Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over de monitor Beleidsmaatregelen hoger onderwijs 2020-2021, bindend studieadvies (bsa), Ad-monitor en evaluatie eigen bijdrage selectieprocedures (Kamerstuk 31288-914)
2021D33704 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties
de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de Minister
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 22 juni 2021 inzake de monitor Beleidsmaatregelen
hoger onderwijs 2020–2021, bindend studieadvies (bsa), Ad-monitor en evaluatie eigen
bijdrage selectieprocedures (Kamerstuk 31 288, nr. 914).
De fungerend voorzitter van de commissie, Tellegen
De adjunct-griffier van de commissie, De Jong-van de Graaf
Inhoud
blz.
I
Vragen en opmerkingen uit de fracties
2
•
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
2
•
Inbreng van de leden van de D66-fractie
0
•
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
0
•
Inbreng van de leden van de SP-fractie
0
•
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
0
•
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
0
•
Inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie
0
•
Inbreng van de leden van de Volt-fractie
0
•
Inbreng van de leden van de JA21-fractie
0
II
Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
0
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Monitor Beleidsmaatregelen
hoger onderwijs 2020–2021, bindend studieadvies (bsa), Ad-monitor en evaluatie eigen
bijdrage selectieprocedures en hebben hierover nog enkele vragen.
Instroom internationale en Caribische studenten
De leden van de VVD-fractie lezen dat het in de lijn der verwachting ligt dat de komende
jaren nog altijd sprake zal zijn van een sterke groei van internationale studenten,
mede als gevolg van de brexit. De leden vragen op welke manier de Minister hier regie
op gaat voeren, zodat onderwijsinstellingen de groei van internationale studenten
ook in goede banen kunnen leiden, bijvoorbeeld in lijn met het amendement van de leden
Wiersma en Van der Molen over het instellen van een capaciteitsfixus.1 Is de Minister hierover in gesprek met onderwijsinstellingen en de VSNU?2 Geven instellingen aan dat ze selectiehandvatten hiervoor missen? Zo ja, welke zijn
dat, zo vragen de voornoemde leden.
Toegankelijkheid van het hoger onderwijs
De leden lezen dat de daling van uitval en switch onder studenten mogelijk te verklaren
is doordat instellingen coulanter zijn omgegaan met het bsa3 in het eerste jaar, waardoor minder studenten een negatief bsa hebben ontvangen.
Hoeveel studenten hebben het afgelopen jaar een positief bsa hebben ontvangen, terwijl
ze hier eigenlijk niet aan voldeden. Zijn deze cijfers bekend? Zo niet, waarop baseert
de Minister dan deze conclusie, zo informeren de leden.
Op pagina 13 van de Monitor Beleidsmaatregelen hoger onderwijs, evenals op andere
plaatsen in dat document, wordt gesteld dat loting per 2022 zal terugkeren als vorm
van decentrale selectie waar een instelling voor kan kiezen. De leden vragen hoe het
mogelijk is dat een wetsvoorstel4 al wordt verwerkt in een monitor beleidsmaatregelen, zonder dat de Eerste Kamer en
de Tweede Kamer zich hierover hebben uitgesproken. Kan de Minister bevestigen dat
loting onderdeel is van een wetsvoorstel dat nog voorligt bij de Tweede Kamer en dat
bovendien controversieel is verklaard? De leden vragen of de Minister er zorg voor
kan dragen dat instellingen hier ook van op de hoogte zijn, zodat er geen misverstanden
zullen ontstaan bij de aanmelding van studenten voor het collegejaar 2022–2023.
Studiekeuze
De leden lezen dat de coronacrisis voor de nodige creativiteit heeft gezorgd als het
gaat om het maken van een goede studiekeuze, bijvoorbeeld door virtuele rondleidingen
over de campus, webinars en chatsessies met docenten en studenten. De leden van de
VVD-fractie prijzen deze creativiteit. Zij zijn blij dat hogescholen de komende tijd
hun studiekeuzeactiviteiten tegen het licht gaan houden en gaan kijken welke lessen
er voor de langere termijn uit getrokken kunnen worden. Zijn ook mbo5-instellingen en universiteiten dit van plan? Hoe zorgen we ervoor dat de positieve
lessen, bijvoorbeeld door het aanbieden van onlinehoorcolleges voor scholieren die
een studiekeuze moeten maken, behouden blijven, zo vragen de leden.
Studiefinanciering en leengedrag
De leden lezen dat de gemiddelde studieschuld na vijf jaar € 24.000 bedraagt als alle
lenende studenten worden meegeteld. Het bedrag komt uit op ruim € 17.500 uit als ook
de niet-lenende studenten worden meegeteld. Dit is conform de verwachtingen bij de
invoering van het studievoorschot. Nog niet alle studenten die zijn begonnen onder
het studievoorschot zijn afgestudeerd en daardoor kan de gemiddelde studieschuld verder
oplopen. De leden vragen wat hierbij de verwachting is.
Het bindend studieadvies
De leden lezen dat de Minister van mening is dat de sleutelrol voor het studentsucces,
het verkrijgen van de student op de juiste plek, zit in de wijze waarop de opleiding
het onderwijs, de begeleiding en het studieadvies ten dienste van de student organiseert
en dat dit voor de Minister bepalender is dan of een opleiding wel of geen bsa hanteert.
In de brief lijkt het alsof de Minister een tegenstelling creëert tussen enerzijds
het bereiken van studentsucces en anderzijds het hanteren van een bsa. Waarom kiest
de Minister er niet voor dat het bsa ook een onderdeel kan zijn van het komen tot
studentsucces en dat het hanteren van een bsa niet per definitie studentsucces uitsluit?
De leden vragen of de Minister niet van mening is dat instellingen ook het doel hebben
om studenten op de juiste plek te krijgen en dat het bsa hierin als instrument kan
dienen voor instellingen. Dat is ook conform de conclusie van alle partijen, zowel
hogeronderwijsinstellingen als studentenbonden, dat het bsa geen opzichzelfstaand
instrument is, maar in samenhang gezien moet worden met andere sturingsinstrumenten
die bijdragen aan het doel om de student op de juiste plek te krijgen.
De leden lezen verder dat het NRO6 op basis van verschillende onderzoeken concludeert dat het nog schort aan de verwijzende
functie van het bsa. Dit komt doordat de meeste instellingen geen idee hebben waar
studenten terechtkomen na een negatief bsa en dat hier ook nog weinig onderzoek naar
is verricht. Een complicerende factor hierbij is dat privacywetgeving het lastig maakt
om studenten te volgen in hun loopbaan nadat zij de instelling hebben verlaten. De
leden vragen of de Minister mogelijkheden ziet om, conform de privacywetgeving, hier
toch nader onderzoek naar te doen, aangezien het belangrijk is dat studenten uiteindelijk
op de voor hen meest geschikte plek terechtkomen.
