Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. de jaarplanning 2020 van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
35 300 XVI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 2020
Nr. 170
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 21 augustus 2020
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
voor Medische Zorg en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over
de brief van 23 januari 2020 over de jaarplanning 2020 van het Ministerie van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport (Kamerstuk 35 300 XVI, nr. 154) en over de brief van 19 december 2019 over de stand van zaken moties en toezeggingen
VWS kerst 2019 (Kamerstuk 35 300 XVI, nr. 150).
De vragen en opmerkingen zijn op 20 februari 2020 aan de ministers van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport, voor Medische Zorg en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn
en Sport voorgelegd. Bij brief van 20 augustus 2020 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Lodders
Adjunct-griffier van de commissie, Bakker
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brieven inzake de Jaarplanning
2020 en de stand van zaken moties en toezeggingen VWS kerst 2019. Zij hebben hierover
nog enkele vragen.
Vraag:
Deze leden lezen dat in het eerste kwartaal van 2020 de brief omtrent de voortgang
van de modernisering van het geneesmiddelenvergoedingssysteem wordt verwacht1. Zal de Minister voor Medische Zorg in deze brief ook een uitwerking en onderbouwing
van de effecten en financiële opbrengsten vermelden? Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
De toegezegde brief over de voortgang van de modernisering van het Geneesmiddelenvergoedingssysteem
(GVS) is op 27 januari 2020 aan uw Kamer verstuurd2. In deze brief heeft de Minister voor Medische Zorg en Sport zijn voornemen tot herberekening
en modernisering van het GVS meegedeeld en toegelicht. Hierin is ingegaan op de effecten
van een herberekening van de vergoedingslimieten, op basis van een analyse van Stichting
Farmaceutische Kengetallen (SFK). Ook is vermeld dat de verwachte besparing van de
voorgenomen modernisering volstaat om de taakstelling uit het Regeerakkoord in te
vullen. Zoals toegezegd in de brief van 27 januari is uw Kamer voor de zomer van 2020
wederom geïnformeerd over de stand van zaken van de modernisering van het GVS3.
Vraag:
In de jaarplanning staat op de vijfde pagina dat de Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport in het derde kwartaal van 2020 komt met een brief over euthanasie-
en levenseindescholing in het Raamplan Geneeskunde. De Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport heeft in het algemeen overleg Medische Ethiek van 4 december 2019
toegezegd hier achteraan te gaan4. De herziening van het Raamplan is op echter op dit moment gaande, dus kan de Minister
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zo snel mogelijk met een reactie komen?
Antwoord:
In het AO Medische Ethiek van 4 december 2019 heeft de Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport aan uw Kamer gemeld dat VWS in het kader van de herziening van het
Raamplan Geneeskunde, om aandacht heeft gevraagd voor de laatste levensfase. Dit betreft
niet alleen euthanasie, maar zorg rond het levenseinde in den brede. De Minister van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft daarbij ook aangegeven dat de overheid niet
beslist over het raamplan, maar dat dit aan de UMC’s is. Daarbij is toegezegd u te
informeren hoe in de herziening aandacht wordt gegeven aan de laatste levensfase.
In maart is het herziene raamplan vastgesteld. Uw Kamer is hierover geïnformeerd in
de voortgangsrapportage medische ethiek 2020 van 17 juli jl.5.
Vraag:
Tijdens de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en
Sport hebben de leden van de VVD-fractie twee moties ingediend die te maken hebben
met het belang van het voeren het gesprek over het levenseinde6. In de stand van zakenbrief7 staat het volgende: «Naar aanleiding van de gedane toezegging (de leden van de VVD-fractie
constateren dus dat dit een motie betreft en geen toezegging, zie de derde voetnoot
voor de betreffende kamerstuknummers) in de begrotingsbehandeling heeft de Minister
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ZonMw verzocht om (het stimuleren van) het gesprek
over het levenseinde tussen huisarts en patiënt mee te nemen in het vervolg op het
programma Palliantie. Op dit moment inventariseert ZonMw onder lopende projecten welke
instrumenten en methodieken voor markering en proactieve zorgplanning toepasbaar zijn
in de diverse settings, waaronder voor huisartsen. Hiermee beschouwt de Minister van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport de toezegging als afgedaan.» Hiermee wordt er geen
recht gedaan aan het verzoek in de motie, namelijk om een concreet actieplan om het
gesprek tussen huisarts en patiënt te stimuleren, die voor de zomer naar de Kamer
gestuurd dient te worden. De leden van de VVD-fractie verzoeken dan ook om het dictum
van de motie Kamerstuk 35 300-XVI, nr. 40 opnieuw te lezen en de Kamer concreet te berichten over de uitvoering van de motie.
Daarnaast wordt motie Kamerstuk 35 300-XVI, nr. 39 in zowel de stand van zakenbrief als in de jaarplanning 2020 niet genoemd, terwijl
deze motie ook is aangenomen. Deze motie betreft het beschikbaar stellen van de modules
van het Expertisecentrum Euthanasie aan alle huisartsen in Nederland. Ook op deze
motie zien de leden van de VVD-fractie graag een reactie.
Antwoord:
Tijdens de mondelinge begrotingsbehandeling op 31 oktober 2019 (Handelingen II 2019/20,
nr. 18, item 9) heeft de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de toezegging gedaan ZonMw
te verzoeken om (het stimuleren van het) het gesprek over het levenseinde tussen de
huisarts en patiënt mee te nemen in het vervolg op het programma Palliantie en de
Kamer hierover te informeren. Deze toezegging is uitgevoerd en door de Minister afgedaan
in de stand van zakenbrief die u aanhaalt in uw vraag. Daarnaast is ook een motie
over dit onderwerp ingediend, waar momenteel uitvoer aan wordt gegeven8. De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport deelt dat deze motie nog niet
is afgedaan en is zich ervan bewust dat deze motie verder gaat dan de toezegging.
