Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de stand van zaken moties en toezeggingen met betrekking tot cultuur
32 820 Nieuwe visie cultuurbeleid
Nr. 407
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 11 februari 2021
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en
opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de
brief van 13 november 2020 inzake stand van zaken moties en toezeggingen met betrekking
tot cultuur (Kamerstuk 32 820, nr. 396).
De vragen en opmerkingen zijn op 15 december 2020 aan de Minister van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap voorgelegd. Bij brief van 5 februari 2021 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Tellegen
Adjunct-griffier van de commissie, Bosnjakovic
Inhoud
Blz.
I
Vragen en opmerkingen uit de fracties
2
• Inbreng van de leden van de VVD-fractie
2
• Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
4
• Inbreng van de leden van de SGP-fractie
6
II
Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
6
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de stand van zaken
moties en toezeggingen met betrekking tot cultuur en hebben hierover nog enkele vragen.
Omgang Joodse cultuur
De leden van de VVD-fractie lezen dat scholen vrij zijn in op welke wijze zij invulling
mogen geven aan de kerndoelen met betrekking tot de Joodse cultuur. Heeft de Minister
een beeld van welke scholen gebruik maken van de instrumenten die beschikbaar zijn
voor scholen met betrekking tot de lesstof over de Joodse cultuur? Bereiken we hiermee
ook de scholen die aangeven het soms lastig te vinden om binnen hun klassen discussies
te voeren over de Joodse geschiedenis? Heeft de Minister hier recente cijfers over,
zo vragen de leden.
Musea
De leden van de VVD-fractie lezen in de onderzoeksresultaten, naar aanleiding van
de motie van het lid Asscher c.s.1 over het verkennen om een dag per maand rijksmusea gratis open te stellen, dat dit
negatieve gevolgen heeft voor de museumjaarkaart. Welke negatieve gevolgen zijn dat?
Kan het gratis openstellen van een dag per maand van rijksmusea tot gevolg hebben
dat er minder inkomsten zijn voor de museumjaarkaart? Wat betekent bijvoorbeeld 50
procent minder inkomsten via de museumjaarkaart voor de aangesloten musea, zo vragen
de leden. Daarnaast delen de leden graag mee dat ze blij zijn dat de musea zelf al
verschillende initiatieven nemen om de toegankelijkheid van musea en cultuur te vergroten,
met name de initiatieven om nieuwe doelgroepen aan zich te binden.
Erfgoed
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister voornemens is om een adviesvraag
aan de Raad voor Cultuur te leggen over een brede evaluatie van de Erfgoedwet. Wat
zijn de kosten van dit onderzoek en op welke manier gaat de Minister hier dekking
voor vinden in haar begroting? Is dit al juridisch verplicht, zo vragen de leden.
Inkomenspositie van zzp’ers tijdens de coronacrisis
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister voornemens is om het CBS2 te vragen om een onderzoek te doen naar de inkomenspositie van zzp’ers in de culturele
en creatieve sector. Wat zijn de kosten van dit onderzoek? Op welke manier vindt de
Minister hiervoor dekking in haar begroting? Is dit al juridisch verplicht, zo vragen
de leden.
Culturele en creatieve mbo-opleidingen
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister de motie van het lid El Yassini3, met betrekking tot het in kaart brengen over wat de verhouding is bij culturele
en creatieve mbo-opleidingen tussen de kans op een stageplaats en de kansen op de
arbeidsmarkt, heeft uitgevoerd door middel van een verwijzing naar een website. Hoe
kijkt de Minister naar studies die meer kans hebben op een stageplaats dan uiteindelijk
op een baan? Welke maatregelen neemt de Minister om te voorkomen dat studenten enkel
een plek kunnen vinden als stagiair, maar dat er later onvoldoende kansen zijn op
een baan? Bij welke studies zijn deze problemen het grootst? Hoe gaat de Minister
er actief voor zorgen dat studenten en aankomende studenten weten bij welke studies
er wel of geen goede baankansen zijn, zo vragen de leden.
Boeken
De leden van de VVD-fractie lezen in de uitvoering van motie van de leden El Yassini
en Kwint4, met als doel dat de btw-verlaging op digitale publicaties ook daadwerkelijk tot
een prijsverlaging van publicaties leidt, dat de Staatssecretaris van Financiën benadrukt
dat het doel van de btw-verlaging met name gericht is op het creëren van een gelijk
speelveld tussen fysiek en digitaal. In hoeverre is er sprake van een gelijk speelveld
tussen fysieke en digitale boeken met betrekking tot de Wet op de vaste boekenprijs?
Klopt het dat de vaste boekenprijs niet geldt voor e-books? Is het daarom niet zo
dat er geen sprake is van een gelijk speelveld tussen fysieke en digitale boeken?
Waarom stelt het kabinet dat dit wel het doel is van de btw-verlaging? Is de Minister
niet van mening dat we of moeten afstappen van de Wet op de vaste boekenprijs, of
dat we e-books daar ook onder moeten scharen om recht te doen aan een gelijk speelveld,
zo vragen de leden. Daarnaast vragen de leden naar het moment waarop de Minister in
gesprek gaat met de uitgevers van e-books, om daadwerkelijk tot een lagere prijs voor
consumenten te komen.
Daarnaast lezen de leden dat de Minister voornemens is om de Kamer begin 2019 te informeren
over de resultaten over het onderzoek van de knelpunten die er zijn om ook mbo-studenten
korting te geven op hun studiematerialen. Bedoelt de Minister hier niet begin 2021,
zo vragen de leden.
Bibliotheken
De leden van de VVD-fractie constateren dat de steun voor Muziekweb/CDR5 zeer wankel is. Dat is ook logisch, aangezien de vraag naar fysieke muziekdragers
natuurlijk gigantisch is afgenomen door de nieuwe technologische mogelijkheden als
Spotify. Daarom verbaast het de leden waarom de Minister zo vast blijft houden aan
Muziekweb, terwijl de financiering hiervan ook ingezet kan worden voor de aankoop
van mooie nieuwe fysieke boeken voor bijvoorbeeld kinderen. Kan de Minister hier nader
op ingaan? Wat is momenteel het huidige budget voor Muziekweb vanuit de Koninklijke
Bibliotheek, dat wordt voortgezet in afwachting van de plannen voor de toekomst van
Muziekweb/CDR? Hoeveel mensen maken er gebruik van Muziekweb? Hoeveel fysieke muziekdragers
worden er jaarlijks uitgeleend en hoe verhoudt zich dat tot het aantal fysieke boeken
dat wordt uitgeleend? Hoeveel kinderboeken zouden gekocht kunnen worden van het budget
dat vrijkomt als we stoppen met Muziekweb, zo vragen de leden. Wordt er daarnaast
bij de uitwerking van die plannen ook gekeken naar samenwerking met marktpartijen,
die op een zeer toegankelijke manier muziek beschikbaar stellen voor jong en oud?
