Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over de reactie op de motie van de leden Westerveld en Ceder over afspraken met schuldeisers om vordering van financiële compensatie te voorkomen
2021D43307 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
In de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport bestond bij enkele fracties
behoefte een aantal vragen en opmerkingen voor te leggen aan het kabinet over de brief
van de Minister voor Rechtsbescherming d.d. 15 oktober 2021, «Reactie op de motie
van de leden Westerveld en Ceder over afspraken met schuldeisers om vordering van
financiële compensatie te voorkomen (Kamerstuk 31 839, nr. 790)».
De fungerend voorzitter van de commissie, Kuiken
De adjunct-griffier van de commissie, Krijger
Inhoudsopgave
blz.
I.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
II.
Reactie van het kabinet
7
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de reactie van
het kabinet op de motie van de leden Westerveld en Ceder1 over afspraken met schuldeisers om de vordering van financiële compensatie te voorkomen.
Zij stellen aan het kabinet naar aanleiding van deze reactie nog enkele vragen.
De leden van de VVD-fractie lezen in de voorliggende brief dat het Schadefonds Geweldsmisdrijven
op dit moment 5.196 aanvragen heeft ontvangen. De stand van zaken per eind september
2021 is dat 2.178 aanvragen voor de eenmalige tegemoetkoming van 5.000 euro zijn toegewezen
waarbij in totaal 10,9 miljoen euro is uitgekeerd. Wat is de gemiddelde duur van de
afhandeling van de aanvragen, aangezien het van groot belang is dat slachtoffers van
geweld in de jeugdzorg snel duidelijkheid krijgen over hun aanvraag? Zijn er aanvragen
afgewezen en kan het kabinet aangeven wat de achterliggende oorzaken zijn van deze
afwijzingen?
Het kabinet wijst op het feit dat het mogelijk is dat bij een minnelijke schuldregeling
op individueel niveau een afspraak kan worden gemaakt om tegemoetkomingen – bijvoorbeeld
op grond van de Tijdelijke regeling financiële tegemoetkoming voor slachtoffers van
geweld in de jeugdzorg (Tijdelijke regeling) – geheel of gedeeltelijk niet te gebruiken
om de schuldeisers te betalen. Zijn cijfers bekend over de vraag hoe vaak dergelijke
afspraken deel uitmaken van de uitkomst van minnelijke schuldregelingen? Bij welke
tegemoetkomingen worden dit soort afspraken op individueel niveau gemaakt? Kunnen
dergelijke afspraken ook worden gemaakt in het kader van een traject op grond van
de Wet Homologatie Onderhands Akkoord (WHOA) en zo ja, hoe vaak is dat tot op heden
gebeurd?
Voorts lezen de leden van de VVD-fractie in de onderhavige brief dat het kabinet aan
het Schadefonds zal vragen om in de voorlichting aan slachtoffers van geweld in de
jeugdzorg mee te nemen dat iemand die een eenmalige tegemoetkoming ontvangt, erop
gewezen wordt dat indien hij of zij in een schuldhulp- of schuldsaneringstraject zit,
hij contact met zijn hulpverlener of bewindvoerder kan opnemen om te bespreken wat
de mogelijkheden zijn om de tegemoetkoming buiten beschouwing te laten. Genoemde leden
vragen of gemeentelijke schuldhulpverleners en bewindvoerders ook op deze mogelijkheden
gewezen worden en handvatten krijgen hoe zij hun cliënten het beste hierin kunnen
begeleiden. Deze leden steunen het kabinet in het streven naar betere voorlichting
voor slachtoffers van geweld in de jeugdzorg, maar stellen ook vast dat de communicatie
richting de schuldenaren in algemene zin nog beter kan. Kan het kabinet aangeven welke
maatregelen worden getroffen om te voorzien in betere digitale, laagdrempelige voorlichting
richting schuldenaren?
De leden van de VVD-fractie lezen voorts dat het kabinet zich inspant om de groep
mensen met schulden bij de overheid beter te helpen. Zij lezen tevens dat in dat kader
de Belastingdienst, het CAK, het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB), de Dienst
Uitvoering Onderwijs (DUO), de Sociale Verzekeringsbank (SVB) en het Uitvoeringsinstituut
Werknemersverzekeringen (UWV) in april 2020 een convenant hebben getekend met de Nederlandse
Vereniging voor Volkskrediet (NVVK) met als doel om eenvoudiger en sneller tot schuldhulpregelingen
te komen. Genoemde leden zijn van mening dat het kabinet zich terecht inspant om mensen
met schulden bij overheidsinstanties sneller duidelijkheid te geven over hun financiële
situatie. Kan het kabinet al ingaan op de resultaten van het sluiten van het convenant?
