Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
35 904 Wijziging van de Wet strategische diensten voor de uitvoering van de Verordening (EU) 2021/821 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2021 tot instelling van een EU-regeling voor controle op de uitvoer, de overbrenging, de tussenhandel, de technische bijstand en de doorvoer van producten voor tweeërlei gebruik (herschikking) (PbEU 2021, L 206) (Uitvoeringswet herziening Verordening producten voor tweeërlei gebruik)
Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 17 november 2021
Inhoudsopgave
blz.
Algemeen
1
Inleiding
2
Hoofdlijnen van de herziene verordening
10
Hoofdlijnen van het wetsvoorstel
21
Uitvoering en handhaving
22
Artikelsgewijs
25
Algemeen
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de wijziging van
de Wet strategische diensten voor de uitvoering van de Verordening (EU) 2021/821.
Deze leden hebben nog enkele vragen aan de regering.
De leden van de CDA-fractie hebben met instemming kennisgenomen van het voorliggende
wetsvoorstel aangaande herziening Verordening producten voor tweeërlei gebruik. Deze
leden verzoeken de regering op enkele punten een toelichting te geven.
De leden van de SP-fractie hebben met verwondering kennisgenomen van het spoedwetsvoorstel
Uitvoeringswet herziening Verordening producten voor tweeërlei gebruik en komen zo
tot de volgende vragen.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de
recent ingevoerde wetswijzigingen omtrent de Uitvoeringswet herziening Verordening
producten voor tweeërlei gebruik. De leden van de GroenLinks-fractie zijn positief
gestemd over het feit dat de regering cybersurveillancetechnologie heeft opgenomen
in de vernieuwing van de verordening. Zij hebben hier echter nog wel enkele vragen
en opmerkingen over.
De leden van de Volt-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Wijziging
van de Wet strategische diensten m.b.t. de Uitvoeringswet herziening Verordening producten
voor tweeërlei gebruik. Zij onderschrijven het belang van de aanpassing van de Verordening
met het oog op de veranderende technologische samenleving, specifiek op de toenemende
dreiging van cyberspionage en digitale oorlogvoering en het gebruik van Europese technologieën
voor mensenrechtenschendingen. De leden van de Volt-fractie vragen zich echter wel
af of er voldoende garanties zijn dat de dual-use verordening alleen wordt ingezet
voor industrieën waar dit serieus op van toepassing is en willen ervoor oppassen dat
het gebruikt kan worden als een instrument voor economisch gewin. De leden van de
Volt-fractie hebben over het wetsvoorstel daarom nog de volgende vragen.
Inleiding
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie constateren dat er een aantal positieve zaken in dit voorstel
zitten zoals de vergrote transparantie en samenwerking, als wel het verplicht stellen
van een eindgebruikersverklaring en een «internal compliance program» bij bepaalde
vergunningen. De leden van de SP-fractie zien echter ook met lede ogen dat er sprake
is van het verlagen van de controle op diverse onderdelen. Dit geldt allereerst voor
ad hoc zaken tussen lidstaten onderling, zoals een vergunningsplicht in het kader
van openbare veiligheid. Ook geldt de versoepeling voor «transacties die weinig risico
opleveren» en voor het verlengen van de looptijd van een vergunning zonder dat hier
tussentijds nog op wordt gecontroleerd. Al met al zien de leden van de SP-fractie
daarom dat deze versoepelingen ervoor kunnen zorgen dat er juist sprake kan zijn van
minder controle en transparantie en dat wapenexporteurs zo veel makkelijker tewerk
kunnen gaan met het exporteren van destructieve middelen richting het buitenland.
1.
De leden van de SP-fractie vinden het positief dat cybersurveillancetechnologie een
ad hoc-vergunningplicht opgelegd kan krijgen. Aangezien dit hele punt vooral door
Nederland aan de orde is gesteld, kunnen de leden van de SP-fractie er ook van uitgaan
dat Nederland dit strikt gaat toepassen en voor alle cybersurveillancetechnologie
een vergunningplicht oplegt?
Antwoord:
Net als de SP-fractie is het kabinet er positief over gestemd dat cybersurveillancetechnologie onder exportcontrole is gebracht. De concrete toepassing van de bepaling
over producten voor cybersurveillance in de verordening vraagt om verdere uitwerking, onder meer voor wat het afbakenen
van de reikwijdte van het begrip cybersurveillancetechnologie betreft en van de mensenrechten die daarmee (potentieel) geschonden kunnen
worden.
De afweging voor het opleggen van een vergunningplicht voor de uitvoer van producten
voor cybersurveillance die niet op de controlelijst staan zal steeds per geval moeten worden gemaakt aan
de hand van een duidelijk en voorspelbaar afwegingskader dat nog in ontwikkeling is.
Een vergunningplicht opleggen voor alle producten voor cybersurveillance reikt te ver en is niet opportuun. Een dergelijke vergunningplicht zou op disproportionele
wijze kunnen ingrijpen op legitieme activiteiten op het cybertoezichtterrein, zoals cybersecurity en cyber defence activiteiten waar ook de Nederlandse nationale veiligheid van afhankelijk is.
Bovendien biedt de verordening geen grondslag voor een dergelijke vergaande maatregel.
Op grond van de verordening kunnen alleen producten voor cybersurveillance onder controle worden gebracht die geheel of gedeeltelijk bestemd zijn, of kunnen
zijn, voor gebruik in verband met binnenlandse repressie of het plegen van mensenrechtenschendingen
en het internationaal humanitair recht.
2.
Wat is de beoogde coördinatie hierop met andere EU-landen?
Uit een eerste ronde van besprekingen over dit onderwerp op EU-niveau in de daartoe
bestemde raadswerkgroepen blijkt dat andere lidstaten van de Europese Unie zich in
deze fase ook buigen over de wijze waarop ze toepassing zullen geven aan de nieuwe
bepaling over producten voor cybersurveillance.
De Commissie heeft een expertgroep in het leven geroepen, de «Surveillance Technology Expert Group» (STEG), die zich specifiek zal richten op het operationaliseren van de bepaling over
producten voor cybersurveillance. Nederland neemt actief deel aan de STEG en heeft het onderzoeksrapport over nieuwe
cybersurveillancetechnologieën en het risico op hun bijdrage aan mensenrechtenschendingen, dat op verzoek
van het kabinet is opgesteld door het Instituut voor Informatierecht (IViR) van de
Universiteit van Amsterdam1, ook gedeeld met de Europese Commissie en lidstaten ten behoeve van de Europese gedachtenvorming
hierover. Op verzoek van Nederland is het rapport van het IViR en het nader operationaliseren
van de bepaling over producten voor cybersurveillance geagendeerd voor de Raadswerkgroep dual-use van d.d. 25 oktober.
3.
Hoe gaat voorkomen worden dat voor exporten naar landen buiten de EU routes gezocht
gaan worden via andere EU-landen die niet geneigd zijn een ad hoc-vergunningplicht
op te leggen?
Het afgeven van een exportvergunning voor dual-use-goederen en het instellen van een ad hoc vergunningplicht voor de export van niet onder de bestaande controles vallende goederen
is een nationale bevoegdheid.
Strikt genomen kan dan ook niet worden voorkomen dat andere lidstaten afzien van het
opleggen van een ad hoc vergunningplicht voor transacties waar Nederland dat bij voorkeur wel zou doen. Daar
staat tegenover dat lidstaten zich er met deze verordening wel toe verbinden om onderling,
en met de Commissie, informatie uit te wisselen wanneer zij nationaal overgaan tot
het opleggen van een ad hoc vergunningplicht voor export van niet-gecontroleerde goederen. Andere lidstaten dienen
rekening te houden met deze informatie, en hun eigen douaneadministratie en andere
ter zake bevoegde nationale autoriteiten op de hoogte te brengen.
Specifiek voor producten voor cybersurveillance geldt dat er met de komst van de herziene verordening wel een voor alle EU-lidstaten
geldende vergunningplicht kan worden ingevoerd voor specifiek door lidstaten aangewezen
cybersurveillanceproducten. De verordening bevat de mogelijkheid tot het creëren van een «EU-controlelijst»
voor cybersurveillanceproducten. Daarmee zouden omleidingsroutes voorkomen kunnen worden. Daarvoor is wel
vereist dat alle lidstaten en de Europese Commissie het met elkaar eens zijn dat een
vergunningplicht opgelegd moet worden voor die specifieke transacties (unanimiteit).
Als tot een vergunningplicht besloten wordt, maakt de Commissie in het Publicatieblad
van de Europese Unie informatie bekend over de aangewezen producten voor cybersurveillance en, waar passend, de bestemmingen waarvoor vergunningplichten gelden zoals die door
de lidstaten voor dat doel zijn aangemeld.
4.
De nieuwe EU-verordening geeft landen de ruimte om een ad hoc-vergunningplicht op
te leggen wanneer het gaat om «non-listed items» in geval van onder andere mensenrechtenoverwegingen.
Is het kabinet van plan om deze nieuwe bevoegdheid ruimhartig te gebruiken?
Of de inzet van deze bevoegdheid aan de orde is, wordt steeds per geval bepaald. Op
basis van de betreffende bepaling zijn in het verleden regelingen tot stand gekomen
die een vergunningplicht opleggen voor in die regelingen aangewezen dual-use-goederen met (eind)bestemming Egypte, Syrië en Irak. Die regelingen werden ingesteld
vanwege aanhoudende zorgen om het gebruik van bepaalde middelen voor interne repressie
en een voortdurende zorgwekkende mensenrechtensituatie in de desbetreffende landen.
