Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over het Nationaal Programma Onderwijs: voortgang najaar 2021 (Kamerstuk 35925-VIII-15)
2021D50188 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties
de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de Ministers
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
d.d. 28 oktober 2021 inzake Nationaal Programma Onderwijs: voortgang najaar 2021 (Kamerstuk
35 925 VIII, nr. 15).
De fungerend voorzitter van de commissie, Tellegen
De adjunct-griffier van de commissie, Arends
Inhoud
blz.
I
Vragen en opmerkingen uit de fracties
2
•
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
2
•
Inbreng van de leden van de D66-fractie
3
•
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
5
•
Inbreng van de leden van de SP-fractie
7
•
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
8
•
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
10
•
Inbreng van de leden van de PvdD-fractie
14
•
Inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie
15
•
Inbreng van de leden van de Volt-fractie
16
•
Inbreng van de leden van de SGP-fractie
17
•
Inbreng van de leden van de DENK-fractie
18
•
Inbreng van de leden van de Groep Van Haga
20
II
Reactie van de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en voor Basis- en Voortgezet
Onderwijs en Media
20
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van «het Nationaal
Programma Onderwijs: voortgang najaar 2021» en hebben hier nog enkele vragen over.
De leden lezen dat het eerste beeld van de implementatie van het NPO1 positief is, maar dat het nog te vroeg is om uitspraken te kunnen doen over de effectiviteit
hiervan. Wanneer is dit beeld er wel? Waarom is daar nu nog geen uitspraak over te
doen, aangezien we alweer een halfjaar verder zijn? Daarnaast lezen de leden dat er
ook op gemeentelijk niveau gewerkt wordt aan plannen om op bovenschools niveau een
bijdrage te leveren aan het inlopen van vertragingen. Op welke manier krijgen de leden
inzicht in de effectiviteit van expliciet deze programma’s? Zij vragen op welke manier
het ministerie dit heeft geborgd en hoe de Kamer dit kan controleren.
Verder willen de leden weten of er op basis van de eerste ervaringen bijvoorbeeld
interventies zijn die als best practices kunnen fungeren en het verdienen breder uitgerold
te worden. Zijn er ook interventies waarvan nu al kan worden gezegd dat ze beter gestaakt
kunnen worden? Tevens vragen zij of de Minister bereid is deze bevindingen en lessons
learned breder onder de aandacht te brengen binnen het onderwijsveld.
De actuele situatie in po2 en vo3
De leden lezen dat de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) constateert
dat scholen zich hebben ingespannen om de basisvaardigheden op peil te houden. Kan
er aangegeven worden door de inspectie op wat voor manieren scholen dit hebben gedaan?
Tevens vragen zij of de Minister bereid is zogenaamde best practices breder onder
de aandacht te brengen binnen het onderwijsveld.
De leden lezen dat het uitstroomniveau van po-leerlingen niet erg verschilt van dat
in precoronajaren. Scholen in het po hebben veelal kansrijker en breder geadviseerd.
Klopt dit voor alle leerlingen? Wat is precies het beeld van de kansrijke advisering
van scholen? Welke leerlingen zijn kansrijker geadviseerd? Zijn er ook leerlingen
waarbij dit niet het geval is, bijvoorbeeld leerlingen uit lagere sociaaleconomische
klassen, meisjes of leerlingen uit de regio? Graag ontvangen zij hierover een beter
beeld.
Overig
De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister het signaal vanuit het veld herkent
dat promovendi die werkzaam zijn in streekziekenhuizen geen recht hebben op de verlenging
van hun traject. Heeft de Minister een beeld van de transparantie van criteria die
in kennisinstellingen gebruikt worden voor verlenging van onderzoekstrajecten, zo
vragen de leden.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met veel interesse kennisgenomen van «het Nationaal
Programma Onderwijs: voortgang najaar 2021». Zij constateren dat het voor het hele
onderwijsveld nogmaals een jaar is geweest met veel uitdagingen. Leerlingen en studenten
kampen bijvoorbeeld met flinke leerachterstanden of hebben veel last van stress, wat
een negatief effect heeft op hun welbevinden. Deze leden zijn daarom blij dat het
Nationaal Programma Onderwijs in het leven is geroepen, zodat scholen en instellingen
middelen in kunnen zetten om de negatieve effecten van de pandemie zo veel als mogelijk
te beperken. Zij hebben nog enkele vragen en opmerkingen die zij aan de Minister willen
voorleggen.
Funderend onderwijs
De leden van de D66-fractie lezen dat het eerste beeld van de implementatie van het
NPO positief is en dat scholen voortvarend aan de slag zijn gegaan. Zij zijn tevreden
dit te vernemen en complimenteren scholen ervoor dat zij op zo’n korte termijn te
werk zijn gegaan om dit voor elkaar te krijgen. Daarbij constateert de inspectie dat
scholen zich hebben ingespannen om de basisvaardigheden op peil te houden. In het
primair onderwijs is de grootste vertraging echter te zien bij rekenen, namelijk zo’n
tien weken leervertraging. Heeft de Minister naar aanleiding van dit nieuws nog extra
stappen ondernomen om de basisvaardigheden te bevorderen? Missen scholen op dit moment
bijvoorbeeld nog bepaalde zaken in de menukaart? Tevens vragen zij wat de laatste
stand van zaken is omtrent de motie van het lid Van Meenen over pabostudenten de mogelijkheid
bieden om kinderen te tutoren.4
De voornoemde leden maken zich bovendien zorgen over de negatieve effecten op kansengelijkheid.
Zo is de meeste vertraging te zien bij bijvoorbeeld ouders met een laag inkomen of
eenoudergezinnen. Welke stappen heeft de Minister gezet, of gaat hij nog zetten, om
te zorgen dat kansenongelijkheid zo veel mogelijk wordt beperkt door het NPO? Hoe
staat het bijvoorbeeld met de arbeidsmarkttoelage voor docenten op achterstandsscholen?
Zij hebben meermaals de Minister gevraagd of hij bekend is met het feit dat er besturen
zijn die besluiten om de arbeidsmarkttoelage voor docenten op achterstandsscholen
niet op de juiste manier toe te kennen, bijvoorbeeld door het aan hele andere zaken
te besteden of aan docenten te geven op scholen die daar geen recht op hebben. De
leden hebben deze signalen nogmaals binnengekregen. Graag ontvangen zij van de Minister
een laatste stand van zaken omtrent de arbeidsmarkttoelage. Ook willen zij graag weten
of de Minister al een duidelijker beeld heeft van hoe vaak dit gebeurt en wat hij
hier op dit moment precies actief tegen doet.
De leden van de D66-fractie constateren dat niet alleen in het po grote leerachterstanden
te zien zijn, maar ook in het vo. Zo is in de onderbouw met name achterstand te bemerken
bij leesvaardigheid en rekenen. Over de vertragingen in de bovenbouw zijn echter minder
gegevens beschikbaar. De leden wijzen de Minister nogmaals op het feit dat leerlingen
in de bovenbouw van het vo de laatste 1,5 jaar een uitdagende periode hebben doorgemaakt
en zich niet optimaal hebben kunnen voorbereiden op de eindexamens. Zij roepen de
Minister weer op om ook dit jaar eindexamenkandidaten een extra herkansing te bieden
en hun recht te geven op het wegstrepen van een onvoldoende. Zij hopen dat de Minister
voor de kerstvakantie tot dit besluit zal komen om scholen en leerlingen zo snel als
mogelijk duidelijkheid te bieden.
De voornoemde leden lezen dat schoolleiders in het vo zich het meeste zorgen maken
over leerlingen in het praktijkonderwijs. Kan de Minister toelichten of het NPO genoeg
handvatten biedt om het welzijn van deze leerlingen te waarborgen? Ook vragen zij
welke extra stappen hij kan nemen om zorg te dragen voor het welzijn van deze leerlingen.
Tevens hebben zij enkele vragen over het aantal bijles- en uitzendbureaus dat wordt
ingezet met middelen van het NPO. Zo blijkt dat 60% van de scholen met de NPO- gelden
commerciële bureaus inhuurt. Hoe verhoudt dit zich tot het advies van de Onderwijsraad
«Publiek karakter voorop»? Is de Minister van mening dat dit een zorgelijke ontwikkeling
is? De leden van de D66-fractie vragen hoe de Minister hierop kan bijsturen.
