Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over de voortgang van het verbeteren van het slachtsysteem (Kamerstuk 28286-1169)
2021D17949 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit hebben de onderstaande
fracties de behoefte vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister van Landbouw,
Natuur en Voedselkwaliteit over de Voortgang van het verbeteren van het slachtsysteem
(Kamerstuk 28 286, nr. 1169).
De voorzitter van de commissie, Kuiken
De adjunct-griffier van de commissie, Goorden
Inhoudsopgave
blz.
I
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
3
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
6
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
6
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
7
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie
9
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
12
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
13
II
Antwoord/reactie van de Minister
14
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief over de voortgang van
de verbetering van het slachtsysteem en hebben hierbij nog enkele vragen.
De leden van de VVD-fractie lezen dat er geen gemeenschappelijk beeld is van de risico’s
in Nederlandse slachthuizen en de mate waarin ze worden beheerst. Ook lezen deze leden
dat de inventarisatie geen feitelijke weergave is «van de risico’s voor dierenwelzijn
in Nederlandse slachthuizen waar we direct conclusies trekken over welke concrete
acties we moeten ondernemen». Toch geeft de Minister aan met concrete maatregelen
te komen om het welzijn van dieren in het slachtproces beter te waarborgen. Is dit
geen overhaaste conclusie? Vanzelfsprekend ondersteunen deze leden de verbetering
van het slachtsysteem ten volste, maar is om te komen tot een herzien slachthuisbeleid
(voor zowel pluimvee als hoefdieren) niet eerst een nader onderzoek of een beleidsdoorlichting
wenselijk? Uit welke onderliggende studies trekt de Minister dan toch de conclusie
om te komen tot een herzien slachthuisbeleid? Is de Minister bereid om bij de stappen
die zij zet om te komen tot versterking van het toezicht in de vleesketen en verbetering
van het slachtsysteem ook het uitgangspunt te hanteren van een (kosten)effectiever
en efficiënter toezicht op slachthuizen, bijvoorbeeld met cameratoezicht op afstand
door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), en daarbij ook de mogelijkheid
te betrekken van baten van goedkoper toezicht ten gunste te laten komen aan de sector,
in lijn met de motie van de leden Lodders en Geurts (Kamerstuk 33 835, nr. 153)?
De leden van de VVD-fractie zien het gebruik van de mobiele dodingsunit (MDU), mits
op een goede wijze ingezet, als een toegevoegde waarde voor de veehouderij (zowel
bedrijfsmatig als in natuurgebieden). Met behulp van de MDU kunnen dieren die als
gevolg van bijvoorbeeld een ongeval in de stal of een complicatie in de natuurgebieden
niet-transportwaardig maar wel geschikt voor de voedselconsumptie zijn immers alsnog behouden
blijven voor de voedselketen. In de brief van 23 oktober 2020 (Kamerstuk 28 286, nr. 1130) geeft de Minister aan dat door nieuwe Europese wetgeving de structurele inzet van
de MDU in Nederland mogelijk wordt. Kan de Minister aangeven wat op dit moment de
stand van zaken is? De Minister geeft aan dat de inzet van Nederland richting de EU
zich richt op het verruimen van de voorwaarde om per transport maar één dier toe te
staan (dit om de inzet van de MDU ook daadwerkelijk haalbaar te maken in de praktijk)
en dat zij daarbij wil aansluiten bij de gang van zaken bij de pilot, waarbij enkele
dieren per transport werden vervoerd. Op dit punt trekt de Minister samen op met Denemarken,
Finland, Noorwegen en Zweden. Kan de Minister daarvan de resultaten tot nu toe delen
en hebben zich inmiddels misschien meerdere landen aangesloten bij deze inzet?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief over de
voortgang van de verbetering van het slachtsysteem en hebben hierover nog enkele kritische
vragen en opmerkingen.
Standaardwerkwijzen
De leden van de D66-fractie lezen dat de Minister stelt dat zij de slachthuizen heeft
gevraagd te komen met een voorstel hoe zij invulling geven aan de Europese verordening
(EG) nr. 1099/2009 inzake de functionaris voor dierenwelzijn, hoe zij de uitwerking
van de standaardwerkwijzen willen invullen en hoe zij deze laten doorwerken richting
de medewerkers op de werkvloer om het dierenwelzijn te garanderen. Deze leden vragen
of zij kan toelichten hoe de gesprekken naar aanleiding van het plan van aanpak van
de slachthuizen uiteindelijk zijn verlopen. Heeft zij hen opgeroepen aanscherpingen
aan te brengen? Zo ja, welke? Is de Minister van plan het uiteindelijke plan van aanpak,
inclusief aanscherpingen, met de Kamer te delen? Zo ja, wanneer?
Risico-inventarisatie dierenwelzijn op het slachthuis
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de risico-inventarisatie voor
dierenwelzijn in Nederlandse slachthuizen. Deze leden signaleren dat de Minister stelt
dat het rapport geen feitelijke weergave is van de risico’s voor dierenwelzijn in
de Nederlandse slachthuizen waar direct conclusies uit getrokken kunnen worden. Volgens
de Minister is het een uitgangspunt om weer in gesprek te gaan met betrokken partijen.
Op deze leden komt dit onderzoek hierdoor over als een zoethouder – een onderzoek
naar de bekende weg waaruit vooralsnog niets nieuws opgemaakt kan worden en waar tot
nu toe geen enkel helder handelingsperspectief uit voortkomt. Dit terwijl in de toezegging
werd gesproken over een analyse waarin werd gekeken naar waar de knelpunten zaten
en naar de vraag hoe deze weggenomen konden worden. Waarom is het verbeterstuk volledig
weggelaten uit deze inventarisatie? Zij zijn bovendien benieuwd naar de manier waarop
de Minister wenst opvolging te geven aan een inventarisatie die al bestaat uit gespreksverslagen,
met meer gesprekken. Kan de Minister toelichten op welke termijn zij deze verdere
gesprekken zal voeren en wanneer de Kamer wel concrete maatregelen kan verwachten
om verbetering in deze keten te waarborgen?
