijn is de Staatssecretaris voornemens dit onderzoek in gang te zetten? Wat zal
de termijn zijn van dit onderzoek? Is de Staatssecretaris voornemens hierin een route
naar verblijfsrecht voor staatlozen in limbo te faciliteren en het recht van ieder
(staatloos) kind op een nationaliteit te garanderen?
Antwoord:
Het Kabinet heeft in het coalitieakkoord opgenomen de behandeling van het wetsvoorstel
vaststellingsprocedure staatloosheid (Kamerstuk 35 687) voort te zullen zetten en hierbij (en niet voorafgaand aan) te bezien of aanvullend
onderzoek van belang is naar de omvang van en de omgang met langdurig verblijvende
ongedocumenteerden en staatlozen in Nederland.
Er vindt voorafgaand aan de behandeling van het wetvoorstel geen aanvullend onderzoek
plaats. Uw Kamer heeft de plenaire behandeling van het wetsvoorstel inmiddels geagendeerd
voor week 13.
In het wetvoorstel vaststellingsprocedure staatloosheid is opgenomen dat een vastgestelde
staatloosheid op zichzelf geen grond is voor verblijfsrecht. In het wetsvoorstel tot
aanpassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap, dat tegelijkertijd is ingediend
en gezamenlijk met het voornoemde wetsvoorstel wordt behandeld, is opgenomen dat een
staatloos in Nederland geboren kind, onder voorwaarden, in aanmerking kan komen voor
de Nederlandse nationaliteit, ook als het kind niet rechtmatig in Nederland verblijft.
Daarmee wordt geen ongelimiteerd recht op de Nederlandse nationaliteit toegekend aan
ieder (staatloos) kind.
Er moet nog worden bezien of er in dit kader aanleiding zou zijn voor aanvullend onderzoek.
Het kabinet heeft aangeven dat het Nederland het UNHCR quotum pas zal verhogen nadat
de maatregelen ten behoeven van terugkeer geïnstalleerd zijn, maar relocatie van asielzoekers
is juist een vorm van gecontroleerde migratie en integratie van asielzoekers waarbij
op voorhand al duidelijk is dat zij recht hebben op verblijf, waardoor er minder druk
staat op het asielsysteem en er beter ingespeeld kan worden op het integratietraject,
zelfs met additionele financiering vanuit de VN. Hoe rijmt de Staatssecretaris de
vertraging daarvan in het licht van het stimuleren van legale migratieroutes?
Antwoord:
Het kabinet merkt op dat het UNHCR-quotum waarnaar de fractie van VOLT verwijst, ziet
op «hervestiging». Het kabinet verwijst naar de antwoorden op gelijksoortige vragen
van de leden van GroenLinks. In die antwoorden is onder meer aangegeven dat met het
oog op behoud van het draagvlak voor de opvang van vluchtelingen, verhoging van het
hervestigingsquotum wordt bezien in samenhang met het nemen van maatregelen gericht
op het bevorderen van het vertrek van mensen die niet in Nederland mogen blijven.
Wat betreft samenwerking met derde landen zet het kabinet voornamelijk in op conditionaliteit.
Zo staat in het coalitieakkoord dat «In ruil voor bijvoorbeeld afspraken over handel,
hulp, steun bij opvang en tijdelijke legale en circulaire arbeidsmigratie, worden
afspraken gemaakt om uitgeprocedeerde asielzoekers uit deze landen terug te nemen
en irreguliere migratie tegen te gaan. Tegelijkertijd kunnen aan landen die niet meewerken
instrumenten worden onthouden die voor hen van belang zijn, bijvoorbeeld visa.» Hiermee
worden handel en arbeidsmigratie afhankelijk gemaakt van de bereidheid van landen
om asielzoekers terug te nemen en tegen te houden. Dit staat mogelijke positieve gevolgen
van handel en arbeidsmigratie, zoals het creëren van welvaart, ontwikkeling en democratisering
in de weg en heeft daarnaast ook een koloniale bijklank met als gevolg een negatieve
impact op de relatie met Afrika in het algemeen. Kan de Staatssecretaris hierop reflecteren?
Antwoord:
Migratie is een multidisciplinair thema en vereist een integrale aanpak. Daarom is
het kabinet voornemens om afspraken te maken met derde landen, via de EU en bilateraal,
over de volle breedte van de migratie-agenda. Met derde landen kan gesproken worden
over bijvoorbeeld legale migratie waaronder arbeidsmigratie, steun aan opvang in de
regio, terugkeersamenwerking, aanpak van grondoorzaken.
Deze gesprekken dienen plaats te vinden op basis van wederzijdse belangen en hebben
vanzelfsprekend gelijkwaardigheid als uitgangspunt.
Tegelijkertijd heeft de Europese Rekenkamer geoordeeld dat partnerschappen met landen
van herkomst door lidstaten, Europees-breed terugkeerbeleid ondermijnt en daarmee
ook de effectiviteit van terugkeer op lidstaatniveau. Wil de Staatssecretaris alsnog
nationaal inzetten op terugkeer? Hoe verhoudt zich dit tot de partnerschappen met
derde landen, als onderdeel van het Asiel- en Migratiepact?
Antwoord:
Er zal onverminderd worden ingezet op het versterken van de terugkeerresultaten met
de landen van herkomst, zowel in Europees verband als bilateraal. Zoals eerder aangegeven,
is het in veel gevallen krachtiger om in te zetten op terugkeer afspraken in EU verband.
Terugkeer dient dan ook nadrukkelijk onderdeel te zijn van Europese migratiepartnerschappen.
Voor deze inzet is het maken van afspraken op het Asiel- en Migratiepact geen randvoorwaarde.
Waar samenwerking op het niveau van de EU nog niet lukt zal samen met andere landen
worden opgetrokken, bijvoorbeeld in Benelux verband. Waar het effectief, zullen ook
bilaterale afspraken gemaakt worden, naast uiteraard de voortdurende inzet op uitvoeringsniveau
om de samenwerking te versterken. Voor veel herkomstlanden is zeer wel bespreekbaar
of voor dat land gunstige afspraken te maken over de in het coalitieakkoord genoemde
onderdelen. Welke vorm dat zal krijgen, is uiteraard per geval verschillend. De inzet
op terugkeersamenwerking is natuurlijk complementair aan de inzet in het nationale
migratiesysteem het nationale systeem alle middelen en prikkels moeten worden ingezet
voor een rechtvaardig en humaan migratiebeleid.
Verder hebben de leden van de Volt-fractie ook een aantal vragen over de uitvoering.
Het Nederlandse asiel- en migratiesysteem wordt door velen in Europa als voorbeeld
aangedragen. Tegelijkertijd zien we dat door structurele bezuinigingen op opvang en
uitvoering het asielsysteem in Nederland spaak loopt. De groeiende repressieve aanpak
heeft eerder negatieve dan positieve effecten en biedt geen oplossingen voor het gebrek
aan capaciteit. Deze leden vinden het daarom positief dat het kabinet zich gecommitteerd
heeft aan het integraal uitvoeren van de aanbevelingen uit het rapport van de Commissie-Van
Zwol. Verkent de Staatssecretaris hier ook de mogelijkheden naar nieuwe vormen van
opvang of verblijf, waarbij alle diensten in de opvanggebouwen aanwezig zijn, net
als maatschappelijk middenveld en sociaal werkers, zoals bijvoorbeeld in Zweden of
Zwitserland het geval is?
Antwoord:
In de migratieketen wordt gewerkt aan de realisatie van gemeenschappelijke vreemdelingenlocaties
(GVL). Dit zijn middelgrote opvanglocaties waar verschillende ketenpartners, bijvoorbeeld
IND, COA, DT&V, KMar en politie, samen onder één dak werken. Die GVL’s zullen zijn
verdeeld over verscheidene locaties in Nederland.
Daarnaast zijn op veel opvanglocaties ook partijen buiten de migratieketen actief.
Zo is Gezondheidszorg Asielzoekers (GZA) vertegenwoordigd op alle locaties voor medische
hulp aan bewoners. Daarnaast zijn VluchtelingenWerk Nederland en de Internationale
Organisatie voor Migratie (IOM) op veel opvanglocaties actief om asielzoekers te ondersteunen.
Op de centrale opvanglocaties (COL) zijn ook vertegenwoordigers van de Raad voor Rechtsbijstand
werkzaam.
Wat betreft financiering van de partners in de asielketen vinden de leden van de Volt-fractie
het positief dat er sprake is van structurele financiering, alsook de versterking
van expertise inzake de beoordeling van de LHBTI’ers en bekeerlingen waarbij externe
expertise wordt betrokken. Kan de Staatssecretaris aangeven of er ook stappen worden
genomen voor het creëren van aangepaste opvang voor LBHTI-ers, gezinnen met kinderen
en alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’ers)? Is de Staatssecretaris voornemens
te toetsen of de structurele impuls voldoende is om de huidige tekorten en problemen
in de asielketen op te lossen?
Antwoord:
Het COA probeert voor iedereen een zo goed mogelijke opvangplek te bieden, waarbij
goede kwalitatieve opvang en begeleiding (bijvoorbeeld de mogelijkheid voor onderwijs
aan kinderen) en veiligheid centraal staan. Bij het plaatsen van asielzoekers in opvangcentra
houdt het COA daarom rekening met verschillende factoren, zoals nationaliteit, leeftijd,
gezinsopbouw en indicatoren die erop wijzen dat extra aandacht nodig is zoals LHBTI,
bekering etc. Indien gewenst en mogelijk op de locatie, kunnen LHBTI-asielzoekers
asielzoekers binnen bepaalde opvanglocaties in een vleugel samenwonen. Dit is echter
geen structurele of categorale opvang voor LHBTI-ers. Categorale opvang voor LHBTI-ers
past niet in de wijze waarop wij met elkaar samenleven in Nederland, kan leiden tot
stigmatisering en doet daarmee geen recht aan de positie van deze groep.
Alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’s) tot en met 14 jaar worden opgevangen
in opvanggezinnen onder verantwoordelijkheid van voogdijinstelling Nidos. Amv’s van
15 jaar en ouder en amv’s jonger dan 15 jaar, die niet geplaatst kunnen worden in
een opvanggezin, worden door het COA op separate locaties opgevangen of op afgescheiden
delen van azc’s. Amv’s die een verblijfsvergunning verkrijgen worden, indien mogelijk,
door Nidos opgevangen in kleinschalige locaties.
In het coalitieakkoord is opgenomen dat de financiering van de partners in de asielketen
stabieler en toekomstbestendig moet worden. Met deze toevoeging aan het basispad uit
de begroting is de asielketen financieel stabieler geworden. Echter, toekomstbestendigheid
vraagt meer dan alleen een financiële reeks. Een stabiele basis biedt een fundament
voor het versterken van de wendbaarheid van de keten en is essentieel om als keten
toekomstbestendig te zijn. Hiertoe worden maatregelen uitgewerkt door de organisaties
in de migratieketen. Deze maatregelen zullen worden opgenomen in een bestedingsplan
waarbij uiteraard wordt getoetst in welke mate deze bijdragen aan het stabieler en
wendbaarder maken van de keten.
Ook hebben deze leden een aantal vragen over een gemeenschappelijk asiel- en migratiebeleid.
Deze leden betreuren dat de Staatssecretaris in de hoofdlijnenbrief weinig aandacht
geeft aan de Europese tak van het asiel- en migratiebeleid, omdat een goed functionerend
Europees-breed beleid een essentiële pilaar is voor een goed functionerend Nederlands
asiel- en migratiebeleid. Ambities met betrekking tot de voortgang van het Asiel en
Migratiepact zijn niet opgenomen in de brief. Daarnaast focust zowel de brief als
het coalitieakkoord louter op de veiligheidsmaatregelen uit het Pact, zoals grensbewaking
en screeningprocedures, maar is er geen tot weinig reflectie op solidariteitsmechanismen
uit het Pact. Kan de Staatssecretaris uitweiden over mogelijke stappen tot het herzien
van het Dublin-systeem, relocatie-mechanismen en collectieve verantwoordelijkheid
voor asielzoekers aan de Europese buitengrenzen? Kan de Staatssecretaris daarnaast
uitweiden over de positie van het huidige kabinet voor het verbeteren van monitormechanismen
aan de grens om schendingen van asielrecht en fundamentele rechten in het algemeen
beter in kaart te brengen en te adresseren?
Antwoord:
In antwoord op deze vragen wijst het kabinet allereerst op de passage in het Regeerakkoord
waarin staat dat het kabinet in deze kabinetsperiode werkt aan een fundamentele herziening
van het gezamenlijke Europese asielsysteem (GEAS) zoals voorgesteld door de Europese
Commissie en neergelegd in de kabinetsappreciatie. De desbetreffende BNC-fiches, die
ook een appreciatie bevatten van het door de Commissie voorgestelde solidariteitsmechanisme,
zijn per brief van 5 november 2020 aan uw Kamer toegestuurd57. Zoals uw Kamer bekend tracht het Franse voorzitterschap momenteel door een stapsgewijze
benadering de impasse rondom de voorstellen van de Commissie voor een Europees asiel-
en migratiepact te doorbreken. Over de Nederlandse inzet op deze aanpak bent en wordt
u geïnformeerd via de geannoteerde agenda’s en verslagen van de JBZ-Raden. In antwoorden
op de specifieke deelvragen over het monitormechanisme wijst het kabinet erop dat
in het Commissievoorstel van de screeningsverordening is neergelegd dat in elke lidstaat
een onafhankelijk monitoringsmechanisme aanwezig is dat moet monitoren of de fundamentele
rechten van de vreemdeling tijdens het uitvoeren van de screening geborgd zijn. Daarnaast
is een van de beoogde doelen van de door de Commissie voorgestelde wijziging van de
Verordening voor het Schengenevaluatiemechanisme dat het aspect van waarborging en
monitoring van fundamentele rechten tijdens de uitvoering van het Schengenacquis wordt
versterkt58. Nederland is hier voorstander van, zoals ook is verwoord in het BNC-fiche dat hierover
met de Kamer is gedeeld.
Preventie
De leden van de Volt-fractie constateren dat ten aanzien van preventie de hoofdlijnenbrief
evenals het coalitieakkoord grote ambities bevat, dat stemt deze leden positief. Zij
zijn wel benieuwd naar de concrete uitwerking. Daarover hebben deze leden nog enkele
vragen.
