Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de de geannoteerde agenda informele Landbouw- en Visserijraad van 13-15 juni 2021 (Kamerstuk 21501-32-1303)
21 501-32 Landbouw- en Visserijraad
Nr. 1308 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 23 juni 2021
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
over de brief van 4 juni 2021 over de geannoteerde agenda informele Landbouw- en Visserijraad
van 13-15 juni 2021 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1303).
De vragen en opmerkingen zijn op 7 juni 2021 aan de Minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit voorgelegd. Bij brief van 21 juni 2021 zijn de vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie, Kuiken
De griffier van de commissie, Jansma
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersonen
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de
Landbouw- en Visserijraad van 14 en 15 juni 2021 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1304) en het verslag van de Landbouw- en Visserijraad van 26 en 27 mei 2021. Deze leden
hebben hier nog wel enkele vragen en opmerkingen over.
Ontwikkelingen EU-Biodiversiteitsstrategie 2030
De leden van de VVD-fractie hebben vernomen dat de Europese Commissie meerdere doelstellingen
wil gaan invoeren op het gebied van natuurbeheer en natuurherstel. Hierbij wordt aangegeven
dat er wettelijke bescherming zou moeten komen voor 30% van het landoppervlak en 30%
van het zee-oppervlak. Deze leden vragen dan ook aan de Minister wat de gevolgen zijn
van een dergelijke richtlijn. Zij vragen de Minister tevens om inzichtelijk te maken
hoeveel procent van het Nederlandse zee- en landoppervlak momenteel beschermd is.
Ook geeft de Europese Commissie aan dat er duidelijke instandhoudingsdoelen nodig
zijn. De leden van de VVD-fractie willen graag weten hoe de Minister waarborgt dat
er realistische instandhoudingsdoelstellingen komen. Ook willen deze leden weten hoe
dergelijke doelstellingen andere belangrijke ontwikkelingen op andere beleidsterreinen
zo min mogelijk belemmerd worden. Ook de gevolgen van de beoogde juridisch-bindende
natuurhersteldoelstellingen baren deze leden zorgen. Graag ontvangen zij een reflectie
van de Minister op de bovenstaande punten.
Antwoord
In de EU-Biodiversiteitsstrategie (EBS) staat inderdaad de doelstelling om 30% van
het landoppervlak en 30% van het zeeoppervlak te beschermen. Deze doelstelling is
geformuleerd op EU-niveau en is vooralsnog niet wettelijk bindend; er is nu geen richtlijn
die dit juridisch afdwingt. Wel geeft de Europese Commissie in de EBS aan dat zij
tegen 2024 zal beoordelen of de EU op schema ligt of dat strengere maatregelen wenselijk
zijn, waarbij de mogelijkheid van EU-wetgeving wordt genoemd.
Wat eventueel extra aan te wijzen gebieden betreft om op EU-niveau tot 30% gebiedsbescherming
te komen, geeft de Europese Commissie aan dat deze moeten bijdragen aan de voltooiing
van het Natura 2000-netwerk of onder nationale beschermingsregelingen moeten vallen.
De inschatting van het kabinet is dat gebieden die beschermd worden in het kader van
het Natuurnetwerk Nederland (NNN) of in het kader van de Kaderrichtlijn Mariene Strategie
(KRM) meegerekend kunnen worden. In dat geval beschermt Nederland bij uitvoering van
staand beleid in 2030 ca. 29% van het zeeoppervlak en ca. 26% van het landoppervlak.
Op land zal dit percentage waarschijnlijk hoger uitvallen bij uitvoering van de Bossenstrategie
en de afspraken over natuurherstel en -ontwikkeling in het kader van het programma
Natuur.
Instandhoudingsdoelstellingen betreffen een instrument uit de Vogel- en Habitatrichtlijn
(VHR). Het kabinet voorziet niet dat het nodig is om deze ook te formuleren voor gebieden
die dergelijke doelstellingen momenteel niet hebben. In beschermde gebieden waarop
geen VHR-doelstellingen van toepassing zijn, blijven wat het kabinet betreft alleen
de doelstellingen en maatregelen van kracht die voortkomen uit staand beleid en bestaande
wetgeving.
Als alles volgens planning verloopt, publiceert de Europese Commissie eind dit jaar
een wetgevend voorstel voor natuurherstel met daarin waarschijnlijk juridisch bindende
natuurhersteldoelstellingen. Er is nog geen duidelijkheid over waar deze doelstellingen
precies betrekking op zullen hebben. In het impact assessment dat de Europese Commissie
momenteel laat uitvoeren worden verschillende scenario’s uitgewerkt. Ook heeft de
Europese Commissie meer dan 111.000 reacties ontvangen bij de publieksconsultatie
over natuurherstel. Eén en ander is dus nog volop in beweging. Uiteraard blijft het
kabinet goed aangesloten op de ontwikkelingen en wordt uw Kamer geïnformeerd over
het kabinetsstandpunt zodra er een wetgevend voorstel ligt.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de agenda van de
Landbouw- en Visserrijraad op 14 en 15 juni 2021. Zij wensen de Minister enkele vragen
voor te leggen en voor enkele andere belangrijke zaken aandacht te vragen.
GLB
De leden van de D66-fractie lezen dat het helaas niet gelukt is om tot een akkoord
te komen over het Gemeenschappelijke Landbouwbeleid (GLB). Zij lazen dat de Raad,
het Europees Parlement en de Europese Commissie de onderlinge verschillen nog niet
konden overbruggen. Kan worden toegelicht wat de grootste verschillen zijn tussen
de standpunten van de Raad en het Parlement? Klopt het dat het Parlement vooruitstrevender
is met het vergroenen van het GLB dan de Raad? Zo ja, hoe komt dit? Op welke punten
heeft Nederland zich tegen het voorstel van het Parlement uitgesproken?