In hoeverre heeft het convenant er in de praktijk al toe geleid dat schuldhulpverleners
en schuldeisers tijd hebben bespaard? Is een overzicht te geven van het effect van
het convenant op de looptijden van de schuldhulptrajecten? Tot slot zouden deze leden
graag willen weten of, en zo ja, welke afspraken deelnemende partijen aan het convenant
hebben gemaakt ten aanzien van het uitzonderen van tegemoetkomingen.
Vragen en opmerkingen van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met teleurstelling kennisgenomen van de brief over
de uitvoering van de motie-Westerveld en Ceder over afspraken met schuldeisers om
vordering van financiële compensatie te voorkomen. Zij hebben hierover nog enkele
vragen.
De leden van de D66-fractie vinden het teleurstellend dat het Recofa, het landelijk
overlegorgaan van rechters-commissaris in faillissementen en surseances van betaling,
aangeeft dat deze tegemoetkoming niet structureel uitgezonderd kan worden voor het
terugbetalen van schulden. Deze leden vragen om een nadere uiteenzetting waarom dat
niet mogelijk is. Is dit uitvoeringstechnisch niet mogelijk of is dit in strijd met
wet- en regelgeving of andere zaken waar de politiek invloed op heeft? Heeft het kabinet
oplossingen aangedragen voor de bezwaren die het Recofa heeft aangedragen tegen het
structureel uitzonderen van de tegemoetkoming? Zo ja, welke en welk gevolg is daaraan
gegeven? Zo nee, waarom niet?
De leden van de D66-fractie vinden het goed dat de tegemoetkoming is uitgezonderd
van inkomens- en vermogensafhankelijke toetsen in het kader van de Participatiewet
en toeslagen. Hoe verloopt de uitvoering van deze uitzondering? Wordt dit in de uitvoering
ook daadwerkelijk goed doorgevoerd zodat mensen geen financieel nadeel ondervinden
van hun tegemoetkoming? Welke cijfers zijn daarover bekend bij het kabinet?
De leden van de D66-fractie merken voorts op dat het kabinet refereert aan de acties
die zijn ondernomen om publieke en private schulden kwijt te schelden bij gedupeerden
van de toeslagenaffaire en daarna benoemt waarom deze moeilijk toe te passen zijn
op slachtoffers van geweld in de jeugdzorg. Deze leden vragen daarbij in hoeverre
dit daadwerkelijk een zwart-wit-scenario is. Zijn er niet meer tussenliggende mogelijkheden
om ervoor te zorgen dat slachtoffers deze schadevergoeding niet hoeven in te leveren
bij schuldeisers, behalve dat schulden direct overgenomen worden zoals bij gedupeerden
in de toeslagenaffaire? Kan het kabinet nader ingaan op de vraag of hier ook geen
uitsplitsing te maken valt tussen publieke en private schulden, waarbij het wellicht
beter uitvoerbaar is om in ieder geval bij schulden die mensen bij de overheid hebben,
te bewerkstelligen dat zij hun tegemoetkoming daarvoor niet hoeven af te dragen?
De leden van de D66-fractie vinden het goed dat verschillende overheidsinstanties
een convenant hebben getekend met de NVVK om eenvoudiger en sneller tot schuldhulpregelingen
te komen. Heeft het kabinet contact met slachtoffers van geweld in de jeugdzorg met
problematische schulden? Kan het kabinet aangeven in hoeverre er bij hen een verbetering
op te merken valt in de schuldhulpverlening van deze groep?
Vragen en opmerkingen van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie zijn zeer teleurgesteld over de reactie van het
kabinet op de aangenomen motie van de leden Westerveld en Ceder over afspraken met
schuldeisers om vordering van financiële compensatie te voorkomen. Deze motie is met
een ruime meerderheid aangenomen en geeft daarmee een duidelijk verzoek van de Kamer
aan het kabinet weer. Genoemde leden kunnen zich ook niet aan de indruk onttrekken
dat hier naast onuitvoerbaarheid ook onwil meespeelt en zij betreuren dit zeer.
