Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over voortgang Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in het Caribisch deel van het Koninkrijk (Kamerstuk 31288-919)
31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid
31 524 Beroepsonderwijs en Volwassenen Educatie
Nr. 939 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 21 januari 2022
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en
opmerkingen voorgelegd aan de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en voor
Primair en Voortgezet Onderwijs over de brief van 7 september 2021 over studiesucces
en studie-aansluiting van studenten met een vooropleiding in het Caribisch deel van
het Koninkrijk (Kamerstukken 31 288 en 31 524, nr. 919) en over de brief van 8 juli 2021 over voortgang Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
in het Caribisch deel van het Koninkrijk (Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 278).
De vragen en opmerkingen zijn op 5 oktober 2021 aan de Ministers van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap en voor Primair en Voortgezet Onderwijs voorgelegd. Bij brief van 21 januari
2022 zijn de vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie, Tellegen
De adjunct-griffier van de commissie, De Jong-van de Graaf
Inhoud
blz.
I
Vragen en opmerkingen uit de fracties
2
•
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
2
•
Inbreng van de leden van de D66-fractie
3
•
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie
4
•
Inbreng van het lid van de BIJ1-fractie
6
II
Reactie van de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en voor Primair en Voortgezet
Onderwijs
9
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
Studiesucces en studie-aansluiting van studenten met een vooropleiding in het Caribisch
deel van het Koninkrijk
De leden van de VVD-fractie merken op dat in de brief is samengevat welke overleggen
de Minister heeft gehad en welke onderzoeken ze heeft gedaan naar de studieprestaties
van studenten met een vooropleiding in het Caribisch deel van het Koninkrijk die kiezen
voor een vervolgopleiding in het (hoger) onderwijs in het Europese deel van Nederland.
De leden missen bij deze brief echter concreet welke stappen de Minister nu gaat nemen
om de verschillende problemen, die uit de onderzoeken kwamen, weg te werken. Wat gaat
de Minister nu concreet doen, zo vragen zij.
In de conclusie lezen de leden dat de Minister ervoor kiest om «knelpunten gezamenlijk
en gestructureerd» met haar onderwijscollega’s van Aruba, Curaçao en Sint-Maarten
op te pakken, maar wat betekent dat nu concreet? Wanneer worden er nu daadwerkelijk
verbeterstappen genomen, in plaats van weer te kiezen voor een overleg, zo vragen
de leden.
Voortgang Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in het Caribisch deel van het Koninkrijk
Gezond financieel beheer, een sluitende administratie en meerjarig financieel beleid
De leden van de VVD-fractie lezen dat vrijwel alle schoolbesturen voldoende grip hebben
op hun financiën. Zij vragen hoeveel schoolbesturen dit nog niet hebben. Welke gevolgen
heeft dit voor de doorgang van het onderwijs voor leerlingen op deze scholen?
Daarnaast lezen de leden dat de financiële verantwoording via de jaarrekening voor
een aantal schoolbesturen nog niet goed verloopt. Om hoeveel scholen gaat dit? In
hoeveel gevallen heeft dit in de afgelopen jaren geleid tot tijdelijke opschorting
van de bekostiging? De leden vragen welke acties de Minister gaat ondernemen om dit
in de toekomst te voorkomen, aangezien zowel opschorting van een deel als van de gehele
bekostiging grote nadelige gevolgen heeft voor leerlingen van deze scholen.
Effectiever taalonderwijs
De leden lezen dat op veel scholen belangrijke stappen zijn gezet op het gebied van
taalonderwijs, maar dat er nog veel moet gebeuren. Welke concrete stappen gaat de
Minister zetten om hier verbetering in te brengen? Welke concrete doelen stelt de
Minister zichzelf en deze scholen hierbij, zo vragen de voornoemde leden.
De leden lezen dat de Minister concludeert uit de evaluatie dat de onderwijsinstellingen
belangrijke stappen hebben gezet, maar dat er ook nog veel moet gebeuren. Welke concrete
doelen stelt de Minister zichzelf en de scholen in de periode tot en met 2026? De
leden vragen met welke gevolgen deze scholen te maken krijgen wanneer bijvoorbeeld
het financieel beheer of taalonderwijs niet op orde is.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie
De leden van de D66-fractie lezen dat de overheden van Aruba en Curaçao willen stimuleren
dat vmbo1-leerlingen voor een mbo2-opleiding op het eiland kiezen en daardoor derhalve geen studiefinancieringsfaciliteiten
bieden (vaak met optie van begeleiding) aan hun studenten die naar het mbo in Nederland
gaan. De voornoemde leden begrijpen dat deze landen de studenten graag in het land
houden. Zij vragen echter wel of deze financiële prikkel op het behouden van studenten
past in het idee dat studenten vrij moeten zijn om een eigen opleiding te kiezen en
de wens om studenten van Aruba en Curaçao ook te laten profiteren van de uitwisselingsmogelijkheden
met Europees Nederland.
De voornoemde leden vragen of het hier gaat om opleidingen die zowel in Curaçao en
Aruba als in Nederland worden aangeboden, en of er dus sprake is van een keuzebeperking
voor de studenten. Ook vragen de leden in hoeverre er met andere landen in de Caribische
regio wordt samengewerkt op het gebied van beroepsonderwijs en volwasseneneducatie.
Voortgang Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in het Caribisch deel van het Koninkrijk
De leden van de D66-fractie lezen dat studiefinanciering BES3 aan mbo-studenten aan een opleiding niveau 1 en 2 wordt verstrekt in de vorm van
een gift. Aan studenten aan een mbo-opleiding niveau 3 en 4 en ho4-studenten wordt studiefinanciering BES verstrekt in de vorm van een prestatiebeurs.
Deze leden vragen of er signalen zijn dat dit een drempel opwerpt voor studenten om
door te stromen vanuit een niveau 1 en 2 naar niveau 3 en 4.
De leden van de D66-fractie lezen dat het bibliotheekwerk in Caribisch Nederland op
dit moment onvoldoende toegerust is om de wettelijke taken te kunnen vervullen. Daarvoor
zijn financiële inspanningen nodig (incidenteel en structureel), waarvoor op dit moment
geen middelen beschikbaar zijn, lezen zij in de brief. Het Rijk kan tijdelijk stimuleren,
de structurele verantwoordelijkheid ligt bij de openbare lichamen. De ingeschatte
kosten liggen rondom de 1 miljoen voor drie jaar. Allereerst willen deze leden opmerken
dat het Rijk en de eilandsraden een gezamenlijke verantwoordelijkheid dragen voor
het uitvoeren van de wettelijke taken in de Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen.
Zij zijn blij dat de Minister inziet dat er een investering nodig is om de bibliotheekvoorziening
op de BES-eilanden op het juiste niveau te krijgen. Is de Minister bereid om alvast
dekkingsopties te onderzoeken voor de benodigde investeringen en deze voor te leggen
aan de Kamer, zodat een nieuw kabinet hier snel mee aan de slag kan, zo vragen deze
leden.
De leden van de D66-fractie onderschrijven de noodzaak van een betere aansluiting
van opleidingen op de arbeidsmarkt. Kan de Minister inzicht geven in welke opleidingen
momenteel goed aan zouden sluiten op de behoeften van de arbeidsmarkt? In hoeverre
wordt hierbij ook gepoogd om het aanbod aan opleidingen en daarmee ook de economie
te diversifiëren, zo vragen deze leden.
De leden van de D66-fractie lezen dat er meer samenwerking wordt gezocht tussen de
onderwijsinstellingen van de vier landen binnen het Koninkrijk. Op welke wijze kunnen
studenten uit het Caribisch deel van het Koninkrijk gebruik maken van het Erasmus+
-programma, zo vragen deze leden.
Onderzoeksrapport «Kopzorgen van Caribische studenten»
De leden van de D66-fractie lezen dat de «work-arounds» voor het ontbreken van een
bsn5 voor de (aanstaande) Caribische studenten voor hun komst naar Nederland naar de mening
van de Minister voorlopig een afdoende alternatief bieden voor respectievelijk het
aanvragen van studiefinanciering bij DUO6 en de aanmelding voor een opleiding in het hoger onderwijs bij Studielink, mits zij
daar tijdig van op de hoogte worden gesteld. Deze leden vragen of ook aan deze voorwaarde
is voldaan. Op welke wijze worden toekomstige studenten hierover benaderd, zo vragen
zij.
De voornoemde leden zijn verheugd om te lezen dat de Ministeries van VWS en SZW een
wetsaanpassing voorbereiden om het Besluit zorgverzekering BES en het BUB7 aan te passen, waardoor alle inwoners van de Caribische delen van het Koninkrijk
tijdens hun studie in Nederland gebruik kunnen maken van een Nederlandse zorgverzekering
en daarmee ook in aanmerking kunnen komen voor zorgtoeslag. Wanneer kan de Kamer dit
wetsvoorstel verwachten, zo vragen deze leden.
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie
De leden van de PvdA- en GroenLinks-fractie hebben met zorg kennisgenomen van de onderhavige
brieven. Het baart deze leden zorgen dat veel Caribische studenten in het vervolgonderwijs
in Nederland substantieel slechter scoren dan vergelijkingsgroepen van studenten.
De Nationale ombudsman benoemt in zijn onderzoek «Kopzorgen van Caribische studenten»
dat deze studenten nauwelijks studiekeuzebegeleiding krijgen, vooraf geen bsn krijgen,
geen recht hebben op een Nederlandse zorgverzekering en onbekend zijn met belastingen
en toeslagen, moeten wennen aan de Nederlandse cultuur en samenleving en vaak problematische
studieschulden opbouwen. Het onderzoek van ResearchNed wijst erop dat er meer aandacht
moet zijn voor de algemene voorbereiding op het vervolgonderwijs, de meer specifieke
voorbereiding en een betere ontvangst en begeleiding in het vervolgonderwijs in Nederland.
Onderzoek van de vereniging Levende Talen Papiaments heeft als belangrijkste conclusie
dat men bij alle benodigde samenwerking verder moet gaan dan het plegen van conventionele
interventies en conventionele manieren van helpen en interveniëren.