Antwoord
Na de jumbotriloog en Landbouw- en Visserijraad van mei resteert nog een aantal belangrijke
punten waarover in de onderhandelingen geen overeenstemming kon worden bereikt. Dit
betreft met name de groene architectuur, de doelgerichtheid van directe betalingen,
de sociale conditionaliteit en de zogenaamde green alignment, dat is de wijze waarop
de doelen van de Green Deal een plaats moeten krijgen in het GLB en daarmee de Nationale
Strategische Plannen. Ook de onderhandelingen over de politieke verklaringen met betrekking
tot het handelsbeleid zijn nog niet afgesloten. Het EP-voorstel voor een ambitieuze
oormerking voor ecoregelingen sluit aan bij de Nederlandse inzet. Vooralsnog heeft
de Raad in de algemene oriëntatie echter in meerderheid voor lagere percentages gekozen.
Nederland steunt de aandacht voor de arbeidsomstandigheden van met name seizoenarbeiders,
maar heeft reserves uitgesproken ten aanzien van het door het Europees Parlement gekozen
instrument van het GLB.
Ook lezen de leden van de D66-fractie dat daarnaast belangrijke voorstellen te weinig
waren uitgewerkt om de consequenties goed te kunnen overzien. Welke voorstellen waren
dit? Welke lidstaten wilden niet verder onderhandelen met het Parlement?
Antwoord
Deze zinsnede verwijst met name naar de voorstellen van het EP inzake de sociale conditionaliteit.
Eind mei constateerde het voorzitterschap na ruim twee dagen en nachten onderhandelen
tussen de drie instellingen dat voor wat de Raad betreft de onderlinge verschillen
nog te groot waren om overbrugd te kunnen worden. Aan de lidstaten is tijdens de plenaire
sessie niet expliciet gevraagd of de onderhandeling met het Parlement voortgezet moesten
worden. Het besluit van het Portugese voorzitterschap werd door alle lidstaten gesteund.
Nederland heeft het standpunt ingenomen dat subsidiariteit van belang is en dat vanwege
de verschillen tussen de lidstaten de verplichtingen van de conditionaliteit aangepast
moeten kunnen worden aan de landelijke omstandigheden. Welke verschillen zouden hier
kunnen ontstaan en wat doet dit voor het gelijke speelveld in Europa wanneer deze
verschillen zich ontwikkelen? Waarom moet het mogelijk zijn dat deze verschillen moeten
kunnen ontstaan?
Antwoord
Door verschillende lokale (agronomische) omstandigheden lopen de praktische consequenties
en de effectiviteit van de conditionaliteiteisen in de lidstaten uiteen. Zo heeft
bijvoorbeeld de eis tot het aanhouden van bufferstroken in een lidstaat als Nederland
met kleinere percelen en veel sloten veel grotere consequenties voor een boer dan
die in lidstaten met veel grotere percelen en juist minder sloten. Subsidiariteit
zorgt er in dit geval voor dat lidstaten maatregelen kunnen kiezen die effectief en
uitvoerbaar zijn onder de lokale omstandigheden en draagt zo wellicht meer bij aan
een gelijk speelveld dan uniforme regels voor de hele Unie.
Deze leden lezen dat de Minister zich tegen sociale conditionaliteit heeft uitgesproken
als onderdeel van het GLB. Erkent de Minister dat in Europa en ook Nederland wel degelijk
mensen onder leef- en arbeidsomstandigheden werken die niet voldoen aan wettelijke
eisen? Zo ja, wat is dan de reden dat de Minister zich tegen sociale conditionaliteit
heeft uitgesproken welke zou bijdragen aan het verbeteren van de leef- en werkomstandigheden
van miljoenen arbeiders in de landbouw? De Minister geeft aan dat sociale conditionaliteit
zorgt voor veel administratieve en uitvoeringslasten. Waar wordt dit op gebaseerd
en wegen deze lasten niet op tegen verbeterde arbeidsomstandigheden? Hoe past sociale
conditionaliteit in het gelijke speelveld waar de Minister vaak op doelt en kan dit
niet juist zorgen voor het gelijke speelveld op de arbeidsmarkt?
Antwoord
In de discussie over de door het Europees Parlement ingebrachte sociale conditionaliteit
heb ik steeds benadrukt dat Nederland sterk hecht aan én zich inzet voor goede arbeidsomstandigheden
in de agrarische sector. Nederland, en andere lidstaten, kennen specifieke handhavingspraktijken
om te zorgen voor de naleving van de bestaande voorschriften. Niet-naleving daarvan
dient vanzelfsprekend binnen die bestaande praktijken te worden gesanctioneerd. Het
daarnaast ook binnen het GLB opnemen van een eigen handhavingssysteem leidt tot een
dubbeling van administratieve systemen zonder meerwaarde. Daarnaast is ook van belang
te noemen dat een aantal land- en tuinbouwsectoren, zoals de tuinbouw of de varkens-
en pluimveehouderij geen directe betalingen ontvangen, zodat de conditionaliteit daar
ook geen effect zou hebben.
Inmiddels neig ik ernaar om in het belang van een compromis de voorkeur te geven aan
een invulling van de sociale dimensie via de conditionaliteit boven een invulling
in de doelen en maatregelen van het GLB. Dat laatste zou ertoe leiden dat ondernemers
subsidie zouden kunnen ontvangen voor het realiseren van goede arbeidsomstandigheden,
terwijl zij daar hoe dan ook al voor dienen te zorgen.
De leden van de D66-fractie maken zich zorgen dat het GLB verdere vertraging kan oplopen
door het wederom niet bereiken van een akkoord. Is het mogelijk dat vertraging optreedt?
Welke tijdslijn wordt tot op heden gevolgd?
Antwoord
Ik deel de in de vraag neergelegde opvatting dat een akkoord in de triloog op korte
termijn voor alle partijen van groot belang is. Uitgangspunt is nog steeds dat de
NSP’s eind dit jaar worden ingediend bij de Commissie en dat het nieuwe GLB 1 januari
2023 van start gaat.