De tekst uit de Kamerbrief waar u aan refereert ging echter niet over de motie, maar
enkel over de toezegging.
Met betrekking tot moties met Kamerstuk 35 300-XVI, nrs. 39 en 40 kan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport u het volgende melden: in de
Voortgangsrapportage Medische Ethiek 2020 die op 17 juli jl. aan uw Kamer is verzonden
geef ik u een overzicht en planning van de activiteiten, waaronder onderzoeksopdrachten
via ZonMw, die in het kader van de uitwerking van deze moties plaatsvinden.
Vraag:
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft aangegeven het overgangsrecht
van Wlz-indiceerbaren in een fokuswoning met een half jaar te verlengen. Hoe ziet
het beleid er per 1 juli 2020 uit voor deze cliënten? Wordt dat meegenomen in de stand
van zakenbrief die de Kamer voor de zomer van 2020 krijgt?
Antwoord:
Per 1 juli 2020 zullen de betreffende cliënten de zorg en ondersteuning buiten de
woning vanuit Zvw en Wmo ontvangen in plaats vanuit het overgangsrecht Wlz. Voor de
zorg en ondersteuning binnen de ADL-woning (de ADL-assistentie) verandert er niets.
In de stand van zaken brief zal worden gerapporteerd over de wijze waarop de overgang
verloopt.
Vraag:
Welke vervoersmiddelen vallen onder «eigen vervoer» waarvoor een vergoeding is geregeld?
Wordt er een verschil in tarief gemaakt als er sprake is van eigen vervoer, openbaar
vervoer of vervoer dat door de instelling geregeld is? In hoeverre zitten kosten van
begeleiding in het vervoerstarief indien er sprake is van eigen vervoer of openbaar
vervoer?
Antwoord:
Cliënten met een Wlz-indicatie hebben aanspraak op vervoer naar dagbesteding (begeleiding
in groepsverband) of dagbehandeling (behandeling in groepsverband) wanneer deze plaatsvindt
op een andere locatie dan waar de cliënt (tijdelijk) woont. Uitgangspunt is dat de
zorgaanbieder van de dagbesteding of dagbehandeling verantwoordelijk is voor het bieden
van passend vervoer naar en van de dichtstbijzijnde passende dagbesteding of dagbehandeling.
De cliënt heeft aanspraak op vervoer passend bij zijn mogelijkheden en beperkingen.
Welke vorm van vervoer passend is, is afhankelijk van de situatie van de cliënt en
van de locatie van zijn dagbesteding of dagbehandeling. Dit kan ook het gebruik van
het openbaar vervoer zijn of eigen vervoer. Hieronder valt het gebruik van de eigen
auto van de cliënt of van zijn omgeving, of het gebruik van een fiets. De fiets kent
verschillende verschijningsvormen zoals een tandem, driewielfiets of een aankoppelfiets.
Per 2019 is de bekostiging van het vervoer in de gehandicaptenzorg gewijzigd. Het
vervoersbudget is met € 75 miljoen verhoogd en de NZa heeft meer differentiatie aangebracht
in categorieën/ tarieven voor (rolstoel)taxivervoer. De NZa voert nu een evaluatie
uit om te onderzoeken welke wijzigingen in haar beleidsregels nog nodig zijn om de
bekostiging nog beter te laten aansluiten bij de praktijk. Hiervoor is een uitvraag
gedaan bij zorgaanbieders. Deze uitvraag laat zien dat er verschillen in kosten zijn
voor: gecontracteerd vervoer (taxibedrijven); vervoer door de instelling of door de
omgeving van de cliënt met eigen auto of busje; vervoer met overige middelen die als
vervoersmiddel zijn bedoeld (bijv. fiets, elektrokar). Per 1 januari 2021 zijn er
dan enerzijds tarieven voor het (rolstoel)taxivervoer en anderzijds ook voor het gebruik
van eigen vervoersmiddelen. Hiermee sluiten de tarieven nog beter aan op de actuele
kosten. Tot 1 januari 2021 kunnen zorgaanbieders de kosten voor het gebruik van de
eigen vervoermiddelen van de cliënt, nog bij het zorgkantoor declareren zoals zij
dit in de afgelopen jaren gewend zijn geweest. De aangepaste NZa-beleidsregels zijn
per 1 juli 2020 vastgesteld en gepubliceerd in de Staatscourant.
Als een cliënt begeleiding nodig heeft bij vervoer, dan is deze begeleiding onderdeel
van de aanspraak op het vervoer. De kosten van de begeleiding (de begeleidingstijd)
zijn verdisconteerd in de tarieven van de Wlz begeleidingsprestaties onder de Wlz-zorgprofielen.
Dat is gebeurd bij de uitwerking van het kostenonderzoek langdurige zorg in 2018.
De vervoerskosten van de begeleider (namelijk de plek in de bus) zijn onderdeel van
de tarieven van de vervoersprestaties.
Vraag:
De leden van de VVD-fractie vragen wanneer de Minister van Volksgezondheid, Welzijn
en Sport reactie geeft op een tweetal aanbevelingen uit het adviesrapport Goede vertegenwoordiging
van de Gezondheidsraad. Mag de Kamer dit advies voorafgaand of na het zomerreces verwachten?
Antwoord:
De verwachting is dat de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport uw Kamer voor
het zomerreces een reactie geeft op de twee aanbevelingen uit het adviesrapport Goede
vertegenwoordiging van de Gezondheidsraad.
Vraag:
De leden van de VVD-fractie vragen of de stand van zakenbrief met betrekking tot Fokuswonen
in verband met het aflopen van het overgangsrecht in mei naar de Kamer kan worden
gestuurd.
