Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over de beleidsreactie op het rapport 'Voor de verandering' (Kamerstuk 30420-358)
2021D23657 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
In de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport bestond bij enkele fracties
behoefte een aantal vragen en opmerkingen voor te leggen aan het kabinet over de brief
van 28 mei 2021, beleidsreactie op het rapport «Voor de verandering» (Kamerstuk 30 420, nr. 358).
De fungerend voorzitter van de commissie, Agema
De adjunct-griffier van de commissie, Krijger
Inhoudsopgave
blz.
I.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
–
VVD-fractie
2
–
D66-fractie
3
–
CDA-fractie
4
–
ChristenUnie-fractie
5
II.
Reactie van het kabinet
7
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de beleidsreactie
op het rapport «Voor de verandering». Ook na het lezen van het desbetreffende rapport
1 zijn genoemde leden nog steeds voorstander van een wettelijk verbod op conversietherapie.
Desalniettemin hebben deze leden nog een aantal vragen.
De leden van de VVD-fractie lezen in het onderzoeksrapport dat bepaalde stromingen
binnen de islam in interviews in verband zijn gebracht met SOGIECE (sexual orientation and gender identity and expression conversion efforts). Om welke stromingen binnen de islam gaat het?
De leden van de VVD-fractie vragen wat de verklaring is voor het grote verschil in
respons tussen islamitische gemeenschappen (2%) en protestanten (52%). Hoe kan dit
verschil worden verklaard? Is het kabinet het ermee eens dat de respondenten die wel
meededen aan dit onderzoek juist die respondenten zijn die niet het meest negatief
zullen staan tegenover het uitbannen van kwalijke praktijken?
De leden van de VVD-fractie lezen voorts in het onderzoeksrapport dat een deel van
het «anti-homo-denken» binnen de islam voortkomt uit antiwesters, antikoloniaal denken
en dat dit dateert uit de tijd dat het Westen koloniën had. Hoe onderbouwt het kabinet
de opvatting dat het «anti-homo-denken» in de islam iets te maken heeft met kolonisering?
Deze leden vragen het kabinet de bronnen bij dit antwoord naar de Kamer te sturen.
Tot slot hebben de leden van de VVD-fractie een vraag over de aanpak in andere (niet-)
Europese landen zoals bijvoorbeeld de wettelijke verboden in Malta en Duitsland. Heeft
het kabinet overwogen om elementen hiervan, of het geheel, over te nemen? Zo nee,
waarom niet?
Daarnaast vragen de leden van de VVD-fractie waarom het kabinet niet overgaat tot
een wettelijk verbod op SOGIECE. Is het kabinet het niet met genoemde leden eens dat
een wettelijk verbod hierop een belangrijke signaalfunctie heeft naar iedereen in
Nederland dat men hier gewoon zichzelf mag zijn? Zo nee, waarom niet?
Vragen en opmerkingen van de D66-fractie
Kabinetsreactie
De leden van de D66-fractie hebben met teleurstelling kennisgenomen van de beleidsreactie
van het kabinet op het rapport «Voor de verandering». Ondanks de, met nagenoeg Kamerbrede
steun, aangenomen motie Bergkamp c.s.2 blijkt uit de brief onvoldoende doortastendheid om de praktijk van conversietherapie
tot een halt te roepen, zo vinden deze leden. Zij begrijpen dat er haken en ogen zitten
aan een strafrechtelijk verbod. Bijna alle wetgeving die de moeite waard is, is uitdagend.
Deze leden hadden gehoopt op een meer assertieve opstelling van het kabinet inzake
het komen met concrete voorstellen. Ook de vertraging die het rapport heeft opgelopen
getuigt niet van de doortastendheid die deze leden passend vinden bij de ernst van
het onderwerp.
De leden van de D66-fractie willen wel hun dank uitspreken voor de moeite die het
kabinet genomen heeft om de huidige activiteiten gericht op de ondersteuning van lhbti
(lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuelen, transgender- en intersekse)-personen
op een rij te zetten. Zij lezen in dit onderdeel van de brief onder andere dat de
Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) in 2012 geen meldingen of signalen ontvangen
heeft met betrekking tot (vermeende) pogingen tot verandering van seksuele gerichtheid
of genderidentiteit. Hoe duidt het kabinet dit, in het kader van het huidige onderzoek
waaruit blijkt dat deze praktijken wel in Nederland plaatsvinden, zo vragen deze leden.
In hoeverre is dit een signaal dat de huidige juridische mogelijkheden wellicht onvoldoende
grondslag bieden voor het doen van een aangifte?
