Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over democratie, kiesrecht en desinformatie
35 300 VII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2020
30 821
Nationale Veiligheid
30 985
Beleidsdoorlichting Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
35 165
Verkiezingen
35 300
B
Vaststelling van de begrotingsstaat van het gemeentefonds voor het jaar 2020
Nr. 124
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 17 juni 2020
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken heeft enkele vragen en opmerkingen over
onderstaande brieven van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
over democratie, kiesrecht en desinformatie.
Het betreft:
– de brief van 18 oktober 2019 over de toekomst van het openbaar bestuur (Kamerstuk
35 300 VII, nr. 7);
– de brief van 29 oktober 2019 houdende de beantwoording van vragen van de commissie
over de beleidsdoorlichting artikel 1, Openbaar bestuur en democratie, van de begroting
van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Hfst. VII) (Kamerstuk
30 985, nr. 37);
– de brief van 14 februari 2020 over het Wob-verzoek organisatie Democratiefestival
2019 (Kamerstuk 35 300 VII, nr. 103);
– de brief van 21 februari 2020 over de Evaluatie Democratiefestival 2019 en vervolg
in 2021(Kamerstuk 35 300 VII, nr. 105);
– de brief van 7 oktober 2019 over de Evaluatie verkiezingen 2019 (restant) (Kamerstuk
35 165, nr. 10);
– de brief van 4 november 2019 met de reactie op het verzoek van de commissie om een
afschrift van de brief aan Burger-rechtenvereniging Vrijbit over de ID-plicht in de
Kieswet (Kamerstuk 35 165, nr. 11);
– de brief van 27 november 2019 over de uitvoering van de motie van het lid Middendorp
c.s. (Kamerstuk 35 300 VII, nr. 14) over tussentijdse verkiezingen in gemeenteraden (Kamerstuk 35 300 VII, nr. 85);
– de brief van 12 december 2019 houdende de reactie op de motie van de leden Van der
Molen en Middendorp (Kamerstuk 35 300 VII, nr. 23) over een nieuw digitaal hulpmiddel voor het berekenen van de verkiezingsuitslag
(Kamerstuk 35 165, nr. 19);
– de brief van 18 oktober 2019 over de beleidsinzet bescherming democratie tegen desinformatie
(Kamerstuk 30 821, nr. 91);
– de brief van 9 december 2019 houdende de kabinetsreactie op het advies «Zoeken naar
waarheid» van de Raad voor het Openbaar Bestuur (Kamerstuk 35 300 VII, nr. 88);
– de brief van 4 maart 2020 houdende de reactie op het onderzoeksrapport «Wethoudersonderzoek
2019» (Kamerstuk 35 300 B, nr. 16);
– de brief van 12 maart 2020 over de uitvoering van de motie van het lid Van der Molen
(Kamerstuk 35 300 VII, nr. 20) over mogelijke taakdifferentiatie tussen gemeenten (Kamerstuk 35 300 VII, nr. 109).
De vragen en opmerkingen zijn op 15 mei 2020 aan de Minister van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties voorgelegd. Bij brief van 15 juni 2020 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Ziengs
De adjunct-griffier van de commissie, Hendrickx
1. Inleiding
Met veel belangstelling heb ik kennisgenomen van de vragen en de opmerkingen van de
leden van verschillende fracties in het verslag van het schriftelijk overleg over
democratie, kiesrecht en desinformatie. Hierbij reageer ik op de gestelde vragen en
de geplaatste opmerkingen. Ik doe dat waar mogelijk per onderwerp, en heb voor het
overige zo veel mogelijk de indeling en volgorde van het verslag aangehouden.
2. Democratie en openbaar bestuur
De leden van de VVD-fractie vragen of ik voornemens ben om in overleg te treden met
de VNG, het IPO en andere betrokken organisaties over de inhoud van mijn brief over
de Toekomst van het Openbaar Bestuur.
Dat is het geval. Verder voer ik continu bestuurlijk overleg met de koepels, gemeenten
en provincies over allerlei bestuurlijke onderwerpen.
Vervolgens vragen de leden van de VVD-fractie of het mogelijk is twee uitgangspunten
voor het openbaar bestuur met elkaar te verbinden, namelijk enerzijds duidelijkheid
scheppen over wie waarover gaat en anderzijds het belang van samenwerking.
Ik ben ervan overtuigd dat die uitgangspunten bij elkaar horen. Zoals de aan het woord
zijnde leden al uit mijn brief citeerden, kan geconstateerd worden dat het adagium
van «je gaat erover, of niet», voor een groeiend aantal opgaven niet opgaat. Voor
die meer complexe opgaven, zoals bijvoorbeeld de energietransitie of de woningbouwproductie,
is een gecoördineerde inzet van bevoegdheden en middelen van verschillende overheden
noodzakelijk. Samenwerking tussen overheden is dan nodig, omdat zij – ieder vanuit
de eigen verantwoordelijkheid – elkaar nodig hebben om effectief te kunnen zijn voor
hun inwoners. Daarbij speelt ook mee dat opgaven sneller veranderen dan we de eventueel
noodzakelijke verdeling van bevoegdheden en middelen tussen overheden kunnen bijstellen.
Daarom ben ik ervan overtuigd dat we samen verder komen als overheden zich ook afvragen
wat zij kunnen bijdragen, naast de vraag wie ervoor verantwoordelijk is.
De leden van de VVD-fractie vragen verder naar de verwachtingen omtrent het moment
van indienen van het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen
(Wgr).
Dit gaat naar verwachting voor het zomerreces gebeuren. Het advies van de Raad van
State bij dit voorstel is ontvangen. In antwoord op de opmerking van deze leden over
de «triple helix» herken ik de spanning die deze leden benoemen. Wanneer nieuwe samenwerkingsvormen
in beeld komen, is de legitimiteit daarvan een belangrijke afweging naast de effectiviteit.
Het primaat van de volksvertegenwoordiging is daarbij een belangrijk element, de positie
van de gemeenteraad mag niet onder druk komen te staan. Het formeel regelen van nieuwe
samenwerkingsvormen vraagt een zorgvuldige afweging.
De leden van de VVD-fractie vragen vervolgens hoe zij de passage uit de brief over
de toekomst van het openbaar bestuur moeten zien, waarin staat dat in het kader van
het beter met elkaar verbinden van bestuur en inwoners gemeenten ook meer gebruik
kunnen maken van de mogelijkheden die de wet al biedt voor de inrichting van het binnengemeentelijk
bestuur, zoals gebiedscommissies. Ook vragen deze leden in hoeverre mij daarbij een
nieuwe bestuurslaag voorstaat.
Om het gemeentebestuur slagvaardiger te laten opereren en sterker in positie te brengen,
wil ik bevorderen dat gemeenten de keuzemogelijkheden in bestaande regels goed benutten.
Dat gaat dus om al bestaande mogelijkheden, die passen binnen de bestaande bestuurlijke
hoofdstructuur; van het creëren van een nieuwe bestuurslaag is geen sprake. Het benutten
van de mogelijkheden voor binnengemeentelijke decentralisatie, bijvoorbeeld via gebiedscommissies,
is daar een onderdeel van. Ik laat een digitaal toegankelijk ondersteuningsproduct
ontwikkelen over welke vormen van binnengemeentelijke decentralisatie mogelijk zijn,
de juridische (on)mogelijkheden daarbij en welke vormen op welk moment passend zijn,
voorzien van goede voorbeelden.
Verder geven de leden van de VVD-fractie aan dat zij met enige nieuwsgierigheid afwachten
wat de gesprekken met de VNG over taakdifferentiatie zullen opleveren.
De afgelopen periode hebben de gesprekken met de VNG vooral in het teken gestaan van
de gevolgen van de coronacrisis en hoe die te beheersen. Om die reden verwacht ik
dat ik uw Kamer pas in de loop van het najaar in plaats van kort na de zomer over
de uitkomsten kan berichten. In antwoord op de vraag van de VVD-fractie hoe taakdifferentiatie,
«samen de klus klaren» en «je gaat erover of niet» zich tot elkaar verhouden, wil
ik graag voortbouwen op mijn eerdere antwoord waarin ik aangaf dat voor een groeiend
aantal opgaven het principe van «je gaat erover, of niet», niet meer past en samenwerking
noodzakelijk is in het belang van onze inwoners. En, zoals ik ook in mijn brief over
de Toekomst van het Openbaar Bestuur heb gesteld, moeten we ook nadenken over hoe
opgaven te adresseren die een onwenselijk complexe samenwerking vergen. Voor dergelijke
opgaven zou taakdifferentiatie een oplossing kunnen zijn, maar in hoeverre dat in
de praktijk ook werkbaar is, wil ik graag goed met gemeenten en provincies bespreken.
Voorts vragen de leden van de VVD-fractie wat zij zich moeten voorstellen bij een
federatiegemeente, wat dat betekent voor de inrichting van ons openbaar bestuur en
aan welke andere nieuwe concepten wordt gedacht. In het antwoord op deze vragen betrek
ik ook de vragen van de leden van de CDA-fractie welke belemmeringen er zijn in wet-
en regelgeving voor de introductie van de federatiegemeente en welke concrete stappen
ik wil zetten om deze belemmeringen weg te nemen.
Ik benadruk dat er geen vastomlijnd concept is wat we dé federatiegemeente noemen.
Het is een verzamelterm voor bestuursvormen waarin er op twee niveaus een gekozen
volksvertegenwoordiging (en bijbehorend bestuur) is, welke verantwoordelijk zijn voor
verschillende delen van het (gemeentelijk) takenpakket. Deze niveaus kunnen verschillen.
Wel benadruk ik dat ik bij mijn verkenning naar de doorontwikkeling van de bestuurlijke
inrichting niet te veel wil focussen op een specifiek model. Het begint bij de opgaven
en de oplossingen moeten daarop aansluiten. Langs die route wil ik het gesprek ook
vormgeven. Daarbij heb ik in de genoemde brief voorbeelden genoemd die daarin langs
kunnen komen. Ik wil wel voorkomen dat we te snel focussen op een of enkele concrete
oplossingen. Dat verengt de discussie – zeker als het gaat om de verhouding tot het grondwettelijk kader – en komt mogelijk niet tegemoet aan de opgaven
waar het bestuur voor staat.