Dierenwelzijn
De leden van de D66-fractie zien in hetgeen deze Raad aan de orde komt ook nog de
gelegenheid om zich positief uit te spreken over een ontwikkeling in Duitsland op
het gebied van dierenwelzijn. Deze leden hebben namelijk met veel interesse kennisgenomen
van het Duitse besluit om het afmaken van hanenkuikens vanaf komend jaar te verbieden.1 Zij hebben begrepen dat Zwitserland Duitsland al eerder voorging en ook Frankrijk
aan het einde van dit jaar met een verbod zal komen. Deze leden zijn benieuwd hoe
de Minister aankijkt tegen deze verboden vanuit het Nederlandse perspectief en of
er in Nederland soortgelijke ontwikkelingen zijn. In Duitsland wordt om nadere invulling
te geven aan het verbod ingezet op embryoselectie. Welke ontwikkelingen spelen hierop
in Nederland? Zet de Minister ook in op het stimuleren van dit soort technieken en
andere best practices om zo een alternatief voor het hakselen van hanenkuikens te
bieden? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Recent (15 juni jl.) is een gewijzigde motie aangenomen van leden Beckerman en Boswijk
(Kaemrstuk 28 286, nr. 1196) waarin de regering wordt verzocht onderzoek te doen hoe en op welke termijn een
verbod op het doden van eendagshaantjes ingevoerd kan worden. De overweging bij de
motie is dat een verbod goed moet zijn voor dieren, boeren en consumenten. Dat het
stoppen met het doden van haantjes goed moet zijn voor zowel dier, boer als consument
past in bestaande afspraken met de sector die zijn vastgelegd in de Uitvoeringsagenda
Pluimvee. De sector heeft deze Uitvoeringsagenda op mijn verzoek opgesteld, in lijn
met mijn visie over de verduurzaming van de veehouderij. In deze Uitvoeringsagenda heeft de pluimveesector zich gecommitteerd om toe te werken naar maatschappelijk
geaccepteerde oplossingen voor het doden van eendagshaantjes per 2025.
De sector ziet twee kansrijke mogelijkheden om het doden van eendagshaantjes te voorkomen.
Geslachtsbepaling in het ei en het afmesten van haantjes. Beide mogelijkheden worden
op steeds grotere schaal toegepast, ik verwijs hiervoor ook naar de beantwoording
van Kamervragen van lid Futselaar (Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 2935). Ook in Duitsland worden beide opties genoemd als oplossing voor het doden van eendagshaantjes.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de onderliggende stukken voor
het schriftelijk overleg Landbouw- en Visserijraad en hebben nog enkele vragen.
Op dit punt hebben de leden van de CDA-fractie ook nog enige vragen over de specifieke
casus van stamboekdata in de rundveesector. Deze leden vragen de Minister of zij het,
gelet op een eerlijke datapositie voor boeren, belangrijk vindt dat de gegevensverzameling
en het beheer van stamboekgegevens van rundveehouders op onafhankelijke wijze (en
dus niet via één commerciële speler) plaatsvindt, zodanig dat de afgifte van gegevens
zoveel mogelijk vrijwillig plaatsvindt en veehouders de producent van de database
van hun diergegevens zijn.
Antwoord
Ik vind het belangrijk dat gegevensverzameling en beheer op een zorgvuldige wijze
plaats vindt. Een database met gegevens die door eenieder onafhankelijk van anderen
geregistreerd kunnen worden maakt daar deel van uit. De veehouder is zelf verantwoordelijk
voor het registreren van zijn gegevens bij de overheid en deze gegevens kunnen alleen
met zijn toestemming worden verwerkt. Daarmee is hij producent van zijn eigen gegevens.
Daarnaast is het aan de leden van een erkende stamboekvereniging om afspraken te maken
over het fokprogramma en de uitvoering daarvan, waaronder het verzamelen en verwerken
van gegevens die nodig zijn om het fokprogramma goed uit te voeren, zoals afstammingsgegevens
en gegevens over prestaties van de fokdieren. Eventuele geschillen bij de uitvoering
van een goedgekeurd fokprogramma moeten conform een verplichte geschillenregeling
door de stamboekvereniging worden beslecht.
Zij vragen de Minister inzichtelijk te maken hoe de gegevensverzameling voor zowel
de Europese verplichting tot Identificatie en Registratie (I&R) als de registratie
van stamboekdata in de rundveesector georganiseerd is, welke spelers daarin een belangrijke
rol spelen en toebedeeld hebben gekregen van de overheid en hoe dit historisch gezien
tot stand is gekomen.
Antwoord
In 1998 fuseerden het Nederlandse stamboek NRS en de commerciële organisatie Holland
Genetics tot CR-Delta. Deze fusie was de aanleiding voor de motie van de leden Ter
Veer, Blauw en Huys2 die zich richtte op de mogelijke vermenging van stamboekactiviteiten met commerciële
activiteiten en een mogelijke monopolie-positie van CRV/CR-Delta.
In 2001 heeft er een ontvlechting plaats gevonden van stamboektaken en de I&R-taken.
Dat heeft onder andere geleid tot de nieuwbouw van het I&R-systeem en een wijziging
van de Regeling identificatie en registratie in december 2006. Sinds 11 december 2006
staat de invoer van gegevens in I&R helemaal los van stamboekactiviteiten. Een houder
moet zich houden aan de I&R-verplichtingen en kan via de daarvoor bestemde kanalen
(mijn rvo, voice-response systeem of webservice) een melding doen.
Het I&R-systeem heeft een soortgelijke functie als het kentekenregister voor voertuigen.