(Voortgezet) speciaal onderwijs
De leden van de D66-fractie maken zich zorgen over het welzijn van leerlingen in het
(voortgezet) speciaal onderwijs. Hier zitten immers de meest kwetsbare leerlingen.
Is de Minister van mening dat de menukaart goed genoeg toegespitst is op het (v)so?
Hoeveel leerlingen zitten nu gemiddeld in één klaslokaal vergeleken met voor de coronacrisis?
Tevens vragen zij hoeveel leerlingen het afgelopen jaar zijn blijven zitten.
Mbo
De leden van de D66-fractie signaleren dat ook voor mbo5-studenten en -docenten de coronaperiode een pittige tijd is. Zo konden en kunnen
studenten bijvoorbeeld lastiger een stage vinden en konden praktijklessen geen doorgang
vinden. Kan de Minister toelichten wat het actuele stagetekort is? Deze leden lezen
dat de medezeggenschap over het algeheel goed betrokken is bij de totstandkoming van
de NPO-plannen. De Minister plaatst echter ook nog een aantal kanttekeningen. Deze
leden zijn van mening dat het zeer belangrijk is dat de medezeggenschap goed werkt,
ook in tijden van corona. Kan de Minister toelichten waar het niet goed is gegaan
en hoe dat in de toekomst voorkomen kan worden? Hoe kunnen studentenraden in de toekomst
beter betrokken worden? Ook vragen zij welke stappen de Minister zet om dit proces
te optimaliseren.
Overig
De leden van de D66-fractie constateren dat in 2021 naar verwachting in totaal circa
100 miljoen euro van het gereserveerde budget niet wordt besteed. Zij vragen hoe dit
zich verhoudt tot de motie van de leden Segers en Van Meenen over de middelen van
het Nationaal Programma Onderwijs eventueel in drie schooljaren besteden.6
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige brief en hebben
nog enige vragen.
In het algemeen vragen zij welke doelen en termijnen nu precies zijn afgesproken om
de vertragingen in te lopen. Worden er in het algemeen gesprekken gevoerd door de
inspectie met scholen die het minder goed doen dan vergelijkbare scholen? Ook vragen
zij of het mogelijk is voor scholen om te leren van elkaar in plaats van zelf het
wiel uit te vinden. Op alle soorten onderwijs is er sprake van verminderd welzijn
van de leerlingen en studenten. Kan worden aangegeven in welke mate scholen ook gebruikmaken
van de programma's op dit vlak voor het verhogen van het welzijn? Zo ja, gebeurt dit
dan op alle schoolsoorten of vooral in het voortgezet onderwijs, mbo en ho? Tevens
vragen zij hoe groot de inzet van derden is via commerciële bureaus in het funderend
onderwijs.
Funderend onderwijs
Vertragingen in het primair onderwijs
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister wat de reden is dat de vertraging bij
rekenen het grootst was, terwijl spellingsvaardigheden beter gingen dan voor corona.
Heeft dit te maken met de digitale lessen, of heeft het te maken met (didactische)
lesmethoden? Wat is de reden dat spellen beter ging? Is hier een verklaring voor te
vinden? Deze leden lezen dat de vertraging het grootst was bij kinderen van wie de
ouders het laagste opleidingsniveau hebben. Deze leden vragen de Minister in hoeverre
scholen proactief extra inzet hebben gepleegd de afgelopen tijd op achterstandsleerlingen
om de vertragingen zo veel als mogelijk te voorkomen. Zijn er ook verschillen tussen
scholen met veel achterstandsleerlingen onderling, waar leerlingen bij de ene school
minder vertraging hebben opgelopen dan bij de andere school, of is overal hetzelfde
beeld te zien met even grote vertragingen? Zij vragen of de methodes die worden aangeboden
via het Nationaal Programma Onderwijs voldoen aan de behoeftes van leerlingen met
de grootste vertragingen. Kan worden aangegeven voor welke methodes deze scholen het
meest hebben gekozen? Gaat het dan om een verlengde schooldag of andere zaken, zo
vragen de voornoemde leden.
De basisscholen hebben over het algemeen zo veel mogelijk kansrijk geadviseerd om
leerlingen kansen te geven. De leden van de CDA-fractie vragen of bij de monitoring
van deze groep leerlingen ook wordt gekeken naar de vraag in hoeverre het voortgezet
onderwijs deze leerlingen ook kansen biedt in plaats van strikt af te rekenen op prestaties.
Is dit ook onderdeel van de warme overdracht van de basisschool naar de middelbare
school?
De leden van de CDA-fractie lezen dat ondanks het lerarentekort, scholen toch vaak
kiezen voor interventies die meer personeel vereisen. Kan worden aangegeven of dit
vooral gebeurt op scholen die minder last hebben van het lerarentekort dan andere
scholen, of gebeurt dit ook op scholen waar al een (groot) tekort aan leraren is?
Hoe lossen scholen die inzet van extra personeel op? Nemen zij tijdelijk extra mensen
aan, wordt het aantal uren in bestaande contracten van medewerkers verhoogd, of worden
commerciële bureaus ingezet, zo vragen de leden.
Vertragingen in het voortgezet onderwijs
De leden van de CDA-fractie lezen dat de vertragingen in de onderbouw van het voortgezet
onderwijs groter waren dan in het primair onderwijs: respectievelijk 27 weken (leesvaardigheid)
en 10 weken (gemiddeld over alle vakken). Is dit te wijten aan de langere sluiting
van scholen in het voortgezet onderwijs, of zijn hier ook andere factoren voor aan
te wijzen? Tevens vragen zij of het voortgezet onderwijs in het algemeen in staat
in geweest om de op de basisschool opgelopen vertragingen (deels) in te lopen.
Mbo en ho
De leden van de CDA-fractie lezen in de brief dat de instellingen in het mbo en ho7 vooral kiezen voor plannen die toezien op de overgangen tussen en binnen onderwijsinstellingen,
naast plannen om studentenwelzijn te verhogen. Kan de Minister toelichten hoe die
plannen er uitzien, op welke aspecten van die overgangen dit ziet, en in hoeverre
dit niet ook zaken zijn die ook al speelden voor corona? Zijn bijvoorbeeld ook de
toelatingstesten voor numerus fixus opleidingen aangepast vanwege de door corona opgelopen
achterstanden in het voortgezet onderwijs en het mbo? Hebben instellingen ook plannen
ingediend om in het algemeen opgelopen achterstanden in het halen bij zowel beginnende
als zittende studenten? Zo ja, hoe zien deze plannen eruit? Zo nee, waarom niet? Zij
vragen of de Minister hier ook mogelijkheden ziet om dit structureel te veranderen
en meer in te zetten op het verbeteren van die overgangen.
De voornoemde leden vinden het belangrijk dat instellingen inzetten op het verhogen
van studentenwelzijn, omdat de sluiting van het fysieke onderwijs en de beperkingen
bij contact tussen leeftijdsgenoten een grote wissel hebben getrokken op het welzijn
van jongeren. Kan de Minister aangeven hoe succesvol de plannen op dit gebied zijn
en of studenten tevreden zijn over de inzet van deze plannen door hun instelling?
Zij vragen of in het algemeen kan worden aangegeven of studenten of hun vertegenwoordigende
medezeggenschapsorganen tevreden zijn met de aanpak van hun instellingen.
De leden van de CDA-fractie lezen dat het tekort aan stageplekken behoorlijk is afgenomen
tussen januari en september van dit jaar. Kan worden aangeven of deze daling zich
verder heeft voortgezet? Ook vragen zij of kan worden aangegeven of er bij studenten
van wie de opleiding voor een belangrijk deel bestaat uit stages of praktijkleren
een grotere studieachterstand is dan bij andere studenten.
De leden lezen dat instellingen het tekort aan personeel bij de uitvoering van de
plannen tegengaan door (tijdelijk) contracten van zittend personeel uit te breiden
of door middel van dakpanconstructies waarbij wordt gepreludeerd op de uitstroom van
zittend personeel naar bijvoorbeeld pensioen, om sollicitanten een vast contract aan
te kunnen bieden. Kan de Minister aangeven in hoeverre dit soort initiatieven succesvol
zijn, of ze breed worden toegepast, en of dit ook in het funderend onderwijs wordt
gebruikt om het personeelstekort tegen te gaan? Deze leden lezen dat in akkoorden
voor het mbo en ho de mogelijkheid is gecreëerd om indien middelen niet binnen de
looptijd van twee jaar effectief kunnen worden ingezet, een uitloop te hebben om de
middelen in het collegejaar erna nog in te kunnen zetten. Kan de Minister op basis
van de inzichten in de ingediende plannen aangeven of hier veel gebruik van zal worden
gemaakt en in hoeverre deze mogelijkheid ook is gecreëerd bij het funderend onderwijs?