In algemene zin biedt de organieke wetgeving redelijk wat ruimte voor het organiseren
van bestuur op twee schaalniveaus. Er zijn twee voor de hand liggende routes. De eerste
is dat verschillende gemeenten een openbaar lichaam op basis van de Wgr instellen
en daar een stevig pakket aan bevoegdheden aan overdragen. De tweede is dat een aantal
gemeenten eerst een herindeling aangaat en vervolgens via een binnengemeentelijke
vorm van decentralisatie op grond van artikel 83 en/of 84 van de Gemeentewet komt
tot dorps- en wijkraadachtige constructies op het niveau daaronder, al dan niet via
de grenzen van de oude gemeenten. Het nadeel van de eerste route is dat er voor het
openbaar lichaam geen verkiezing mogelijk is. De tweede route heeft wel de mogelijkheid
van verkiezingen op beide niveaus, maar vraagt om een herindeling waardoor de oude
gemeenten eerst zullen moeten worden opgeheven. De eerste route roept de vraag op
hoeveel bevoegdheden gemeenten aan een openbaar lichaam mogen overdragen zonder dat
dat zou leiden tot de vorming van een algemeen vertegenwoordigend orgaan, waarvoor
een rechtstreekse verkiezing gelet op artikel 4 van de Grondwet verplicht is, en voorts
waar de grens aan bevoegdhedenoverdracht zit, wil nog sprake zijn van volwaardige
gemeenten. De tweede route heeft als nadeel dat gemeentelijke herindeling aangewezen
is; de mate waarin overdracht van bevoegdheden aan bestuurscommissies mogelijk is,
is reeds genormeerd bij de afschaffing van de mogelijkheid om deelgemeenten in te
stellen. Beide routes zijn niettemin mogelijk binnen het huidig (grond)wettelijk kader.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe de mogelijkheid van het overdragen van taken
aan provincies of centrumgemeenten zich verhoudt tot de decentralisaties van de afgelopen
jaren en of daar dan geen sprake is van recentralisatie.
Ik heb de mogelijkheid van het overdragen van taken opgeworpen in de context van de
veelheid aan samenwerkingsverbanden die gemeenten hebben ingericht. Dat kan taken
betreffen die recent zijn gedecentraliseerd, maar ook andere taken. Hier zie ik geen
recentralisatie in. De taken zullen dan immers nog steeds dichterbij de inwoners worden
uitgevoerd dan toen deze nog door het Rijk werden uitgevoerd. En de afstand tot de
inwoners zal vergelijkbaar zijn als in het geval gemeenten kiezen voor delegatie aan
samenwerkingsverbanden.
Ook vragen de leden van de VVD-fractie hoe mijn wens om gemeenten meer keuzemogelijkheden
te geven om de eigen bestuurlijke inrichting te bepalen, zich verhoudt tot het wetsvoorstel
versterking decentrale rekenkamers.
Voor de effectiviteit van de gemeentelijke taakuitvoering is het van belang om ruimte
te laten voor eigen keuzes, onder voorwaarde dat de democratische verantwoording op
orde is en er voldoende checks and balances aanwezig zijn. Rekenkameronderzoek is
een essentieel instrument van de raad om de democratische verantwoording van het bestuur
vorm te geven en voor de checks and balances binnen gemeenten. Rekenkameronderzoek
naar de doelmatigheid, doeltreffendheid en rechtmatigheid van het door het gemeentebestuur
gevoerde bestuur biedt het bestuur en raadsleden in het bijzonder, de mogelijkheid
om te leren van het verleden, inzicht te verkrijgen in geleverde prestaties van het
gemeentebestuur en de besteding van belastinggeld. Dat is een dermate belangrijk element
van de bestuurlijke inrichting dat het uitvoeren van rekenkameronderzoek niet mag
worden veronachtzaamd. Omdat de rekenkamerfunctie vormvrij is, bevat de huidige regeling
geen waarborgen dat alle gemeenten op een adequate wijze werk maken van rekenkameronderzoek.
De wettelijke eisen waarmee de regeling voor de lokale rekenkamer en de gemeenschappelijke
rekenkamer zijn omgeven, bieden daartoe wél de noodzakelijke waarborgen.
Verder vragen de leden van de VVD-fractie wanneer het wetsvoorstel bevorderen integriteit
en functioneren decentraal bestuur bij de Kamer wordt ingediend en wat de stand van
zaken hiervan is.
De eerste tranche aan wetgeving wordt naar verwachting in de tweede helft van 2020
bij de Tweede Kamer ingediend. Dit eerste wetsvoorstel voorziet onder andere in een
verplichte VOG voor te benoemen bestuurders en in versterking van de positie van de commissaris van de Koning als rijksorgaan
door hem het recht te geven (besloten) vergaderingen bij te wonen en (geheime) informatie
in te zien. Het wetsvoorstel ligt nu ter advisering bij de Raad van State. Daarnaast
wordt gewerkt aan een tweede tranche aan wetgeving, waarbij onder andere de risicoanalyse
integriteit indachtig de motie van het lid Van der Graaf c.s. (Kamerstuk 35 300 VII, nr. 29) wettelijk wordt verankerd. Streven is om beide wetsvoorstellen voor de gemeenteraadsverkiezingen
van 2022 in werking te laten treden.
De leden van de VVD-fractie horen graag meer over de stand van zaken ten aanzien van
de herziening van de financiële verhoudingen en de normeringssystematiek binnen het
gemeente- en provinciefonds en hoe de gesprekken met de medeoverheden hierover verlopen.
De leden van de CDA-fractie vragen naar de stand van zaken met betrekking tot de herziening
van het gemeente- en provinciefonds.
In 2020 en 2021 spreek ik met de VNG en het IPO verder over verschillende onderdelen
van de financiële verhoudingen, waaronder de herijking van de verdeling van het gemeentefonds
en de normeringsystematiek. De gesprekken die ik hierover heb met medeoverheden verlopen
constructief, waarbij de onderwerpen elk hun eigen inhoudelijke dynamiek en doorlooptijd kennen.
Het streven is om de Tweede Kamer nog voor het zomerreces te informeren over de voortgang
omtrent de financiële verhoudingen tussen Rijk en provincies. Dit betreft zowel de
herijking van het provinciefonds als de verkenning naar de hervorming van het provinciaal
belastinggebied.
Bij brief van 26 februari jl.1 heb ik uw Kamer, mede namens de Staatssecretaris van Financiën, geïnformeerd over
het uitstel van de invoering van de nieuwe verdeling voor het gemeentefonds tot 1 januari
2022 omdat nog aanvullend onderzoek nodig is. Dit aanvullend onderzoek is inmiddels
gestart. Ook heb ik u de reeds uitgevoerde onderzoeken voor het sociaal en klassiek
domein op 2 juni 2020 doen toekomen. Zoals gebruikelijk zal ik de VNG en de Raad voor
het Openbaar Bestuur om advies vragen over de nieuwe verdeling en bijhorende randvoorwaarden
in september. Na weging van deze adviezen zal ik uw Kamer voor het einde van het jaar
een definitief voorstel voor de nieuwe verdeling van het gemeentefonds doen toekomen.
Gemeenten worden in de decembercirculaire 2020 over de uitkomsten geïnformeerd.
Veranderingen in het gemeentelijke takenpakket door onder andere de decentralisaties
in het sociaal domein, het wijzigen van de normeringsystematiek door een brede koppeling
aan Rijkuitgaven en de schommelingen in het accres zijn redenen om in deze kabinetsperiode
het functioneren van de normeringsystematiek te evalueren. Afgelopen half jaar heeft
een werkgroep, bestaande uit experts van Financiën, de VNG, het IPO en het Ministerie
van BZK, in goed overleg zich gebogen over de werking van de normeringsystematiek
over de periode 2015 – 2020. Het rapport van de evaluatie van de normeringsystematiek
verwacht ik u in najaar 2020 te doen toekomen. Uiteindelijk is aan een nieuw kabinet
om in overleg met de medeoverheden te besluiten hoe in de toekomst met de normeringsystematiek
en het accres om te gaan.
De leden van de VVD-fractie en de leden van de SP-fractie stellen vragen over het
Democratiefestival. De leden van de VVD-fractie vragen wat de voorgenomen verzelfstandiging
van het festival betekent voor de financiële bijdrage van BZK. Ook vragen deze leden
of het de bedoeling is voortaan tweejaarlijks een democratiefestival te houden en
of er na elk festival een evaluatie zal plaatsvinden. Tot slot gaan de leden van zowel
de VVD-fractie als de SP-fractie in op de vraag of een democratiefestival bijdraagt
aan de versterking van de democratie, en vragen de leden van de SP om met het festival
te stoppen.
Zoals aangekondigd in de brief aan uw Kamer van 21 februari 20202, zal een onafhankelijke stichting in 2021 de tweede editie van het Democratiefestival
organiseren. Het Ministerie van BZK zal aan de volgende editie van het festival, als
een van de partners van het festival, bijdragen via een subsidie aan de betreffende
stichting. De hoogte van dat bedrag is nog niet bekend, wel dat de bijdrage lager
zal zijn dan bij de eerste editie het geval was. Voor BZK is van belang dat de volgende
editie van het festival financieel breder gedragen wordt: voor het eerst ook door
sponsoren en fondsen, en daarnaast door nog meer programmapartners. De stichting waarin
het festival wordt ondergebracht zal als onafhankelijke stichting besluiten over de
frequentie van het festival na de tweede editie. Hetzelfde geldt voor het houden van
een evaluatie na afloop. Hoewel het in de rede ligt dat men dit zal doen; een evaluatie
geeft inzicht in effecten en verbeterpunten.
Ten aanzien van de vragen over het bijdragen van democratiefestivals aan het versterken
van de democratie, ben ik ervan overtuigd dat het voor een sterke democratie noodzakelijk
is dat mensen met verschillende standpunten niet alleen online, maar ook rechtstreeks,
met elkaar en met politici in dialoog blijven gaan. Democratiefestivals voorzien hierin
op een toegankelijke en laagdrempelige manier. Onze democratie is het waard om bij
stil te staan, met iedereen die dat wil. Ook internationaal wordt het belang hiervan
gedeeld: in de landen waar deze festivals inmiddels een gevestigde traditie zijn,
is de kritiek uit het begin grotendeels geweken voor enthousiasme en deelname door
alle politieke stromingen.
Tot slot laat ik u weten dat ik vanwege de gevolgen van Covid-19 voor festivals dit
jaar, helaas af heb moeten zien van mijn voornemen om in 2020 met het thema democratie
bij een of meerdere andere festivals aan te sluiten.