In I&R wordt een beperkte primaire set gegevens vastgelegd. De gegevens over runderen
(geboortedatum, geslacht, haarkleur, moeder, verblijfplaats) zijn openbaar en op te
vragen via de I&R App of de webservices van RVO. Wanneer de houder een dier wil inschrijven
in een stamboek, dan zal de stamboekvereniging verifiëren of het dier bekend is in
het I&R-systeem van de overheid. Als de houder via de stamboekvereniging I&R meldingen
wil registreren, dan kan hij de stamboekvereniging daarvoor een machtiging verstrekken
in het I&R-systeem. De stamboekvereniging kan dan via de genoemde kanalen ook het
dier melden in het I&R-systeem. De houder blijft echter te allen tijde verantwoordelijk
voor het doen van die melding. Hij kan er ook voor kiezen om zelf I&R-meldingen te
registreren via de kanalen van RVO.
In de rundersector (en andere veehouderijsectoren) hebben meerdere stamboekverenigingen
een erkenning3 in het kader van de Europese fokkerijverordening (Verordening (EU) 2016/1012), met
een of meerdere goedgekeurde fokprogramma’s. Het is aan de leden van deze erkende
stamboekverenigingen om afspraken te maken over het fokprogramma en de uitvoering
daarvan, waaronder het verzamelen en verwerken van gegevens die nodig zijn om het
fokprogramma goed uit te voeren, zoals afstammingsgegevens en gegevens over prestaties
van de fokdieren. Eventuele geschillen bij de uitvoering van een goedgekeurd fokprogramma
moeten conform een verplichte geschillenregeling door de stamboekvereniging worden
beslecht.
De Coöperatie CRV u.a., een van de erkende stamboekverenigingen in de rundersector,
heeft in 2017 medegedeeld dat de Coöperatie uiterlijk per 1 november 2018 (de datum
van inwerkingtreding van de Europese fokkerijverordening) zelf de uitvoering van de
stamboekactiviteiten ter hand neemt, waar die activiteiten eerder door haar werkmaatschappij
CRV b.v. werden uitgevoerd. Dit besluit is genomen om een transparantere scheiding
tussen de stamboekactiviteiten enerzijds en werkzaamheden van de werkmaatschappij
CRV b.v. anderzijds te bewerkstelligen. Hierbij zijn ook bijhorende datastromen inzichtelijk
gemaakt.4
Klopt het dat bij deze gegevensverzameling een commerciële speler die handelt in dieren
en genetisch materiaal alle I&R-gegevens van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland
verkrijgt en de verzameling van stamboekgegevens voor de meeste veehouders via deze
commerciële organisatie verloopt alvorens de gegevens in de stamboekdatabase geregistreerd
kunnen worden?
Antwoord
Dit klopt. Een ieder kan via de kanalen van RVO de openbare gegevens van runderen
(geboortedatum, geslacht, haarkleur, moeder, verblijfplaatsen) ophalen. Vanuit technisch
oogpunt krijgen enkele grotere afnemers de openbare gegevens van alle dieren standaard
geleverd. Zij gebruiken deze diergegevens enkel als de houder daarvoor toestemming
heeft gegeven.
Uit het overzicht met datastromen waar hierboven naar verwezen wordt, blijkt dat een
deel van de gegevens die nodig zijn voor de uitvoering van het fokprogramma rechtstreeks
in de databank van de stamboekvereniging geregistreerd wordt. Een ander deel van de
gegevens gaat via de databank van de werkmaatschappij CRV b.v. naar de databank van
de stamboekvereniging.
Is de rundveehouders in deze casus zelf de producent van de stamboekdatabase die door
deze commerciële speler wordt verhandeld of is dat de commerciële partij als producent
van de database?
Antwoord
Zoals hierboven is aangegeven, is het aan de leden van een erkende stamboekvereniging
om afspraken te maken over het fokprogramma en de uitvoering daarvan, waaronder het
verzamelen en verwerken van gegevens die nodig zijn om het fokprogramma goed uit te
voeren, zoals afstammingsgegevens en gegevens over prestaties van de fokdieren. Eventuele
geschillen bij de uitvoering van een goedgekeurd fokprogramma moeten conform een verplichte
geschillenregeling door de stamboekvereniging worden beslecht. In de goedgekeurde
fokprogramma’s van Coöperatie CRV u.a. wordt voor informatie over de wijze van identificatie
en registratie van gegevens verwezen naar het Reglement Stamboek Registratie. In dit
reglement is opgenomen dat de stamboekgegevens worden geregistreerd in de databank
van Coöperatie CRV u.a.
Kan de Minister tevens aangeven in hoeverre de wijze waarop dataverzameling plaatsvindt
in de rundveesector, waarbij I&R-gegevens en stamboekgegevens (vaak onbewust en ook
ongewild) gedeeld worden met een commerciële speler, past bij de Nederlandse visie
op datadeling tussen bedrijven?
Antwoord
Deze structuur past bij de Nederlandse visie op datadeling. De dataverzameling in
de rundveesector gaat uit van «eenmalig inwinnen, meervoudig gebruik». De overheid
faciliteert door het beschikbaar stellen van een primaire «openbare» set gegevens.
Deze set gegevens kan door sectorpartijen worden gebruikt voor dienstverlening aan
veehouders. De veehouder bepaalt zelf wie zijn gegevens verder mag verwerken en kan
zo grip houden op zijn eigen data.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben begrepen dat er tijdens de afgelopen «supertriloog»
nog geen deal rond het GLB is gesloten. Zij concluderen hieruit dat er in de komende
informele Landbouw- en Visserijraad nog gesproken gaat worden over de verdere positiebepaling
ten opzichte van de Europese Commissie en het Europees Parlement. De leden van de
GroenLinks-fractie sturen graag nog een beetje bij en hopen dat de Minister binnen
de Raad een ambitieus geluid laat horen. Het GLB moet immers in lijn zijn met de Green
Deal, Farm2Fork-strategie en biodiversiteitsstrategie.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen in het verslag van de Minister dat de verschillen
tussen de partijen vooral lagen op het ambitieniveau voor de groene architectuur van
het GLB, inclusief de mate waarin de doelen van de Green Deal een plaats moeten krijgen
in het GLB en dus de eco-regelingen en de conditionaliteit via de Goede Landbouw-
en Milieucondities (GLMCs). De leden van de GroenLinks-fractie hebben hier ook meerdere
malen aandacht voor gevraagd. Daarnaast is een verschil tussen de Raad, Commissie
en Parlement de mate waarin inkomenssteun verbonden wordt aan het naleven van wet-
en regelgeving op het gebied van arbeid- en werkomstandigheden (sociale conditionaliteit).