Het gebruik van deze bevoegdheid is sterk situatieafhankelijk en het kabinet kan zich
niet op voorhand uitlaten over de frequentie van het gebruik ervan.
Vragen en opmerkingen van de leden van de Volt-fractie
5.
De leden van de Volt-fractie hebben recentelijk kennisgenomen van het feit dat het
mandaat voor producten voor tweeërlei gebruik van de Minister voor Buitenlandse Handel
en Ontwikkelingssamenwerking overgeplaatst is naar de Minister van Buitenlandse Zaken.
Gezien het feit dat de export van producten voor tweeërlei gebruik in eerste instantie
een handelskwestie is en op Europees niveau ook valt onder de gemeenschappelijke handelspolitiek,
wat waren de beweegredenen achter deze keuze? Blijft deze keuze? Welke invloed heeft
dit op de onderhandelingen op EU-niveau voor zover deze nog plaatsvinden?
Antwoord:
Vanwege de nieuwe functie van de partner van de Minister voor Buitenlandse Handel
en Ontwikkelingssamenwerking als voorzitter van de branchevereniging voor de defensie
en veiligheidsindustrie (NIDV) is de portefeuille exportcontrole tijdelijk overgeheveld
naar de Minister van Buitenlandse Zaken.
6.
In december 2018 was er geen mogelijkheid tot overeenstemming in de Raad van de Europese
Unie over de herziening van de dual-use verordening, ondanks druk van Nederlandse
zijde. Voldoet het huidige akkoord aan de visie van Nederland voor de herziening van
de Verordening? Op welke punten voldoet de herziening niet aan de Nederlandse inzet
in de onderhandelingen? Welke landen hebben hier niet mee ingestemd? Wat is de evaluatie
van de regering met betrekking tot de herziening zoals deze momenteel voorligt? Ziet
de regering een toegevoegde waarde in de herziene Verordening, zoals deze nu voorligt?
Antwoord:
Nederland heeft zich tijdens de onderhandelingen over de herziening ingespannen voor
een modernisering van de dual-use-verordening. De herziene verordening zet daarin de nodige stappen. Het kabinet is
dan ook blij met het bereikte resultaat.
Het herziene kader vergroot het gelijke speelveld binnen de EU door het verplichten
van een internal compliance
program voor exporteurs die gebruik maken van globale uitvoervergunningen, een thema waar
Nederland zich in het onderhandelingsproces steeds hard voor heeft gemaakt. Hetzelfde
geldt voor het steviger verankeren in de verordening van de verantwoordelijkheid van
bedrijven om internationaal maatschappelijk verantwoord te ondernemen. De expliciete
referentie in de verordening naar het doen van een zorgvuldigheidsonderzoek door bedrijven
wordt door Nederland verwelkomd. Voorts heeft Nederland zich in het onderhandelingsproces
steeds nadrukkelijk ingezet voor het in de verordening adresseren van cybersurveillancetechnologie, vooral in relatie tot zorgen over mensenrechtenschendingen. Nederland
heeft zich daarbij ingezet voor de introductie van een ad hoc vergunningplicht voor producten voor cybersurveillance. Die bepaling is er mede dankzij Nederlandse inspanningen ook gekomen. Het kabinet
is positief over de potentie van deze bepaling om bij te dragen aan de aanpak van
uitdagingen op cyberterrein, zoals het tegengaan van de inzet van cybersurveillancetechnologie voor interne repressie. Het is zaak de aandacht nu te richten op een doeltreffende
uitwerking en toepassing van deze bepaling door de EU en de lidstaten en daarover
met elkaar in gesprek te blijven.
7.
Is er een risico dat de herziene Verordening in haar huidige vorm gebruikt wordt voor
economische doeleinden onder het mom van nationale veiligheid?
Antwoord:
De verordening is primair bedoeld voor het leveren van een bijdrage aan een doeltreffend
gemeenschappelijk Europees controlesysteem voor de uitvoer van producten voor tweeërlei
gebruik. Daarmee dient deze de naleving van de internationale verplichtingen en verbintenissen
van de lidstaten en van de Unie op het gebied van non-proliferatie, regionale vrede,
veiligheid en stabiliteit en de eerbiediging van de mensenrechten en het internationale
humanitaire recht.
Denkbaar is dat landen de uitvoer van specifieke producten willen reguleren om bijvoorbeeld
hun technologische voorsprong bij de ontwikkeling van die producten te behouden. Het
beperken van de uitvoer van goederen door het invoeren van exportcontroles leidt in
veel gevallen echter juist tot economische nadelen, terwijl over het algemeen het
onbelemmerd verhandelen van goederen en diensten het bedrijfsleven en de economische
belangen van een land dienen. Het is de inschatting dat landen vooral geneigd zullen
zijn middels de verordening beperkingen te stellen aan de export van goederen en diensten
vanwege andere redenen dan economische, zoals om de nationale veiligheid te borgen.
Net als de voorgaande dual-use-verordening bevat de herziene verordening een bepaling op basis waarvan een lidstaat
om redenen van openbare veiligheid een verbod kan instellen op, of een vergunning
verplicht kan stellen voor, de uitvoer van producten voor tweeërlei gebruik die niet
op de controlelijst staan. Als lidstaten overgaan tot het nemen van dergelijke maatregelen,
dienen zij de Europese Commissie en lidstaten daarvan op de hoogte te brengen, onder
vermelding van de redenen daarvoor. Lidstaten die maatregelen willen treffen op basis
van het argument van nationale veiligheid, zullen dit moeten uitleggen aan de Europese
Commissie en aan andere lidstaten. De Europese Commissie publiceert vervolgens in
het Publicatieblad van de Europese Unie de door lidstaten getroffen maatregelen. Die
lijst is openbaar.
8.
In de Kamerbrief van 29 augustus 2018 over de inzet van Nederland bij de herziening
EG Verordening 428/2009 over exportcontrole van goederen voor tweeërlei gebruik, schreef
de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking dat Nederland haar
inzet bepaalde op basis van drie pilaren, zijnde 1) werken op basis van een controlelijst;
2) een vangnet van de ad-hoc vergunningplicht en; 3) exportcontrole als maatschappelijk
verantwoord ondernemen door de betrokken producenten en exporteurs.2 Kan de regering een evaluatie geven van de inclusie van deze drie punten in de huidige
herziening en het bereik van de Nederlandse inzet?
Antwoord:
De herziene verordening is uiteindelijk het resultaat van een bereidheid van alle
EU-lidstaten om compromissen te sluiten. Het resultaat weerspiegelt de belangrijkste
zorgen van de EU lidstaten. De verordening, met name de controlelijst, blijft gebonden
aan de multilaterale exportcontroleregimes. Besluitvorming over vergunningen is op
nationaal niveau geregeld, en dat blijft ook na deze herziening zo.
De herziene verordening bevat een aantal belangrijke wijzigingen die mede door de
nadrukkelijke inzet van Nederland tot stand zijn gekomen. Denk aan de meer centrale
rol van mensenrechten binnen exportcontrole van strategische goederen en een expliciete
uitbreiding van de mogelijkheid tot controle op de export van cybersurveillancetechnologie via een vangnetbepaling. Tot slot stemt de expliciete referentie in de
verordening aan het moeten doen van een zorgvuldigheidsonderzoek door bedrijven tot
tevredenheid. Daarmee is het principe van maatschappelijk verantwoord ondernemen steviger
dan voorheen verankerd in de verordening.
9.
Welk orgaan controleert hoe dual-use wordt toegepast zowel in Nederland als Europees-breed?
Hoe wordt het gebruik van de term opgevolgd? Op basis waarvan wordt deze keuze gemaakt?
Is deze keuze toekomstbestendig? Met andere woorden, zijn er bepaalde risico’s aan
het gebruik van deze term, bijvoorbeeld gebruik voor dual-use uit economische overwegingen,
en hoe worden die meegenomen in de evaluatie van de term dual-use?
Antwoord:
Het antwoord op de vraag of een product als dual-use wordt gekwalificeerd, wordt bepaald in de verordening zelf. Alle producten die opgenomen
zijn in de bijlage van de verordening vallen onder de term dual-use. Deze lijst is tot stand gekomen door integrale bijdragen van de vier exportcontroleregimes
(Australia Group, Missile Technology Control Regime, Nuclear Suppliers Group en Wassenaar
Arrangement). Het Ministerie van Buitenlandse Zaken vertegenwoordigt Nederland in
deze regimes. In deze regimes overleggen technische experts jaarlijks over goederen
en technologie die hiervoor in aanmerking komt waarbij gekeken wordt naar wetenschappelijke
ontwikkelingen in relatie tot proliferatie. Economische factoren spelen hierbij slechts
een ondergeschikte rol en zijn alleen dan doorslaggevend als controles niet effectief
kunnen worden ingesteld door bijvoorbeeld te grote handelsstromen. Op basis van consensusbesluiten
worden de goederen vervolgens aan de lijst toegevoegd. De bijlage van de EU dual-use-verordening met producten voor tweeërlei gebruik waarvoor voor de uitvoer een vergunning
is vereist, bestaat uit een consolidatie van deze vier basislijsten.
De douaneautoriteiten van de lidstaten controleren de uitvoer van dual-use-producten. Zij zijn belast met het toezicht op, en de handhaving van uitvoercontroles
en in bepaalde gevallen ook op de doorvoer en overbrenging van dual-use-producten binnen de Europese Unie. In Nederland is de Centrale Dienst voor In- en
Uitvoer (CDIU) van de Douane belast met het behandelen van alle aanvragen voor in-
en uitvoergunningen.