Hoe zal de preventie inzet van dit kabinet anders zijn dan de preventie inzet van
eerdere kabinetten? Krijgt het een prominentere rol in de mix?
Antwoord:
Door de beschikbaarheid van structurele middelen voor preventie in dit coalitieakkoord,
zal preventie een nadrukkelijker rol kunnen krijgen naast de repressieve aanpak. Zo
kunnen Rijk en gemeenten bij de aanpak van jeugdcriminaliteit duurzamer inzetten op
preventie. Inmiddels zijn er voor verschillende kwetsbare groepen en voor verschillende
criminaliteitsfenomenen effectieve maatregelen ontwikkeld die structureel ingezet
kunnen worden.
Op basis waarvan worden de te selecteren wijken voor een gebiedsgerichte aanpak geselecteerd?
Welke indicatoren worden daarvoor gebruikt? En hoe wordt het risico op discriminatie
voorkomen?
Wordt in het kader van de preventieve aanpak ook gekeken naar een aanpak die zich
richt op sociale (gelegenheids)structuren? Zo niet, waarom niet? Zo ja, hoe?
Antwoord:
De aanpak van jeugdcriminaliteit krijgt op dit moment verder vorm. Uw Kamer zal hierover
voor de zomer worden bericht. Hierbij zal ook aandacht aan de keuze van te selecteren
wijken worden besteed. Bij het vorm geven van de aanpak wordt gekeken naar risicofactoren
en beschermende factoren. Sociale (gelegenheids)structuren zijn hier onderdeel van.
De huidige verwachting is dat op basis van criminaliteitscijfers en in overleg met
gemeenten, wetenschap, collega-departementen, zoals BZK, OCW, VWS en SZW, en betrokken
ketenpartners wordt gekeken waar de aanpak het beste kan worden ingezet, ook met het
oog op bijvoorbeeld gebieds- en regionale effecten. Dit zullen gebieden en wijken
zijn in aanvulling op de 16 wijken – ook betrokken bij de aanpak van georganiseerde
en ondermijnende criminaliteit – in het programma Leefbaarheid en Veiligheid van BZK.
Wordt er met mensen in uitvoerende functies binnen de politie en GGZ gesproken over
de intensivering van de samenwerking? Deze leden stellen dat alleen op die manier
ervoor kan worden gezorgd dat de samenwerking slaagt.
In het verlengde daarvan zijn deze leden ook van mening dat bij het verhogen van de
kwaliteit van forensische zorg gesproken moet worden met mensen in uitvoerende functies,
zodat hun expertise wordt gebruikt om de vrij te maken middelen voor deze kwaliteitsslag
effectief besteed zullen worden.
Antwoord:
Het is nadrukkelijk de bedoeling dat bij de verdere uitwerking van het coalitieakkoord
de professionals van de politie, zorg, gemeenten en andere relevante organisaties
worden betrokken. De MRb is het met de leden van Volt eens dat het cruciaal is dat
expertise en ervaring van medewerkers uit de forensische zorgsector betrokken moeten
worden bij het verhogen van de kwaliteit van de forensische zorg. Daarom zijn professionals
uit de forensische zorg de afgelopen twee jaar betrokken geweest bij het opstellen
van het kwaliteitskader forensische zorg. Ook tijdens de implementatie van het kwaliteitskader
wordt hun betrokkenheid geborgd.
Nationale veiligheid, cybersecurity, vitale belangen, economische veiligheid en bewaken
& beveiligen
De leden van de Volt-fractie lezen dat het coalitieakkoord inderdaad ambitie toont
op het gebied van cybersecurity, bescherming van vitale belangen en processen en economische
veiligheid. Tegelijkertijd staat er weinig over hoe die ambities behaald zullen worden.
Wordt bij de nieuwe Nederlandse Cybersecuritystrategie ook gesproken met private partijen
die een rol kunnen spelen?
Welke aanbevelingen uit de WODC-evaluatie van de Nationale Cybersecurity Agenda en
het advies van de Cyber Security Raad zullen door het kabinet worden overgenomen in
het maken van een nieuwe strategie (Kamerstuk 26 643, nr. 763)?
Antwoord:
Zoals ook aangegeven in beantwoording op de vragen van de leden van de VVD-fractie
kiest het kabinet ervoor om – in een oplopende reeks tot 2027 – structureel 300 miljoen
te investeren in de slagkracht van de AIVD en MIVD, en het bredere beleidsterrein
van economische veiligheid, cybersecurity en de vitale infrastructuur. Deze complexe
opgave vraagt om een integrale benadering van wat er daadwerkelijk nodig is om Nederland
weerbaar te maken. Het kabinet werkt in dit kader onder andere aan een nieuwe Nederlandse
Cybersecuritystrategie (NLCS), waar de ambities voor de komende jaren verder in worden
uitgewerkt. Onderzoek naar cybersecurity kan ons helpen om de digitale weerbaarheid
van Nederland te verhogen. Dit blijkt onder andere ook uit het advies van de CSR over
de toepassing van nieuwe technologieën voor de cyberweerbaarheid van Nederland. In
het kader van de NLCS zal de MJenV hierover dan ook in gesprek gaan met het Ministerie
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW). Bij het opstellen van de NLCS zullen de
aanbevelingen uit de evaluatie van de Nederlandse Cybersecurity Agenda door het WODC
en het advies over een integrale aanpak cyberweerbaarheid van de CSR worden betrokken,
evenals inzichten van andere relevante partijen.
Het kabinet streeft ernaar om de NLCS medio 2022 aan uw Kamer aan te bieden en een
uitwerking te geven van de besteding van de eerdergenoemde middelen. Uiteraard vindt
de MJenV het daarnaast van belang dat we ook binnen de bestaande geldstromen kijken
naar mogelijkheden. In dat kader wordt al tussen verschillende departementen samengewerkt
aan cybersecurityonderzoek via Dcypher.
In het coalitieakkoord is afgesproken dat wettelijk geregeld wordt dat algoritmes
worden gecontroleerd op transparantie, discriminatie en willekeur en dat een algoritmetoezichthouder
dit bewaakt. Voor deze nieuwe toezichthouder is in de budgettaire onderbouwing van
het coalitieakkoord een aparte financiële reeks opgenomen (oplopend naar structureel
3,6 miljoen euro vanaf 2026). Het ligt voor de hand dat deze toezichthouder onderdeel
wordt van de Autoriteit Persoonsgegevens. Daarnaast wordt het budget van de Autoriteit
Persoonsgegevens ook verhoogd, met een oplopende reeks naar structureel 8 miljoen euro
extra vanaf 2025. Investeringen in het NCSC en NCTV staan los van deze budgetreeksen.
Is de Minister van Justitie en Veiligheid met de Minister van Onderwijs Cultuur en
Wetenschap in overleg over het structureel vrijmaken van middelen voor (strategisch)
onderzoek naar cybersecurity gerelateerde onderwerpen? Ziet zij hierin een meerwaarde?
De investeringen in de NCSC en NCTV kunnen bijdragen aan het vergroten van onze nationale
veiligheid. De Ministers willen echter nog niet structureel en effectief investeren
in de Autoriteit Persoonsgegevens die onder meer op de NCSC toezicht moet houden,
maar toezicht moeten houden op het veilig gebruiken van algoritmes door de overheid
en veilig verwerken van persoonsgegevens. Hoe gaat de Minister de investeringen in
de Autoriteit Persoonsgegevens mee laten stijgen met de investeringen in de NCSC en
NCTV?
Antwoord:
Zie bovenstaand antwoord.
De leden van de Volt-fractie vinden het zeer positief dat de groeiende gevaren in
de vorm van geweld en agressie tegenover criminaliteitsbestrijders, journalisten,
rechters, advocaten, bestuurders en andere hoeders van de rechtsstaat een meer prominentere
rol krijgen in het JenV beleidsdomein. Tegelijkertijd missen deze leden een aantal
elementen in de reflectie, waaronder de onderlinge verhoudingen en wederzijds begrip
tussen bijvoorbeeld journalisten en politie, alsook de inachtneming van de bredere
trends en structurele aanpak ter preventie van het groeiende geweld.
Ondanks dat een capaciteitsversterking noodzakelijk is, is er ook wederzijds begrip
nodig voor elkaars functie. Zo krijgen journalisten van politie vaak te horen dat
zij niet meer bescherming kunnen bieden dan aan andere burgers (bijvoorbeeld bij gewelddadige
protesten), terwijl journalisten, net als politie, in een professionele capaciteit
aanwezig zijn en niet uit vrije keuze. Soms worden zij ook actief belemmerd in hun
werkzaamheden door de politie. Tegelijkertijd werkt dit ook de andere kant op. Journalisten
laten hun perskaart pas laat zien of kunnen soms het politiewerk belemmeren. Zal de
Minister ook stappen nemen om ervoor te zorgen dat journalisten en politie elkaar
respecteren door bijvoorbeeld verplichte trainingen en workshops om extra aandacht
te besteden aan de kennis over de richtlijnen voor omgang met de pers? Zo ja, welke?
Hoe staat de Minister tegenover het nomineren van liaison officieren die de pers voor
een demonstratie op de hoogte brengen van mogelijke risico’s?
In het kader van de structurele aanpak ter preventie van agressie tegen journalisten
en andere hoeders van de rechtsstaat, is de online omgeving een groeiende bedreiging.
Welke stappen zal de Minister nemen om een veilige online omgeving te creëren? Hoe
zal de Minister uitvoering geven aan de Aanbeveling van de Europese Commissie inzake
het waarborgen van de bescherming, veiligheid en emancipatie en andere media professionals
in de Europese Unie? Zijn er gelijkaardige aanbevelingen voor de bescherming van rechters,
advocaten, bestuurders en andere hoeders van de rechtsstaat? Zo nee, zal de Minister
deze zelf opstellen? Wat is daarvoor de termijn?
Antwoord:
Het is van cruciaal belang dat wij als gehele samenleving respect voor elkaar en elkaars
mening blijven tonen. Het oneens zijn met een ander mag, maar het is nooit of te nimmer
acceptabel om journalisten te bedreigen, te intimideren of verbaal of fysiek agressief
te bejegenen, enkel omdat zij hun werk doen. De MJenV roept eenieder dan ook op om
verantwoordelijkheid te nemen in het tonen van tolerantie en respect voor elkaar.
Journalisten vervullen een essentiële rol in onze democratie. Het is van het allergrootste
belang dat zij vrij, onafhankelijk en veilig hun werk kunnen doen.
Omgang met pers op bij voorbeeld een plaats delict of andere grotere incidenten krijgt
nadrukkelijk aandacht in de praktijk modules op straat van de politie. Daarnaast bestaat
op het politie-Intranet een themapagina waar wet- en regelgeving ten aanzien van omgang,
politieperskaart e.d staan beschreven. Actuele issues met de pers krijgen een vertaling
op Intranet, waarbij het aspect van persveilig, Politieperskaart e.d. steeds onder
de aandacht van het personeel worden gebracht.
Voorafgaand aan een demonstratie is voor de politie niet vast te stellen welke journalisten
hierbij aanwezig willen zijn. Het initiatief om zich kenbaar te maken bij de politie
moet dus bij de journalist vandaan komen. In het kader van Persveilig heeft de politie
een Handelingskader veilig werken voor journalisten bij demonstraties, evenementen
en in wijken opgesteld. Onderdeel daarvan is een beschrijving van de manier waarop
de journalist de beoogde aanwezigheid bij een demonstratie of evenement of in een
wijk kan aankondigen en hoe de politie kan bijdragen aan het veilig werken door de
journalist. Daarbij wil de MJenV opmerken dat het primair een verantwoordelijkheid
van de journalist, de werkgevers en opdrachtgevers is om te zorgen voor de veiligheid,
gezondheid en het welzijn van de bij hen werkzame journalisten.
In het BNC-fiche dat naar aanleiding van de aanbevelingen van de Europese Commissie
is opgesteld wordt geschetst dat het kabinet zich aansluit bij de aanbevelingen die
gedaan zijn in relatie tot het waarborgen van online veiligheid en digitale weerbaarheid.59 Samenwerking tussen autoriteiten en online platforms is er momenteel in beperkte
mate. Deze richt zich met name op het tegengaan van illegale content zoals online
seksueel kindermisbruik. Voor journalisten en intimidaties en bedreigingen jegens
hen is dergelijke samenwerking tussen autoriteiten en online platforms momenteel niet
geregeld. De wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de Aanbeveling van de Europese
Commissie wordt beschreven in het hierboven genoemde BNC-fiche.
Voor zover bij ons bekend zijn er geen vergelijkbare aanbevelingen van de Europese
Commissie gedaan over advocaten, bestuurders en andere beroepsgroepen die van belang
zijn voor het functioneren van de rechtsstaat.
De onafhankelijkheid van de advocatuur is wel actueel. Het Voorzitterschap voorziet
een gedachtewisseling in de Raad over de onafhankelijkheid van de advocatuur als onderdeel
van een goed functionerende rechtsstaat. Het Voorzitterschap heeft hiertoe een discussiestuk
opgesteld met als doel te onderzoeken of behoefte is aan een Europees statuut voor
advocaten dat de onafhankelijkheid moet borgen en daarmee de rechtsstaat eerbiedigen.
Voorts wordt de Raad gevraagd de uitdagingen te identificeren waarmee advocaten in
de EU worden geconfronteerd bij hun werkzaamheden om de rechtsstaat te verdedigen
en hoe de EU zou kunnen helpen deze aan te pakken.
Het kabinet onderschrijft het belang van het beschermen van advocaten en de onafhankelijke
positie van de advocaat als een integraal onderdeel van de rechtsstaat. Advocaten
moeten kunnen optreden als onafhankelijke tegenmacht. Het kabinet verwijst in dit
kader naar aanbevelingen60 en initiatieven van de Raad van Europa61op dit vlak. De Raad van Europa, die gestoeld is op bescherming en bevordering van
rechtsstaat, democratie en mensenrechten, heeft in het verleden ook aanbevelingen
gedaan over het belang van onafhankelijkheid en onpartijdigheid van rechters.
Het belang van een goed functionerende rechtsstaat vraagt onze constante aandacht.