Zo nee, is de Minister bereid hen erbij te betrekken, zo vragen de leden.
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
Bibliotheken – motie Van den Berge c.s.6
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de Minister schrijft dat in het bibliothekenconvenant
is afgesproken dat het zogenoemde voorkeursmodel, inclusief de afdracht van leenrechtvergoedingen,
de basis is voor de inrichting van de Bibliotheek op school. Ook verwijst de Minister
naar gesprekken waar de rechthebbenden bij betrokken zullen worden. De voornoemde
leden hebben echter begrepen dat deze gesprekken inmiddels zijn afgerond en dat de
Minister een eindverslag heeft gekregen van de voorzitter van de werkgroep met het
advies 4,2 miljoen euro beschikbaar te stellen aan de rechthebbenden ter compensatie
voor de schade tot op heden. Heeft de Minister dit verslag gekregen en gelezen? Zo
ja, wat is haar reactie op dit advies? De voornoemde leden hebben ook signalen gekregen
dat er verder niets is afgesproken over een vervolgtraject om het door de Minister
gewenste voorkeursmodel van de grond te krijgen. Is de Minister hiervan op de hoogte?
Wat gaat zij hieraan doen? De voornoemde leden begrijpen dat de bal nu bij de Minister
ligt en dat als de Minister niets doet, er geen verdere invulling komt van dit deel
van het bibliothekenconvenant. Ziet de Minister dit ook? Is zij het met voornoemde
leden eens dat aanvullende actie vanuit haar nodig is om uitvoering te geven aan de
motie van het lid Van den Berge c.s.7 die de Minister verzoekt «erop toe te zien dat rechthebbenden worden betrokken in
de gesprekken op basis van het bibliothekenconvenant, zodat concrete afspraken gemaakt
kunnen worden over het afdragen van leenrechtvergoedingen bij uitleningen vanuit de
Bibliotheek op school, met als doel dat rechthebbenden ten minste vanaf 1 januari
2021 vergoedingen zullen ontvangen».
De leden van de GroenLinks-fractie hebben ook een vraag over het deel van de motie
dat vraagt om de rechthebbenden vanaf 1 januari 2021 vergoedingen uit te betalen.
Is er vanaf 1 januari een regeling die ervoor zorgt dat de vergoedingen ook daadwerkelijk
betaald gaan worden, zoals de motie vraagt? Zo niet, wat gaat de Minister doen om
dit proces te versnellen en daarbij concreet resultaat voor de rechthebbenden te realiseren,
zoals de motie vraagt? Hierbij willen de voornoemde leden opmerken dat de rechthebbenden
al een lange tijd wachten op compensatie van misgelopen vergoedingen en dat deze rekening
blijft oplopen. Kan de Minister bevorderen dat er -desnoods tijdelijk- een regeling
wordt getroffen voor de afdracht vooruitlopend op een structurele oplossing, zo vragen
de leden.
Amateurkunst
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met instemming kennisgenomen van het pakket
aan ondersteuningsmaatregelen dat het FCP8 en het LKCA9 in overleg met de Minister hebben uitgewerkt. Kan de Minister toelichten in hoeverre
het pakket ook voornemens, plannen en projecten bevat om perspectief te bieden aan
amateurkunst, zoals zingen in koorverband? Is de Minister bereid om in overleg met
FCP en LKCA te verkennen of het mogelijk is één of meer field labs te starten om te
onderzoeken hoe amateurkunst in groepsverband op termijn weer op veilige wijze opgestart
kan worden, zo vragen de leden.
Verkenning naar gratis openstellen van musea
De leden van de GroenLinks-fractie hechten eraan de toegankelijkheid van kunst en
cultuur te vergroten en bredere doelgroepen aan te trekken. Deze leden hebben met
interesse kennisgenomen van de verkenning die de Minister heeft uitgevoerd naar de
te verwachten effecten van het gratis openstellen van rijksmusea. De Minister schrijft
dat ze op basis van de verkenning concludeert dat de samenstelling van de groep museumbezoekers
moeilijk te veranderen is via het prijsinstrument. Toch zijn er verschillende EU-landen
die er wel voor kiezen musea (gedeeltelijk) gratis open te stellen. Kan de Minister
aangeven wat de motieven en argumenten van deze landen zijn om dit te doen? Hoe boordeelt
de Minister deze motieven en argumenten in de Nederlandse context? Kan de Minister
aangeven in hoeverre cultuureducatie een rol kan spelen in het vergroten van de toegankelijkheid
van kunst en cultuur en het aantrekken van nieuwe bezoekers voor musea? Hoe beoordeelt
de Minister het in dit licht dat mbo-studenten significant minder cultuuronderwijs
genieten dan hun leeftijdsgenoten in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs? Wat
zijn de redenen voor deze disbalans? Is de Minister het met de leden eens dat het
goed zou zijn om ervoor te zorgen dat alle jongeren in gelijke mate cultuureducatie
genieten? Wat kan de Minister doen om dit te bewerkstelligen, zo vragen de leden.
Erfgoed
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de verkenning
naar het behoud en beheer van de publieke collecties die geen onderdeel uitmaken van
de rijkscollectie. De Minister schrijft dat ze met andere publieke overheden in gesprek
gaat over de uitkomsten van deze verkenning. Is de vraag of en tegen welke knelpunten
cultuurregio’s aanlopen bij behoud en beheer van deze erfgoedcollectie – bijvoorbeeld
mogelijke knelpunten op het gebied van budget, capaciteit of expertise – ook onderdeel
van deze gesprekken? Wanneer kan de Minister de Kamer informeren over de uitkomsten
van deze gesprekken, zo vragen de leden.
Inkomenspositie van zzp’ers tijdens de coronacrisis
De leden van de GroenLinks-fractie blijven zich onverminderd grote zorgen maken over
de inkomenspositie van zzp’ers en freelancers in de culturele sector. Deze makers
vallen nog steeds te vaak tussen wal en schip. De lockdown die gisteren is aangekondigd,
zal hen opnieuw hard treffen. Is de Minister bereid op korte termijn in gesprek te
gaan met vertegenwoordigers van zzp’ers en freelancers voor en achter de schermen
over aanvullende steunmaatregelen? Hoe kijkt de Minister aan tegen de wijze waarop
de Duitse regering perspectief biedt aan de culturele sector? Is zij bereid hierover
het gesprek aan te gaan met haar Duitse ambtgenoot? Ziet de Minister mogelijkheden
om garant te staan voor investeringen in nieuwe programma’s en producties als die
onverhoopt door nieuwe coronamaatregelen niet door kunnen gaan, zodat de culturele
sector perspectief krijgt om aan nieuwe programma’s en producties te werken, zo vragen
de leden.