De leden van de D66-fractie lezen dat het kabinet in gesprek gaat met religieuze en
kerkelijke organisaties over het oprichten van steunpunten waar lhbti-personen terecht
kunnen. Deze leden vragen hoe gewaarborgd wordt dat de steunpunten zowel toegankelijk
als op voldoende afstand van de wellicht beknellende religieuze gemeenschappen georganiseerd
worden. Wordt hierbij ook contact opgenomen met islamitische en evangelische religieuze
gemeenschappen? Hoe zorgt het kabinet ervoor dat het steunpunt bekendheid geniet en
bereikbaar is, juist binnen die religieuze gemeenschappen waar conversietherapie het
meeste voorkomt?
De leden van de D66-fractie lezen in de onderhavige brief dat de aanpak van conversietherapie
de «...individuele keuzevrijheid van burgers dient te bewaken. Zo mogen mensen vanaf
zestien jaar zelf beslissen over het ondergaan van een medische behandeling». In hoeverre
is het kabinet van mening dat de vergelijking tussen het ondergaan van een medische
behandeling en conversietherapie hier toepasselijk is, zo vragen deze leden. Is een
behandeling die erop gericht is iemands seksuele gerichtheid of genderidentiteit te
veranderen of te ontkennen wel verenigbaar met hoe een goed medisch beroepsbeoefenaar
zich behoort te gedragen?
De leden van de D66-fractie hebben vernomen dat de Minister van Justitie en Veiligheid
een bestuurlijke boete als een meer toepasselijke sanctie ziet dan een strafrechtelijke
aanpak. Deze leden constateren dat deze optie niet wordt genoemd in de beleidsreactie.
Waarom niet, zo vragen deze leden. Kan het kabinet de voor- en nadelen van een sanctie
via het bestuursrecht ten opzichte van het strafrecht nader toelichten?
Rapport «Voor de verandering»
De leden van de D66-fractie lezen dat slechts 4% van de aangeschreven islamitische
organisaties heeft gereageerd op het onderzoek. De resultaten van dit onderzoek over
conversietherapie binnen de islamitische gemeenschap kunnen niet als representatief
beschouwd worden. In hoeverre is het kabinet van mening dat aanvullend onderzoek naar
conversietherapie binnen de islamitische gemeenschap hierdoor noodzakelijk is, zo
vragen deze leden.
De leden van de D66-fractie stellen voorts enkele vragen over een tabel waarin de
leeftijden van de respondenten worden genoemd, op pagina 97 van het rapport. Is er
informatie bekend over de vraag welke leeftijd de respondenten hadden op het moment
dat zij een (poging tot) conversietherapie ondergingen? Hoe is dit in andere landen
waar conversietherapie plaatsvindt?
Vragen en opmerkingen van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de onderhavige
kabinetsreactie.
Voor deze leden staat centraal dat eenieder zichzelf moet kunnen zijn, zich veilig
moet kunnen voelen en de ruimte moet kunnen krijgen om te zijn wie hij of zij is.
Naar de opvatting van de leden van de CDA-fractie kan conversietherapie bijzonder
schadelijk zijn voor jongeren of mensen in een kwetsbare levensfase. Jongeren kunnen
hierdoor voor hun hele verdere leven beschadigd raken. Het kabinet stelt dat het nu
nog niet mogelijk is om te bepalen op welke wijze het voorkomen en tegengaan van homoconversie
het meest succesvol kan worden gerealiseerd. Kan het kabinet toelichten hoe dit onderzoek
eruit gaat zien, wat de verschillende fases zijn en in welke fase het onderzoek is?
Het kabinet zal ten behoeve van een effectief beleid voortvarend een gerichte, maar
wel brede verkenning starten naar mogelijke nadere maatregelen, waaronder wet- en
regelgeving. Daarbij zal ook naar de aanpak in ons omringende, vergelijkbare landen
worden gekeken. De leden van de CDA-fractie vragen wat het kabinet precies bedoelt
met vergelijkbare landen. In hoeverre verschilt de Nederlandse situatie met de ons
omringende landen?
Het is goed te vernemen dat het kabinet verdere mogelijkheden verkent om conversietherapie
en homogenezing tegen te gaan. Wat betreft de gedragscode stelt het kabinet dat hierbij
tevens aandacht zal zijn voor de positie van minderjarigen. Kan het kabinet wat meer
duiden wat hij precies bedoelt met «aandacht voor de positie van minderjarigen»? Kan
het kabinet aangeven in welk stadium van ontwikkeling de gedragscode is, zo vragen
de leden van de CDA-fractie.