De voornoemde leden lezen dat mbo-instellingen meer doen aan nazorg (sollicitatietrainingen
en jobcoaching), vooral bij studenten die een moeilijke start op de arbeidsmarkt zullen
hebben. Zij vragen of de Minister een meerwaarde ziet om dit soort initiatieven ook
na het NPO voort te zetten.
Inbreng van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van «het Nationaal Programma Onderwijs:
voortgang najaar 2021». De leden hebben grote zorgen over de aanhoudende crisissituatie
in het onderwijs en het weglekken van NPO-middelen naar commerciële onderwijsbureaus.
Zij hebben dan ook nog vragen en opmerkingen betreffende de voortgangsrapportage.
De schoolplannen: werken aan het herstel
Dagelijks zien we berichten voorbijkomen van scholen die klassen naar huis sturen
vanwege coronabesmettingen. Tevens is er nog altijd sprake van een groot lerarentekort.
Zo blijkt uit een enquête van de AOb8 dat het NPO niet uitvoerbaar is door het lerarentekort, werkdruk en lesuitval.9 Leerlingen lopen vertraging op en docenten maken zich zorgen over het welbevinden
van hun leerlingen. De situatie in het primair onderwijs zou volstrekt vergelijkbaar
zijn. Wat is de reactie van de Minister op de resultaten van deze enquête? Kunnen
scholen in deze omstandigheden wel aan herstel werken, aangezien er nog steeds sprake
is van een crisissituatie in het onderwijs, zoals ook de PO-Raad aangeeft?10 Hoe wordt hier rekening mee gehouden bij de evaluatie van het NPO? Wanneer ontvangen
de scholen duidelijkheid over de bekostiging van het tweede NPO-jaar? Hoe kijkt de
Minister gezien de voortdurende crisissituatie nu aan tegen een langere bestedingstermijn
van de NPO-middelen? Is hij bereid de middelen die vrijkomen in het tweede jaar over
een langere periode te verspreiden? Hoe reageert de Minister op berichten die lijken
te stellen dat zeker in de grote steden het NPO juist een aanjager is van het lerarentekort
op scholen die zo hard mensen nodig hebben? Herkent hij deze berichten? Graag ontvangen
zij een toelichting.
Inzet van derden door scholen
Bijles- en uitzendbureaus profiteren van de situatie. 60% van de scholen in het voortgezet
onderwijs huurt met NPO-geld personeel van commerciële bureaus in, zo blijkt uit de
enquête van de AOb.11 Hoe rijmt de Minister dit met het onlangs verschenen advies van de Onderwijsraad
waarin wordt gewaarschuwd voor het steeds meer verstrengeld raken van publiek en privaat
onderwijs?12 Hoe is dit te rijmen met de motie van het lid Futselaar c.s. over waarborgen dat
onderwijsgeld niet weglekt naar particuliere bureaus?13 Op welke wijze voert de Minister deze motie uit? Kan de Minister vooruitlopend op
het verdiepende implementatieonderzoek inhuur al aangeven hoeveel NPO-geld er naar
commerciële onderwijsbureaus weglekt en welke diensten deze onderwijsbureaus leveren?
Heeft de Minister inzicht in de kosten die gemaakt worden voor de verslaglegging?
Hoeveel accountants of boekhouders worden hiervoor extra ingehuurd? Zij vragen of
de Minister bereid is om dit ook mee te nemen in het verdiepende implementatieonderzoek
over inhuur, aangezien het dat in feite ook is.
De plannen van de instellingen; werken aan herstel
Medezeggenschap en betrokkenheid van stakeholders
De leden van de SP-fractie maken zich zorgen over de betrokkenheid van de medezeggenschap
op hogescholen en universiteiten. Deze is minder optimaal geweest door de korte termijn
waarop de plannen moesten worden ontwikkeld. De plannen moesten daarnaast onder hoge
druk gemaakt worden, aangezien de bestedingstermijn slechts twee jaar is. Sommige
plannen zijn mogelijk hierdoor niet van hoge kwaliteit of goed uitgedacht. De leden
vragen of de bestedingstermijn verlengd kan worden, omdat dat wellicht de kwaliteit
van de plannen ten goede zal komen.
Specifieke thema’s
Onderzoek
De voornoemde leden maken zich erg zorgen over de positie van promovendi, en dan met
name over de verlenging van contracten van de promovendi die werkzaam zijn bij instituten
die buiten de zogenaamde kennisinstellingen vallen, zoals universiteiten en universitaire
medische centra. De middelen van het NPO zijn alleen uitgegeven aan kennisinstellingen
en niet aan onafhankelijke onderzoeksinstellingen en streekziekenhuizen. De leden
vragen in hoeverre promovendi die werkzaam zijn in deze instituten hun contract verlengd
zien worden. Ook deze promovendi hebben onderzoeksvertraging opgelopen, maar voor
hen is geen geld uitgetrokken in het NPO. De leden van de SP-fractie zouden graag
willen weten of en hoe er naar promovendi die niet direct verbonden zijn aan een universiteit
wordt omgekeken en in hoeverre hun contracten verlengd worden.
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de stand van zaken en hebben
een aantal vragen en zorgen hieronder toegelicht. Deze leden maken zich zorgen over
achterstanden waar leerlingen mee kampen en de onevenredige manier waarop leerlingen
uit een lager sociaaleconomisch milieu benadeeld worden door de coronaproblematiek.
De inzet van deze fractie blijft het bevorderen van de kansengelijkheid.
Vertragingen in het primair onderwijs
De leden van de PvdA-fractie lezen dat leerlingen met lageropgeleide ouders grote
vertragingen hebben opgelopen. Dit is natuurlijk geen verrassing. Is de Minister nog
steeds van mening dat er voldoende wordt gedaan met oog op de kansengelijkheid om
te verzekeren dat het incidentele geld dat nu besteed wordt daadwerkelijk bijdraagt
aan de kansengelijkheid? Tevens vragen zij of de Minister kan toelichten of hij van
mening is dat de zorgen van schoolleiders ten aanzien van de achterstanden voldoende
worden geadresseerd.
Vertragingen in het voortgezet onderwijs
Voorgenoemde leden zijn geschrokken van de fikse achterstand van leerlingen op het
vmbo14 in vergelijking met hun leeftijdsgenoten op het vwo15. Een geheel jaar achterstand op het gebied van Nederlandse leesvaardigheid slaat
een diep gat in een schoolcarrière. Zij vragen of de Minister van mening is dat de
NPO-gelden voldoende onevenredig worden besteed om deze onevenredige achterstanden
op te lossen.
(Voortgezet) speciaal onderwijs bezorgd over welbevinden
De leden van de PvdA-fractie markeren het belang van fysiek onderwijs voor leerlingen
in het speciaal onderwijs. Zij vragen dan ook wat er aanvullend gedaan kan worden
om te voorkomen dat leerlingen uit het speciaal onderwijs te kampen krijgen met somberheid.
Liggen er plannen klaar om te voorkomen dat deze leerlingen bij een mogelijke volgende
lockdown verder achterraken in hun ontwikkeling? Ook vragen zij wat er momenteel wordt
gedaan voor specifiek deze leerlingen om te zorgen dat hun ontwikkeling weer op peil
raakt.
Medezeggenschap, betrokken stakeholders
De leden lezen dat er gesteld wordt dat op de meeste scholen docentteams betrokken
zijn bij het opstellen van de interventieplannen. Deze leden vernemen echter van de
AOb het signaal dat van de door hen ondervraagde leraren slechts een derde aangeeft
voldoende betrokken te zijn bij het opstellen van de plannen. Kan de Minister deze
discrepantie uitleggen? Zo nee, kan hij dit dan laten onderzoeken? De leden vernemen
uit zijn brief dat hij het belangrijk acht dat leraren goed worden betrokken bij de
besluitvorming. Zij vragen op welke manier hij hierop zal sturen nu wordt aangegeven
dat het niet het geval is.