Antwoord:
Ik zal uw Kamer in het najaar van 2020 informeren over de stand van zakenbrief met
betrekking tot Fokuswonen. Ongeveer 50 cliënten zouden oorspronkelijk per 1 januari
2020 de zorg buiten de ADL-woning vanuit Zvw en Wmo gaan ontvangen (i.p.v. uit de
Wlz). Dit overgangsrecht is in eerste instantie verlengd tot 1 juli 2020 en als gevolg
van de coronacrises nogmaals tot 1 januari 2021 om een zorgvuldige overgang mogelijk
te maken.
Vraag:
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport schrijft over de mogelijke oplossingsrichting
om de aansluiting tussen de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en de Wet langdurige
zorg (Wlz) te verbeteren. Genoemde leden vragen of deze oplossingsrichting daadwerkelijk
in het eerste kwartaal naar de Kamer kan worden gestuurd.
Antwoord:
In de brief aan uw Kamer van 20 juni 20199 is toegezegd de mogelijke oplossingsrichtingen om de aansluiting tussen Wmo en Wlz
cliëntondersteuning te verbeteren en in kaart te brengen, en deze af te stemmen met
de relevante stakeholders om zo de voor- en nadelen en het draagvlak voor de verschillende
oplossingsrichtingen goed in beeld te krijgen. De verwachting was dat de Minister
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport uw Kamer voor het einde van het jaar kon informeren
over zijn beleidskeuze. Helaas vraagt dit meer tijd dan was ingeschat. De Minister
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport verwacht uw Kamer hierover in de zomer van 2020
te kunnen informeren.
Vraag:
Daarnaast worden de toezeggingen die zijn gedaan tijdens het AO Zwangerschap en Geboorte
van 18 december 2019 (Kamerstuk 32 279, nr. 192) in beide brieven niet genoemd. De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn
en Sport heeft toegezegd om op basis van het advies van de Gezondheidsraad uit 2016
met een brief te komen met daarin een integrale visie van het kabinet op het screeningsprogramma
zoals we dat op dit moment in Nederland kennen. Graag zien de leden van de VVD-fractie
deze toezegging alsnog opgenomen in de stand van zakenbrief en willen deze leden weten
wanneer de Staatssecretaris met deze brief komt.
Antwoord:
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft uw Kamer op 7 juli
jl. geïnformeerd over de samenhang tussen het programma prenatale screening en de
reguliere geboortezorg.
Vraag:
De leden van de VVD-fractie vragen om een tijdsindicatie met betrekking tot het voorstel
tot een wijziging van de WMO, welke wordt genoemd in de stand van zakenbrief op de
zevende pagina. Wanneer wordt deze wijziging naar de Kamer gestuurd?
Antwoord:
De verwachting is dat het voorstel in de zomer aan de Tweede Kamer kan worden opgestuurd.
Vraag:
De Minister voor Medische Zorg wil de continue screening meenemen in andere initiatieven
op dit moment. Komt daar een aparte brief over en wanneer krijgt de Kamer een update
daarvan?
Antwoord:
Naar aanleiding van de motie van de leden Van den Berg en Hijink over verplichte continue
screening voor bepaalde beroepen in de zorg10: dit vraagstuk wil de Minister voor Medische Zorg en Sport graag bezien in samenhang
met andere initiatieven van dit moment. Zoals de wettelijke verplichting die wordt
gecreëerd voor zorgorganisaties om aan te sluiten bij het waarschuwingsregister zorg
en welzijn, die allemaal (mede) als doel hebben de cliënt te beschermen en te waarborgen
dat goede zorg wordt verleend.
Vraag:
Kan de Minister voor Medische Zorg aangeven waar veldpartijen tegenaanlopen in het
zoeken naar een oplossing rondom de vergoedingssystematiek bij terugroepacties van
geneesmiddelen? Sluiten de veldpartijen ook aan bij de gesprekken met apothekers,
zorgverzekeraars en fabrikanten?
Antwoord:
Veldpartijen zijn met elkaar in gesprek over een oplossing voor de kostenvergoeding
bij terugroepacties. Door de coronacrisis zijn die gesprekken vertraagd. De Minister
voor Medische Zorg en Sport zal uw Kamer informeren zodra hierover meer duidelijkheid
is.
Vraag:
Genoemde leden lezen dat de Minister voor Medische Zorg in het onderzoek naar mogelijkheden
om geneesmiddelen in de sluis beschikbaar te laten stellen, rekening gaat houden met
de kosten die bedrijven maken voor het gratis beschikbaar stellen van geneesmiddelen.
Hiermee verwacht de Minister voor Medische Zorg dat fabrikanten bereidwilliger zullen
zijn om hun geneesmiddelen tijdens de sluisperiode aan patiënten te verstrekken. Kan
de Minister voor Medische Zorg toelichten of hij bij het opstellen van deze lijn ook
heeft gesproken met fabrikanten? Welke gegevens onderbouwen de verwachting die de
Minister voor Medische Zorg schetst?
Antwoord:
Zoals aangegeven is de Minister voor Medische Zorg en Sport bereidt in de onderhandeling
rekening te houden met de kosten die gemaakt zijn door de fabrikant voor het beschikbaar
stellen tijdens de sluisperiode. Een fabrikant kan deze kosten opvoeren in haar inzet
in de onderhandeling en de Minister kan die kosten op zijn beurt in de onderhandeling
meewegen in zijn betalingsbereidheid. Op basis van ervaringen bij eerdere onderhandelingen
met verschillende fabrikanten waarin het beschikbaar stellen van de behandeling aan
de orde is gekomen verwacht de Minister dat deze benadering werkbaar zal zijn voor
fabrikanten. Het zal ook nog moeten blijken of dat inderdaad zo is. Sinds deze voorgenomen
benadering eind vorig jaar met uw Kamer is gedeeld hebben zich de eerste sluisprocedures
aangediend waarin een dergelijke aanpak ter sprake is gekomen. De exacte uitwerking
zal, bij sluisprocedures die nopen tot het beschikbaar stellen van het sluisgeneesmiddel,
in individuele onderhandelingen tussen VWS en betreffende fabrikanten worden opgenomen.