Inbreng van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van
de Minister over de moties cultuur.
Joodse cultuur
De leden van de SGP-fractie constateren dat de Minister vooral ingaat op de mogelijkheden
om de Joodse geschiedenis en cultuur in de klas te behandelen en de inspanningen van
lerarenopleidingen die daaraan dienstbaar zijn. Met de motie van het lid Bisschop10 is echter ook aandacht gevraagd voor de mogelijkheden die daarbij beschikbaar zijn
door organisaties als het CIDI11, de Stichting antisemitisme preventie en het Joods Cultureel Kwartier. De laatstgenoemde
organisatie betreft een samenwerkingsverband van culturele organisaties, waarbij zij
ook wijzen op de ontwikkeling van het Holocaustmuseum. In hoeverre zijn afspraken
gemaakt met het oog op de toekomst om scholen onder meer te faciliteren bij een bezoek
aan deze musea, zo vragen zij. Is de Minister bereid scholen te stimuleren en te ondersteunen
bij een bezoek aan een van de musea? Welke verbinding kan in dit kader bijvoorbeeld
gemaakt worden met een bezoek aan het Rijksmuseum, zo vragen de leden.
II Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Ik wil de leden van de VVD-fractie, de GroenLinks-fractie, en de SGP-fractie bedanken
voor de vragen die zij gesteld hebben. Ik zie dat mijn brief over de stand van zaken
van de moties en toezeggingen met betrekkingen tot cultuur goed gelezen is en dat
er kritisch wordt meegedacht over de verschillende onderwerpen. Ik geef hieronder
dan ook graag mijn reactie op de gestelde vragen.
Omgang Joodse cultuur
De leden van de VVD-fractie vragen mij of ik een beeld heb van welke scholen gebruik
maken van de instrumenten die beschikbaar zijn voor scholen, met betrekking tot de
lesstof over de Joodse cultuur. De leden van de VVD-fractie willen weten of we hiermee
ook de scholen bereiken die aangeven het soms lastig te vinden om binnen hun klassen
discussies te voeren over de Joodse geschiedenis. De leden willen eveneens weten of
ik hier cijfers over heb. Zoals ik in mijn brief van 13 november 2020 heb aangegeven,
die de VVD-fractie terecht aanhaalt, hebben scholen vrijheid om zelf invulling te
geven aan de kerndoelen. Daaruit volgt dat niet automatisch wordt bijgehouden welke
scholen daadwerkelijk over Joodse cultuur lesgeven. OCW houdt niet separaat bij op
welke scholen in Nederland inhoudelijk lesgegeven wordt over de Joodse cultuur en
welke materialen zij daarbij gebruiken. Navraag bij een belangrijke aanbieder van
lesmateriaal over de Joodse cultuur, het Joods Cultureel Kwartier in Amsterdam, leert
dat in 2019 bijna 45.000 scholieren het Joods Historisch Museum in schoolverband hebben
bezocht. Voor een groot deel volgden zij meer of minder intensieve lesprogramma’s
over tolerantie in zijn algemeenheid of meer specifiek over de Joodse cultuur.
Dit waren leerlingen van alle schoolniveaus, voornamelijk uit de Randstad, maar ook
uit andere provincies en zelfs uit het buitenland. Het Joods Cultureel Kwartier levert
extra inspanning om juist de scholen te bereiken waarop het lastig lijkt om de discussie
in de klas te voeren over tolerantie, andere culturen en leefwijzen en meer specifiek
daarin de Joodse cultuur. Daarnaast beschikt het Joods Historisch Museum over een
kindermuseum. Op speelse wijze maken kinderen hier kennis met het Joodse leven en
de Joodse tradities.
Musea
De leden van de VVD-fractie vragen mij welke negatieve gevolgen een dag per maand
de rijksmusea gratis te openen heeft voor de Museumkaart. De leden willen eveneens
van mij weten of dit tot gevolg kan hebben dat er minder inkomsten zijn voor de Museumkaart.
Daarnaast willen de leden weten wat 50 procent minder inkomsten via de Museumkaart
betekent voor de aangesloten musea. Met de negatieve gevolgen voor de Museumkaart
wordt gedoeld op een verminderde aantrekkelijkheid van de kaart voor museumliefhebbers.12 Door rijksmusea een dag per maand gratis open te stellen, zal 20% van de museumkaarthouders
de Museumkaart opzeggen, zo blijkt uit onderzoek van de Museumvereniging. Uit datzelfde
onderzoek blijkt dat museumkaarthouders 3,5 keer zo vaak een niet-rijksmuseum bezoeken.
De maatregel heeft dus ook tot gevolg dat minder mensen een niet-rijksmuseum zullen
bezoeken, omdat ze geen Museumkaart meer hebben. Dit effect komt bovenop het effect
van verminderde aantrekkelijkheid van niet-rijksmusea, omdat voor niet-rijksmusea
geen dergelijke gratis toegang zal gelden.
Daarnaast zal de verminderde aantrekkelijkheid van de Museumkaart invloed hebben op
de inkomsten van de rijksgesubsidieerde musea. In 2019 leverde het bezoek van museumkaarthouders
musea 64 miljoen euro op; een bedrag dat goed is voor gemiddeld 26% van de entreegelden
en 12% van de eigen inkomsten van musea. De kaart draagt dus substantieel bij aan
het verdienvermogen van de rijksmusea.13 50 procent minder inkomsten van de Museumkaart betekent gemiddeld 13% minder inkomsten
voor de instellingen. De precieze gevolgen van een gratis toegang zijn echter sterk
afhankelijk van de vorm van de gratis toegang. Een algemene structurele zondag zal
bijvoorbeeld leiden tot negatievere gevolgen voor de Museumkaart en daarmee voor de
musea, dan een eerste gratis zondag van de maand.14
Erfgoed
De leden van de VVD-fractie vragen mij naar de kosten van de evaluatie van de Erfgoedwet
en hoe ik hier dekking voor zal vinden in mijn begroting. Daarnaast willen de leden
van mij weten of deze middelen al juridisch verplicht zijn. De adviesvraag aan de
Raad voor Cultuur heeft betrekking op het onderdeel archeologie binnen de evaluatie
van de Erfgoedwet.15 Ten behoeve van deze evaluatie zijn in 2020 diverse onderzoeken in gang gezet of
uitgevoerd. Deze zijn aan uw Kamer aangekondigd via het plan van aanpak dat ik op
17 december 2019 aan uw Kamer heb toegezonden.16 De kosten van de uitgezette onderzoeken bedragen 325.897 euro. Deze kosten worden
deels gedekt uit de onderzoeksmiddelen cultuur en deels uit de beleidsmiddelen voor
archeologie. De middelen zijn dus reeds juridisch verplicht en in veel gevallen ook
al betaald. Naast deze onderzoeken maakt de evaluatie gebruik van diverse onderzoeken
die reeds in een ander kader waren uitgezet of die onderdeel uitmaken van reguliere
dataverzameling, zoals het programma Kennis voor Archeologie, de Erfgoedmonitor en
de monitoring door de Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed.