De leden van de PvdA- en de GroenLinks-fractie vinden het ongewenst dat er eerst verbeterstappen,
zoals een regiegroep, worden ondernomen in het hoger onderwijs, maar dat de onderwijsproblematiek
die mbo-studenten uit het Caribische deel van het Koninkrijk ervaren, beperkt is besproken
en dat de Minister slechts spreekt van het «initiëren van het overleg». Graag hadden
de voornoemde leden gezien dat ook de problematiek die mbo-studenten uit het Caribische
deel van het Koninkrijk ervaren direct waren meegenomen. Waarom is in eerste instantie
er niet voor gekozen om bij de door de Minister georganiseerde rondetafelsessies de
mbo-instellingen te betrekken? Kan de Minister uiteenzetten waarom enkel gesproken
is met vertegenwoordigers van hbo- en wo-instellingen? Zijn vergelijkbare rondetafelsessies
gevoerd met Caribische studenten zelf? Zo nee, is de Minister voornemens die te organiseren,
zo vragen de leden.
De voornoemde leden begrijpen dat de problematiek weerbarstig en complex is, maar
zij vinden ook dat de vier onderwijsministers van het Koninkrijk in het belang van
de Caribische studenten spoedig stappen moeten zetten om het studiesucces te vergroten.
In het voorjaar 2022 zal de Kamer nu worden geïnformeerd over de voorstellen en de
eerste resultaten van de aanpak. De leden vragen of zij erop kunnen rekenen dat de
voorstellen straks gestalte krijgen in afrekenbare doelen.
De soepele aanname bij hbo- en mbo-instellingen zou worden bevorderd wanneer het werkingsgebied
van het diplomaregister zich ook uitstrekt tot en met Caribisch Nederland, maar dat
is nog niet het geval. Het gemis aan een bsn (en daarmee ook het gemis aan een DigiD
en een Europees Nederlandse bankrekening) vormt echter een zorgpunt. Hierdoor wordt
een soepele inschrijving bij onderwijsinstellingen, alsook bij DUO (ten behoeve van
de studiefinanciering) «gehinderd». De leden vragen wat de regering kan en wil doen
aan deze problemen.
Het valt de voornoemde leden op dat studenten uit Caribisch Nederland soms Nederlanders
heten en soms juist niet. Huisvesting voor Caribisch-Nederlandse studenten in Europees
Nederland is niet gemakkelijk. Door onderwijsinstellingen wordt de student gezien
als «Nederlands» en deze verkrijgt daarom niet dezelfde ondersteuning die de buitenlandse
student ervaart, terwijl juist in dit opzicht – met een onderlinge afstand van circa
7.000 km – de Caribisch-Nederlandse student eerder zou moeten worden gelijkgeschakeld
aan de buitenlandse student, en bijgevolg meer hulp moeten krijgen bij het vinden
van geschikte studentenhuisvesting. De zorgverzekering voor studenten in Europees
Nederland wordt echter door toedoen van het ZVK8 ondergebracht bij een maatschappij die is gespecialiseerd in expats, terwijl hier
juist sprake is van Nederlanders die in Nederland studeren. Hoe beziet de Minister
deze merkwaardige situaties? Wat wil zij daaraan doen? Zouden bijvoorbeeld alle partijen
niet beter af zijn wanneer het ZVK zich afzijdig zou houden bij deze (aanstaande)
studenten? De aanstaande student is immers het best af met een gewone Nederlandse
zorgverzekering, waarbij gebruik wordt gemaakt van de zorgtoeslag.
De Minister schrijft dat op Saba en Sint-Eustatius de omslag van het Nederlandse stelsel
naar het CXC9-stelsel nu volledig is gerealiseerd. De CXC-diploma's en -cijferlijsten komen echter
structureel later beschikbaar, waardoor inschrijving op hbo-/mbo-instellingen in Europees
Nederland moeizaam verloopt. Een noodwet hieromtrent kwam pas in juli 2021 van de
grond, waardoor verschillende potentieel in Europees Nederland studerende kandidaten
hun reis vooralsnog hebben uitgesteld of in sommige gevallen zelfs afgesteld. Wat
kan de Minister van OCW dit studiejaar nog voor de betreffende studenten betekenen,
zo vragen de leden.
De leden van de PvdA- en de GroenLinks-fractie signaleren een discrepantie in het
Besluit Saba Comprehensive School en Gwendoline van Puttenschool BES. In artikel 24,
eerste lid, sub b, staat «zes vakken voor CSEC» terwijl dat volgens de artikelsgewijze
toelichting bij artikel 24 «vijf vakken voor CSEC» zou zijn. De voornoemde leden vragen
of de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media in dezen helderheid kan
verschaffen.
Inbreng van het lid van de BIJ1-fractie
Studiesucces en studie-aansluiting van studenten met een vooropleiding in het Caribisch
deel van het Koninkrijk
Het lid van de BIJ1-fractie heeft met belangstelling kennisgenomen van de brief waarin
de Minister een beeld geeft van nieuwe analyses, inzichten en beleidsontwikkeling
met betrekking tot de studieprestaties van studenten met een vooropleiding in het
Caribisch deel van het Koninkrijk die kiezen voor een vervolgopleiding in het (hoger)
onderwijs in het Europese deel van Nederland.
De Nationale ombudsman heeft in zijn rapport «Kopzorgen van Caribische studenten»
onderzoek gedaan naar moeilijkheden die deze studenten ondervinden en heeft aanbevelingen
gedaan. Toch heeft de Minister in samenspraak met de overige Ministers van Onderwijs
in het Koninkrijk dit onderzoek in 2020 nog eens over laten doen. Het lid van de BIJ1-fractie
vraagt waarom dit onderzoek noodzakelijk was.
In eerste instantie geeft de Minister aan dat Caribische studenten substantieel slechter
scoren dan andere studenten, ondanks het feit dat een veelheid aan betrokkenen aan
beide zijden van de oceaan grote moeite doen om de studenten te ondersteunen. Ondanks
die grote moeite schiet de ondersteuning tekort doordat zij de studenten niet bereikt
en niet in samenhang wordt aangeboden. Het voornoemde lid vraagt hoe laagdrempelig
deze ondersteuning tot nu toe is geweest, welke organisaties daar tot nu toe bij werden
betrokken en hoeveel geld ermee gemoeid ging.
Als oplossing geeft de Minister aan dat er een regiegroep in het leven is geroepen,
waarin onderwijspartijen en overheden van de zes eilanden en Nederland participeren.
Het lid van de BIJ1-fractie is er niet gerust op dat deze regiegroep de problemen
op zal lossen als er niet nauw wordt samengewerkt met studenten en studentenorganisaties.
Zij vraagt de Minister of zij kan aangeven of die ook bij de regiegroep worden betrokken.
Het lid van de BIJ1-fractie onderschrijft de drie fasen in de loopbaan van studenten:
– betere voorbereiding in het Caribisch deel van het Koninkrijk.
– betere opvang en begeleiding in de fase van transitie naar Nederland.
– betere begeleiding en samenwerking in het vervolgonderwijs in Nederland.
Op welke wijze zal de voorbereiding in het Caribisch deel precies plaatsvinden? Hoe
worden de studenten voorbereid op hun verblijf in Nederland? Worden ervaringsdeskundigen
(voormalige Caribische studenten) ingezet om de toekomstige studenten voor te lichten,
zo vraagt zij.
In het kader van de voorbereiding geven de rapporten ook aan dat het ontbreken van
een bsn een groot obstakel is in de voorbereiding. Immers, zonder bsn kun je je niet
inschrijven en veel niet regelen. Sommige organisaties die normaliter een bsn hanteren
als essentieel onderdeel van hun processen, hebben voor Caribische studenten een «work-around»-optie
gecreëerd. De Minister geeft aan dat dit naar haar mening voorlopig voldoende is.
Het eerdergenoemde lid vindt het merkwaardig dat in Caribisch Nederland het hebben
van een bsn niet is ingevoerd. Waarom heeft men hier niet voor gekozen toen het nieuwe
Statuut werd vastgelegd, zo vraagt zij.
Om het bsn in te voeren ter vervanging van het huidige ID-nummer dat in Caribisch
Nederland in gebruik is, moeten diverse wetten worden aangepast, waarvan de Wet algemene
bepalingen bsn, de Wet basisregistratie personen, de Wet basisadministratie persoonsgegevens
BES en de Wet identiteitskaarten BES de belangrijkste zijn. Nadat een dergelijk wetsvoorstel
aanhangig wordt gemaakt, is de inwerkingtreding afhankelijk van het te doorlopen wetstraject.
Kan de Minister laten weten wanneer dit traject van start zal gaan, zo vraagt het
lid van de BIJ1-fractie.
Bij de opvang en begeleiding in de fase van transitie kunnen studenten gebruikmaken
van een opstarttoelage, waarmee de eerste kosten kunnen worden voldaan. Ook kunnen
zij begeleiding aanvragen. Het lid van de BIJ1-fractie vraagt of de opstartkosten
en begeleiding niet standaard kunnen worden aangeboden. Zij heeft begrepen dat voor
de begeleiding iedere drie jaar een aanbesteding wordt uitgeschreven. Is dat correct?
Is het zo dat in 2019 bij de aanbesteding gestuurd is op prijs in plaats van ervaring
en kwaliteit, zo vraagt zij.
Zij ziet bij de opvang een groot probleem op het gebied van huisvesting. Vanwege een
tekort aan studentenhuisvesting zijn Caribische studenten vaak in een positie waarbij
zij bij familie/vrienden moeten intrekken, maar zich vanwege allerlei redenen daar
niet in kunnen schrijven. Dat betekent geen bsn. Het lid van de BIJ1-fractie vraagt
of de Minister bekend is met dit fenomeen en wat zij van plan is hieraan te doen.