De Minister gaf ten slotte aan dat er op dit moment al een aantal aandachtspunten
zijn waarbij alle partijen verbetermogelijkheden zien. Worden deze problemen wel direct
aangepakt? Op pagina 10 lezen de leden van de D66-fractie bijvoorbeeld dat de opleiding
en instructie van het personeel van groot belang is voor het dierenwelzijn. Gaat de
Minister hier bijvoorbeeld stappen op zetten, zoals de afspraak met slachthuizen dat
trainingen of opleidingen worden gegeven in de moedertaal van de verschillende slachtmedewerkers,
gespecificeerd op de plek en specifieke taak van de werknemer (dus geen algemene training,
maar een specifieke én voordat iemand aan het werk gaat met de dieren)? Gaat de Minister
hier stappen op zetten? Zo nee, waarom niet? Op pagina 11 lezen deze leden ook dat
het klimaat en de inrichting van de wachtruimte door onderzoekers, ngo’s en de NVWA
als een risico voor het dierenwelzijn worden aangemerkt. Gaat de Minister hier stappen
op zetten? Zo nee, waarom niet?
Ook hebben de leden van de D66-fractie nog wat inhoudelijke vragen bij de risico-inventarisatie.
In de risico-inventarisatie wordt op pagina 6 gesteld dat in ernstige gevallen van
hitte, koude of onvoorzichtig rijgedrag, het slachthuis ervoor kan kiezen om «het
contract met een veehouder, handelaar, transporteur of (eigen) chauffeur op [te] zeggen».
Is tijdens de inventarisatie besproken hoe vaak dat in de praktijk daadwerkelijk ook
gebeurt? Zo ja, kunnen deze cijfers gedeeld worden?
Op pagina 7 wordt gesteld dat medewerkers van de NVWA aangeven dat «de elektrodes
om te bedwelmen niet altijd op de juiste manier geplaatst [worden], bijvoorbeeld omdat
het dier veel beweegt.» Wordt hierop gehandhaafd? Zo ja, wat zijn de precieze cijfers
hierover? Hoe vaak moet hier jaarlijks op gehandhaafd worden en welke boete levert
dit op?
Op pagina 9 lezen de leden van de D66-fractie dat er volgens medewerkers van de NVWA een risico bestaat dat niet alle dieren goed bedwelmd raken, omdat
dieren te klein zijn of hun kop intrekken en dat de ruimte tussen het bedwelmingsstation
en het mes te klein is om een controle uit te voeren. Bovendien lezen deze leden dat
deze controle ook niet op elk dier uitgeoefend hoeft te worden, omdat een steekproef
wettelijk voldoende is. Zij zijn benieuwd op welke wijze dan gehandhaafd kan worden
door de NVWA op de effectiviteit van de bedwelming en het voorkomen van lijden. Is
op enige wijze door de NVWA na de slacht nog aan te tonen dat een dier niet goed bedwelmd
was alvorens het geslacht werd? Hoe kan zo veel mogelijk voorkomen worden dat dit
vreselijke lijden voorkomen wordt? In het rapport wordt nogmaals de berichtgeving
rondom de misstanden in slachthuizen benoemd betreffende het vervoeren van zieke en
kreupele dieren. Is de Minister van mening dat handhavend optreden hier de afgelopen
jaren effectief is geweest? Wat is er gebeurd met wetsovertredingen na vaststelling?
Zij lezen dat voor de risico-inventarisatie is gesproken met verschillende deskundigen.
Is voor deze verkenning ook gesproken met deskundigen op het gebied van slachten?
Zo nee, waarom niet en is de Minister bereid alsnog met hen in gesprek te gaan en
de Kamer hierover te informeren?
Slachtsnelheid
De leden van de D66-fractie signaleren dat veel problemen die in de risicoanalyse
worden aangekaart gerelateerd zijn aan snelheid, gezien het wordt aangekaart als risico
bij het bedwelmingsproces en de controle daarop, het verbloeden en de controle daarop,
de continuïteit van het slachtproces en de doorvoer naar de slacht vanaf het transport.
Is de Minister het eens met deze leden dat dit in elk geval lijkt te suggereren dat
de snelheid een algeheel risico is? Zo nee, waarom niet?
De leden van de D66-fractie lezen dat de Minister onderzoekt hoe een «causale relatie»
eruit ziet tussen slachtsnelheid en dierenwelzijn, voedselveiligheid en toezicht.
Zo stelt zij de juridische onderbouwing te creëren om de motie van het lid De Groot
(Kamerstuk 33 835, nr. 156) uit te kunnen voeren. Deze leden vinden het jammer dat de Minister er nu pas voor
kiest deze stap te zetten, aangezien de motie al in februari 2020 is ingediend. Kan
de Minister toelichten waarom zij er nu pas voor kiest om dit onderzoek te laten verrichten?
Is zo’n onderzoek daadwerkelijk nodig om een juridisch haakje te creëren om de slachtsnelheid
te verlagen? Zo nee, waarom voert de Minister dit onderzoek dan alsnog uit? Hoe ziet
het onderzoek naar deze «causale relatie» er precies uit? Wordt de causale relatie
bijvoorbeeld onderzocht op basis van literatuurstudie of wordt dit ook daadwerkelijk
al in de praktijk getoetst? In het geval dit nog niet in de praktijk getoetst wordt,
is de Minister dit op korte termijn van plan? Zo nee, kan de Minister zo’n praktijkonderzoek
dan zo snel mogelijk in gang zetten? Welke uitkomsten hoopt de Minister uit de onderzoeken
te halen? Wordt bijvoorbeeld geconcretiseerd bij welke slachtsnelheid het dierenwelzijn
of de voedselveiligheid niet voldoende geborgd kan worden? Wanneer verwacht de Minister
de slachtsnelheid omlaag te kunnen brengen?
