Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
35 435 Wijziging van de Wet implementatie EU-richtlijnen energie-efficiëntie teneinde een grondslag op te nemen voor de energie-audit
Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 23 juni 2020
De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat, belast met het voorbereidend
onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van
haar bevindingen. Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen en de
gemaakte opmerkingen tijdig en genoegzaam zal hebben geantwoord, acht de commissie
de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.
INHOUDSOPGAVE
blz.
I.
ALGEMEEN
1
1. Inleiding
2
2. Inhoud van het voorstel
2
3. Regeldruk
6
4. Advies en consultatie
7
I. ALGEMEEN
De leden van de VVD-fractie hebben geen vragen en/of opmerkingen over het voorliggende
wetsvoorstel.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel. Deze
leden hebben enkele vragen met betrekking tot het uitsluiten van ondernemingen die
op 31 december 2016 nog geen grote onderneming waren, het opleggen van de last onder
dwangsom en het harmoniseren van beleidsinstrumenten voortkomend uit het Klimaatakkoord
met het instrument energie-audit.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben het voorliggende wetsvoorstel gelezen en
hebben op basis hiervan enkele vragen.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel.
Deze leden hebben hierbij de volgende vragen.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de voorgestelde wetswijziging.
Deze leden hebben geen verdere vragen.
1. Inleiding
De leden van de SP-fractie delen de opvatting van de regering dat de energie-auditplicht
thuishoort bij energiewetgeving en niet binnen de Omgevingswet.
2. Inhoud van het voorstel
De leden van de CDA-fractie lezen dat het advies van de Afdeling advisering van de
Raad van State (Afdeling advisering) om een uitzondering te maken bij de termijn voor
het inzenden van een energie-audit voor ondernemingen die op 31 december 2016 nog
geen grote onderneming waren door de regering niet is verwerkt. De regering geeft
aan dat dit niet goed zou passen bij de huidige werkwijze. Deze leden vragen de regering
de argumentatie hierover te verduidelijken. Waarom zou een dergelijke uitzondering
niet passen bij de huidige werkwijze? Wat zijn daarbij de knelpunten die een dergelijke
uitzondering zou veroorzaken in de werkwijze? Zijn er behalve de werkwijze nog andere
argumenten om het advies van de Afdeling advisering op dit punt niet over te nemen?
De verplichting tot het ondergaan van een energie-audit voor grote ondernemingen vloeit
voort uit richtlijn 2012/27/EU van het Europees parlement en de Raad van 25 oktober
2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en
2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (PbEU
2012, L 315) (hierna: de richtlijn).
In artikel 2, onderdeel 26 van de richtlijn wordt verwezen naar de omschrijving van
«kleine en middelgrote ondernemingen» of «kmo’s» in titel I van de bijlage bij Aanbeveling
2003/361/EG van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote
en micro-ondernemingen (hierna: de Aanbeveling). In titel I van de bijlage, preciezer
in het tweede lid van artikel 4, staat omschreven dat een onderneming pas van status
veranderd (KMO / niet KMO) als twee opeenvolgende boekjaren de in artikel 2 van de
bijlage bij de Aanbeveling opgenomen drempels worden overschreden. Dit geldt zowel
voor de overgang van MKB-onderneming naar grote onderneming als andersom.
In de huidige werkwijze is ervoor gekozen om een onderneming binnen één jaar nadat
deze de status van grote onderneming heeft bereikt een energie-audit uit te laten
voeren en een auditverslag in te laten dienen. Op deze manier wordt het energiebesparingspotentieel
bij een zo groot mogelijke groep grote ondernemingen in beeld gebracht en wordt ook
de energiebesparing die hieruit kan voortvloeien gemaximaliseerd.