Het lid heeft ook nog een vraag met betrekking tot de ziektekostenverzekering. Als
studenten uit Curaçao, Aruba of Sint-Maarten studeren zonder daarbij te werken, kunnen
zij geen basisverzekering nemen. In het verleden was er sprake van een studentenverzekering,
die gratis was. Zij vraagt of de Minister kan vertellen of deze verzekering is afgeschaft.
Wat betreft de begeleiding en samenwerking in het vervolgonderwijs geeft de Minister
aan dat de studenten overal in Nederland in onderwijsinstellingen zitten en niet met
iedere onderwijsinstelling afspraken kunnen worden gemaakt. Het lid van de BIJ1-fractie
vraagt of het niet een idee is om coaches aan te stellen die de studenten begeleiden
in het eerste jaar van hun studie en die daarbij ook culturele obstakels helpen oplossen.
Zoals de studenten aangeven, is het immers niet alleen hun taak om te integreren,
maar verwachten zij ook meer betrokkenheid en inzet van Nederlandse studenten en docenten.
De Ombudsman geeft ook aan dat er een probleem is bij het terugbetalen van de studiefinanciering.
Hij geeft aan dat oud-studenten klagen dat het totaaloverzicht ontbreekt van de studieschulden
die uitstaan bij lokale instanties en bij DUO en dat de verklaring ontbreekt waarom
lokale studieschulden van oud-studenten uit Bonaire, Sint-Eustatius en Saba wel worden
betrokken bij de aflossing van de studieschuld bij DUO, en lokale studieschulden van
oud-studenten uit Curaçao, Aruba en Sint-Maarten niet. De Ombudsman pleit ervoor een
lijn te trekken, zodat alle studenten op gelijke wijze hun studieschuld kunnen aflossen.
De Minister geeft aan dat de voorschotten en leningen die verstrekt worden onder de
noemer van de studiefinancieringsfaciliteiten voor alle in Europees Nederland studerende
ingezetenen van het Koninkrijk10 en voor ingezetenen van Caribisch Nederland11 vallen onder haar verantwoordelijkheid als Nederlandse Minister van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap. De studiefinancieringsfaciliteiten van de autonome landen Aruba, Curaçao
en Sint-Maarten ressorteren onder de verantwoordelijkheid van de respectievelijke
onderwijsministers van die landen binnen het Koninkrijk. Deze verschillende verantwoordelijkheden
betekenen ook een gescheiden administratieve vastlegging en een los van elkaar staande
beleids- en comptabiliteitsverantwoordelijkheid en verantwoordingsplicht.
Gelukkig ziet de Minister in dat het feit dat de vier landen van het Koninkrijk gescheiden
administraties aanhouden haar er niet van moet weerhouden om onderling afspraken te
maken om gewenste uitwisseling van gegevens mogelijk te maken, waar dat juridisch
toegestaan is of mogelijk gemaakt kan worden en waar dat technisch mogelijk is. Ook
zegt de Minister dat de mogelijkheid bestaat dat studenten uit de autonome delen aan
kunnen geven wat hun draagkracht is en conform kunnen aflossen, maar van die mogelijkheid
bijna nooit gebruikmaken. Het lid van de BIJ-fractie wil de Minister daarom vragen
om studenten uit deze autonome landen proactief op deze mogelijkheid te wijzen.
Voorts wil het voornoemde lid nog de nadruk leggen op psychische nood waarin deze
studenten komen te verkeren. In zijn onderzoek presenteert de Ombudsman voorbeelden
van Caribische studenten die door allerlei omstandigheden in psychische nood kwamen
te verkeren en niet de juiste weg wisten te vinden, al of niet met begeleiding, om
een hulpvraag tot iemand te richten dan wel gerichte hulp in te roepen. Sociaal-emotionele
en psychische problemen leiden bij deze groep studenten vaak tot studie-uitval en
studievertraging. Ook omgekeerd kunnen studievertraging en -uitval tot psychische
problemen leiden. Ook tal van andere redenen als discriminatie, vervreemding en onmachtgevoelens
vanwege de diverse andere knelpunten kunnen een verklaring vormen voor psychische
problemen en het ontbreken van een hecht netwerk helpt dan niet. Hoe gaat de Minister
deze studenten bijstaan, zo vraag het lid.
Voortgang Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in het Caribisch deel van het Koninkrijk
Het lid van de BIJ1-fractie heeft de brief van de Minister met belangstelling gelezen
en is verheugd dat de Minister een aantal maatregelen neemt om de positie van het
onderwijs in Caribisch Nederland te verbeteren.
Invloed van corona op het onderwijs in Caribisch Nederland
De Minister geeft aan dat na een beginperiode met papieren huiswerkpakketten te hebben
gewerkt, scholen hebben ingezet op digitaal onderwijs. Daarvoor zijn 1.000 apparaten
ingezet en nog eens 400 apparaten aangevraagd. Het voornoemde lid vraagt of deze 400
apparaten ook zijn toegekend. Zij wil ook weten hoe het zit met internettoegang bij
de leerlingen thuis.
Instroom van onderwijspersoneel
De Minister geeft aan dat er in de afgelopen jaren in het primair onderwijs een tekort
was aan onderwijspersoneel. Op Sint-Eustatius en Saba in het bijzonder hebben het
personeelstekort en de termijn van de IND-aanvraagprocedures voor tewerkstellingsvergunningen
de uitvoering beïnvloed. Het lid van de BIJ1-fractie vraagt om uitleg hieromtrent.
Voor wie waren de tewerkstellingsvergunningen nodig en hoe heeft de Minister dat opgelost,
zo vraagt zij.
Opleiding tot leraar
De Minister geeft aan ter plekke lerarenopleidingen te verzorgen. Deze toekomstige
leraren worden voor een groot deel op de werkplek (dus school) opgeleid. Het voornoemde
lid vraagt welke consequenties dat heeft voor de leerlingen en de kwaliteit van het
onderwijs.
BES (t) 4 kids
Het programma BES (t) 4 kids wil alle kinderen in Caribisch Nederland goede, veilige
en betaalbare kinderopvang bieden. Verschillende ministeries werken hierin samen.
Dit moet leiden tot een wetsvoorstel waarin kwaliteitseisen op wetsniveau worden verankerd.
Het lid van de BIJ1-fractie vraagt in hoeverre ook lokale kinderopvangorganisaties
(zowel formele als informele) hierbij worden betrokken en of er bij de vaststelling
van de kwaliteitseisen voldoende rekening wordt gehouden met culturele en situationele
verschillen.
II Reactie van de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en voor Primair en
Voortgezet Onderwijs
Wij danken de leden van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor
hun inbreng en de gestelde vragen. Hieronder gaan wij in op de vragen in de volgorde
van het verslag. Op een enkel punt zijn de reacties op bijna gelijkluidende vragen
samengevoegd.
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
Studiesucces en studie-aansluiting van studenten met een vooropleiding in het Caribisch
deel van het Koninkrijk
De leden van de VVD-fractie vragen naar aanleiding van de brief aan de Kamer welke
concrete stappen de Minister gaat nemen om de verschillende problemen, die uit de
onderzoeken kwamen, weg te werken. Zoals in de genoemde brief en in de daarbij gevoegde
antwoordbrief aan de Nationale ombudsman geschetst, hebben de diverse onderzoeksrapporten
een breed palet aan knelpunten gesignaleerd waar Caribische studenten na hun overtocht
naar Nederland mee geconfronteerd worden. Het betreft zowel knelpunten van de onderwijsaansluiting
als meer praktische knelpunten op het terrein van onze collega-bewindslieden van BZK
en VWS.
De problemen van de gebrekkige aansluiting worden met name geconstateerd in het hoger
onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs in (Europees) Nederland. Het onderzoek
naar de oorzaken van de tegenvallende prestaties van de Caribische studenten in Nederland
hebben wij samen met onze onderwijscollega’s van Aruba, Curaçao en Sint Maarten laten
uitvoeren. Op het terrein van de onderwijsaansluiting hebben wij, mede namens de Ministers
van onderwijs in het Koninkrijk, het ontvangend onderwijs in Nederland gevraagd om
met concrete verbetervoorstellen te komen. Zij hebben veruit het beste zicht op de
studieknelpunten van Caribische studenten bij hun studie in Nederland. Samen met onze
onderwijscollega’s hebben wij de heer Ron Bormans, bestuursvoorzitter van de Hogeschool
Rotterdam, als voorzitter van de Regiegroep studiesucces Caribische studenten gevraagd
om de inzichten van betrokkenen in het voorbereidend onderwijs in de Caribische Koninkrijksdelen
en het ontvangend onderwijs in Nederland te bundelen en ons begin 2022 concrete verbeteropties
aan te reiken. In een nadere uitwerking voorziet de Regiegroep een fasering om de
keten van voorbereiding, overgang én begeleiding tijdens de studie beter te laten
functioneren. Zij verwacht op korte termijn voorstellen te leveren waar de betrokken
(onderwijs) partijen binnen de eigen organisaties en de bestaande randvoorwaarden
van het stelsel invulling aan kunnen geven; deze voorstellen zullen zoveel mogelijk
gericht zijn op aanpassingen die al voor het studiejaar 2022–2023 kunnen worden toegepast
en zullen in het eerstvolgende Vierlandenoverleg (eerste kwartaal 2022) aan de onderwijsministers
van het Koninkrijk worden voorgelegd. Parallel wordt gewerkt aan complexere oplossingen
waaraan meerdere ketenpartners samen uitwerking moeten geven; implementatie van dergelijke
oplossingen wordt voorzien vanaf schooljaar 2023–2024. Ook zullen mogelijk adviezen
worden uitgewerkt die aanpassingen vergen van één of meer stelsels. Dit betreft dus
voorstellen die politieke besluitvorming vergen voordat zij geïmplementeerd kunnen
worden; implementatie van dergelijke ingrijpende aanpassingen zal meer tijd vergen.
Regelmatig vindt met de voorzitter van de Regiegroep en de projectleider overleg plaats
over de voortgang van het project dat de Regiegroep heeft opgezet.