Bij de verkenning naar de mogelijkheden om geneesmiddelen in de sluis beschikbaar
te laten stellen heeft het ministerie gesproken met de Vereniging Innovatieve Geneesmiddelen.
Vraag:
De Minister voor Medische Zorg verkent op dit moment wat er nodig is om de aansluiting
van geestelijke gezondheidszorg (ggz)-instellingen bij Z-CERT te vergroten. Wanneer
kan de Kamer daar terugkoppeling van verwachten?
Antwoord:
In september stuurt de Minister voor Medische Zorg en Sport de tweede brief Informatieveiligheid
in de zorg naar uw Kamer. De voortgang van de GGZ-aansluiting bij Z-CERT zal in de
brief worden meegenomen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brieven van de Minister van
VWS inzake de Jaarplanning en de stand van zaken moties en toezeggingen VWS kerst
2019. Deze leden hebben hier nog enkele vragen over.
Vraag:
De Minister voor Medische Zorg en Sport gaat in de stand van zakenbrief op de achtste
pagina in op de motie van de leden Van den Berg en Kerstens11 over het opnemen van zinvolle indicatoren en cijfers over de beschikbaarheid van
zorg in de regio. De leden van de CDA-fractie vragen waarom hierbij alleen de 15-minutennorm,
de 45-minutennorm en informatie over de regiobeelden worden opgenomen. Deze leden
zouden liever zien dat deze informatie uitgebreid wordt met informatie over bijvoorbeeld
de verdeling van academische, topklinische en algemene ziekenhuizen bedden over het
land. Deelt de Minister voor Medische Zorg de gedachte dat deze informatie veel meer
toegevoegde waarde zou hebben en is hij bereid ook deze informatie op te nemen?
Antwoord:
De meest recente gegevens waar de Minister voor Medische Zorg en Sport over beschikt
hebben betrekking op het aantal bedden in algemene ziekenhuizen en UMC’s in 2017 (https://www.staatvenz.nl/kerncijfers/ziekenhuisbedden). Deze cijfers zijn afkomstig uit enquêtes van Dutch Hospital Data (DHD) onder de
algemene ziekenhuizen en UMC’s in Nederland. DHD heeft aangegeven dat deze enquêtes
sinds 2018 niet meer in deze vorm plaatsvinden. De Minister voor Medische Zorg en
Sport beschikt op dit moment dan ook niet over actuele cijfers over het aantal bedden
in de Nederlandse ziekenhuizen en kan deze daarom niet opnemen in het jaarverslag
of de VWS monitor. De Minister zal bekijken of het mogelijk is om deze cijfers in
de toekomst alsnog in de VWS monitor op te nemen.
Vraag:
De Minister voor Medische Zorg geeft in de stand van zakenbrief op de pagina’s zeven
en acht informatie over de stand van zaken van het nieuwe concept Kwaliteitskader
Spoedzorgketen. De leden van de CDA-fractie vragen of hiervoor ook een budgetimpact
analyse en een leefbaarheidsanalyse is gemaakt. Zo ja, kunnen deze naar de Kamer gestuurd
worden?
Antwoord:
De Budget Impact Analyse van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) met betrekking tot
het kwaliteitskader spoedzorgketen is reeds op 14 januari 2019 naar de uw Kamer gestuurd12.
In de begeleidende brief aan uw Kamer (en ook in verschillende andere brieven) is
tevens aandacht besteed aan de gewijzigde motie van de leden Van den Berg en Kerstens13 waarin de Kamer de regering verzoekt om er zorg voor te dragen dat, bij het opstellen
en beoordelen van het kwaliteitskader spoedzorg(keten), «ook een (leefbaarheids)analyse
wordt uitgevoerd waarbij gekeken wordt naar de effecten op de keten zodat de belangen
van burgers op het punt van behoud van leefbaarheid van de regio worden meegenomen».
De Minister voor Medische Zorg en Sport heeft uw Kamer laten weten dat, vanwege de
eisen met betrekking tot de tripartiete ontwikkeling en aanbieding van kwaliteitskaders,
de belangen van burgers en ook zorgaanbieders uit de regio reeds een belangrijke rol
hebben bij de totstandkoming van het kwaliteitskader spoedzorgketen. Zo moeten kwaliteitskaders,
zoals het kwaliteitskader spoedzorgketen, tripartiet door vertegenwoordigers van zorgaanbieders,
zorgverzekeraars én patiënten worden ontwikkeld en ingediend bij het Zorginstituut.
Daarbij komt dat niet alleen zorgaanbieders uit stedelijke gebieden en de grote topklinische
instellingen worden vertegenwoordigd, maar ook zorgaanbieders uit dunbevolkte gebieden
en kleine basisziekenhuizen. Om één en ander duidelijker te bestendigen is, in aanvulling
daarop, het Zorginstituut verzocht zich ervan te verzekeren dat partijen bij het opstellen
van het kwaliteitskader spoedzorgketen voldoende aandacht besteden c.q. hebben besteed
aan de effecten van dit kwaliteitskader op de kwaliteit en de toegankelijkheid (waaronder:
de bereikbaarheid) van de zorg in de regio’s, inclusief de afweging tussen kwaliteit
en toegankelijkheid van zorg. De Minister voor Medische Zorg en Sport heeft uw Kamer
reeds laten weten dat het Zorginstituut van oordeel is dat dit het geval is. Verder
heeft het Zorginstituut de Kwaliteitsraad gevraagd om advies over de vraag of, en
zo ja in welke mate, de aangescherpte eisen in kwaliteitsstandaarden van invloed zijn
op de kwaliteit en toegankelijkheid van het zorgaanbod in de regio, en op welke wijze
het Zorginstituut dit onderwerp mee zou kunnen of moeten nemen bij zijn toetsing van
kwaliteitsstandaarden. De Minister voor Medische Zorg en Sport heeft hier in maart
een brief van het Zorginstituut over ontvangen, en heeft uw Kamer hier op 16 juni
jl.14 separaat over geïnformeerd.