De leden lezen dat de Minister stelt dat de meeste hogescholen en universiteiten het
bsa hebben ingevoerd om het rendement van de opleiding te verbeteren. Voor deze conclusie
verwijst de Minister naar een onderzoek uit 2015. Is er recenter onderzoek dat deze
stelling onderschrijft? De leden vragen of het klopt dat instellingen nog steeds het
bsa invoeren om het rendement van de opleiding te verbeteren, in plaats van het studentsucces
centraal te zetten.
De leden lezen dat de Minister constateert dat het bsa niet automatisch leidt tot
een soepelere doorstroom in latere jaren. Het lijkt erop dat dit effect sterk afhankelijk
is van het flankerende beleid waarmee de invoering van het bsa gepaard gaat, zo stelt
de Minister. Kan de Minister voorbeelden geven van flankerend beleid hierop? Laat
dit juist niet zien dat het bsa bezien moet worden in een breder palet aan sturingsmogelijkheden
voor instellingen, in plaats van het sturingsmechanisme geïsoleerd te bekijken, zo
vragen de leden.
Het bsa in relatie tot kansengelijkheid
De leden lezen dat het NRO constateert dat mannelijke studenten vaker dan vrouwelijke
studenten een negatief bsa ontvangen. Wat is hier de verklaring voor, zo informeren
de leden.
Wel of geen bindend studieadvies
De leden lezen dat de Minister concludeert dat het bsa op dit moment niet optimaal
werkt. Is dit ook de conclusie van de VH7 en VSNU? Zo nee, wat concluderen zij? Is de Minister nu wel of niet van mening dat
het bindend studieadvies bindend moet zijn? Is zij van mening dat het bindend studieadvies
bindend moet zijn, of is zij van mening dat dit vervangen dient te worden door een
advies dat enkel adviserend is? Kan de Minister aangeven wat het standpunt is van
de VSNU en de veertien universiteiten over het behoud van het bsa? Welke redenen hebben
zij om de voorkeur te geven aan het behoud van het bsa? De leden vragen waarom de
Minister dan toch een afwijkend standpunt hierop heeft en waarop dat is gebaseerd.
De leden vragen tot slot op welke manier de Minister uitvoering heeft gegeven aan
de motie van het lid Wiersma die vroeg om de gesprekken met onder andere de VSNU en
studentorganisaties over het bindend studieadvies te verbreden.8
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de Monitor Beleidsmaatregelen
hoger onderwijs en wensen enkele vragen te stellen.
De leden van de D66-fractie constateren dat er een substantieel verschil is in de
uitval tussen studenten met een migratieachtergrond en studenten zonder migratieachtergrond.
Zij vragen of er onderzoek gedaan wordt naar de redenen waarom het studentsucces uiteenloopt
en naar methoden die eraan bijdragen om het succes te verhogen.
De leden van de D66-fractie lezen dat studenten die door bijzondere omstandigheden
studievertraging oplopen, aanspraak kunnen maken op een tegemoetkoming uit het profileringsfonds
van hun instelling. Deze leden vragen de Minister toe te lichten waarom ervoor gekozen
is om de financiële ondersteuning voor studenten met een ondersteuningsvraag bij de
hogescholen en universiteiten te beleggen. Zij vragen of daardoor de situatie kan
ontstaan dat een student op de ene instelling meer financieel ondersteund kan worden
dan op een andere instelling.
De leden van de D66-fractie constateren dat het selecteren van studenten voor een
bachelor- of masteropleiding alleen in verband wordt gebracht met een gelijke kans.
Zij vragen of ook bekend is wat het effect van selectie op studentenwelzijn is.
De leden van de D66-fractie lezen dat van de groep studenten die recht heeft op een
aanvullende beurs maar daar geen gebruik van maakt, 41% wel gebruikmaakte van de leenfaciliteit.
De voornoemde leden vragen of er een logische reden voor een student kan zijn om enkel
te lenen en geen gebruik te maken van een aanvullende beurs, waar deze wel beschikbaar
is. De aan het woord zijnde leden vragen in lijn hiermee of deze gerechtigde groep
studenten er ook proactief over geïnformeerd wordt dat zij recht heeft op de aanvullende
beurs. Indien dit nog niet gebeurt, vragen deze leden of de Minister bereid is de
bewustwording te vergroten door hierop te wijzen. Tevens vragen deze leden of studenten
ook met terugwerkende kracht de aanvullende beurs kunnen aanvragen.
De leden van de D66-fractie constateren dat vanwege de coronacrisis tijdelijk de harde
knip is losgelaten. Daardoor konden studenten die bijna hun propedeuse of bacheloropleiding
hadden afgerond toch aan de bachelor- respectievelijk masteropleiding beginnen. Deze
bijzondere situatie is ook als een natuurlijk beleidsexpertiment te zien, waarbij
lessen getrokken kunnen worden over het effect van de harde knip. Deze leden vragen
de Minister of er data beschikbaar is over het effect van het loslaten van de harde
knip en wat we daarvan kunnen leren.
De leden van de D66-fractie vragen de Minister toe te lichten op welke wijze zij uitvoering
heeft gegeven aan de motie van het lid Van Meenen c.s. over eisen stellen aan de onderbouwing
van selectiecriteria.9 Deze leden vragen in het bijzonder naar het cv10 als selectiecriterium. Dat leidt volgens onderzoek tot kansenongelijkheid en presentatiedruk.
Herkent de Minister dat en op welke wijze gaat zij deze negatieve effecten tegen,
zo vragen de leden.
De leden van de D66-fractie vragen de Minister toe te lichten op welke wijze het NRO
heeft geconcludeerd dat het nog schort aan de verwijzende functie van het bindend
studieadvies. Klopt het dat het bindend studieadvies ook een verwijzende functie heeft?
Kan zodoende geconcludeerd worden dat het bindend studieadvies in de huidige opzet
niet naar behoren functioneert? De leden vragen of het bindend studieadvies weleens
is vergeleken met alternatieven voor het bindend studieadvies zoals de doorstroomnorm
of de propedeuse in twee jaar.
De leden van de D66-fractie constateren dat het onbekend is of studenten minder snel
geneigd zijn te kiezen voor een studie met een hoge bsa-norm. Deze leden achten het
wenselijk om hier meer inzicht in te krijgen. Zelfselectie kan leiden tot vertekende
evaluaties van het bsa bij opleidingen en kan betekenen dat sommige groepen studenten
minder kansen ervaren. Deze leden vragen de Minister of zij voornemens is om zelfselectie
door bsa nader te onderzoeken.