Het uitzonderen van ondernemingen die op 31 december 2016 nog geen grote onderneming
waren zorgt ervoor dat bij dergelijke wel al enige tijd bestaande ondernemingen het
energiebesparingspotentieel pas op een later tijdstip door het uitvoeren van een energie-audit
wordt belicht. Dit past niet binnen mijn beleid om te streven naar een grotere bewustwording
van de mogelijkheden tot energiebesparing en het daadwerkelijke besparen daarvan.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de Minister van Economische Zaken en Klimaat
(EZK) in het uiterste geval een last onder dwangsom kan opleggen aan ondernemingen
als een audit-verslag niet tijdig is ingediend of niet aan de vereisten voldoet. Deze
leden vragen de regering duidelijk te maken hoe in het kader van huidige coronacrisis
omgegaan zal worden met het al dan niet opleggen van een last onder dwangsom.
De uiterste datum voor het voldoen aan de auditplicht is vastgesteld op 31 december
2020. RVO zal in het begin van het jaar 2021 een onderzoek doen naar de ondernemingen
die nog niet voldaan hebben. Het is nog te vroeg om te bepalen of de coronamaatregelen
gevolgen hebben voor het tijdig indienen van het auditverslag. Mocht ik hier signalen
over ontvangen dan zal ik in overleg treden met de Europese Commissie.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen wat het resultaat van de vorige audit in
2015 is geweest. Heeft deze audit daadwerkelijk geleid tot energiebesparing en zo
ja, hoeveel? In hoeverre heeft dit wetsvoorstel raakvlakken met de energiebesparingsverplichting
die in de Wet milieubeheer is opgenomen? In theorie kan op basis van deze audit deze
verplichting goed worden nageleefd en gecontroleerd of in ieder geval hierbij helpen.
Klopt dit? Welke raakvlakken zijn er met andere wet- en regelgeving? Welk raakvlak
is er met het Energieakkoord en het Klimaatakkoord?
De energie-audit is een onderzoek naar het energieverbruik binnen een onderneming
en de mogelijkheden om aanvullende energiebesparende maatregelen te treffen. De audit
is bedoeld als stimulerend instrument. Door het uitvoeren van de audit verkrijgen
ondernemingen inzicht in de aanvullende besparingsmogelijkheden binnen hun onderneming.
Het is niet bekend of de aanvullende energiebesparende maatregelen daadwerkelijk getroffen
worden, dit is ook geen onderdeel van de verplichting.
De maatregelen die reeds gerapporteerd zijn in het kader van de informatieplicht en/of
maatregelen die voorkomen op bijlage 10 van de Activiteitenregeling milieubeheer,
de zogenoemde Erkende Maatregelen Lijsten (EML) hoeven niet omschreven te worden in
het auditverslag. Maatregelen met een terugverdientijd van vijf jaar of minder zijn
weliswaar «kosteneffectief» zoals bedoeld in de richtlijn, maar zijn maatregelen die
verplicht zijn en daarom in principe al genomen zouden moeten zijn. Het doel van de
energie-audit is niet om te rapporteren over reeds getroffen maatregelen, maar om
het nog aanwezig besparingspotentieel en mogelijk additionele maatregelen in kaart
te brengen. Met de audit kan dus niet de energiebesparingsverplichting uit het Activiteitenbesluit
milieubeheer worden gecontroleerd. Goedgekeurde auditverslagen worden wel gedeeld
met het decentrale bevoegde gezag voor de uitvoering van de energiebesparings- en
informatieplicht uit het Activiteitenbesluit milieubeheer.
De auditplicht maakt onderdeel uit van de beleidslijnen, maatregelen en programma’s
ter verwezenlijking van de indicatieve nationale energie-efficiëntiebijdragen 2030
zoals omschreven in het integraal nationaal energie- en klimaatplan (INEK). De inhoud
van het INEK wordt onder andere bepaald door het Klimaatakkoord en beleid dat volgt
uit Europese verplichtingen.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoeveel ondernemingen niet hebben voldaan
aan de informatieverplichting in 2019 en waarom door deze bedrijven niet aan deze
verplichting is voldaan. Hoeveel bedrijven hebben wel aan deze verplichting voldaan?