Er is echter wat mij betreft geen (extra) aanbeveling van de Europese Commissie nodig
om beleid te voeren om te zorgen dat deze beroepsgroepen veilig hun belangrijke werk
voor de rechtsstaat kunnen blijven doen. Dat beleid wordt nu ook al uitgevoerd, bijvoorbeeld
door het fonds «weerbare beroepsgroepen».
Verder is de groeiende trend omtrent desinformatie, specifiek in de COVID-pandemie
maar ook daarvoor, een oorzaak gebleken in de groeiende agressie tegenover hoeders
van de rechtsstaat. Welke stappen wil de Minister zetten om dit probleem specifiek
aan te pakken? Met welke andere Ministers en departement zal de Minister samenwerken?
Antwoord:
Een veelheid aan opvattingen en kritische debatten geeft zuurstof aan onze democratie.
Het verspreiden van desinformatie, complottheorieën, anti-overheids- of antidemocratische
sentimenten kan de democratie en samenleving echter ondermijnen. Statelijke actoren
kunnen deze middelen daarnaast inzetten in het kader van hybride conflictvoering om
onze democratische samenleving te verzwakken. De Europese Commissie heeft daarom in
het Europees Democratie Actieplan aangekondigd een EU-instrumentarium voor het tegengaan
van buitenlandse inmengings- en beïnvloedingsoperaties te ontwikkelen. Hierbij horen
nieuwe instrumenten die het mogelijk maken kosten op te leggen aan actoren achter
beïnvloedingsoperaties. Wij trekken in dit kader gezamenlijk op met onze ambtsgenoten
van BZK, Defensie en BZ. Onder coördinatie van de Minister van BZK wordt voorts hard
gewerkt aan de aanpak van desinformatie. Het kabinetsbeleid ten aanzien van desinformatie
kent momenteel drie actielijnen: preventie, de informatiepositie verstevigen en (waar
nodig) reactie. Bij de realisatie van deze actielijnen wordt gebruik gemaakt van een
multi-stakeholderaanpak met een groot aantal beleidsmaatregelen. In de aanpak van
desinformatie wordt tevens nauw samengewerkt met de Staatssecretaris Koninkrijksrelaties
en Digitalisering, die de rol van online platformen bij het tegengaan van de verspreiding
van desinformatie en haatzaaien in haar portefeuille heeft. Voor het zomerreces zal
de Minister van BZK een nieuwe beleidsbrief over de aanpak van desinformatie naar
het parlement verzenden.
Het beleid om agressie en geweld tegen mensen met een publieke taak tegen te gaan
bestaat grofweg uit twee delen. Ten eerste een preventief deel dat door de verschillende
vakdepartementen wordt uitgevoerd die (beleids)verantwoordelijkheid dragen voor de
in die sectoren werkzame groepen. Dat is bijvoorbeeld voor het onderwijs OCW, voor
de zorg is dat VWS, en voor publieke ambtsdragers is dat BZK. Met deze relevante vakdepartementen
werken wijnauw samen. Voor politie, brandweer en boa’s heeft de voormalig MJenV de
Taskforce «onze hulpverleners veilig» opgericht, die onder meer preventieve maatregelen
stimuleert en werkt aan een maatschappelijke normverandering. Ten tweede het repressieve
deel, waarin agressie en geweld tegen mensen met een publieke taak harder bestraft
wordt. Zo is het in de richtlijnen van het Openbaar Ministerie opgenomen dat de officier
van justitie zijn strafeis met +200% verhoogt indien het gaat om een zaak waarin een
persoon met een publieke taak het slachtoffer is. Tevens wordt waar mogelijk lik-op-stukbeleid
toegepast.
Politie
De leden van de Volt-fractie vragen welke middelen er worden vrijgemaakt voor investeringen
in het up-to-date houden van de IT-voorzieningen van de politie en tegelijkertijd
investeringen op het gebied van digitale opsporing en innovatie in de opsporing. Is
dit volgens de Minister voldoende? Welke rol speelt IT volgens de Minister in het
werk van de politie?
Antwoord:
Om de politietaken goed te verrichten vormt IT een onontbeerlijk bedrijfsonderdeel
bij de politie. Allereerst is het criminaliteitsbeeld structureel aan het veranderen.
De klassieke/fysieke criminaliteit neemt verder af en de digitale criminaliteit stijgt.
Dat vraagt om een politie die qua digitale middelen en vaardigheidsniveau voorop loopt
en voorop blijft lopen. Naast dat de criminaliteit meer digitaal wordt, worden de
opsporing en handhavingsmodaliteiten steeds meer datagedreven. Zowel binnen de politie
zelf als met ketenpartners wordt het belang van samenwerking en (verantwoorde) informatiedeling
steeds groter voor een effectieve politie-inzet. Tenslotte blijft de mate van digitale
dreiging toenemen. Zowel statelijke actoren als (internationaal opererende) cybercriminelen
plegen steeds vaker gerichte en ongerichte digitale aanvallen. Deze aanvallen kunnen
verstorend werken op de politieorganisatie. Gelet op de vertrouwelijke informatie
binnen het politiedomein past een hoge mate van digitale waakzaamheid en een dito
beveiligingsniveau.
Het is een continue afwegingskwestie tussen inzetten van middelen voor robuuste IV-voorzieningen,
technologische vooruitgang en cyberveiligheid. De precieze besteding van de CA-middelen
is nog onderhavig aan politieke besluitvorming. Zoals het er zich nu laat aanzien,
komen er meer stabiele middelen die de Politie ruimte geeft om meerjarig vooruit te
plannen en te investeren in het verbeteren van haar IV voorzieningen. Verder gaat
het om de volgende prioritaire IV-aandachtsgebieden:
• Basis op orde van de IV-infrastructuur en IV-basisvoorzieningen; (toekomstvaste voorzieningen
in de bedrijfsvoering en de primaire processen)
• Het verder instrumenteren en digitaal vaardig maken van de politieorganisatie om de
transformatie te maken naar datagedreven werken, waaronder het beter toerusten van
medewerkers met middelen (devices, tapsysteem);
• Het beter benutten van de huidige technologie voor de politietaak, waaronder bijvoorbeeld
artificiële intelligentie en datascience;
• De nadere verankering voldoening aan gegevensbescherming.
Radicalisering, terrorisme en extremisme
De leden van de Volt-fractie lezen dat de Minister in de hoofdlijnenbrief aangeeft
dat de huidige radicalisering, terrorisme en extremisme aanpak zijn vruchten afwerpt.
Voor het reces besprak de Kamer echter een aantal verlengingen van wetsvoorstellen
zoals intrekken Nederlanderschap, Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding
en de PNR-richtlijn. In alledrie de gevallen oordeelde de Raad van State en de WODC
dat de effectiviteit, proportionaliteit en evenredigheid van de wetsvoorstellen onvoldoende
gewaarborgd waren. In dat kader vragen deze leden waarop de Minister baseert dat de
huidige aanpak van terrorismebestrijding zijn vruchten afwerpt. Kan de Minister daarbij
cijfers, voorbeelden of onderzoeken noemen ter ondersteuning van dit argument? Welke
voorstellen zal deze Minister doen om gelijkaardige oordelen in huidige of toekomstige
wetgeving te ondervangen? Zal de Minister bijvoorbeeld aan de slag gaan met verbetering
van de monitormechanismen?
Antwoord:
Het kabinet is er alles aan gelegen dat alle vormen van extremisme en terrorisme worden
aangepakt. In het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland is geconstateerd dat de jihadistische
beweging de druk voelt van de huidige repressieve overheidsmaatregelen. Aanhoudende
overheidsdruk is en blijft daarom van belang om dit proces bij alle vormen van extremisme
en terrorisme te bevorderen. Uw Kamer is voor de zomer een nieuwe Rapportage Integrale
aanpak terrorisme toegezegd. Daarin zal nader worden ingegaan op de aanpak van terrorisme.
In dit verband wijs ik uw Kamer ook graag op de uitvoering van de motie van het lid
Bikker c.s. (Kamerstuk 34 775 VI, nr. T) Deze motie verzoekt de regering de contra-terrorismewetgeving in samenhang te evalueren,
en daarbij ook het decentrale bestuur te betrekken. Dit door de Eerste Kamer gevraagde
onderzoek is inmiddels in uitvoering genomen door het Wetenschappelijk Onderzoek-
en Documentatiecentrum. De verwachting is dat dit onderzoek eind 2022 is afgerond.
Het kabinet kijkt uit naar de conclusies van dit onderzoek.
Ook verwijzen we graag naar de Beleidsreactie op de evaluatie van de PNR (Passenger
Name Record) wet door het WODC62 en het verslag van het schriftelijk overleg over het ontwerpbesluit t.a.v. intra-EU
PNR63. Hierin wordt ingegaan op de resultaten van de toepassing van de PNR-wet en de verbetering
van het monitoringsinstrumentarium.
Het meest recente Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN 55) geeft inderdaad aan
dat jihadistisch gedachtegoed de grootste bedreiging blijft vormen voor Nederland,
maar geeft tegelijkertijd aan dat het online verspreiden van jihadistisch gedachtegoed
juist significant afneemt, terwijl het rechts-extremistische gedachtegoed online steeds
verder toeneemt (Kamerstuk 29 754, nr. 620). Kan de Minister aangeven wat het tijdspad is voor het in beeld krijgen van aanhangers
van (rechts-)extremistische en terroristische netwerken en het opnemen van aanhangers in de lokale (persoonsgerichte)
aanpak? Hoe wordt hierin ook gekeken naar de ontwikkelingen over grenzen heen, bijvoorbeeld
binnen het Schengengebied? Gezien het feit dat in andere Europese landen niet jihadisme
maar rechts-extremisme de grootste dreiging vormt, vragen deze leden of de Minister
hiervan effecten verwacht op de Nederlandse groei van rechts-extremisme.
Antwoord:
Zie beantwoording vragen D66 fractie.
In het DTN 55 wordt ook aangegeven dat extremisme en radicalisering veel voorkomt
bij jongeren, die kampen met psychische problematiek en een gebrekkig sociaal vangnet
hebben. Tegelijkertijd zien deze leden dit gedachtegoed steeds vaker opduiken bij
mensen die weinig aansluiting voelen bij hun gemeenschap en waar het vertrouwen in
de overheid en dat de overheid ook voor je werkt erg laag is. In het coalitieakkoord
wordt echter voornamelijk ingezet op repressieve maatregelen en het verhogen van straffen,
die dit gevoel juist zouden kunnen versterken. Welke maatregelen zal de Minister nemen
om deze balans beter in te zetten? Kan de Minister ook ingaan op de rol van sociaal
werk en onderwijs?
Antwoord:
Zoals genoemd in de hoofdlijnenbrief van 9 februari jl.64. aan de Kamer hanteert het kabinet de brede benadering als het gaat om de aanpak
van contraterrorisme en extremisme. De brede benadering is gericht op zowel preventie,
repressie en curatie. Verschillende partijen zijn betrokken bij de preventieve aanpak.
Verschillende partijen in het sociaal domein (SZW, VWS en OC&W) hebben een rol in
de brede benadering.
Lokale overheden hebben een belangrijke taak in het signaleren en bestrijden van radicalisering
en terrorisme. De lokale integrale aanpak is hierbij het middel om zicht te krijgen
op de lokale problematiek en daar vervolgens op te interveniëren. De gemeenten, in
hun rol van regievoerder, werken samen met een groot aantal partners «in de haarvaten»
van buurten en wijken om signalen van radicalisering en extremisme in een vroegtijdig
stadium te kunnen signaleren, duiden en waar nodig op te interveniëren. Vele eerstelijnsprofessionals
zijn opgeleid in het herkennen van signalen van radicalisering en extremisme; van
ambtenaren openbare orde en veiligheid tot wijkagenten, van jongerenwerkers tot docenten
in het onderwijs, van buurtteammedewerkers tot BOA’s. Samen vormen zij hechte netwerken
die nauw in verbinding staan met sleutelfiguren van diverse gemeenschappen, met scholen,
wijk- en buurtcomités, met moskeebesturen en zorginstanties.
Ter ondersteuning van de lokale aanpak en de professionals zijn er landelijke faciliteiten
ingericht, zoals het Landelijk Steunpunt Extremisme (LSE) en het Rijksopleidinginstituut
Tegengaan Radicalisering (ROR). Het Landelijk Steunpunt Extremisme (LSE) biedt specialistische
hulp aan burgers en professionals op het gebied van radicalisering en extremisme.
Het LSE richt zich op drie pijlers:
• consultatie en advies aan burgers, professionals en gemeenten;
• begeleiding en behandeling voor individuen en families in risicovolle casussen;
• kennisontwikkeling en -verspreiding.
Het ROR verspreidt kennis, inzicht en vaardigheden op het gebied van radicalisering
en extremisme.
Kan de Minister ook ingaan op de stappen die zij wil zetten om het vertrouwen in de
overheid weer te herstellen?
Antwoord:
Het kabinet ziet een sterke overheid voor zich die oog heeft voor de menselijke maat,
begrijpelijk, bereikbaar en aanspreekbaar is voor inwoners, en op die manier het vertrouwen
herstelt. De rechtsstaat is essentieel voor dit vertrouwen in de overheid. Zoals uiteengezet
in hoofdlijnenbrief Justitie en Veiligheid van 9 februari jl. investeren we daarom
in een rechtstaat die bij de tijd is en burgers het vertrouwen geeft dat (grond)rechten,
zoals eigendom en privacy, beschermd worden, conflicten en geschillen effectief worden
opgelost, dat criminaliteit en onveiligheid zoveel mogelijk worden voorkomen en bestreden
en dat normen worden gehandhaafd. In gezamenlijkheid tussen het ministerie en de JenV
taakorganisaties zetten wij ons er daarnaast voor in dat deze organisaties gezond
zijn en goed zijn uitgerust, waarbij ook wordt gekeken naar het verbeteren van de
dienstverlening.
Tevens willen de leden van de Volt-fractie hier ingaan op de internationale samenwerking.
Het valt op dat er in de hoofdlijnenbrief niet wordt ingegaan op internationale samenwerking
en gegevensuitwisseling als een van de belangrijkste tools om terrorismebestrijding
tegen te gaan, zoals ook gebleken is uit aanslagen in buurlanden. Kan de Minister
uitweiden over de visie van het kabinet met betrekking tot internationale samenwerking
op het gebied van radicalisering en terrorisme en daarbij specifiek ingaan via welke
kanalen dit gebeurt of zou moeten gebeuren?