De leden van de D66-fractie lezen dat de Vereniging Hogescholen en de Vereniging van
Universiteiten erop wijzen dat de doorstroomnorm niet voor elke instelling passend
en gewenst is. Deze leden vragen de Minister toe te lichten welke instellingsspecifieke
omstandigheden er kunnen zijn waardoor een doorstroomnorm niet passend en gewenst
is.
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Monitor
Beleidsmaatregelen hoger onderwijs 2020–2021. Tevens hebben zij enkele vragen.
De leden van de CDA-fractie lezen dat een deel van de niet-EER11-studenten in het wo12 het onderwijs volledig digitaal volgt vanuit eigen land. Graag vernemen deze leden
wat de verwachtingen zijn met betrekking tot het volledig digitaal volgen van onderwijs
vanuit het eigen land voor komend studiejaar. Tevens vernemen zij graag wat de stand
van zaken is met betrekking tot de uitvoering van de motie van de leden Peters en
Van der Woude over instellingen die een opleiding aanbieden in het buitenland wettelijk
verplichten om studenten 25% van het onderwijs fysiek in Nederland te laten volgen.13
De leden van de CDA-fractie maken zich er ernstige zorgen over dat de Inspectie van
het Onderwijs (hierna: inspectie) onlangs geconcludeerd heeft dat Engelstalige universitaire
masters, zo’n 60% van het aanbod, gevolgen hebben voor de toegankelijkheid van het
universitair masteronderwijs. Studenten waarvan ten minste een van de ouders een opleiding
in het hoger onderwijs heeft afgerond, de tweedegeneratiestudenten, en studenten uit
de hogere inkomensgroepen stromen relatief vaker door vanuit een wo-bachelor naar
een Engelstalige master. Nederlandse studenten met een niet-westerse migratieachtergrond
stromen minder vaak door naar Engelstalige masteropleidingen. De voorgenoemde leden
vernemen graag van de Minister of zij deze zorgen deelt en hoe dit zich verhoudt tot
de ambitie uit haar strategische agenda hoger onderwijs, waarmee ze wil werken aan
een brede toegankelijkheid van het onderwijs voor alle studenten. Ten slotte vernemen
de leden graag welke stappen de Minister gaat ondernemen.
Tevens vernemen zij graag wat de stand van zaken is met betrekking tot de uitvoering
van de motie van de leden Rog/Van der Molen over bij de inschrijving van studenten
vragen naar het opleidingsniveau van de ouders.14
De leden vragen voorts of er al effecten waarneembaar zijn van de verbeterde voorlichting
met betrekking tot de aanvullende beurs en hoeveel aanvragen voor een aanvullende
beurs er de afgelopen jaren zijn gedaan.
De leden van de CDA-fractie herkennen dat goede begeleiding helpt om de student op
de goede plek te krijgen. Dit is waarom zij het voorstel hadden gedaan voor een doorstroomnorm.
Zij zijn teleurgesteld over de uitwerking van de daartoe ingediende motie15. Deze motie vroeg om de interesse onder instellingen te peilen en niet om één generieke
maatregel voor alle opleidingen. Graag vernemen deze leden hoe de Minister verder
aan de slag gaat met de inhoud van deze motie.
Tevens willen voorgenoemde leden graag weten wat de Minister gaat doen om beter zicht
te krijgen op de vraag in hoeverre de verwijzende functie van het bsa wel gerealiseerd
wordt en wat de effecten van flankerend beleid zijn op het langetermijneffect van
het bsa? Kan de Minister op een rijtje zetten wat het verschil is tussen de verwijzende
functie van het bsa binnen het mbo en het ho? Hoe denkt de Minister over een verplichtende
functie van het bsa voor het hoger onderwijs zoals in het mbo, zo vragen de leden.
Tot slot vragen de leden of de Minister kan aangeven hoe de betrokkenheid vanuit zowel
mbo als hbo16 rondom Ad-opleidingen17 wettelijk geborgd is. Welke verplichtingen en handreikingen zijn er hierover? Wat
vindt de Minister ervan dat er Ad-opleidingen worden aangeboden waarop geen mbo-opleiding
aansluit? Welke taak ziet zij voor zichzelf om de samenwerking en aansluiting tussen
mbo- en Ad-opleidingen te verbeteren, zo vragen de leden.
Inbreng van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de Monitor Beleidsmaatregelen
hoger onderwijs 2020–2021. Zij maken zich zorgen over de financiële positie van studenten
en internationale studenten die moeite hebben met het vinden van een woonruimte, wat
grote gevolgen kan hebben voor hun studiesucces. Zij hebben hierover nog enkele vragen
en opmerkingen.
Uit de Annual International Student Survey van het ISO18, de LSVb19 en ESN Nederland20 bleek dat bijna de helft van de respondenten aangaf te kampen met stress, eenzaamheid
en psychische problemen. Afgelopen week bleek dat internationale studenten noodgedwongen
moeten bivakkeren op campings, in noodopvangcentra of bij medestudenten op de bank.
Dit probleem speelt ieder jaar en ieder jaar komen er weer meer internationale studenten
naar Nederland om hier te studeren. De leden vragen wanneer de Minister werk gaat
maken van voldoende studentenwoningen voor Nederlandse en internationale studenten,
zodat niemand dakloos aan zijn of haar studie begint.
Daarnaast zien de leden een relatie tussen de bekostiging van universiteiten en hogescholen,
het werven van buitenlandse studenten en de grote aantallen buitenlandse studenten.
Zij vragen de Minister of zij dit ook ziet. In hoeverre wordt er nog door Nederlandse
hogescholen en universiteiten in het buitenland geworven en op welke wijze gebeurt
dit? Welke mogelijkheden ziet de Minister om dit terug te dringen? De leden zijn ook
van mening dat universiteiten en hogescholen eerlijk over de woningmarkt moeten zijn,
toekomstige studenten moeten informeren over de schaarste op de woningmarkt en in
sommige gevallen een student moeten mededelen dat het misschien niet verstandig is
om naar Nederland te komen. Zij vragen wat de Minister hiervan vindt.