Exporteurs dienen bij hun vergunningaanvraag onder meer een precieze omschrijving
te geven van het eindgebruik van de te exporteren dual-use-producten. Op die manier wordt vooraf controle uitgeoefend op de toepassing van te
exporteren dual-use-producten.
Daarnaast wordt achteraf toezicht op de naleving van de regels over export van strategische
goederen uitgevoerd door het team «Precursoren, Strategische goederen en Sanctiewetgeving»
(POSS) van de Douane. Team POSS voert periodieke toezichtonderzoeken uit op de naleving
van de regels omtrent dual-use goederen, waaronder een vergunningplicht bij uitvoer. Als een bevoegde Minister daarom
vraagt, of als er aanleiding bestaat op basis van specifieke informatie, kan POSS
onderzoeken instellen.
Tot slot introduceert de herziene verordening een nieuw Europees coördinatiemechanisme
gericht op handhaving. Voor een adequate tenuitvoerlegging van de bepalingen in de
herziene verordening wordt een EU-breed handhavingscoördinatiemechanisme opgericht
dat informatie-uitwisseling en directe samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten
en handhavingsinstanties van de lidstaten ondersteunt. Binnen dat op te richten mechanisme
wisselen lidstaten en de Europese Commissie, indien beschikbaar, vertrouwelijk informatie
uit over onder meer de beste werkwijzen van de nationale handhavingsautoriteiten voor
de opsporing en vervolging van niet-toegelaten uitvoer van producten voor tweeërlei
gebruik en/of mogelijke andere inbreuken op de herziene verordening. Dat handhavingsmechanisme
wordt de komende periode opgericht.
10.
Wat is de meerwaarde van een nationale implementatie van de herziene Verordening ten
opzichte van Europees-brede implementatie? Is de regering het met de leden van de
Volt-fractie eens dat Europees-brede implementatie voor bedrijven juist regeldruk
vermindert en een gelijker en voorspelbaarder speelveld creëert? Welke drempels waren
er al en/of zijn er om de Verordening Europees-breed en niet nationaal te implementeren?
Antwoord:
Regels over exportcontrole van dual-use-producten zijn al in vergaande mate op Europees niveau geregeld. Exportcontrole van
dual-use-producten ligt op het terrein van de gemeenschappelijke handelspolitiek, wat een
exclusieve EU competentie is. Dat neemt niet weg dat het gemeenschappelijke Europese
kader over exportcontrole van dual-use-producten op punten ruimte laat aan EU-lidstaten om de toepassing van bepalingen
uit de verordening nationaal in te vullen. Dat is onder meer het geval als bepalingen
in de verordening een bepaald minimumniveau van controle of regels voorschrijven,
maar tegelijkertijd ruimte laten voor Europese lidstaten om strengere of verdergaande
maatregelen te treffen. In dergelijke gevallen kan nationale implementatie nodig zijn
voor een goede tenuitvoerlegging van de verordening. Zo vindt de risicobeoordeling
voorafgaand aan vergunningverlening in individuele gevallen nationaal plaats. Daarbij
wordt steeds per geval gekeken naar risicofactoren als de aard van het goed, het eindgebruik,
de aangegeven eindgebruiker en naar nationale veiligheidsbelangen. Ook kunnen er in
bepaalde gevallen voorschriften of voorwaarden worden verbonden aan exportvergunningen.
Nederland heeft daarnaast jaren geleden bij vergunningaanvragen waarbij dat relevant
is al een mensenrechtentoets opgenomen en zijn er nationale algemene vergunningen
mogelijk voor goederen in een lagere risicocategorie.
11.
De Verordening is al op 9 september 2021 in werking getreden. In mei 2021 werd de
tekst door de Raad van de Europese Unie al geaccordeerd. Waardoor wordt de herziening
van de Verordening producten voor tweeërlei gebruik pas na de inwerkingtreding van
de Verordening (30 september) aan de Kamer voorgelegd? Is de Kamer over dit wetsvoorstel
wel geconsulteerd voor de aanvang van de triloogonderhandelingen in Brussel? Zo ja,
op welk moment? Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
Gedurende het totstandkomingsproces van de verordening is uw Kamer regelmatig op de
hoogte gehouden van de voortgang van het onderhandelingsproces.3
De korte EU implementatietermijn (90 dagen) was de reden om met gebruikmaking van
artikel 13 van de Wet strategische diensten de uitvoering van de verordening door
middel van dit wetsvoorstel en het Uitvoeringsbesluit herziening Verordening producten
voor tweeërlei gebruik te laten plaatsvinden.
Omdat er bij de totstandkoming van de verordening in Brussel al sprake is geweest
van een publieke consultatie en er sprake is van strikte implementatie is over dit
wetsvoorstel zelf niet opnieuw geconsulteerd.
12.
De Europese Commissie heeft dit voorstel gedaan met het oog op de «veranderende technologische,
economische en politieke omstandigheden». Met het oog op welke veranderende omstandigheden
is deze Verordening aangepast?
Antwoord:
De basis voor EU-exportcontroles is de uitvoering van internationaal overeengekomen
non-proliferatieverplichtingen en het voorkomen dat landen kennis en goederen verwerven
voor hun programma’s voor massavernietigingswapens. Dit is in toenemende mate aangevuld
met andere doeleinden als het versterken van controles op zogenaamde «opkomende technologieën»,
zoals producten voor cybersurveillance en kunstmatige intelligentie.
De meest in het oog springende veranderende omstandigheid is de toename van digitale
dreiging op het wereldtoneel door misbruik van producten voor cybersurveillance.
Gebleken is dat de zich razendsnel ontwikkelende technologie op het gebied van cyber de veiligheid en stabiliteit van landen kan bedreigen, bijvoorbeeld door digitale
beïnvloeding, spionage en sabotage. Dat kan op veel verschillende manieren destabiliserend
en ontwrichtend zijn voor landen en entiteiten, zoals de EU, en ook voor individuen
nadelig uitwerken. In sommige gevallen worden de digitale voetsporen van kwetsbare
minderheden en/of mensenrechtenactivisten gevolgd om ze te traceren, te vervolgen
of hen het werk onmogelijk te maken. Het EU-regelgevend kader voor exportcontrole
was onvoldoende toegesneden op deze omstandigheden. De Europese Commissie heeft met
de herziene verordening een positief effect beoogd op het gebied van veiligheid en
het voorkomen van mensenrechtenschendingen door cybersurveillancetechnologie onder exportcontrole te brengen.
13.
Welke technologische, economische en politieke consequenties verbindt de regering
aan de herziening van deze Verordening? Kunnen deze consequenties al worden waargenomen
sinds het in werking treden van de Verordening?
Antwoord:
De herziene verordening is op 9 september 2021 in werking getreden. Het is in deze
fase te vroeg om iets te zeggen over de gevolgen van de inwerkingtreding op technologisch,
economisch en politiek terrein. Bovendien geldt voor sommige wijzigingen dat deze
in Nederland al eerder vrijwillig waren ingevoerd, zoals het verplicht stellen van
een eindgebruikersverklaring en een internal compliance program (ICP) bij bepaalde vergunningen, waardoor de impact van de verordening op de Nederlandse
situatie rond exportcontrole van producten voor tweeërlei gebruik minder groot is.
De belangrijkste consequentie – die nog verder zal moeten worden uitgewerkt – is de
nieuwe mogelijkheid om producten voor cybersurveillance
ad hoc onder exportcontrole te brengen bij mensenrechtenschendingen.
Hoofdlijnen van de herziene verordening
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
14.
De leden van de D66-fractie lezen dat het doen van transacties die weinig risico opleveren
wordt vereenvoudigd voor bedrijven door middel van een Uniale algemene vergunning
voor groepsinterne uitvoer en voor de uitvoer van bepaalde cryptogoederen. Kan de
regering in simpele taal uitleggen om wat voor goederen het hier gaat en waarom er
besloten is deze goederen als laagrisico aan te merken? Wanneer wordt er in deze wetswijziging
gesproken van «weinig risico» en hoe wordt dat precies vastgesteld?
Antwoord:
De goederen die in de Uniale algemene vergunning zijn opgenomen betreffen hoofdzakelijk
goederen zoals videoconferencing-apparatuur en harde schijven met een bepaalde mate van versleuteling (encryptie).
Apparatuur voorzien van encryptie, is noodzakelijk voor het realiseren van een beveiligde
ICT-infrastructuur. Vanwege de encryptiemogelijkheden worden deze producten nog steeds
beschouwd als militair relevant, maar ze bevatten geen offensieve mogelijkheden, zoals
het digitaal binnendringen van netwerken of het monitoren van mensen. Deze goederen
worden in grote hoeveelheden geëxporteerd en het risico op misbruik is beperkt. Door
het instellen van deze Uniale vergunningen kan de aanwezige capaciteit gerichter worden
ingezet voor het onderzoeken en tegengaan van meer risicovolle transacties.
Bij de beoordeling of goederen in een lage risicoklasse vallen, wordt met name gekeken
naar het mogelijke eindgebruik van de goederen in combinatie met de eindbestemming.
Producten voor cybersurveillance, zoals inbraakprogrammatuur, en uitrusting voor het onderscheppen van (mobiele) telecommunicatie
vallen nadrukkelijk buiten de reikwijdte van deze Uniale algemene vergunning vanwege
het hogere risico op ongewenst eindgebruik.
15.
In welke gevallen is het voor EU lidstaten mogelijk om de looptijd voor bepaalde vergunningen
te verlengen?