De leden van de VVD-fractie vragen voorts wanneer de Kamer de verschillende varianten
op het terrein van het lokale belastinggebied tegemoet kan zien.
Op 18 mei jl. is het rapport van de ambtelijke werkgroep Herziening gemeentelijk belastinggebied
gepubliceerd, als onderdeel van het pakket Bouwstenen voor een beter belastingstelsel
(Kamerstuk 32 140, D). In dit rapport zijn de volgende beleidsopties uitgewerkt:
– Een verruiming van het gemeentelijk belastinggebied: dit kan door een belastingschuif
van € 4 of 6 miljard van het Rijk naar gemeenten. Het gemeentefonds neemt met hetzelfde
bedrag af en inwoners worden gecompenseerd door lagere inkomstenbelasting.
– Een verbreding van de belastinggrondslag voor de OZB: verschillende uitzonderingen
voor de WOZ-waardering bij niet-woningen kunnen worden afgeschaft.
– Modernisering en uitbreiding van de overige gemeentelijke belastingen: de gemeentelijke
belastingmix kan beter worden afgestemd op actuele maatschappelijke opgaven.
Zowel de beleidsopties als de meeste bouwstenen kunnen op verschillende manieren worden
gecombineerd, en lenen zich er tevens voor om los van elkaar toegepast te worden.
Dit biedt ruimte voor verschillende politieke keuzes.
De leden van de fractie van het CDA stellen enkele vragen over de wijze waarop het
kabinet heeft gereageerd op de aanbevelingen uit de Vierde Periodieke Beschouwing
op de Interbestuurlijke Verhoudingen van de Raad van State, getiteld «En nu verder!».
Zij willen weten of het correct is dat de Minister van BZK eerst bij brief d.d. 18 oktober
2019 heeft gereageerd op de beschouwing uit 2016. Verder willen deze leden graag weten
hoe de indertijd beoogde discussie over de aanbevelingen van de Raad van State van
de grond is gekomen en wat dit heeft opgeleverd. Onder meer of naast het Interprovinciaal
Overleg ook de Vereniging Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen hebben
gereageerd op de aanbevelingen. Tot slot vragen de leden van de CDA-fractie of ik
met hen van mening ben dat een inhoudelijke reactie binnen een redelijke termijn gegeven
zou moeten worden en of ik bij brief nog voor het Kerstreces 2020 in zou willen gaan
op alle aanbevelingen van de Raad van State.
De leden van de CDA-fractie hebben verwoord welke afspraken mijn ambtsvoorganger indertijd
heeft gemaakt met de koepels over de wijze van reageren op de aanbevelingen van de
Raad van State. Dit is indertijd ook besproken met de Raad van State en het leek alle
partijen een verfrissende nieuwe aanpak om met elkaar de discussie aan te gaan over
de ontwikkelrichting van het openbaar bestuur in plaats van in reacties te zoeken
naar de punten waar we het vooral over eens zijn. Zoals ik in mijn brief over de Toekomst
van het Openbaar Bestuur ook betoog, is er versterking nodig van het openbaar bestuur,
in het bijzonder van de gemeenten. En daarbij dienen keuzes gemaakt te worden ten
aanzien van de richting waarin we het openbaar bestuur graag zien ontwikkelen. De
Raad van State adviseerde in dat verband onder andere aan de Minister van BZK om de
regie te nemen in het proces van regiovorming en een bestuurlijk eindbeeld te ontwikkelen.
Met het uitspreken van mijn Thorbeckelezing in oktober 2018 en mijn Van Poeljelezing
in maart 2019 heb ik de discussie over de mogelijke ontwikkelrichting van het openbaar
bestuur gestart. Op verzoek van uw Kamer heb ik vervolgens mijn visie op de Toekomst
van het Openbaar Bestuur in een brief vervat en daarbij heb ik vanzelfsprekend teruggegrepen
op de analyse van de Raad van State. Met mijn brief heb ik dan ook een inhoudelijke
reactie gegeven op de aanbevelingen die ik nog opportuun achtte. Alleen van het IPO
is op heden een reactie op de vierde periodieke beschouwing ontvangen.
De leden van de CDA-fractie vragen welke concrete actie ik verbind aan mijn constatering
dat een stapeling van sectorwetgeving heeft geleid tot een lappendeken van verplichte
en niet-verplichte regio-indelingen. Zij willen weten of ik hun opvatting deel dat
het Ministerie van BZK bij uitstek de taak op zich kan nemen om tot harmonisatie van
de regio-indelingen te komen. Tot welke concrete actie leidt het abstracte voornemen
om gemeenten te versterken en toe te rusten «om de regiovorming bij te sturen»?
Aan mijn analyse van de samenhang tussen sectorwetgeving en regionale samenwerkingsverbanden
verbind ik verschillende acties. In de eerste plaats is het mijn inzet om bij nieuwe
sectorwetgeving en/of nieuw beleid dat medeoverheden raakt, zoveel mogelijk nieuwe
inkadering te vermijden, vanuit het uitgangspunt dat de medeoverheden democratisch gelegitimeerd zijn
om in beginsel zelf voor het meest passende bestuurlijke arrangement te kiezen. Ik
doet dat op grond van mijn wettelijke taakopdracht uit de Gemeentewet en de Provinciewet
om het rijksbeleid ten aanzien van medeoverheden te coördineren en hun decentralisatie
en beleidsvrijheid te bevorderen. In de tweede plaats ben ik een gespreksronde langs
medeoverheden gestart over verschillende vraagstukken rondom regionale samenwerking
en bestuurlijke organisatie. Over de uitkomsten wil ik – zo nodig – dan het gesprek
aangaan met de verantwoordelijk bewindspersonen om te bezien of aanpassing van sectorwetgeving
mogelijk is. In de derde plaats zal ik met medeoverheden en meest betrokken bewindspersonen
in gesprek gaan over een passende regionale samenwerking in het sociaal domein. Dit
naar aanleiding van en zoals aangekondigd in de Kamerbrief «Perspectief voor de Jeugd»
d.d. 20 maart 20203.
De leden van de CDA-fractie vragen op welke termijn zij de concrete uitwerking tegemoet
kunnen zien van de nieuwe uitkeringsvorm die ik wil introduceren in de financiële
verhoudingen en hoe ik de kritiek van de Algemene Rekenkamer hierbij betrek.
Overeenkomstig hetgeen ik heb gemeld tijdens het verantwoordingsdebat op 26 mei jl.
is het mijn streven om de wetswijziging financiële verhoudingen per 2021 in te laten
gaan. Begin dit jaar heb ik een wetsvoorstel met daarin de nieuwe uitkeringsvorm ter
consultatie voorgelegd aan onder andere de koepels en ook de Algemene Rekenkamer.
Ik voer op dit moment overleg met de betrokken partijen over de verwerking van de
gemaakte opmerkingen. Ik zal de Kamer hierover in de tweede helft van 2020 nader informeren.
Tevens willen de leden van de CDA-fractie graag weten wanneer zij een concrete uitwerking
tegemoet kunnen zien van de herziening van de Code interbestuurlijke verhoudingen.
Samen met de koepels VNG, IPO en Unie van Waterschappen werk ik aan een actualisatie
van de Code interbestuurlijke verhoudingen op grond van de uitgangspunten van het
Interbestuurlijk Programma (IBP) voor de samenwerking tussen het Rijk, gemeenten,
provincies en waterschappen voor de aanpak van maatschappelijke opgaven van deze tijd.
Iedere overheid draagt daaraan bij vanuit de eigen rol en verantwoordelijkheid en
werkt samen op basis van een gelijkwaardig partnerschap. Ik ben voornemens de uitwerking
van de geactualiseerde Code deze kabinetsperiode af te ronden, zodat deze kan worden
vastgesteld door het nieuwe kabinet en de koepels.
De leden van de CDA-fractie vragen mij vervolgens of ik de inhoud van het artikel
«Bevriezen accres levert plus voor gemeenten» d.d. 6 mei 2020 van de website binnenlandsbestuur.nl kan bevestigen.
In de Kamerbrief Compensatiepakket coronacrisis medeoverheden van 28 mei jl.
4
heb ik u bericht over de afspraak met medeoverheden over het accres. De afgelopen
jaren hebben schommelingen in dit accres, en de doorwerking hiervan op de gemeentelijke
en provinciale begrotingen onrust veroorzaakt bij de medeoverheden. Vanuit bestuurlijk
oogpunt is de stabiliteit onvoldoende gebleken, zo blijkt uit de brieven van gemeenten en de verschillende Kamermoties die over de stabiliteit van accres zijn aangenomen.
Het kabinet vindt het belangrijk in deze bijzondere tijd de schommelingen voor medeoverheden
te dempen; hoe stabieler de inkomsten, hoe minder verstoringen van het gemeentelijke
en provinciale begrotingsproces. In overleg met de VNG en het IPO is daarom besloten
om de stand van het accres (volume en loon- en prijsontwikkeling) zoals gepresenteerd
in de Voorjaarsnota 2020 te bevriezen voor de jaren 2020 en 2021. Als er zich grote
onverwachte wijzigingen voordoen, zal het kabinet hierover met het IPO en de VNG in
gesprek gaan. Het is aan een nieuw kabinet om in overleg met de medeoverheden te besluiten
hoe in de toekomst met het accres om te gaan. Hierover zal het kabinet te zijner tijd
aan de Raad voor het Openbaar Bestuur om advies vragen.
Tevens vragen de leden van de CDA-fractie mij hoe ik invulling wil geven aan een coördinerende
rol ten aanzien van het rijksbeleid richting decentrale overheden.
Ik roep allereerst in herinnering dat het kabinet in reactie op de aanbeveling van
de staatscommissie Parlementair Stelsel heeft besloten dat het wenselijk is het bestaande
wettelijke kader voor interbestuurlijke verhoudingen met decentrale overheden door
te lichten. Dat betreft dus ook de wettelijke taakopdracht uit de Gemeentewet en de
Provinciewet voor de Minister van BZK om het rijksbeleid ten aanzien van medeoverheden
te coördineren en hun decentralisatie en beleidsvrijheid te bevorderen Deze doorlichting
vindt in goed overleg plaats met de bestuurlijke partners VNG, IPO en Unie van Waterschappen.
Voorzien wordt dat de doorlichting kort na de zomer gereed is. Zoals aangekondigd
in de kabinetsreactie op het advies van de staatscommissie komt het kabinet vervolgens
met een notitie met aandacht voor de positie van de Minister van BZK.