De leden vragen ten slotte hoe de Minister ervoor gaat zorgen dat in de komende collegejaren
geen student meer dakloos aan een studie begint. Instellingen kunnen aan de ene kant
niet blijven werven en internationale studenten toelaten en aan de andere kant geen
zorgdragen voor huisvesting voor deze studenten. De leden zijn zich er uiteraard van
bewust dat een aantal instellingen wel een bepaalde verantwoordelijkheid dragen en
(tijdelijke) huisvesting regelen. Wat vindt de Minister van de suggestie om alleen
internationale studenten toe te laten die fatsoenlijk onderdak hebben kunnen regelen,
al dan niet met hulp en begeleiding van de onderwijsinstelling en gemeente in kwestie,
zo vragen de leden.
Het NRO stelt dat studenten met een lage sociaaleconomische status vaker te maken
krijgen met een negatief bsa. De verwachting is dat dit samenhangt met de noodzaak
dat deze studenten naast hun studie meerdere uren per week moeten werken om in hun
levensonderhoud te voorzien. De leden zien hierin een argument om de inkomenspositie
van studenten op zeer korte termijn te verbeteren en vragen hoe de Minister hiernaar
kijkt. Hoe langer het leenstelsel blijft bestaan, hoe groter de schulden van studenten
oplopen. Welke mogelijkheden ziet de Minister, zo informeren de leden.
Ten slotte vragen de leden welke inspanningen de Minister gaat leveren om studenten
die hun bsa niet halen te monitoren en te begeleiden naar een opleiding die mogelijk
wel bij hen past. In haar brief stelt de Minister dat de meeste instellingen geen
idee hebben waar studenten terechtkomen na een negatief bsa en er is ook weinig onderzoek
verricht op dit terrein. De leden vragen of de Minister van plan is hier onderzoek
naar te doen en op welke wijze studenten begeleid gaan worden nadat zij zijn uitgevallen
omdat zij een negatief bsa hebben gekregen.
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de onderhavige
brief. Zij signaleren dat de bekostiging van het hoger onderwijs en het wetenschappelijk
onderwijs te zeer is doordrenkt van rendementsdenken en dat het welzijn van studenten
hieronder lijdt.
De Minister benoemt dat het afgelopen jaar zozeer in het teken van COVID-19 stond,
dat dit het zeer complex maakt om ontwikkelingen die naar voren komen in de monitor
toe te schrijven aan (beleids)maatregelen. De Minister schrijft een daling van de
groep internationale hbo-studenten met 6% eraan toe dat daar vanwege praktijkopdrachten
minder volledig digitaal onderwijs mogelijk was, maar de daling van de instroom met
een vooropleiding in de Caribische Koninkrijksdelen met meer dan 70% schrijft zij
toe aan de ingestelde reisbeperkingen en grotere terughoudendheid als gevolg van COVID-19.
Hoe verklaart de Minister dat juist bij Caribisch Nederland de effecten zo vele malen
groter uitpakken, zo vragen de leden.
In 2019 heeft de Kamer met het aannemen van een motie van het lid Van den Hul21 de regering verzocht om een website op te zetten met informatie over waar studenten
met een ondersteuningsvraag recht op hebben en welke voorzieningen er beschikbaar
zijn. Dit heeft ertoe geleid dat in 2020 de website mbotoegankelijk.nl werd gelanceerd
en dat sinds kort ook hogeronderwijstoegankelijk.nl bestaat. De leden van de PvdA-fractie
waarderen het dat de Minister gevolg heeft gegeven aan de wens van de Kamer, maar
vragen waarom dit voor het hoger onderwijs zo veel meer tijd heeft moeten kosten.
Naar aanleiding van een motie van het lid Van den Hul uit 201922 heeft het Nationaal Regieorgaan Onderwijs onderzoek gedaan naar zelfselectie. Hoe
verklaart de Minister de vertraging die is opgetreden bij de eindrapportage, waardoor
de Kamer deze nu pas eind 2021 kan verwachten? Werd het beeld wellicht vertroebeld
door COVID-19? Waarom heeft dit dan bij het mbo in mindere mate geleid tot vertraging,
zo vragen de leden.
30% van de stages wordt vroegtijdig gestaakt. Dit hoeft niet alleen te maken te hebben
met complicaties die COVID-19 met zich meebrengt, maar zal tevens te maken hebben
met de ontevredenheid van een belangrijk deel van de studenten over de begeleiding
die zij vanuit hun opleiding krijgen bij het zoeken en vinden van een stageplaats.
De leden vragen hoe de Minister deze situatie beoordeelt en wat zij gaat ondernemen
om hierin verbetering te brengen.
Zo’n 25% van de studenten die recht hebben op een aanvullende beurs maakt hiervan
geen gebruik, zo schatte het CPB23 in 2020. DUO24 heeft nu de voorlichting op de website hierover aangepast en wijst studenten via
MijnDUO nog meer op de aanvullende beurs. De leden van de PvdA-fractie vragen of de
studenten die voor een aanvullende beurs in aanmerking komen, niet automatisch hierop
kunnen worden geattendeerd op basis van de inkomensgegevens van de ouders, zoals deze
bekend zijn bij de Belastingdienst. Zij vragen of de Minister hiertoe in overleg wil
treden met de verantwoordelijke bewindspersoon voor Financiën.
Slechts 5% van de studenten weet van het bestaan van een profileringsfonds, terwijl
er naar verwachting toch wel meer studenten met problemen kampen die zouden rechtvaardigen
dat zij aanspraak maken op een financiële bijdrage daaruit. Wat kan en wil de Minister
doen om het profileringsfonds meer onder de aandacht te brengen van studenten? De
lezen vragen of zij bijvoorbeeld ook bereid is om een andere naamgeving voor het profileringsfonds
te overwegen die beter uitdrukt waarvoor dit fonds precies is bedoeld.
Het bindend studieadvies was oorspronkelijk bedoeld om studenten op de voor hen juiste
plaats in het hoger onderwijs te laten terechtkomen. De meeste instellingen hebben
echter geen idee waar studenten terechtkomen na een negatief bindend studieadvies.
Het Nationaal Regieorgaan Onderwijs concludeert dat studenten niet altijd goed worden
begeleid en doorverwezen naar een studie die wel past en signaleert dat studenten
met een niet-westerse migratieachtergrond en studenten met een laag sociaaleconomische
status vaker te maken krijgen met een negatief bindend studieadvies. Naar aanleiding
van de motie van het lid Westerveld25 heeft de Minister gesproken met de VH en de VSNU over om de mogelijkheid om het bindend
studieadvies te vervangen door een advies dat enkel adviserend is en zij constateert
dat het bindend studieadvies op dit moment niet optimaal werkt doordat het flankerende
beleid in de zin van voorlichting, begeleiding en verwijzing, tekortschiet. De Minister
erkent dat het risico dat studenten mogelijk te lang blijven hangen in een studie
die niet bij hen past, eventueel kan worden ondervangen door te investeren in betere
studentbegeleiding en studiekeuzeadvies. Wat gaat de Minister hiertoe ondernemen?