Belangrijkste aandachtspunt: krapte op de arbeidsmarkt
De eerdergenoemde leden concluderen eveneens dat het almaar verergerende lerarentekort
de uitvoering van het herstel van de achterstanden ernstig bemoeilijkt. Zij zijn echter
teleurgesteld door het gemak waarmee de Minister dit erkent als een gegeven en opmerkt
dat het ook scholen zelf zijn die kiezen voor interventies waarvoor extra mankracht
nodig is. Deze leden zijn van mening dat leraren natuurlijkerwijs kiezen voor de interventies
die voor hun leerlingen het beste zullen werken, niet enkel interventies die henzelf
goed uitkomen. Zij vragen of de Minister hierop kan reflecteren. Ook klinken er signalen
vanuit het veld dat de arbeidsmarkttoelage een waterbedeffect creëert. Leraren uit
randgemeenten kunnen ervoor kiezen in een stad te gaan werken voor een hoger salaris.
Wanneer er veel jonge leraren uitstromen en de instroom bij de opleidingen niet voldoende
toeneemt, wordt het probleem hiermee alleen verplaatst. Zij vragen of de Minister
daarop kan reageren.
De leden van de PvdA-fractie vragen ook op welke manier er wordt gewerkt aan het verlagen
van de werkdruk. Uit cijfers van de AOb blijkt dat 70% van de leraren een nóg hogere
werkdruk ervaart als gevolg van de implementatie van de NPO-interventies. Tevens vragen
zij wat de Minister eraan doet om deze torenhoge werkdruk te verlagen om verdere uitstroom
en uitval van leraren te voorkomen.
Inzet van derden door scholen
Voornoemde leden lezen dat de Minister de conclusie trekt dat vanwege het lerarentekort
scholen momenteel tijdelijke krachten willen inhuren. Deze leden delen die conclusie
niet. Zij wijzen op het incidentele karakter van het NPO, dat als doel heeft incidentele
achterstanden op te lossen binnen een speelveld dat kampt met diepgewortelde en structurele
problemen die niet kunnen worden opgelost met eenmalig geld. Erkent de Minister dat
die redenering daarom niet strookt? Deelt hij de mening dat het schaduwonderwijs enorm
profiteert van de grote vraag die is ontstaan en helaas wel moet worden beantwoord
door private ondernemingen? Deelt de Minister tevens dat hiermee een vicieuze cirkel
verder is aangejaagd en het tij alleen kan worden gekeerd wanneer men structureel
investeert in het onderwijs, zodat de basis weer op orde kan worden gebracht, zo vragen
deze leden.
Studentenwelzijn
De leden van de PvdA-fractie zijn blij dat er erkenning is voor het welzijn van studenten
gedurende deze ingewikkelde tijd. Naast de trajecten waarvoor momenteel extra geld
voor wordt vrijgemaakt om het welbevinden van studenten te verbeteren, vragen de leden
welke meer structurele cultuurverandering er nodig zou zijn en wat ervoor nodig is
om die te behalen, zodat studenten meer voldoening ervaren en minder stress ondervinden.
Aandachtspunten
De leden constateren dat ook in het mbo en ho het tekort aan docenten niet kan worden
verholpen met een eenmalig geldbedrag. De Minister concludeert dat er veel creativiteit
en inspanning nodig zal zijn om het benodigde onderwijspersoneel aan te trekken, maar
deze leden vragen welke oplossing de Minister hiervoor in gedachten heeft met incidenteel
budget dan wel structureel budget.
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse de eerste voortgangsrapportage
van het Nationaal Programma Onderwijs gelezen. De voornoemde leden zijn tot nu toe
steeds kritisch geweest op het incidentele karakter van de uitgetrokken 8,5 miljard euro
en de korte periode waarin dit uitgegeven moet worden. Zij hebben gewaarschuwd dat
door al bestaande problemen in het onderwijs, zoals het lerarentekort, dit geld mogelijk
niet goed terecht zou komen. Deze zorgen zijn niet weggenomen na het lezen van deze
eerste voortgangsrapportage.
De leden lezen dat docenten, schoolleiders en bestuurders de afgelopen periode hard
hebben gewerkt om de achterstanden en vertragingen in kaart te brengen. Wordt daarbij
enkel gekeken naar de opgelopen achterstanden in 2020 en de eerste helft van 2021,
of wordt dit doorlopend gedaan? De voornoemde leden vragen dit omdat het onderwijs
ook deze november- en decembermaand gevolgen ervaart van de coronacrisis. Klassen
worden naar huis gestuurd in verband met besmettingen, leraren moeten tijdelijk vervangen
worden, leerlingen moeten zelf een periode in quarantaine en er komt een extra week
kerstvakantie in het po. Wordt deze voortdurende onrust in het onderwijs ook meegenomen
bij het in kaart brengen van de achterstanden en vertragingen? In hoeverre is het
mogelijk om überhaupt aan achterstanden te werken in deze onrustige onderwijssetting?
Wordt de huidige situatie meegenomen in de beslissing om het programma met één of
twee schooljaren te verlengen? Wanneer valt deze beslissing? In hoeverre wordt er
binnen het Nationaal Programma Onderwijs rekening gehouden met dat corona nog langere
tijd onze samenleving en dus ook het onderwijs kan beïnvloeden? Zij vragen tevens
of er sprake is van een langetermijnstrategie (langer dan de 2,5 jaar die er nu voor
staat) binnen het programma.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat deze eerste voortgangsrapportage een
beeld geeft van de stand bij de start van het school- en collegejaar 2021/2022. Daardoor
is de daadwerkelijke inzet van de middelen uit het NPO nog niet zichtbaar. Tegelijk
schrijft het kabinet dat de maatregelen om leervertraging te voorkomen effect hebben
gehad en dat aangenomen wordt dat vertragingen niet verder zijn toegenomen en soms
deels zijn ingelopen. Waarop wordt dit gebaseerd? Zij vragen of hier al onderzoek
naar is gedaan.
Funderend Onderwijs
Vertragingen in het po
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat bij rekenen de vertraging aan het einde
van vorig schooljaar het grootste was. Is er een verklaring waarom dat juist bij rekenen
het geval is? Op welke manier wordt die gemiddelde tien weken leervertraging aangepakt?
Zij vragen of de Minister daarbij een aantal specifieke voorbeelden van scholen kan
geven. De voornoemde leden lezen dat hoe lager het opleidingsniveau van de ouders
is, hoe groter de vertragingen bij leerlingen. Ook leerlingen uit gezinnen met een
laag inkomen, eenoudergezinnen of grote gezinnen laten een grotere vertraging in de
leergroei zien. Op welke manier krijgen deze leerlingen extra hulp bij het inhalen
van hun achterstanden? Zijn de gekozen interventies vaak voor een hele klas of juist
specifiek voor bepaalde groepen leerlingen? Wat laten deze verschillen in vertragingen
zien over kansengelijkheid in het onderwijs? Ook vragen zij in hoeverre hier voor
corona al aandacht aan werd besteed en of dit na corona ook zal gebeuren.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat het uitstroomniveau van po-leerlingen
niet erg verschilt van dat in precoronajaren, vooral omdat scholen in het po kansrijker
en breder hebben geadviseerd. Leerlingen stromen ondanks alles in op het niveau dat
past bij hun capaciteiten. De voornoemde leden zijn daar blij mee, maar vragen wel
hoe de overgang vervolgens verloopt op het vo. Sluit de aangeboden leerstof in het
eerste jaar op het vo nog aan bij deze groep leerlingen die misschien wat achterstanden
hebben in hun kennis? Zijn daar problemen gesignaleerd? Tevens vragen zij in hoeverre
daar rekening mee wordt gehouden in het eerste jaar van de middelbare school.
Vertragingen in het vo
De leden van de GroenLinks-fractie schrikken van de grote vertragingen die zijn ontstaan
bij rekenen en vooral Nederlandse leesvaardigheid. De gemiddelde leervertraging van
Nederlandse leesvaardigheid is 27 weken, en bij vmbo-leerlingen naar schatting zelfs
een heel schooljaar. Is er een verklaring waarom dit zo fors is? Is dit groter dan
was verwacht bij de opzet van het Nationaal Programma Onderwijs? Zorgt dit nog voor
aanpassingen in het programma? Zij vragen tevens hoe deze vertraging zal worden aangepakt.