Antwoord:
De herziene EU dual-use-verordening geeft EU-lidstaten ruimte om zelf invulling te geven aan de geldigheidsduur
van exportvergunningen, waaronder individuele en globale exportvergunningen.
De verordening bepaalt dat individuele uitvoervergunningen en globale uitvoervergunningen
hoogstens twee jaar geldig zijn, tenzij de bevoegde autoriteit anders besluit.
Vergunningen voor grote projecten zijn geldig voor een door de bevoegde autoriteit
vast te stellen termijn, maar niet langer dan vier jaar. Dat kan anders zijn in naar
behoren gemotiveerde omstandigheden die verband houden met de duur van het project.
16.
Wat zijn de voor- en nadelen van langere vergunningsduur?
Antwoord:
Het aanvragen van vergunningen gaat gepaard met een administratief proces dat voor
ondernemingen, met name het midden- en kleinbedrijf, belastend kan zijn. Als vergunningen
voor een langere periode worden verleend, dan verminderen de administratieve lasten
voor bedrijven en de betrokken autoriteiten. Bovendien geven zij een exporteur meer
rechtszekerheid. Een langere vergunningsduur kan voorts in de rede liggen in gevallen
waarin de activiteiten van een project gefaseerd plaatsvinden en zich uitstrekken
over een periode van twee jaar of langer.
Anderzijds is de vergunningaanvraagprocedure het moment om een passende controle uit
te voeren naar de producten, gebruiker, eindgebruik en (eind)bestemming. Het verlengen
van looptijd van vergunningen vermindert die controlemomenten en daarmee de mogelijkheid
tot aanscherping van beleid. Voorts kan de politieke en veiligheidssituatie in landen
verslechteren. Het risico dat dergelijke veranderingen op het gebied van de politieke
en/of veiligheidssituatie zich voordoen is groter bij vergunningen met een langere
looptijd.
17.
De leden van de D66-fractie lezen dat de kern van EU Verordening 429/2009 een samengestelde
controlelijst is gecombineerd uit vier internationale exportcontrole regimes: het
Wassenaar Arrangement, de Nuclear suppliers group, de Australia Group en het Missile technology Control Regime. De leden van de D66-fractie vragen zich of deze wetswijziging op enige manier een
voortvloeisel is van de Toulouse verklaring tussen Duitsland en Frankrijk van eind
2019? Zo ja, op welke manier reflecteert deze wijziging die verklaring?
Antwoord:
Deze wetswijziging staat los van de Toulouseverklaring. De Toulouseverklaring tussen
Duitsland en Frankrijk bevat afspraken over wapenexportcontrole. De Toulouseverklaring
bevat geen afspraken over exportcontrole t.a.v. dual-use-producten.
18.
De leden van de D66-fractie lezen dat cybersurveillancetechnologie is toegevoegd aan
de verordening met het oog op de bescherming van mensenrechten. Kan de regering uitleggen
hoe dit daaraan bijdraagt? Wat zijn de risico’s van cybersurveillancetechnnologie
voor de mensenrechten? Zijn er naast privacy nog andere mensenrechten die daarbij
in het geding zijn?
Producten voor cybersurveillance kunnen worden misbruikt voor het plegen van schendingen van mensenrechten of het internationaal
humanitair recht. Het onder exportcontrole brengen van producten voor cybersurveillance kan dat helpen voorkomen. De nieuwe bepaling in de verordening over cybersurveillance creëert de mogelijkheid daartoe.
De reikwijdte van het begrip cybersurveillancetechnologie moet nog nader worden uitgewerkt. Hierbij kan in elk geval gedacht worden
aan producten die speciaal zijn ontworpen om binnendringing in informatie- en telecommunicatiesystemen
mogelijk te maken om natuurlijke personen te schaduwen door gegevens, met inbegrip
van biometrische gegevens, uit die systemen te verzamelen of te analyseren.
De risico’s van cybersurveillancetechnologie voor mensenrechtenschendingen zijn divers en talrijk. Producten voor cybersurveillance kunnen worden misbruikt door statelijke en niet-statelijke actoren om dissidente geluiden
te volgen, te intimideren of het zwijgen op te leggen. Het werk van journalisten en
mensenrechtenverdedigers kan ermee worden ondermijnd. Er zijn verschillende mensenrechten
die in het geding kunnen komen. Naast het recht om gevrijwaard te blijven van willekeurige
of onwettige inmenging in privé, familie- en gezinsleven, woning en correspondentie
(recht op privacy), zijn inbreuken denkbaar op de daarmee nauw verweven vrijheid van
meningsuiting en de vrijheid van vereniging. Inbreuken op het recht op privacy kunnen
een sterk remmende werking hebben op de vrije uitwisseling van ideeën en opinies.
Vanwege de mogelijkheden om dit type technologieën willekeurig in te zetten en toe
passen is voorts een reële kans op schending van het discriminatieverbod aanwezig.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
19.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering nader toe te lichten hoe de aanpassingen
die gedaan worden bijdragen aan een gelijk speelveld op mondiaal niveau. Deze leden
vragen de regering of derde landen de regelgeving overnemen of dat hiaten in de bestaande
regelgeving leiden tot oneerlijke concurrentie in het mondiale speelveld.
Het toepassingsbereik van de verordening strekt zich uit tot de lidstaten van de Europese
Unie. Of derde landen (delen van) de regelgeving overnemen is aan hen. Er zijn wel
voorbeelden van niet EU-lidstaten die hun eigen wet- en regelgeving sterk in lijn
hebben gebracht met de Europese exportcontroleregels, zoals Noorwegen.
Niet uit te sluiten valt dat de regels zoals neergelegd in de herziene verordening
wereldwijd niet zullen leiden tot een gelijk speelveld, omdat er geen garanties zijn
dat andere sleutelspelers, zoals China en de VS, gelijke controles introduceren. Daar
staat tegenover dat die verstoring zich slechts zal uitstrekken tot dual-use-producten die niet door de EU-verordening worden gecontroleerd. De basis voor de
via EU-regelgeving gecontroleerde dual-use-producten zijn immers de diverse exportcontroleregimes waarbij vele andere landen
zijn aangesloten. De basis van de exportcontroleregelgeving voor EU-lidstaten en die
van een groot aantal andere landen is daarom in grote mate gelijk.
20.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering of het klopt dat er sanctiemaatregelen
zijn verbonden aan de verordening en er nieuwe sanctie mogelijkheden worden toegevoegd
door de aanpassingen en wat deze sancties dan zijn en hoe deze in werking kunnen worden
gesteld. Tevens vragen deze leden of er tot dit moment al sancties zijn ingesteld
als gevolg van schending van deze verordening.
Antwoord:
Het overtreden van bepalingen uit de dual-use-verordening of de Wet strategische diensten is een economisch delict. Indien dit
opzettelijk is begaan betreft het een misdrijf, in andere gevallen een overtreding.
In geval van een misdrijf kan dit worden bestraft met een gevangenisstraf van ten
hoogste zes jaren, taakstraf of geldboete van de vijfde categorie. Onder bepaalde
omstandigheden kan een geldboete van de zesde categorie worden opgelegd. Ook kan de
onterecht verkregen winst worden gevorderd.
Dit kader is toereikend voor het handhaven van schendingen van bepalingen uit de herziene
dual-use-verordening.
Er zijn vooralsnog geen sancties opgelegd als gevolg van schending van deze verordening.
De verordening is pas op 9 september jl. inwerking getreden.
Zie ook het antwoord op vraag 42.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
21.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering specifiek kan uitleggen wat
wordt verstaan onder cybersurveillancetechnologie, en welke vormen van cybersurveillancetechnologie
worden geschaard onder mensenrechtenschendingen?
Zie hiervoor het antwoord op vragen 18 en 29.
22.
Daarnaast onderschrijven de leden van de GroenLinks-fractie het belang van Europese
samenwerking omtrent het overnemen van vergunningsplichten in het kader van openbare
veiligheid en mensenrechtenoverwegingen. Zij vragen zich echter wel af of de regering
kan toelichten welke handelingen en bureaucratische procedure hiermee gemoeid gaan?
Zo vragen zij welke uitvoeringsorganen hierbij zijn betrokken die voor een voorspoedig
verloop van deze procedure kunnen zorgen?
Antwoord:
De procedure voor het overnemen van vergunningplichten is beschreven in artikel 9
en 10 van de herziene verordening. In de verordening is bepaald dat lidstaten om redenen
van openbare veiligheid of uit mensenrechtenoverwegingen een verbod kunnen instellen
op, of een vergunningplicht kunnen opleggen voor de uitvoer van producten voor tweeërlei
gebruik die niet op bijlage I bij de verordening staan.
Als een lidstaat op die gronden overgaat tot het treffen van maatregelen en die maatregel
betreft het opstellen van een nationale controlelijst, dan brengt die lidstaat de
Commissie en andere lidstaten daarvan op de hoogte. Die lidstaat dient de exacte redenen
voor het opstellen van de nationale controlelijst te delen met de Commissie en andere
lidstaten, evenals een beschrijving van de gecontroleerde producten. De Commissie
maakt vervolgens die maatregelen bekend in het Publicatieblad van de Europese Unie,
en publiceert een overzicht van de in de lidstaten geldende nationale controlelijsten.