Inkomenspositie van zzp’ers tijdens de coronacrisis
De leden van de VVD-fractie vragen mij naar de kosten van het onderzoek dat ik het
CBS zou vragen uit te voeren naar de inkomenspositie van zzp’ers in de culturele en
creatieve sector. De leden van de VVD-fractie willen weten op welke manier ik hiervoor
dekking in mijn begroting vind en of deze middelen al juridisch verplicht zijn.
Het onderzoek waarnaar de leden van de VVD-fractie vragen is al uitgevoerd over de
eerste twee kwartalen van 2020. Het gaat hierbij in het bijzonder om analyses van
de (voorlopige) aangiften omzetbelasting van zelfstandigen voor de eerste twee kwartalen
van 2020 in vergelijking met de eerste twee kwartalen van 2019. In mijn brief van
13 november 2020 doe ik daar ook verslag van. Met het CBS is afgesproken dit onderzoek
uit te breiden naar het derde en vierde kwartaal van 2020, waarover het CBS volgens
planning in maart 2021 zal rapporteren. Deze analyses van de aangiften omzetbelasting
maken deel uit van het bredere onderzoek «Monitor Kunstenaars 2020», waarvoor begin
2020 een juridische verplichting is aangegaan. De kosten van de genoemde analyses
van omzetgegevens over het jaar 2020 bedragen 15.000 euro. Dit bedrag is gedekt uit
de onderzoeksmiddelen cultuur.
Culturele en creatieve mbo-opleidingen
De leden van de VVD-fractie vragen mij hoe ik kijk naar studies die meer kans hebben
op een stageplaats dan uiteindelijk op een baan. De leden van de VVD-fractie willen
van mij weten welke maatregelen ik neem om te voorkomen dat studenten enkel een plek
kunnen vinden als stagiair, maar dat er later onvoldoende kansen zijn op een baan.
De leden van de VVD-fractie willen eveneens weten bij welke studies deze problemen
het grootst zijn en hoe ik er actief voor ga zorgen dat studenten en aankomende studenten
weten bij welke studies er wel of geen goede baankansen zijn. Het opdoen van praktijkervaring
en werken in de praktijk is een belangrijk onderdeel van alle mbo-opleidingen. Het
is dan ook van belang dat er voldoende stageplaatsen zijn voor studenten tijdens hun
opleiding. De kans op een stageplaats of leerbaan tijdens de opleiding en de kans
op een baan na afloop van de opleiding verschillen voor de verschillende mbo-opleidingen.
Zowel het ontbreken van mogelijkheden om stage te kunnen lopen, als het minder kans
hebben op een baan, zijn onwenselijke situaties. Onderwijs en bedrijfsleven in de
Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) zijn aan zet om dit
zoveel mogelijk te voorkomen. Via het actieplan stages en leerbanen wordt er op ingezet
om, ook tijdens de coronacrisis, zoveel mogelijk stageplaatsen beschikbaar te hebben.
Ook maken onderwijs en bedrijfsleven in SBB gezamenlijk afspraken over het verbeteren
van de kansen op een baan bij opleidingen waar dit minder goed is. Mocht deze zelfregulering
onvoldoende werken, dan kan de Commissie macrodoelmatigheid mbo (CMMBO) mij adviseren
over eventueel ingrijpen bij een individuele instelling die de zorgplichten niet naleeft
en kan ik als uiterste middel een instelling de rechten voor een bepaalde opleiding
ontnemen. Bij de opleiding vakbekwaam medewerker natuur, water en recreatie is het
verschil tussen de kans op stage en de kans op werk het grootst. De kans op stage
is ruim voldoende, de kans op werk matig. Voor aankomend studenten is transparant
bij welke studies er wel of geen goede baankansen zijn. Deze informatie vinden zij
via de website KiesMBO.nl. Sinds de start hebben meer dan 900.000 unieke bezoekers
KiesMBO bezocht en de naamsbekendheid bij decanen is hoog (93%). Tevens ben ik in
mijn brief van 15 december 202017 in reactie op een aantal moties en toezeggingen ingegaan op het belang om jongeren
goed voor te lichten over korte- en lange termijnperspectieven van studiekeuze en
de rol van de intake en een eventuele numerus fixus hierbij. In de motie van het lid
Kuik c.s.18 is gevraagd om versterking van de arbeidsmarktvoorlichting aan studenten en ouders.
Hier wordt reeds uitvoering aan gegeven. Dit voorjaar ontvangt u hierover een brief
met onder andere activiteiten die al in gang zijn gezet en voorstellen voor de toekomst.
Boeken
De leden van de VVD-fractie stellen verschillende vragen over de boekenmarkt in relatie
tot de btw-verlaging van e-publicaties en de Wet op de vaste boekenprijs (Wvbp). Is
er sprake van een gelijk speelveld tussen fysieke en digitale boeken met betrekking
tot de Wvbp? Klopt het dat de Wvbp niet geldt voor e-books? Zo ja, kan er dan sprake
zijn van een gelijk speelveld voor beide soorten boeken? Waarom stelt het kabinet
dat dit wel het doel is van de btw-verlaging? Vind ik niet dat – om een gelijk speelveld
te creëren – er gekozen moet worden voor òf wettelijke prijsbinding voor fysieke èn
digitale boeken, òf voor afschaffing van de Wvbp, zo vragen deze leden. Ook informeren
de leden van de VVD-fractie naar het moment waarop ik in gesprek ga met de uitgevers
over de btw-verlaging op e-publicaties en de verwerking hiervan in de consumentenprijs.