Voorts lezen de leden van de CDA-fractie in de beleidsreactie dat het kabinet de overtuiging
heeft dat een gedragscode die de grenzen van hulp aan lhbti-personen concretiseert
het meest effectief is wanneer deze tot stand komt met inbreng vanuit de religieuze
koepelorganisaties en levensbeschouwelijke organisaties zelf. Genoemde leden kunnen
deze gedachtegang wel volgen, maar dat betekent wel dat het belangrijk is dat er veel
religieuze koepelorganisaties en levensbeschouwelijke organisaties meedoen en betrokken
blijven. Kan het kabinet hier eens op reflecteren? Is er trouwens ook sprake van betrokkenheid
hierbij van lhbti-organisaties met een religieuze signatuur?
De leden van het CDA-fractie vinden het tevens van belang dat er steunpunten komen.
Hoe zullen deze steunpunten worden ingericht en wanneer starten ze? Deelt het kabinet
het standpunt van genoemde leden dat ook scholen en geloofsgemeenschappen hierbij
zijn aangehaakt?
Vragen en opmerkingen van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de
beleidsreactie op het rapport «Voor de verandering». Genoemde leden onderschrijven
het uitgangspunt van het kabinet, dat in Nederland iedereen altijd en overal zichtbaar
zichzelf moet kunnen zijn en dat activiteiten of handelingen om de seksuele gerichtheid
van een individu te veranderen daar niet bij passen. Deze leden willen dat iedereen
zich veilig weet in onze samenleving. Wie je ten diepste bent, mag niet verdrukt raken
door anderen, ook niet door een homo conversietherapie. Daarom wijzen deze leden genezingspraktijken
of conversietherapieën af. Deze leden pleiten voor een veilige ruimte waar eenieder
vrij is om met anderen te praten en advies te vragen over wie je bent, wat je raakt
en soms ook waar je mee worstelt. Die ruimte is belangrijk om te groeien en verder
te ontdekken wie je bent. Daarbij mag het nooit zo zijn dat een ander je forceert
om iemand anders te zijn dan je bent of druk uitoefent om andere keuzes te maken dan
je wilt maken. De leden van de ChristenUnie-fractie maken gebruik van de gelegenheid
om enkele vragen te stellen over het onderzoeksrapport en de beleidsreactie van het
kabinet.
Kabinetsreactie
1. Lopende activiteiten gericht op de ondersteuning van lhbti-personen
Institutionele aanpak
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in de kabinetsreactie over de ondersteuning
van professionals in de geestelijke gezondheidszorg (ggz) om de sensitiviteit en deskundigheid
over seksuele gerichtheid en genderidentiteit te vergroten. Heeft het kabinet al inzicht
in de effectiviteit van deze ondersteuning via richtlijnen, kennisdossiers en kwaliteitsstandaarden?
Hoe wordt het effect van deze inspanningen gevolgd en gemeten en wanneer verwacht
het kabinet dat het effect van deze ondersteuning zichtbaar zal zijn? De leden van
de fractie van de ChristenUnie vragen of conversietherapie expliciet afwijzend benoemd
wordt in deze richtlijnen.
Maatschappelijke aanpak
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in de beleidsreactie dat het kabinet nu
inzet op «een maatschappelijke normverandering». Zij vragen deze uitspraak toe te
lichten.
Het kabinet zet in op een lokale aanpak via gemeenten, een landelijke aanpak via campagnes
en op dialoog en educatie via activiteiten van de christelijke alliantie LCC+. De
leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat met deze activiteiten ook orthodoxchristelijke
gemeenschappen worden bereikt. Genoemde leden onderstrepen het belang van een dialoog
in de eigen gemeenschap, niet vanuit de overheid. Deze leden vragen het kabinet of
hij er zicht op heeft of en hoe met deze maatschappelijke aanpak de gemeenschappen
worden bereikt waarin de circa 15 organisaties en personen zich bevinden die in het
onderzoek worden geïdentificeerd als zich bezighoudend (of in het verleden zich bezighoudend)
met homo conversietherapie. Hoe worden deze gemeenschappen verder benaderd naar aanleiding
van het rapport, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.
2. Uitkomsten van het onderzoek
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in het onderzoek de constatering van de
onderzoekers dat het fenomeen homoconversie heel lastig te onderzoeken is, doordat
de afbakening niet duidelijk is en veelal niet herkenbaar is onder het begrip homoconversie.