Ook voor corona waren er al grote zorgen over de leesvaardigheid van leerlingen. Wordt
eraan gedacht om de extra aandacht die er al was, bijvoorbeeld met het Leesoffensief,
te intensiveren? De leden lezen dat er grote verschillen zijn in achterstanden tussen
vwo- en vmbo-leerlingen, maar dat ook de verschillen tussen scholen sterker zijn gegroeid.
Betekent dit nog iets voor de verdeling van de NPO-onderwijsmiddelen voor komend jaar?
De voornoemde leden lezen dat de zorgen van schoolleiders over het welbevinden en
executieve vaardigheden het grootste zijn in het praktijkonderwijs en het vso.16 Hoe wordt ervoor gezorgd dat juist deze leerlingen niet extra de dupe worden van
de coronacrisis? Zij vragen ook of er, zeker binnen dit type onderwijs waar al grote
tekorten zijn, genoeg personeel voor een-op-eenaandacht is.
De schoolplannen: werken aan het herstel
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat in september dit jaar op de meeste scholen
de medezeggenschapsraden hebben ingestemd met de keuze voor interventies. Waar dat
nog niet is gebeurd, zal dat alsnog gebeuren, zo lezen voornoemde leden. Wordt dit
gecontroleerd? In hoeverre worden ouders in de mr17 hierin ook meegenomen? Worden individuele ouders geïnformeerd over de keuzes voor
interventies. Zo ja, is dat beleid, of is dat per school anders, zo vragen de voornoemde
leden.
De voornoemde leden lezen dat driekwart van de scholen kiest voor interventies voor
het welbevinden van de kinderen. Is er een beeld van hoe de mentale welgesteldheid
van leerlingen wordt verbeterd met de interventies van het Nationaal Programma Onderwijs?
Is dit toereikend, gelet op hoe groot de problemen zijn? Hoe wordt dit bijgehouden
en gemeten, zo vragen de leden.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat ongeveer de helft van de scholen verwacht
tegen knelpunten aan te lopen bij de uitvoering van het programma vanwege het tekort
aan personeel. Is het mogelijk om te specifiëren over wat voor soort scholen dit gaat?
Zijn bepaalde type scholen, zoals het speciaal onderwijs of scholen uit bepaalde wijken,
hierin bovenmatig vertegenwoordigd? In hoeverre wordt het lerarentekort op dit soort
scholen juist versterkt door het Nationaal Programma Onderwijs, omdat leraren vertrekken
naar andere («makkelijkere») scholen, omdat daar door het NPO-geld ook een vacature
is nu? Is de Minister bekend met deze signalen? Zij vragen wat de Minister hieraan
gaat doen en of de Minister het met voornoemde leden eens is dat dit toch niet de
bedoeling kan zijn van het Nationaal Programma Onderwijs. Kan de Minister reageren
op de uitspraak dat het lerarentekort juist verder vergroot wordt door het NPO, omdat
er meer personeel nodig is voor de uitvoering van het programma? Is van tevoren over
dit gevolg nagedacht, zo vragen voornoemde leden. Zo ja, is hier dan ook een oplossing
voor bedacht? Wat betekent dit voor de werkdruk van leraren? Bijna 70% van de ondervraagde
leden van de AOb in het voortgezet onderwijs geeft aan dat het NPO zorgt voor een
verdere verhoging van de werkdruk. Kan de Minister reageren op dit cijfer? In hoeverre
zijn leraren betrokken bij de besluitvorming rondom het NPO-geld, zo vragen deze leden.
Zij lezen dat de Minister de knelpunten van de schoolleiders rondom het personeelstekort
begrijpt en met hen naar oplossingen gaat zoeken. Op welke termijn denkt de Minister
die gevonden te hebben? Over wat voor oplossingen denkt de Minister dan? In hoeverre
kan het Nationaal Programma Onderwijs goed uitgevoerd worden met een dergelijk groot
personeelstekort? De voornoemde leden lezen dat veel scholen extra personeel aantrekken
en dit vanwege het lerarentekort vaak doen via commerciële bureaus. De leden van de
GroenLinks-fractie hebben steeds gewaarschuwd voor dit effect en zijn teleurgesteld
dat er geen verdere informatie wordt gegeven in de brief. Waarom zijn er niet meer
cijfers bekend hierover in deze voortgangsrapportage? Houdt de Minister wel voldoende
vinger aan de pols bij dit probleem? Zeker gezien het feit dat dit gevraagd wordt
in de aangenomen motie van het lid Futselaar c.s.18 De leden vragen of de Minister het met hen eens is dat het niet de bedoeling is dat
dit publieke geld van het Nationaal Programma Onderwijs in de zakken van private onderwijsbureaus
belandt?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen ten slotte naar de plek van thuiszitters
in het Nationaal Programma Onderwijs. In hoeverre zijn achterstanden door de coronacrisis
in beeld bij deze groep? In hoeverre bereikt het geld van het Nationaal Programma
Onderwijs ook deze groep? Welke interventies worden ingezet bij deze groep? Wie voert
deze interventies uit? Is het aantal thuiszitters toegenomen sinds de coronacrisis?
Zo ja, is daar een samenhang te concluderen? De voornoemde leden zijn ook benieuwd
naar leerlingen met een kwetsbare gezondheid of van wie de ouders een kwetsbare gezondheid
hebben. Zijn deze leerlingen voldoende in beeld? Hebben zij grotere achterstanden
opgelopen? Zij vragen op welke manier zij hulp krijgen vanuit het Nationaal Programma
Onderwijs.
Middelbaar beroepsonderwijs en hoger onderwijs
De leden van de GroenLinks-fractie lezen in de brief van de Minister dat de studentenvertegenwoordigers
vinden dat de kwaliteit van de betrokkenheid van de studentenraden minder optimaal
is geweest. Kan de Minister uiteenzetten waarom de betrokkenheid minder optimaal is
geweest en welke belemmeringen de vertegenwoordigers hebben ervaren? Deze leden lezen
voorts dat bij verdere monitoring van het programma de vertegenwoordiging van de medezeggenschap
op instellingsniveau centraal en decentraal zal worden betrokken.19 Deelt de Minister de mening dat dit niet betekent dat instellingen het betrekken
van de medezeggenschap op dezelfde manier kunnen voortzetten? Zo nee, waarom niet?
Is de Minister specifiek over de rol van de medezeggenschap in gesprek met de instellingen?
Komt er een onderzoek naar de rol van de medezeggenschap tijdens de coronapandemie?
Zo nee, waarom niet, zo vragen de voornoemde leden.
Deze leden bekruipt het gevoel dat in bijzondere tijden de rechten van de medezeggenschap
worden ingeperkt, terwijl deze rechten er ook juist voor deze tijden zijn. Zij vragen
of de Minister kan uiteenzetten wat de instellingen aanvullend kunnen doen om de studenten
beter te betrekken bij coronagerelateerde beslissingen.
NPO-implementatiemonitor
Deze leden lezen in de NPO-implementatiemonitor dat het uiteindelijk 95% van de instellingen
gelukt is een NPO-bestedingsplan in te dienen met formele instemming of een voorlopig
akkoord van de medezeggenschap. Kan de Minister uiteenzetten waarom het 5% van de
instellingen niet is gelukt een NPO-bestedingsplan in te dienen met formele instemming
of een voorlopig akkoord van de medezeggenschap?
Ten slotte lezen de leden van de GroenLinks-fractie dat meerdere instellingen aangeven
dat zij een aantal risico’s zien bij de implementatie van het NPO. Een deel van deze
risico’s vallen binnen de invloedssfeer van de instellingen zelf, maar de belangrijkste
randvoorwaarde, namelijk het oplossen van het docententekort, zien alle instellingen
als cruciaal en is niet direct door individuele instellingen op te lossen. Kan de
Minister een appreciatie geven aan deze conclusie van de monitor? Hoe ziet de Minister
haar rol in het aanpakken van het docentenetkort en de hoge werkdruk die hiermee samenhangt?
Zij ontvangen graag een reactie.
Inbreng van de leden van de PvdD-fractie:
De leden van de PvdD-fractie hebben kennisgenomen van de voorliggende eerste evaluatie
van het Nationaal Programma Onderwijs en hebben hierbij nog enkele vragen en opmerkingen.
Volgens deze leden kent het Nationaal Programma Onderwijs een aantal grote gebreken.