Stand van zaken uitvoering van de Tijdelijke regeling financiële tegemoetkoming voor
slachtoffers van geweld in de jeugdzorg (Tijdelijk regeling)
De leden van de GroenLinks-fractie begrijpen dat de afhandeling van de tegemoetkoming
via het Schadefonds Misdrijven langer op zich laat wachten omdat niet verwacht was
dat er zoveel aanvragen zouden komen. Wie heeft de inschatting gemaakt dat het om
2000 klachten zou gaan in twee jaar? Waar is dat aantal op gebaseerd? Waarom is niet
aan de Commissie Onderzoek naar Geweld in de Jeugdzorg (Commissie De Winter)2 zelf om een indicatie van mogelijke aantallen slachtoffers gevraagd? Waarom is er
niet voor gekozen organisatorisch te sturen op een worst-case scenario? Deze leden vinden het nogal een onderschatting gezien de enorme tijdscope
dat het onderzoek van de Commissie De Winter behelst en de kennis die er is over hoe
wijdverspreid het geweld plaatsvond. Hoe kijkt het kabinet zelf terug op deze inschatting?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe lang de wachttijden bij het Schadefonds
nu zijn. Wat gaat het kabinet doen om deze wachttijden te verkorten? Ziet het kabinet
ook dat deze lange wachttijden weer bijdragen aan het gevoel dat de slachtoffers toch
al hebben, namelijk dat zij er niet toe doen voor de overheid? Hoe kan het kabinet
dat gevoel wegnemen?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen voorts dat het Schadefonds op dit moment
5.196 aanvragen heeft ontvangen. Is er enige inschatting te maken hoe groot dit getal
nog zal worden? Hoeveel van deze aanvragen zijn toegewezen en hoeveel zijn er afgewezen?
Wat zijn de voornaamste redenen dat de aanvraag wordt afgewezen? De financiële tegemoetkoming
is uitgezonderd van inkomens- en vermogens afhankelijke toetsen in het kader van de
bijstand en toeslagen. Indien door de ontvangst van de tegemoetkoming de vermogensgrens
voor toeslagen wordt overschreden, dan kan het slachtoffer hiervoor eenmalig het formulier
«Verzoek bijzonder vermogen toeslagen» invullen. Hoe vaak is dit formulier ingevuld,
zo vragen deze leden. Weten de slachtoffers dit formulier te vinden en snappen zij
ook hoe dit ingevuld moet worden?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen welke communicatieve acties ondernomen worden
om ervoor te zorgen dat zo veel mogelijk slachtoffers van geweld in de jeugdzorg zich
bij het Schadefonds melden. Deze leden vragen of nog andere mogelijkheden zijn onderzocht
om het bereik te vergroten, en wat de overwegingen zijn deze in te zetten.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen met hoeveel slachtoffers van geweld in de
jeugdzorg de Minister voor Rechtsbescherming sinds de publicatie van het rapport van
de Commissie De Winter uit eigen initiatief en persoonlijk heeft gesproken. Deze leden vragen om een overzicht naar de Kamer te sturen over
de vraag wanneer er met hoeveel slachtoffers gesproken is. Dergelijke overzichten
zijn er in de afhandeling van de toeslagenaffaire immers ook, aldus deze leden.
De Tijdelijke regeling Geweld in de jeugdzorg en de hersteloperatie kinderopvangtoeslag
De leden van de GroenLinks-fractie hebben in de brief de argumentatie van het kabinet
gelezen over het feit dat hij van opvatting is dat de Tijdelijke regeling en de hersteloperatie
kinderopvangtoeslag van elkaar verschillen. Genoemde leden vinden deze verschillen
echter niet zo groot. In beide gevallen is laakbaar gehandeld door de overheid en
is dat erkend. In beide gevallen lijden de slachtoffers onder de gevolgen van dit
laakbaar handelen en zijn deze gevolgen vaak levenslang aanwezig. Ziet het kabinet
deze overeenkomsten ook?
Het kabinet schrijft verder: «(...) anders dan bij de gedupeerden van de kinderopvangtoeslagaffaire,
heeft het (niet) handelen van de overheid bij de slachtoffers van geweld in de jeugdzorg
niet direct geleid tot het ontstaan van deze schulden.» De leden van de GroenLinks-fractie
zijn het hier niet mee eens. In het rapport van de Commissie De Winter is te lezen
wat dit soort misbruik en geweld in je jeugd met je doet voor de rest van je leven.