In het volgende Vierlandenoverleg bepalen de onderwijsministers een gezamenlijke reactie
en maken afspraken over de aanpak en implementatie van de acties. Om tot een integrale
aanpak te komen die vruchten afwerpt is draagvlak essentieel. Alle onderzoeken die
zijn gedaan wijzen erop dat het in de onderwijsketen niet zozeer ontbreekt aan goede
ideeën maar aan samenhang van grotendeels al bestaande initiatieven. Het is voor de
noodzakelijke integrale aanpak van belang dat partijen uit alle delen van het koninkrijk
betrokken worden en dat kost tijd. Wij willen daarom graag vasthouden aan het hierboven
geschetste proces.
Voortgang Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in het Caribisch deel van het Koninkrijk
Gezond financieel beheer, een sluitende administratie en meerjarig financieel beleid
Met betrekking tot de vragen over de financiële situatie van de schoolbesturen in
Caribisch Nederland kunnen wij melden dat één schoolbestuur onder aangepast financieel
toezicht staat. Voor de overige besturen is de financiële positie in orde. Het hebben
van onvoldoende grip op de financiën kan gevolgen hebben voor de doorgang van het
onderwijs voor leerlingen op deze scholen. Dat is tot nu toe niet het geval geweest.
Verder blijkt uit de meest recente drie boekjaren het volgende. In 2019 (boekjaar
2018) bleven er vier schoolbesturen in gebreke van de financiële verantwoording via
de jaarrekening. Daarvan zijn er drie gesanctioneerd met opschortingen en één ook
met inhoudingen. In 2020 (boekjaar 2019) bleven drie besturen in gebreke, zijn er
drie gesanctioneerd met opschortingen en met inhoudingen. In 2021 (boekjaar 2020)
bleven vier besturen in gebreke waarvan er drie gesanctioneerd zijn met opschortingen
(inhouding is nog niet aan de orde). Er is één bestuur dat in alle drie genoemde jaren
is gesanctioneerd. Dit bestuur heeft vier scholen onder zich. Onder de andere besturen
ressorteert slechts één school. Twee besturen zijn in twee van de drie jaren gesanctioneerd.
De financiële verantwoording via de jaarrekening en het tijdig insturen daarvan is
de verantwoordelijkheid van de schoolbesturen. De schoolbesturen zijn hiervan op de
hoogte. Voordat de bekostiging wordt opgeschort, wordt het bestuur in de gelegenheid
gesteld om de omissie te herstellen. Hierin zijn de schoolbesturen in Caribisch Nederland
niet uniek: ook in Europees Nederland zijn er scholen waar de financiële verantwoording
via de jaarrekening niet altijd goed verloopt. Daar wordt op gelijke wijze gehandeld.
Het is niet mogelijk te garanderen dat dergelijke situaties in de toekomst worden
voorkomen. De samen met de schoolbesturen in te richten ondersteuningsstructuur moet
wel bevorderen dat de benodigde processen in de scholen tijdiger worden opgestart
waardoor de verantwoording ook tijdiger kan worden opgeleverd en door OCW ontvangen.
Effectiever taalonderwijs
Naar aanleiding van de vragen van de leden van de VVD-fractie over concrete stappen
om verbetering op het gebied van taalonderwijs te brengen, kunnen wij het volgende
melden.
De leerlingen in Caribisch Nederland groeien op in een meertalige context. Om in die
context de best mogelijke leerresultaten te bereiken, is het van belang dat de scholen
een duidelijk taalbeleid voeren. De scholen zijn verantwoordelijk voor het taalbeleid
binnen hun instelling. Belangrijke randvoorwaarden voor het taalonderwijs zijn: een
curriculum met lesmateriaal dat aansluit bij de ontwikkelbehoefte van de leerling,
een passende didactiek en een goed taalniveau van de leerkrachten, en toetsen die
aansluiten bij de gestelde onderwijsdoelen. Ons ministerie zet zich samen met betrokkenen
in om deze randvoorwaarden beter op orde te krijgen. Zo worden momenteel met onder
meer de SLO (Stichting Leerplanontwikkeling) en Bureau ICE in opdracht van OCW een
goed meet- en toetsinstrumentarium (doorstroomtoetsen, referentiekaders en leerlijnen)
en geschikte methoden ontwikkeld en beschikbaar gemaakt. Ook didactiek en taalniveau
vallen onder de verantwoordelijkheid van de scholen. Het is in de eerste plaats aan
de scholen om te bepalen welke concrete doelen zij zichzelf stellen, met inachtneming
van de kerndoelen en eindtermen. Dit zal onderwerp van gesprek zijn in het kader van
de derde onderwijsagenda Caribisch Nederland waarin concrete doelen worden vastgelegd
voor de periode 2022–2026 die zowel door de Minister als door de scholen onderschreven
worden.
Zoals wij hierboven hebben aangegeven is het aan de scholen om te bepalen welke concrete
doelen zij zich zelf stellen, met inachtneming van de kerndoelen en eindtermen. Dit
is onderwerp van gesprek in het kader van de derde onderwijsagenda en hierover staan
wij, evenals de Onderwijsinspectie, in nauw contact met de instellingen. De derde
onderwijsagenda is bedoeld om focus aan te brengen op onderwerpen waar de komende
jaren door de scholen en OCW extra op wordt ingezet. Als het financieel beheer of
het taalonderwijs niet op orde is, kan dat ten koste gaan van de basiskwaliteit. Als
dat het geval is, zal conform het reguliere toezicht op het onderwijs op Caribisch
Nederland met de schoolbesturen bezien worden welke consequenties dit heeft.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie
Wij onderschrijven uw standpunt van het principe van vrije studiekeuze maar moeten
ook constateren dat de overheden van de betreffende landen vrij zijn in hun beleidskeuzes.
Wanneer Caribische studenten, die kiezen voor een vervolgopleiding in Nederland, niet
in aanmerking komen voor begeleiding en andere studiefaciliteiten voor studeren in
het buitenland zijn de gevolgen voor alle betrokkenen ongewenst. Voor het volgen van
een mbo-opleiding verhuizen jaarlijks aanzienlijke aantallen studenten vanuit Aruba
en Curaçao op eigen initiatief en eigen gelegenheid naar Nederland. Wij zullen met
de collega’s van Aruba en Curaçao bespreken hoe hier in de toekomst mee om te gaan,
zeker nu uit de onderzoeken blijkt dat (betere) begeleiding een cruciaal element is
voor een hogere kans op studiesucces.
Het is niet bekend welk deel van het totaal van de Caribische studenten, die in Nederland
een mbo-opleiding volgen, dezelfde opleiding ook op het eiland zouden kunnen volgen.
Wel moeten we constateren dat het opleidingsaanbod op Aruba, Curaçao en in de nabije
Caribische regio beperkter is dan in Europees Nederland. Op alle eilanden worden inspanningen
geleverd om het mbo-opleidingsaanbod zoveel als mogelijk te laten aansluiten bij de
(toekomstige) behoefte van de arbeidsmarkt. Daarbij speelt echter een belangrijke
rol dat voor het realiseerbaar en betaalbaar aanbieden van een opleiding een zeker
minimumvolume aan studenten noodzakelijk is. Dat is door de beperkte schaalgrootte
van de eilanden niet altijd voorhanden. Bijvoorbeeld voor relatief dure techniekopleidingen
is het eenvoudigweg niet haalbaar om deze voor een handjevol studenten te realiseren.
Maar ook voor minder dure opleidingen geldt dat er voldoende studenten moeten zijn
om vakbekwame docenten aan te kunnen stellen.
Er zijn diverse vormen van samenwerking tussen Europees Nederlandse mbo-scholen en
mbo-scholen in de Caribische regio. Er wordt op beperkte schaal samengewerkt tussen
scholen in de Caribische regio zelf. Zo heeft de Saba Comprehensive School een samenwerkingsovereenkomst
met het NIPA (een school voor beroepsopleidingen) op Sint Maarten welke een goede
doorstroom van vo-leerlingen van Saba naar Sint Maarten beoogt. Er vindt tussen de
zes (ei)landen van het Koninkrijk ook uitwisseling van informatie over studiemogelijkheden
plaats; zowel online als fysieke studie-informatiemarkten.
De hiervoor genoemde Regiegroep studiesucces Caribische studenten zal ook ideeën ten
aanzien van uitwisseling van studenten tussen het Caribisch en Europees deel van het
Koninkrijk meenemen; de universiteit van Utrecht heeft daar in 2020 onderzoek naar
gedaan en praktische opties gepresenteerd12.
Voortgang Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in het Caribisch deel van het Koninkrijk
Signalen, dat de studiefinanciering BES aan mbo-studenten aan een opleiding 1 en 2
wordt verstrekt in de vorm van een gift en aan studenten aan een mbo-opleiding niveau
3 en 4 en ho-studenten wordt verstrekt in de vorm van een prestatiebeurs een drempel
opwerpt voor studenten om door te stromen vanuit een niveau 1 en 2 naar niveau 3 en
4, hebben wij niet ontvangen. In de evaluatie die is uitgevoerd met betrekking tot
de Wet studiefinanciering BES komt dit niet naar voren als knelpunt. De prestatiebeurs
wordt verstrekt als een lening, maar wordt omgezet in een gift wanneer de student
binnen de diplomatermijn van 10 jaar zijn diploma behaalt. Dit is ook het geval in
het kader van de studiefinanciering voor mbo-studenten in Europees Nederland op grond
van de Wet studiefinanciering 2000.
De leden van de D66-fractie vragen verder of de Minister bereid is om alvast dekkingsopties
te onderzoeken voor de benodigde investeringen om de bibliotheekvoorziening op de
BES-eilanden op het juiste niveau te krijgen. In reactie hierop kunnen wij aangeven
dat als financieringsroute kan worden gedacht aan de systematiek die gevolgd is bij
het stimuleren van bibliotheken in kleine kernen conform de motie Asscher. Dekking
daarvoor is gevonden bij de extra cultuurmiddelen op grond van het Regeerakkoord 2017.
Binnen de OCW-begroting 2022 is er geen dekking gevonden.