EU-lidstaten eisen van exporteurs een vergunning voor de uitvoer van een dual-use-product dat door een andere EU-lidstaat vergunningplichtig is gemaakt als aan de
volgende voorwaarden is voldaan. Het moet gaan om een EU-lidstaat die een vergunningplicht
instelt op basis van een nationale controlelijst die is vastgesteld op grond van artikel 9
van de verordening. De tweede voorwaarde is publicatie van de desbetreffende nationale
maatregel door de Europese Commissie in het Publicatieblad van de Europese Unie. Tot
slot moet door de bevoegde autoriteit aan de exporteur zijn meegedeeld dat de producten
in kwestie geheel of gedeeltelijk bestemd zijn of kunnen zijn voor gebruik waarvoor
bezorgdheid bestaat ten aanzien van de openbare veiligheid, met inbegrip van het voorkomen
van terreurdaden, of ten aanzien van mensenrechtenoverwegingen.
In Nederland zorgt het Ministerie van Buitenlandse Zaken ervoor dat de betrokken uitvoeringsorganen;
de Douane in zijn algemeenheid en in het bijzonder de Centrale Dienst voor In -en
Uitvoer (CDIU) en het team Precursoren, Strategische goederen en Sanctiewetgeving
(POSS) op de hoogte zijn van de laatste wijzigingen vanuit de Europese Commissie.
23.
Het is de leden van de GroenLinks-fractie opgevallen dat EU-lidstaten de mogelijkheid
om de looptijd van bepaalde vergunningen te verlengen wordt toegekend, zodat exporteurs
minder vaak een nieuwe vergunning hoeven aan te vragen. Hoewel de leden onderschrijven
dat dergelijke versoepelingen van regels omtrent vergunningen de samenwerking tussen
lidstaten zal bevorderen, maken de leden van de GroenLinks-fractie zich zorgen over
wat dit specifiek betekent voor de strikte toetsing van mensenrechtencriteria voor
het verlenen van vergunningen. Zij vragen de regering een appreciatie hiervan, en
vragen de regering hoe wordt bepaald welke transacties in aanmerking komen voor versoepelde
toekenning? Zij vragen zich tevens af wie als toezichthouder, autoriteit of lidstaat
hier eindverantwoordelijk voor is?
Antwoord:
De Centrale Dienst voor In -en Uitvoer (CDIU) van de Douane behandelt vergunningaanvragen
voor het uitvoeren van producten voor tweeërlei gebruik en geeft deze vergunning in
geval van een positieve beslissing af namens de Minister van Buitenlandse Zaken.
Tijdens de vergunningaanvraagprocedure wordt in kaart gebracht wat het beoogde eindgebruik
van de te exporteren producten is.
Het is staand beleid dat Nederland geen vergunningen afgeeft voor de uitvoer van dual-use-producten wanneer die bijdragen aan mensenrechtenschendingen, interne repressie,
internationale agressie of instabiliteit. De herziene verordening verandert niets
aan dat uitgangspunt. Het verlengen van de looptijd van vergunningen met een eindbestemming
waar een risico bestaat op een snel veranderende mensenrechtensituatie is niet aan
de orde.
De voor- en nadelen van een langere vergunningsduur in algemene zin zijn beschreven
in het antwoord op vraag 16.
Van een aantal transacties is bepaald dat die weinig risico opleveren. Om te bepalen
of iets als laag-risico-transactie kan worden gekwalificeerd worden verschillende
factoren in onderlinge samenhang bezien, zoals de aard van het goed of de dienst,
het opgegeven eindgebruik, het land van bestemming, de exporteur en de eindgebruiker.
Concreet kan gedacht worden aan de export van dual-use-producten naar exportcontroleregimepartners, zoals derde landen die dezelfde waarden
als de EU onderschrijven ten aanzien van dit onderwerp, bijvoorbeeld Noorwegen.
Zie voorts het antwoord op vraag 14 voor het gebruik van de nieuwe Uniale algemene
uitvoervergunningen en de redenen om die transacties als laagrisico-transacties aan
te merken.
24.
Klopt het dat er unanimiteit voor nodig is om een exportvergunning af te geven als
er serieuze twijfels zijn over mensenrechtenschendingen en internationaal humanitair
recht? Is de regering het met de leden van de GroenLinks-fractie eens dat dit gezien
de veelheid aan EU-lidstaten en onderlinge verschillen betreffende buitenland beleid
een onwenselijk proces is? Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
Nee, dat klopt niet. Bij vergunningaanvragen voor export van reeds via bijlage I van
de verordening gecontroleerde goederen, programmatuur en technologie toetst het kabinet
expliciet het risico op mensenrechtenschendingen. Indien zorgen bestaan ten aanzien
van het eindgebruik of de eindgebruiker in relatie tot mensenrechtenschendingen, wordt
een vergunningaanvraag afgewezen.
Het afgeven van een exportvergunning voor dual-use-producten en het instellen van een ad hoc vergunningplicht voor de export van niet onder de bestaande controles vallende goederen
is een nationale bevoegdheid. Hiervoor is derhalve geen unanimiteit vereist.
Unanimiteit is aan de orde in gevallen die zien op het in EU-verband onder controle
brengen van producten voor cybersurveillance die nu niet op bijlage I staan. De herziene verordening introduceert een mechanisme
voor het opstellen van een «EU-lijst» van niet-gecontroleerde producten voor cybersurveillance die los staat van de samengestelde controlelijst die gecombineerd wordt uit de lijsten
van de vier internationale exportcontrole regimes. Deze «EU-lijst» met vergunningplichtige
producten voor cybersurveillance kan worden ingevoerd voor specifiek door lidstaten aangewezen cybersurveillanceproducten. Daarvoor is wel vereist dat alle lidstaten elkaar en de Europese Commissie
ervan in kennis stellen dat een vergunningplicht opgelegd moet worden voor die specifieke
transacties (unanimiteit). Daarna maakt de Commissie in het Publicatieblad van de
Europese Unie informatie bekend over die producten voor cybersurveillance en, waar passend, de bestemmingen waarvoor vergunningsplichten gelden zoals die door
de lidstaten voor dat doel zijn aangemeld.
Vragen en opmerkingen van de leden van de Volt-fractie
25.
De leden van de Volt-fractie lezen dat naast het beogen van een positief effect op
het gebied van veiligheid en de preventie van mensenrechten, deze verordening ook
beoogt de vermindering van de storing van de concurrentiepositie m.b.t. een gelijk
speelveld op mondiaal niveau. Is de regering van plan deze Verordening in te zetten
voor economische doeleinden teneinde de concurrentiepositie van Nederland op het mondiale
speelveld te verbeteren?
Antwoord:
Nee, het kabinet is dat niet van plan. Het kabinet zal de verordening inzetten waar
die voor is bedoeld. De verordening is primair bedoeld voor het leveren van een bijdrage
aan een doeltreffend gemeenschappelijk Europees controlesysteem voor de uitvoer van
producten voor tweeërlei gebruik ter naleving van de internationale verplichtingen
en verbintenissen van de lidstaten en van de Unie op het gebied van non-proliferatie,
regionale vrede, veiligheid en stabiliteit en de eerbiediging van de mensenrechten
en het internationale humanitaire recht betreft.
26.
Hoe ziet Nederland de verhoudingen met de Verenigde Staten (VS), China en Japan, zeker
met het oog op de toenemende druk van de VS voor een exportban van ASML machines naar
China?
Antwoord:
In het algemeen werkt Nederland samen met gelijkgezinde landen als het gaat om handels-
en technologiebeleid. Specifiek als het gaat om samenwerking in de halfgeleiderwaardeketen,
zijn de VS en Japan belangrijke partners. De samenwerking met de VS op het gebied
van handel en technologie is ook besproken tijdens de eerste bijeenkomst van de EU-US
Trade and Technology Council op 29 september jl. Wat betreft China heeft het kabinet zorgen als het gaat om ongelijk
speelveld, ongewenste kennisoverdracht, en strategische afhankelijkheden.
Over lopende exportcontrolecasuïstiek, inclusief internationale samenwerking, is uw
Kamer geïnformeerd middels de vertrouwelijke brief van 18 december 2020.
27.
Welke garanties zijn ingebouwd in de herziene Verordening om te voorkomen dat arbitraire
keuzes worden gemaakt met betrekking tot het gebruik van de Verordening van tweeërlei
voor economische doeleinden, bijvoorbeeld gebruik van de term voor economische doeleinden?
Welke stappen zal de regering ondernemen, eventueel in samenwerking met de Europese
Commissie en andere lidstaten, om te voorkomen dat andere EU-lidstaten dit doen?
Zie het antwoord op vraag 7.
28.
De leden van de Volt-fractie waarderen de expliciete inclusie van cybersurveillance
technologieën in de herziene tekst, alsook de mogelijkheid om deze ad hoc onder exportcontrole
te brengen bij zorgen omtrent mensenrechtenschendingen. Tegelijkertijd wordt echter
de samengestelde controlelijst bij deze herziening niet gewijzigd. Hoe verklaart de
regering dit?
Antwoord:
Er bleek geen Europese consensus voor het opstellen van een EU-controlelijst voor
producten voor cybersurveillance. Sommige lidstaten gaven er de voorkeur aan om dit onderwerp nationaal aan te pakken,
via nationale maatregelen. De bestaande controlelijst is om die reden dan ook niet
aangepast.