Vraag:
De leden van de CDA-fractie vragen hoe de motie Van den Berg15 over geen nieuwe besluiten nemen waardoor huisartsenposten en/of spoedeisende-hulpposten
verdwijnen zolang er nog geen regiobeelden zijn, wordt uitgevoerd.
Antwoord:
In de Kamerbrieven van 19 december 201916 en 4 februari 202017 is een reactie op deze motie gegeven en aangegeven hoe deze zijn uitgevoerd. De Minister
voor Medische Zorg en Sport verwijst graag naar deze brieven.
Vraag:
Hoe wordt de motie van het lid Van den Berg18 over onderzoek naar de optimalisatie van het risicovereveningsmodel uitgevoerd?
Antwoord:
Deze motie wordt niet uitgevoerd, omdat deze niet is aangenomen (stemmingen 10 december
201919).
Tijdens het VSO op 4 december 2019 waar deze motie is ingediend (Handelingen II 2019/20,
nr. 32, item 10) heeft de voormalig Minister voor Medische Zorg en Sport deze motie ontraden omdat
het risicovereveningsmodel al jaarlijks wordt geëvalueerd door een onafhankelijk onderzoeksbureau,
met begeleiding van deskundigen van verzekeraars en uitvoering. Bovendien komt het
risicovereveningsmodel jaarlijks tot stand via een gezamenlijk proces waarbij ZN,
individuele zorgverzekeraars, onderzoekers en het Zorginstituut zijn betrokken. Dit
geldt zowel voor de onderzoeken naar verbeteringen van het model, voor de jaarlijkse
evaluatie én voor de doorrekeningen en besluitvorming voor het volgende jaar.
Vraag:
De leden van de CDA-fractie vragen hoe de motie van de leden Van den Berg en Veldman20 over het opstellen van een opleidingsplan waarbij zorgmedewerkers over e-healthtoepassingen
worden geïnformeerd, uitgevoerd wordt. Deze leden vragen tevens hoe de motie van het
lid Van den Berg21 over het verleiden van patiënten en cliënten om eHealth toe te passen, wordt uitgevoerd.
Antwoord:
In de afgelopen bijzondere maanden is als gevolg van het coronavirus de inzet en het
gebruik van digitale toepassingen in zorg en onderwijs fors toegenomen. De ervaringen
van patiënten, cliënten en professionals zullen betrokken worden bij de invulling
van de twee betreffende moties.
Naar aanleiding van de moties van de leden Van den Berg en Veldman over een opleidingsplan
waarbij zorgmedewerkers over e-healthtoepassingen worden geïnformeerd is een zorgonderwijstafel
geïnitieerd, in mei is deze gestart. Aan deze tafel gaat het Ministerie van VWS, samen
met het Ministerie van OCW, in gesprek met de zorgsector over een gezamenlijke aanpak
om deze moties uit te voeren, waarbij ook wordt bezien welke lopende en welke nieuw
te ontwikkelen initiatieven kunnen worden betrokken. Bij de besprekingen aan deze
tafel zal ook de recent aangenomen motie van de leden Kuik en Van den Berg over het
aanpassen van curricula van zorgopleidingen gelet op de impact van digitalisering
op hoofdtaken22 worden betrokken.
Tevens kan de Minister voor Medische Zorg en Sport melden dat OCW samen met hbo-instellingen
(en universiteiten) het vierjarig Versnellingsplan Onderwijsinnovatie met ICT in uitvoering
heeft, waarin onder andere wordt gewerkt aan verbetering van de aansluiting op de
arbeidsmarkt en slimmer en beter leren met technologie. Hierin wordt ook de professionalisering
van de docent meegenomen.
Ondertussen vinden ook verschillende activiteiten plaats om (aanstaande) zorgprofessionals
meer bekend te maken met slimme zorg via o.a. het communicatieprogramma Zorg van Nu
en het Actie Leer Netwerk, onderdeel van het actieprogramma Werken in de Zorg. Daarnaast
wordt de komende maanden de behoefte van mbo en hbo-onderwijsinstellingen geïnventariseerd
over het delen van kennis over digitale vaardigheden bij zorg- en welzijnsopleidingen.
Via het traject Digivaardigindezorg worden zorg- en onderwijsinstellingen in de gelegenheid
gesteld met een planmatige aanpak de digitale vaardigheden van (toekomstige)professionals
te versterken. Ook docenten kunnen gebruik maken van dit platform waar zij een eigen
pagina hebben om kennis en werkvormen rondom digitale vaardigheden in de zorg te delen.
Ook in relatie tot de motie van het lid Van den Berg over het verleiden van patiënten
en cliënten om gebruik te maken van e-healthtoepassingen23 vinden de nodige activiteiten plaats. Zo hebben tijdens de e-healthweek begin dit
jaar circa 50.000 mensen de meer dan 200 georganiseerde evenementen bezocht, zijn
verspreid in het land 10 Teahealth bijeenkomsten georganiseerd, is er – na Rotterdam
– een tweede fysieke punt Zorg van Nu in Enschede geopend en gaat de Minister voor
Medische Zorg en Sport in overleg met thuiszorgwinkels om slimme zorgoplossingen daar
bekender te maken, gericht op de oudere doelgroep die langer thuis woont. Met onder
andere de Patiëntenfederatie is de Minister voor Medische Zorg en Sport in overleg
over mogelijke aanvullende activiteiten en communicatiemiddelen om patiënten en cliënten
te informeren over slimme zorg.