De leden vragen wat de toekomst van het bindend studieadvies wordt op korte termijn,
nu ook de gevolgen van COVID-19 nog altijd ertoe kunnen leiden dat prestaties van
studenten buiten hun schuld achterblijven bij hun feitelijke capaciteiten.
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met bijzondere belangstelling kennisgenomen
van de Monitor Beleidsmaatregelen hoger onderwijs 2020–2021, bindend studieadvies
(bsa), Ad-monitor en evaluatie eigen bijdrage selectieprocedures. De voornoemde leden
hebben enkele vragen inzake de uitkomsten van de monitor.
Onderwijsdeelname
Uit de Monitor Beleidsmaatregelen blijkt dat de directe instroom in het hoger onderwijs
is toegenomen.26 Het aantal studenten neemt al jarenlang toe, maar nu is er sprake van een veel sterkere
toename. De leden van de GroenLinks-fractie vragen de Minister of zij het tegen deze
achtergrond nog verantwoord vindt om het besluit inzake de 1,1 miljard euro die het
hoger onderwijs dringend nodig heeft door te schuiven naar een volgend kabinet. Hoe
kan de Minister er nu voor zorgen dat de onderwijsfinanciering sneller meegroeit met
de studentenaantallen, zo vragen de leden.
Voorts vragen de leden van de GroenLinks-fractie wat de toename aan studenten op universiteiten
en de krimp in het mbo betekenen voor de onderwijsstrategie van het kabinet. Komt
er een meerjarenvisie over hoe hiermee om te gaan? Deelt de Minister de mening dat
hierover nagedacht moet worden, niet alleen om genoeg goed beroepsopgeleide vakmensen
in ons land te hebben, maar ook voor wat betreft de werkdruk van onderwijspersoneel
en de capaciteit van onderwijsinstellingen? De leden vragen of de Minister kan aangeven
hoe het staat met de uitvoering van de motie van het lid Westerveld waarin de regering
wordt verzocht om met het onderwijsveld, leerlingen en ouders tot een gezamenlijke
aanpak te komen om deze schreefgroei tegen te gaan.27
Toegankelijkheid van het hoger onderwijs
De leden van de GroenLinks-fractie maken zich zorgen over het feit dat twee derde
van de studenten met een functiebeperking een studieachterstand zegt op te lopen en
dat deze groep een langere studievoortgang heeft. De Minister stelt in haar brief:
«Dit blijft reden tot zorg en vraagt om onze aandacht.»28 Kan de Minister nader uiteenzetten wat zij bedoelt met «dat vraagt om onze aandacht»?
Welke concrete acties worden ondernomen om de toegankelijkheid van het hoger onderwijs
ook voor deze studenten te garanderen, zodat het geen reden tot zorg meer is? Wat
wordt er ondernomen in afwachting van het onderzoek naar hoe het hoger onderwijs inclusiever
gemaakt kan worden voor studenten met een functiebeperking? De leden vragen of hierbij
ook wordt gekeken naar de digitale toegankelijkheid van het hoger onderwijs.
Gezien de voortgang van de COVID-19-pandemie vragen deze leden in het bijzonder naar
de uitvoering van motie van het lid Bikker c.s. waarin wordt verzocht om in gesprek
te gaan met de MBO Raad, de Vereniging Hogescholen en de VSNU om ervoor te zorgen
dat hybride onderwijs mogelijk blijft voor deze groep studenten tot de omstandigheden
ook voor hen veilig zijn.29 Zij ontvangen graag een reactie van de Minister.
Toegankelijkheid master
De Minister stelt dat er geen indicatie is dat financiële motieven een belangrijke
rol spelen bij het niet direct doorstromen naar een wo-master.30 Heeft de Minister ook gekeken naar financiële motieven om wel direct door te (moeten)
stromen naar een wo-master? Hierbij wijzen de leden op het besluit van het kabinet
om de coronacompensatie beschikbaar te stellen voor studenten die tussen september
2020 en eind januari 2021 een hbo-diploma of wo-masterdiploma behalen. Heeft de Minister
inzicht in de mate waarin dit wo-bachelorstudenten heeft beïnvloed in hun keuze om
wel of geen wo-masteropleiding te volgen? Is zij bereid dit te onderzoeken? Zo nee,
waarom niet, zo vragen de leden.
De voornoemde leden lezen tevens dat de sociaaleconomische status van de student effect
heeft op de toegang tot Engelstalige universitaire masters. Studenten waarvan ten
minste één van de ouders een opleiding in het hoger onderwijs heeft afgerond, de tweedegeneratie
studenten, en studenten uit de hogere inkomensgroepen stromen relatief vaker door
vanuit een wo-bachelor naar een Engelstalige master. Nederlandse studenten met een
niet-westerse migratieachtergrond stromen minder vaak door naar Engelstalige masteropleidingen.31 De leden van de GroenLinks-fractie maken zich grote zorgen over deze constatering.
Zij vragen welke acties er nu worden ondernomen om het effect van de sociaaleconomische
status weg te werken in de doorstroom naar een Engelstalige masteropleiding. Is de
Minister voornemens aanvullende acties te ondernemen naar aanleiding van de resultaten
van de monitor? Zo nee, waarom niet? Hoe verklaart de Minister dat Nederlandse studenten
met een niet-westerse migratieachtergrond minder vaak doorstromen naar een Engelstalige
masteropleiding? Heeft de Minister onderzocht in hoeverre hier sprake is van zelfselectie?
Zo nee, is zij bereid dit te onderzoeken, zo vragen de leden.
Studiefinanciering en leengedrag
Het CPB gaf in 2020 aan dat een kwart van de studenten die recht heeft op een aanvullende
beurs hier geen gebruik van maakt.32 In reactie op eerdere Kamervragen hierover van de leden van de GroenLinks-fractie
gaf de Minister aan dat DUO bereid is om onderzoek te doen naar het automatisch toekennen
van de aanvullende beurs aan studenten die daarvoor in aanmerking komen.33 De leden vragen of de Minister kan aangeven hoe het staat met dit onderzoek. Tevens
gaf de Minister aan dat studenten met recht op een aanvullende beurs deze kunnen aanvragen
met terugwerkende kracht, tot aan de start van het studiejaar. Heeft de Minister een
beeld van hoeveel studenten die recht hadden op een aanvullende beurs hier geen gebruik
van hebben kunnen maken? Zo nee, is de Minister bereid dat te onderzoeken? Is zij
bereid dat bedrag in vermindering te brengen met de studieschuld van de desbetreffende
studenten? Zo nee, waarom niet, zo vragen de leden.