De leden van de CDA-fractie vragen verder wanneer zij de reactie op de motie van de
leden Van der Molen en Van Raak (Kamerstuk 35 300 VII, nr. 19) kunnen verwachten waarin de regering wordt verzocht voorstellen te doen voor een
brede evaluatie van de dualisering van het gemeente- en provinciebestuur.
De reactie op deze motie kunnen de leden voor het zomerreces verwachten.
De leden van de D66-fractie vragen of ik hun mening deel dat de democratische legitimatie
van de besluiten van regioburgemeesters gering is doordat de burgemeester slechts
gecontroleerd kan worden door zijn of haar eigen gemeenteraad, terwijl de besluiten
invloed hebben op meerdere gemeentes.
Hoewel ik het met deze leden eens ben dat de democratische legitimatie van besluiten
van de regioburgemeester naar zijn aard beperkter is dan bij besluiten die in één
gemeente worden genomen, wijs ik erop dat in de Wet veiligheidsregio’s een bijzondere
bepaling is opgenomen met betrekking tot de democratische controle van deze besluiten.
Iedere gemeenteraad in de betreffende regio kan om inlichtingen verzoeken, en de voorzitter
zal over de genomen besluiten in algemene zin, maar als een raad daar om verzoekt
ook in specifieke zin verantwoording afleggen. Daarbij wordt ook de opstelling van
de burgemeester die zelf geen voorzitter is betrokken. Deze verantwoording vindt bij
de inzet van noodbevoegdheden plaats na afloop van de ramp of crisis.
Ook vragen deze leden naar de eerste ervaringen en indrukken met de Tijdelijke wet
digitale beraadslaging en besluitvorming en de evaluatie van deze wet.
Op 20 mei is de eerste tussenevaluatie van de Tijdelijke wet digitale beraadslaging
en besluitvorming verschenen. Uit de evaluatie blijkt dat een grote meerderheid van
gemeenten, provincies en waterschappen inmiddels digitaal vergaderd heeft en dat de
eerste ervaringen overwegend positief en neutraal zijn. Twee derde van de gemeenten en driekwart van de
provincies en waterschappen heeft ook al een digitale besluitvormende vergadering
gehouden. De commissie constateert ook dat er weinig problemen zijn geweest en dat
de problemen die er wel waren vallen te kwalificeren als opstartproblemen. De commissie
constateert dat er geen reden is de Tijdelijke wet aan te passen of bij ministeriële
regeling nadere regels te stellen. Rond half juli zal de commissie met een tweede
tussenevaluatie komen. Het eindrapport van de commissie verwacht ik na 1 september
2020.
Vervolgens vragen de leden van de D66-fractie naar de stand van zaken van de uitwerking
van de gewijzigde motie van het lid Den Boer c.s. (Kamerstuk 35 300 VII, nr. 45) over het samenwerkingsrecht en dit nader uit te werken met de VNG. Zij vragen of
de modelverordening voor het samenwerkingsrecht reeds is opgesteld en verspreid is
onder de gemeenten. Ook vragen zij in welke vorm het samenwerkingsrecht door het ministerie
wordt gestimuleerd.
Een verzoek tot overname van de feitelijke uitvoering van een taak van de gemeente
kan in de praktijk leiden tot afspraken over het uitvoeren van publieke taken tussen
inwoners en gemeente, een zogenaamd samenwerkingsrecht. In Nederland wordt geen specifiek
onderscheid gemaakt tussen het uitdaagrecht en het samenwerkingsrecht.5 Op dit moment wordt door de VNG een model participatieverordening opgesteld in samenspraak
met gemeenten. Daarin worden ook regels opgenomen ten aanzien van het uitdaagrecht.
Van de VNG heb ik vernomen dat het opstellen van de modelverordening enige vertraging
heeft opgelopen. Verwachting is dat deze bij de inwerkingtreding van de wet gereed
zal zijn en waar mogelijk eerder. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de gewijzigde
motie van het lid Den Boer c.s., die opriep hierbij het samenwerkingsrecht mee te
nemen. Naast de modelverordening ondersteunt het programma Democratie in Actie gemeenten
door het bieden van diverse ontwikkel- en leertrajecten, inspiratiegidsen en een routeplanner
voor het uitdaagrecht.
Deze leden vragen ook naar de voortgang van de Adviescommissie geborgde zetels.
Ik verwijs naar de Kamerbrief van 5 juni 2020 waarbij de Minister van IenW het rapport
van de Adviescommissie geborgde zetels bij waterschapsbesturen aan uw Kamer heeft
gestuurd.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen mij nog eens heel precies in te gaan op
de mogelijkheden om democratische controle uit te oefenen op de noodverordeningen
die tijdens de coronacrisis door de voorzitters van de veiligheidsregio’s zijn vastgesteld.
Zij vragen of ik deze controle voldoende vind en zo ja, waarom en zo nee, of ik bereid
ben om hier nog eens goed naar te kijken.
Allereerst merk ik op dat de modelnoodverordening van de voorzitters van de veiligheidsregio’s
is gebaseerd op de aanwijzingen die de Minister van VWS aan de voorzitters geeft op
grond van zijn bevoegdheid in artikel 7 van de Wet publieke gezondheid (Wpg). Op de
uitoefening van de aanwijzingsbevoegdheid van de Minister is democratische controle
door uw Kamer mogelijk. De ruimte voor lokale of regionale invulling is tot op heden
beperkt. Het zwaartepunt voor de democratische controle ligt daarom, zoals de Raad
van State in de voorlichting van 25 mei heeft uitgelegd, met name op het landelijk
niveau.
Democratische controle door gemeenteraden op besluiten van de voorzitter van de veiligheidsregio
is wel mogelijk. De controle en verantwoording vindt na afloop van de (dreigende)
ramp of crisis plaats op grond van artikel 40 van de Wet veiligheidsregio’s. Er is
op dit moment echter geen sprake van een bovenplaatselijke ramp of crisis maar van
een mondiale. Naar het zich laat aanzien zal er op korte termijn nog geen sprake zijn
van een situatie waarin deze ramp of crisis is afgelopen. Deze bepalingen zijn daarmee
duidelijk niet toegeschreven op de huidige situatie. Een oordeel of ik deze controle
voldoende vind, acht ik op dit moment daarom minder zinvol. Wel heb ik eerder aangegeven
dat in de wet die op dit moment wordt opgesteld om de bestrijding van Covid-19 voor
de langere termijn van een juridische basis te voorzien, aansluiting bij de reguliere
bestuurlijke inrichting met bijbehorende lokale democratische controle.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen voorts of ik de zorg van de vicepresident
van de Raad van State deel dat de coronacrisis voor een democratische crisis kan zorgen.
Zij vragen hoe ik ga waarborgen dat ondanks de huidige situatie de democratie sterk
blijft en liever nog meer versterkt wordt.
Het is ook – of misschien wel juist – in deze periode van groot belang dat besluiten,
of deze nu op landelijk of op lokaal niveau worden genomen, democratisch gelegitimeerd
en gecontroleerd kunnen worden. Daarom werk ik samen met de Minister van VWS en de
Minister van J&V aan een wet om de beperkingen en normen die noodzakelijk zijn tijdens
de coronacrisis met betrokkenheid van beide Kamers van een juridische basis in de
wet te voorzien. Dit versterkt de democratische basis onder de opgelegde beperkingen
en geldende normen. In deze wet zal ook nadrukkelijk worden gekeken naar de uitwerking
en aansluiting op lokaal niveau. Of, en onder welke voorwaarden, een markt of een
terras binnen de landelijke regels open kan gaan, kan immers het beste op lokaal niveau
beoordeeld worden. Daar waar belangen tegen elkaar moeten worden afgewogen, bijvoorbeeld
de doorstroming van (auto)verkeer, het bieden van ruimte aan de horeca, en de nachtrust
van omwonenden, is het bij uitstek van belang dat op deze keuzes democratische controle
plaats kan vinden. Uiteraard zal ik mij onverminderd blijven inzetten voor de bescherming
van onze democratische rechtsstaat.
Vervolgens vragen de leden van de GroenLinks-fractie naar de mogelijkheden voor burgerparticipatie
en het uitdaagrecht in tijden van social distancing.
De maatregelen tegen het coronavirus hebben uiteraard ook invloed op burgerparticipatie.
Dit neemt niet weg dat het ook nu van belang is om inwoners te blijven betrekken bij
het beleid. Wat ik zie is dat er op lokaal niveau in deze bijzondere tijd op alternatieve
en creatieve wijze invulling wordt gegeven aan burgerparticipatie. In korte tijd zijn
nieuwe methoden gevonden om inwoners te blijven betrekken. Denk hierbij aan het gebruik
van digitale platformen en instrumenten. Via het samenwerkingsprogramma Democratie
in Actie is voor medeoverheden recent een inspiratiegids digitale participatie verschenen.
Ook zijn meerdere webinars georganiseerd over dit thema. Dit alles zodat overheden
direct aan de slag kunnen met digitale inspraak en participatie. Het is mijn inzet
om, samen met de medeoverheden, zulke alternatieve vormen van burgerparticipatie te
stimuleren en de opgedane kennis en ervaring te delen. In dit kader wordt vanuit Democratie
in Actie daarom onderzocht hoe gemeenten binnen de maatregelen tegen het coronavirus
invulling geven aan verschillende vormen van inspraak en burgerparticipatie. Daarbij
wordt in kaart gebracht tegen welke problemen zij aanlopen en op welke alternatieve
wijzen zij inspraak en participatie organiseren. De resultaten van dit onderzoek worden
deze zomer verwacht.
Ook voor initiatieven in het kader van het uitdaagrecht geldt dat decentrale overheden
en initiatiefnemers zoeken naar een manier om deze binnen de maatregelen tegen het
coronavirus plaats te laten vinden. Dat vraagt om maatwerk per initiatief. Activiteiten
en bijeenkomsten worden bijvoorbeeld digitaal of met anderhalve meter afstand georganiseerd.
Waar nodig kunnen zij hierbij ondersteund worden via de Helpdesk Right to Challenge
en Democratie in Actie.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen hoe het concreet staat met de plannen
om de democratische controle op gemeenschappelijke regelingen te verbeteren.