Naar aanleiding van deze vragen merk ik op dat de markt van het papieren boek en die
van het e-book zowel overeenkomstig als verschillend zijn. Zo komen de auteur, vertaler,
inhoud (content) en uitgever overeen maar de distributie en presentatie van het eindproduct
aan het publiek lopen in beide markten zeer uiteen. Het e-book is vanzelfsprekend
digitaal en vindt ook geheel online zijn weg naar de lezer. Dat kan door aanschaf
dan wel via abonnementsvorm of via de landelijke digitale openbare bibliotheek. Het
papieren boek is zowel online als offline beschikbaar voor het publiek. Bij papieren
boeken is altijd sprake van fysieke en kostbare opslag en voorraadbeheer. De meeste
papieren boeken vinden – in normale omstandigheden – nog steeds hun weg naar het publiek
via een fysieke boekhandel. De Wvbp houdt rekening met deze fundamentele verschillen
en functioneert als een cultuurpolitiek instrument dat sinds 2005 de pluriformiteit
en brede beschikbaarheid van het papieren boek bevordert via een gespreid netwerk
van fysieke boekhandels. In het kader van de derde evaluatie van de Wvbp heb ik geconcludeerd
dat met de wettelijke prijsbinding van het papieren boek een evident maatschappelijk
belang is gemoeid. De werking van de Wvbp wordt breed onderschreven en geniet veel
draagvlak in het boekenvak. Voor e-books geldt deze wet inderdaad niet. In 2011 besloot
toenmalig Staatssecretaris Halbe Zijlstra op grond van onderzoek door SEO Economisch
Onderzoek af te zien van invoering van wettelijke prijsbinding voor het e-book. Het
onderzoek wees op juridische complicaties en het ontbreken van een cultureel belang
van een vaste prijs voor e-books. Elke verkoper van e-books zal immers een zo breed
mogelijk assortiment willen aanbieden, omdat daar anders dan bij fysieke boeken slechts
geringe kosten aan zijn verbonden. Ook zou de innovatie van de markt van het e-book
door een vaste prijs geschaad kunnen worden. Anno 2021 is de markt van het e-book
onverminderd in ontwikkeling en ook de andere argumenten om af te zien van prijsbinding
voor het e-book snijden nog steeds hout. De uiteenlopende omstandigheden hebben geleid
tot verschillende regimes met betrekking tot fysieke en digitale boeken. Vanuit btw-perspectief
bezien zijn de verschillen tussen fysieke en digitale boeken niet relevant en is in
dit opzicht het speelveld om die reden per 1 januari 2020 gelijk getrokken. Samen
met Staatssecretaris Vijlbrief heb ik eind januari het aangekondigde gesprek met de
uitgevers over de doorberekening van de btw-verlaging op digitale publicaties aan
de consument gevoerd. De uitkomsten van dit gesprek worden meegenomen in de beantwoording
van de op 18 november 2020 ingezonden vragen van VVD, CDA en D66 over de reactie van
de Mediafederatie op het CBS-rapport over de prijsontwikkeling van de digitale publicaties.
Verder vragen de leden van de VVD-fractie of het moment waarop de Kamer geïnformeerd
zal worden over de resultaten van het onderzoek naar knelpunten die verhinderen om
ook mbo-studenten korting te geven op hun studiematerialen, niet begin 2021 moet zijn
in plaats van begin 2019. Per abuis meldde ik in mijn brief van 13 november 2020 begin
2019 als moment van informeren, dat moet inderdaad begin 2021 zijn.
Bibliotheken
De leden van de VVD-fractie stellen verschillende vragen over de steun voor Muziekweb/CDR19. Wat is het huidige budget voor Muziekweb vanuit de Koninklijke Bibliotheek, dat
wordt voortgezet in afwachting van de plannen voor de toekomst van Muziekweb/CDR?
Hoeveel mensen maken er gebruik van Muziekweb? Hoeveel fysieke muziekdragers worden
er jaarlijks uitgeleend en hoe verhoudt zich dat tot het aantal fysieke boeken dat
wordt uitgeleend? Hoeveel kinderboeken zouden gekocht kunnen worden van het budget
dat vrijkomt als we stoppen met Muziekweb? Wordt er daarnaast bij de uitwerking van
die plannen ook gekeken naar samenwerking met marktpartijen die muziek beschikbaar
stellen en ben ik bereid hen erbij te betrekken? Bij de activiteiten van Muziekweb
voor de openbare bibliotheken kan een onderscheid gemaakt worden tussen fysieke en
digitale diensten. De fysieke collectie omvat circa 1,3 miljoen muziekdragers (platen
en CD’s). Uit deze collectie vinden op jaarbasis ongeveer 140.000 uitleningen plaats
aan leden van de openbare bibliotheek. Het aantal uitleningen van fysieke boeken in
openbare bibliotheken bedroeg in 2019 circa 61 miljoen. De digitale collectie van
Muziekweb omvat circa 8,4 miljoen audiotracks, die toegankelijk zijn via de website
www.muziekweb.nl. Per track kan een fragment van 30 seconden worden beluisterd. Deze beperking geldt
vanuit auteursrechtelijke achtergronden en om concurrentie met commerciële platforms
te voorkomen. De website wordt ongeveer 10 miljoen keer per jaar bezocht door circa
4 miljoen unieke bezoekers. In totaal worden op jaarbasis circa 13 miljoen muziekfragmenten
beluisterd. Dat zijn substantiële cijfers. De fysieke en digitale collecties van Muziekweb
zijn toegankelijk via een catalogus die verrijkt is met metadata en met uitgebreide
informatie over onder andere muziekgeschiedenis, muziekgenres, componisten en uitvoerende
artiesten. De openbare bibliotheek is de publieke toegang tot informatie, educatie
en cultuur. Dat geldt ook voor muziek. Door ontwikkelingen als digitalisering en de
komst van commerciële muziekplatforms verandert de rol van de openbare bibliotheek
ten aanzien van muziek. Het uitlenen van fysieke muziekdragers heeft nog een beperkte
toekomst en voor het beluisteren van muziek is een goed toegankelijk commercieel aanbod
beschikbaar. Het blijft echter van belang dat het publiek kennis kan maken met muziek
en muziekstijlen en dat betrouwbare achtergrondinformatie over muziek beschikbaar
is. Muziekweb vervult die rol voor de openbare bibliotheken en beschikt daarvoor over
verreweg de grootste collectie en databank van Nederland. Het is van belang daar zorgvuldig
mee om te gaan. In samenwerking met het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid
werkt Muziekweb aan een toekomstbestendig plan. Daarin zal worden beschreven welke
activiteiten voor de toekomst relevant zijn en welke eindig zijn. Mede in het licht
van de motie van de leden Geluk-Poortvliet en Belhaj20 wil ik Muziekweb de gelegenheid geven dit plan op te stellen. Muziekweb ontvangt
op dit moment van de Koninklijke Bibliotheek (KB) een bijdrage van in totaal circa
1 miljoen euro. Dit bedrag is opgebouwd uit 500.000 euro voor de infrastructuur en
eveneens 500.000 euro voor het verlenen van digitale diensten aan de bibliotheken
en bibliotheekgebruikers. Deze centrale budgetten zijn niet uitwisselbaar met de budgetten
van lokale bibliotheken voor de aanschaf van boeken. De lokale bibliotheken worden
decentraal gefinancierd door gemeenten vanuit de algemene uitkering gemeentefonds.