Antwoord:
Zoals ook aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen SO JBZ 3–4 februari65 acht het kabinet internationale samenwerking en verdere optimalisatie/versterking
van informatie-uitwisseling van cruciaal belang. Hiertoe zet het kabinet de huidige
inzet voort, waarbij Nederland actief is betrokken bij de ontwikkeling van internationaal
beleid op het gebied van terrorismebestrijding en het voorkomen en tegengaan van gewelddadig
extremisme en op een aantal deelonderwerpen een voortrekkersrol heeft. Nederland opereert
in verschillende multilaterale fora, zoals de Verenigde Naties (VN), de Europese Unie
(EU) en de NAVO, en is Nederland ook betrokken bij de Anti-ISIS Coalitie en het Global
Counter Terrorism Forum (GCTF), en het Global Community Engagement and Resilience
Fund (GCERF). Tevens onderhoudt Nederland intensieve samenwerkingsrelaties met diverse
landen. Ook is Nederland nauw betrokken bij de ontwikkelingen van het CT-beleid in
Brussel vanwege de directe werking van EU-regelgeving binnen het nationale domein
en vanwege het grensoverschrijdende karakter van terrorisme dat om een gezamenlijke
EU-aanpak vraagt. Prioriteiten hierbij zijn preventie, tegengaan ongewenste buitenlandse
financiering en de online aanpak. De inspanningen ter bestrijding en het voorkomen
van (uitingen van) gewelddadig extremisme, en extremistisch gedachtengoed en terrorisme
leidend daartoe, zowel nationaal als internationaal, sluiten aan op en worden versterkt
door inzet van onze partners, bilateraal, in EU verband en in de VN.
Intensieve internationale samenwerking op onder meer het thema informatie-uitwisseling
vormt dan ook een nadrukkelijk strategisch uitgangspunt in de aankomende contraterrorisme
strategie.
De leden van de Volt-fractie begrijpen dat er veel waarde wordt gehecht aan de voortgang
van het Wetsvoorstel verwerking persoonsgegevens coördinatie en analyse terrorismebestrijding
en nationale veiligheid (Kamerstuk 35 958), maar vragen daarbij wat de gevolgen zijn voor de bevoegdheden van de NCTV en het
functioneren van de NCTV zelf. Hoe lost dit wetsvoorstel de kwetsbaarheden op wat
betreft het inbouwen van voldoende controles en garanties met betrekking tot het gebruik
van persoonsgegevens? Hoe ziet de nieuwe Minister de rol van de AP hierin en welke
stappen zal de Minister zetten om het AP beter te ondersteunen?
Kan de Minister daarnaast uitweiden welke stappen worden ondernomen om etnische prolfilering
binnen de NCTV te voorkomen en ervoor te zorgen dat er voldoende controlemechanismen
zijn om te controleren dat dit ook daadwerkelijk gebeurt?
Antwoord:
Het wetsvoorstel regelt duidelijk de taken en bevoegdheden van de NCTV en stelt ook
duidelijk de grenzen aan de taken en bevoegdheden. Er is dan ook geen sprake van een
één-op-één voortzetting van de werkwijze uit het verleden nu werkzaamheden die niet
binnen dit kader vallen niet mogelijk zijn. Zo verbiedt het wetsvoorstel het gebruik
maken van technische hulpmiddelen die op basis van profilering persoonsgegevens verzamelen,
analyseren en combineren. Ook bevat het voorstel een maximale bewaartermijn van persoonsgegevens,
een controlemechanisme voor periodieke audits, regels over pseudonimisering van persoonsgegevens
en andere waarborgen voor een werkwijze conform de AVG die nader uitgewerkt worden
bij algemene maatregel van bestuur.
Het wetsvoorstel bevat daarnaast een duidelijke afbakening tussen de (analyse)taken
van de NCTV en de taken van de AIVD of de taken van de politie, aangezien de NCTV
geen inlichtingen- of opsporingsdienst is noch wil zijn. De NCTV krijgt na inwerkingtreding
van het wetsvoorstel dan ook niet de bevoegdheid voor het inzetten van bijzondere
inlichtingen- of opsporingsmiddelen.
Een voorbeeld van een extra waarborg in het wetsvoorstel is het opnemen van een bepaling
dat een privacy audit moet worden verricht ten aanzien van het gebruik van publiek
toegankelijke online-bronnen voor de analysetaken. Daarbij wordt getoetst of aan de
wettelijke eisen waaronder de privacy-eisen wordt voldaan. Door middel van de privacy-audit
vindt er controle en verantwoording plaats.
Met de aangenomen motie van het lid Michon-Derkzen (Kamerstuk 30 821, nr. 138) tijdens het debat van 15 juni 2021 (Handelingen II 2020/21, nr. 88, item 26) om met spoed met een bijzondere wettelijke grondslag te komen voor de NCTV om persoonsgegevens
te verwerken voor de uitvoering van zijn bestaande analyse- en coördinatietaken, is
de hoogste prioriteit gegeven aan het aangekondigde wetsvoorstel.
Ook na inwerkingtreding van het wetsvoorstel is de AVG van toepassing op de verwerking
van persoonsgegevens door de NCTV en daarmee ligt het toezicht bij de AP. Om de AP
zijn wettelijke toezichtstaak uit te kunnen laten oefenen zijn, mede naar aanleiding
van het advies van de Raad van State, extra waarborgen in het wetsvoorstel opgenomen
om de NCTV conform de AVG zijn taken te kunnen laten uitoefenen.
Jeugd
De leden van de Volt-fractie vragen of er een integrale en domein overstijgende aanpak
voor jeugdbescherming en jeugdzorg in ontwikkeling is. Zo nee, zal daar in reactie
op het rapport van de adviescommissie die medio 2022 zal adviseren over het versterken
van de rechtsbescherming van kinderen en ouders die met jeugdbescherming te maken
krijgen, aan worden gewerkt?
Antwoord:
De adviescommissie waar de leden van de Volt-fractie naar verwijzen zal specifiek
ingesteld worden in het kader van het toekomstscenario kind- en gezinsbescherming
en zal adviseren over de positionering van de onafhankelijke toets en het advies aan
de rechter enerzijds en de versterking van de rechtsbescherming van ouders en kinderen
anderzijds. De adviezen op deze onderdelen worden te zijner tijd expliciet meegenomen
in de verdere uitwerking van het toekomstscenario. Een van de uitgangspunten van het
toekomstscenario is gezinsgericht werken waarbij integrale ondersteuning van het gezin
centraal staat.
Voor een brede aanpak verwijst het kabinet verder ook naar de voorbereidingen van
de Hervormingsagenda Jeugd, zoals is toegelicht in de voortgangsbrief jeugd van 23 november
202166. Hiermee beoogd het kabinet dat er – binnen een stelsel dat duurzaam financieel houdbaar
is – voor kinderen en gezinnen betere en tijdige hulp en ondersteuning beschikbaar
is, op de juiste plek en wanneer dit nodig is.
9. Vragen en opmerkingen vanuit de SGP-fractie
Sterke Rechtsstaat
De leden van de SGP-fractie lezen dat het kabinet wil investeren in een vrije en rechtvaardige
rechtsstaat die burgers vertrouwen geeft en beschermt. Deze leden lezen in het coalitieakkoord
dat het experiment gesloten coffeeshopketen wordt uitgebreid en constateren dat dit
op gespannen voet staat met de strijd die in dit land gevoerd wordt tegen de georganiseerde
criminaliteit die veelal in de drugswereld plaatsvindt. Deze leden vragen de Minister
of zij met de SGP-fractie van mening is dat gebruikers van drugs een systeem van georganiseerde
criminaliteit in stand houden en dat gebruikers van drugs moeten worden bestraft.
Antwoord:
Gebruikers moeten zich inderdaad realiseren dat zij een criminele industrie in stand
houden. Het bezit van drugs in elke hoeveelheid is strafbaar volgens de Opiumwet.
Bij kleine hoeveelheden voor eigen gebruik geldt een lage opsporingsprioriteit. Het
gebruik van drugs an sich is in Nederland niet strafbaar, aangezien gebruikers zich
ook veilig moeten weten om (medische) hulp te zoeken. Het Nederlandse drugsbeleid
kenmerkt zich daarmee door een balans tussen het voorkomen en beperken van gezondheidsschade
door drugs enerzijds en de aanpak van georganiseerde ondermijnende drugsgerelateerde
criminaliteit anderzijds.
Deze leden vragen of de Minister voornemens is het experiment gesloten coffeeshopketen
te staken indien blijkt dat dit bijdraagt aan het criminele milieu rondom drugs.
Antwoord:
Het vroegtijdig beëindigen van het experiment vanwege een eventuele bijdrage aan het
criminele milieu is niet voorzien. Het experiment moet juist uitwijzen welke effecten
optreden vanwege de gesloten coffeeshopketen. De effecten op het gebied van veiligheid
maken onderdeel uit van de effectmeting. Vervolgens heeft de onafhankelijke en wettelijk
ingestelde Begeleidings-en evaluatiecommissie de taak om verslag te doen over het
experiment en de evaluatie. Het kabinet zal op basis van dat verslag een kabinetsstandpunt
aan de Kamer doen toekomen.
Deze leden vragen de Minister of zij in de strijd tegen ondermijnende criminaliteit
ook oog heeft voor shishalounges en andere plekken waar via de achterdeur harddrugs
verhandeld wordt. Wat is de inzet van de Minister om de vermenging tussen bovenwereld
en onderwereld tegen te gaan?
Antwoord:
Het verhandelen van harddrugs is in alle gevallen en hoeveelheden strafbaar. Het OM
stelt vervolging in als er sprake is van dergelijke strafbare feiten. Het lokaal bestuur
heeft eigen bevoegdheden, bijvoorbeeld als het gaat om het sluiten van (horeca-)panden
van waaruit drugs worden verhandeld. De MJenV zet in op een brede aanpak van georganiseerde,
ondermijnende criminaliteit. De lokale prioritering en inzet van capaciteit wordt
bepaald in de driehoek.
De leden van de SGP-fractie lezen dat de justitiële keten wordt versterkt door investeringen
in de organisaties van OM en rechtspraak. Hoe gaat de Minister het tekort bij de rechtspraak
wegwerken en ervoor zorgen dat er voldoende capaciteit is bij recherche, OM en rechtspraak
om de gekraakte EncroChat-telefoons te doorzoeken, gebruikers te vervolgen en te berechten?
Antwoord:
Definitieve besluitvorming over de investeringen in de justitiële keten moet nog plaatsvinden
in het kabinet op dit moment zijn de gesprekken met de betrokken organisaties nog
gaande. De inzet is de organisaties in de justitiële keten de gelegenheid te geven
om zich versterken om het toegenomen werk bij de afhandeling van strafzaken op te
kunnen vangen. Binnen de politie en het OM is er capaciteit vrijgemaakt voor opvolging
van onderschepte berichten, zoals in het voorbeeld van EncroChat.
De leden van de SGP-fractie lezen dat de aanpak van mensenhandel onverkort wordt voortgezet
met het Actieplan Samen tegen Mensenhandel om slachtoffers zoveel mogelijk te beschermen.
Deze leden constateren dat het aanbod op prostitutie- en pornowebsites blijft groeien
en vragen wat het kabinet gaat doen om te voorkomen dat dit aanbod blijft stijgen
en de mensenhandel onverkort voortduurt. Hoe wordt tegen aanbieders van porno- en
prostitutiewebsites opgetreden? Wat zijn de middelen waarover het OM beschikt? Kunnen
deze sites uit de lucht gehaald worden indien er sprake is van mensenhandel?
Antwoord:
Het kabinet is niet van plan om te interveniëren in het totale aanbod van prostitutie-
en pornowebsites. Wel is het van belang om alert te zijn op misstanden die zich op
deze platformen kunnen voordoen. Het Nederlands kabinetsbeleid is erop gericht om
illegale content zo snel mogelijk offline te kunnen halen. Ten aanzien van maatregelen
die specifiek gelden in geval van mensenhandel is uw Kamer tevens geïnformeerd in
de voortgangsbrief van het programma Samen tegen mensenhandel van 17 november 2021
(Kamerstuk 28 638, nr. 205). Hierin wordt onder andere ingegaan op de Digital Services Act. Binnen de Europese
regelgeving worden verschillende voorstellen gedaan om online platformen hun verantwoordelijkheid
te laten nemen om verspreiding van illegale content tegen te gaan. Denk hierbij aan
de verplichting aan websites om bij verdenkingen van criminele activiteiten melding
te maken bij autoriteiten. In het geval de verdenking rijst dat bij bepaald aanbod
op een porno- of prostitutiewebsite sprake is van mensenhandel, dan kan de officier
van justitie de aanbieder van de desbetreffende website bevelen om terstond alle maatregelen
te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd om die gegevens ontoegankelijk
te maken (artikel 125p van het Wetboek van Strafvordering). Wanneer die aanbieder
niet voldoet aan de inspanningsverplichting van zo’n bevel, dan riskeert deze vervolging
voor het niet opvolgen van een bevoegd gegeven ambtelijk bevel in de zin van artikel 184
van het Wetboek van Strafrecht. Onder omstandigheden kan het OM de aanbieder van de
website tevens strafrechtelijk vervolgen ter zake van het opzettelijk voordeel trekken
uit de uitbuiting van een ander (artikel 273f, eerste lid onder 6, Sr).
Brede aanpak georganiseerde criminaliteit en ondermijning
De leden van de SGP-fractie lezen dat de georganiseerde drugscriminaliteit misbruik
maakt van juist die factoren die Nederland tot een open samenleving en succesvolle
economie maken en daarmee onze economie en rechtsstaat ondermijnt. Deze leden vragen
of de hoeveelheid coffeeshops die gedoogd wordt niet ook een bijdrage levert aan de
instandhouding van de gedachte dat Nederland coulant omgaat met drugs.
Antwoord:
De georganiseerde drugscriminaliteit maakt inderdaad misbruik van de factoren die
Nederland tot een open samenleving en succesvolle economie maken. Daarom is de aanpak
van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit ook gericht op het weerbaar(der) maken
van onze samenleving en economie. Bijvoorbeeld met de aanpak logistieke knooppunten,
om te zorgen dat drugs minder makkelijk ons land binnen kunnen komen.
De Opiumwet maakt een onderscheid tussen harddrugs (Lijst I) en softdrugs (Lijst II).