Naar verwachting wordt het wetsvoorstel tot wijziging van de Wgr voor het zomerreces
aangeboden aan uw Kamer. Met dit voorstel wordt beoogd langs verschillende lijnen
de positie van gemeenteraden te versterken bij gemeenschappelijke regelingen: bij
besluitvorming, bij gesprekken over de governance en bij controle. Ook wordt gewerkt
aan het ontwikkelen van producten voor toerusting en ondersteuning. Het gaat bijvoorbeeld
om een «menukaart regionale samenwerking» waarin inzichtelijk wordt gemaakt hoe gemeenteraden
tot een gedeelde opstelling kunnen komen bij regionale samenwerking.
De leden van de CDA-fractie lezen dat ik de constatering deel dat er onvoldoende gebruik
wordt gemaakt van het instrument «internetconsultatie». Inzet is om het bereik van
internet-consultatie te verbeteren. Deze leden vragen welke concrete acties ik aan
dit voornemen verbind en vragen om nog eens helder schetsen welke rol internetconsultatie
heeft in de procedure die een voorstel doorloopt op weg naar behandeling in de Kamers.
Zoals gemeld in het kabinetsstandpunt over het eindrapport van de staatscommissie
parlementair stelsel6, deelt het kabinet de constatering dat er onvoldoende gebruik wordt gemaakt van het
instrument «internetconsultatie». Het kabinet stuurt binnenkort een brief over de
stand van zaken van de uitvoering van het kabinetsstandpunt over het advies van de
staatscommissie parlementair stelsel, waarbij internetconsultaties ook aan de orde
zullen komen.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen of het signaal klopt dat raadsleden
die met zwangerschapsverlof gaan slechts de helft van hun vergoeding ontvangen.
De vergoeding voor de werkzaamheden van alle volksvertegenwoordigers met zwangerschapsverlof
loopt onverkort door. Tijdens de verlofperiode wordt de bezoldiging niet verminderd.
Wel wordt de onkostenvergoeding tijdens de verlofperiode gehalveerd. Onkostenvergoedingen
betreffen de uitgaven die gemaakt worden voor de uitoefening van de functie. Bij tijdelijk
ontslag wegens zwangerschap en bevalling of ziekte wordt de functie niet uitgeoefend.
Dat betekent dat uitgaven zich in mindere mate zullen voordoen. De vaste onkostenvergoeding
wordt echter toch nog voor een deel toegekend, namelijk voor de helft van de geldende
bedragen. Overweging daarbij was dat deze vergoedingen voor een deel zien op uitgaven
met een doorlopend karakter. Dat betreft bijvoorbeeld uitgaven zoals abonnementen
en contributies7.
Ook vragen deze leden of een ZZP’er die raadslid is en na de zwangerschap weer langzaam
aan het werk wil geen aanspraak kan maken op een zwangerschapsuitkering voor ZZP’ers
omdat het aantal uren dat voor het raadswerk staat wordt gezien als onverenigbaar
met het vereiste om als ZZP’er 24 uur per week te werken.
De uren die door een ondernemer zijn besteed aan raadswerk kunnen niet worden meegenomen
in het urencriterium voor een aanspraak voor een zwangerschapsuitkering voor ZZP’ers
omdat het raadswerk niet wordt verricht als ondernemersactiviteit. Een raadslid is
niet gekozen en benoemd als representant en pleitbezorger van zijn eigen onderneming,
maar als volksvertegenwoordiger voor het algemeen belang. Hij vervult dit publieke
ambt als volksvertegenwoordiger niet uit hoofde van die eigen onderneming. Ik vind
het om deze reden terecht dat tijdsbelasting van het raadswerk niet kan worden meegenomen
in het urencriterium voor ondernemers om in aanmerking te komen voor een uitkering
voor ondernemers wegens zwangerschap.
De leden van de GroenLinks-fractie vinden het van groot belang dat burgers weten welke
nevenfuncties politici hebben. Deze leden krijgen signalen dat lang niet bij alle
provincies, gemeenten en waterschappen het nevenfunctie-register goed wordt bijgehouden
en ook niet altijd goed zichtbaar is op de website van het betreffende orgaan. Zij
vragen wat hieraan gedaan gaat worden.
Bij brief van 6 juli 2018 heb ik u geïnformeerd over de evaluatie van de zogeheten
Dijkstalwetgeving8, waaronder ook de transparantie van nevenfuncties en neveninkomsten van politieke
ambtsdragers.
Uit het evaluatieonderzoek blijkt dat in de praktijk de openbaarmaking van nevenfuncties
goed verloopt. De openbaarmaking van neveninkomsten gebeurt nog onvoldoende systematisch
en consequent. Toch is dit ook nodig voor een goede politieke controle en een open
debat over belang en wenselijkheid van nevenfuncties. Ik heb bij deze gelegenheid
aangekondigd een brief te zullen sturen aan de volksvertegenwoordigende organen en
dagelijks besturen van provincies, gemeenten en waterschappen. De brieven met daarin
de oproep nevenfuncties en neveninkomsten te publiceren, zijn in september 2019 na
de verkiezingen voor provinciale staten en waterschapsbesturen verzonden. De effecten
van deze interventie zullen worden gevolgd. In het najaar van 2020 zal ik daarom nogmaals
onderzoeken in welke mate en op welke wijze nevenfuncties en de inkomsten daaruit
door provincies, gemeenten en waterschappen openbaar worden gemaakt en uw Kamer hierover
informeren.
Verder refereren de leden van de GroenLinks-fractie aan de oproep van de VNG om een
fundamenteel debat te voeren over de toekomst van het openbaar bestuur. Zij vragen
of ik bereid ben om op korte termijn een brede toekomstvisie op het openbaar bestuur
te geven.
Zoals ook aangegeven in reactie op de vragen van de fracties van de VVD en het CDA,
ben ik van harte bereid om het debat te voeren over de toekomst van het openbaar bestuur
en voer ik dit ook al; ik heb in het voorgaande ook betoogd dat het mij noodzakelijk
lijkt dat dat debat gevoerd wordt. Ik denk echter niet dat het het debat helpt als
de Minister van BZK aftrapt met een brede toekomstvisie over hoe het openbaar bestuur
eruit zou moeten zien. Ik heb er juist voor gekozen om in mijn brief over de Toekomst
van het Openbaar Bestuur de meest relevante ontwikkelingen te schetsen en daarbij
de vraagstukken te agenderen die daaruit voortkomen en laten zien dat er wat mij betreft
geen taboes liggen op bepaalde oplossingen. Daarmee is het debat uiteraard niet klaar.
Een volgende stap was dat ik met medeoverheden en andere stakeholders in gesprek ben
gegaan over hun visie op het openbaar bestuur en wat noodzakelijk is om tot een breed
gedragen ontwikkelperspectief te komen. In dat kader wil ik u ook nog wijzen op de
Studiegroep Interbestuurlijke en Financiële verhoudingen. Ik heb samen met mijn medefondsbeheerder
van Financiën en de koepels deze studiegroep gevraagd naar een gezamenlijke verkenning
naar de ervaren knelpunten in de interbestuurlijke samenwerking. Ik heb daarbij verzocht
randvoorwaarden te benoemen en concrete voorstellen uit te werken ter verbetering
van de effectiviteit van het openbaar bestuur.
Tot slot vragen de leden van GroenLinks naar de uitvoering van de motie van het lid
Omtzigt c.s. van 20 februari jl. over artikel 68 van de Grondwet (Kamerstuk 28 362, nr. 25). Deze leden vragen waarom deze met algemene stemmen aangenomen motie niet wordt
uitgevoerd door gevraagde stukken over de Omgevingswet niet aan de Kamer te verstrekken,
en waarom eerst een advies van de Raad van State wordt afgewacht, terwijl de Tweede
Kamer met deze motie een nadrukkelijke uitspraak over de interpretatie van artikel
68 van de Grondwet heeft gedaan. Ook vragen deze leden wanneer ik het advies van de
Raad van State verwacht.
In de beantwoording van de Kamervragen over de inwerkingtreding van de Omgevingswet
heb ik toegelicht op welke wijze de Kamer voortdurend op de hoogte is gehouden van
de voortgang van de implementatie van de Omgevingswet.9 Daarnaast heb ik in de antwoorden over de Omgevingswet aangegeven dat de motie van het lid Omtzigt nog in beraad is bij het kabinet.10 Reden daarvoor is dat met de motie een verschil van inzicht naar voren komt over
de uitleg van artikel 68 van de Grondwet zoals het kabinet die tot op heden voorstaat
en zoals de Kamer die ziet. Gezien het belang van artikel 68 van de Grondwet wil ik
hier zorgvuldig mee omgaan. Dit vergt, zoals ook mijn ambtsvoorganger heeft aangegeven,11 een ordelijk debat met beide Kamers. Ook is het van belang dat de Raad van State,
als onafhankelijk adviseur van de regering en het parlement, zich over deze kwestie
kan uitspreken in zijn ongevraagde advies. Ik verwacht het advies van de Raad in juni.
Na de publicatie zal het kabinet met een reactie daarop komen.
De leden van de SP-fractie stellen dat de gemeenten voor grote financiële uitdagingen
staan en vragen of ik bereid ben de gemeenten daarvoor te compenseren. De leden van
de CDA-fractie vragen wanneer de Kamer wordt geïnformeerd over de afspraken met de
VNG over compensatie van gemeenten voor de coronacrisis en verder wensen zij graag
meer informatie over de uitvoering van de gewijzigde motie van de leden Van der Graaf
en Van der Molen (Kamerstuk 35 300 VII, nr. 46).
Ik ga de gemeenten financieel compenseren, zoals vermeld in de Kamerbrief betreffende
Compensatiepakket coronacrisis medeoverheden van 28 mei 202012.
Voor de periode tot 1 juni had het kabinet, in overleg met medeoverheden, al enkele
maatregelen genomen, zoals op het gebied van sport, bijstand en Wmo. Op 28 mei 2020
hebben de Staatssecretaris van Financiën en ik de Tweede Kamer geïnformeerd over aanvullende
maatregelen (o.a. op het gebied van lokale culturele voorzieningen) die het kabinet
– de vooruitlopend op het volledig in beeld brengen van de financiële gevolgen van
corona voor de medeoverheden voor de periode tot en met 1 juni – heeft genomen om
medeoverheden te compenseren. Er lopen nog gesprekken met de medeoverheden op het
gebied van onder andere, zonder limitatief te zijn: de veiligheidsregio’s, de GGD-en,
afvalinzameling, de buurthuizen en het watermanagement. De komende tijd wordt samen
met de medeoverheden gewerkt aan afspraken op deze gebieden. Doel is om medio juli
een compleet beeld te hebben van de impact van de corona-aanpak op de medeoverheden
voor de periode tot 1 juni. De hoogte en omvang van de reële compensatie vraagt een
politiek bestuurlijke afweging, waarbij het uitgangspunt is dat de medeoverheden er
als gevolg van de corona-aanpak niet slechter voor komen te staan dan daarvoor. Voor
de periode na 1 juni, trekken Rijk en medeoverheden samen op bij de invulling van
de nodige maatregelen en om de sociaaleconomische crisis het hoofd te bieden.