Bibliotheken – motie Van den Berge c.s.21
De leden van de GroenLinks-fractie vragen mij naar mijn reactie op het advies van
de werkgroep over de Bibliotheek op school en leenrechtvergoedingen. Zij zijn benieuwd
naar het vervolgtraject om het voorkeursmodel van de grond te krijgen en de verdere
invulling van dit deel van het bibliothekenconvenant. De leden van de GroenLinks-fractie
vragen mij of ik het met hen eens ben dat aanvullende actie nodig is om uitvoering
te geven aan de motie van het lid Van den Berge c.s. en of er vanaf 1 januari een
regeling is die ervoor zorgt dat de vergoedingen ook daadwerkelijk betaald gaan worden,
zoals de motie vraagt. De leden van de GroenLinks-fractie willen weten wat ik ga doen
om dit proces te versnellen en of ik kan bevorderen dat er – desnoods tijdelijk –
een regeling wordt getroffen voor de afdracht vooruitlopend op een structurele oplossing.
De Koninklijke Bibliotheek (KB) heeft een brede werkgroep van partijen, die betrokken
zijn bij de Bibliotheek op school en de leenrechtvergoeding, bij elkaar gebracht met
als doel een advies te formuleren voor de korte en lange termijn. Streven van deze
werkgroep was dit advies voor het wetgevingsoverleg cultuur van 23 november 2020 uit
te brengen. Vrij kort voor dat moment hebben twee partijen zich uit het overleg teruggetrokken:
de branchevereniging van openbare bibliotheken (VOB) en de stichting Lezen, die het
programma de Bibliotheek op school uitvoert. Als gevolg daarvan is er nog geen advies
uitgebracht. De overgebleven partijen proberen, voor zover dat binnen hun mogelijkheden
ligt, alsnog tot een advies te komen. Het is teleurstellend dat betrokken partijen
er niet in zijn geslaagd een gezamenlijke lijn over de Bibliotheek op school en de
leenrechtvergoeding te formuleren. Deze kwestie speelt al geruime tijd en belemmert
een verdere doorontwikkeling van de Bibliotheek op school. Mijn ministerie zal in
overleg treden met de partijen die zich uit de werkgroep hebben teruggetrokken om
een beeld te krijgen van hun overwegingen. Indien het behulpzaam is om uit de ontstane
impasse te komen, zal mijn ministerie overleggen met de gehele groep van betrokken
partijen, inclusief de rechthebbenden. Voor de afdracht van leenrechtvergoedingen
bij uitleningen uit de Bibliotheek op school, ingericht volgens het voorkeursmodel,
is overigens geen specifieke regeling nodig. De Auteurswet regelt in de artikelen
12 en 15c tot en met 15g wat het leenrecht inhoudt, op welke materialen de regeling
van toepassing is, wie betalingsplichtig is, wie auteursrechthebbend en hoe de inning
en uitbetaling verlopen. Ik zal er op blijven aandringen bij de Bibliotheek op school
om het voorkeursmodel te volgen.
Amateurkunst
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of ik kan toelichten in hoeverre het pakket
aan ondersteuningsmaatregelen dat het FCP en het LKCA in overleg met mij hebben uitgewerkt,
ook plannen en projecten bevat om perspectief te bieden aan amateurkunst, zoals zingen
in koorverband. Het pakket heeft ook betrekking op zingen in koorverband. Perspectief
op hervatten van de activiteiten is, net als voor andere sectoren, afhankelijk van
de situatie omtrent de verspreiding van het coronavirus. Ik ben in goed contact met
de korensector.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de Minister bereid is om in overleg met
FCP en LKCA te verkennen of het mogelijk is één of meer fieldlabs te starten om te
onderzoeken hoe amateurkunst in groepsverband op termijn weer op veilige wijze opgestart
kan worden. Op dit moment ben ik mij aan het beraden op het advies van de Raad voor
Cultuur over het instellen van fieldlabs voor de culturele en creatieve sector. De
Raad adviseert in zijn advies «Onderweg naar overmorgen» om drie fieldlabs en een
taskforce in te stellen. Deze fieldlabs zijn geordend in – sectoroverstijgende – vraagstukken:
digitalisering, ruimtelijk ontwerp, productdifferentiatie en samenwerking in de stedelijke
cultuurregio. Ik verwacht dat daarbij zeker ook aandacht zal zijn voor het vraagstuk
van kunstbeoefening in groepsverband, professioneel danwel als amateur.
Verkenning naar gratis openstellen van musea
De leden van de GroenLinks-fractie vragen mij naar de motieven en argumenten van de
EU-landen die er wel voor kiezen om musea gedeeltelijk gratis open te stellen. Daarnaast
willen de leden van mij weten hoe ik deze motieven en argumenten beoordeel in de Nederlandse
context. Omdat verschillende EU-landen er wel voor kiezen musea (gedeeltelijk) gratis
open te stellen, heb ik zoals eerder gemeld tevens een uitvraag gedaan bij de Europese
lidstaten via de Permanente Vertegenwoordiging van Nederland in Brussel. Uit de respons
op deze uitvraag bleek dat verschillende musea in Europa gratis toegang hanteren voor
bepaalde groepen of op bepaalde dagen. Deze zijn veelal niet door een overheid gereguleerd,
maar wel vaak aangemoedigd en goedgekeurd. In sommige landen zijn pilots met gratis
toegang stopgezet omdat er geen nieuwe bezoekers bereikt werden. In Vlaanderen was
er bijvoorbeeld een toegang voor 1 euro (tussen 2008 en 2012). Die is stopgezet omdat
er geen nieuwe bezoekers bereikt werden. In Zweden leidde een pilot met gratis toegang
(2015 – 2016) volgens verschillende enquêtes weliswaar tot meer bezoeken door jongeren
en ouderen, maar het doel (nieuw publiek interesseren) werd niet behaald. Bovendien
zorgde de pilot voor een daling van het aantal bezoeken aan musea zonder gratis dagen.
Een uitzondering is Frankrijk. Daar is gratis toegang voor prioritaire doelgroepen
en op elke eerste zondag van de maand door de overheid verplicht in nationale musea.
Frankrijk oordeelt positief over de effecten van deze gratis toegang. De hoge kosten
die hiermee gepaard gaan worden betaald door de staat door middel van subsidies.22 De Franse regering financiert dit omdat zij de toegang tot cultuur ziet als een manier
om sociale ongelijkheid te bestrijden en omdat zij musea ziet als onderdeel van volksonderwijs.