Later dit jaar wordt uw Kamer geïnformeerd over de genoemde moties.
Vraag:
Op pagina veertien geeft de Minister voor Medische Zorg bij de motie Ellemeet over
verplichte deelname aan Z-CERT24 aan dat hij in gesprek is met de ggz-sector over wat nodig is om de aansluiting te
vergroten. De leden van de CDA-fractie wijzen er op dat in de motie echter wordt verzocht
om te verkennen of deelname aan Z-CERT «verplicht» kan worden gesteld. Deze leden
vragen daarom hoe het met die verkenning naar een verplichting is gesteld.
Antwoord:
Het is van het grootste belang dat de Nederlandse zorgsector weerbaar is voor cyberaanvallen
en ICT-uitval. Daarom hecht de Minister voor Medische Zorg en Sport er aan dat de
zorginstellingen bij het treffen van maatregelen worden ondersteund door Z-CERT, het
cybersecuritycentrum voor de zorg. Onderzocht wordt, conform de motie van het Kamerlid
Ellemeet, of deelname aan Z-CERT verplicht kan worden. Voor de Minister voor Medische
Zorg en Sport is daarbij wel van belang of de verplichte aansluiting de beste route
is om de zorg weerbaarder te maken. De Minister werkt daarom onder andere aan een
risico gestuurde aanpak waarmee inzicht wordt verkregen welke typen instellingen en
sectoren het meeste risico lopen en welke type instellingen en sectoren onder die
eventuele verplichting zouden moeten vallen. Daarnaast doet de Minister momenteel
een herbeoordeling om te bezien of bepaalde organisaties binnen de zorgsector als
vitale aanbieders zouden moeten worden aangewezen. Na het zomerreces wordt uw Kamer
over de voortgang van motie Ellemeet geïnformeerd.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
Vraag:
De leden van de D66-fractie hebben een vraag met betrekking tot de stand van zaken
van de motie van de leden Raemakers en Bergkamp25 over het project Nu Niet Zwanger. In deze motie wordt de regering verzocht om te
onderzoeken hoeveel vrouwen al worden bereikt door het project, om te monitoren wat
de omvang van de doelgroep van het project is en om te onderzoeken welke maatregelen
nodig zijn om kwetsbare vrouwen van anticonceptie te voorzien vanuit het beginsel
van zelfbeschikking. Kunnen de betrokken bewindspersonen op elk van deze punten aangeven
hoe het staat met de uitvoering en welke stappen daartoe nog gaan worden gezet?
Antwoord:
In elke voortgangsrapportage van het actieprogramma Kansrijke Start wordt ingegaan
op de voortgang van het programma Nu Niet Zwanger (NNZ). NNZ is onderdeel van het
actieprogramma Kansrijke Start en maakt de kinderwens bespreekbaar bij kwetsbare vrouwen
en mannen met een opeenstapeling van complexe problemen en beperkingen. NNZ ondersteunt
hen bij het nemen van de regie over hun kinderwens.
Voor de meest recente cijfers over het bereik van NNZ verwijs ik u naar de derde voortgangsrapportage
Kansrijke Start, die ik op 8 juli jl. naar de Tweede Kamer heb gestuurd. Voor alle
regio’s die NNZ uitvoeren of bezig zijn om dit op te starten wordt gevolgd hoeveel
vrouwen en mannen bereikt worden met NNZ. Ook wordt op dit moment de waarde van NNZ
in de praktijk zoals professionals die ervaren in kaart gebracht. In de vierde voortgangsrapportage
van het actieprogramma Kansrijke Start zal nader worden ingegaan op de resultaten
hiervan. Wat betreft de omvang van de doelgroep heb ik in de tweede voortgangsrapportage
(11 december 2019) aangegeven dat het Sociaal Cultureel Planbureau in 2014 heeft gesteld
dat ongeveer 15% van de bevolking over de gehele linie achterblijft en een onzeker
bestaan leidt. De kwetsbare (potentiële) ouders waar Nu Niet Zwanger zich op richt
bevinden zich in die groep. De definitie en kwantificering van kwetsbaarheid, waaraan
nu gewerkt wordt door RIVM en het Erasmus MC, zal ook meer inzicht geven in de totale
doelgroep. Tot slot verzoekt de motie om te onderzoeken welke maatregelen er nodig
zijn om kwetsbare vrouwen van anticonceptie te voorzien vanuit het beginsel van zelfbeschikking.
Nu Niet Zwanger zorgt ervoor dat kwetsbare mannen en vrouwen eigen regie over de kinderwens
kunnen nemen en een geïnformeerde en weloverwogen keuze kunnen maken, in plaats van
dat een onbedoelde zwangerschap hen overkomt. NNZ ondersteunt als er geen kinderwens
is bij het realiseren van adequate anticonceptie.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
Vraag:
De leden van de SP-fractie begrijpen uit de brief met daarin de stand van zaken van
moties en toezeggingen dat het onderzoek van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd
(IGJ) en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) naar onbehoorlijke financiële constructies
bij de failliete IJsselmeerziekenhuizen op het moment van het schrijven van de brief
stilligt vanwege een lopende juridische procedure tussen de Inspectie en de curatoren
over de wettelijke grondslag waarop de vordering om informatie is gebaseerd. In een
brief van 7 januari 202026 lezen deze leden dat het rapport van de IGJ en NZa met het onderzoek naar onbehoorlijke
financiële constructies bij het MC Slotervaart en de MC IJsselmeerziekenhuizen naar
verwachting dit voorjaar afgerond wordt. Kunnen genoemde leden hieruit concluderen
dat de juridische procedures tussen de Inspectie en de curatoren inmiddels zijn opgelost?