Omdat softdrugs minder schadelijk zijn voor de gezondheid dan harddrugs, gelden hiervoor
soms andere regels. Coffeeshops mogen onder strenge voorwaarden hennep en hasj verkopen.
Dit geldt voor geen enkele ander drug. Op dit moment worden de voorbereidingen getroffen
voor een experiment met de legale teelt en verkoop van hennep en hasjiesj, met als
doel om te bezien of en hoe een gesloten coffeeshopketen mogelijk is met op kwaliteit
gecontroleerde hennep en hasjiesj. Het doel van het gedifferentieerde beleid is dat
de markten van soft- en harddrugs gescheiden zijn en dat softdrugsgebruikers niet
aangewezen zijn op de handel op straat.
De leden van de SGP-fractie lezen dat de regering inzet op een steviger aanpak van
criminele dienstverleners (facilitators). Deze leden vragen de Minister of zij hiermee
zicht heeft op alle bedrijven die hieraan een bijdrage leveren zoals ook garagebedrijven
die verborgen ruimtes inbouwen in auto’s om drugs en grote sommen contant geld te
vervoeren. Hoe gaat de Minister hiertegen optreden? Is de Minister voornemens op zichzelf
legale handelingen te verbieden?
Antwoord:
Zoals in antwoord op de VVD-fractie en Volt-fractie is aangegeven, maakt de aanpak
van facilitators onderdeel uit van de aanpak van georganiseerde ondermijnende criminaliteit.
Ten aanzien van het inbouwen van verborgen ruimten in auto’s – om drugs, grote sommen
contant geld of wapens te vervoeren – onderzoekt de MJenV momenteel in hoeverre dit
handelen strafbaar gesteld zou kunnen worden. Daarbij wordt uiteraard gelet op de
proportionaliteit van een dergelijke maatregel.
Migratie, nationaliteit en grenstoezicht
De leden van de SGP-fractie lezen dat het kabinet wil dat er meer grip op migratie
komt. Zij vragen de Staatssecretaris hoe hij dit wil gaan realiseren, en welke beleidsinstrumenten
hij hiervoor in wil zetten. Deze leden vragen blijvende aandacht voor de demografische
consequenties van migratie in onze samenleving. Welke rol speelt de motie van de leden
Stoffer en Eerdmans over het onderzoeken van een migratiequotum daarin (Kamerstuk
32 824, nr. 330)?
Antwoord:
Zie beantwoording vragen D66-fractie.
Preventie
De leden van de SGP-fractie lezen dat de politie en GGZ intensiever gaan samenwerken
om ervoor te zorgen dat personen met verward of onbegrepen gedrag op tijd de juiste
zorg en/of brede ondersteuning wordt geboden. Deze leden constateren dat in de praktijk
vaak de politie op verwarde personen afgaat en dat niet direct duidelijk is dat deze
persoon voor GGZ in aanmerking komt. Hoe gaat het kabinet deze samenwerking vormgeven?
Moet elke agent bij de GGZ op cursus? Deze leden vragen het kabinet of het budget
van de GGZ verhoogd wordt om personen met verward gedrag ook direct op te kunnen vangen
in plaats van dat zij maandenlang op een wachtlijst staan en het vervolgens eerst
misgaat alvorens zij opgenomen worden.
Antwoord:
De MJenV is het met de leden van de SGP fractie eens dat het te vaak voorkomt dat
de politie wordt ingezet bij meldingen over personen met verward gedrag, terwijl inzet
van zorg en ondersteuning meer aangewezen zou zijn geweest. Daarom richten we ons
op het voorkomen dat de politie moet worden ingeschakeld. De Kamer wordt voor het
zomerreces nader geïnformeerd over de uitwerking van deze opgave.
De leden van de SGP-fractie lezen dat wordt gekeken naar mogelijkheden om recidive
op termijn terug te dringen door het verkennen van een betere en alternatieve invulling
van sancties. Deze leden vragen de Minister of hierbij wel voldoende rekening wordt
gehouden met het punitieve karakter van sancties en het gevoel dat dit bij slachtoffers
geeft wanneer het punitieve deel van straf ontbreekt.
Antwoord:
De MRb deelt de mening van de leden van de SGP-fractie dat een straf meerdere strafdoelen
heeft. Terugdringen van recidive is uiteraard een belangrijk element, maar ook hoe
straffen overkomen bij de samenleving en bij slachtoffers moet niet uit het oog verloren
worden. De MRb heeft het WODC verzocht onderzoek doen te doen naar de effectiviteit
van korte detenties. In dit onderzoek wordt niet alleen worden gekeken naar het effect
van korte detenties maar ook naar het effect van andere sancties zoals de taakstraf
en de geldboete. Daarbij zal het WODC niet alleen kijken naar het voorkomen van recidive,
maar ook naar de effecten op de andere strafdoelen, zoals vergelding en genoegdoening.
De MRb verwacht na de zomer de eerste resultaten van dit onderzoek met uw Kamer te
kunnen delen.
Politie
De leden van de SGP-fractie lezen dat de basis bij de politie op orde wordt gebracht.
Deze leden constateren dat de capaciteit van de basisteams pas in 2025/2026 op volle
sterkte is. Deze leden vragen de Minister hoe zij de politie op orde gaat brengen
in deze kabinetsperiode.
Voornoemde leden lezen dat de politie aanwezig is in de wijk, op het web en in de
wereld. Zij constateren dat de politie te weinig aanwezig is in de wijk en dat de
norm van een wijkagent op 5000 inwoners te vaak niet gehaald wordt. Deze leden vragen
hoe de Minister wil borgen dat de politie aanwezig is in de wijk, op het web en in
de wereld met een groot capaciteitstekort van tien procent.
De leden van de SGP-fractie lezen dat het politiewerk moet worden ondersteund door
inzet op digitale ontwikkelingen, een gezonde bedrijfsvoering en een goede CAO. Deze
leden vragen wat de inzet van de Minister is voor deze CAO.
Antwoord:
De Strategische Personeelsprognose Politie (SPP) vormt de basis voor de verwachte
in-, door- en uitstroom in het korps. De SPP geeft inzicht in de personeelssamenstelling
en de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte aan personeel. Dit inzicht wordt onder
andere gebruikt om te bepalen hoeveel nieuwe aspiranten, maar ook hoeveel zij-instromers,
moeten worden aangetrokken ter compensatie van personeelsuitstroom, dan wel ten behoeve
van capaciteitsuitbreidingen. Jaarlijks actualiseert politie de SPP in haar Begroting
en Beheersplan (laatst voor de periode 2022–2026). Uit de laatst opgestelde SPP blijkt
dat de onderbezetting momenteel het grootst is, maar ook dat formatie en bezetting
van de operationele sterkte over het geheel genomen in 2024 weer in balans komt. In
de basisteams, waar de capaciteitsdruk het grootst is, komt volgens deze prognoses
de formatie en bezetting in 2025 in balans.
Om voor een goede lokale inbedding van de politie te zorgen schrijft de wet voor dat
er ten minste 1 wijkagent is per 5.000 inwoners is (artikel 38a Politiewet 2012).
Dit betreft een landelijke norm die geldt als gemiddelde op eenheidsniveau. Landelijk
bezien wordt op dit moment voldaan aan deze norm. Eind december 2021 zijn er 3.603
wijkagenten. Afgezet tegen het inwoneraantal op dat moment (17.591.394) is dat 85
fte boven de wettelijke norm.
De lokale aanwezigheid van de politie staat momenteel echter in sommige basisteams
onder druk als gevolg van de onderbezetting en de daarmee samenhangende rooster- en
werkdruk in de gebiedsgebonden politiezorg (GGP). We zien dan dat wijkagenten moeten
meedraaien in de incidentafhandeling en daardoor minder toekomen aan wijkgerelateerd
werk. Inmiddels zijn er mitigerende maatregelen genomen om de druk op de GGP – waar
(nog) mogelijk – te verlichten67. De verwachting is dat het extra beroep dat vanuit de incidentafhandeling op wijkagenten
wordt gedaan hierdoor zal afnemen. Niettemin blijft de aanwezigheid van de politie
in de wijk nog enige tijd onder druk staan. Door politie wordt doorlopend gewerkt
aan het doorontwikkelen van eigentijdse manieren om de lokale verankering van de politie
vorm te geven, bijvoorbeeld in het kader van de ontwikkelagenda GGP. Voor de middellange
en lange termijn worden maatregelen verkend die toezien op het aantrekkelijker maken
en verduurzamen van het werk in de GGP.
Radicalisering, terrorisme en extremisme
De leden van de SGP-fractie lezen dat de meest aanzienlijke terroristische dreiging
voortkomt uit het jihadistisch gedachtegoed. Deze leden vragen of het mogelijk is
om bij dreiging sneller over te gaan tot vervolging om een daadwerkelijke aanslag
te voorkomen. Deze leden vragen in dit licht hoe deze personen gemonitord worden,
is dit 24/7? Is daar voldoende capaciteit voor? Groeit deze groep personen of krimpt
deze? Deze leden vragen hoe deze jihadistische dreiging eruit ziet. Hoe uit zich deze
en is dit altijd in de vorm van een aanslag?
Antwoord:
In DTN 55 wordt beschreven dat jihadistisch geweld gepleegd door alleenhandelende
daders of kleine groepen in Nederland het meest voorstelbaar is, maar terroristisch
geweld gepleegd in groepsverband behoort ook nog steeds tot de mogelijkheden.
Het DTN 55 stelt dat de belangrijkste terroristische geweldsdreiging nog altijd vanuit
de jihadistische beweging afkomstig is. De Nederlandse jihadistische beweging kent
de laatste jaren een min of meer stabiel aantal aanhangers. Sinds de sterke toename
van het aantal aanhangers vóór 2018 bestaat de beweging in Nederland uit ongeveer
vijfhonderd personen. Er is in beperkte mate sprake van zowel toe- als uittreding,
waarmee de omvang van de beweging feitelijk onveranderd blijft. Groei van de beweging
wordt, vanwege verdeeldheid en voorzichtigheid binnen de groep, op dit moment niet
waarschijnlijk geacht. Naast het feit dat van jihadisten een concrete geweldsdreiging
uit kan gaan, kunnen zij ook op niet-gewelddadige wijze bijdragen aan de jihadistische
beweging, bijvoorbeeld door het verspreiden van online propaganda of het inzamelen
van geld ten bate van de jihadistische strijd.
De politie kan bij vermoedens of aanwijzingen van strafbare feiten, opsporingsmiddelen
inzetten ten behoeve van het strafrechtelijke onderzoek. Het is vervolgens aan het
Openbaar Ministerie om tot vervolging over te gaan. Daarnaast doet de AIVD binnen
de kaders van de WIV 2017 haar werk. Wij kunnen echter geen mededelingen doen over
de werkwijze en ingezette capaciteit van de opsporings- en inlichtingendiensten.
De leden van de SGP-fractie lezen dat er ook een risico is van rechts-extremisme.
Deze leden vragen hoe de dreiging van rechts-extremisten zich uit. Is dit in de vorm
van dreiging van een aanslag? Hoe gaat de Minister dit risico indammen?
Antwoord:
In DTN 55 wordt gesteld dat de voorstelbaarheid van een terroristische aanlag in Nederland
uit rechts-extremistische hoek met name gebaseerd is op de betrokkenheid van enkele
honderden jonge Nederlandse mannen die actief zijn op internationale, online gremia
waarin het accelerationistische gedachtegoed wordt verspreid. Aanhangers van het accelerationisme
verheerlijken en rechtvaardigen terroristisch geweld om versneld een rassenoorlog
te ontketenen. Hierdoor willen zij chaos creëren in de samenleving waarin het huidige
politieke bestel kan worden vervangen door een witte (nationaalsocialistische) etnostaat.
Deze ideologie is een vast bestandsdeel geworden van het rechts-extremistische landschap
en heeft mede in de afgelopen jaren in westerse landen geleid tot enkele terroristische
geweldsdaden of concrete plannen daartoe. Behalve het delen van terroristische plannen
verspreiden accelerationisten boodschappen van haat, versterken zij vijandbeelden
en roepen ze op tot geweld. In de kamerbrief van 26 oktober 202168 is ingegaan op het beleid van het kabinet op het tegengaan van rechts-extremisme
en -terrorisme.
Dat het accelerationisme ook in Nederland bij sommigen voet aan de grond krijgt, werd
duidelijk tijdens de twee rechtszaken tegen twee jongvolwassenen. In December 2021
zijn zij veroordeeld voor deelname een terroristische organisatie en opruiing tot
een terroristisch misdrijf.
Deze leden vragen of niet ook gekeken moet worden naar risico van links-extremisme
nu er in bijvoorbeeld Canada katholieke kerken in brand worden gestoken om wat zich
in het verleden heeft afgespeeld. Heeft de Minister alle dreigingen goed op orde en
ziet zij daarbij sluimerende gevaren niet over het hoofd?
Antwoord:
De ontwikkelingen van alle vormen extremisme in Nederland worden constant en scherp
in de gaten gehouden en periodiek beschreven en geduid in het Dreigingsbeeld Terrorisme
Nederland (DTN). Het linksextremisme in Nederland is beperkt in omvang en versplinterd,
dat maakt dat de dreiging momenteel gering is.
10. Vragen en opmerkingen vanuit de BIJ1-fractie
Sterke Rechtsstaat
Het lid van de BIJ1-fractie is benieuwd naar de richting die de hoofdlijnennotitie
van de constitutionele toetsing zal volgen. Zal het kabinet meerdere vormen van constitutionele
toetsing uitwerken waar de Kamer vervolgens over kan stemmen of kiest het kabinet
zelf één vorm die uitgewerkt zal worden? In het geval van het laatste, welke vorm
zal dat dan zijn?
Antwoord:
De Minister van BZK en MRb zullen in de komende periode gezamenlijk mogelijke varianten
van constitutionele toetsing uitwerken in een hoofdlijnenbrief. Zij zijn voornemens
om de daarbij behorende dilemma’s aan uw Kamer voor te leggen. Indien de Minister
van BZK en MRb – na alle varianten op hun merites te hebben beoordeeld – een voorkeur
hebben voor een bepaalde variant dan zal deze voorkeur in de hoofdlijnenbrief kenbaar
gemaakt worden.