De Minister geeft aan dat Nederland nog wel aanknopingspunten zag in het laatste voorstel
van het Parlement. Welke aanknopingspunten waren dit? Kan de Minister ingaan op hoeveel
ruimte er nog is voor aanpassingen in het standpunt van de Raad in deze elementen?
Antwoord
Verwijzend naar mijn antwoord op de vraag van de leden van de D66-fractie wil ik benadrukken
dat Nederland met het oog op de triloogonderhandelingen steeds heeft benadrukt sterk
te hechten aan goede arbeidsomstandigheden in de agrarische sector. Daarom steun ik
ook de intentie die in het EP-voorstel besloten ligt, zonder echter de keuze te willen
maken voor een dubbel systeem van toezicht en handhaving. Eén van de aanknopingspunten
die in de voorstellen zit is bijvoorbeeld om bedrijfsadviesdiensten met hun informatieve
en voorlichtende taken in deze een rol te laten spelen.
De leden van de GroenLinks-fractie willen nogmaals aandacht vragen voor GLMC9 over
de groene architectuur, hier is immers nog geen deal over gesloten. Heeft de Minister
al meer inzicht in het budget voor het nieuwe Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer
(ANLb) nu klimaat en water als nieuwe doelen worden toegevoegd? Deze leden zijn ook
benieuwd wat de mogelijkheden op grasland zijn voor landschap in relatie tot GLMC9.
Zij hebben namelijk begrepen dat mogelijk GLMC9 alleen toepasbaar zal zijn op akkerland.
Kan de Minister hier meer inzicht in geven? Deze leden horen ook graag hoe artikel
18, waarin gebiedsgerichte toepassing uitgewerkt wordt, ingevuld zal worden in het
Nationaal Strategisch Plan (NSP). De leden van de GroenLinks-fractie zijn daarnaast
benieuwd in hoeverre er mogelijkheden zijn om beperkingen voor het gebruik van bepaalde
gewasbeschermingsmiddelen op te nemen in de conditionaliteit.
Antwoord
De betreffende regelgeving is nog altijd niet vastgesteld door de EU. De trilogen
zijn nog gaande. Die gaan over de voorwaarden die worden verbonden aan de hectarepremie
en hoeveel budget er beschikbaar komt voor de ecoregeling en de overheveling van pijler
1 (garantiefonds) naar pijler 2 (plattelandsfonds). Deze zaken hebben een effect op
de mogelijkheden tot invulling van GLMC 9, en de ruimte om extra budget te alloceren
voor Pijler 2. Bij de onderhandelingen ligt op dit moment voor dat GLMC 9 betrekking
heeft op bouwland. Zoals ik eerder heb aangegeven, ligt het wel in lijn met de gewenste
versterking van doelgerichte betalingen voor maatschappelijke doelen dat meer zal
worden overgeheveld, onder andere voor het ANLb.
Over de inzet van artikel 18.2 (regionale differentiatie van de basisbetaling) in
het NSP is nog niet besloten. Dit is een optie als in sommige gebieden, bijvoorbeeld
via de conditionaliteit, meer van boeren gevraagd wordt dan elders.
De conditionaliteit bestaat naast de goede landbouw- en milieucondities (GLMC’s) ook
uit relevante wettelijke voorschriften die randvoorwaardelijk zijn om in aanmerking
te komen voor een GLB-subsidie. Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen volgens
de wettelijke voorschriften maakt nu al onderdeel uit van de conditionaliteit. Het
betreft artikel 55 van Verordening (EG) 1107–2009 (toepassing volgens de beginselen
van goede gewasbeschermingspraktijk en conform het wettelijk gebruiksvoorschrift (art. 31
van dezelfde verordening)).
De leden van de GroenLinks-fractie zijn tevreden met de reactie van de Minister op
het EU-actieplan voor de biologische sector. Veel boeren in deze sector lopen er echter
tegenaan dat een deel van het agrarisch onderzoek niet toepasbaar is op hun productiemethode.
Daarom heeft de Europese Commissie in het actieplan gesteld 30% van het onderzoeks-
en innovatiegeld binnen de landbouw in te willen zetten voor de biologische sector.
Wat vindt de Minister van dit specifieke onderdeel? Wil zij er ook voor zorgen dat
er meer geld beschikbaar komt voor dergelijk onderzoek? Zo ja, heeft zij al ideeën
hoe dit er uit gaat zien en kan zij die met de Kamer delen?
Antwoord
Zoals eerder aangegeven in een brief aan uw Kamer (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1295) vind ik het positief dat de Commissie met de Green Deal en het kennisprogramma Horizon
Europe meer aandacht heeft voor biologische landbouw. Ik verwacht dat veel onderzoeksresultaten
uit Horizon Europe toepasbaar zullen zijn voor de biologische landbouw in Nederland.
Het onderzoek in Nederland richt zich op het verduurzamen van de gehele landbouwsector
middels kringlooplandbouw. Biologische landbouw wordt in de verschillende kennis-
en innovatietrajecten expliciet meegenomen en de biologische sector is hier nauw bij
betrokken. Naast de inzet op onderzoeksvragen bij reguliere kennis en innovatieprogramma’s,
zal bij het opstellen van een nationale strategie voor biologische productie, ook
meegenomen worden of er nog specifieke vragen voor het onderzoek zijn.
Als laatste willen de leden van de GroenLinks-fractie graag weten welke ambitie Nederland
heeft voor het implementeren van onderdelen en doelen van de Green Deal in NSP tijdens
de looptijd van het GLB 2023–2027.