Kan de regering dit toelichten? Zijn er sancties voor bedrijven die zich ook niet
aan de verlegde deadline houden? Wat is er gedaan met de resultaten van de audits
die wel zijn uitgevoerd? Is er in gesprek gegaan met deze bedrijven?
Het bevoegd gezag ten aanzien van de informatieverplichting, ofwel de gemeenten en
omgevingsdiensten, heeft de totale doelgroep nog niet volledig in beeld. Op basis
van een schatting van het CBS bestaat de doelgroep uit maximaal 90.000 bedrijfsvestigingen.
Op dit moment is er over 48.922 bedrijfsvestigingen gerapporteerd. Daarvan zijn 15.942
bedrijfsvestigingen onderdeel van een onderneming die ook een audit moet indienen.
De ingediende rapportages helpen het bevoegd gezag informatie-gestuurd toezicht en
handhaving uit te oefenen. Het bevoegd gezag zal achterblijvende bedrijven actief
moeten benaderen en kan uiteindelijk een dwangsom opleggen aan een bedrijf dat niet
voldoet. Ik ondersteun het bevoegd gezag, onder meer met de maatregel «versterkte
uitvoering energiebesparings- en informatieplicht», om hun inzicht in de doelgroep
te verbeteren.
De leden van de SP-fractie zijn blij met de (al bestaande) verplichting tot een energie-audit
voor grote ondernemingen. Het nemen van energiebesparende maatregelen door deze bedrijven
is essentieel in het terugdringen van energievraag en daarmee de CO2-uitstoot. Deze leden vinden het dan ook teleurstellend dat er niet direct wordt doorgepakt.
Zij hadden graag gezien dat deze wijziging werd aangegrepen om op de audit een verplichting
te laten volgen tot het nemen van die energiebesparende maatregelen die mogelijk zijn.
Met alleen inzicht brengen we de energievraag niet omlaag, daar dienen verplichtende
maatregelen op te volgen die vervolgens ook worden gehandhaafd. Deze leden vragen
om hierop te reageren.
Kortheidshalve wordt voor een antwoord op deze vraag verwezen naar het antwoord hierboven
op een soortgelijke vraag van de leden van de fractie van GroenLinks. Met de informatie-
en energiebesparingsplicht worden bedrijven reeds verplicht om energiebesparende maatregelen
te nemen met een terugverdientijd van 5 jaar of minder.
De leden van de SP-fractie vragen naar de huidige stand van zaken over de naleving
van de verplichting tot het nemen van verduurzamingsmaatregelen met een terugverdientijd
van vijf jaar. Wordt hier inmiddels op gehandhaafd? Welk aandeel van de bedrijven
voert deze verplichte maatregelen uit, welk niet? Welke gevolgen heeft het niet uitvoeren
van de wet voor deze weigerachtige bedrijven, vragen deze leden.
Het decentrale bevoegd gezag is verantwoordelijk voor toezicht en handhaving op de
informatie- en energiebesparingsplicht. Ik heb geen inzicht in de energiebesparingsactiviteiten
van alle bevoegde gezagen. Wel worden de activiteiten van de bevoegde gezagen in het
kader van de maatregel «versterkte uitvoering energiebesparings- en informatieplicht»
gemonitord. De meeste bevoegde gezagen zijn met deze extra ondersteuning aan de slag
gegaan en de monitoring is te vinden op: https://vue.databank.nl/dashboard/
Uit de rapportages informatieplicht blijkt dat ongeveer 11,2% van de bedrijven alle
toepasselijke maatregelen getroffen heeft bij het indienen van de rapportage. Een
percentage van 26,1% van de rapportages vergt een nadere beoordeling van het bevoegd
gezag en uit 62,7% van de rapportages blijkt dat een deel van toepasselijke maatregelen
genomen zijn. Van deze laatste groep heeft 4,9% 75% tot 100% van de toepasselijke
maatregelen niet uitgevoerd. De rapportage verduidelijkt voor bedrijven welke maatregelen
getroffen moeten worden en zet bedrijven aan om aan de slag te gaan met energiebesparing.