Het lid van de BIJ1-fractie hoort graag meer over de inhoudelijke consequenties van
de wijzigingen die in kaart worden gebracht met betrekking tot het wetsvoorstel Regulering
Sekswerk. Consequenties voor wie en wanneer kan de Kamer de wijzigingen verwachten?
Is de Staatssecretaris bereid de nota van wijziging ruim voor het zomerreces (minstens
een maand) in de richting van de Kamer te sturen zodat het wetsvoorstel nog voor het
zomerreces behandeld kan worden?
Antwoord:
Het is niet mogelijk aan dit verzoek te voldoen. Voor uitleg van het verdere proces
van de Wrs wordt verwezen naar het antwoord op de vraag van de leden van de ChristenUnie-
en CDA-fractie.
Migratie, nationaliteit en grenstoezicht
Het lid van de BIJ1-fractie vindt het opmerkelijk dat rechtvaardigheid, humaniteit
en effectiviteit in het asiel- en migratiebeleid worden benoemd als de kern van het
coalitieakkoord. Als rechtvaardigheid daadwerkelijk de kern is van asielbeleid, hoe
verhoudt dat zich dan tot het feit dat ongedocumenteerde Surinaamse Nederlanders nog
altijd verwacht worden terug te keren naar Suriname? Dit lid herhaalt nogmaals dat
Nederland een bijzondere verantwoordelijkheid draagt ten opzichte van inwoners van
voormalige Nederlandse koloniën. Dit lid vraagt hoe het kabinet hier momenteel naar
kijkt, en wat het kabinet heeft geleerd van het rondetafelgesprek omtrent het Nederlands
slavernijverleden69. Het lid vraagt hoe het kabinet de geleerde lessen uit dat rondetafelgesprek (bijvoorbeeld
met betrekking tot reparations) laat terugkomen in dit soort situaties.
Antwoord:
De kern van het Nederlandse asiel- en migratiebeleid is dat vreemdelingen die voldoen
aan de democratisch vastgestelde voorwaarden voor toelating in Nederland mogen verblijven
en dan onderdeel zijn van de Nederlandse samenleving met de daarbij behorende rechten
en plichten. Dat betekent evenwel ook dat van diegenen die niet in aanmerking komen
voor verblijf verwacht mag worden dat zij, in beginsel vrijwillig, uit Nederland vertrekken.
Voor Surinaamse onderdanen gelden dezelfde toelatingsregels als voor anderen uit derde
landen.
Als humaniteit eveneens de kern is van asiel- en migratiebeleid, hoe verklaart de
Staatssecretaris dan bijvoorbeeld dat de omstandigheden van de asielopvangcentra nog
steeds ver ondermaats zijn, dat onrechtmatig verblijf met de komst van de ongewenstverklaring
de facto zal worden gecriminaliseerd en dat – ondanks het feit dat asielzoekers niet zonder
gegronde reden op voorhouden in vreemdelingenbewaring kunnen worden gesteld – er momenteel
toch voorbereidingen getroffen worden voor een pilot die ervoor moet zorgen dat, waar
mogelijk, personen uit de groep «veiligelanders» wier asielaanvraag versneld behandeld
wordt tóch vaker in vreemdelingenbewaring te stellen?
Antwoord:
In reactie op de vraag van BIJ1 over de humaniteit van het asiel- en migratiebeleid
is het van belang om aan te geven dat het kabinet zich inzet om voldoende asielopvang
en huisvesting van vergunninghouders te realiseren. Deze inzet is van groot belang
om te kunnen waarborgen dat asielzoekers en statushouders kwalitatief goed worden
opgevangen.
In antwoord op de vraag over ongewenstverklaring kan worden aangegeven dat binnen
het coalitieakkoord is gekozen voor uitbreiding van het instrument van de ongewenstverklaring
omdat het kabinet meent dat daarmee op passende en proportionele wijze invulling kan
worden gegeven aan de wens om vreemdelingen met een vertrekplicht aan te zetten tot
vertrek. De wijze waarop hieraan invulling zal worden gegeven is nog onderwerp van
nadere uitwerking. Het instrument van de ongewenstverklaring is niet nieuw en oplegging
van een ongewenstverklaring zal steeds individueel plaatsvinden.
In relatie tot de voornemens inzake vreemdelingenbewaring is van belang dat bewaring
altijd plaats zal vinden plaats op individuele feiten en omstandigheden van de betrokken
persoon. Het opleggen van de bewaring blijft gebaseerd op huidige wetgeving en een
gegronde reden zal dan ook altijd voorwaardelijk zijn.
Het lid van de BIJ1-fractie vraagt ook naar wat er wordt verstaan onder «het inzetten
op duurzame opvang van asielzoekers» en hoe dat zich verhoudt tot noties en intenties
van het kabinet om sobere opvang te bewerkstelligen.
Antwoord:
Duurzame opvang heeft betrekking op het gehele opvangsysteem en is gericht op wendbaarheid
en stabiliteit. Stabiel door ten tijde van een dalende bezetting in de asielopvang
meer geleidelijk af te schalen waar mogelijk onder andere door het aanhouden van reservecapaciteit
mogelijk door het flexibel inzetten van locaties. Wendbaar in de zin dat fluctuaties
in de benodigde opvangcapaciteit binnen het opvangsysteem kunnen worden opgevangen
door bijvoorbeeld concrete plannen te maken voor opschaling. Daarnaast ziet wendbaarheid
op een opvangsysteem dat mee kan bewegen met veranderende verhoudingen in de asielpopulatie,
bijvoorbeeld meer of minder kansrijke asielzoekers, Dublinclaimanten etc.
Versoberde opvang ziet op een specifieke opvangvorm voor groepen asielzoekers die
een kleine kans maken op een verblijfsvergunning, zoals Dublinclaimanten en asielzoekers
uit veilige landen van herkomst. Het doel van deze opvangvorm is om de komst naar
Nederland van deze groepen te ontmoedigen, onnodige druk op de asielketen te voorkomen
en draagvlak voor de asielopvang van personen met een kansrijk asielmotief te vergroten.
De versoberde opvang is onderdeel van een bredere aanpak om de komst van Dublinclaimanten
en veilige landers te ontmoedigen, zoals snelle asielprocedures. Het past hierbij
ook bij een duurzaam opvangsysteem.
Het lid van de fractie van BIJ1 vraagt ten slotte naar de invulling van de incidentele
uitkering van 10 miljoen euro voor de opvang en begeleiding van ex-amv’s met een verblijfsvergunning.
Tijdens de begrotingsbehandelingen van het Ministerie van J&V pleitte dit lid er reeds
voor om de begeleiding van ex-amv’s te verlengen. Niet slechts tot 21 jaar, maar zolang
als nodig is totdat de jongeren verzekerd zijn van de BIG 5: support, wonen, werk
en school inkomen en schulden, zorg en ondersteuning. Is de Staatssecretaris bereid
om de mogelijkheden hiertoe te onderzoeken en daarop door te pakken? Is de Staatssecretaris
bereid om de Nationale ombudsman en de Kinderombudsman te vragen om het belang van
begeleiding tot het moment dat de BIG 5 zijn verzekerd mee te nemen in hun onderzoek
naar de overgang naar meerderjarigheid van amv’s met een status? Hoe staat de Staatssecretaris
tegenover het oprichten van een nationale helpdesk voor (ex-)amv’s in navolging van
organisaties zoals SAMAH?
Antwoord:
Zoals u in uw vraag aanhaalt, is door het vorige kabinet reeds incidenteel 10 miljoen euro
vrijgemaakt ten behoeve van de verlengde opvang en begeleiding van ex-amv’s met een
status. De vrijgekomen middelen zullen aan gemeenten worden overgedragen aan de hand
van een verdeelsleutel. Het kabinet, de VNG en Stichting Nidos bezien of het standaard
verlengen van opvang en begeleiding van ex-amv’s tot 21 jaar bijdraagt aan een betere
voorbereiding op volwassenheid en zelfstandigheid. De leeftijdsgrens van 21 jaar is
in lijn met de leeftijdsgrens binnen de (verlengde) pleegzorg. Indien een ex-amv na
zijn of haar 21ste nog steeds hulpbehoevend is in enige vorm, bestaan er verschillende middelen en hulpinstanties
waarop een beroep gedaan kan worden ten einde hem of haar te helpen meer zelfredzaam
te worden. Dit is ook het geval voor andere jongeren in Nederland. Deze aanpak vraagt
om een integrale benadering en de gemeente vervult hierbij als regisseur in het sociaal
domein een belangrijke rol. De SJenV ziet dan ook geen aanleiding om de begeleiding
van amv’s te verlengen totdat de Big 5 zijn bereikt. Omdat de Nationale ombudsman
en de Kinderombudsman hun onderzoek op eigen initiatief zijn gestart acht de SJenV
het voorts niet aan hem om hen te verzoeken voornoemd punt mee te nemen in hun onderzoek.
De vraag óf en hoe structurele financiering van de verlengde opvang en begeleiding
van ex-amv’s plaats zal vinden is nog onderwerp van gesprek binnen het kabinet. Daarbij
zullen de uitkomsten van het onderzoek door de Ombudsman en Kinderombudsman worden
betrokken.
Met betrekking tot het oprichten van een nationale helpdesk wordt verwezen aar de
rol die VluchtelingenWerk landelijk speelt als steunpunt voor statushouders. Ook hebben
gemeenten zelf aanspreekpunten voor statushouders. De SJenV zie daarom geen aanleiding
om een aanvullende nationale helpdesk in het leven te roepen.
Preventie
Het lid van de BIJ1-fractie vraagt om verheldering omtrent de «domeinoverstijgende
en effectieve gebiedsgerichte aanpak in een nader te bepalen aantal, vooraf te selecteren
wijken» om jeugdcriminaliteit te voorkomen. Welke domeinen worden daarbij betrokken?
Welke wijken zullen geselecteerd worden en op basis waarvan worden die wijken geselecteerd?
Antwoord:
De aanpak van jeugdcriminaliteit krijgt op dit moment verder vorm. Uw Kamer zal hierover
voor de zomer worden bericht. Hierbij wordt ook aandacht aan de keuze van te selecteren
wijken besteed. De huidige verwachting is dat op basis van criminaliteitscijfers en
in overleg met gemeenten, wetenschap, collega-departementen, zoals BZK, OCW, VWS en
SZW en betrokken ketenpartners. wordt gekeken waar de aanpak het beste kan worden
ingezet, ook met het oog op bijvoorbeeld gebieds- en regionale effecten. Dit zullen
gebieden en wijken zijn in aanvulling op de 16 wijken – ook betrokken bij de aanpak
van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit – in het programma Leefbaarheid
en Veiligheid van BZK.
En wat moet het lid zich voorstellen bij «situationele, slachtoffer- en dadergerichte
maatregelen»? En wat zijn «justitiële functies in de wijk»?
Antwoord:
De maatregelen zijn veelal een mix van situationele, dadergerichte en slachtoffergerichte
maatregelen.
Bij situationele maatregelen kan het bijvoorbeeld gaan om het nemen van maatregelen,
zoals het aanbrengen van extra verlichting op plekken waar jongeren zich ophouden,
zoals parken of pleinen of het voorlichten van jongeren en inzet van extra toezicht
rond een druk station of in uitgaansgebieden waar straatroven plaatsvinden.
Voor het voorkomen van daderschap en slachtofferschap van kwetsbare jongeren worden
gemeenten gestimuleerd om bijvoorbeeld vroegsignalering van risicogedrag op scholen
op te pakken door effectieve interventies in te zetten die kinderen, ouders en docenten
ondersteunen. Voor de brede uitrol van effectieve interventies, zoals Alleen jij bepaalt
wie je bent, zetten we ter voorkoming van daderschap ook in op gebieden/wijken waar
de problematiek groot is of waar juist preventief ingrijpen toename van de problematiek
kan voorkomen. Ook het voorkomen van herhaald daderschap van belang: jongeren en jongvolwassenen
worden actief begeleid bij hun re-integratie, waarmee tijdens detentie wordt gestart.
Door zowel te investeren in wijken en gemeenten, als in de versterking van de justitiële
functies wordt vorm gegeven aan preventie met gezag. Bij de justitiële aanpak moet
gedacht worden aan (extra) agenten in de wijk en aan de versterking van andere justitiële
organisaties in de wijk, zoals gebiedsofficieren, (jeugd)reclassering, zorg- en veiligheidshuizen,
de Kinderbescherming en eventueel ook (wijk)rechtspraak.
Politie
Het lid van de BIJ1-fractie leest dat de basis bij de politie op orde gebracht zal
worden. Wat wordt er onder die «basis» verstaan? Het lid zou zelf verwachten dat een
dergelijke basis verwijst naar een in ieder geval gezonde werkcultuur, zonder pesterijen,
racisme, grensoverschrijdend gedrag, intimidatie, manipulatie, en andere misstanden
waar we in de afgelopen jaren steeds meer over horen. Hoe staat de Minister daartegenover,
zeker in het licht van het feit dat zij onwillens is om een organisatiebreed onderzoek
te laten doen naar de veiligheid binnen de Landelijke Eenheid?
Antwoord:
Met de inzet van het regeerakkoord wordt de basis bij de politie op orde gebracht,
dit gebeurt onder meer door investeringen in digitale ontwikkelingen en een gezonde
bedrijfsvoering. Ook hecht de MJenV aan goede arbeidsvoorwaarden en een goede CAO.
Er werken door heel Nederland meer dan 60.000 vrouwen en mannen elke dag voor onze
veiligheid. In een organisatie van een dergelijke omvang verschillen de werkomstandigheden
en -cultuur van plek tot plek. De politie gebruikt diverse instrumenten waaronder
medewerkerstevredenheidsonderzoeken om meer zicht te krijgen op de werkomstandigheden
en cultuur in de verschillende delen van de organisatie. Daar waar dingen niet goed
gaan en incidenten plaatvinden, wordt onderzoek verricht en waar nodig passende maatregelen
genomen om de veiligheid in teams te waarborgen en te verbeteren. Sinds begin 2020
heeft de Korpsleiding een politie-ombudsfunctionaris aangesteld. Deze onafhankelijke
en onpartijdige functionaris doet op basis van signalen van (oud)medewerkers onderzoek
naar onderliggende oorzaken van problemen, zij bemiddelt en verwijst medewerkers door
met als doel om de organisatie te verbeteren. Over haar bevindingen en adviezen publiceert
politie-ombudsfunctionaris een openbaar jaarverslag en zij adviseert hierover rechtstreeks
aan de Korpsleiding.