Is in deze oplossing voldaan aan de eisen van de Inspectie in deze kwestie? Oftewel;
stellen de curatoren alle benodigde informatie voor het onderzoek ter beschikking?
Antwoord:
In de brief van 19 december jl. met daarin de stand van zaken van moties en toezeggingen
wordt toegelicht dat het onderzoek van de IGJ en NZa naar onbehoorlijke financiële
constructies bij de failliete IJsselmeerziekenhuizen stilligt. Dit vanwege een lopende
juridische procedure tussen de inspectie en de curatoren over de wettelijke grondslag
waarop de vordering om informatie is gebaseerd. In de brief van 7 januari 2020 staat
dat de IGJ en NZa gezamenlijk onderzoek doen naar onbehoorlijke financiële constructies
bij het MC Slotervaart en de MC IJsselmeerziekenhuizen en dat het onderzoek over het
MC Slotervaart naar verwachting dit voorjaar af.
Er wordt dus gewerkt aan twee separate rapporten. Het onderzoek naar de MC IJsselmeerziekenhuizen
ligt evenwel nog steeds stil vanwege de lopende juridische procedure. De curatoren
van de MC IJsselmeerziekenhuizen houden vast aan de weigering om de voor het onderzoek
van de IGJ en NZa benodigde informatie ter beschikking te stellen. De IGJ heeft laten
weten er naar te streven om het rapport van het onderzoek naar Slotervaartziekenhuis
B.V. eind september a.s. te publiceren.
Vraag:
De leden van de SP-fractie vragen of kan worden toegelicht waarom Priadel voor patiënten
die het middel gebruiken voor hun bipolaire stoornis dit thans volledig vergoed krijgen.
Komt dat door gesprekken met Essential Pharma over de prijsverhoging van het middel
of door aanpassing van de vergoeding via het geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS)-systeem
door een herberekening van de prijzen in het betreffende cluster?
Antwoord:
Na de prijsverhoging van Priadel in de zomer van 2019 is de Minister voor Medische
Zorg en Sport in gesprek gegaan met fabrikant Essential Pharma. De prijsverhoging
had namelijk bijbetalingen voor een kwetsbare groep patiënten met een bipolaire stoornis
tot gevolg, die zij niet konden ontlopen. De alternatieven voor Priadel, waaronder
een generiek geneesmiddel, kenden namelijk al een bijbetaling. In de brief27 is uw Kamer geïnformeerd dat de Minister voor Medische Zorg en Sport er daarom voor
heeft gekozen de vergoedingslimieten van het cluster met Priadel per 1 januari 2020
te herberekenen, waardoor patiënten weer keuze hebben voor een bijbetalingsvrij geneesmiddel
(waaronder Priadel). Essential Pharma heeft toegezegd dat zij afziet van de prijsstijgingen
die zij na januari 2020 van plan waren door te voeren, in ieder geval tot 1 oktober
2021. Dit sluit goed aan bij de voorgenomen modernisering van het Geneesmiddelenvergoedingssysteem
(GVS).
Vraag:
De leden van de SP-fractie vragen wat de Minister voor Medische Zorg gaat doen om
transparantie over de prijs te garanderen tijdens de sluisperiode en hoe zijn opstelling
aangaande het aan de fabrikant overlaten om het middel al dan niet beschikbaar te
stellen als nog wordt onderhandeld over de prijs, hieraan gaat bijdragen.
Antwoord:
Zoals aangegeven is de Minister voor Medische Zorg en Sport bereidt in de onderhandeling
rekening te houden met de kosten die gemaakt zijn door de fabrikant voor het beschikbaar
stellen tijdens de sluisperiode. Een fabrikant kan deze kosten opvoeren in haar inzet
in de onderhandeling en de Minister kan die kosten op zijn beurt in de onderhandeling
meewegen in zijn betalingsbereidheid. In hoeverre die kosten hebben meegespeeld in
zijn betalingsbereidheid kan de Minister voor Medische Zorg en Sport in het geval
van een vertrouwelijk financieel arrangement waarschijnlijk niet transparant maken,
net zo goed als ook de financiële afspraken doorgaans niet bekend gemaakt kunnen worden,
omdat fabrikanten aan geheimhouding vasthouden. In de al eerder toegezegde voortgangsbrief
over de inzet op geneesmiddelprijzen (Kamerstuk 29 477, nr. 647) wordt verder ingegaan op het onderwerp van transparantie en geneesmiddelprijzen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de
brief over de stand van zaken met betrekking tot moties en toezeggingen.
Vraag:
Zij hebben nog enkele vragen over de uitvoering van de motie van het lid Dik-Faber28 over het beter inbedden van lactatiekundige zorg in de jeugdgezondheidszorg. Deze
motie verzocht de regering enerzijds om lactatiekundige zorg beter in te bedden in
de jeugdgezondheidszorg met als doel dat moeders betere ondersteuning krijgen bij
het geven van borstvoeding en anderzijds om samen met Vereniging van Nederlandse Gemeenten
(VNG) te kijken naar de mogelijkheden om lactatiekundige zorg als onderdeel van de
jeugdgezondheidszorg vanaf de geboorte van het kind beschikbaar te stellen.
Begrijpen de leden van de ChristenUnie-fractie het goed dat er wel wordt gekeken naar
een betere inbedding van lactatiekundige zorg in de jeugdgezondheidszorg, maar dat
er nog geen overleg heeft plaatsgevonden met VNG over het beschikbaar stellen van
lactatiekundige zorg als onderdeel van de jeugdgezondheidszorg (JGZ) vanaf de geboorte
van het kind? Zo ja, waarom niet? Wanneer vindt dit overleg met VNG alsnog plaats,
vragen genoemde leden. Hoe wil de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport het
tweede deel van de motie gaan uitvoeren?