Voor wat betreft opleidingen die goed aansluiten op de behoeften van de arbeidsmarkt;
op Bonaire bestaat een beperkt, maar wel gediversifieerd (namelijk alle opleidingsdomeinen
beslaand) aanbod van beroepsopleidingen. De beperking heeft te maken met de kleine
schaal van het eiland. Voor in totaal circa 640 mbo-studenten kan een school niet
alle 450 bestaande opleidingen uit de mbo kwalificatiestructuur aanbieden. Er worden
nu zo’n 30 verschillende opleidingen aangeboden, waarvan 13 in de beroepsbegeleidende
leerweg (bbl, de leerweg waarin de werknemers-studenten gemiddeld vier dagen per week
werken en één dag naar school gaan). Alle opleidingen sluiten aan op de arbeidsmarkt.
De arbeidsmarktrelevantie van opleidingen wordt beoordeeld door de Raad Onderwijs
Arbeidsmarkt Caribisch Nederland (ROA CN), en in principe worden geen opleidingen
aangeboden die onvoldoende arbeidsmarktrelevantie hebben. Daarnaast geldt, net als
in Europees Nederland, dat door samenwerking met werkgevers in de beroepspraktijkvorming
de specifieke aansluiting geborgd wordt. Het komt ook regelmatig voor dat de school
in nauwe samenwerking met werkgevers en de ROA CN een nieuwe bbl-opleiding opzet om
heel gericht tegemoet te komen aan de behoeften van de arbeidsmarkt. Kortom, de beroepsopleidingen
die op Bonaire worden aangeboden sluiten goed aan bij de behoeften op de arbeidsmarkt.
Dit betekent niet dat in bepaalde sectoren geen tekorten zijn aan geschoolde arbeidskrachten.
Met name in de techniek, bouw en horeca zijn grote tekorten en worden veel werknemers
uit het buitenland geworven. Dit zijn sectoren waarin wel opleidingsaanbod bestaat,
maar onvoldoende studenten de opleiding starten en met goed gevolg afronden om te
voldoen aan de vraag van de arbeidsmarkt. In de techniek valt de laatste jaren overigens
wel een groei van instroom van studenten waar te nemen.
Op Saba en Sint Eustatius is de situatie anders. Het aantal leerlingen is hier zo
gering dat beroepsgerichte opleidingen (de eerste twee niveaus van de Caribbean Vocational
Qualification opleidingen) alleen in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs (kunnen)
worden aangeboden. Voor een vervolgopleiding in het beroepsonderwijs of hoger onderwijs
zullen de leerlingen een opleiding buiten hun eigen eiland moeten kiezen. Dat kan
in de eigen regio (bijvoorbeeld op het nabijgelegen Sint Maarten) of in Europees Nederland.
De leden van de D66-fractie vragen op welke wijze studenten uit het Caribisch deel
van het Koninkrijk gebruik kunnen maken van het Erasmus+ -programma. Organisaties
en instellingen uit het Caribisch deel van het Koninkrijk kunnen ook subsidieaanvragen
indienen voor Erasmus+ projecten. Dat geldt zowel voor mobiliteitsprojecten als strategische
partnerschappen. De vier landen binnen het Koninkrijk gelden hierbij als één entiteit
waarvoor één jaarlijks bedrag aan programmabudget beschikbaar is vanuit de Europese
Commissie. Dat betekent dat studenten uit het Caribische deel van het Koninkrijk niet
via Erasmus+ voor studie of stage naar Nederland of één van de andere eilanden dan
waar zij studeren kunnen gaan, maar wel naar elke andere EU-lidstaat of één van de
geassocieerde landen. Het Nationaal Agentschap Erasmus+ is verantwoordelijk voor het
dagelijkse beheer en de uitvoering van Erasmus+. Zij besteden specifieke aandacht
aan het Caribische deel van het Koninkrijk om de instellingen en studenten te informeren,
adviseren en enthousiasmeren over Erasmus+.
Onderzoeksrapport «Kopzorgen van Caribische studenten»
De leden van de D66-fractie vragen of is voldaan aan de voorwaarde dat Caribische
studenten tijdig worden geïnformeerd over studiefinanciering bij DUO en aanmelding
voor een opleiding in het hoger onderwijs bij Studielink. DUO geeft actief voorlichting
door middel van brochures, ook in de lokale talen, webinars en voorlichtingsbijeenkomsten
op de eilanden.
Ook richten wij ons elk jaar in november per brief tot alle mbo- en vo-eindexamenleerlingen
van zowel Caribisch Nederland als van Aruba, Curaçao en Sint Maarten. In die brief
wijzen wij alle eindexamenleerlingen die overwegen om voor een vervolgopleiding in
Nederland te kiezen, op alle belangrijke acties die zij moeten ondernemen en voorbereidingen
die zij moeten treffen. Naast een beknopte toelichting over onder andere aanmelding
bij Studielink en de aanvraagprocedure voor studiefinanciering bij DUO, vermelden
wij in die brief ook alle relevante websites die ze nodig kunnen hebben bij hun oriëntatie
op de studiekeuzes en andere aspecten van studeren in Nederland.
De voornoemde leden vragen wanneer de Kamer het voorstel om het Besluit zorgverzekering
BES en het BUB aan te passen, waardoor alle inwoners van de Caribische delen van het
Koninkrijk tijdens hun studie in Nederland gebruik kunnen maken van een Nederlandse
zorgverzekering en daarmee ook in aanmerking kunnen komen voor zorgtoeslag kan verwachten.
Hierop kunnen wij antwoorden dat de beoogde inwerkingtreding per 1 juli 2022 is.
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie
De leden van de PvdA- en de GroenLinks-fractie vragen waarom in eerste instantie er
niet voor is gekozen om bij de door de Minister georganiseerde rondetafelsessies de
mbo-instellingen te betrekken en of de Minister kan uiteenzetten waarom enkel gesproken
is met vertegenwoordigers van hbo- en wo-instellingen. Tevens vragen voornoemde leden
of vergelijkbare rondetafelsessies zijn gevoerd met Caribische studenten zelf en zo
nee, of de Minister voornemens is die te organiseren.
In juni 2018 zijn voor het eerst op bestuurlijk niveau vanuit het hoger onderwijs,
met name uit het hbo, zorgen geuit over de structureel tegenvallende prestaties van
de studenten met een vooropleiding in de Caribische delen van het Koninkrijk.
Vanaf het moment dat de problematiek in beeld is, zijn wij met het hoger onderwijs
in gesprek gegaan. Dat de problematiek ook in het mbo speelt, werd duidelijk toen
in de loop van 2020 in het kader van het onderzoek van ResearchNed, in opdracht van
de onderwijsministers binnen het Koninkrijk, voor het eerst ook prestatiecijfers van
de Caribische studenten in het mbo beschikbaar kwamen. Het gesprek met de instellingen
van hoger onderwijs hierover, is in 2019 ingezet en resulteerde in de tweede helft
van 2020 tot een meer gerichte aanpak, die vorm kreeg in de instelling van de Regiegroep
studiesucces Caribische studenten tijdens het Vierlandenoverleg in januari 2021. Met
de Regiegroep is afgesproken om waar mogelijk de aansluiting met het mbo te bewerkstelligen.
De voorstellen die volgen uit het eerder geschetste proces worden zodanig geformuleerd
dat de doelen meetbaar, richtinggevend en binnen een bepaalde termijn kunnen worden
gerealiseerd. Voorts zullen we het studiesucces blijven monitoren en dan zal moeten
blijken of en in hoeverre de maatregelen daadwerkelijk resulteren in verbetering van
het studiesucces.
Verder vragen de leden van de PvdA- en de GroenLinks-fractie wat de regering kan en
wil doen aan het gemis aan een BSN en daarmee ook het gemis aan een DigiD en een Europees
Nederlandse bankrekening.
In zijn brief van 21 december 2020 over beleidsontwikkelingen rondom het BSN (Kamerstukken
27 859 en 32 761, nr. 150) heeft de Staatssecretaris van BZK de Kamer gemeld dat het voornemen is om op termijn
het BSN in Caribisch Nederland te introduceren. Over de problematiek van het niet
kunnen beschikken over een BSN alvorens in Nederland te arriveren heeft de Kamer met
Staatssecretaris Knops op 13 en 14 oktober overleg gevoerd. De Staatssecretaris heeft
gemeld dat hij twee wegen bewandelt. Voor wat betreft Caribisch Nederland heeft hij
het voornemen uitgesproken om het BSN daar zo spoedig als mogelijk in te voeren. Het
wetgevingstraject van die invoering vergt echter aanzienlijke doorlooptijd (aanpassing
van diverse BES-wetten, van de wet Basisregistratie Personen en van de Wet algemene
bepalingen burgerservicenummer). Ook moeten ICT-voorzieningen worden ontwikkeld en
geïmplementeerd. Invoering van het BSN in Caribisch Nederland lost de problematiek
voor de studenten uit Aruba, Curaçao en Sint Maarten, veruit de grootste groep, niet
op. Staatsecretaris Knops en wij onderzoeken daarom momenteel parallel of het verstrekken
van BSNs aan alle Caribische studenten zonder aanpassingen op wetsniveau op korte
termijn mogelijk is.
De voornoemde leden vragen hoe de Minister de merkwaardige situaties met betrekking
tot geschikte studentenhuisvesting en zorgverzekering voor studenten beziet dat studenten
uit Caribisch Nederland door onderwijsinstellingen soms als Nederlanders worden gezien
en soms juist niet en wat zij daaraan wil doen. Zouden bijvoorbeeld alle partijen
niet beter af zijn wanneer het ZVK zich afzijdig zou houden bij deze (aanstaande)
studenten?
In reactie hierop kunnen wij aangeven dat onderwijsinstellingen zich bewust zijn van
verschillen in benadering tussen de «Caribische studenten» en «Internationale studenten»
die in Nederland komen studeren. Zoals wij ook in de brief aan de Nationale ombudsman
hebben vermeld, hebben de meeste Caribische studenten de Nederlandse nationaliteit
en komen bij de Nederlandse onderwijsinstellingen dus niet automatisch in beeld of
in aanmerking voor de extra ondersteuning die aan internationale studenten wordt geboden.