NVWA
De leden van de D66-fractie hebben meermaals schriftelijke vragen gesteld over de
situatie in slachthuizen gedurende de COVID-19-pandemie. Echter, deze leden krijgen tot op de dag van vandaag signalen dat de hygiëneprotocollen
in slachthuizen nog steeds niet worden nageleefd. Deze leden vragen de Minister hoe
dit mogelijk is en welke stappen zij zet om de situatie in slachthuizen te verbeteren.
Ook vragen zij of de Minister de NVWA heeft aangesproken op het niet naleven van de
hygiëneprotocollen in slachthuizen.
Rapport 2Solve
De leden van de D66-fractie constateren dat het 2Solve-rapport inmiddels anderhalf
jaar geleden is gepubliceerd en vragen de Minister wat in deze tijd concreet is verbeterd
in het slachtproces.
Dierenwelzijn
De leden van de D66-fractie hebben vernomen dat Wakker Dier een kort geding heeft
gewonnen over het wettelijk kader dat bepaalt dat het vangen van kippen bij de poten
niet mag. Deze leden begrijpen dat de ingediende handhavingsverzoeken uiterlijk 10 juni
2021 behandeld moeten zijn. In het antwoord op eerdere vragen van deze leden, stelde
de Minister dat zij samen met andere lidstaten zoals Denemarken, Duitsland, Zweden
en België duidelijkheid zou vragen over het verschil tussen de Transportverordening
en de EU-verordening inzake de bescherming van dieren bij het doden dat de onduidelijkheid
heeft veroorzaakt dat aan de oorsprong ligt van deze handhavingsverzoeken. Zij vragen
of dit reeds is gebeurd en wat hiervan de uitkomst was. Zij vragen ook of de Minister
de mening deelt dat bij het scheppen van duidelijkheid moet worden gekozen voor het
kader dat de beste garanties biedt voor het dierenwelzijn en dat vangletsel zo veel
mogelijk voorkomt. Indien zij het hiermee eens is, deelt de Minister dan de mening
dat zij bij het pleiten voor meer duidelijkheid moet aangeven dat de uitzondering
voor kippen juist uit de EU-verordening inzake de bescherming van dieren bij het doden moet worden gelaten? Zo nee, waarom
niet? Denkt de Minister niet, net als deze leden, dat de keuze om dit te doen zowel
kan bijdragen aan een eerlijker speelveld als aan het verbeteren van het dierenwelzijn,
gelet op de goede alternatieven die reeds bestaan?
MDU
Ten slotte vragen de leden van de D66-fractie de Minister wat de laatste ontwikkelingen
zijn rondom de MDU. Zo gaf de Minister oktober 2020 aan dat zij zich niet kon vinden
in de voorwaarde van de Europese Commissie om per transport maar één dier toe te staan.
Zij gaf aan samen met andere lidstaten op te trekken om te bewerkstelligen dat toch
meerdere dieren per transport worden geaccepteerd. Deze leden hebben destijds al aangegeven
dat zij zich niet kunnen vinden in deze inzet van de Minister. Zij zijn van mening
dat voedselveiligheid en dierenwelzijn de grootste prioriteit hebben bij het gebruik
van de MDU en menen dat het voorstel van de Europese Commissie daar goed bij aansluit.
Heeft de Minister al een beslissing genomen over verdere implementatie van de MDU?
Zo ja, per wanneer wil zij deze weer verder inzetten en welke extra eisen stelt ze
daarbij? Welke ontwikkelingen zijn er in Europa omtrent de MDU? Zijn de aanpassingen
als voorgesteld door de Europese Commissie inmiddels in werking getreden?
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief over de voortgang van
het verbeteren van het slachtsysteem en hebben hierover enkele vragen.
De leden van de CDA-fractie constateren dat de Minister in februari in gesprek is
getreden met de slachthuizen over hun plan van aanpak en eventuele aanscherpingen
daarvan. Deze leden vragen de Minister wat de uitkomst van dit gesprek is geweest,
welke onderwerpen met de slachthuizen zijn besproken en welke aanscherpingen de Minister
daarbij heeft voorgesteld.
De leden van de CDA-fractie merken op dat uit de risico-inventarisatie voor dierenwelzijn
in Nederlandse slachthuizen de nodige aandachtspunten naar voren komen. De Minister
geeft aan het initiatief te zullen nemen om met de betrokken partijen in gesprek te
gaan over onder andere deze aandachtspunten met als doel om tot concrete maatregelen
te komen. Deze leden vragen de Minister om nader te duiden wat haar visie is met betrekking
tot de geïdentificeerde aandachtspunten en met welke insteek zij het gesprek met de
betrokken partijen in zal gaan.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie zijn blij dat de Minister het slachtsysteem aan het verbeteren
is. Het is onnodig dat dieren die geslacht worden, onnodig lijden. Toch zijn er nog
een aantal zaken waarvan deze leden een grotere inbreng verwachten van dit demissionaire
kabinet, bijvoorbeeld wanneer het gaat om de medewerkers die werkzaam zijn in de vleesindustrie.
Eind 2020 werd de motie van het lid Futselaar aangenomen waarom werd opgeroepen vaste
contracten in de vleesindustrie als norm te hanteren (Kamerstuk 28 286, nr. 1161). De Minister antwoordde door te zeggen dat werkgevers in de vleesindustrie «wendbaar»
moeten kunnen zijn. Deze leden zijn het hiermee oneens. Het wordt tijd dat de belangen
van arbeiders in de vleessector prioriteit gaan krijgen. Werknemers blijven langer
in dienst bij een bedrijf, kunnen meer kennis en ervaring opdoen over het werken met
dieren en de daarbij geldende veiligheidsvoorschriften en hygiëneregels. Dit zal voor
dierenwelzijn dus ook beter uitpakken. Nu ook de vakbonden CNV en FNV haast willen
maken om deze werknemers te beschermen, vragen deze leden wanneer de aangenomen motie
uitgevoerd gaat worden. Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat een vast contract de
norm is in de vleesindustrie? Binnen welke termijn? Kan de manier waarop in Duitsland
vleesfabrieken werden verplicht mensen een vast contract aan te bieden, een voorbeeld
zijn voor Nederland? Zo ja, wanneer gaat dit uitgevoerd worden? Zo nee, waarom niet?