Op basis van welke data heeft het kabinet vervolgens aangenomen dat uitgesloten kan
worden dat het niet-handelen van de overheid niet direct heeft geleid tot het ontstaan
van deze schulden?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het kabinet een morele plicht ziet om
ook mensen (gedeeltelijk) te compenseren voor de schulden waarin ze terecht zijn gekomen
op het moment dat aannemelijk gemaakt kan worden dat deze schulden direct dan wel
indirect samenhangen met het falende overheidsbeleid in de jeugdzorg.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen voorts of het doel van de compensatieregeling
is dat slachtoffers van jeugdzorggeweld een nieuwe start kunnen maken, net als dit
het doel is bij de hersteloperatie toeslagenaffaire.
De leden van de GroenLinks-fractie benoemen vervolgens het feit dat in de motie Westerveld/Ceder
niet gevraagd wordt om de schulden over te nemen, zoals in de toeslagenaffaire is
gebeurd, maar simpelweg gevraagd is om ervoor te zorgen dat de tegemoetkoming niet
direct weer wordt geïnd om schulden te betalen. Deze leden lezen tegelijkertijd dat
het kabinet in zijn brief schrijft dat «zoals in het bovenstaande is aangegeven [...]
de geldende wet- en regelgeving en de jurisprudentie daarover daar in algemene zin
geen ruimte voor [laat].» Deze leden vragen waarom hier over «algemene zin» gesproken
wordt, en of het kabinet kan toelichten in welke specifieke zin de wet- en regelgeving
hier wel ruimte voor laat.
De leden van de GroenLinks-fractie wijzen er daarnaast op dat in de toeslagenaffaire
voor mensen die zich aanmelden voor compensatie en gedupeerden, een pauzeknop gaat
lopen voor wat betreft de invordering van de schulden, en dat het dus juridisch mogelijk
is invorderingen in ieder geval voor een bepaalde tijd stop te zetten. Deze leden
vragen of het kabinet bereid is een dergelijke pauzeknop ook in te stellen bij slachtoffers
van jeugdzorggeweld, om daarmee tijd te kopen alvorens uitgebreider de opties in kaart
te brengen hoe geborgd kan worden dat de tegemoetkoming van slachtoffers niet direct
weer gevorderd wordt door schuldeisers.
De leden van GroenLinks-fractie vragen in het algemeen waarom in de toeslagenaffaire
alles gedaan wordt om slachtoffers te compenseren voor het aangedane leed en de slachtoffers
die naar voren kwamen in het onderzoek van de Commissie De Winter, waar de overheid
ook schuld heeft en deze schuld heeft erkend, enkel een symbolische tegemoetkoming
krijgen. Kan het kabinet uitleggen waar volgens hem het verschil zit in beide zaken
en waarom de ene groep op allerlei mogelijke manieren gecompenseerd wordt en de andere
groep totaal niet?
De Tijdelijke regeling en schuldhulp
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat het kabinet het eerste deel van de motie
Westerveld/Ceder onuitvoerbaar acht. Het Recofa heeft aangegeven dat het bedrag niet
structureel uitgezonderd kan worden. Wel is het mogelijk dat bij een minnelijke schuldregeling
(een privaatrechtelijke overeenkomst tussen schuldeisers en de persoon met schulden)
op individueel niveau een afspraak kan worden gemaakt. Dit is afhankelijk van de medewerking
van de schuldeisers hieraan, de voorwaarden van de overeenkomst moeten immers aangepast
worden. Een schuldeiser kan aangeven dat hij niet akkoord gaat met het buiten beschouwing
laten van (bijvoorbeeld) een financiële tegemoetkoming, omdat hij sowieso al genoegen
neemt met een veel lager bedrag dan waar hij recht op heeft en dat zijn belangen daarmee
te veel geschaad worden. Deze leden vragen of dit bijvoorbeeld niet al geregeld kan
worden als de schuldeiser in kwestie de overheid zelf is. Zijn er nog andere mogelijkheden
waarop de overheid kan bemiddelen in dit traject tussen schuldeiser en het slachtoffer?