Voor de Franse autoriteiten is het belangrijk dat publieke collecties zoveel mogelijk
openbaar zijn voor het publiek. Ook ik hecht grote waarde aan de toegankelijkheid
van onze musea, maar beoog een andere benadering van dezelfde doelstelling die is
ingegeven door het feit dat in Nederland de musea niet 100% gesubsidieerd zijn. In
Frankrijk zijn de musea veel meer verweven met de publieke autoriteiten, terwijl de
rijksgesubsidieerde musea in Nederland zelfstandig zijn. Nederlandse rijksmusea moeten
naast de subsidie die ze van het Rijk krijgen zorgen voor hun eigen inkomsten. Door
deze musea te dwingen tot gratis toegang, maken we inbreuk op het verdienmodel en
de zelfstandigheid van rijksgesubsidieerde musea. Ook Wallonië is positief over de
gratis toegangsdagen. Zij hebben deze geïnitieerd om mensen te stimuleren om musea
te bezoeken, om de doelgroep van musea te verbreden en om te garanderen dat de rijkdom
van erfgoed voor iedereen gemakkelijk toegankelijk is. Het is echter niet bekend of
het «diversere» publiek dat Frankrijk en Wallonië zeggen aan te trekken voornamelijk
toeristen betreft, of dat het daadwerkelijk de nationale participatie vergroot. De
onderzoeken die voor de deskresearch zijn geraadpleegd suggereren het eerste. Onderzoeksbureau
APE wijst er in een onderzoek bijvoorbeeld op dat het verlenen van gratis toegang
voor kinderen in Frankrijk nauwelijks tot een verandering in de samenstelling van
het museumpubliek heeft geleid.23 In datzelfde onderzoek wijst APE erop dat een aanzienlijk kleiner deel van de bevolking
in Frankrijk een museum bezoekt dan in Nederland, hoewel landen als Frankrijk een
traditie hebben op het gebied van gratis toegang tot musea.24 Hetzelfde blijkt uit de Special Eurobarometer Cultural Values 2007, de Eurobarometer
on Culture Participation 2013 en de Special Barometer Cultural heritage 2017 op Europees
niveau: Nederlanders bezoeken al bovengemiddeld vaak een museum in eigen land in vergelijking
tot andere Europese landen25. Op basis van de uitvraag en mijn onderzoek zie ik dan ook geen aanleiding om rijksgesubsidieerde
musea tot een vorm van gratis toegang te verplichten. Ik vind de ervaringen in andere
landen niet overtuigend genoeg en dergelijke initiatieven lijken niet te leiden tot
het aantrekken van een breder nationaal publiek.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen mij daarnaast in hoeverre cultuureducatie
een rol kan spelen in het vergroten van de toegankelijkheid van kunst en cultuur en
het aantrekken van nieuwe bezoekers voor musea. De leden willen eveneens van mij weten
hoe ik beoordeel dat mbo-studenten significant minder cultuuronderwijs genieten dan
leeftijdsgenoten in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs en wat de redenen van
deze disbalans zijn. Daarnaast vragen de leden mij of het goed zou zijn om ervoor
te zorgen dat alle jongeren in gelijke mate cultuureducatie genieten en wat ik kan
doen om dit te bewerkstelligen. Cultuureducatie zorgt ervoor dat Nederlanders vanaf
jonge leeftijd cultureel geprikkeld worden. En dat is belangrijk, want cultuur kan
je wereld vergroten, het inlevingsvermogen in de ander vergroten en bijdragen aan
de gezondheid doordat het zinnen verzet. Naast het feit dat kunst en cultuur mensen
plezier, verwondering en genoegen kunnen opleveren wat je iedereen gunt. Daardoor
zijn zij in de toekomst eerder geneigd om culturele activiteiten te ondernemen, zoals
het bezoeken van musea. Uit onderzoek blijkt dan ook dat museumbezoek op jonge leeftijd
vaker leidt tot een hogere kans op museumbezoek op latere leeftijd.26 Daarom wordt museumbezoek op jonge leeftijd op verschillende manieren door de rijksoverheid
gestimuleerd. Zo is er vanuit het Regeerakkoord jaarlijks geld beschikbaar gesteld
voor scholen ten behoeve van cultuureducatie, waarvan een deel specifiek bedoeld is
voor museumbezoek. Via de school krijgen alle kinderen in Nederland op deze manier
de kans een museum te bezoeken. Ook is er het programma «Cultuureducatie met Kwaliteit»,
waarbinnen wordt gewerkt aan de samenwerking tussen scholen en de culturele omgeving,
waaronder musea. Om deze samenwerking verder te stimuleren wordt daarnaast de museumeducatieprijs
uitgereikt voor het beste samenwerkingsproject tussen scholen en musea. Musea zijn
zelf daarnaast ook ondernemend op het gebied van cultuureducatie, waardoor ze nieuwe
doelgroepen bereiken. Ze hebben van oudsher een educatieve functie en de kennis en
expertise om hun aanbod aantrekkelijk te maken voor jonge bezoekers en nieuwe doelgroepen.
Kunst en cultuur kunnen in iedere onderwijssector unieke waarde toevoegen. In het
mbo worden kunst en cultuur voornamelijk ingezet om het burgerschapsonderwijs te verrijken.
Daarmee verschilt de opdracht voor het mbo van die van het vo, waar cultuuronderwijs
een vast onderdeel van het curriculum is. Het is van belang dat scholen en onderwijssectoren
kunst en cultuur in kunnen zetten op een manier die past bij hun specifieke pedagogische
en didactische opdracht. Het cultuuronderwijs van een 17-jarige leerling in het voortgezet
onderwijs verschilt daardoor van het cultuuronderwijs van een 17-jarige student die
een beroepsopleiding volgt. Dit neemt niet weg dat ook het mbo de komende vier jaar
een belangrijke doelgroep is om te bereiken met cultuureducatie. Zowel binnen het
programma «Cultuureducatie met Kwaliteit», als met de MBO Card zetten wij ons in voor
deze doelgroep. Ik ben, zoals ik de Kamer tijdens het WGO Cultuur heb toegezegd, in
gesprek met de MBO Raad, Jongeren Organisatie Beroepsonderwijs (JOB) en het Cultureel
Jongeren Paspoort (CJP) om te verkennen wat de mogelijkheden zijn om de MBO Card vanaf
2021 te versterken. De inzet voor kunst en cultuur in het mbo zal ik aan uw Kamer
toelichten in de beantwoording van het schriftelijk overleg naar aanleiding van de
Kamerbrief «Cultuuronderwijs in het mbo».