Daarnaast werkt de korpschef met de inspanningen in het kader van Politie voor Iedereen
de komende jaren hard aan het creëren van een veilige en inclusieve politieorganisatie
waarin medewerkers zich veilig voelen en hun specifieke talenten en vakmanschap duurzaam
kunnen inzetten. Over de voortgang van dit beleid informeer wordt uw Kamer ieder halfjaar
bericht. De MJenV ziet op dit moment geen concrete aanleiding om de cultuur binnen
de organisatie in zijn geheel te onderzoeken.
Radicalisering, terrorisme en extremisme
Het lid van de BIJ1-fractie hoopt van de bewindspersonen de bevestiging te krijgen
dat het bestrijden van extreemrechts geweld en de verspreiding van extreemrechts gedachtegoed
prioriteit heeft op het Ministerie van J&V. Het lid vraagt ook naar precieze verduidelijking
van «de bestaande en de Kamer bekende werkwijze» in lokale (persoonsgerichte) aanpak.
Op welke manier zal extreemrechts gedachtegoed en geweld bestreden worden op het moment
dat het verder in beeld is gebracht?
Antwoord:
Zie beantwoording vragen Volt fractie.
Het lid van de BIJ1-fractie herinnert de bewindspersonen aan de aangenomen motie van
de Kamer om 1) heldere wettelijke kaders op te stellen waarin de bevoegdheden van
de NCTV duidelijk worden gemaakt; en 2) de bevoegdheden van de NCTV niet verder uit
te breiden (Kamerstuk 30 821, nr. 140). Toch spreekt het kabinet over de waarde die zij hechten aan de voortgang van het
wetsvoorstel verwerking persoonsgegevens coördinatie en analyse terrorismebestrijding
en nationale veiligheid. Met dat wetsvoorstel worden tóch, tegen de wensen van de
Kamer in, de bevoegdheden van de NCTV uitgebreid. Hoe verklaart de Minister dit? Wanneer
kan de Kamer heldere wettelijke kaders verwachten waarin de precieze bevoegdheden
van NCTV duidelijk worden gemaakt?
Antwoord:
Doel van het wetsvoorstel «verwerking persoonsgegevens coördinatie en analyse terrorismebestrijding
en nationale veiligheid» is het verstevigen van de juridische grondslag voor de verwerking
van persoonsgegevens ten behoeve van de analyse- en coördinatietaken van de NCTV in
het kader van het verhogen van de weerbaarheid ten aanzien van terrorismebestrijding
en de bescherming van de nationale veiligheid. Deze analyse- en coördinatietaken staan
ook nu al in het Organisatiebesluit Justitie en Veiligheid en worden dus niet uitgebreid.
Deze beide taken worden wettelijk vastgelegd omdat het voor de uitvoering van deze
taken noodzakelijk is om (bijzondere) persoonsgegevens te kunnen verwerken.
Het hervatten van de werkzaamheden van de NCTV waarvoor de verwerking van persoonsgegevens
noodzakelijk is, is nodig om de gevallen leemtes op het gebied van terrorismebestrijding
en bescherming van de nationale veiligheid op te vullen.
Het wetsvoorstel stelt duidelijke grenzen aan wat wel en niet mogelijk is ter uitvoering
van de taken en kan dus niet gezien worden als een één-op-één voortzetting van de
werkwijze uit het verleden. Met het voorstel worden de taken en bevoegdheden van de
NCTV juist duidelijk begrensd.
Het wetsvoorstel bevat daarnaast een duidelijke afbakening tussen de (analyse)taken
van de NCTV en de taken van de AIVD of de taken van de politie, aangezien de NCTV
geen inlichtingen- of opsporingsdienst is noch wil zijn. De NCTV krijgt na inwerkingtreding
van het wetsvoorstel dan ook niet de bevoegdheid over bijzondere inlichtingen- of
opsporingsmiddelen.
Met de aangenomen motie van het lid Michon-Derkzen tijdens het debat van 15 juni 2021
om met spoed met een bijzondere wettelijke grondslag te komen voor de NCTV om persoonsgegevens
te verwerken voor de uitvoering van zijn bestaande analyse- en coördinatietaken, is
de hoogste prioriteit gegeven aan het aangekondigde wetsvoorstel.
Zie ook de beantwoording vragen Volt fractie.
Jeugd
Het lid van de BIJ1-fractie benadrukt wederom het belang en de urgentie van het zo
snel mogelijk afschaffen van de gesloten jeugdzorg. Hoe staat het kabinet hier inmiddels
tegenover? In plaats van de gesloten jeugdzorg zijn er talloze kleinschalige alternatieven
die onderzocht en geïmplementeerd dienen te worden. Is de Minister bereid om daar
in samenwerking met dit lid aan te werken?
Het lid van de BIJ1-fractie wil tevens opnieuw aandacht vragen voor de harde knip
die bestaat in de jeugdzorg met betrekking tot het loslaten van jongeren na hun achttiende
verjaardag, en is van mening dat het loslaten pas mag gebeuren wanneer de BIG 5 (support,
wonen, werk en school inkomen en schulden, zorg en ondersteuning) verzekerd zijn.
Wat zijn de mogelijkheden hiertoe binnen de justitiële wet- en regelgeving, ook zeker
in het kader van rechtsbescherming?
Het lid van de BIJ1-fractie vraagt naar de stand van zaken omtrent de uithuisgeplaatste
kinderen uit het Toeslagenschandaal, en wat de rol van de bewindspersonen van Justitie
en Veiligheid in deze kwestie is met betrekking tot het bespoedigen van het proces
en het beschermen van zowel de gedupeerde kinderen als ouders.
Tot slot ziet het lid van de BIJ1-fractie de toekomstscenario’s omtrent de concrete
verbeteringen die op korte termijn effect moeten hebben graag zeer snel tegemoet.
Zeker met betrekking tot ex-gedetineerde jongeren moet er in de aanpak veel verbeterd
worden. Er moet niet langer de focus liggen op repressie en boetedoening, maar de
overheid dient fors te investeren in toekomstperspectieven (waaronder het stevig aanpakken
van de arbeidsmarktproblematiek).
Antwoord:
In reactie op de vragen van het lid van de BIJ1-fractie over de gesloten jeugdzorg
wijst het kabinet erop dat de Staatssecretaris van VWS verantwoordelijk is voor de
gesloten jeugdhulp. Zoals verzocht door uw Kamer zal hij voor de zomer een brief sturen
over de toekomst van de gesloten jeugdhulp. Daarin zal hij ook ingaan op de ontwikkeling
van kleinschalige alternatieven voor de gesloten jeugdhulp.
Het lid van de BIJ1-fractie vraagt ook naar de knip in de jeugdzorg als jongeren 18
worden. Binnen de programma’s Dak- en thuisloze Jongeren en Zorg voor de Jeugd is
onder regie van het Ministerie van VWS samen met vele andere betrokken partijen de
afgelopen jaren veel ingezet om de overgang naar meerderjarigheid bij 18 jaar beter
te laten verlopen. Nu deze beide programma’s zijn afgerond, wordt de aandacht voor
deze groep jongeren in een kwetsbare positie breed voortgezet op de gebieden van wonen,
zorg, onderwijs en bestaanszekerheid. De VNG gaat in 2022 nog verder door met het
Landelijk Gemeentelijke Netwerk 16–27 om te bevorderen dat de kennis en ervaring die
de afgelopen periode is verzameld, op een goede manier kan worden gebruikt door anderen.
Het aanpassen van justitiële wet- en regelgeving is daarbij niet aan de orde. Binnen
het strafrecht bestaat er reeds het zogenaamde adolescentenstrafrecht waarbij jongvolwassenen
tot 22 jaar volgens het jeugdstrafrecht berecht kunnen worden en in dat kader ook
jeugdhulp kunnen krijgen.
In reactie op de vraag van het lid van de BIJ1-fractie over de stand van zaken omtrent
de uithuisgeplaatste kinderen van gedupeerde ouders van de kinderopvangtoeslag verwijst
het kabinet naar de brief van 22 februari jongstleden hierover (Kamerstuk 31 066, nr. 979). In deze brief schetst de MRb, mede namens de Staatssecretaris van VWS en de Staatssecretaris
voor Toeslagen en Douane, wat de stand van zaken is. Het lid van de BIJ1-fractie vraagt
ook naar de rol van de bewindspersonen van Justitie en Veiligheid in dezen. De MRb
acteert als primair verantwoordelijke bewindspersoon. Binnen het Ministerie van Justitie
en Veiligheid is een programmateam ingericht dat samen met alle betrokkenen de landelijke
aanpak ontwikkelt. De MRb ziet toe op een spoedig en zorgvuldig proces.
Ten slotte vraagt het lid van de BIJ1-fractie naar de toekomstscenario’s omtrent concrete
verbeteringen op de korte termijn en de aanpak van ex-gedetineerde jongeren. Het toekomstscenario
kind- en gezinsbescherming ziet op structurele verbetering en vereenvoudiging van
de jeugdbeschermingsketen, en is op 30 maart 2021 (Kamerstuk 31 839, nr. 771) reeds aan uw Kamer gestuurd. In de voortgangsbrief jeugd van 23 november 2021 (Kamerstuk
31 839, nr. 812) is de stand van zaken rond het toekomstscenario verder toegelicht, met aandacht
voor de verdere uitwerking en de toepassing in lokale proeftuinen. Verder verwijst
het kabinet naar de verbeteringen op de meer korte termijn zoals in de reactie op
de vragen van de leden van de VVD-fractie is toegelicht.
Dat staat los van de re-integratie van ex-gedetineerden jongeren en breder van de
aanpak van jeugdcriminaliteit, het kabinet verwijst het lid van de BIJ1-fractie daarvoor
naar de brief van 23 juni 2021 over de voortgang op de aanpak van jeugdcriminaliteit70, en ook naar de antwoorden op de vragen van de leden van de D66-fractie over jeugdcriminaliteit
in deze brief.
Nieuw Wetboek van Strafvordering
Het lid van de BIJ1-fractie heeft opgemerkt dat er in de hoofdlijnen van het beleid
van het Ministerie van Justitie en Veiligheid niets staat over de aanpak van gendergerelateerd
geweld. Daar waar het coalitieakkoord een erg selectieve keuze heeft gemaakt om alleen
de aanpak van eerwraak, genitale verminking, gedwongen of kinderhuwelijk te benoemen,
zien we zelfs daarover niets terug in de hoofdlijnen. Het lid is echter van mening
dat het aanpakken van huiselijk en seksueel geweld in de breedte van wezenlijk belang
is, en dus een plek verdient in de hoofdlijnen van het ministeriële beleid. Dit lid
is benieuwd of verbeterde justitiële wet- en regelgeving omtrent huiselijk en seksueel
geweld echter kunnen worden meegenomen in het nieuwe Wetboek van Strafvordering.
Antwoord:
De verbeterde justitiële wet- en regelgeving omtrent huiselijk en seksueel geweld
worden niet meegenomen in het nieuwe Wetboek van Strafvordering. Strafbaarstelling
van delicten maakt onderdeel uit van het zogenoemde materiële strafrecht. Dergelijke
bepalingen worden opgenomen in het Wetboek van Strafrecht of andere wetten met strafbepalingen.
Het Wetboek van Strafvordering geeft regels voor de het strafproces, het zogenoemde
formele strafrecht.
De omvang, ernst en vooral urgentie van huiselijk en seksueel geweld zijn op pijnlijke
wijze duidelijker geworden door de coronacrisis. Toch spreekt het coalitieakkoord
er weinig over. Zoals ook Hilde Bakker al schreef: «Er is in het akkoord wel enige
specifieke aandacht voor geweld tegen vrouwen, zij het uitsluitend onder het kopje
«Naar een samenleving waar iedereen zichtbaar zichzelf kan zijn: «We bestrijden vrouwenhaat,
zowel «online» als «offline», krachtig. We bestrijden geweld tegen vrouwen achter
de voordeur, waaronder seksuele uitbuiting». Alsof dit geweld voortkomt uit een gebrek
aan jezelf kunnen zijn. Dat is grove onderschatting van een probleem waar heel veel
Nederlanders mee kampen, vooral vrouwen, maar niet alleen zij.» 71
Overwegende dat vooral huiselijk geweld nog veel vormen kent die door veel mensen
niet als geweld worden geclassificeerd, is dit heel problematisch. Denk hierbij aan
patronen van bedreigingen maken, vernederen, intimideren, uitschelden, en andere vormen
van emotionele en psychologische mishandeling. Deze vormen van huiselijk geweld vaak
onzichtbaar zijn voor de buitenwereld en kennen daarmee des te meer een isolerende
werking voor slachtoffers. Deze vormen van huiselijk geweld worden ook wel «dwingende
controle» (coercive control) genoemd: geweld dat achter een charmant of amicaal optreden
schuil kan gaan.» Een korte maar rake definitie die de op het eerste oog «onschuldige»
omhulling van misbruik en geweld goed weergeeft. Wetenschappelijke instituten zoals
het Verwey-Jonker Instituut en het WODC erkennen dat coercive control de meest ernstige
vorm van huiselijk geweld is. Daders isoleren hun slachtoffer sociaal, fysiek en emotioneel,
ze denigreren hen dagelijks, verwarren en manipuleren hen, bedreigen en intimideren,
controleren hen veelvuldig, jagen ze angst aan en onderdrukken actief alledaagse wensen
en behoeftes van slachtoffers. Coercive control is ernstige emotionele en psychische
mishandeling en kan zich uiten als, of leiden tot ouderverstoting, (cyber)stalking,
belasteren en intimidatie, kindontvoering, het Munchausen by proxy syndroom en ernstige
vormen van emotionele en fysieke verwaarlozing. Ook is coercive control een voorspellende
factor voor femicide (vrouwendoding) en gezinsmoorden («familiedrama’s).