Het bindend studieadvies
De leden van de GroenLinks-fractie zijn, net als de studentenvakbonden, bijzonder
teleurgesteld over het besluit van het kabinet om de besluitvorming inzake het bsa
door te schuiven naar een volgend kabinet.34 Deze leden wijzen erop dat de Kamer hiertoe de motie van het lid Westerveld35 heeft aangenomen. Zij hadden graag gezien dat het kabinet de aangenomen motie uitvoert.
Wel delen voornoemde leden de conclusie van de Minister dat de sleutelrol voor het
studentsucces, het verkrijgen van de student op de juiste plek, zit in de wijze waarop
de opleiding het onderwijs, de begeleiding en het studieadvies ten dienste van de
student organiseert. Deze leden pleiten derhalve al langer voor het vervangen van
het bsa door een persoonlijkere studievoorlichting en -begeleiding. De voornoemde
leden hebben hier nog enkele vragen over.
Het NRO concludeert dat het voornamelijk schort aan de verwijzende functie van het
bsa. Na een negatief bsa worden studenten niet doorverwezen naar een andere studie
die beter bij hen zou passen en na uitschrijving worden zij niet meer gevolgd door
hun instelling.36 De leden vragen hoe de Minister dat verklaart. Kan de Minister, zolang er nog sprake
is van een bsa, aanvullende eisen stellen om de verwijzende functie hiervan te verbeteren?
Zo nee, waarom niet? Hoe wil de Minister, zolang het bsa nog gebruikt wordt, instellingen
aansporen ook de verwijzende functie adequaat uit te voeren? Deze leden lezen verderop
in de brief dat mbo-instellingen sinds studiejaar 2018–2019 verplicht zijn om bij
een negatief bsa studenten te ondersteunen en begeleiden naar een andere opleiding,
al dan niet aan dezelfde instelling.37 Kan de Minister onderzoeken of een dergelijke verplichting ook voor hoge onderwijsinstellingen
ingevoerd wordt? Zo nee, waarom niet, zo vragen de leden.
De voornoemde leden vragen of de Minister een appreciatie kan geven van het feit dat
de meeste instellingen geen idee hebben waar hun studenten terechtkomen na een negatief
bsa. Wat is de appreciatie van de Minister van het feit dat het bsa door instellingen
wordt gebruikt om het rendement van de opleiding te verhogen? Is de Minister het met
de leden van de GroenLinks-fractie eens dat dit doel zo ver verwijderd is van het
oorspronkelijke doel van het bsa dat het bindende karakter ongepast is? Zo nee, waarom
niet? De leden vragen of de Minister inzicht heeft in wat het effect is van het bsa
op studenten met een functiebeperking.
De leden van de GroenLinks-fractie vinden het zorgelijk dat de kwaliteit van de begeleiding,
de mate waarin studieadviseurs studenten actief uitnodigen voor begeleidingsgesprekken,
verschilt per opleiding.38 Zij vragen de Minister hoe zij instellingen kan stimuleren om de kwaliteit van de
begeleiding te verbeteren, te meer als het bsa wordt ingezet.
De voornoemde leden lezen dat de VSNU bezig is met een verkenning waarbinnen zij de
voor- en tegenargumenten ten aanzien van het bsa vanuit verschillende perspectieven
in kaart brengt.39 Zij vragen in hoeverre deze verkenning verschilt van deze brief van de Minister waarin
zij een uitgebreide inventarisatie naar het bsa heeft gedaan.
Tussenrapportage Ad-monitor
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat ruim 75% van de eerstejaarsstudenten
in publiek bekostigde associate degree-opleidingen aangeeft tevreden of zeer tevreden
te zijn met de Ad-opleiding in het algemeen. Voor private Ad-opleidingen is dit ongeveer
58%.40 Hoe verklaart de Minister het grote verschil in de mate van tevredenheid tussen private
Ad-opleidingen en publiek bekostigde Ad-opleidingen? De leden vragen of het tegen
deze achtergrond wenselijk is dat de groei ten aanzien van het onderwijsaanbod vooral
lijkt te zitten in private opleidingen.
Inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Monitor
Beleidsmaatregelen hoger onderwijs. Zij hebben daarover nog diverse vragen.
Toegankelijkheid van het hoger onderwijs
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat uit de monitor blijkt dat 53%
van de studenten tijdens de studie te maken heeft (gehad) met een functiebeperking
of is belast met één of meerdere bijzondere omstandigheden en dat veel van deze studenten
belemmeringen ervaren bij het studeren. Bijna twee derde van de groep studenten met
een functiebeperking zegt een studieachterstand op te lopen en bovendien heeft deze
groep een lagere studievoortgang. De Minister schrijft in haar brief dat dit reden
tot zorg blijft en om onze aandacht vraagt. Dit wordt verder echter niet uitgewerkt
of geconcretiseerd. Kan de Minister aangeven welke (aanvullende) maatregelen en initiatieven
zij nodig acht om de belemmeringen voor studenten met gezondheidsproblemen, een functiebeperking
of bijzondere omstandigheden weg te nemen en hun begeleiding te verbeteren, zo vragen
de leden.
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat er behalve de cijfers van de
Monitor Beleidsmaatregelen hoger onderwijs weinig zicht is op de groep studenten met
een functiebeperking en op wat zij nodig hebben. Deelt de Minister dit? De voornoemde
leden vragen op welke manier deze groep beter in beeld kan worden gebracht, zowel
kwantitatief als kwalitatief.
De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het van groot belang dat er laagdrempelige
psychologische hulpverlening beschikbaar is op alle instellingen. Dit kan een belangrijke
rol spelen in het terugdringen van uitval en het vergroten van de toegankelijkheid
van het onderwijs. Genoemde leden roepen de breed gesteunde motie van het lid Bruins
c.s. in herinnering die opriep tot laagdrempelige psychologische hulpverlening op
alle instellingen.41 In de monitor en de brief van de Minister komt dit in het geheel niet ter sprake.
Kan de Minister aangeven wat de stand van zaken is ten aanzien van dit onderwerp?
In hoeverre is deze hulpverlening aanwezig op alle instellingen en hoe functioneert
dit, juist ook ten tijde van deze pandemie waarin veel sprake was (en soms nog is)
van afstandsonderwijs, zo vragen de leden.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de Minister in het najaar van 2021
met een uitgebreide brief komt over het profileringsfonds. Kan de Minister in die
brief nadrukkelijk ingaan op de verhouding tussen bestuursbeurzen en ondersteuning
voor studenten die door bijzondere omstandigheden studievertraging oplopen? De voornoemde
leden vragen hoe geborgd kan worden dat er voldoende middelen voor dit doel zijn en
dat het profileringsfonds goed gevonden wordt door studenten die er aanspraak op maken.