Erfgoed
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de knelpunten waar cultuurregio’s tegenaanlopen
bij het behoud en beheer van de erfgoedcollectie ook meegenomen worden in de gesprekken
die ik met hen voer en wanneer ik uw Kamer kan informeren over de uitkomsten van deze
gesprekken. Dit onderwerp is opgenomen in de convenantbesprekingen voor de komende
periode. Op dit moment vinden de ambtelijke gesprekken plaats ter voorbereiding van
het bestuurlijke overleg met de stedelijke regio’s. Conform mijn brief van 13 november
2020 wil ik de inzichten over de staat van het behoud en beheer van publieke collecties
delen in mijn gesprek met andere overheden. Kennis en expertise over behoud en beheer
zijn beschikbaar bij en via de Museumvereniging en bij de Rijksdienst voor het Cultureel
Erfgoed (RCE). Waar het zicht tekortschiet kunnen risico’s ontstaan voor een duurzaam
behoud en beheer van collecties. Versterking van kennisuitwisseling en de bundeling
van voorzieningen kunnen een positieve bijdrage leveren aan het verbeteren van de
bewaaromstandigheden. Ik hecht daarbij aan de bestaande verdeling van verantwoordelijkheden
tussen overheden en musea en heb oog voor de verschillende behoeften in de regio.
Afhankelijk van deze behoefte in de regio wil ik bepalen op welke wijze de ambities
uit het convenant op dit onderwerp verder vorm kunnen krijgen.
Inkomenspositie van zzp’ers tijdens de coronacrisis
De leden van de GroenLinks-fractie vragen mij of ik bereid ben op korte termijn in
gesprek te gaan met vertegenwoordigers van zzp’ers en freelancers voor en achter de
schermen over aanvullende steunmaatregelen. In mijn brief van 16 november 202027 over het tweede steunpakket voor de culturele en creatieve sector heb ik aangegeven
welke steunmaatregelen in 2020 en de eerste helft van 2021 beschikbaar zijn voor de
culturele sector, inclusief aanvullende maatregelen ter ondersteuning van makers en
ondersteuning voor nieuwe programma’s en producties in de al dan niet gesubsidieerde
podiumkunsten. In aanvulling daarop heeft het kabinet bij brief van 18 december 202028 aangekondigd nog een derde steunpakket vrij te maken van 15 miljoen euro voor de
culturele en creatieve sector. Op 21 januari kwam hier door de verlengde lockdown
9 miljoen euro bij om makers direct te ondersteunen.29
In een afzonderlijke brief ontvangt uw Kamer nadere informatie over de inzet van deze
middelen. Aanvullende steunmaatregelen worden sinds het voorjaar van 2020 besproken
met diverse vertegenwoordigers van de sector. Om de aansluiting van de vele verschillende
organen van de sector te versterken wordt centraal overlegd met de Taskforce culturele
en creatieve sector, waar bijvoorbeeld ook de Creatieve Coalitie en de Vereniging
van evenementenmakers bij aangesloten zijn.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen mij verder hoe ik aankijk tegen de wijze
waarop de Duitse regering perspectief biedt aan de culturele sector en of ik bereid
ben hierover het gesprek aan te gaan met mijn Duitse ambtgenoot. Ten aanzien van de
steunmaatregelen in Duitsland kan ik melden dat de Bondsregering in de zomer van 2020
besloot het culturele veld te steunen met het programma Neustart Kultur. Dit programma
richt zich met name op culturele instellingen die overwegend particulier gefinancierd
worden. Daarnaast zijn er specifieke steunmaatregelen die per deelstaat verschillen.
Duitsland en Nederland hebben onderling, ook in Europees verband, goed contact, zowel
over de programma’s voor financiële steun als over onderzoek om in de toekomst weer
meer evenementen mogelijk te maken. Zo sprak ik vorig jaar zowel met de Duitse federale
Minister van cultuur en media in Berlijn als met de Minister van cultuur en wetenschap
van de deelstaat Noordrijn-Westfalen. Dit goede contact zet ik de komende tijd graag
voort.
Ten slotte vragen de leden van de GroenLinks-fractie of ik mogelijkheden zie om garant
te staan voor investeringen in nieuwe programma’s en producties als die onverhoopt
door nieuwe coronamaatregelen niet door kunnen gaan, zodat de culturele sector perspectief
krijgt om aan nieuwe programma’s en producties te werken. Met de Alliantie van evenementenbouwers
is veelvuldig overlegd over de mogelijkheid van een garantiefonds voor de evenementensector.
Zoals vermeld in de brief van 21 januari30 heeft het kabinet besloten tot instelling van een garantieregeling ter hoogte van
minimaal 300 miljoen euro en 1 juli 2021 als inzet voor de ingangsdatum van de regeling.
Joodse cultuur
De leden van de SGP-fractie vragen naar de afspraken die er gemaakt zijn om bezoek
aan musea gericht op Joodse geschiedenis en cultuur te stimuleren. Daarnaast vragen
de leden mij of ik bereid ben om scholen te stimuleren en te ondersteunen bij een
bezoek aan een van deze musea en willen zij van mij weten welke verbinding gemaakt
kan worden met een bezoek aan het Rijksmuseum. Met betrekking tot afspraken over schoolbezoek
worden met het Joods Cultureel Kwartier vierjaarlijks afspraken gemaakt. Daarbij is
de ambitie van het museum leidend. Het museum kan het best bepalen welke doelen op
het gebied van schoolbezoek gehaald kunnen worden. Tussentijds vinden jaarlijks monitorgesprekken
plaats over de ontwikkelingen op dit vlak. Op de vraag of ik bereid ben om scholen
te stimuleren en te ondersteunen bij een bezoek aan een van de musea verwijs ik graag
naar het regeerakkoord, waarin de inspanning staat verwoord dat ieder kind tijdens
de schooltijd in staat moet worden gesteld het Rijksmuseum te bezoeken. In mijn beleidsbrief
«Cultuur in een Open Samenleving»31 heb ik verwoord dat het kabinet extra middelen beschikbaar stelt voor scholen in
het primair onderwijs om musea en historische plaatsen te bezoeken, via de prestatiebox.
Scholen kunnen zelf een keuze maken. Sinds 2019 stel ik structureel 4,9 miljoen euro
beschikbaar voor dit doel, via het programma «Cultuureducatie met Kwaliteit».
Tot slot wijs ik op de aandacht voor de Joodse cultuur in de «Canon van Nederland»
die gebruikt wordt in het onderwijs en het Netwerk van de Canonmusea waarin musea
en herinneringscentra samenwerken om de geschiedenis van Nederland toegankelijk te
maken voor een breed publiek.
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
C.H. Bosnjakovic , adjunct-griffier