Bij de toeslagenaffaire zijn onorthodoxe dingen bedacht om slachtoffers te helpen,
kan het kabinet dat hier ook doen?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen vervolgens dat een persoon die slachtoffer
is en in een schuldhulpverleningstraject zit, contact kan opnemen met zijn of haar
gemeentelijke schuldhulpverlener of, indien iemand in een traject van de Wet schuldsanering
natuurlijke personen (Wsnp) zit, met de Wsnp-bewindvoerder. Vervolgens kan individueel
worden bekeken wat eventueel mogelijk is via een verzoek aan de schuldeisers dan wel
aan de rechter-commissaris. Is het mogelijk om dit traject toegankelijker te maken
voor slachtoffers? Het kabinet schrijft dat aan het Schadefonds zal worden gevraagd
om dit mee te nemen in de voorlichting van de slachtoffers. Op welke manier gaat hij
dit doen? Dit zijn ingewikkelde trajecten. Op welke manier wordt dit begrijpelijk
gemaakt voor slachtoffers? Is het niet mogelijk om, indien een persoon een tegemoetkoming
krijgt en schulden heeft, iemand direct aan deze persoon te koppelen, zodat hij geholpen
kan worden met het benaderen van de Wsnp-bewindvoerder?
De leden GroenLinks-fractie lezen tevens dat het kabinet wel onderzoek gaat doen of
er mogelijkheden zijn om de wet- en regelgeving zodanig aan te passen dat iemand die
een materiële vergoeding ontvangt, hetzij van de overheid, hetzij van een bedrijf
of een particulier, deze vergoeding geheel of gedeeltelijk zelf kan houden en niet
hoeft te gebruiken voor het betalen van schulden. Stel dat uit dit onderzoek blijkt
dat het bovenstaande mogelijk is en dat de wet- en regelgeving wordt aangepast, is
het kabinet er dan toe bereid om slachtoffers die naar voren kwamen in het onderzoek
van de Commissie De Winter, en die hun tegemoetkoming door schulden gelijk hebben
moeten inleveren, alsnog met terugwerkende kracht hiervoor te compenseren? Kan het
kabinet de vraag wat hier wetgeving technisch gezien voor nodig is, meenemen in het
onderzoek?
Vragen en opmerkingen van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de reactie van het kabinet
op de motie van de leden Westerveld en Ceder over de vordering van financiële compensatie
van schuldeisers. Genoemde leden maken van deze gelegenheid gebruik om enkele vragen
te stellen.
De leden van de ChristenUnie-fractie zien in de reactie de erkenning van het kabinet
van (het gevoel van) de onrechtvaardigheid van het moeten afstaan van de financiële
tegemoetkoming van de overheid aan schuldeisers, waaronder de overheid. Deze leden
danken het kabinet dat bij het Schadefonds zal worden gevraagd om bij de voorlichting
aan slachtoffers onder de aandacht te brengen dat het slachtoffer met zijn hulpverlener
en bewindsvoerder kan bespreken wat de mogelijkheden zijn om de tegemoetkoming buiten
beschouwing te laten. Deze leden betreuren het echter dat het kabinet geen mogelijkheid
ziet voor een generieke oplossing die de overheid als schuldeiser uitsluit om de financiële
compensatie te vorderen. Op welke manier kan het kabinet zich dan inzetten om de gevoelde
onrechtvaardigheid van de slachtoffers tegemoet te komen? Welke verantwoordelijkheid
voelt het kabinet om, als een hulpverlener of bewindvoerder bij de overheid als schuldeiser
aanklopt, de tegemoetkoming niet te vorderen? Welke richtlijn geeft het kabinet de
desbetreffende ambtenaren mee, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.
Het kabinet geeft aan dat er juridische en uitvoeringstechnische bezwaren zijn om
bij de tegemoetkoming geweld in de jeugdzorg dezelfde regelingen te treffen als bij
de financiële compensatie in de kinderopvangtoeslagaffaire. De leden van de ChristenUnie-fractie
vragen het kabinet nader te duiden wat de verschillen tussen beide zijn en waarom
dit tot een andere afweging leidt, aangezien deze leden dit niet voldoende kunnen
opmaken uit de voorliggende kabinetsbrief.
De leden van de ChristenUnie-fractie danken het kabinet tenslotte voor het initiatief
om te onderzoeken of er mogelijkheden zijn om de wet- en regelgeving zodanig aan te
passen dat iemand die een materiële vergoeding ontvangt, hetzij van de overheid, hetzij
van een bedrijf of een particulier, deze geheel of gedeeltelijk zelf kan houden en
niet hoeft te gebruiken voor het betalen van schulden. Het kabinet verwacht in de
tweede helft van het jaar 2022 resultaten. Wat kan het kabinet in de tussentijd doen
bij nieuwe regelingen die in de tussentijd worden opgesteld?
II. Reactie van het kabinet
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.H. Kuiken, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede ondertekenaar
H.W. Krijger, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.