In wat voor omstandigheden worden arbeidsmigranten die werken in slachterijen gehuisvest?
Welke verantwoordelijkheid dragen de slachterijen voor deze huisvesting? Welke zorg
dragen de bazen van de slachterijen voor de juiste huisvesting van arbeidsmigranten?
Welke lessen zijn er getrokken van de coronabesmettingen die eerder in slachterijen
hebben plaatsgevonden?
Ook vragen de leden van de SP-fractie of bekend is hoeveel mensen er in de vleessector
vanuit andere landen met een flexcontract werkzaam zijn. Wat vindt de Minister ervan
dat deze mensen zich inzetten voor onze samenleving, maar tegelijkertijd buiten deze
samenleving worden gehouden? Krijgen deze mensen bijvoorbeeld ook een vaccinatie tegen
corona? Hebben zij de juiste toegang tot de zorg? Welke bescherming is er voor hen
als ze hun baan verliezen? Waar kunnen deze mensen terecht voor informatie over hun
rechten en plichten wanneer zij een Registratie Niet-Ingezetene hebben en hoe zij
zich na vier maanden in kunnen schrijven in de Basisregistratie Personen? Welke rol
spelen de gemeente, het uitzendbureau en het UWV hierin? Wie is er verantwoordelijk
voor dat deze registratie goed verloopt? Deelt de Minister de mening dat wanneer arbeidsmigranten
verzekeringspremies en belasting betalen, zij dezelfde rechten hebben als Nederlanders?
Zo nee, waarom niet? Hoe en wanneer gaat het kabinet deze arbeidsmigranten beschermen?
Is de overheid bijvoorbeeld bereid de Registratie Niet-Ingezetene af te schaffen en
mensen die in Nederland komen werken en wonen direct in de Basisregistratie Personen
in te schrijven? Zo nee, waarom niet? Deelt de Minister de mening dat de situatie
waarin arbeidsmigranten zich in slachterijen bevinden, laat zien dat er heel snel
werk moet worden gemaakt met de adviezen van het Aanjaagteam arbeidsmigranten?
In november 2020 deed de Minister een toezegging op de vraag van de leden van de SP-fractie
of er gestopt kan worden met het doden van hanenkuikens. De Minister gaf aan mee te
willen kijken naar wat er nodig is om initiatieven versneld toepasbaar te maken die
kunnen voorkomen dat dieren gedood moeten worden. Deze leden willen graag de aandacht
vestigen op een nieuwe machine (in Ovo) die de dood van de 45 miljoen hanenkuikens
kan voorkomen. Wat vindt de Minister van deze machine? Deelt zij de mening dat deze
een bijdrage levert aan het verminderen van het lijden van dieren? Hoe en wanneer
gaat de Minister regelen dat deze machines gebruikt gaan worden, zodat eieren worden
«gesekst» en er vervolgens gekozen kan worden om de eieren met haantjes niet uit te
laten komen. Haantjes worden daarmee simpelweg niet «voor niets» geboren en hoeven
dan niet geslacht te worden. Wanneer volgt er vervolgens een verbod op het doden van
eendagskuikens? Kan de Minister de antwoorden toelichten?
Verder willen de leden van de SP-fractie graag de aandacht nogmaals vestigen op de
bandsnelheid in slachthuizen. Deze leden zijn erg blij dat er inmiddels een juridische
onderbouwing komt die de bandsnelheid verlaagt, maar dit is wel erg laat. De afgelopen
jaren is er niets veranderd. Zij willen nu dat hier vaart achter wordt gezet. Wanneer
worden de dierenwelzijnsfunctionarissen aangesteld? Hoe wordt er beter op misstanden
toegezien? Hoe gaat de Minister dit regelen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met veel interesse kennisgenomen van de
brief over de voortgang van de verbetering van slachtsystemen. Deze leden vinden het
belangrijk om concrete maatregelen te treffen om het welzijn van dieren in slachthuizen
te verbeteren en zijn dan ook blij dat er een risico-inventarisatie is gedaan. Wel
hebben zij nog wat vragen aan de Minister over de uitvoering van de inventarisatie,
de opleiding en werkomstandigheden van medewerkers van slachthuizen en over alternatieven
ten behoeve van dierenwelzijn.
Als eerste willen de leden van de GroenLinks-fractie ingaan op de inventarisatie zelf.
In de brief wordt aangegeven dat de partijen waarmee is gesproken het niet altijd
met elkaar eens zijn over de mate waarin bepaalde risico’s voorkomen. Er is gesproken
met dierenwelzijnsorganisaties, vertegenwoordigers van slachthuizen, onderzoekers
en medewerkers van de NVWA. Deze organisaties hebben vaak tegengestelde belangen en het feit
dat zij het niet met elkaar eens zijn komt niet als een verrassing. Kan de Minister
toelichten waarom er toch gekozen is om alle belangen samen te voegen in één verhaal?
Waarom worden de verschillende gesprekken niet apart behandeld en worden daar uiteindelijk
(meer) algemene conclusies uit getrokken? In hoeverre is er rekening gehouden met
het feit dat de gesprekken veelal subjectief zijn?
Daarnaast willen de leden van de GroenLinks-fractie het hebben over de medewerkers
van slachthuizen. Een van de grootste risico’s voor dierenwelzijn in slachthuizen
is het personeel van slachthuizen. Slachterijen hebben grote moeite om medewerkers
voor langere tijd te behouden en goed op te leiden, omdat de werkomstandigheden te
wensen over laten. Het is verplicht voor medewerkers om een cursus dierenwelzijn te
volgen, maar in werkelijkheid is deze cursus heel kort en alleen theoretisch. In de
praktijk wordt deze cursus soms pas gevolgd nadat medewerkers al maanden aan het werk zijn in een slachthuis. In de inventarisatie wordt
de opleiding van medewerkers of het gebrek daaraan wel genoemd, maar de Minister schrijft
hier niks over in de brief. Is de Minister het met deze leden eens dat het vasthouden
en goed opleiden van medewerkers van groot belang is voor het dierenwelzijn in slachthuizen?