EU-lidstaten verschillen aanzienlijk in het soort en het aantal producten voor tweeërlei
gebruik dat zij produceren en exporteren, en in hun historische, politieke en economische
banden met landen van eindbestemming van deze producten. Deze variaties zorgen voor
verschillen in de manier waarop lidstaten naar transacties kijken. Overigens is niet
uitgesloten dat er in de toekomst wel EU-brede controles voor specifiek aangewezen
producten voor cybersurveillance komen. De herziene verordening introduceert daartoe de mogelijkheid. Deze «EU-lijst»
met vergunningplichtige producten voor cybersurveillance kan worden ingevoerd voor specifiek door lidstaten aangewezen cybersurveillanceproducten. Daarvoor is wel vereist dat alle lidstaten elkaar en de Europese Commissie
ervan in kennis stellen dat een vergunningplicht opgelegd moet worden voor die specifieke
transacties (unanimiteit). Daarna deelt de Commissie in het Publicatieblad van de
Europese Unie informatie over die producten voor cybersurveillance en, waar passend, de bestemmingen waarvoor vergunningsplichten gelden zoals die door
de lidstaten voor dat doel zijn aangemeld.
29.
Voor welke producten voorziet de regering dat zij onder de herziene Verordening zullen
vallen?
Dat is in deze fase nog niet duidelijk. Er wordt op dit moment op nationaal en Europees
niveau met prioriteit gewerkt aan het identificeren en nader uitwerken van de definitie
producten voor cybersurveillance.
Een belangrijke uitdaging na de inwerkingtreding van de herziene verordening is het
opstellen van richtsnoeren die bedoeld zijn om exporteurs te helpen bij het toepassen
van de nieuwe cybersurveillancebepaling. Die richtsnoeren dienen onder meer ter invulling van het zorgvuldigheidsonderzoek
dat exporteurs gehouden zijn uit te voeren.
Het definiëren van de reikwijdte van de cybersurveillancebepaling en het nader bepalen van de specifieke producten die onder de bepaling zouden
kunnen vallen, verdient nog de nodige aandacht. Nederland zal daarvoor in eerste instantie
putten uit informatie die voorhanden is over reeds geëxporteerde informatieapparatuur-
en programmatuur, hun eigenschappen en mogelijkheden tot surveillance en hun risico op het schenden van mensenrechten in het land waar de eindgebruiker
is gevestigd.
Het in opdracht van het kabinet uitgevoerde onderzoek door het Instituut voor Informatierecht
van de Universiteit van Amsterdam4 naar nieuwe cybersurveillancetechnologieën en hun mogelijke mensenrechtenimplicaties biedt goede aanknopingspunten
voor nadere uitwerking. De daarin besproken technieken vallen – naar het oordeel van
de onderzoekers – mogelijkerwijs allen binnen de definitie van producten voor cybersurveillance zoals bedoeld in de verordening vanwege de gevoeligheid van de gegevens die worden
verwerkt en de mogelijkheid om de technologieën willekeurig toe te passen. Het betreft
(1) gezichts- en emotieherkenningssoftware, (2) locatie trackingtechnologieën, (3)
software die wordt gebruikt om openbaar beschikbare informatie te analyseren, (4)
technologieën voor het onderscheppen van communicatie en (5) inbraaksoftware (intrusion software). De laatste twee vallen reeds (gedeeltelijk) onder exportcontrole
30.
Is de regering van mening dat de definitie van cybersurveillance voldoende dekkend
is om producten die gebruikt worden door derden voor mensenrechtenschendingen te signaleren
en exporteren?
De definitie van producten voor cybersurveillance zoals opgenomen in de verordening is algemeen van aard en bovendien zodanig geformuleerd
dat daar niet op ondubbelzinnige wijze uit voortvloeit welke producten binnen de reikwijdte
van het begrip vallen en welke niet. Om een eenduidige toepassing van de bepaling
over producten voor cybersurveillance te waarborgen, zullen de Europese Commissie en de EU-lidstaten de bepaling nader
moeten operationaliseren.
31.
Amnesty rapporteerde dat bijna alle Europese lidstaten, waaronder Nederland digitale
surveillancesystemen en spyware verkochten aan totalitaire regimes, die vervolgens
gebruikt werden voor massasurveillance. Aangezien er effectief unanimiteit nodig is
in de Raad om deze producten op de lijst van producten voor tweeërlei gebruik te plaatsen,
zal de regering stappen ondernemen om ervoor te zorgen dat deze technologieën, zowel
vanuit Nederland als andere Europese landen, niet langer geëxporteerd kunnen worden
naar landen met totalitaire regimes in lijn de herziening van deze Verordening?
Ja, het kabinet is voornemens een actieve bijdrage te leveren aan een doeltreffende
uitvoering van de herziene verordening, met inbegrip van de toepassing van de bepaling
over cybersurveillanceproducten.
Het kabinet geeft prioriteit aan het identificeren en ander uitwerken van de definitie
van producten voor cybersurveillance en aan het uitwerken van een beoordelingskader aan de hand waarvan kan worden bepaald
of producten voor cybersurveillance geheel of gedeeltelijk bestemd zijn of kunnen zijn voor mensenrechtenschendingen.
Nederland werkt nauw samen met andere EU-lidstaten en de Europese Commissie aan richtsnoeren
over de concrete toepassing van de cybersurveillancebepaling. Een eerste versie van de richtsnoeren is voorzien in het eerste kwartaal
van 2022.
32.
Hoe voorziet de herziening van de Verordening in de informatie-uitwisseling tussen
lidstaten bij het aanmerken van producten voor tweeërlei gebruik? Op welke manier
zal deze informatie-uitwisseling plaatsvinden? Welke kanalen worden daarvoor gebruikt?
Is er controle over de kwaliteit van de informatie-uitwisseling?
Antwoord:
De verordening kent de Europese Commissie de bevoegdheid toe om de lijst van producten
voor tweeërlei gebruik in de bijlagen I en IV vast te stellen en te wijzigen. Dat
doet de Europese Commissie overeenkomstig de verplichtingen en verbintenissen waarmee
de lidstaten en de Unie hebben ingestemd als partij bij de internationale regelingen
inzake non-proliferatie en uitvoercontrole of door bekrachtiging van relevante internationale
verdragen. Het Europees Parlement en de Raad hebben twee maanden de tijd om tegen
wijzigingen bezwaar te maken. Als ze dat niet doen, of als ze binnen twee maanden
aan de Europese Commissie mededelen dat zij geen bezwaar zullen maken, dan treedt
de wijziging in werking.
De regels over informatie-uitwisseling tussen lidstaten over het via nationale maatregelen
opleggen van een vergunningplicht voor de uitvoer van producten die niet op de controlelijst
staan, zijn afhankelijk van de omstandigheden. In algemene zin geldt dat lidstaten
die een dergelijke maatregel treffen, hun eigen douaneautoriteiten en andere relevante
nationale autoriteiten daarvan in kennis stellen. Daarnaast wordt aan andere lidstaten
en aan de Europese Commissie alle relevante informatie over de vergunningplicht verstrekt,
met name over de desbetreffende producten en eindgebruikers, tenzij dit vanwege de
aard van de transactie of de gevoeligheid van de betreffende informatie niet passend
is. De verordening schrijft voor dat lidstaten rekening houden met de ontvangen informatie
en vervolgens hun douaneadministratie en eveneens andere ter zake bevoegde nationale
autoriteiten daarvan in kennis stellen. Dat is een belangrijke pijler van het exportcontrolebeleid
die bijdraagt aan een eenvormige en consequente toepassing van controles en die ondermijning
daarvan tegen gaat.
In sommige gevallen is de informatie-uitwisseling tussen lidstaten over nationaal
opgelegde vergunningplichten uitvoeriger geregeld, zoals voor nationale vergunningplichten
voor producten voor cybersurveillance die niet op de controlelijst staan, en voor nationale vergunningplichten voor niet-bijlage
I producten die worden opgelegd om redenen van openbare veiligheid of uit mensenrechtenoverwegingen.
In die gevallen is een grotere rol voor de Commissie weggelegd, bijvoorbeeld door
het publiceren van die maatregelen in het Publicatieblad van de Europese Unie.
33.
Hoe voorkomt de herziene Verordening dat producten die in de ene lidstaat aangemerkt
worden als product voor tweeërlei gebruik, door een andere lidstaat alsnog geëxporteerd
kunnen worden? Met andere woorden, is deze herziening voldoende voor het vergroten
en garanderen van een gelijk speelveld in de EU?
De bijlage van de dual-use-verdening bepaalt of goederen als dual-use worden aangemerkt. In individuele gevallen kan een lidstaat een ad hoc vergunningplicht opleggen. In die gevallen ligt het voor de hand dat de daaropvolgende
aanvraag voor een vergunning wordt afgewezen. Wanneer een aanvraag is afgewezen wordt
deze gerapporteerd in een EU-brede database waardoor deze informatie ook beschikbaar
komt voor andere lidstaten. Ook kan Nederland actief andere lidstaten benaderen met
informatie wanneer het risico is geïdentificeerd dat de goederen elders worden verworven
na afwijzing van een vergunningaanvraag onder een ad hoc opgelegde vergunningplicht in Nederland.
De herziene verordening bevat voorts verschillende instrumenten ter ondersteuning
van een eenvormige en consequente toepassing van exportcontroles binnen de EU. Voorbeelden
daarvan zijn de regels die informatie-uitwisseling tussen lidstaten en de Commissie
voorschrijven voor gevallen waarin lidstaten overgaan tot de invoer van nationale
maatregelen, zoals een vergunningplicht voor de uitvoer van bepaalde producten die
niet in bijlage I van de verordening zijn opgenomen. De verordening schrijft voor
dat lidstaten rekening houden met dergelijke door andere lidstaten getroffen nationale
maatregelen en dat zij die informatie delen met hun eigen douaneadministratie en andere
ter zake bevoegde nationale autoriteiten.