Antwoord
Het GLB is niet het enige instrument dat nodig is voor de realisatie van de doelen
van de Green Deal. Nog los van het feit dat de Green Deal doelen voor 2030 geformuleerd
zijn, mag niet verwacht worden dat het GLB de doelen van de Green Deal (Kamerstuk
35 377, nr. 1) of Van-boer-tot-bord-strategie (Kamerstuk 22 112, nr. 2891) geheel zal kunnen realiseren. Daarvoor zijn de middelen en het instrument ontoereikend.
Desalniettemin zie ik het NSP als een belangrijk instrument om bij te dragen aan de
doelen van de Green Deal en wil ik het NSP in dat opzicht ambitieus invullen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie
Hoe zal de aangepaste foutmarge worden meegenomen bij het vaststellen van de Maximum
Sustainable Yield (MSY) door de International Council for the Exploration of the Sea
(ICES)?
Antwoord
De aangepaste foutmarge heeft betrekking op soorten waarvan uit wetenschappelijk advies
blijkt dat ze sterk gelijkende uiterlijke kenmerken hebben en op soorten in de ongesorteerde
gemengde visserij. Feitelijk betekent dit dat het vooral zal gaan om enkele tropische
tonijnsoorten en bijvoorbeeld de ongequoteerde vissoorten. Voor tropische tonijnsoorten
worden bestandsschattingen en vangstadviezen niet opgesteld door de International
Council for the Exploration of the Sea (ICES), maar door de wetenschappelijke comités
van betreffende Regionale Visserij Management Organisaties (RFMO). Omdat Nederland
geen belangen heeft in de tonijnvisserij zijn er ook geen Nederlandse wetenschappers
betrokken bij het opstellen van het vangstadvies. Het is mij daarom niet bekend op
welke manier rekening gehouden zal worden met logboekgegevens en de aangepaste tolerantiemarge.
Voor ongequoteerde soorten wordt door ICES geen MSY-advies opgesteld. Voor soorten
waarvoor wel een MSY-advies wordt gegeven, baseert ICES zich vooral op grootschalig
bestandsonderzoek. De gegevens uit de logboeken geven daarnaast vooral aanvullende
detailinformatie over de locatie en datum waarop vangsten gerealiseerd zijn. De gegevens
uit de logboeken worden vergeleken met de daadwerkelijke vangstgegevens die na weging
bij aanlanding worden vastgesteld. Bij de voor Nederland belangrijke bestanden worden
zelden afwijkingen geconstateerd.
Hoe wordt ongeregistreerde visvangst, zoals het overboord gooien van vis, meegenomen
bij het vaststellen van de MSY? Met hoeveel procent ongewenste vangst of fraude wordt
er gerekend? Hoe wordt de aanlandplicht meegenomen bij het vaststellen van MSY?
Antwoord
De wetenschappelijke vangstadviezen van de International Council for the Exploration
of the Sea (ICES) worden opgesteld volgens het MSY-principe en zijn gebaseerd op meerdere
bronnen. Zo wordt onder andere gekeken naar eigen onderzoek op zee (zogenoemde surveys),
de registratie van visvangsten door de vissers en bemonstering van de visvangst zowel
op zee door wetenschappelijke waarnemers als in de havens. In deze adviezen wordt
ieder jaar breed gekeken naar hoe bestanden ervoor staan, waarbij veelal expliciet
het aandeel van vis dat niet wordt aangeland wordt meegewogen. Dit aandeel varieert
per soort en door de jaren heen en is gebaseerd op meetgegevens uit het veld. De toestand
van een bestand, goed of slecht – of dat nou door fraude zou zijn, of door andere
factoren – wordt weerspiegeld in dit advies. Zo is een toename of afname in ongeregistreerde
visvangst direct terug te zien in het advies waarin, sinds de invoering van de aanlandplicht,
geadviseerd wordt over zowel de maatse (volwassen) als ondermaatse (jonge) vis die
wordt gevangen.
De Minister geeft aan niet tegen camera’s aan boord te zijn in lijn met het voorstel
van de EU om camera’s die gebruik maken van REM te verplichten voor boten groter dan
12 meter. Kan de Minister aangeven hoeveel Europese vissersschepen er groter dan 12
meter zijn? Hoeveel zijn er kleiner of gelijk aan 12 meter en hoeveel zijn er kleiner
dan 12 meter?
Antwoord
Zoals eerder aangegeven ben ik niet tegen de inzet van camera’s in de controle op
de aanlandplicht. Wel ben ik van mening dat eerst duidelijk zou moeten zijn of de
inzet van camera’s voor het toezicht op de aanlandplicht effectief en of de verkregen
data in de rechtbank geaccepteerd wordt als onweerlegbaar bewijs. In de besprekingen
van de Algemene oriëntatie op de wijziging van de controleverordening voor visserij
werd duidelijk dat een meerderheid van de lidstaten ermee kan instemmen dat Remote
Electronic Monitoring verplicht wordt bij vaartuigen groter dan 24 meter, met een
hoog risico op niet-naleving van de aanlandplicht. Een REM-systeem kan bestaan uit
geopositie-systemen, sensoren en camera’s. Voor vaartuigen kleiner dan 24 meter is
voorzien in de mogelijkheid om REM in te zetten voor controle op de aanlandplicht,
op basis van een risicobeoordeling. In de tabel hieronder wordt weergegeven hoeveel
Europese vaartuigen groter zijn dan 12 meter, kleiner zijn dan 12 meter of gelijk
aan 12 meter en hoeveel vaartuigen kleiner zijn dan 12 meter. Omdat de algemene oriëntatie
van de Raad spreekt over een lengtegrens van 24 meter, heb ik voor de volledigheid
ook het aantal vaartuigen van 24 meter en groter en het aantal vaartuigen kleiner
dan 24 meter in de tabel opgenomen.