Nederlandse expert coercive control (onderzoeker, adviseur en trainer) Sietske Dijkstra
zegt hierover: «Dwang is vaak niet openlijk, maar dikwijls verborgen en verhuld. Het
vindt als het ware in de coulissen plaats, terwijl op het toneel een charmante, gevatte,
pleasende, beminnelijke en soms ook hulpeloze persoon wordt getoond. Achter de schermen
is er dan emotionele druk, intimidatie, dreiging en manipulatie. Dit wordt vaak niet
goed opgemerkt of blijft impliciet. Met andere woorden: we zien het schaap, maar niet
de wolf die in de schaapskleren gehuld gaat.»72 Toch is de Nederlandse wet- en regelgeving er nog altijd niet op ingericht om slachtoffers
van huiselijk geweld in de vorm van dwingende controle te helpen, en daders te veroordelen.
Dit in tegenstelling tot landen als het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Ierland en
Australië.
Is de Minister bereid om zich in haar ambtstermijn onvoorwaardelijk in te zetten om
de justitiële wet- en regelgeving omtrent huiselijk geweld fors te verbeteren, en
daarbij dwingende controle – in navolging van de voornoemde landen – strafbaar te
stellen? Welke knelpunten kent de Minister nog meer in de vervolgprocedures van daders
van huiselijk en seksueel geweld? Hoe staat de Minister bijvoorbeeld tegenover het
feit dat daders in de praktijk weinig vervolgd worden wanneer het slachtoffer geen
aangifte kan of wil doen? En hoe zit het met de opvang, begeleiding en andere hulpverlening
aan slachtoffers boven de 18 jaar?
Antwoord:
Het lid van de BIJ1-fractie vraagt naar de inzet om de wet- en regelgeving omtrent
huiselijk geweld fors te verbeteren en daarbij «dwingende controle» strafbaar te stellen.
Dwingende controle is een vorm van huiselijk geweld waarbij één persoon de ander sterk
domineert. Het slachtoffer kan daarbij bepaalde vrijheden worden ontzegd door de ander,
zoals het onderhouden van sociale contacten of het hebben van eigen geld en zelf te
bepalen waaraan dit uit te geven. Ook kan de pleger dreigen zichzelf, het slachtoffer,
of haar of zijn geliefden iets aan te doen. Het kan daarbij gaan om zowel fysiek als
psychisch geweld. Alle vormen van dwingende controle hebben een zich herhalend, structureel
karakter.73 Het Wetboek van Strafrecht (Sr) biedt reeds de mogelijkheid om dwingende controle
strafrechtelijk aan te pakken. Dit kan op basis van artikel 300 Sr, eerste en vierde
lid, gericht op respectievelijk het «toebrengen van pijn of letsel» en het «opzettelijk
benadelen van de gezondheid». Het Gerechtshof van Den Haag heeft in een arrest bevestigd
dat dit ook kan gelden voor psychisch geweld.74 Tevens kan dwingende controle strafbaar zijn wanneer het binnen de reikwijdte van
artikel 284 Sr (dwang) of artikel 285 Sr (bedreiging) valt. De MRb verwijst u hierbij
ook naar de beantwoording van Kamervragen van de leden Bergkamp (D66), Van den Hul
(PvdA) en Özütok (GroenLinks) over psychische mishandeling d.d. 1 september 2020.75 De strafbaarstelling van dwang (284 Sr) heeft een breed toepassingsbereik. De kern
hiervan is gelegen in het waarborgen van de psychische en fysieke vrijheid van mensen.
Strafbaar is gesteld het een ander door geweld of enige andere feitelijkheid of door
bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid, gericht tegen die ander of tegen
derden, wederrechtelijk dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden. Bij de dwangmiddelen
kan het gaan om fysieke druk door geweld, maar ook om psychische druk door bedreiging
met geweld. Bij feitelijkheden gaat het om handelingen die niet onder geweld of bedreiging
vallen. Hierbij kan worden gedacht aan meer subtiele vormen van psychische druk.
Indien iemand slachtoffer wordt van dwingende controle kan hiervan melding of aangifte
worden gedaan bij de politie. Het is vervolgens aan het Openbaar Ministerie (OM) om
te bepalen of vervolging opportuun is. Het OM besluit in voorkomende gevallen of onderzoek
en vervolging aangewezen is, onder meer conform de Aanwijzing huiselijk geweld en
kindermishandeling. Hierin worden verschillende elementen van dwingende controle (waaronder
psychische mishandeling, dwang, bedreiging met zware mishandeling of de dood) als
mogelijke vormen van geweld in de privésfeer vermeld.76 Het Wetboek van Strafrecht, de Aanwijzing huiselijk geweld en kindermishandeling
van het College van Procureurs-Generaal en de richtlijnen voor strafvordering geven
de kaders voor de strafrechtelijke aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling.
Mede op basis hiervan is MRb van mening dat er reeds voldoende wettelijke mogelijkheden
zijn om dwingende controle tegen te gaan.
Op dit moment vindt n.a.v. de motie van de Kamerleden Bergkamp, Özütok en Van den
Hul77 onderzoek plaats naar de mogelijkheden en de voor- en nadelen van een expliciete
strafbaarstelling van psychisch geweld. Het kabinet verwacht de resultaten van dit
onderzoek samen met een beleidsreactie voor de zomer van 2022 naar uw Kamer te kunnen
sturen.
Het lid van de BIJ1-fractie vraagt verder naar knelpunten in de vervolging van daders
van huiselijk en seksueel geweld. Bovenstaand is reeds benoemd dat het Wetboek van
Strafrecht, het wetsvoorstel seksuele misdrijven dat levert aan meer bescherming,
de Aanwijzing huiselijk geweld en kindermishandeling van het College van Procureurs-Generaal,
de Aanwijzing seksueel geweld van het College van Procureurs-Generaal en de richtlijnen
voor strafvordering genoeg ruimte bieden voor de strafrechtelijke aanpak van de verschillende
vormen van huiselijk geweld en kindermishandeling en de aanpak van seksueel geweld.
Op de vraag van het lid van de BIJ1-fractie naar de vervolging van daders als het
slachtoffer geen aangifte kan of wil doen, is de reactie van het kabinet dat het slachtoffer
zelf bepaalt of er aangifte wordt gedaan. En daarmee bepaalt ook het slachtoffer in
de meeste gevallen of er een strafrechtelijk onderzoek wordt gestart. Indien de veiligheid
van het slachtoffer of toekomstig slachtoffer in het geding is, de geestelijke en/of
lichamelijke integriteit van betrokkene ernstig is/wordt bedreigd, of wanneer er sprake
is van een afhankelijkheidspositie kan het OM besluiten dat er toch – ook zonder aangifte –
een strafrechtelijk onderzoek met mogelijke vervolging komt conform de Aanwijzing
huiselijk geweld en kindermishandeling en Aanwijzing zeden van het College van Procureurs-Generaal.
Hierbij wordt goed gekeken naar wat in het belang van het slachtoffer is. De aanpak
van huiselijk geweld is namelijk breder dan, en niet alleen gebaat bij, vervolging.
Verschillende ketenpartners (politie, justitie en zorg- en hulppartijen) werken samen
om de inzet van strafrecht af te wegen en hulp op gang te brengen, onder meer met
behulp van de ontwikkelagenda Veiligheid Voorop!78. Soms is het geweld wederkerig, soms is verslaving of andere problematiek in het
spel. Betrokken organisaties investeren continue in deskundigheidsbevordering om signalen
en patronen te herkennen en (snel) op te volgen of te verwijzen naar de juiste instantie.
Onder andere het Centrum Seksueel Geweld (CSG) en Veilig Thuis bieden advies, hulp
en begeleiding bij het maken van een aangifte of melding bij de politie. Veilig Thuis
biedt hulp aan zowel het slachtoffer, als de partner die gewelddadig is om het geweld
te stoppen. Daarnaast vindt er bij het CSG en de politie ook forensisch onderzoek
plaats bij sprake van seksueel geweld waarbij de sporen voor een langere tijd bewaard
kunnen blijven voor het doen van een aangifte in de toekomst.
Het lid van de BIJ1-fractie vraagt ook naar de opvang, begeleiding en andere hulp
aan meerderjarige slachtoffers. De opvang, begeleiding en hulpverlening voor slachtoffers
van geweld in huiselijke kring maakt een belangrijk deel uit van de aanpak van huiselijk
geweld en seksueel geweld. Alle slachtoffers van huiselijk geweld hebben recht op
bescherming en veilige opvang. De Staatssecretaris van VWS, VNG, Valente en gemeenten
werken aan de knelpunten, monitoring en doorstroom in de vrouwenopvang.
Ook de begeleiding en hulpverlening wordt doorontwikkeld. Een voorbeeld hiervan is
dat er veel aandacht is voor «gender» en «intiem terreur». Om effectief te kunnen
handelen moeten professionals zich bewust zijn van de sociaal-culturele opvattingen
en rolpatronen die we als samenleving verbinden aan man- en vrouwzijn en de ongelijkheden
in macht, afhankelijkheid en verwachtingen ten aanzien van gedrag die daaruit voortvloeien.
Aandacht besteden aan deze mogelijke oorzaak of beïnvloeder van geweld vraagt om gendersensitiviteit.
Bij intieme terreur is sprake van een machtsverschil tussen partners, waarbij een
partner, vaak de man, dwang en controle uitoefent. Er zijn het afgelopen jaar in opdracht
van het actieprogramma Geweld hoort nergens thuis een aantal handreikingen en (screening)
instrumenten gemaakt op deze onderwerpen die praktisch toepasbaar zijn in de hulpverlening
en begeleiding. Dit jaar is het screeninginstrument en beschermingsarrangement gereed
voor toetsing in de praktijk.
Het Centrum Seksueel Geweld (CSG) vormt het centrale loket voor zorg aan alle slachtoffers
die te maken krijgen met acuut seksueel geweld. Slachtoffers kiezen in samenspraak
met de huisarts of Slachtofferhulp Nederland de hulp die past bij hun persoonlijke
wensen, behoeften en achtergrond. Momenteel laat de Staatssecretaris van VWS een onderzoek
uitvoeren om te bezien hoe slachtoffers (van onder andere seksueel geweld en schadelijke
praktijken) de huidige hulpstructuur ervaren. Met dit onderzoek worden onder meer
de behoeften van slachtoffers in brede zin in beeld gebracht. Ook wordt gekeken naar
de mate waarop de hulp- en meldpunten vindbaar zijn en de factoren die drempelverlagend
of juist drempelverhogend werken bij het zoeken en vinden van hulp. Naar verwachting
wordt dit onderzoek in de tweede helft van dit jaar opgeleverd.79
Tot slot herhaalt het lid van de BIJ1-fractie graag de woorden van Hilde Bakker over
coalitieakkoord en het benoemen van huiselijk en seksueel geweld. Bakker schreef voor
Movisie het volgende: «De omvangrijke problematiek van huiselijk en seksueel geweld
komt in het akkoord dus maar marginaal aan de orde, hoe anders is dit bij de specifieke
vormen. «Eerwraak, genitale verminking, kinderhuwelijken, gedwongen huwelijken» worden
op meerdere plekken genoemd. Aandacht voor de aanpak van deze zogenaamde «schadelijke
praktijken» is zeker noodzakelijk. Het wordt hier echter (uitsluitend) als een issue
van integratie en democratische leefregels beschreven. Daarmee geeft de coalitie een
verkeerd signaal af. (...)
In het akkoord worden de zogenaamde «schadelijke praktijken» gekoppeld aan het thema
Integratie, waarmee men de suggestie wekt dat deze praktijken alleen voorkomen onder
bepaalde culturele gemeenschappen. Er zijn echter meer gesloten gemeenschappen in
Nederland met patriarchale, orthodoxe opvattingen over de rol en positie van vrouwen
en mannen, en waarin zelfbeschikking ondergeschikt is. Slachtoffers van gedwongen
huwelijken en huwelijkse gevangenschap vinden we ook onder orthodoxe protestanten,
katholieken en joden.
Wat is het verschil tussen studentenverenigingen die «bangalijsten» plaatsen van meisjes
die in de ogen van de mannelijke leden «sletten» zijn en groepen jonge, veelal laagopgeleide
jongens en mannen met Marokkaanse en Turkse achtergrond, die in hun ogen «oneervolle»
meisjes online «exposen»? Beide uitwassen zijn te typeren als eergerelateerd geweld.
Zijn de Marokkaans- en Turks- Nederlandse jongens dan niet «geïntegreerd», maar de
studenten wel? Het onderschrijven van de democratische leefregels is goed, maar dan
graag bij alle inwoners van ons land.
Om integratie als uitgangspunt te nemen gaat voorbij aan de kern van de aanpak van
gendergerelateerd geweld. Alle groepen plegers moeten worden aangesproken en aangepakt
op hun grensoverschrijdend gedrag, niet op hun afkomst. (...)
Het lid van de BIJ1-fractie adviseert het kabinet om de aanpak van gendergerelateerd
geweld hoog op de agenda te plaatsen, maar alert te zijn op maatregelen die stigmatiserend
zijn naar nieuwkomers en Nederlanders met een migratieachtergrond. Neem daarmee vooral
de eigen voornemens in het akkoord over anti-discriminatie en racismebestrijding ter
harte!
Antwoord:
Met het lid van de BIJ1-fractie zijn wij van mening dat gender er toe doet. Het kabinet
werkt daarom interdepartementaal aan een gecoördineerde aanpak van gendergerelateerd,
(ex-) partner en seksueel geweld, waar schadelijke praktijken ook onder vallen. Uitgangspunt
hierbij is dat het beleid gendersensitief is. Dit betekent dat we rekening houden
met ongelijkheden, afhankelijkheden, machtsverschillen en controlemechanismen, die
voortkomen uit onderliggende normen en rolverwachtingen over mannen en vrouwen, die
breed in de samenleving leven.
Voorop staat dat alle vormen van seksueel en huiselijk geweld, waaronder ook de door
het lid van de BIJ1-fractie genoemde vormen van schadelijke praktijken, onacceptabel
zijn en veelal voortkomen uit heersende opvattingen over eer, gender en seksualiteit.
Tegelijkertijd vragen sommige schadelijke praktijken een specifieke aanpak. In het
geval van eergerelateerd geweld is dit bijvoorbeeld vanwege het collectieve karakter
van het geweld, waarbij de dreiging vanuit een familiesfeer komt en niet van een individu.
Ook de regeringscommissaris grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld zal een
bijdrage leveren aan het versterken van de aanpak. Zij heeft onder meer als doel om
de noodzakelijke cultuurverandering, in de samenleving als geheel, aan te jagen.
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
P.H. van Meenen, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
A.M. Brood, griffier