Het bevoegd gezag kan uiteindelijk een dwangsom opleggen aan een bedrijf dat niet
wil voldoen.
De leden van de SP-fractie vragen waarom is gekozen voor deze grens van grote ondernemingen.
Wat zijn de verplichtingen en/of beleid gericht op het komen tot meer energiebesparing
te komen voor middelgrote ondernemingen?
De verplichting tot het ondergaan van energie-audits komt voort uit de richtlijn.
Hierin is onder andere opgenomen dat regelmatige energie-audits verplicht moeten zijn
voor grote ondernemingen, aangezien de energiebesparingen daar aanzienlijk kunnen
zijn. Het leggen van de grens voor het ondergaan van een energie-audit bij grote ondernemingen
volgt uit artikel 8, vierde lid van de richtlijn. Hierin is opgenomen dat de lidstaten
ervoor zorgen dat ondernemingen die geen kmo’s zijn, een energie-audit ondergaan.
In artikel 2, onderdeel 26 is een omschrijving gegeven van «kleine en middelgrote
ondernemingen».
Middelgrote ondernemingen die meer dan 50.000 kWh of 25.000 m³ aardgasequivalent gebruiken
hebben de verplichting om alle energiebesparende maatregelen met een terugverdientijd
van vijf jaar te treffen (energiebesparingsplicht) en vierjaarlijks te rapporteren
over de getroffen maatregelen (informatieplicht). Daarnaast zijn er onder andere bouwnormen
en moet elk kantoorgebouw per 1 januari 2023 minimaal energielabel C hebben. Er bestaan
verschillende instrumenten, zoals de Energie Investeringsaftrek (EIA), om bedrijven
te ondersteunen bij het treffen van energiebesparende maatregelen die verdergaan dan
het wettelijk minimum.
De leden van de SP-fractie zijn positief over de verschuiving van (provinciaal) bevoegd
gezag naar het Ministerie van EZK. Deze leden vragen wel naar de capaciteit bij de
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), waar de uitvoering komt te liggen. In
hoeverre is deze organisatie klaar voor deze extra taak? Wordt hier extra personeel
voor aangetrokken en krijgt zij extra middelen voor deze uitvoering?
Ik heb eind 2018 de opdracht gegeven voor de uitvoering van de auditplicht aan RVO.
Hiervoor heeft RVO aanvullende middelen gekregen. RVO is daarna begonnen met het inregelen
van de uitvoering en het opzetten van een uitvoeringsteam bestaande uit diverse ervaren
adviseurs. Hierbij wordt gebruik gemaakt van al, binnen RVO, aanwezige kennis vanuit
bijvoorbeeld de MJA/MEE. Sinds 1 juli 2019 is de uitvoering van start gegaan.
De leden van de SP-fractie vragen of inmiddels alle lopende audits zijn uitgevoerd
en beoordeeld. Kan ook worden ingegaan op de vertragingen? Waarom volgen er geen consequenties
uit het steeds opnieuw niet halen van de gestelde deadlines? Deelt de regering de
mening van deze leden dat het zeer aannemelijk is dat juist de bedrijven die niet
aanleveren, ook de bedrijven zullen zijn die energiebesparing niet hoog in het vaandel
hebben staan en waar dus juist veel verbeterd dient te worden? Op welke wijze wordt
ervoor gezorgd dat ook deze weigerachtige bedrijven hun verantwoordelijkheid nemen
ten aanzien van energiebesparing en verduurzaming?
De afhandeling van de eerste ronde energie-audits (en de daarbij behorende handhaving)
wordt uitgevoerd door het decentrale bevoegd gezag. In het najaar van 2018 had 83%
van de auditplichtige bedrijven (inclusief de deelnemers aan een convenant) een audit
uitgevoerd.