Aantal EU vissersvaartuigen
Groter dan 12 meter
10.828
Kleiner dan of gelijk aan 12 meter, waarvan:
64.052
Kleiner dan 12 meter
63.938
Groter dan 24 meter
2.336
Kleiner dan of gelijk aan 24 meter, waarvan:
72.544
Kleiner dan 24 meter
72.491
(bron: FLEET, peildatum 14-06-2021)
Hoeveel procent van de visquota wordt gevangen door boten die groter dan 12 meter
zijn?
Antwoord
Ik heb geen zicht op de quotumbenutting per vaartuig-categorie op EU-niveau. In Nederland
is de situatie zo dat de quota voor bijna 100% worden opgevist door vaartuigen groter
dan 12 meter.
Klopt het dat alleen boten groter dan 12 meter, die een hoog risico lopen om ongewenste
vangsten terug te gooien, verplicht camera’s aan boord moeten hebben? Zo nee, waarom
niet? Zo ja, hoe wordt vastgesteld welke boten een hoog risico lopen?
Antwoord
Het is op dit moment nog niet zeker welke vaartuigen uiteindelijk verplicht camera’s
aan boord moeten hebben. Indien de Raad in juni tot een akkoord komt over de algemene
oriëntatie, kunnen na de zomer de interinstitutionele onderhandelingen beginnen tussen
EP, Raad en Commissie, de zogenaamde trilogen. Voor het beoordelen van het risico
op niet-naleving van de aanlandplicht, heeft de European Fisheries Control Agency
(EFCA) een tool ontwikkeld.
Deelt de Minister de opvatting dat alle boten, ongeacht lengte of risico, voorzien
zouden moeten worden van camera’s? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Ik ben van mening dat er zoveel mogelijk een gelijk speelveld moet zijn tussen lidstaten,
maar ook tussen vlootsegmenten. Nederland heeft daarom in de besprekingen over de
algemene oriëntatie steeds aangegeven tegen een 24-metergrens te zijn, omdat deze
lengtegrens geen indicatie is voor een risico op niet-naleving van de aanlandplicht.
Hierin kon Nederland alleen steun vinden van Denemarken. Uiteindelijk heeft Nederland
aangegeven alleen met de 24-meter-grens te kunnen instemmen indien ook voor kleinschalige
vaartuigen voldoende aanscherpingen worden opgenomen in de Algemene oriëntatie. Overigens
ben ik niet van mening dat zonder meer alle vaartuigen voorzien zouden moeten worden
van camera’s. Er moet wel sprake zijn van een risico op niet-naleving van de aanlandplicht
en de kosten moeten opwegen tegen de baten van zo’n maatregel.
Klopt het tevens dat vissers niet verplicht zijn te rapporteren waar en wanneer er
bijvangst is van soorten die niet aangeland hoeven worden, zoals roggen, haaien en
dolfijnen, omdat deze teruggegooid moeten worden? Hoe wordt er gecontroleerd of deze
soorten levend, levensbedreigend verwond of dood teruggegooid worden?
Antwoord
Er geldt een registratieverplichting voor visvangst, ook voor soorten die niet onder
de aanlandplicht vallen. Deze verplichting geldt echter niet voor zeezoogdieren en
andere megafauna (haaien, roggen, vogels, reptielen, etc.). Wel geldt sinds 2017 de
EU-verplichting om gegevens over incidentele bijvangsten van zeezoogdieren en andere
megafauna te verzamelen. Door middel van wetenschappelijke waarnemers aan boord worden
gegevens van incidentele bijvangsten (zeezoogdieren, schildpadden en zeldzame vissoorten)
geregistreerd met als doel om de bijvangst van deze soorten te schatten. Of kwetsbare
soorten levend, levensbedreigend verwond of dood worden teruggegooid, wordt op dit
moment niet gecontroleerd. Ook in dit kader bekijk ik de mogelijkheden van de inzet
van camera’s.
Klopt het dat de visactiviteiten van meer dan 49.000 boten in EU-wateren niet goed
zijn geregistreerd, maar dat deze schepen recent verplicht zijn om een locatietracker
te hebben en hun vangsten te melden?5 Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoeveel van deze boten behoren tot Nederlandse vissers?
Antwoord
Het klopt dat een groot deel van de Europese vissersvaartuigen nog niet verplicht
is om een systeem voor locatiebepaling aan boord te hebben en dat deze vaartuigen
geen elektronisch logboek hebben. Het gaat hierbij om vaartuigen kleiner dan 12 meter.
Volgens een verslag van de Europese Rekenkamer6 gaat het om 89% van de EU-vissersvaartuigen. Met de wijziging van de controleverordening
voor visserij, komt hier waarschijnlijk verandering in. Hoe de verplichting voor locatiebepaling
van kleine vaartuigen uiteindelijk precies vormgegeven wordt, hangt af van de uitkomst
van de trialogen tussen Europese Commissie, Raad en Europees Parlement. In Nederland
hebben de vaartuigen kleiner dan 12 meter ook geen VMS-systeem. Het gaat om 345 vaartuigen.
Overigens geldt voor deze vaartuigen op grond van Europese regelgeving wel een verplichting
om de visactiviteiten in een logboek te registreren. In Nederland geldt aanvullend
daarop dat vaartuigen van 10–12 meter gebruik dienen te maken van een lichte versie
van het elektronisch logboek «e-lite».
Kan de Minister aangeven wat er niet goed gaat met de registratie en wat dit heeft
betekend voor het berekenen van de visvangst en visquota in de afgelopen jaren, dat
wil zeggen hoeveel procent van de visvangst niet is meegenomen bij de berekening van
de quota?
Antwoord
De Europese Rekenkamer concludeert in haar verslag dat lidstaten over het algemeen
de benutting van de aan hen toegekende visquota goed beheren. Er is mij niets bekend
over misstanden bij registratie.