De verordening voorziet voorts in de oprichting van een mechanisme voor de coördinatie
van de handhaving. Dat mechanisme dient ter ondersteuning van informatie-uitwisseling
en directe samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten en de handhavingsinstanties
van de lidstaten. In het kader van het handhavingscoördinatiemechanisme wisselen de
lidstaten en de Commissie relevante informatie uit, onder meer over de handhaving
van beste werkwijzen en de niet-toegestane uitvoer van producten voor tweeërlei gebruik,
over inbreuken op de verordening en/of over ingestelde nationale maatregelen. Binnen
het handhavingscoördinatiemechanisme kunnen lidstaten en de Commissie ook informatie
uitwisselen over de beste werkwijzen van de nationale handhavingsautoriteiten met
betrekking tot de opsporing en vervolging van niet-toegelaten uitvoer van producten
voor tweeërlei gebruik en/of mogelijke andere inbreuken op deze verordening en/of
de desbetreffende nationale wetgeving. De uitwisseling van informatie in het kader
van het handhavingscoördinatiemechanisme is vertrouwelijk.
34.
Is de overname door lidstaten van de producten die aangemerkt zijn als product voor
tweeërlei gebruik vrijwillig? Zo ja, hoe wordt dan een gelijk speelveld gegarandeerd?
Zo nee, wat is de procedure voor overname? Kunnen lidstaten hierover ook ter verantwoording
worden geroepen? Op welke wijze?
Antwoord:
Voor zover het dual-use-producten betreft die zijn opgenomen op de controlelijst bij de verordening is er
geen sprake van vrijwilligheid. Voor alle lidstaten van de Europese Unie geldt dat
voor de uitvoer van producten voor tweeërlei gebruik die op de lijst in bijlage I
bij de verordening staan een vergunning is vereist. Voor een beschrijving van de procedure
tot het aanmerken van dual-use-producten en het wijzigen van de controlelijst verwijst het kabinet naar het antwoord
op vraag 32.
35.
Is de regering van mening dat het instellen van een eindgebruikersverklaring voldoende
is om te garanderen dat producten die gebruikt worden voor cybersurveillance niet
gebruikt worden ter schending van de mensenrechten?
Nee, alhoewel het een belangrijk onderdeel is, zal een eindgebruikersverklaring alleen
dat niet altijd kunnen voorkomen. Op basis van de nieuwe cybersurveillancebepaling zijn exporteurs van producten voor cybersurveillance daarom daarnaast gehouden tot het doen van een zorgvuldigheidsonderzoek en dienen
zij de bevoegde nationale autoriteit te informeren wanneer zij op basis van dat onderzoek
mogelijke risico’s op mensenrechtenschendingen hebben vernomen.
Als aangegeven in het antwoord op vraag 31 zijn Europese richtsnoeren in de maak over
waar dat zorgvuldigheidsonderzoek van exporteurs precies aan moet voldoen.
36.
Hou verhoudt deze eindgebruikersverklaring zich tot de opkomende wetgeving omtrent
Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen, sustainable corporate governance
en due diligence? Voorziet de regering knelpunten in deze verhouding?
Zowel het instrument van de eindgebruikersverklaring als de IMVO-wetgeving die op
dit moment door de Europese Commissie wordt voorbereid betreffen richtlijnen voor
zorgvuldig handelen door bedrijven, maar dienen deels verschillende doelen.
Van exporteurs van dual-use-producten wordt verwacht dat ze bij de vergunningaanvraag voor de uitvoer een eindgebruikersverklaring
meesturen. Dat is een door de eindgebruiker ondertekend document waarin schriftelijk
wordt verklaard dat de goederen niet anders dan voor civiele doeleinden zullen worden
gebruikt, en waarin wordt vermeld voor welk gebruik de goederen bestemd zijn. De zorgvuldigheidsnorm
ziet hier expliciet op het voorkomen van ongewenst en verboden eindgebruik van dual-use-producten.
Het wetgevend voorstel op het gebied van gepaste zorgvuldigheid/due diligence (sustainable corporate governance) waaraan de Europese Commissie werkt is nog niet uit. Het kabinet werkt aan bouwstenen
voor IMVO-wetgeving, primair bedoeld om deze Europese wetgeving te beïnvloeden. Met
deze bouwstenen zal het kabinet zo goed mogelijk aansluiten bij de internationale
raamwerken op het gebied van IMVO, te weten de OESO-richtlijn voor multinationale
ondernemingen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights. Deze raamwerken zijn er onder meer op gericht dat negatieve gevolgen voor mens en
milieu in de waardeketens van bedrijven verminderd en voorkomen worden.
Het is de inschatting van het kabinet dat beide instrumenten goed naast elkaar kunnen
bestaan. Tegelijkertijd zijn het precieze toepassingsbereik van het Commissievoorstel
over gepaste zorgvuldigheid, de eisen en de inrichting van het toezicht en handhaving
op bedrijven nog niet bekend. Het Commissievoorstel wordt in het vierde kwartaal van
dit jaar verwacht.
Hoofdlijnen van het wetsvoorstel
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
37.
De leden van de GroenLinks-fractie moedigen de strengere wetgeving omtrent dual-use
goederen van harte aan. Tegelijkertijd vinden deze leden dat de waarborging van mensenrechten
nog beter verankerd kan worden in de voorgestelde wet, aangezien cybersurveillance
technologie in de handen van een autoritair regime vergaande gevolgen heeft voor het
schenden van mensenrechten. De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering
naar de mogelijkheden scherpere randvoorwaarden te formuleren in de wet met betrekking
tot het gebruik van cybersurveillance, zoals de toevoeging van systemen die gebruik
maken van biometrische identificatie aan het Wassenaar Arrangement om strenger toezicht
te garanderen. Kan de regering toelichten welke gevolgen deze nieuwe wet heeft voor
het Wassenaar Arrangement en welke nieuwe technologie er als gevolg van deze wet wordt
toegevoegd hieraan?
Antwoord:
Met de nieuwe bepaling over producten voor cybersurveillance kunnen de EU-lidstaten verder gaan dan wat er momenteel onder het Wassenaar Arrangement
aan producten voor cybersurveillance wordt gecontroleerd. De herziene verordening introduceert een mechanisme voor het
opstellen van een «EU-lijst» van niet-gecontroleerde producten voor cybersurveillance die los staat van de samengestelde controlelijst die gecombineerd wordt uit de lijsten
van de vier internationale exportcontrole regimes. Deze «EU-lijst» biedt elke lidstaat
de mogelijkheid haar veto uit te spreken over het wel of niet toevoegen van een niet-gecontroleerd
product voor cybersurveillance. De herziene verordening biedt daarmee een goede basis voor het onder controle brengen
van nog niet gecontroleerde producten voor cybersurveillance. De toepassing van de bepaling door lidstaten van de Europese Unie zal moeten uitwijzen
of de beoogde effecten ook worden bereikt.
Vragen en opmerkingen van de leden van de Volt-fractie
38.
In de memorie van toelichting schrijft de regering dat de belangrijkste keuzes op
Europees of internationaal niveau gemaakt worden, onder meer onder het Wassenaar Arrangement,
waardoor er weinig ruimte is voor nationale beleidskeuzes. Nederland kan echter ofwel
nationaal, ofwel via een EU-alliantie initiatief nemen voor het toevoegen van technologieën
in de Wassenaar Arrangement. De leden van de Volt-fractie vragen of de regering van
plan is om tot een internationaal akkoord te komen over het toevoegen van dual-use
producten, waaronder producten voor cybersurveillance technologieën, om zo internationaal
iedereen aan dezelfde standaarden te kunnen houden door middel van harmonisering van
standaarden wereldwijd.
Antwoord:
Op Cyprus na zijn alle EU-lidstaten lid van het Wassenaar Arrangement. De EU zelf
is geen lid van het Wassenaar Arrangement en kan dus ook geen initiatieven aandragen.
Nederland is in constante dialoog met verschillende EU-lidstaten over nieuwe dual-use-technologieën.
Om te zorgen dat het regelgevend kader op het gebied van exportcontrole gelijke tred
houdt met de snelle ontwikkeling van deze technologieën zal het kabinet zich blijven
inspannen om samen met andere landen in het Wassenaar Arrangement tot nieuwe controles
te komen voor opkomende dual-use-technologieën.
Uitvoering en handhaving
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
39.
Het Nederlands bedrijfsleven geeft aan dat de informatievoorziening van het ministerie,
met name als het gaat om de handboeken, zoals het «Handboek strategische goederen
en diensten», niet op orde zijn. Het ministerie voldoet weliswaar aan haar informatieplicht
door de informatie via de website van de rijksoverheid beschikbaar te stellen, maar
dit moet ook worden vertaald naar de bijbehorende documenten zodat de overheid consistent
en consequent is in haar informatievoorziening. Het is volgens de leden van de VVD-fractie
belangrijk dat deze wetswijziging goed verwerkt en uitgelegd wordt in alle handboeken,
zodat het bedrijfsleven toegang heeft tot de juiste informatie. Daarom de volgende
vragen: hoe gaat de regering ervoor zorgen dat het bedrijfsleven op de hoogte is van
de implementatie van deze wet? Hoe voorkomt de regering de rondgang van verouderde
informatie? Wat is de huidige status voor het updaten van de handboeken, zodat alle
actuele informatie hierin wordt voorzien?
Antwoord:
Na de publicatie van de nieuwe verordening in het EU-publicatieblad is direct in nauwe
samenwerking met de Douane door het Ministerie van Buitenlandse Zaken informatie gepubliceerd.