Het is nu van belang te identificeren welke elementen specifiek voor de groep Caribische
studenten extra moeten worden aangeboden.
Daarbij is het goed te beseffen dat de financiële bijdrage van de internationale studenten
vaak veel hoger is dan van de reguliere Nederlandse – en dus ook van de Caribische –
studenten. Dat betekent dat voor de onderwijsinstellingen de mogelijkheden van extra
dienstverlening ook ruimer zijn. Wij zijn ons ook bewust van de grote problemen ten
aanzien van studentenhuisvesting, feitelijk voor alle uitwonende studenten in Nederland,
maar nog groter voor de Caribische student die op afstand lastig een kamer kan zoeken
voordat hij/zij in Nederland arriveert. Zoals wij eerder hebben aangegeven, baart
het ons om diverse redenen zorgen dat veel studenten zonder begeleiding naar Nederland
komen en ook ten aanzien van huisvesting wreekt zich dat soms.
Voor de Caribisch Nederlandse studenten geldt dat hulp bij het vinden van huisvesting
als optie is inbegrepen in het pakket aan diensten dat deel uitmaakt van de begeleiding
die zij kunnen krijgen als zij in Nederland gaan studeren. De studenten die ervoor
kiezen zonder begeleiding naar Nederland te komen of er niet voor in aanmerking komen,
staan op dit moment niet anders te boek dan reguliere Nederlandse studenten. Wat ons
betreft is de kortste en snelste weg naar verbetering op tal van praktische problemen
om aankomende studenten en hun ouders of verzorgers in de voorlichting en voorbereiding
op de overtocht ervan te overtuigen dat ze er baat hebben bij het kiezen voor begeleiding.
De opmerkingen over de ondersteuning bij huisvesting en de zorgverzekering kunnen
niet aan elkaar gekoppeld worden. Het onderbrengen van de zorgverzekering voor verzekerden
die in Europees Nederland studeren bij een Nederlandse verzekeraar heeft alleen betrekking
op de administratieve afhandeling. De verzekerde student behoudt daarmee het recht
op zorg zoals vermeld in de Regeling Aanspraken Zorgverzekering BES, en tegen dezelfde
voorwaarden. Dit is echter juist bedoeld als ondersteuning van de studenten vanuit
Caribisch Nederland, niet als ontkenning van de status als Nederlander. Zie in dit
kader ook het antwoord op de laatste vraag van de leden van de D66-fractie.
Met betrekking tot de vraag over CXC-diploma’s en -cijferlijsten kunnen wij aangeven
dat deze diploma’s later worden afgegeven dan in Europees Nederland gebruikelijk is.
Dit leverde de afgelopen schooljaren geen problemen op. De examens in het schooljaar
2020–2021 zijn door alle coronamaatregelen nog later afgenomen dan gebruikelijk. Om
te zorgen dat studenten uit Caribisch Nederland zo min mogelijk hinder ondervonden
van het late afgeven van de diploma’s is hiervoor in de Wijziging van de Wet op het
hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en de Wet studiefinanciering 2000 betreffende
tijdelijke voorzieningen voor het studiejaar 2021–2022 in verband met COVID-19 een
voorziening opgenomen. Zoals ook in het bijbehorende servicedocument coronamaatregelen
HO is toegelicht, is hierin geregeld dat studenten uit Caribisch Nederland voorwaardelijk
kunnen worden toegelaten, en ook voor bekostiging in aanmerking kunnen worden gebracht.
Uiterlijk 31 december 2021 moeten ze hun diploma hebben overlegd bij de vervolgopleiding.
Indien deze datum van 31 december leidt tot een «onbillijkheid van overwegende aard»
dan heeft de ho-instelling de mogelijkheid de student langer de tijd te geven om aan
de eisen te voldoen. Studenten zijn via hun scholen op de hoogte gebracht van de mogelijkheden
om zich dit jaar voorwaardelijk te kunnen inschrijven zonder fysiek diploma.
De leden van de PvdA- en de GroenLinks-fractie signaleren een discrepantie in het
Besluit Saba Comprehensive School en Gwendoline van Puttenschool BES. In artikel 24,
eerste lid, sub b, staat «zes vakken voor CSEC» terwijl dat volgens de artikelsgewijze
toelichting bij artikel 24 «vijf vakken voor CSEC» zou zijn. De voornoemde leden vragen
of de Minister in dezen helderheid kan verschaffen.
Onze reactie hierop luidt dat in de tekst van artikel 24, eerste lid, sub b «vijf
vakken voor CSEC» zou moeten staan. Dit wordt gecorrigeerd. De scholen worden hiervan
op de hoogte gesteld.
Inbreng van het lid van de BIJ1-fractie
Studiesucces en studie-aansluiting van studenten met een vooropleiding in het Caribisch
deel van het Koninkrijk
Naar aanleiding van de vraag van het lid van de BIJ1-fractie willen wij toelichten
waarom wij samen met de overige Ministers van het onderwijs in het Koninkrijk opdracht
hebben gegeven voor het onderzoek naar het studiesucces van Caribische studenten in
Nederland.
Nadat in 2019 in de Monitor Beleidsmaatregelen hoger onderwijs duidelijk was geworden
dat de studieprestaties van de Caribische studenten substantieel achterbleven bij
de vergelijkingsgroepen, is in het Vierlandenoverleg van 12 november 2019 door de
Ministers besloten dat de vier landen gezamenlijk een extern integraal onderzoek over
aansluitingsproblematiek laten uitvoeren dat zich richt op alle betrokken partijen
(studenten, docenten, instellingen, zowel vooropleiding als vervolgonderwijs) in het
Koninkrijk. Na de voorgeschreven aanbestedingsprocedure heeft ResearchNed (met partners)
in februari 2020 de opdracht gekregen en is het onderzoek vanaf februari 2020 uitgevoerd.
Pas na de start van het onderzoek werd het voorgenomen onderzoek van de Nationale
ombudsman ons bekend. Vanaf maart 2020 hebben medewerkers van de Nationale ombudsman
en medewerkers van de betrokken ministeries contact gehad om beide onderzoeken zonder
ongewenste effecten naast elkaar te laten verlopen, vanzelfsprekend zonder de onafhankelijkheid
van een van beide onderzoeken enig geweld aan te doen. De scope van beide onderzoeken
is niet helemaal gelijk. Het onderzoek door ResearchNed was mede gericht op het verkrijgen
van meer en gedetailleerdere doorstroomdata, met name ook voor het eerst ten aanzien
van de MBO-instroom en -doorstroom in Nederland en een analyse van de mogelijke oorzaken
van de gesignaleerde verschillen in studiesucces ten opzichte van de vergelijkingsgroepen.
Het onderzoek van de Nationale ombudsman richt zich met name op ervaringen van geraadpleegde
studenten en bevat alle knelpunten die in klachten, vraaggesprekken en/of via vragenlijsten
door (oud)studenten zijn ingebracht.
Het voornoemde lid vraagt hoe laagdrempelig de ondersteuning voor Caribische studenten
studerend in Nederland tot nu toe is geweest en welke organisaties daar tot nu toe
bij werden betrokken en hoeveel geld ermee gemoeid ging. Vanwege de veelheid en de
pluriformiteit van partijen die ondersteuning bieden, kunnen wij geen gedetailleerd
noch een éénduidig antwoord geven als het gaat om de laagdrempeligheid, de aantallen
organisaties en de kosten.
Voor wat betreft de ondersteuning die in opdracht van ons ministerie aan de studenten
in Caribisch Nederland wordt geboden, kunnen wij de Kamer informeren dat zij via de
afdeling Studiefinanciering van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN) informatie
over begeleiding bij studie in Europees Nederland ontvangen. Deze afdeling verzorgt
meerdere keren per jaar een informatiebijeenkomst voor elk eiland waar zowel leerlingen
als hun ouders of verzorgers voor uitgenodigd worden. Tijdens deze bijeenkomsten wordt
naast informatie over studiefinanciering ook informatie verstrekt over de mogelijkheid
om bij studie in Europees Nederland (door OCW bekostigde) begeleiding te ontvangen.
Daarnaast kan men in persoon op Bonaire naar de balie van RCN-Studiefinanciering komen
en wordt men dan ook geholpen bij het invullen van aanvragen. Ook op de website van
de RCN worden studenten geïnformeerd over de mogelijkheid om voor begeleiding te kiezen.
Vanuit de betrokken onderwijsinstellingen zijn decanen en andere begeleiders bij het
ontwikkelen van de verbeteracties betrokken die frequent in direct contact staan met
de studenten. Op die manier zijn de klachten en wensen van de studenten duidelijk
in beeld.
Op verzoek van ons ministerie heeft een klankbordgroep van Caribische jongeren meegewerkt
aan een informatieve brochure over het aanvragen van studiefinanciering in Caribisch
Nederland. Deze groep kijkt nu ook kritisch naar het OCW-deel van de website van de
Rijksdienst Caribisch Nederland en heeft zich bereid verklaard ook verder mee te willen
denken over hoe de ondersteuning (te beginnen met de voorlichting) nog toegankelijker
kan worden gemaakt. Een bredere inzet van deze of wellicht andere Caribische (voormalige)
studenten behoort tot de mogelijkheden. Dit zal worden meegenomen in het gesprek met
de scholen. De Regiegroep studiesucces Caribische studenten zal representatieve studenten
(en/of studentenorganisaties) betrekken bij het sonderen van voorstellen en uitwerken
van de maatregelen.
Voor het inhuren van de organisatie die de studenten uit Caribisch Nederland opvangt
en begeleidt, heeft OCW voor de komende jaren een aanbesteding uitgezet met een geraamde
waarde tussen de 130.000 euro en 190.000 euro exclusief BTW per jaar.
Voor wat betreft de voorbereiding op de vo/mbo-scholen op de komst naar Nederland
vervullen de schooldecanen en (klasse)mentoren in Caribisch Nederland een sleutelrol.