Is zij het ook met hen eens dat een korte cursus van één middag niet genoeg is? Kan
zij toelichten of zij concrete stappen wil nemen voor het verbeteren van de opleiding
van medewerkers?
De leden van de GroenLinks-fractie hebben al eerder aandacht gevraagd voor de werkomstandigheden
van medewerkers in slachthuizen.1 Vooral in tijden van corona komen problemen op dit gebied duidelijk naar voren, bijvoorbeeld
door de grote besmettingshaarden onder medewerkers van slachthuizen. Hoe denkt de
Minister dat het komt dat er grote besmettingshaarden ontstaan onder medewerkers van
slachthuizen? Is zij het met deze leden eens dat dit problematisch is? Ziet zij de
link met een groter probleem, namelijk de werkomstandigheden van medewerkers in slachthuizen?
Deze leden vinden het belangrijk dat de medewerkers in slachthuizen er voor langere
tijd werken. Welke mogelijkheden ziet de Minister om ervoor te zorgen dat medewerkers
voor langere tijd blijven werken in een slachthuis? Welke stappen worden gezet om
medewerkers voor de sector te behouden? Hoe kijkt de Minister naar de situatie in
Duitsland, waar in vleesfabrieken alleen nog mag worden gewerkt met vaste contracten?
Zou het niet veel beter zijn als medewerkers direct in dienst zijn van het bedrijf,
in plaats van via een uitzendbureau werken? Hoe kan het kabinet dit bevorderen? Is
de Minister bereid om hier in ieder geval met de sector over in gesprek te gaan? Welke
stappen wil de Minister zetten voor het verbeteren van de werkomstandigheden van medewerkers
in slachthuizen? Hoe vindt hierover overleg plaats met haar ambtsgenoot van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid?
Als laatste hebben de leden van de GroenLinks-fractie een aantal vragen over andere
maatregelen ten behoeve van het dierenwelzijn in slachthuizen. De Minister benoemt
een onderzoek naar de relatie tussen slachtsnelheid en dierenwelzijn. Deze leden vinden
het belangrijk dat de slachtsnelheid niet ten koste gaat van dierenwelzijn en vinden
het dan ook goed dat de Minister de benodigde juridische onderbouwing zoekt om de
slachtsnelheid te verlagen. Wel vragen zij of de Minister onderzoek heeft gedaan naar
alternatieven, zoals het verhogen van het aantal banden om het proces beter te laten
verlopen. Kan de Minister dit toelichten? Daarnaast is er de laatste tijd een enorme
roep om camera’s op te hangen in slachthuizen. Dit levert veel beeldmateriaal op,
wat niet makkelijk kan worden bekeken. Er wordt onderzoek gedaan naar analytic software die beeldmateriaal kan scannen op afwijkende omstandigheden. Op deze manier kunnen
afwijkende omstandigheden, zoals de mishandeling van dieren of het verbloeden van
dieren terwijl zij nog niet dood zijn, worden opgemerkt. Wat vindt de Minister van
deze manier van camera-analyse? Staat de Minister ervoor open het gebruik van dit
soort software in slachthuizen te onderzoeken?
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben kennisgenomen van de brief van
de Minister over de voortgang van de verbetering van het slachtsysteem en de meegestuurde
risico-inventarisatie voor dierenwelzijn in Nederlandse slachthuizen. Deze leden maken
zich grote zorgen over het contrast tussen de ernst van de beschreven dierenwelzijnsrisico’s
en het schijnbare gebrek aan urgentie om deze aan te pakken. Het is nu 15 maanden
geleden dat de Minister moest vaststellen dat de druk op het slachtproces, ingegeven
door economische overwegingen, te groot was geworden «om belangen van dierenwelzijn
en voedselveiligheid, maar ook van toereikend toezicht, op een adequate manier te
borgen» (Kamerstuk 33 835, nr. 138). De Minister gaf met deze woorden expliciet toe dat in het huidige systeem dierenwelzijn
en voedselveiligheid op het spel staan en dat goed toezichthouden op de slacht van
642 miljoen dieren in 2019, niet gegarandeerd kon worden. En dat was nog voordat de
coronapandemie zorgde voor uitval van slachthuismedewerkers en toezichthouders en
voor problemen met «overschotten» aan varkens en vleeskuikens die koste wat het kost
door de slachthuizen moesten worden gejaagd. Toch zijn er ook in 2020 weer 617 miljoen
dieren geslacht. Je zou verwachten dat de alarmerende conclusie van de Minister uit
februari 2020 zou hebben geleid tot direct ingrijpen, tot directe, misschien wel drastische
maatregelen om de druk op het slachtproces op welke manier dan ook te verminderen.
Anders zouden er immers willens en wetens grote risico’s worden genomen op het gebied
van voedselveiligheid en dierenwelzijn. Maar van drastische maatregelen is geen enkele
sprake.
In de voorliggende brief schrijft de Minister slechts over verdere gesprekken met
de sector, nadere verkenningen en analyses. De route die al jarenlang wordt bewandeld.
Gesprekken met een sector waarover de Onderzoeksraad voor Veiligheid in 2014 opmerkte
dat zij er niet voor terugdeinst om de wet te overtreden en dat haar zelfreinigend
vermogen ernstig tekort schiet.2 Vier jaar later schetste de NVWA over de pluimveevleesketen een beeld van een sector
met weinig zelfreinigend vermogen die zich schuldig maakt aan fraude en ernstig dierenleed.3 De Minister schrijft nu zelfs over een verzoek aan slachthuizen om te komen met een
voorstel of een plan van aanpak om überhaupt te voldoen aan de voorwaarden uit de
Europese slachtverordening.4 De Minister schrijft dat er veel variatie bestaat tussen slachthuizen als het gaat
om de wijze waarop de standaardwerkwijzen, waarin de risico’s voor dierenwelzijn en
de procedures, criteria en verantwoordelijke personen staan beschreven, zijn uitgewerkt
en in de praktijk worden gebracht. In sommige gevallen is de inhoud van de standaardwerkwijzen
summier of zelfs onjuist. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen de
Minister hoe dit mogelijk is. Zijn deze slachthuizen dan niet (al jaren) in overtreding?