Door met een eenmalig bedrag op de proppen te komen, maakt het kabinet het de scholen
zeer lastig om hun personeel een beter langetermijnperspectief te bieden, bijvoorbeeld
door meer docenten een vaste aanstelling te bieden. Structurele problemen zoals het
lerarentekort kun je niet oplossen met eenmalige lapmiddelen. Om te voorkomen dat
het NPO uiteindelijk tot een dure verkiezingsstunt van de coalitiepartijen verwordt,
dient het nieuwe kabinet structureel te investeren in salarissen, arbeidsmarktpositie,
ontwikkelingsmogelijkheden en het tegengaan van de zeer hoge werkdruk in het onderwijs.
Erkent de Minister dat al in een vroeg stadium signalen zichtbaar waren die aangaven
dat indien het NPO niet wordt aangevuld met structureel geld, problemen als het lerarentekort
zullen blijven bestaan of zelfs toenemen? De Minister heeft aangegeven dat met schoolleiders
het gesprek zal worden aangegaan over de knelpunten die zij ervaren, zoals een krappe
arbeidsmarkt en het incidentele karakter van het NPO. Ook zal met hen worden gesproken
over mogelijke oplossingen. Wat kan de Minister daar inmiddels concreet over zeggen?
Zij vragen welke oplossingen de voorkeur van de Minister hebben.
De voornoemde leden constateren dat de Kamer in het kader van het verlengen van het
NPO ook twee moties heeft aangenomen.20 De leden lezen dat de Minister pas in de eerstvolgende rapportage, in het voorjaar
van 2022, in zal gaan op de vraag of het nodig en uitvoerbaar is om het NPO te verlengen
met één of twee schooljaren. Waarom is daar zo veel tijd voor nodig? Spreekt het volgens
de Minister dan niet voor zich dat er meer structurele investeringen nodig zijn, zo
vragen zij.
De leden van de PvdD-fractie lezen dat de menukaart van het NPO zal worden doorontwikkeld
en ook daarna beschikbaar zal blijven voor scholen, waarmee het volgens de Minister
een van de structurele opbrengsten zal zijn van het NPO. Wat zijn volgens de Minister
de andere beoogde structurele opbrengsten van het NPO? Ook vragen deze leden hoe de
menukaart zal worden ingezet nadat het NPO is afgelopen. Welke ideeën heeft de Minister
hierover? De voornoemde leden constateren dat de Minister in deze evaluatie nog niet
diep is ingegaan op de inzet van derden door scholen. Over dit onderwerp bestaan echter
wel grote zorgen. Geldverspilling ligt immers op de loer. De leden vragen de Minister
daarom om uitgebreider te reflecteren op dit thema. Recent is het advies «Publiek
karakter voorop» door de Onderwijsraad gepresenteerd, waarin wordt aangegeven dat
de overheid en schoolbesturen zich nu onvoldoende bewust lijken van de risico’s van
het toenemende private aanbod en de verstrengeling ervan met het publiek bekostigde
aanbod.21 Zij vragen hoe de Minister in dat kader kijkt naar de inzet van commerciële bijlesbureaus
door scholen met de middelen van het NPO.
De leden lezen in de evaluatie dat meer dan driekwart van de scholen kiest voor interventies
voor het welbevinden van leerlingen en dat dit in het (voortgezet) speciaal onderwijs
zelfs gaat om 92%. De leden hebben meermaals het belang van het sociaal-emotionele
en het mentale welzijn van jongeren benadrukt en vinden het een positief signaal dat
het welbevinden van leerlingen op veel scholen extra aandacht krijgt.
Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat ook op de scholen waar nu nog niet is gekozen
voor interventies met betrekking tot het welbevinden van leerlingen, hier alsnog expliciet
aandacht aan zal worden geschonken? Erkent de Minister dat het ook na corona uiterst
belangrijk is dat er blijvende aandacht is voor het sociaal-emotionele en het mentale
welzijn van jongeren op álle scholen en onderwijsinstellingen?
De leden van de PvdD-fractie merken op dat meer preventief beleid een deel van de
problemen op het gebied van het sociaal-emotionele en mentale welzijn had kunnen voorkomen.
Hoe kijkt de Minister hiernaar? Erkent de Minister dat er op het gebied van preventie
een aantal zaken niet goed zijn gegaan? De voornoemde leden vragen welke lessen volgens
de Minister getrokken zouden moeten worden, zodat sociaal-emotionele en mentale problematiek
bij jongeren in de toekomst zo veel mogelijk voorkomen kan worden.
Inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn blij om te lezen dat het eerste beeld van
de implementatie van het NPO positief is. Tegelijkertijd is het begrijpelijk dat het
nog te vroeg is om uitspraken te doen over de effectiviteit. Daarbij zien de leden
ook dat we in een ingewikkelde tijd zitten met nog steeds hoge besmettingscijfers
en een nieuwe schoolsluiting in het vooruitzicht.
Deze leden willen in dit schriftelijk overleg stilstaan bij de invloed van de huidige
epidemiologische ontwikkelingen op het NPO, medezeggenschapsraden, commerciële bureaus
en het mentaal welzijn van kinderen, jongeren en jongvolwassenen. Voordat die onderwerpen
besproken worden willen de leden van de ChristenUnie-fractie eerst stilstaan bij de
bergen werk die alle mensen werkzaam in het onderwijs verzet hebben, de afgelopen
maanden. De leden zijn blij dat het weer mogelijk was om fysiek onderwijs te kunnen
geven. Maar met alle snottebellenrichtlijnen, geldende coronamaatregelen, besmettingsgolven
en allerlei onzekerheden die deze pandemie met zich meebrengt begrijpen de leden ook
dat het niet het onderwijs was zoals voor de pandemie. In dit schriftelijk overleg
willen zij dan ook hun grote waardering uitspreken voor het onderwijzend en onderwijsondersteunend
personeel.
De leden lezen dat het eerste beeld van de implementatie van het NPO positief is.
Zij lezen dat op de meeste scholen de medezeggenschapsraden ingestemd hebben, maar
daar waar het nog niet gebeurd was dat nog moet. De leden vragen de Minister wat redenen
zijn voor medezeggenschapsraden om nog niet in te stemmen. Indien medezeggenschapsraden
en schoolleiders er bij verschillen van inzicht over de schoolplannen niet uitkomen,
welke middelen heeft de Minister dan? Zij vragen hoe de rol van de medezeggenschapsraad
wordt gewaarborgd.
De leden lezen dat er ook extern personeel aangetrokken wordt via commerciële bureaus.
Zij lezen dat de Minister hier in een volgende voortgangsrapportage uitvoeriger op
terug zal komen. Kan de Minister daarin ook meenemen welke bedragen door scholen worden
uitgegeven aan commerciële bureaus en hoeveel verschillende commerciële bureaus er
worden ingezet? Verwacht de Minister dat de winsten die commerciële bureaus nu maken
vanuit het NPO invloed zullen hebben op het schaduwonderwijs op de langere termijn?
Denkt de Minister bijvoorbeeld dat deze winsten op de langere termijn ook tot meer
kansenongelijkheid kunnen leiden, wanneer de commerciële bureaus na afloop van het
NPO bijvoorbeeld meer middelen kunnen steken in marketing, maar vanwege het aflopen
van het NPO dit schaduwonderwijs weer beperkt toegankelijk gaat zijn? Zij vragen of
de Minister daarop kan reflecteren.
De steunpakketten voor bedrijven en ondernemers zijn zo ingericht dat ze meeademen
met de epidemiologische ontwikkelingen. Zoals vele anderen hadden ook de leden van
de ChristenUnie-fractie gehoopt dat de crisis op haar retour zou zijn. Helaas worden
de komende week de scholen weer gesloten, met alle gevolgen van dien. De leden begrijpen
dat het NPO voor een vaste tijdsperiode is. Dat vinden zij ook belangrijk. De investeringen
moeten immers ook daar terechtkomen waar de achterstanden zijn opgelopen. Tegelijkertijd
kunnen de leden zich voorstellen dat vanwege nieuwe coronagolven en epidemiologische
ontwikkelingen scholen soms voor nieuwe vraagstukken omtrent het inhalen van achterstanden
komen te staan. De leden vragen of het NPO ook meeademt. Wordt er in de planning van
de uitvoering rekening gehouden met onvoorspelbare epidemiologische ontwikkelingen?
Tot slot lezen de leden van de ChristenUnie-fractie dat er op diverse manieren veel
aandacht is voor studentenwelzijn. Zij zijn blij om te lezen dat er projecten gesteund
worden op het gebied van mentale gezondheid, sociale verbinding en extra begeleiding.