Daarom bespreekt ons ministerie in overleg met hen hoe de voorbereiding voor de studenten
die met ingang van studiejaar 2022–2023 in Nederland willen studeren beter gestalte
kan krijgen. Inzet is om in onderling overleg te komen tot een op elkaar aansluitend
geheel van activiteiten, waarbij het ook van belang is om zo vroeg mogelijk in het
onderwijs op de eilanden te beginnen met activiteiten in het kader van loopbaanoriëntatie
en beroepskeuzevoorlichting opdat een afgewogen studiekeuze kan worden gemaakt. Zowel
wat betreft de keuze voor een opleiding als het land, de plaats en de instelling waar
die opleiding gevolgd zal worden.
Ten aanzien van de voorbereidingsactiviteiten van de scholen in de andere Koninkrijksdelen
kunnen wij geen eenduidig antwoord geven. In het volgende Vierlandenoverleg willen
wij met de Ministers van Aruba, Curaçao en Sint Maarten bespreken hoe we vanuit (de
inventarisatie van) de bestaande praktijk alle voorbereidingselementen kunnen stroomlijnen
en toesnijden op de gewenste verbetering.
Het eerdergenoemde lid vraagt waarom heeft men niet gekozen voor het invoeren van
een BSN in Caribisch Nederland toen het nieuwe Statuut werd vastgelegd. Bij de totstandkoming
van de Wet basisadministraties persoonsgegevens BES en de Wet identiteitskaarten BES,
die zijn gestoeld op de oude Antilliaanse wetgeving, werd legislatieve terughoudendheid
betracht. In oktober 2019 is dat principe losgelaten (Kamerstuk 35 300 IV, nr. 11). Op 21 december 2020 heeft de Staatssecretaris van BZK de Kamer geïnformeerd over
zijn voornemen om op termijn het BSN in Caribisch Nederland te introduceren (Kamerstukken
27 859 en 32 761, nr. 150).
Ten aanzien van het wetstraject om BSN in te voeren ter vervanging van het huidige
ID-nummer in Caribisch Nederland kunnen wij aangeven dat de ambtelijke voorbereiding
en consultatie plaats vinden in 2021 en 2022, waarna het streven is dat de benodigde
wetgeving in 2023 aanhangig gemaakt wordt.
Het lid van de BIJ1-fractie vraagt of de opstartkosten en begeleiding in de fase van
transitie studenten niet standaard kunnen worden aangeboden en of voor de begeleiding
iedere drie jaar een aanbesteding wordt uitgeschreven. Tevens vraagt voornoemd lid
of in 2019 bij de aanbesteding is gestuurd op prijs in plaats van ervaring en kwaliteit.
Voor studenten uit Caribisch Nederland is standaard een opstarttoelage beschikbaar.
Het is aan de aspirant-student (en zijn/haar ouders of verzorgers) om al dan niet
van deze faciliteit gebruik te maken. In de praktijk vragen vrijwel alle studenten
die aanspraak kunnen maken op een opstarttoelage die ook aan. De opstarttoelage wordt
beschikbaar gesteld in de vorm van een prestatiebeurs en een lening. Dat betekent
dat het bedrag van de prestatiebeurs wordt omgezet in een gift mits de student binnen
de gestelde diplomatermijn een diploma behaalt. De lening moet altijd worden terugbetaald.
Een student kan er dus voor kiezen geen of slechts gedeeltelijk gebruik te maken van
deze opstarttoelage. Om die reden wordt de opstarttoelage niet automatisch verstrekt.
Uiteraard worden studenten wel proactief gewezen op het bestaan van de opstarttoelage.
Gekoppeld aan de opstarttoelage wordt standaard gratis begeleiding aangeboden.
Sinds de staatkundige transitie zijn er in opdracht van het ministerie verschillende
aanbestedingsprocedures uitgevoerd voor de begeleiding van studenten uit Caribisch
Nederland. Of een opdracht korter of langer in de markt wordt gezet is afhankelijk
van zowel de visie inzake en de ontwikkelingen op het beleidsterrein waar de opdracht
over gaat, als van de geldende aanbestedingsbeginselen. Het is dus niet zo dat elke
nieuwe aanbesteding inzake de begeleiding specifiek voor een periode van drie jaar
in de markt moet worden gezet, wel moet er periodiek opnieuw worden aanbesteed.
De huidige overeenkomst met betrekking tot de opvang en begeleiding van studenten
uit Caribisch Nederland had een initiële looptijd van twee jaar en is, conform de
in de overeenkomst aangegeven mogelijkheid, met één jaar verlengd. In de huidige aanbesteding,
die onlangs is gepubliceerd, is het uitgangspunt om een Dienstverleningsovereenkomst
af te sluiten voor een initiële periode van vier jaar met de mogelijkheid tot verlenging
met driemaal een jaar.
In 2019 is er niet enkel gestuurd op prijs, maar is er gegund op basis van de beste
prijs/kwaliteit verhouding. Hiervoor is de beoordelingsmethodiek «Gunnen op waarde»
toegepast waarbij ervaring als geschiktheidseis is meegenomen.
Het lid van de BIJ1-fractie vraagt naar de problemen die ontstaan wanneer iemand zich
niet kan laten inschrijven in de Basisregistratie Personen (BRP) en daardoor ook geen
BSN krijgt. De regering is er meer in algemene zin mee bekend dat er gevallen zijn
waarin mensen zich belemmerd voelen in het doen van verhuisaangifte omdat een medebewoner
of verhuurder om uiteenlopende redenen liever geen extra inschrijving op «zijn/haar»
adres heeft. Dit speelt niet alleen bij Caribische studenten. De Wet BRP stelt echter
geen beperkingen aan de mogelijkheid tot inschrijving als ingezetene, anders dan het
feitelijke en rechtmatige verblijf in Europees Nederland. Dit betekent dat eenieder
die langere tijd (ten minste 4 uit 6 maanden) rechtmatig in Nederland verblijft, moet
worden ingeschreven als ingezetene. Daarbij wordt in beginsel het woonadres geregistreerd.
Er is al sprake van een woonadres als betrokkene daar twee maanden verwacht te overnachten.
Voor inschrijving is uitdrukkelijk geen toestemming van een derde (medebewoner/ verhuurder)
nodig en een derde kan inschrijving niet verhinderen. Bij eerste inschrijving in de
BRP krijgt betrokkene een BSN. Bij antwoord 17 hebben wij reeds toegelicht welke stappen
Staatssecretaris Knops en wij nemen om een BSN voor Caribische studenten mogelijk
te maken.
Voornoemd lid vraagt met betrekking tot de ziektekostenverzekering of de Minister
kan vertellen of de gratis studentenverzekering is afgeschaft. Studenten uit Aruba,
Curaçao en Sint Maarten hebben in het verleden geen aanspraak kunnen maken op een
gratis ziektekostenverzekering. Wel was het mogelijk dat de regering van het desbetreffende
autonome land een deel van de verzekering voor een bepaalde periode voorfinancierde.
Dit deel is uiteindelijk met de studenten verrekend via bijvoorbeeld inhouding op
de studiefinanciering of opstarttoelage.
Het lid van de BIJ1-fractie vraagt of het niet een idee is om coaches aan te stellen
die de studenten begeleiden in het eerste jaar van hun studie en die daarbij ook culturele
obstakels helpen oplossen. De studenten uit Caribisch Nederland die daarvoor opteren
krijgen al sinds jaren gedurende het eerste jaar van hun studie ondersteuning aangeboden,
onder andere in de vorm van een vaste begeleider. De begeleiding omvat onder meer
hulp bij aankomst in Nederland (ontvangst, vervoer naar studiestad, het regelen van
formaliteiten), het regelen van huisvesting, het wegwijs maken in de eigen studiestad
en ondersteuning en advies bij alle soorten vragen en problemen, zowel in studie als
voor wat betreft het oppakken van het leven in Nederland. De begeleider onderhoudt
ook contact met de mentor van de student binnen diens onderwijsinstelling.
Ook de overheden van Aruba, Curaçao en Sint Maarten organiseren elk een eigen vorm
van begeleiding in Nederland. Tevens zijn er diverse private begeleidingsbureaus in
Nederland actief die uiteenlopende begeleidingspakketten aanbieden. Uiteindelijk blijft
echter de keuze aan de student of hij/zij voor begeleiding kiest. Wij onderschrijven
het belang van een coach in één of andere vorm. Met de onderwijsministers van het
Koninkrijk maken we afspraken over verdere verbetering van begeleidingsvormen en met
name ook op acties om meer studenten ervan te overtuigen voor begeleiding te kiezen.
Voor de betrokkenheid en de inzet van docenten en studenten geldt dat het aan de ontvangende
onderwijsinstellingen is om te bezien op welke wijze zij de opvang binnen de instelling
kunnen verbeteren. In het kader van de opdracht aan de Regiegroep studiesucces Caribische
studenten wordt door de onderwijsinstellingen aandacht besteed aan alle verbeteropties
van de aansluiting voor Caribische studenten, dus zeker ook aan de opvang en begeleiding
van de studenten door de ontvangende onderwijsinstelling in Nederland.
Het lid van de BIJ1-fractie vraagt of studenten proactief gewezen kunnen worden op
de mogelijkheid om een draagkrachtmeting aan te vragen. DUO wijst oud-studenten reeds
op deze mogelijkheid. DUO doet dit via de bekende communicatiekanalen en probeert
de studenten zoveel mogelijk door middel van persoonlijk contact te benaderen. Daarnaast
wordt ook via brochures in de lokale talen en de website van DUO en de website van
de Rijksdienst Caribisch Nederland gewezen op deze mogelijkheid en zet DUO in op het
gebruik van sociale media om deze doelgroep te bereiken. Verder geeft DUO jaarlijks
voorlichting in het Caribisch gebied over onder meer de mogelijkheid om een verzoek
tot verlaging van het maandbedrag in te dienen. Dit gebeurt via webinars, maar ook
door medewerkers van DUO die lokaal voorlichting geven over studiefinanciering en
over de mogelijkheden bij het terugbetalen daarvan.