Hoe vaak heeft de Minister de standaardwerkwijzen en de invulling van de rol van «functionaris
voor het dierenwelzijn» laten controleren sinds de inwerkingtreding van deze regels?
Deze leden vragen tevens of alle slachthuizen inmiddels de technische verfijningen
uit het Convenant onbedwelmd slachten volgens religieuze riten hebben opgenomen in
hun standaardwerkwijzen (Kamerstuk 31 571, nr. 33)? Geldt dit zowel voor de slachthuizen die zijn aangesloten bij de Vereniging voor
Slachterijen en Vleesverwerkende bedrijven (VSV) als voor slachthuizen die niet bij
de VSV zijn aangesloten? Zo ja, sinds wanneer en door wie en wanneer is dit gecontroleerd?
Op het eerste oog is het aantal dieren dat is geslacht in 2020 gedaald. Maar kan de
Minister bevestigen dat deze daling van het totale aantal slachtingen ten opzichte
van 2019 hoofdzakelijk komt doordat er minder vleeskuikens zijn geslacht? Kan de Minister
bevestigen dat dit waarschijnlijk uitsluitend is ingegeven door economische overwegingen, zoals het wegvallen
van de afzet in de horeca? Kan de Minister bevestigen dat het aantal varkens, leghennen,
volwassen runderen, geiten en schapen dat is geslacht in 2020 juist is gestegen met
ruim 1,8 miljoen? Zo ja, hoe verklaart de Minister deze stijging?
Over de extreme snelheid waarmee dieren door de Nederlandse slachthuizen worden gejaagd
hebben de leden van de Partij voor de Dieren-fractie al vaak hun zorgen geuit. In
2018 werden in grote slachthuizen per uur 500 tot 700 varkens, 150 tot 200 kalveren,
50 tot 70 runderen en 11.000–13.000 kippen gedood (Kamerstuk 33 835, nr. 98).5 6 Dit zijn aantallen die ieder voorstellingsvermogen te boven gaan. In juni 2020 nam
de Kamer de motie van het lid Ouwehand aan waarin werd opgeroepen om per direct slachthuizen
op te dragen de slachtsnelheid te verlagen (Kamerstuk 28 286, nr. 1118). De Minister zegt hier echter geen juridische grond voor te hebben. Deze leden vinden
het een zeer onwenselijke situatie als de eindverantwoordelijke voor dierenwelzijn
en voedselveiligheid geen grenzen zou kunnen stellen aan de snelheid van het slachtproces.
Erkent de Minister dat de druk op het slachtproces en de slachtsnelheid nauw samenhangen?
Zo nee, waarom niet? Klopt het dat de overheid een leververplichting heeft tegenover
de vleessector, wat wil zeggen dat er medewerkers moeten worden geleverd voor toezicht
en keuringswerkzaamheden? Deelt de Minister de mening dat het onwenselijk is als hier
geen enkele mogelijkheid tot begrenzing van de snelheid tegenover staat? Zo nee, waarom
niet? Erkent de Minister dat het verlagen van de slachtsnelheid het dierenleed zou
beperken en ook de voedselveiligheidsrisico’s zou verminderen? Kan de Minister bevestigen
dat een lagere slachtsnelheid ook het aantal dieren dat na de slacht wordt afgekeurd
voor menselijke consumptie zou kunnen reduceren, omdat er dan minder fouten worden
gemaakt bij het snijden en er bijvoorbeeld minder vervuiling is met mest, gal en baansmeer?
Kan de Minister bevestigen dat er in 2019 in roodvleesslachthuizen 81.560 varkens,
runderen, kalfjes, geiten en schapen en 6,9 miljoen eenden en vleeskuikens zijn afgekeurd
voor consumptie? Om hoeveel dieren ging het in 2020? Hoe beoordeelt de Minister het
feit dat al deze dieren, in totaal bijna 7 miljoen, zijn gefokt, gebruikt en gedood
om te eindigen bij de destructie? Is de Minister bereid om concrete doelen te formuleren
en maatregelen te treffen voor het verminderen van het aantal dieren dat post-mortem
wordt afgekeurd en daarbij te kijken naar zowel het slachtproces als naar zaken die
het gevolg zijn van de wijze waarop de dieren zijn gefokt en gehouden? Zo nee, waarom
niet?
In de risico-inventarisatie voor dierenwelzijn in Nederlandse slachthuizen die de
Minister naar de Kamer stuurde, wordt een aantal zeer ernstige problemen beschreven.
Problemen die overigens voor een groot deel al langer bekend zijn. Veelzeggend is
dan ook de opmerking in de samenvatting dat «vertegenwoordigers van slachthuizen [...]
vaak een ander beeld [hebben] van de dierenwelzijnsrisico’s dan medewerkers van de
NVWA, ngo’s en onderzoekers». De leden van de Partij voor de Dieren-fractie willen
hierbij even stilstaan bij het gruwelijke lot van kippen in de pluimveeslachthuizen.
Als zij de slachthuizen al halen, want het hardhandige vangen in de stallen, waarbij
kippen als trossen ondersteboven bij elkaar worden geharkt en in kratten worden gepropt,
zorgt al voor zó veel verwondingen dat een zeer groot aantal van hen sterft tijdens
het transport. In combinatie met langdurig gebrek aan water en voer, lange transportduur
en hitte onderweg leidt dit in totaal tot 575.000 tot 800.000 kippen per jaar die
dood aankomen bij het slachthuis (Kamerstuk 35 570 XIV, nr. 9).7 8 Wat gaat de Minister doen om dit aantal sterfgevallen sterk te verminderen, zoals
ook medewerkers van de NVWA en onderzoekers aanraden? Deze leden zijn blij dat het
College voor Beroep van het bedrijfsleven (CBb) heeft bevestigd dat de Europese transportverordening
wordt overtreden door kippen ondersteboven aan hun poten van de grond te plukken.