Ik zal u tevens op korte termijn de eerder toegezegde informatie naar aanleiding van
de aangenomen gewijzigde motie van de leden Van der Graaf en Van der Molen toesturen.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen naar het mogelijk maken van hybride
vergaderingen voor die gevallen waarin raadsleden bij lichte symptomen nu niet kunnen
deelnemen aan een fysieke vergadering en zo toch hun stem kunnen laten horen.
De Tijdelijke wet digitale beraadslaging en besluitvorming maakt hybride vergaderingen
niet mogelijk. Dit is ook toegelicht in de communicatie over het wetsvoorstel.13
Met deze wet kan een formele raadsvergadering of bestuurscommissie of fysiek of digitaal
plaatsvinden. De reden hierachter is het creëren van een gelijk speelveld tussen alle
leden. Bij een gecombineerde fysieke en digitale vergadering is het voor de leden
die fysiek aanwezig zijn mogelijk om via non-verbale vormen van communicatie op meer
manieren deel te nemen aan het debat dan voor leden die digitaal deelnemen. Dat is
onwenselijk. De Tijdelijke wet is juist een oplossing voor situaties waarin leden
met lichte symptomen niet kunnen deelnemen aan een fysieke vergadering. Via een digitale
vergadering kunnen zij wel deelnemen en hun stem laten horen. Ook kunnen gemeenteraden
er zelf voor kiezen om onderscheid te maken tussen beraadslaging in een fysieke vergadering
en besluitvorming in een digitale. Dit kan met een beroep op de Tijdelijke wet, mits
wel twee afzonderlijke vergaderingen worden uitgeschreven. Het is nog te vroeg voor
een oordeel over het digitaal vergaderen. De eerste tussenevaluatie is net opgeleverd,
de tweede volgt half juli en de eindrapportage komt na 1 september 2020. Bij een eventuele
verlenging van de Tijdelijke wet kan ook niet besloten worden over het mogelijk maken
van hybride vergaderingen. Dan is een nieuwe wet nodig. Dat is nu niet aan de orde.
Tot slot vragen de leden van de ChristenUnie-fractie wanneer de Kamer de reeds geconsulteerde
wetswijziging ten aanzien van het uitdaagrecht tegemoet kan zien.
Mijn inzet is om het wetsvoorstel versterking participatie op decentraal niveau, waarmee
ook het uitdaagrecht wettelijk verankerd wordt, voor het zomerreces voor advies aan
de Raad van State aan te bieden.
3. Kiesrecht
Kiesraad, transitie Kiesraad, digitaal hulpmiddel voor de berekening van verkiezingsuitslagen
De leden van de fracties van de VVD, het CDA en D66 vragen aandacht voor het voorstel
om de Kiesraad te transformeren tot een Verkiezingsautoriteit. De leden van de CDA-fractie
vragen om een toelichting op deze transitie. De leden van de VVD-fractie vragen om
een stand van zaken met betrekking tot de transitie, en willen weten wanneer de Kamer
het wetsvoorstel kan verwachten. Verder vragen zij of de Kiesraad na de transitie
adviesorgaan voor de Minister en de Staten-Generaal en tegelijk ook een zelfstandig
bestuursorgaan blijft, en willen zij weten wat dat betekent voor het organiseren van
verkiezingen. De leden van de D66-fractie vragen of ik het eens ben met hun constatering
dat de transitie van de Kiesraad naar de Verkiezingsautoriteit traag verloopt. Ook
vragen zij, indien de Kiesraad verantwoordelijkheid krijgt voor de ontwikkeling en
beheersing van digitale middelen in het verkiezingsproces, welke nieuwe bevoegdheden
dan moeten worden vastgelegd in de Kieswet. Ligt hier nu een concreet voorstel voor?
Gaat het budget van de Kiesraad omhoog indien het mandaat wordt uitgebreid?
De transitie van de Kiesraad is bedoeld om de Kiesraad in staat te stellen verantwoordelijkheid
te dragen voor het digitale hulpmiddel dat gebruikt wordt bij de berekening van de
uitslag van een verkiezing en de zetelverdeling14. Daarbij passen nieuwe bevoegdheden voor de Kiesraad, waaronder de bevoegdheid om
voorschriften te stellen aan het gebruik van dat digitale hulpmiddel en de bevoegdheid
om controles uit te voeren op dat gebruik. Daarnaast ben ik met de Kiesraad, de Vereniging
van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken (NVVB)
in overleg over hoe de Kiesraad in het kader van deze transitie zo mogelijk meer taken
en bevoegdheden kan krijgen om de kwaliteit van het stemproces en het proces van uitslagvaststelling
te beoordelen en te bevorderen.
De Kiesraad zal zich dus ontwikkelen tot een Verkiezingsautoriteit. Een en ander moet
worden verankerd in de Kieswet.15 Ik streef er als eerste naar eind dit jaar een wetsvoorstel gereed te hebben voor
consultatie dat ziet op de verantwoordelijkheid voor het digitaal hulpmiddel voor
de uitslagvaststelling, en tot verankering van de daarbij horende bevoegdheden.
De organisatorische vormgeving van de Verkiezingsautoriteit is een onderdeel van de
transitie. Ik heb geen voornemen tot het schrappen van de huidige adviestaak van de
Kiesraad, noch tot aanpassing van de wettelijke taak van gemeenten om de verkiezingen
te organiseren.
Het transitietraject kost geld. In de voorjaarsnota voor 2020 zijn middelen beschikbaar
gekomen waarmee een heel aantal elementen van het digitaal hulpmiddel voor de uitslagvaststelling
kunnen worden vernieuwd. Prioriteit daarbij heeft het oplossen van de kwetsbaarheden
in het gebruik van de programmatuur (Ondersteunende Software Verkiezingen; OSV) waarmee
de optellingen worden gemaakt om de uitslag en de zetelverdeling te berekenen. De
eerder geconstateerde kwetsbaarheden in de programmatuur worden voor de komende verkiezingen
opgelost. De opdracht daartoe is reeds vorig jaar door de Kiesraad gegeven. Binnen
mijn eigen begroting maak ik ook nog structureel middelen vrij zodat de Kiesraad het
digitaal hulpmiddel voor de uitslagberekening adequaat kan beheren en onderhouden.
Het budget en de capaciteit van de Kiesraad zullen dus inderdaad worden uitgebreid.
De leden van de VVD-fractie vragen of er een samenhang is tussen de nieuwe procedure
voor het vaststellen van de verkiezingsuitslag en het nieuwe digitale hulpmiddel,
en zo ja, welke.
Het wetsvoorstel nieuwe procedure vaststelling verkiezingsuitslagen, dat naar verwachting een dezer dagen bij uw Kamer wordt ingediend, staat los van
het digitale hulpmiddel. Het wetsvoorstel bepaalt dat achtereenvolgens het gemeentelijk
stembureau en het centraal stembureau altijd moeten controleren of er fouten zijn
gemaakt in het proces van uitslagvaststelling (en zo ja, dat die moeten worden gecorrigeerd).
Ook bepaalt het wetsvoorstel dat als er digitale hulpmiddelen zijn gebruikt, het gemeentelijk
en het centraal stembureau een door de Kiesraad op te stellen protocol moeten toepassen,
aan de hand waarvan zij de juiste werking van die digitale hulpmiddelen moeten controleren.
Ook vragen de leden van de VVD-fractie wanneer het nieuwe digitale hulpmiddel naar
verwachting in gebruik kan worden genomen, en in hoeverre er voor het nieuwe digitale
hulpmiddel software wordt gekocht die ruimte geeft om te experimenteren. Is al bekend
wie, dan wel welke organisatie, dat nieuwe digitale hulpmiddel gaat ontwikkelen, gaat
dat via een aanbesteding, en wie wordt de eigenaar van dat nieuwe digitale hulpmiddel,
zo vragen deze leden. De leden van de fractie van GroenLinks merken op dat de gemeenten
(via de VNG) hun zorgen hebben uitgesproken over het komen tot een betrouwbaar nieuw
digitaal hulpmiddel voor de vaststelling van de verkiezingsuitslag. Zij vragen mij
daarop in te gaan.
Zoals ik eerder aan uw Kamer heb geschreven, moet wettelijk verankerd worden dat de
Kiesraad verantwoordelijk wordt voor ontwikkeling, beheer en onderhoud van het digitaal
hulpmiddel voor de uitslagvaststelling16. Met de nu beschikbare financiële middelen zal prioriteit worden gegeven aan het
oplossen van de kwetsbaarheden in het gebruik van de programmatuur waarmee de optellingen
worden gemaakt om de uitslag en de zetelverdeling te berekenen. De komende maanden
zal de Kiesraad bepalen wat daarvoor aanbesteed moet gaan worden. Het streven is om
die aanbestedingen eind dit jaar/begin volgend jaar te kunnen starten. De kwetsbaarheden
die eerder in de programmatuur zijn geconstateerd worden aangepakt in de nieuwe versie
van de programmatuur die voor de komende verkiezingen beschikbaar is. Ik verwacht
dus dat de vernieuwing van het digitaal hulpmiddel voor de uitslagberekening in de
komende paar jaar in een aantal stappen zal worden gerealiseerd. Voor de vraag naar
experimenteerruimte verwijs ik verder naar het antwoord hierna. Van software om te
experimenteren is in elk geval geen sprake.
De leden van de VVD-fractie hebben de indruk dat het nog altijd onduidelijk is wat
er nodig is voor veilige ondersteuning van verkiezingen met digitale middelen. Kan
een overzicht worden gegeven van het totale systeem of applicatielandschap en waaruit
duidelijk blijkt wat de verhouding is tussen bijvoorbeeld het programma Vervanging
OSV, het nieuwe digitale hulpmiddel, het digitaal hulpmiddel voor het berekenen van
de verkiezingsuitslag, stembureau-apps, experimentsoftware, enz.?