Studiekeuze: verbeteren van de aansluiting van de vooropleiding op het hoger onderwijs
De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het van groot belang dat er sprake is
van een warme overgang van het voortgezet onderwijs naar het hoger onderwijs, bijvoorbeeld
door een studiekeuzecheck en startgesprekken met de decaan/studiebegeleider. Uit de
monitor blijkt dat dit nog lang niet altijd gebeurt en dat er (mede door de pandemie)
soms sprake is van gebrekkige voorlichting en begeleiding. De voornoemde leden vragen
welke stappen volgens de Minister nodig zijn om dit verder te verbeteren.
Studiefinanciering en leengedrag
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de Minister het met hen eens is dat
het hoog tijd is dat het leenstelsel wordt afgeschaft en de basisbeurs weer wordt
ingevoerd. Tevens vragen deze leden of de Minister het met hen eens is dat het verkiezingsprogramma
van de ChristenUnie een uitstekend voorstel hiertoe doet, waarbij het belastingstelsel
wordt hervormd en studenten een uitkeerbare heffingskorting krijgen als basisbeurs.
Bindend studieadvies
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren, samen met onder andere ISO en LSVb,
dat er stevige nadelen kleven aan de huidige vorm van het bindend studieadvies en
dat er alternatieven bestaan die vele malen beter voorzien in de initiële functie:
het krijgen van de student op de juiste plek. Genoemde leden constateren tevens dat
de kwaliteit van de begeleiding rondom het bsa sterk verschilt per opleiding. Zij
vragen de Minister of zij in gesprek wil gaan met ISO en LSVb over alternatieven voor
het bsa die meer gericht zijn op persoonlijke motivatie en begeleiding van studenten.
Ook vragen zij de Minister om concrete beleidsopties op een rij te zetten voor alternatieven
voor het bsa, zodat een nieuw kabinet daar voortvarend mee aan de slag kan gaan. Tot
slot vragen genoemde leden welke mogelijkheden de Minister ziet om de binding van
studenten met hun opleiding te vergroten, aangezien dit de sleutel blijkt tot studiesucces.
Zicht op internationale studenten
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat er in de monitor weinig aandacht
is voor internationale studenten. Uit de Annual International Student Survey (AISS)
bleek eerder al dat internationale studenten het in het afgelopen jaar erg lastig
hebben gehad. Bijna de helft van de respondenten van de survey gaf aan te kampen met
overmatige stress, eenzaamheid en psychische problemen. Ook is er in verschillende
studentensteden sprake van grote huisvestingstekorten, juist ook voor internationale
studenten. Zonder structurele dataverzameling rondom thema's die spelen voor internationale
studenten is het lastig om tot gedegen oplossingen te komen. De leden van de ChristenUnie-fractie
vragen of de Minister het met hen eens is dat de uitvoering van jaarlijks onderzoek
naar actuele thema's onder internationale studenten, zoals de AISS, moet worden geïnstitutionaliseerd
om effectief beleid te kunnen ontwikkelen op basis van feitelijke inzichten. Hoe wil
de Minister dit gaan vormgeven, zo vragen de voornoemde leden.
Inbreng van de leden van de Volt-fractie
De leden van Volt-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Monitor Beleidsmaatregelen
hoger onderwijs 2020–2021, bindend studieadvies (bsa), Ad-monitor en evaluatie eigen
bijdrage selectieprocedures en hebben hierover nog enkele vragen.
De leden van de Volt-fractie vragen hoe de toegenomen instroom de toegankelijkheid
van sommige opleidingen en de kwaliteit van het onderwijs beperkt. Waar zitten de
mogelijke knelpunten? Zijn er opleidingen die hier bovengemiddeld onder lijden? Welke
beleidsopties zijn er voorhanden om dit aan te pakken? Zijn er Europese voorbeelden
waarvan geleerd kan worden met betrekking tot bekostiging en het waarborgen van zowel
de kwaliteit als de toegankelijkheid van het hoger onderwijs (gedurende de huidige
coronacrisis), zo vragen de leden.
De voornoemde leden vragen of de studenten die wel aanspraak maken op een aanvullende
beurs maar hiervan geen gebruik maken in beeld zijn, en zo niet, welke maatregelen
de Minister dan neemt om deze studenten in beeld te krijgen.
De leden van de Volt-fractie vragen voorts welke middelen zijn er, naast het hanteren
van een bsa-norm, om tegen te gaan dat studenten te lang blijven hangen in een studie
en later alsnog uitvallen en hoe deze (zachtere) middelen zich verhouden tot het bsa.
De leden van de Volt-fractie vragen tot slot welke beleidsopties er nu eigenlijk zijn
om (onnodige) uitval en switch onder studenten met een niet-westerse migratieachtergrond
drastisch omlaag te brengen. Hoe kunnen studenten eventueel zelf betrokken worden
bij het vormgeven van dit beleid, zo vragen de leden.
Inbreng van de leden van de JA21-fractie
De leden van de JA21-fractie hebben kennisgenomen van de jaarlijkse monitor. Zij hebben
de navolgende opmerkingen en vragen over de wezenlijke aspecten van de instroom en
doorstroom in het hoger onderwijs die aan de orde worden gesteld.
Doorstroom en instroom
Het aantal studenten dat direct naar het hoger onderwijs doorstroomde, steeg zowel
vanuit de havo als vanuit het vwo met 15%. De monitor schrijft deze toename toe aan
waarschijnlijk de gevolgen van COVID-19. Zo haalden meer scholieren een diploma. De
leden van de JA21-fractie vragen wat het verlagen van de exameneisen, omdat het hogere
aantal leerlingen dat slaagde met het versoepelen van normeringen samenhangt, voor
het niveau van het hoger onderwijs betekent.
De leden van de JA21-fractie vragen wat te melden valt over de instroom in opleidingen
die aan de zorgsector zijn gerelateerd, met de nadruk op verpleging in het algemeen.
In het wetenschappelijk onderwijs is de groep internationale studenten in het studiejaar
2020–2021 gestegen met 11%. De leden van de JA21-fractie vragen wat hiervan de consequenties
zijn voor Nederlandse studenten, want het lijkt niet in de rede te liggen dat een
sterke toename van het aantal buitenlandse studenten zonder gevolgen blijft, bijvoorbeeld
ten aanzien van de voertaal Engels, die het Nederlands steeds sterker verdringt, en
huisvesting.