RVO ontvangt sinds 1 juli 2019 de auditverslagen. Alle bij RVO ingediende verslagen
worden gezien als meldingen voor de 2e ronde energie audit(met deadline 31 december 2020). Inmiddels zijn ongeveer 10% van
de voor deze 2e ronde te verwachten verslagen ingediend. Daarnaast hebben ruim 100 ondernemingen
aangegeven invulling te geven aan de auditplicht door middel van een ISO-certificering
of erkend keurmerk. De verwachting is dat in de tweede helft van 2020 het overgrote
deel van de meldingen zal worden ingediend, de deadline hiervoor staat op 31 december
2020.
In 2018 is een evaluatie uitgevoerd naar het functioneren van de auditverplichting.
Uit deze evaluatie is naar voren gekomen dat voor wat betreft de eerste ronde energie-audits
een groot aantal bedrijven niet heeft voldaan aan de auditplicht. Door het toetsings-
en handhavingsproces centraal te beleggen bij een uitvoeringsteam van ervaren adviseurs
wordt dit proces efficiënter ingericht en kan er worden gewerkt met één loket waar
ondernemingen zowel met eventuele vragen en voor het indienen van de auditverslagen
terecht kunnen. Door centrale uitvoering van het toezicht en handhaving kan eenvoudiger
worden gerapporteerd aan de Europese Commissie over de wijze waarop Nederland voldoet
aan de verplichtingen uit de richtlijn.
Daarnaast voorziet het wetsvoorstel in de mogelijkheid tot het opleggen van een last
onder dwangsom in het geval dat er sprake is van een overtreding van hetgeen bij of
krachtens artikel 18 van het wetsvoorstel is bepaald. In dit artikel is onder andere
de verplichting tot het ondergaan van een energie-audit voor grote ondernemingen,
is opgenomen.
De leden van de SP-fractie vragen waarom ook de alternatieve wijze waarop bedrijven
de mogelijkheid wordt geboden zich te verplichten tot de audit, via een algemene maatregel
van bestuur loopt. Wat kan over de regels voor deze alternatieve audit worden gezegd,
waarin verschillen deze van de reguliere audit en waarop wordt de keuze tussen deze
twee verschillende vormen gebaseerd? Deze leden vragen hier een nadere toelichting
op.
Het gaat hier om een technische uitwerking die naar zijn aard moet kunnen worden bijgesteld
aan actuele ontwikkelingen. Vandaar dat er voor is gekozen om dit op het niveau van
de algemene maatregel van bestuur te regelen in plaats van op het niveau van een wet
in formele zin.
Een belangrijke voorwaarde van een alternatieve invulling is dat er voldaan wordt
aan de minimum-criteria van de energieaudit als bedoeld in bijlage VI van de richtlijn.
Het gaat dan om erkende keurmerken, ISO certificering en energiebeheerssystemen (EBS).
3. Regeldruk
De leden van de CDA-fractie merken op dat met deze wetswijziging wordt voorgenomen
om beleidsinstrumenten voortkomend uit het Klimaatakkoord te harmoniseren met het
instrument energie-audit om onnodige administratieve lasten te voorkomen. Deze leden
vragen de regering om te verduidelijken om welke beleidsinstrumenten uit het Klimaatakkoord
het op dit punt gaat, op welke wijze harmonisering van deze beleidsinstrumenten met
het instrument energie-audit zal plaatsvinden, welke onnodige administratieve lasten
hiermee voorkomen worden en wat hiervan de impact zal zijn op de regeldruk en financiële
lasten voor ondernemingen.
De auditplicht maakt onderdeel uit van de beleidslijnen, maatregelen en programma’s
ter verwezenlijking van de indicatieve nationale energie-efficiëntiebijdragen 2030
zoals omschreven in het integraal nationaal energie- en klimaatplan (INEK).