In aanvulling op het bericht van voor de zomer5 over de aankondiging van de inwerkingtreding, is er op de website van de rijksoverheid
een korte vraag- en antwoord sectie gepubliceerd die stakeholders kan helpen bij het vinden van antwoorden op de meest basale vragen over de herziening.
Daarbij kan gedacht worden aan vragen over de invloed van de nieuwe verordening op
de geldigheid van lopende exportvergunningen. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken
heeft voorts verschillende seminars en webinars georganiseerd om het bedrijfsleven mee te nemen in de geplande herziening en de impact
daarvan op stakeholders.
Eind november 2021 zal er opnieuw een seminar exportcontrole worden georganiseerd
door het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor diverse stakeholders waar ook de herziene
dual-use-verordening een programmaonderdeel is.
Het is, zoals de VVD-fractie terecht opmerkt, van groot belang dat het bedrijfsleven
goed op de hoogte is van wat er op basis van de herziene verordening van hen wordt
verwacht. De voor het bedrijfsleven beschikbare handboeken, waaronder het Voorschrift
Strategische Goederen en het Handboek Strategische Goederen en Diensten, worden geactualiseerd.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
40.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering nader toe te lichten hoe de controle
op de uitvoering van de verordening via de Wet strategische diensten (WSD) en de Algemene
douanewet praktisch wordt uitgevoerd, door welke instantie en wat de methode is wanneer
er in strijd met de verordening wordt gehandeld.
Antwoord:
De vele toezichts- en handhavingstaken op basis van de Algemene douanewet zijn bij
verschillende onderdelen van de Douaneorganisatie belegd. Het toezicht op de naleving
van de Wet strategische diensten ligt bij team POSS (Precursoren, Strategische goederen
en Sanctiewetgeving) van de Douane. Voor het toezicht beschikken zij over de bevoegdheden
op grond van titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht (met uitzondering van artikel 5:15)
en de bevoegdheden, zoals opgenomen in artikel 16 van de Wet strategische diensten.
Tot deze laatste behoren het betreden van elke plaats met medeneming van de benodigde
apparatuur of het betreden van een woning zonder toestemming van de bewoner.
Hoewel de Douane/team POSS het toezicht op zich neemt, blijft uiteraard de Minister
van Buitenlandse Zaken beleidsverantwoordelijk. Douane/Team POSS verricht periodiek
toezichtonderzoeken en onderzoeken naar aanleiding van een vraag van de Minister of
naar aanleiding van specifieke signalen. Indien een strafbaar feit wordt geconstateerd
wordt deze door Team POSS voorgelegd aan het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie.
Daarna kan bijvoorbeeld besloten worden tot het geven van een waarschuwing of het
instellen van een opsporingsonderzoek.
Daarnaast is strafbaarstelling geregeld via artikel 12 van de Wet strategische diensten
en in artikel 1, onder 1, van de Wet op de economische delicten. Overtreding van verbodsbepalingen
van de Wet strategische diensten wordt aangemerkt als een strafbaar feit of een economisch
delict. Met de opsporing van deze economische delicten zijn naast het Openbaar Ministerie,
de ambtenaren van de politie en de Douane, ook de ambtenaren van de FIOD belast.
41.
De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat in de nieuwe wet wordt onderstreept
dat transparantie en de onderlinge samenwerking worden vergroot op het thema exportcontrole.
Deze leden vragen de regering hoe een handhavings-coördinatiemechanisme eruit komt
te zien en vanuit welk orgaan die wordt aangestuurd?
De herziene verordening bevat enkel instructies over de insteek en doelstelling van
het op te richten handhavingscoördinatiemechanisme, maar niet over de concrete vormgeving
en invulling ervan.
De verordening bepaalt dat er een coördinatiegroep tweeërlei gebruik wordt ingesteld,
waarvan het voorzitterschap door een Commissievertegenwoordiger wordt bekleed en waarin
tevens elke lidstaat een vertegenwoordiger afvaardigt. Deze coördinatiegroep richt
het handhavingscoördinatiemechanisme op dat dient ter ondersteuning van informatie-uitwisseling
en directe samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten en de handhavingsinstanties
van de lidstaten. Binnen dat op te richten mechanisme wisselen lidstaten en de Europese
Commissie, indien beschikbaar, vertrouwelijk informatie uit over onder meer de beste
werkwijzen van de nationale handhavingsautoriteiten voor de opsporing en vervolging
van niet-toegelaten uitvoer van producten voor tweeërlei gebruik en/of mogelijke andere
inbreuken op de herziene verordening. Dit handhavingsmechanisme wordt de komende periode
opgericht. Daaraan zullen vertegenwoordigers van zowel de lidstaten als de Europese
Commissie deelnemen.
42.
Daarnaast zijn dezelfde leden benieuwd hoeveel geld er wordt vrijgemaakt voor dit
uitvoeringsorgaan en in welke vorm er doorzettingsmacht ligt bij dit orgaan mochten
er toch fouten worden gemaakt omtrent de exportcontrole?
Zie antwoord op vraag hierboven (41). Nadere financiële details voor een coördinatiegroep
zijn vooralsnog niet bekend.
Vragen en opmerkingen van de leden van de Volt-fractie
43.
De nader uit te werken beleidsmatige keuzes, specifiek met betrekking tot het uitwerken
van het ad hoc onder exportcontrole brengen van cybersurveillancetechnologie valt
niet onder dit wetsvoorstel, maar is wel onderdeel van de herziene Verordening. De
leden van de Volt-fractie vragen wanneer de regering een voorstel zal doen voor dit
deel van de herziene Verordening en aan de Kamer doen toekomen. Verwacht de regering
hierbij een verzwaring van lasten voor het bedrijfsleven?
De precieze invulling en nationale toepassing van de nieuwe bepaling vergt nog de
nodige uitwerking6. Daarbij is een gefaseerde aanpak voorzien waarbij allereerst prioriteit ligt bij
het identificeren en nader uitwerken van de definitie van producten voor cybersurveillance in de verordening. Tegelijkertijd zal gewerkt worden aan een beoordelingskader aan
de hand waarvan kan worden bepaald of producten voor cybersurveillance geheel of gedeeltelijk bestemd zijn of kunnen zijn voor mensenrechtenschendingen.
Het kabinet acht het tevens van groot belang om over de toepassing van deze bepaling
in gesprek te blijven met andere lidstaten van de Europese Unie. Nederland zal er
daarom bij de Europese Commissie op blijven aandringen om de uitwerking en toepassing
van de bepaling in de daartoe bestemde Raads- en technische werkgroepen te blijven
agenderen, en dit onderwerp ook zelf blijven opbrengen in bilaterale contacten op
werkniveau.
Het is waarschijnlijk dat de introductie van controle op producten voor cybersurveillance leidt tot meer administratieve lasten voor lidstaten van de Europese Unie en het
bedrijfsleven. Het vereisen van exportvergunningen voor een nieuwe categorie producten
gaat gepaard met een vergunningprocedure die voor bedrijven extra werk vereist. Daarnaast
is het de verwachting dat bestaande uitvoercontrolesystemen moeten worden aangepast
om de nieuwe categorie van producten te kunnen incorporeren.
Artikelsgewijs
Artikel III (inwerkingtreding)
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
44.
De wet is op 9 september 2021 in werking getreden en is nu met een tijdelijk uitvoeringsvoorstel
van kracht en door middel van een AMvB kan de Minister vergunningen verlenen. Wel
met de opdracht om dit zo spoedig mogelijk in een wetsvoorstel onder te brengen zoals
dat nu gebeurt. Er wordt ook gezegd dat er geen sprake is van terugwerkende kracht
omdat de essentie hetzelfde is gebleven. Wat is de juridische basis voor deze procedure,
zo vragen de leden van de SP-fractie.
Antwoord:
Op 9 september 2021 is de herziene Verordening producten voor tweeërlei gebruik in
werking getreden. Om voor die datum de Wet strategische diensten (Wsd) en het Besluit
strategische goederen (Bsg) daarmee in overeenstemming te brengen, is gebruik gemaakt
van de juridische bevoegdheid in artikel 13 van de Wsd. Dit artikel maakt snelle implementatie
mogelijk door in de Wsd geregelde onderwerpen tijdelijk bij algemene maatregel van
bestuur te mogen regelen.7 Dit heeft de regering gedaan in het Uitvoeringsbesluit herziening verordening producten
voor tweeërlei gebruik, dat ook op 9 september 2021 in werking is getreden.8 Artikel 13 Wsd vereist vervolgens wel dat direct na plaatsing van het Uitvoeringsbesluit
in het Staatsblad, de Wsd alsnog bij wet wordt gewijzigd. Dit wetsvoorstel strekt
daartoe.
Artikel III van dit wetsvoorstel ziet op de relatie tussen het Uitvoeringsbesluit,
dat de lezing van de Wsd tijdelijk wijzigt, en de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel,
dat de Wsd permanent wijzigt. Zoals de leden van de SP-fractie terecht opmerken, wordt
er geen terugwerkende kracht aan dit wetsvoorstel verleend. Hiervoor is namelijk geen
noodzaak, omdat de wijzigingen van de Wsd door het Uitvoeringsbesluit gelijk zijn
aan de wijzigingen van de Wsd door dit wetsvoorstel. De wijzigingen in de Wsd van
het Uitvoeringsbesluit die vanaf 9 september 2021 gelden, blijven in bovengenoemd
voorbeeld dan ook gelden vanaf de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel.
De Minister van Buitenlandse Zaken, H.P.M. Knapen
Indieners
-
Indiener
H.P.M. Knapen, minister van Buitenlandse Zaken
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.