Voorts vraagt het voornoemde lid hoe de Minister de studenten die in psychische nood
verkeren gaat bijstaan. In onze reactie aan de Ombudsman hebben wij aangegeven dat
laagdrempelige toegang tot psychologische hulp belangrijk is. Wij willen dan ook graag
met de onderwijsinstellingen overleggen hoe we samen het beschikbare aanbod van hulpverlening
nog beter voor het voetlicht krijgen bij de studenten. De door de Kamer geschetste
behoefte aan psychologische begeleiding willen wij bezien in het brede kader van het
hele palet van begeleidingsbehoeften. Wij hebben in de reactie aan de Ombudsman ook
gewezen op de noodzaak van meer en betere begeleiding van de Caribische studenten
in alle facetten van hun «studentenreis» naar en in Nederland. Wij herhalen daarom
onze zorgen over het feit dat veel aankomende studenten niet kiezen voor begeleidingsfaciliteiten,
aangeboden van overheidswege en/of door private begeleidingsorganisaties. Begeleiding
voegt een belangrijk aanspreekpunt (coach, buddy) toe waar de student met alle vragen
terecht kan, ongeacht of dat studiegerelateerd is of op praktische of gevoelsmatige
zaken betrekking heeft. Een vertrouwensband met de begeleider (coach, buddy) kan een
essentiële hulplijn zijn in geval van een (beginnende) psychische hulpvraag. De drempel
is lager om hulp of raad te vragen en de begeleider zal ook eerder een (verborgen)
hulpvraag signaleren dan een buitenstaander.
Zoals genoemd hebben wij de Regiegroep gevraagd om alle aspecten van de aansluiting
te beschouwen, dus ook dit aspect van begeleiding. Ook zullen wij samen met onze onderwijscollega’s
van Aruba, Curaçao en Sint Maarten bezien hoe we studenten en hun ouders of verzorgers
in de voorbereidingsfase kunnen bewegen om voor de aangeboden begeleiding te kiezen
en hen ervan te overtuigen dat een begeleide start van leven en studie in Nederland
de kansen op succes aanzienlijk vergroot. Op grond van vele ervaringsverhalen lijkt
de relatie begeleiding en studiesucces evident. Tenslotte herhalen wij dat we ook
de eigen verantwoordelijkheid van de student moeten blijven benadrukken. Diverse onderzoeken
onderstrepen dat er meer aandacht zou moeten zijn voor studievaardigheden, zelfstandigheid
en zelfredzaamheid. Ook het ontwikkelen van een hogere mate van zelfredzaamheid is
een belangrijk element om de kans op psychische nood te verkleinen.
Voortgang Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in het Caribisch deel van het Koninkrijk
Invloed van corona op het onderwijs in Caribisch Nederland
Het voornoemde lid vraagt of de 400 aangevraagde apparaten ten behoeve van digitaal
onderwijs ook zijn toegekend en hoe het zit met internettoegang bij de leerlingen
thuis.
In reactie hierop kunnen we aangeven dat alle aangevraagde apparaten reeds zijn toegekend.
Met betrekking tot de laatste vraag constateren wij dat niet alle kinderen in Caribisch
Nederland toegang hebben tot (een stabiele) internetverbinding.
Uit een inventarisatie gerelateerd aan afstandsonderwijs in maart 2020 bleek dat op
Bonaire 92 leerlingen thuis geen toegang tot internet hadden. Op Sint-Eustatius heeft
36% van de gezinnen in november 2020 in een «distance learning survey» aangegeven
dat zij vanwege afstandsonderwijs internet moesten laten aansluiten of hun huidige
internetpakket moesten upgraden. Van Saba is niet bekend hoeveel leerlingen geen internet
toegang hadden tijdens de periode van afstandsonderwijs.
Enerzijds heeft (een gebrek aan) internettoegang te maken met de lokale context van
de eilanden waarin de stroom- en internetvoorziening in zijn algemeenheid niet altijd
stabiel is. De eilanden kampen zo nu en dan met stroomstoringen, dit kan in bepaalde
wijken of bij bepaalde aanbieders zijn, maar ook eilandbreed. Hoe vaak dit precies
gebeurt wordt niet (openbaar) bijgehouden door de lokale energiebedrijven. Wanneer
er geen toegang is tot elektriciteit is er vaak ook geen toegang tot een internetverbinding.
Ook kan (een gebrek aan) internettoegang gerelateerd zijn aan de persoonlijke situatie
van huishoudens die zich een (stabiele) internetverbinding niet kunnen veroorloven.
Instroom van onderwijspersoneel
Het lid van de BIJ1-fractie vraagt om uitleg omtrent de tewerkstellingsvergunningen
voor onderwijspersoneel op Sint Eustatius en Saba. Het is een werkgever op grond van
de Wet arbeid vreemdelingen BES verboden een vreemdeling arbeid te laten verrichten
zonder tewerkstellingsvergunning (twv). Daarmee is ook voor onderwijspersoneel dat
de status van vreemdeling heeft een twv nodig, tenzij één van de uitzonderingsgronden
van toepassing is. Een twv is bijvoorbeeld niet nodig indien de vreemdeling ingevolge
artikel 3 van de Wet toelating en uitzetting BES van rechtswege toelating tot verblijf in de openbare lichamen heeft.
Op verzoek van het Openbaar lichaam Saba is er door een wijziging van het Besluit
uitvoering Wet arbeid vreemdelingen BES sinds 1 juli 2021 in voorzien dat voor de
functie van onderwijzend personeel op dat eiland de twv-plicht is vervallen (Stb. 2021, nr. 43). Voor Bonaire is sinds 1 juli 2021 geregeld dat de aanvraag voor een twv voor docenten
en onderwijzers onmiddellijk volgend op de vacaturemelding bij het openbaar lichaam
kan plaatsvinden (Stcrt. 2021, nr. 30060). Dit betekent een winst in het proces van vijf weken. Het gesprek met Sint Eustatius
over de voor dat eiland toe te passen oplossing is nog niet afgerond. De problematiek
heeft de aandacht van de betrokken departementen, waarbij in geval van een twv-aanvraag
die urgentie heeft, IND en RCN-unit SZW overeenkomstig staand beleid een spoedbehandeling
kunnen toepassen.
Opleiding tot leraar
Het voornoemde lid vraagt welke consequenties het heeft voor de leerlingen en de kwaliteit
van het onderwijs dat toekomstige leraren voor een groot deel op de werkplek (dus
school) worden opgeleid. Het concept Samen Opleiden & Professionaliseren (SO&P) is
in 2021 geïntroduceerd op Aruba, Curaçao en Bonaire, in navolging van ontwikkelingen
in Europees-Nederland waar SO&P het uitgangspunt is bij het opleiden van leraren.
SO&P behelst een nauwe samenwerking tussen scholen en lerarenopleidingen, gericht
op het opleiden van aankomende leraren en professionalisering van de startende leraar.
Door deze samenwerking hebben de lerarenopleidingen meer zicht op de kwaliteit van
de stageschool, en de scholen en lerarenopleidingen hebben over en weer meer inzicht
in ieders praktijk en expertise. Een onderdeel van deze samenwerking is het zogenaamde
werplekcurriculum, een intensievere vorm van leren op de werkplek om de student beter
voor te bereiden op de beroepspraktijk en daarmee de uitval van studenten en startende
leraren tegen te gaan. SO&P beoogt een kwaliteitsimpuls van het onderwijs wat door
samenwerking, afspraken en wederzijds begrip tussen de verschillende sectoren bereikt
wordt. Voor de studenten aan de lerarenopleiding zorgt het dus voor een verbetering
van het onderwijs; voor de leerlingen in het primair- en voortgezet onderwijs betekent
het beter opgeleide leraren hetgeen een impuls is voor de kwaliteit van het onderwijs
in het algeheel.
BES (t) 4 kids
Het lid van de BIJ1-fractie vraagt in hoeverre ook lokale kinderopvangorganisaties
(zowel formele als informele) bij het wetsvoorstel waarin kwaliteitseisen op wetsniveau
worden verankerd worden betrokken en of er bij de vaststelling van de kwaliteitseisen
voldoende rekening wordt gehouden met culturele en situationele verschillen.
Het kabinet is zich er van bewust dat zonder draagvlak bij de kinderopvangorganisaties
(en ouders) de doelstellingen van het programma lastig kunnen worden gerealiseerd.
Vanaf het begin zijn de openbare lichamen betrokken in het programma BES(t)4kids en
is daarbij aandacht besteed aan de opvattingen van kinderopvangorganisaties en ouders.
Daarnaast is ook rekening gehouden met de afzonderlijke situatie op de eilanden. Op
elk eiland is er een projectleider aangesteld die geregeld in gesprek is met ouders
en kinderopvangorganisaties. Op Bonaire zijn bijeenkomsten met de kinderopvangorganisaties
georganiseerd en heeft het Openbaar Lichaam Bonaire een periodiek overleg met vertegenwoordigers
van de kinderopvangorganisaties ingericht. Op Sint-Eustatius is er vanaf het begin
een platform waaraan alle organisaties deelnemen en op Saba zijn er een-op-een gesprekken
met de twee organisaties. In het kader van het programma BES(t)4kids is het wetsvoorstel
in samenspraak met de eilanden opgesteld. Eind 2020 is een conceptwetsvoorstel aan
de inwoners en organisaties op de eilanden aangeboden voor internetconsultatie. Daarnaast
zijn er aparte sessies op elk eiland met de kinderopvangorganisaties en ouders belegd.
De reacties zijn in het wetsvoorstel verwerkt. In het wetsvoorstel en onderliggende
regelgeving worden de gemeenschappelijke kaders en voorwaarden/condities vastgelegd.
De eilanden zijn ook daarbij betrokken. Daarnaast krijgen de eilanden de mogelijkheid
om in de eigen lokale verordening een nadere invulling van bijvoorbeeld een aantal
kwaliteitseisen te geven.
Ondertekenaars
-
, -
, -
Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
D. de Jong-van de Graaf, adjunct-griffier