De maatregelen die reeds gerapporteerd zijn in het kader van de informatieplicht en/of
maatregelen die voorkomen op bijlage 10 van de Activiteitenregeling milieubeheer,
de zogenoemde Erkende Maatregelen Lijsten (EML) zullen niet omschreven hoeven te worden
in het auditverslag. Middels keurmerken en toekomstige convenanten kan invulling worden
gegeven aan de auditplicht mits voldaan wordt aan de vereisten in de richtlijn. Hier
worden momenteel gesprekken over gevoerd met de sector.
4. Advies en consultatie
De leden van de CDA-fractie constateren dat er vijf brieven zijn gestuurd aan het
Ministerie van EZK tijdens de informele consultatie door belangenorganisaties, bedrijven
en mede- overheden. Deze leden vragen de regering inzichtelijk te maken welke aandachtspunten
er in deze brieven werden benoemd en aan te geven hoe de uitkomsten van deze consultatie
zijn verwerkt in het onderhavige wetsvoorstel.
De volgende stukken zijn tegelijktijdig ter informele consultatie voorgelegd:
– Een concept-wijziging van de Tijdelijke regeling voor de implementatie van artikel
8 en 14 EED. In werking getreden op 1 juli 2019.
– Een concept-wijziging van de Implementatiewet EU-richtlijnen energie-efficiëntie.
Hierin wordt een grondslag uitgewerkt voor permanente regelgeving voor de energie-auditplicht.
De reacties op het voorliggende wetsvoorstel waren als volgt:
Eén partij heeft aangegeven zich te kunnen vinden in de voorgestelde aanpassingen
(opnemen in Wet implementatie EU-richtlijnen energie-efficiëntie, indiening per onderneming
en bevoegdheidsverschuiving) en meent dat deze goed aansluiten bij de evaluatie van
de EED-auditverplichting en de wensen van het bedrijfsleven.
Twee partijen geven aan dat de verschuiving in bevoegdheden en principes niet aansluit
bij de taakverdeling tussen Rijk en decentrale overheden bij de uitvoering van energie-regelgeving
en dat een oplossing gezocht dient te worden binnen de bestaande kaders. In paragraaf
4 van het algemeen deel van de memorie van toelichting is aangegeven dat de verlegging
van de taak om de auditverslagen te beoordelen naar de Minister van Economische Zaken
en Klimaat wenselijk is gezien de evaluatie naar het functioneren van de auditverplichting,
de wens om de rapportage aan de Europese Commissie te vereenvoudigen en de auditplicht
te richten op «onderneming» in plaats van «activiteit».
In een reactie is aangegeven dat een groot deel van de bedrijven die het eerste auditverslag
in 2017, 2018 of mogelijk 2019 hebben ingediend op te korte termijn, uiterlijk 31 december
2020, een tweede auditverslag moet indienen. Verruiming voor bedrijven die het auditverslag
te laat hebben ingediend is niet in lijn met de richtlijn en het wetsvoorstel is daarom
niet op dit punt aangepast.
In een reactie is gevraagd om een verduidelijking voor welke vestigingen er een audit
wordt uitgevoerd. Dit is in de toelichting aangepast.
Een aantal suggesties wordt niet overgenomen, omdat ze niet in lijn zijn met de richtlijn.
Voorbeelden hiervan zijn het opnemen van een gasprofiel en een energieverbruiksprofiel
per inrichting. Een verwijzing naar het Green House Gas Protocol maakt het uitvoeren
van de energie-audit onnodig ingewikkeld voor auditplichtige bedrijven en voor de
toetsing van de verslagen. De alternatieve wijze waarop bedrijven de mogelijkheid
wordt geboden zich te verplichten tot de audit en de eisen aan een auditverslag worden
geregeld in de AMvB.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat,
E.D. Wiebes
Indieners
-
Indiener
E.D. Wiebes, minister van Economische Zaken en Klimaat