Antwoord:
Het is belangrijk te weten dat lactatiekundige zorg geen onderdeel uitmaakt van het
basispakket JGZ. Het is immers een deskundigheid en geen taak. Het is daarom aan gemeenten
en/of JGZ-organisaties om deze deskundigheid aan te bieden.
Op ambtelijk niveau is uw verzoek met de VNG besproken. De Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport gaat uw verzoek ook formeel aan het bestuur van de VNG voorleggen.
Vraag:
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport stelt in de reactie op de motie
dat borstvoedingsondersteuning in het basispakket jeugdgezondheidszorg zit, maar dat
lactatiekundige zorg wordt vergoed uit het aanvullende pakket van de zorgverzekering.
Genoemde leden wijzen erop dat er wel degelijk JGZ-aanbieders zijn waarbij lactatiekundige
zorg in het basispakket JGZ zit29. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Minister van Volksgezondheid, Welzijn
en Sport aan te geven in hoeveel gemeenten lactatiekundige zorg wél in het basispakket
JGZ is opgenomen. Is de Minister Volksgezondheid, Welzijn en Sport bereid in gesprek
te treden met gemeenten waar lactatiekundige zorg niet in het basispakket JGZ zit?
Kan een inschatting worden gemaakt van de totale kosten van lactatiekundige zorg die
via de kraamzorgorganisaties en de jeugdgezondheidszorg wordt aangeboden?
Antwoord:
Gemeenten en/of JGZ-organisaties zijn vrij ervoor te kiezen lactatiekundige zorg aan
te bieden aan moeders die met hun kind bij de JGZ komen. De Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport laat deze keuzevrijheid bij hen. Gelet hierop heeft de Minister van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport geen zicht op het aantal gemeenten dat het aanbiedt
en de totale kosten van lactatiekundige zorg.
Vraag:
De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het goed dat beroepsverenigingen werken
aan een uitwerking van borstvoedingszorg (kraamzorg en jeugdgezondheidszorg) en lactatiekundige
zorg (lactatiekundigen), nu blijkt dat dit onderscheid niet altijd helder is. Wanneer
is deze uitwerking gereed? Wordt deze uitwerking via verloskundigen, kraamzorgorganisaties
en jeugdgezondheidszorg ook gedeeld met vrouwen die borstvoeding (willen gaan) geven?
Wordt hierbij ook extra aandacht gegeven aan informatieverstrekking over borstvoeding
vóór de bevalling?
Antwoord:
De Nederlandse Vereniging van Lactatiekundigen (NVL) heeft een definitie van een lactatiekundige
IBCL opgesteld. De verdere afstemming en verspreiding van deze definitie ligt bij
de NVL.
Vraag:
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe invulling wordt gegeven aan de aanbeveling
uit het Kantar-onderzoek om de richtlijnen van kraamzorgorganisaties en kraamafdelingen
van ziekenhuizen op het gebied van ondersteuning bij borstvoeding aan te scherpen.
Genoemde leden vragen wat de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in overleg
met het Nederlands Centrum Jeugdgezond gaat doen om te zorgen dat de jeugdgezondheidszorg
een duidelijke rol krijgt bij borstvoedingsondersteuning na de kraamperiode. Wordt
hierbij ook aandacht besteed aan de nazorg, nadat er borstvoedingszorg of lactatiekundige
zorg is verleend, aangezien het punt van nazorg ook duidelijk uit het Kantar-onderzoek
naar voren komt?
Antwoord:
Één van de taken in het basispakket JGZ is ondersteuning bij gezonde (borst-)voeding.
Vanuit het basispakket gezien heeft de JGZ al, na de kraamperiode, een duidelijke
rol bij borstvoeding. Wel zou volgens het rapport van Kantar de JGZ een meer signalerende
en ondersteunende rol kunnen hebben wat betreft eventuele moeilijkheden met borstvoeding
(indien zij dit nodig achten verwijzen naar ondersteuning of informatie). De Minister
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport kan zich voorstellen dat nazorg in een (volgend)
contactmoment hierbij een rol speelt.
Vraag:
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen wat de uitkomst is van de enquête naar
lactatiekundige zorg die ActiZ jeugd en GGD GHOR NL onder hun leden hebben uitgevoerd.
Kan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport deze uitkomsten met de Kamer
delen?
Antwoord:
Deze enquête is niet in opdracht van het ministerie gedaan zodat de Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport de resultaten niet met uw Kamer kan delen. De Minister laat het dan
ook aan partijen over om de resultaten eventueel met uw Kamer te delen.
Vraag:
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen tot slot wanneer de Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport meer duidelijkheid kan bieden over zijn standpunt en vervolgstappen
wat betreft meer mogelijkheden van ondersteuning bij borstvoeding door de JGZ.
Antwoord:
Navraag naar eventuele mogelijkheden van lactatiekundige zorg in relatie tot het basispakket
JGZ leert dat lactatiekundige zorg geen onderdeel kan zijn van het basispakket omdat
het een deskundigheid is. Het aanbieden ervan is een individuele keuze van de JGZ-organisatie
en/of gemeente. Om maximale invulling aan uw motie te geven legt de Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport uw verzoek voor aan het bestuur van de VNG. Tevens is de Minister
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport met vertegenwoordigers van de JGZ in overleg
om te kijken hoe ondersteuning bij borstvoeding extra onder de aandacht van JGZ-professionals
kan worden gebracht. Ook binnen Kansrijke Start zal de Minister aandacht geven aan
het belang van borstvoeding.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W.J.H. Lodders, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
J. Bakker, adjunct-griffier