Toegankelijkheid van het hoger onderwijs
Het percentage uitval en switch onder de studenten die instromen met een mbo-diploma
met een niet-westerse migratieachtergrond is gedaald van 50% naar 35%. Als een mogelijke
oorzaak wordt genoemd het vervallen van het bindend studieadvies. De leden van de
JA21- fractie vragen of hiermee een probleem wordt doorgeschoven naar latere studiejaren.
Studiekeuze
Blijkens de monitor is het verbeteren van de aansluiting van de vooropleiding met
het hoger onderwijs een belangrijk aandachtspunt. Een terecht punt en tegelijk, zo
menen de leden van de JA21-fractie, is het belangrijk om de aansluiting van de vooropleiding
met de arbeidsmarkt in het oog te houden. Voorkomen dient immers te worden dat een
vooropleiding die toch primair een opleiding beoogt te zijn gericht op het verwerven
van beroepsgerichte kwalificaties, die focus veronachtzaamt zodat studenten een opleiding
krijgen aangeboden die het midden houdt tussen een echte beroepsopleiding en een opleiding
die zich richt op doorstroming naar het hoger onderwijs. In het ergste geval een opleiding
dus die vlees noch vis is. Mocht daar onverhoopt een spanningsveld liggen. De leden
van de JA21-fractie vragen hoe de zoektocht naar aansluiting met het hoger onderwijs
zich verhoudt met het verbeteren van de aansluiting van de vooropleiding met de arbeidsmarkt,
zodat studenten een gerichte keuze kunnen maken in een opleiding die een waardevol
diploma oplevert, of het nu uitstroom naar werk betreft of naar het hoger onderwijs.
Uitval en switch
Over uitval verwijst de monitor naar onderzoek van PwC42 dat aangeeft dat de kosten van uitval in het hbo relatief hoog zijn in vergelijking
met het mbo en het wo. Het hbo maakt met 130 miljoen euro het dubbele aan onderwijskosten
voor studenten die uitvallen ten opzichte van het mbo. De leden van de JA21-fractie
vragen of het hbo in staat is deze kosten snel terug te brengen tot een niveau dat
in betere verhouding staat tot de kosten die het mbo maakt, en zo niet, waarom dat
niet zou kunnen.
Toegankelijkheid master
Sinds de invoering in 2021 van de knip tussen bachelor en master kiezen studenten
vaker voor het nemen van een tussenjaar. De leden van de JA21-fractie zijn benieuwd
naar het percentage studenten voor wie het tussenjaar feitelijk het einde van de studie
betekent.
Studiefinanciering en leengedrag
De invoering van het studievoorschot, zoals de monitor meldt, is in 2020 geëvalueerd
in de beleidsdoorlichting over Artikel 11: Studiefinanciering. Inmiddels hebben de
eerste cohorten studenten de studie afgerond, zodat zij in de dagelijkse praktijk
de gevolgen van een studieschuld van gemiddeld € 24.000 per persoon ervaren. De leden
van de JA21-fractie vragen of de gevolgen van het leenstelsel ook voor de periode
na de studie worden gemonitord.
Het bindend studieadvies
De monitor verwijst naar een thematisch overzicht van het NRO waaruit blijkt dat in
het algemeen kan worden gesteld dat de studie-uitval in het eerste jaar toeneemt bij
opleidingen die het bsa hebben ingevoerd, maar dat deze verhoogde uitval in de meeste
gevallen niet tot een toename van de totale studie-uitval leidt. De leden van de JA21-fractie
zien hierin een bevestiging van de waarde van advisering over het succesvol voortzetten
van een studie, waarbij voor hen de vraag is wat er kan worden verbeterd aan begeleiding
van studenten die niet aan de voorwaarden voldoen. Tevens zijn de leden van de JA21-fractie
benieuwd of opleidingen behalve naar persoonlijke omstandigheden, kijken naar mogelijkheden
om gemotiveerde studenten te helpen bij het behalen van vakken die voor hen een merkbaar
struikelblok zijn om een studie voort te zetten, daar waar zij de betreffende studie
over de brede linie best aankunnen.
Bsa in relatie tot uitval en switch
De monitor merkt op dat het bsa niet automatisch zorgt voor een soepeler doorstroom
in latere jaren. De leden van de JA21-fractie merken op dat het bsa eerder een middel
is om studenten zo nodig tijdig tot het inzicht te brengen dat zij een studie beter
niet kunnen vervolgen, dan een instrument om soepele doorstroom te bevorderen. Zij
stemmen in met de opmerking dat het flankerend belang van wezenlijk belang is. In
het verlengde van deze opmerking zijn de leden van de JA21-fractie benieuwd of alle
aandacht voor het bsa hand in hand gaat met voldoende aandacht voor flankerend beleid.
Daaraan gekoppeld vragen de leden van de JA21-fractie of de toegankelijkheid van studieadviseurs,
waarmee zij de daadwerkelijke toegang bedoelen tot persoonlijke advisering, écht werkelijkheid
is, of in het slechtste geval wordt afgedekt door semiautomatische procedures waarmee
studenten niet werkelijk zijn geholpen.
Werken met een doorstroomnorm
De leden van de JA21-fractie vragen, gelet op de positieve bespreking van het werken
met een doorstroomnorm, of het bsa in de nabije toekomst nadrukkelijker kan worden
gecombineerd met studieadvies dat breder en beter inhoudelijk gespecificeerd op individuele
studenten kan worden toegespitst. Dit in de veronderstelling dat investeren in studietrajecten
van studenten zich terugbetaalt in succesvolle voortzetting van een studie, een geslaagde
switch of een vervolg van een studie waarbij begeleide uitval leidt tot meer dan een
abrupte stop, maar bijvoorbeeld kan resulteren in een voortzetting van de carrière
met medeneming van deelcertificaten.
Verkenning VSNU
De leden van de JA21-fractie zijn benieuwd naar het tijdpad om met het kabinet in
gesprek te komen over keuzes met betrekking tot het bsa.
Tussenrapportage Ad-monitor
Sinds 1 januari 2018 hebben associate degree-opleidingen (Ad-opleidingen) een zelfstandige
status gekregen in het Nederlandse hoger onderwijs. De leden van de JA21-fractie zijn
benieuwd of de eerste bevindingen van de Ad-opleidingen tot de conclusie leiden dat
deze bij de doorstroom vanuit het mbo sterker accent kunnen krijgen, waarbij de aansluiting
van de opleiding met het bedrijfsleven nadrukkelijk in het oog dient te worden gehouden.
II Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
D. de Jong-van de Graaf, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.