Zij roepen de Minister op om op zo kort mogelijke termijn met maatregelen te komen
om te voorkomen dat deze vangmethode nog langer wordt toegepast. De kippen die de
reis naar het slachthuis overleven, worden vervolgens vanaf een hoogte machinaal op
een band gesmeten. In de risico-inventarisatie wordt bij monde van NVWA-medewerkers
beschreven dat veel dieren hierbij op elkaar of op hun rug belanden en elkaar verwonden
met hun nagels. Dieren die terug proberen te vliegen krijgen de volgende lading dieren
over zich heen. Dit zorgt voor extra lijden, zeker bij dieren die al gewond raakten
bij het vangen. De NVWA stelde in 2018 al dat de instellingen van de machines moet
worden aangepast om ervoor te zorgen dat het kantelen rustiger en zorgvuldiger gebeurt.9 Veel gecontroleerde machines voldeden destijds niet aan de voorwaarden. Ook na aanpassingen
van de machines zag de NVWA dit als een zorgpunt voor de toekomst. De Minister noemt
het dierenleed tijdens het onbedwelmd kantelen niet acceptabel, maar er zijn nog altijd
geen normen ondanks dat hier in ieder geval al sinds 2016 naar wordt gekeken. Deze
leden vragen de Minister wat zij hier sindsdien aan heeft gedaan. Onderzoekers raden
in de risico-inventarisatie aan om gebruik te maken van systemen waarbij de dieren
in de containers blijven. Het bedwelmen van de dieren voorafgaand aan het kantelen
zou dit extra dierenleed beperken. Wat gaat de Minister doen met deze aanbeveling?
Als volgende stap in het slachtproces worden kippen ondersteboven aan hun poten aan
haken gehangen om met hun kop door een elektrisch waterbad te worden getrokken. Ook
hiervan is al jaren bekend dat dit heel vaak misgaat en leidt tot ernstig leed doordat
de dieren onvoldoende of niet worden bedwelmd voordat zij worden aangesneden, zelfs
als slachthuizen zich aan de wettelijke normen houden. Dit wordt ook in de risico-inventarisatie
benoemd door zowel ngo’s en onderzoekers als door medewerkers van de NVWA. Deze leden
lezen in de risico-inventarisatie dat deze partijen opmerken dat slachthuispersoneel
niet genoeg tijd heeft om dieren zorgvuldig «aan te hangen», om gewonde dieren apart
te zetten of om in te grijpen als een dier niet goed hangt. Zij vragen de Minister
om een reactie hierop. Ook kan niet goed worden gecontroleerd of de dieren goed zijn
bedwelmd voordat ze worden aangesneden. De snelheid ligt te hoog en de ruimte tussen
het waterbad en het mes is te klein om een goede controle uit te oefenen. Ook kan
het slachthuispersoneel vanwege de snelheid niet controleren of alle dieren na het
verbloeden wel dood zijn voordat ze de broeibak in gaan, stellen onderzoekers. Wat
vindt de Minister van deze bevindingen? Hoe is het mogelijk dat dit onvoldoende reden
is voor het verlagen van de slachtsnelheid?
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie lezen dat in pluimveeslachthuizen volgens
NVWA-medewerkers vaak geen gelegenheid is om de slachtlijn op tijd stop te zetten
als een dier niet goed bedwelmd of verbloed is. Een kip kan dus gewond zijn, niet
goed aan de slachthaak worden opgehangen, het elektrisch waterbad missen en daardoor
bij bewustzijn worden aangesneden en nog voordat het is leeggebloed, levend in een
broeibak met heet water verdrinken. Slachthuismedewerkers hebben geen tijd om zorgvuldig
te werken, dit te controleren en toezichthouders kunnen niet ingrijpen, zelfs als
ze het al opmerken. Erkent de Minister dat ernstig dierenleed hiermee als onvermijdelijk
wordt geaccepteerd? Erkent de Minister dat toezicht in pluimveeslachthuizen hiermee
een wassen neus is? Hoe lang laat de Minister deze situatie nog voortbestaan? De gesprekspartners
bij deze risico-inventarisatie hebben een aantal concrete punten benoemd die voor
vermindering van dierenleed kunnen zorgen. Is de Minister bereid om over te gaan tot
een verbod op het gebruik van drijfmiddelen die pijn of veel stress veroorzaken, zoals
elektrische prikkelaars en op het drijven van grote groepen dieren?
Tot slot willen de leden van de Partij voor de Dieren-fractie nogmaals opmerken dat
de enige manier om de druk op het slachtproces daadwerkelijk structureel te verminderen,
is om het aantal dieren dat wordt gefokt, gebruikt en gedood drastisch terug te brengen.
Zolang het hele slachtsysteem is ingericht op massa om het proces rendabel te houden,
blijft er een perverse prikkel om maar door te blijven gaan met het fokken, gebruiken
en doden van dieren.
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister
over de voortgang van het verbeteren van het slachtsysteem en hebben nog enkele vragen.
De leden van de ChristenUnie-fractie delen de notie van de Minister dat het slachtsysteem
verbeterd moet worden waar mogelijk. Dieren, ook landbouwhuisdieren, hebben een intrinsieke
waarde en mensen dienen daar goed voor te zorgen van geboorte tot slacht. Onnodig
dierenleed moet voorkomen worden.