OSV is programmatuur die wordt gebruikt om, na de handmatige telling van de stembiljetten
en het vastleggen van het resultaat daarvan in het proces-verbaal van het stembureau,
de uitkomsten op te tellen (achtereenvolgens op gemeenteniveau, op hoofdstembureauniveau
en op centraal stembureauniveau), om zo de uitslag en de zetelverdeling te berekenen.
OSV heeft dus geen relatie/koppeling met andere systemen of digitale hulpmiddelen
die gemeenten gebruiken bij de voorbereiding van de verkiezingen (zoals de Basisregistratie
personen, die gebruikt wordt voor het bepalen van de kiesgerechtigdheid). Er is ook
geen relatie/koppeling met de applicatie die in sommige gemeenten wordt gebruikt om
in het stemlokaal de stempas te controleren (naast de raadpleging van het papieren
register van ongeldige stempassen).
Ook bij de experimenten met het centraal tellen van de stemmen (op basis van de Tijdelijke experimentenwet stembiljetten en centrale stemopneming) geldt dat het gemeentelijk stembureau de stembiljetten met de hand telt. Nadien
worden, net als in gemeenten die niet meedoen met het experiment met centraal tellen,
de uitkomsten per stembureau ingevoerd in OSV, en wordt het totaalaantal in die gemeente
uitgebrachte stemmen per partij en per kandidaat uitgerekend. Bij de experimenten
wordt dus geen andere programmatuur of ander digitaal hulpmiddel gebruikt dan hiervoor
genoemd. Van «experimentsoftware» is geen sprake.
Mogelijk doelen de leden van de VVD-fractie op experimenten met het elektronisch in
plaats van handmatig tellen van de stembiljetten. Ik heb eerder aangekondigd dat ik
in de toekomst, als dat rendabel wordt geacht, en als de kiezers goed overweg blijken
te kunnen met het nieuwe stembiljet17, de stap wil zetten naar een wet die experimenten mogelijk maakt met elektronisch
tellen18. Voor dergelijke experimenten zal dan eerst een wettelijke grondslag moeten worden
gecreëerd. De externe commissie Onderzoek elektronisch stemmen in het stemlokaal (commissie-Van Beek) en de Deskundigengroep Elektronisch stemmen en tellen in het stemlokaal
hebben eerder de eisen geformuleerd die zouden moeten gelden voor het systeem waarmee
elektronisch wordt geteld (de stemmenteller).19 Wanneer besloten wordt om experimenten met elektronisch tellen mogelijk te maken,
zal ook een aanbesteding moeten plaatsvinden om die systemen te verwerven. De leden
Middendorp en Koopmans (beiden VVD) hebben eerder gevraagd naar de kosten van elektronisch
tellen resp. elektronisch stemmen. Er moet rekening mee worden gehouden dat de kosten
daarvan substantieel zullen zijn. Dat heeft een eerder uitgevoerde marktuitvraag uitgewezen.
Hoe hoog de kosten werkelijk zullen zijn, zal pas blijken als voor een aanbesteding
het definitieve programma van eisen wordt gemaakt en als blijkt welke prijzen er bij
de aanbesteding worden geboden.
De leden van de VVD-fractie begrijpen dat de huidige Ondersteunende Software Verkiezingen
(OSV) in november 2020, bij de herindelingsverkiezingen, en bij de verkiezingen in
maart 2021 nog zal worden gebruikt, zij het dat er dan een geheel nieuwe versie wordt
gebruikt. Wat wordt er gedaan om de problemen in het huidige OSV op te lossen, zo
vragen deze leden. Wie c.q. welke organisatie gaat de vernieuwde versie van het OSV
maken? Gaat dat via aanbesteding?
De leden van de CDA-fractie vragen wat de looptijd is van de meerjarige overeenkomst
die in het najaar van 2019 met IVU Traffic Technologies A.G. is aangegaan. Wat houdt
deze overeenkomst in? Gaat het alleen om het waarborgen van veiligheid bij de komende
verkiezingen omdat de aanbesteding voor een nieuw digitaal hulpmiddel niet op tijd
kon plaatsvinden of is de overeenkomst aangegaan voor een langere termijn?
Het is inderdaad de bedoeling dat in de nieuwe versie van OSV de eerder in de programmatuur
geconstateerde kwetsbaarheden worden opgelost (zie ook mijn brief van 7 oktober 201920). Dit onderhoud wordt uitgevoerd door de organisatie die voor de Kiesraad het onderhoud
aan OSV uitvoert. De Kiesraad heeft het onderhoud van OSV in 2015 aanbesteed en een
raamovereenkomst gesloten om OSV te kunnen onderhouden. De raamovereenkomst loopt
tot juli 2022.
De leden van de CDA-fractie brengen in herinnering dat de leden Van der Molen (CDA)
en Middendorp (VVD) op 2 april 2020 schriftelijke vragen hebben gesteld over het jaarverslag
van de Kiesraad over 2019. Zij stellen in de beantwoording (Aanhangsel Handelingen
II 2019/20, nr. 2539) geen antwoord te hebben gekregen op de vragen over de «vervanging OSV» (verkiezingssoftware).
Uit het antwoord op vraag 6 blijkt dat de Kiesraad in 2009 het gebruiksrecht heeft
verkregen op programmatuur die gebaseerd is op programmatuur die voor de Duitse overheid
ontwikkeld is. In het antwoord wordt gesproken over het Duitse «Statisches Bundesambt».
Wordt daarmee het «Statistisches Bundesambt» bedoeld, zo vragen deze leden. Verder
lezen zij dat uit het antwoord op de vragen 8 en 9 blijkt dat OSV het optellen van
stemmen en het berekenen van zetelverdeling inhoudt. Dit is, zo blijkt, één onderdeel
van het «digitaal hulpmiddel». Andere elementen zijn computers om de programmatuur
te gebruiken en de technische infrastructuur. Op dit moment wordt gekeken waar voor
deze elementen verbeteringen mogelijk zijn. Hoe verhouden deze verschillende digitale
middelen en applicaties – zoals OSV, het (nieuwe) digitaal hulpmiddel voor het berekenen
van de verkiezingsuitslag, stembureau-apps die gemeenten gebruiken enz. – zich tot
elkaar? Vormt OSV hierin een centrale component? Zijn er interfaces tussen deze verschillende
systemen?
Het Statistisches Bundesamt (Destatis) in Wiesbaden – zoals de leden van de CDA-fractie
terecht veronderstellen – heeft het gebruiksrecht aan de Kiesraad verleend. OSV is
programmatuur om optellingen mee te maken zodat de totaaluitslag en de zetelverdeling
kan worden uitgerekend. De programmatuur wordt door de Kiesraad gedistribueerd naar
gemeenten en door de gemeenten geïnstalleerd op gemeentelijke computers. De Kiesraad
geeft nu aanwijzingen over de maatregelen die de gemeenten moeten nemen om ervoor
te zorgen dat die computers integer zijn, stand alone werken, etc. en dat de programmatuur
daar veilig op kan werken. Onderzoek dat de Kiesraad heeft laten uitvoeren21 heeft laten zien dat het huidig gebruik van de programmatuur kwetsbaarheden kent.
Daarom moet het gebruik van de programmatuur voor de optellingen beter worden beveiligd,
bijvoorbeeld door het gebruik van authenticatiemiddelen en beveiligde verbindingen
en door het monitoren van het gebruik.
De leden van de CDA-fractie lezen in de evaluatie van de Tweede Kamerverkiezingen
2017 over het verbod op digitale uitwisseling van (uitslagen)gegevens en de foutgevoeligheid
die dit oplevert. De Kiesraad herhaalt in de evaluatie van 2019 zijn pleidooi om digitale
gegevensuitwisseling mogelijk te maken, zeker gezien het feit dat het gros van de
Nederlandse gemeenten inmiddels haar processen-verbaal en bijbehorende data online
publiceert. Deze leden vragen of ik, na dit herhaalde pleidooi van de Kiesraad, voornemens
ben om opnieuw digitale gegevensuitwisseling toe te staan.
Er wordt in overleg met de VNG en de Kiesraad gezocht naar een mogelijkheid om digitale
overdracht van de optellingen weer mogelijk te maken. Ik hoop hierover in het najaar
uitsluitsel te hebben.
De leden van de D66-fractie vragen wat ik ga doen om de diversiteit binnen de Kiesraad
in de meest brede zin van het woord te bevorderen.
Het kabinet streeft voor de samenstelling van adviescolleges als de Kiesraad naar
zo divers mogelijke deskundigheid, maatschappelijke kennis en ervaring, en naar benoeming
van minimaal 30% vrouwen, minimaal 30% mannen en 10% leden met een niet-westerse migratieachtergrond.
Uiteraard geldt dit streven ook voor mij, als verantwoordelijke binnen het kabinet
voor de voordracht voor leden van de Kiesraad. In de wervingstekst voor de thans openstaande
vacature voor een nieuwe voorzitter van de Kiesraad was inclusiviteit een expliciet
aandachtspunt.
Bij voordrachten voor een lid van een adviescollege geldt het principe «pas toe of
leg uit»: indien een voordracht wordt gedaan die niet bijdraagt aan diversiteit, moet
de Minister die het aangaat uitleggen welke pogingen tot het realiseren van diversiteit
zijn ondernomen. Zo nodig spreken de leden van het kabinet elkaar aan op de voordracht.
Ik wijs in dit verband ook op de door voormalig Minister Knops aangekondigde maatregelen
die moeten bijdragen aan het realiseren van diversiteit bij benoemingen22.
Kiezers in het buitenland
De leden van de VVD-fractie achten het een goede zaak dat het voor Nederlanders in
het buitenland weer iets gemakkelijker wordt gemaakt om hun stem uit te brengen door
bij AMvB te regelen dat al bij de verkiezingen van de Tweede Kamer in maart 2021 het
vervangend briefstembewijs ook per e-mail, i.p.v. alleen per post, aan kiezers in
het buitenland mag worden verstrekt. Zij vragen zich wel af waarom niet ook het «gewone»
briefstembewijs per e-mail wordt verstuurd. Waarom moet er eerst iets fout gaan in
de postbezorging voordat de digitale weg wordt bewandeld? Kan dit tegelijk met de
voorgestelde wijziging van de AMvB worden meegenomen? Zo neen, waarom niet? Ook de
leden van de D66-fractie vragen waarom niet meteen het «gewone» briefstembewijs per
e-mail wordt toegezonden. Zij vinden het gevaar dat kiezers in het buitenland niet
kunnen stemmen omdat zij überhaupt geen stembewijs krijgen toegestuurd, te groot,
en vinden dat nu eerst een slechte weg moet worden afgelegd alvorens de goede weg
bewandeld kan worden. Zij vragen of ik het daarmee eens ben.