Ze lezen en horen ook dat het welzijn van jongere jongeren een klap heeft gekregen
door de coronacrisis. Recent verscheen de Monitor Mentale gezondheid en Middelengebruik
van onder andere het RIVM. In de monitor worden diverse implicaties en aanbevelingen
voor beleid genoemd. De leden vragen de Ministers of zij in het NPO ruimte zien om
bepaalde aanbevelingen over te nemen en of de Ministers daarop kunnen reflecteren.
Inbreng van de leden van de Volt-fractie
De leden van de Volt-fractie constateren uit de Kamerbrief dat er veel geld gaat naar
derden, in de vorm van commerciële bureaus. Heeft de Minister een overzicht van hoeveel
geld inmiddels naar commerciële bureau is gevloeid? Hoe verhoudt de prijs die commerciële
bureaus rekenen zich tot een situatie waarin dit geld gebruikt zou worden om het onderwijs
dusdanig te versterken zodat het onderwijs zelf in deze behoefte weet te voorzien
(waar de commerciële bureaus nu voor worden ingezet)?
De voornoemde leden constateren dat de achterstanden algemeen genomen onder met name
leerlingen met een niet-westerse migratieachtergrond het grootst zijn. In hoeverre
worden de middelen uit het NPO exclusief toegespitst op deze leerlingen zonder hierbij
de ouders van deze leerlingen te betrekken? Ziet de Minister een kans om een deel
van de NPO-gelden toe te spitsen op de ouders? Tevens vragen zij of de Minister bekend
is met het LeerKansenProfiel (hierna: LKP). De gemeente Den Haag gebruikt het LKP
om door middel van verplichte naschoolse activiteiten (zes uur per week) de kansenongelijkheid
te verminderen. Dit wordt gedaan door de taal en sociale capaciteiten (met de ouders)
van (po-)leerlingen met een taalachterstand te verbeteren. De evaluaties van dit beleid
zijn positief. Zou het LKP mogelijk als voorbeeld kunnen dienen voor besteding van
een deel van de NPO-gelden in het meer betrekken van de ouders van leerlingen met
grote achterstanden?
Zij vragen wat de Minister eraan doet om de instellingen gerust te stellen in hun
onzekerheid omtrent de incidentele aard van de middelen die zij ter beschikking gesteld
krijgen uit het NPO om de achterstanden in te lopen. Hoe verhoudt de tijdelijkheid
van het NPO zich tot de structurele vraag naar personeel in het onderwijs? Dat kan
evenwel deels worden vermeden door (tijdelijk) de aanstellingen van zittend personeel
uit te breiden. Ook kan het toepassen van zogenoemde dakpanconstructies voor nieuwkomers
uitkomst bieden, waarbij wordt gepreludeerd op de uitstroom van werknemers naar bijvoorbeeld
pensioen om sollicitanten een vast contract aan te kunnen bieden. Kan de Minister
een toelichting geven op voorgaand citaat hoe dit het lerarentekort helpt op te lossen?
Het zal van de instellingen hoe dan ook veel inspanning en creativiteit vergen om
het benodigde onderwijspersoneel aan te trekken. Deelt de Minister de mening dat dit
niet bij de instellingen zou moeten liggen, maar dat het voorzien in structurele oplossingen
voor een dermate groot probleem bij de overheid zou moeten liggen? Zo nee, waarom
niet?
Tevens vragen zij hoe de Minister rekening houdt met het onvoorspelbare verloop van
de coronacrisis, nu bijvoorbeeld de omikronvariant steeds meer om zich heen grijpt.
Heeft de Minister verschillende scenario’s uitgewerkt? Hoe verhouden die scenario’s
zich tot het NPO en de looptijd van het NPO? Zou de looptijd van het NPO mogelijk
verlengd kunnen worden als de gevolgen van de coronacrisis langer voortduren dan verwacht?
Ter indicatie, voor vmbo-leerlingen gaat het om een leervertraging van naar schatting
een heel schooljaar bij Nederlandse leesvaardigheid en 16 weken bij rekenen, tegenover
respectievelijk negen en vijf weken voor vwo-leerlingen. Tot slot vragen zij in hoeverre
de instrumenten uit het NPO toegespitst worden op het aanpakken van deze verschillen
tussen vmbo-leerlingen enerzijds en vwo-leerlingen anderzijds.
Inbreng van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de voortgangsgegevens inzake
het Nationaal Programma Onderwijs.
Funderend onderwijs
De leden van de SGP-fractie vragen aandacht voor de spanning tussen het karakter van
het nationaal programma als hersteloperatie en het gegeven dat het onderwijs aanhoudend
geconfronteerd wordt met extra beperkingen die het verzorgen van onderwijs intensiever
maken dan voor de coronatijd. Deze leden krijgen het signaal dat veel scholen de handen
vol hebben aan het geven van onderwijs en dat de extra inzet op herstel slechts beperkt
aandacht kan krijgen. Het betekent onder meer dat een langduriger werking van het
nationaal programma nodig zal zijn. Deze leden vragen of de Minister zo snel mogelijk
een realistisch perspectief kan schetsen, zodat het personeel in de beleving niet
met de last van een onmogelijke opdracht opgezadeld wordt.
Deze leden constateren dat een deel van de scholen niet heeft voldaan aan de procedures
en uitgangspunten die de Minister heeft aangegeven, bijvoorbeeld als het gaat om betrokkenheid
van het onderwijsteam en instemming van de medezeggenschapsraad. Deze leden vragen
hoe de Minister hiermee omgaat en in hoeverre dit consequenties heeft. Zij wijzen
erop dat het voor iedereen van belang is om zekerheid te hebben over de randvoorwaarden.
De leden van de SGP-fractie constateren dat de monitor niet veel meer informatie oplevert
over de menukaart dan een overzicht van de keuzes die gemaakt zijn door scholen. Daarmee
is nog op geen enkele manier duidelijk wat de effectiviteit van de gemaakte keuzes
is. Deze leden vragen in hoeverre en op welke manier de Minister daarop in het vervolg
meer zicht wil bieden. Het gaat dan niet alleen om de effectiviteit van de interventie
in een beperkte, gecontroleerde onderzoekssituatie, maar juist ook bij daadwerkelijke
toepassing in de reguliere onderwijscontext.
De leden van de SGP-fractie constateren dat veel scholen niet alleen worstelen met
het vinden van voldoende personeel, maar ook met de vraag hoe ze structureel goed
gekwalificeerd personeel behouden. Het NPO stelt wat dat betreft voor extra uitdagingen.
Scholen uiten de zorg hoe ze kunnen voorkomen dat ze straks structureel opgezadeld
zitten met het tijdelijk personeel dat nu wordt ingezet, maar waarvan de kwaliteit
te wensen overlaat. Op welke wijze worden scholen ondersteund inzake de arbeidsrechtelijke
consequenties van hun keuzes? Is aanpassing van de regelgeving overwogen om scholen
beter te faciliteren in het voorkomen van risico’s?
De voornoemde leden hebben in een eerder stadium aandacht gevraagd voor de verscholen
positie van ouders in de menukaart en de uitvoering van het NPO. De monitor lijkt
dat beeld te bevestigen, onder meer doordat de rol van de ouders bij het onderdeel
faciliteiten en randvoorwaarden eigenlijk niet aan bod komt. Op welke wijze gaat de
Minister bevorderen dat dit belang duidelijker in beeld komt? Tevens vragen zij hoe
de ouderorganisaties worden ondersteund en ingeschakeld om het NPO tot een succes
te maken, bijvoorbeeld als het gaat om het inhalen van leesachterstanden thuis.
Mbo en hoger onderwijs
De leden van de SGP-fractie constateren dat in de plannen veel aandacht uitgaat naar
de mentale gezondheid van studenten. Deze leden merken op dat in samenhang daarmee
ook de fysieke gezondheid een belangrijk aspect is. Het lijkt erop dat dit aspect
onderbelicht is, hoewel ook op dit vlak mooie voorbeelden in instellingen te vinden
zijn, zoals het aantrekkelijk maken van een gezond voedingspatroon. Welke inzet wil
de Minister plegen om dit aspect meer aandacht te geven en te stimuleren?
De leden van de SGP-fractie vragen of de Minister bekend is met het Kennisplein van
Opleiding naar werk en welke rol dit initiatief kan vervullen in de structuur van
het Nationaal Programma Onderwijs. Tot slot vragen zij hoe dergelijke initiatieven
worden benut om structurele verbeteringen te realiseren.