Deze leden vragen of het huidige onderzoek naar de opvatting van het kabinet een voldoende
kwantitatief - en kwalitatief beeld geeft om conclusies te trekken.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen welke definitie en afbakening ten aanzien
van homo conversietherapie het kabinet hanteert in het licht van het onderzoek en
met het oog op toekomstig beleid. Zij benadrukken dat grondwettelijke vrijheden soms
schuren met de overtuiging van een meerderheid, maar dat een minderheid juist hierdoor
de ruimte heeft en houdt om het leven anders in te richten. Zij vragen het kabinet
naar het waarborgen van deze vrijheid in het bijzonder als hij kijkt naar de verhouding
tot geloofsopvattingen over samenlevingsvormen, over de positie van het huwelijk,
over de keuze voor een celibatair bestaan enzovoorts.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen het kabinet voorts te reflecteren op de
ruimte die religieuze gemeenschappen mogen hebben om er een minderheidsopvatting op
na te houden.
3. Wat gaat het kabinet doen?
Ad 1. Gedragscode voor pastorale en levensbeschouwelijke ondersteuning
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat het kabinet voornemens is om een gedragscode
te laten opstellen voor pastorale en levensbeschouwelijke ondersteuning en dat hiervoor
een startbijeenkomst heeft plaatsgevonden. Deze leden vragen welke organisaties hebben
deelgenomen aan deze bijeenkomst. Zij vragen of de volle breedte van geloofsgemeenschappen
hiertoe is benaderd.
De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben twijfels bij de zeggingskracht
van een gedragscode voor kerken opgesteld door het Humanistisch Verbond. Zij vragen
op welke gronden deze keuze is gemaakt en of de geloofsgemeenschappen betrokken zijn
bij de keuze om de gedragscode door het Humanistisch Verbond te laten opstellen. Zij
vragen waarom niet is overwogen om met de geloofsgemeenschappen zelf tot een keuze
te komen en betrokkenen uit eigen kring te vagen dit proces te leiden.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen naar de toepassing van de gedragscode.
Welke status heeft een dergelijke gedragscode? Wie is verantwoordelijk voor de toepassing
ervan?
Ad 2. Steunpunten
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat het kabinet voornemens is steunpunten
op te richten. Wat bedoelt het kabinet ermee dat een steunpunt een plek biedt waar
religieuze lhbti-personen «weerbaar en empowered worden», zo vragen deze leden.
Hoe zorgt het kabinet ervoor dat mensen uit de volle breedte van de geloofsgemeenschappen
deze steunpunten passend, gezaghebbend en veilig genoeg vinden om er aan te kloppen,
zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie. Wordt hiertoe ook het overleg gekozen
met de geloofsgemeenschappen zelf?
Ad 3. Verkenning mogelijkheden voor nadere maatregelen en regelgeving
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in het onderzoek de volgende passage: «De
handhaving van eventuele nadere maatregelen en regelgeving zal vermoedelijk afhankelijk
zijn van meldingen.» Deze leden vragen in deze context naar de toegevoegde waarde
van extra wetgeving. Is het gezien deze bevindingen niet zeer onwaarschijnlijk dat
er meldingen gedaan worden?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen om een inschatting van het kabinet over
de vraag hoe aanvullende wetgeving zou kunnen bijdragen aan het bestrijden van homo
conversietherapie.
Voor de leden van de ChristenUnie-fractie is het belangrijk dat je als homo veilig
bent in je eigen omgeving en dat je vrij bent om je eigen keuzes te maken. Tevens
is het daarbij belangrijk dat, als jongeren worstelen met hun geaardheid in relatie
tot hun geloof, er alle ruimte is voor een pastoraal gesprek. Daarbij is zorgvuldigheid
nodig. Dan gaat het namelijk over je zijn, waarin iemand anders niet mag voorschrijven
hoe je daarmee omgaat. In dat kader vragen de leden van de fractie van de ChristenUnie
om een reflectie van het kabinet op de balans die volgens hem zou moeten gelden tussen
de verschillende grondwettelijke vrijheden die worden ingeperkt bij een wettelijk
verbod op homo conversietherapie en daarbij in te gaan op proportionaliteit, subsidiariteit
en doeltreffendheid van een eventueel verbod. De leden van de fractie van de ChristenUnie
zien in het zeldzame bestaan van homo conversietherapie wel een stevige aanmoediging
om juist in die kringen waar hier mogelijk sprake van zou kunnen zijn, de positie
van kwetsbare lhbti’ers te versterken.
II. Reactie van het kabinet
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. Agema, Tweede Kamerlid -
Mede ondertekenaar
H.W. Krijger, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.