Onderschrijft de Minister dat de eigenaars van deze boten zo snel mogelijk aanpassingen
moeten doorvoeren of anders beboet moeten worden? Kan de Minister aangeven welke concrete
stappen al zijn gezet voor de invoering van een bestuurlijke boete in Nederland en
wat de hoogte van deze boete zal zijn?
Antwoord
Ja, ik onderschrijf dat eigenaren van boten zich dienen te houden aan de geldende
visserijregelgeving. Het is aan de NVWA om toezicht te houden en overtredingen van
de regels te sanctioneren, doormiddel van bestuursrechtelijk of strafrechtelijk optreden.
Op dit moment kan de NVWA geen bestuurlijke boete opleggen voor overtredingen van
de visserijregelgeving. Er is een wetsvoorstel in voorbereiding waarbij deze mogelijkheid
voor het opleggen van een bestuurlijke boete wordt ingevoerd (https://www.internetconsultatie.nl/bestuurlijkeboetevisserijwet). Dit wetsvoorstel is onlangs aangenomen in de ministerraad en zal voor advies worden
aangeboden aan de Raad van State. De hoogte van de verschillende boetecategorieën
met de daarbij behorende boetebedragen zal worden uitgewerkt in de nog op te stellen
algemene maatregel van bestuur. Invoering van de bestuurlijke boete is voorzien per
1 januari 2023.
Aquacultuur
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie lezen dat de Europese Commissie een
voorstel heeft gepresenteerd voor een meer duurzame en concurrerende aquacultuur.
Deze leden merken op dat viskwekerijen een nieuwe vorm van industriële dierproductie
zijn. Viskwekerijen lossen het probleem van de overbevissing niet op: veel gekweekte
vissen worden gevoerd met vismeel dat wordt gemaakt van in het wild gevangen vis.
Kan de Minister aangeven hoeveel in het wild gevangen vis, per kilogram slachtgewicht,
gevoerd wordt aan kweekvissen Kan de Minister daarbij een uitgesplitsing naar vissoort
voor Nederland en Europa maken? Acht de Minister deze hoeveelheden, zelfs wanneer
de bijvangst niet meegerekend wordt, verantwoord? Is de Minister bereid om in Europa
te ijveren voor het verbieden van het voeren van vismeel aan kweekvis? Zo nee, waarom
niet?
Antwoord
De productie van kweekvis in Nederland bedroeg in 2019 5,27 kton. De wereldwijde productie
van kweekvis (m.u.v. garnalen of andere dieren) bedroeg in 2018 54 300 kton. De Nederlandse
productie vormt daarmee ca. 0.01% van de kweekvisproductie wereldwijd. Ik beschik
niet over gedetailleerde informatie over de hoeveelheden gevangen vis welke gevoerd
wordt aan kweekvis.
Visvoerfabrikanten zijn bezig om minder vismeel en -olie te gebruiken als grondstof
voor viskweek. Zo wordt de hoeveelheid vis die gevangen wordt om voer te produceren
voor met name zalm en forel sterk gereduceerd. Ook een recent verschenen artikel in
Nature laat zien dat kweek van vissen duurzamer wordt (A 20-year retrospective review
of global aquaculture (nature.com)).
Gelet op de ontwikkeling naar vermindering van gebruik van gevangen vis voor het voeren
van kweekvis zie ik geen aanleiding om me in Europa in te zetten voor een verbod op
het voeren van vismeel aan kweekvis.
Het dierenwelzijn in Nederlandse viskwekerijen is onacceptabel laag, aldus onderzoek
van Compassion in World Farming.7 Vissen zijn niet in staat hun natuurlijke gedrag te vertonen, zoals rusten, foerageren
en schuilen, omdat ze in zeer hoge aantallen worden gehouden in kale bassins, die
drastisch afwijken van hun natuurlijke leefomgeving. Daarbij komt dat de kwekerijen
amper worden gecontroleerd en dat er totaal niet gelet wordt op welzijn. Ziekte- en
sterftecijfers worden niet geregistreerd, terwijl het om 15 miljoen dieren gaat. Palingen
zijn bijvoorbeeld van nature solitaire vissen, die onder normale omstandigheden duizenden
kilometers zwemmen, maar in een kwekerij met vele honderden dieren in kleine ruimten
opgepropt moeten leven. Wanneer stelt de Minister specifieke welzijnsregels op voor
het houden, transporteren en doden van in Nederland gehouden vissoorten, conform het
aangenomen amendement van het lid Vestering van de Partij voor de Dieren ten aanzien
van de Wet dieren (Kamerstuk 35 398, nr. 9)? Is de Minister bereid om in Europa op te roepen tot het opstellen van specifieke
welzijnsregels voor het houden, transporteren en doden van elke gehouden vissoort?
Antwoord
Het aangenomen gewijzigd amendement op de Wet dieren (Kamerstuk 35 398, nr. 23) brengt geen plicht of bevoegdheid voor de regering met zich mee om nadere regels
te stellen. Er is op dit moment dus geen sprake van het opstellen van specifieke welzijnsregels
ten gevolge van dit amendement. Wel werk ik aan een juridische en impactanalyse naar
aanleiding van de wetswijziging, zoals toegezegd in het vragenuur van 1 juni. Voor
het zomerreces ontvangt uw Kamer hierover een voortgangsbrief.
In Nederland gelden reeds specifieke eisen voor het bedwelmen en slachten van aal.
Ook is bijvoorbeeld onderzoek gedaan naar de belangrijkste waterkwaliteitsparameters
voor de meest gekweekte soorten in NL. De beschikbare kennis over de gekweekte soorten
wordt reeds gebruikt door de viskwekers. Ik ben voorstander van de totstandkoming
van Europese regels voor het houden, transporteren en doden van gehouden vissoorten,
zodat dezelfde regels gelden in alle lidstaten.
Europese regels zijn ook belangrijk om het welzijn van kweekvis in lidstaten met een
grote viskweeksector te verbeteren.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.H. Kuiken, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede ondertekenaar
R.P. Jansma, griffier