Inbreng van de leden van de DENK-fractie
De leden van de DENK-fractie hebben met grote belangstelling kennisgenomen van de
eerste voortgangsrapportage van het Nationaal Programma Onderwijs en hebben hierover
nog enkele vragen.
Wat de leden ten eerste opvalt is dat de vertragingen als gevolg van de coronacrisis
het allergrootst zijn bij de reeds kwetsbare kinderen. Dit wil zeggen: kinderen met
laagopgeleide ouders, kinderen van ouders met een laag inkomen en kinderen van ouders
met een niet-westerse migratieachtergrond. De leden vragen wat het kabinet gaat doen
met deze informatie. Wordt er ook centraal en structureel onderwijsbeleid gevoerd
om dit breed verspreide probleem bij de wortel aan te pakken? Hoe zorgen wij er in
de toekomst voor dat niet steeds de meest kwetsbare groepen leerlingen het hardst
achteruitgaan bij crises?
De eerdergenoemde leden constateren ook dat de inzet van digitale hulpmiddelen onderdeel
vormt van de menukaart. De leden vrezen dat deze interventie, mits niet goed uitgevoerd,
een negatief effect kan hebben op de reeds onder druk staande kansengelijkheid. Wordt
deze interventie, maar ook andere interventies gemonitord op kansengelijkheid? Zo
nee, waarom niet? Een ander opvallend feit is dat scholen met reeds een hoge achterstandsscore
in 2020–2021 grotere achterstanden hebben opgelopen. De leden van de DENK-fractie
vragen hoe hiermee rekening is gehouden bij het verdelen van het herstelbedrag. Wordt
er ook centraal en structureel onderwijsbeleid gevoerd om dit breed verspreide probleem
bij de wortel aan te pakken? Hoe wordt ervoor gezorgd dat in de toekomst niet steeds
de meest kwetsbare scholen het hardst achteruitgaan bij crises? Als de leden kijken
naar de gekozen interventies binnen het programma, zien zij dat vrijwel alle scholen
in het funderend onderwijs het meest kiezen voor het (al dan niet tijdelijk) aantrekken
of inhuren van nieuw personeel. In het po geeft 87% van de scholen dit aan, in het
(v)so 81% en in het vo 89%. Het is echter voor scholen soms moeilijk om gekwalificeerd
personeel te vinden om de interventies uit te voeren omdat het programma tijdelijk
is. De leden van de DENK-fractie kunnen dit goed begrijpen. De leden vragen dan ook
wat er gebeurt als het programma afloopt en de nieuwe docenten en ander personeel
niet langer uit het herstelbedrag gefinancierd kunnen worden? Is hier een vangnet
voor bedacht? Welke zekerheden kan het kabinet personeel bieden die uit het herstelbedrag
worden gefinancierd? Eveneens vragen zij welke duurzame oplossingen het kabinet heeft
om dit structureel probleem van lerarentekort aan te pakken.
Het kabinet is er bij het opstellen van het programma van uitgegaan dat de coronacrisis
op haar einde loopt en dat de herstelperiode in kan gaan. Nu blijkt met de omikronvariant
dat het nog uiterst onzeker is wat de toekomst brengt en of de scholen wel in één
lijn vooruit kunnen. De leden van de DENK-fractie vragen of het kabinet zich heeft
beraad over een scenario waarbij de coronacrisis nog enige jaren voortduurt, waardoor
de duurtijd van het programma van drie jaar onvoldoende zal blijken om eventuele nieuwe
achterstanden weg te werken. Wat gebeurt er als scholen door nieuwe omstandigheden
of maatregelen erg beperkt worden in de uitvoering van de interventies en de achterstanden
weer oplopen? Is er in dergelijke scenario’s een mogelijkheid om de duurtijd van het
nationaal programma te verlengen? Komen er dan ook meer gelden vrij? Zijn er alternatieve
plannen? Zijn er ook duurzame plannen om de scholen weerbaarder te maken tegen de
gevolgen van een crisis? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke plannen? De leden van de
DENK-fractie vragen ook in hoeverre de wensen en behoeften van de leerlingen zijn
meegenomen in de keuze voor interventies door scholen. Is hier een analyse van gemaakt?
Zo nee, waarom niet?
Een bijkomend feit van het Nationaal Programma Onderwijs is dat er nu heel nauwkeurig
kan worden gevolgd welke interventies gewenst zijn en welke interventies effectief
zijn in het terugdringen van achterstanden en het verbeteren van de onderwijskwaliteit.
Het programma is zodoende ook een pilot om te zien waar op langere termijn extra op
ingezet zou kunnen worden. Kan het kabinet uitleggen wat het op langere termijn wil
doen met de bevindingen uit dit programma (de best practices, de interventies waar
het meest gebruik van wordt gemaakt, de meest efficiënte interventies en de meest
laagdrempelige interventies)? Worden de bevindingen uit het programma ook gebruikt
om te bezien waar beleid structureel vorm kan krijgen? Ten slotte vragen zij hoe dit
vorm krijgt.
Inbreng van de leden van de Groep Van Haga
De leden van de Groep Van Haga hebben met belangstelling kennisgenomen van het NPO
en hebben nog enkele vragen/ opmerkingen.
Het is crisis in het onderwijs. Er is een tekort aan leraren terwijl enorme achterstanden
als gevolg van de coronamaatregelen dienen te worden weggewerkt. Leraren staan onder
grote druk. Scholen willen de NPO-gelden inzetten met eigen personeel dat al veel
werkdruk ervaart. De effectiviteit is dan niet altijd hoog en er worden dan ook niet
zelden commerciële bedrijven ingezet. Dat is op zich geen bezwaar, maar hoe kunnen
we goed letten op de kwaliteit die zij leveren? Is er al zicht op een plan van aanpak
voor hoe de ruim 8 miljard euro aan onderwijs zal worden ingezet? Maatwerk krijgt
naar de mening van deze leden te weinig aandacht. Worden leerlingen en ouders wel
voldoende betrokken bij de inzet van het geld?
Scholen gebruiken NPO-gelden (deels) voor gaten in de begroting, ook omdat ze steeds
meer worstelen met incidentele gelden in plaats van structurele gelden. Ook worden
NPO-gelden opgepot door het schoolbestuur of stichtingen die een of meerdere scholen
besturen, waardoor verbetering van het onderwijs achterwege blijft. Heeft de Minister
onderzoek gedaan naar de bedragen die worden opgepot en hoe gaat de Minister hiermee
om?
Sommige scholen nemen tijdelijk meer eigen personeel aan; hierdoor kapen ze capaciteit
bij andere scholen weg; nieuwe leerkrachten vragen extra tijd waardoor de NPO-gelden
niet altijd ten goede komen van de leerlingen. Iedere school heeft een andere aanpak.
Hoe kunnen scholen ervaringen uitwisselen zodat zij van elkaar kunnen leren? De voornoemde
leden zijn erg bezorgd over de enorme impact die de coronamaatregelen hebben op studenten,
eenzaamheid en depressie. Zij sluiten zich daarom aan bij de motie van de leden Paternotte
en Peters om een inventarisatie te maken welke bewezen effectieve maatregelen onderwijsinstellingen
kunnen nemen ter bevordering van het studentenwelzijn en ervoor te zorgen dat de instellingen
hiervan gebruik kunnen maken.22 Wat de leden betreft mag dit ook gelden voor scholieren in het vo.
De voornoemde leden onderschrijven ten zeerste de motie van het lid Kwint dat fysiek
onderwijs altijd de norm dient te zijn en digitaal onderwijs voorbehouden moet blijven
voor uitzonderlijke omstandigheden23.
Ook de motie van de leden Kwint en Heerema24 onderschrijven de eerdergenoemde leden. Ze denken dat de inzet van gevorderde pabostudenten
bij het wegwerken van onderwijsachterstanden een win-winsituatie oplevert. Wat deze
leden betreft kan dit ook met studenten van andere/hogere beroepsopleidingen.
Ten slotte vragen zij of de Minister de mening deelt dat een breed opgezette landelijke
enquête onder onderwijzend personeel dient te worden gehouden zodat uit het veld zelf
knel-en verbeterpunten kunnen worden aangedragen.
II Reactie van de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en voor Basis- en
Voortgezet Onderwijs en Media
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
M.H.R.M. Arends, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.