De leden van de fractie van de ChristenUnie zien een gelijk Europees speelveld binnen
de slachtsector als cruciaal in het kunnen aanbrengen van verbeteringen. Bij oneerlijke
concurrentie verplaatst de slacht zich naar het buitenland, waar minder toezicht is
en waar soms ook sprake is van een andere houding en cultuur ten opzichte van de waarde
van dieren. Deze leden steunen derhalve de lijn van de Minister als het gaat om het
volgen van de Europese verordening (EG) nr. 1099/2009 inzake de functionaris voor
dierenwelzijn. Hoewel zij het gesprek een goede en logische eerste stap vinden, vragen
zij zich wel af welke handhavingsmiddelen de Minister ziet wanneer dit gesprek niet
leidt tot verbeteringen in het slachtsysteem. Bovendien is dit wetgevingsproces al
een poos aan de gang, en had de coronacrisis wellicht een mooie aanleiding kunnen
zijn om al direct te beginnen met de nodige aanpassingen. Ook vragen zij welke punten
uit de inventarisatie en visie de Minister meeneemt naar Europa en of zij ook daar
gaat pleiten voor een verbetering van het slachtsysteem.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de Minister aangeeft dat bij sommige
punten binnen de inventarisatie en visie alle betrokkenen gelijksoortige mogelijkheden
zien tot verbetering van het dierenwelzijn binnen het slachtproces, bijvoorbeeld het
opdrijven van varkens en runderen en de bijscholing van slachthuispersoneel. Kunnen
deze verbeteringen dan ook direct worden doorgevoerd. Zo nee, wat staat daartoe in
de weg? Er zijn ook verschillen in het beeld dat de vertegenwoordigers van de slachthuizen
hebben over de problematiek en het beeld van de NVWA en vertegenwoordigers van dierenrechtenorganisaties.
Allereerst vragen deze leden waarom de Minister niet uitgaat van het beeld zoals geschetst
door de NVWA, aangezien deze organisatie als onafhankelijk scheidsrechter de uitvoering
van de wet in de gaten houdt. Daarnaast zien zij dat verschillen zich met name laten
zien in de discussie of er sprake is van structurele misstanden of incidenten. Welke
mogelijkheden ziet de Minister voor beter, wellicht permanent, toezicht in de slachthuizen
door de NVWA om deze discussie te beslechten? Tot slot vragen zij wanneer zij de verdere
verkenning van de Minister kunnen verwachten inzake de condities in wachtruimtes en
gasbedwelming bij varkens.
Ook de leden van de ChristenUnie-fractie zien het verlagen van het slachttempo als
een van de belangrijkste opties om dierenwelzijnsproblemen te kunnen voorkomen. Het
past binnen de visie van het op waarde schatten van het dier, de tijd nemen voor een
goed product en betere waardering daarvoor door de consument. Deze leden ondersteunen
het dan ook zeer dat de Minister de benodigde juridische onderbouwing aan het verzamelen
is om het slachttempo in slachthuizen te kunnen verlagen. Ook kijken zij uit naar
de voorgestelde aangescherpte normen voor het onbedwelmd kantelen van pluimvee.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
Het lid van de BBB-fractie heeft met grote interesse de voorliggende brief gelezen,
inclusief de twee bijlages. Met name de risico-inventarisatie voor dierenwelzijn in
slachthuizen. Het is een eerste verkenning naar knelpunten op het gebied van dierenwelzijn in Nederlandse slachthuizen. Bij sommige aandachtspunten
zien alle partijen verbetermogelijkheden, bijvoorbeeld bij de aanvoer van dieren met
een slechte conditie en het opdrijven van varkens en runderen.
Het lid van de BBB-fractie heeft de volgende vragen aan de Minister. Na een eerste
verkenning komt er een vervolg. Kan zij aangeven hoe de verdere planning eruit ziet?
Dit lid ziet ook mogelijkheden/aandachtspunten bij de aanvoer van gezonde dieren. Komt de Minister hier ook nog op terug?
Alle partijen onderstrepen het belang van een goede verbloeding. Dieren mogen niet
meer in leven zijn bij de eerste slachthandeling. Dit lid onderschrijft dit volledig:
elke vorm van vermijdbaar letsel moet zo veel mogelijk worden voorkomen. Het verlagen
van de bandsnelheid in slachterijen waar zich regelmatig incidenten voordoen kan bijdragen
aan het verbeteren van het dierenwelzijn en voedselveiligheid in de betreffende slachthuizen.
Dit lid is geen voorstander van generiek langzamer slachten, evenals de Minister.
Het beschikbaar hebben van meetbare en afrekenbare factoren geven een betere sturende
werking op de slachtsnelheid. Dit lid onderstreept de kwaliteit van het Nederlandse
slachthuis in hoge mate. Door efficiëntie en dierwelzijn loopt Nederland ver voor
op andere EU-lidstaten.
Zoals gebleken is uit de evaluatie van de MDU (Kamerstuk 33 835, nr. 157) kan een MDU voordelen bieden in het slachtsysteem, onder andere op het gebied van
dierenwelzijn. De Minister laten weten dat er vanuit de EU besloten is initiatieven
zoals de MDU toe te staan (Kamerstuk 28 286, nr. 1130. In de praktijk blijkt echter dat wegens het gebrek aan officiële dierenartsen bij
de NVWA, die het proces van bedwelmen en doden bij moeten wonen, de MDU’s op dit moment
hun werk niet kunnen uitvoeren. Na een eerste verkenning komt een vervolg. Het lid
van de BBB-fractie vraagt of de Minister kan aangeven hoe de verdere planning eruit
ziet. Deelt zij de mening dat het, gezien de positieve bijdrage die de MDU’s kunnen
leveren aan onder andere dierenwelzijn in het slachtsysteem, prioriteit moet hebben
de initiatiefnemers te laten weten waar zij aan toe zijn? Deelt zij ook de mening
dat er zo snel mogelijk capaciteit moet worden vrijgespeeld bij de NVWA om de MDU’s
constant en operationeel te krijgen? Zo ja, wanneer verwacht zij dat deze capaciteit
geleverd kan worden?
Wanneer verwacht zij uitsluitsel te kunnen geven aan de initiatiefnemers van de MDU’s
over de overige voorwaarden, zoals het laden van een of meerdere dieren?
II Antwoord/Reactie van de Minister
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.H. Kuiken, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede ondertekenaar
F.C.G. Goorden, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.