Het kabinet hecht aan zorgvuldigheid bij het doorvoeren van wijzigingen in het verkiezingsproces
om risico’s te mitigeren. Het digitaal versturen van het briefstembewijs introduceert
het risico dat kiezers meerdere malen het briefstembewijs kunnen printen en zo zouden
kunnen proberen meer dan één keer te stemmen. Om dat te kunnen detecteren, moeten
de briefstembureaus extra controles uitvoeren. Ik wil daarom eerst ervaring opdoen
met het digitaal versturen van het vervangend briefstembewijs. Als die ervaringen
positief zijn en gewaarborgd kan worden dat men maar één keer kan stemmen, kan vervolgens
de stap worden gezet naar het digitaal versturen van het briefstembewijs aan de kiezers
die in het buitenland wonen.
Voorts vragen de leden van de VVD-fractie aandacht voor de oranje envelop die wordt
gebruikt. Iedereen die een beetje op de hoogte is, weet dat er in die envelop een
kopie van het paspoort zit, alsmede andere documenten. Er is dan gemakkelijk na te
gaan wie de persoon is die een stem uitbrengt. Dat is geen waarborg voor de bescherming
van iemands privacy. Waarom worden privacygevoelige documenten niet in een neutrale
envelop verstuurd, dan wel digitaal, zo vragen deze leden. Dat laatste uiteraard omgeven
met alle mogelijke veiligheidsmaatregelen.
Begin 2019 zijn de Kieswet en de onderliggende regelgeving zodanig gewijzigd dat het
kiezers in het buitenland is toegestaan een eigen enveloppe te gebruiken. Een kiezer
kan gebruik maken van de oranje retourenveloppe die door de gemeente Den Haag is voorgeadresseerd
met het adres van het briefstembureau of van een eigen, neutrale retourenveloppe.
Dit is gedaan op verzoek van kiezers in het buitenland omdat de herkenbaarheid als
briefstem in sommige landen tot problemen bij de postbezorging leidt. Bij gebruikmaking
van een eigen enveloppe dient de kiezer zelf voor de juiste adressering te zorgen.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de aanbevelingen van de Kiesraad voor de komende
Eerste Kamerverkiezingen en de Europese verkiezingen betrokken zullen worden bij een
komende wetswijziging. Deze leden wijzen erop dat de Kiesraad mij in overweging heeft
gegeven om, in mijn hoedanigheid als rijksminister, in overleg te treden met de collegaministers
van Aruba, Curaçao en Sint Maarten om te komen tot een regeling waarin alle Nederlandse
staatsburgers woonachtig in een Nederlands Land en Gebied Overzee (LGO) op dezelfde
wijze het actieve en passieve kiesrecht toekomt voor de verkiezing van het Europees
Parlement. Zij vragen wat mijn inzet is op dit punt.
Mijn inzet is erop gericht dat veel meer Nederlanders in Aruba, Curaçao en Sint Maarten
weten dat ze kunnen stemmen en zich verkiesbaar kunnen stellen voor de verkiezingen
van het Europees Parlement. Ik wil met Aruba, Curaçao en Sint Maarten bespreken hoe
we dat kunnen bereiken.
De leden van de VVD-fractie vragen of het mogelijk blijft om stembiljetten naar briefstembureaus
op ambassades te sturen. Of is het de bedoeling dat de Nederlanders in het buitenland
voortaan altijd hun stembiljetten naar de gemeente Den Haag sturen? Wat zou de eventuele
reden zijn om de briefstembureaus op de ambassades te sluiten? Deze leden wijzen erop
dat het voordeel van het versturen van het stembiljet naar de briefstembureaus is
dat de kiezers er van verzekerd kunnen zijn dat hun stem tijdig, via de diplomatieke
post, in Nederland komt.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen hoe het staat met de ontwikkelingen
ten aanzien van het verbeteren van de procedure van stemmen van Nederlanders in het
buitenland. Hoe wordt voorkomen dat er bij de komende Tweede Kamerverkiezingen weer
problemen ontstaan door stemmen per post? En klopt het dat buitenlandse stembureaus
worden gesloten, terwijl de compensatiemaatregel hiervoor (het feit dat poststemmers
5 dagen extra de tijd krijgen) wordt uitgesteld? Zo ja, waarom, zo vragen deze leden.
De Minister van Buitenlandse Zaken heeft de Tweede Kamer al in 2018 laten weten dat
hij de briefstembureaus in het buitenland wil afbouwen23. Recent heeft de Minister van Buitenlandse Zaken zijn ervaringen met het instellen
van briefstembureaus bij de verkiezing van de leden van het Europees Parlement naar
de Tweede Kamer gezonden24. Kortheidshalve verwijs ik daarnaar.
Het Ministerie van BZK is het overleg met de gemeente Den Haag en met het Ministerie
van Buitenlandse Zaken al gestart over de voorbereiding van de Tweede Kamerverkiezing
voor de kiezers in het buitenland. Daarin staat centraal hoe aan de geregistreerde
kiezers moet worden gecommuniceerd tot wanneer de briefstem bij de ambassades kan
worden bezorgd/afgegeven zodat de briefstem nog op tijd bij het briefstembureau in
Den Haag kan aankomen. Bij de Vertegenwoordiging van Nederland in Curaçao, Aruba en
Sint Maarten zullen bij de Tweede Kamerverkiezing briefstembureaus worden ingesteld.
Mogelijke gevolgen van Covid-19-maatregelen voor verkiezingen
De leden van de VVD-fractie constateren dat we, als gevolg van de coronacrisis, te
maken hebben met een (beperkte) lockdown. Zij vragen wat onder de huidige Kieswet
het scenario is voor het houden van verkiezingen als tijdens zo’n periode het houden
van verkiezingen moeilijk dan wel onmogelijk is? De leden van de SP-fractie vragen
of ik al bezig ben met plannen hoe de komende verkiezingen vorm te geven, mochten
tegen die tijd nog altijd maatregelen als gevolg van corona noodzakelijk zijn. Ook
de leden van de fractie van de ChristenUnie vragen hoe ik anticipeer op de mogelijkheid
dat bij de komende verkiezingen nog steeds maatregelen van kracht zijn om verspreiding
van het Covid-19-virus tegen te gaan. De leden van de CDA-fractie vragen welke gevolgen
de voorzorgsmaatregelen die personen in acht dienen te nemen vanwege de kans op coronabesmetting,
mogelijkerwijs hebben op de gang van zaken in het stemlokaal en welke afspraken ik
voornemens ben daarover te maken. Ook vragen zij op welk redelijk moment en op grond
waarvan ik een besluit zou kunnen nemen om verkiezingen onder gewijzigde omstandigheden
of op een later moment doorgang te kunnen laten vinden.
In mijn brief aan uw Kamer van 22 mei jl.25 heb ik uiteengezet dat ik er rekening mee houd dat we voor de komende verkiezingen
nog te maken hebben met de 1,5-meter-afstand-regel en daarmee gepaarde hygiënemaatregelen.
Met de gemeenten wordt in de komende weken nagegaan hoe het mogelijk is om met inachtneming
van die maatregelen de verkiezingen te organiseren. In juli/begin augustus wil ik
vervolgens met de VNG en de Kiesraad overleggen om te bepalen hoe de verkiezingen
georganiseerd kunnen worden. Daarbij bezie ik ook of het nodig is de wet- en regelgeving
aan te passen. Mijn planning is om de Tweede Kamer voor september hierover te informeren.
De leden van de CDA-fractie merken op dat de coronacrisis leidt tot een discussie
over de «anderhalvemetereconomie» en de «anderhalvemetersamenleving». In de persconferentie
op 6 mei 2020 zei de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport dat evenementen
met landelijke uitstraling niet gehouden kunnen worden totdat een vaccin is gevonden.
Naar de mening van de CDA-fractie dwingt dit het kabinet en de Kamer ertoe om vroegtijdig
na te denken over de «anderhalvemeterdemocratie». Vanwege de samenvoeging van de gemeenten
Delfzijl, Appingedam en Loppersum en de splitsing van de gemeente Haaren vinden in
de maand november van dit jaar herindelingsverkiezingen plaats. Is de Minister in
gesprek met betrokken gemeenten over de impact van de coronacrisis op de stembusgang,
zo vragen deze leden.
Het Ministerie van BZK is over de mogelijke consequenties van Covid-19 voor de organisatie
van verkiezingen in gesprek met alle gemeenten waar – onder voorbehoud van instemming
van de Eerste Kamer van de daarop ziende wetsvoorstellen – in november van dit jaar
verkiezingen plaatsvinden in verband met een gemeentelijke herindeling.
De leden van de CDA-fractie constateren dat nieuwe gemeenten, na verkiezingen, van
rechtswege ontstaan op 1 januari van het daaropvolgende jaar. Deze leden vragen of
het juridisch mogelijk is dat in het geval van uitstel van verkiezingen de ontstane
gemeente zou kunnen functioneren zonder een direct gekozen gemeenteraad. Ook vragen
zij mij te schetsen met welke relevante bepalingen in wet- en regelgeving in dit geval
rekening moet worden gehouden.
Zoals ik in mijn hiervóór genoemde brief aan uw Kamer van 22 mei heb geschreven, is
er geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat het organiseren van de komende
verkiezingen niet mogelijk zal zijn. In antwoord op de vragen van deze leden geldt
in algemene zin dat, als een verkiezing met het oog op een gemeentelijke herindeling
zou worden uitgesteld, ook het ontstaan van de nieuwe (heringedeelde) gemeente wordt
uitgesteld, tot 1 januari van het daaropvolgende jaar. Zou tot een dergelijk uitstel
worden besloten, dan zou dat aanpassing vergen van het wetsontwerp dat strekt tot
de gemeentelijke herindeling, of – wanneer dat wetsontwerp reeds door het parlement
zou zijn aanvaard en in werking zou zijn getreden – een nieuwe wet. Ik acht het niet
denkbaar om na een gemeentelijke herindeling een nieuwe gemeente te laten ontstaan
zónder voorafgaande verkiezing. De Grondwet gaat er immers van uit dat er een direct
gekozen gemeenteraad is (art. 129, eerste lid). Eventueel is een uitzondering voorstelbaar
voor de situatie waarin een gemeente wordt gesplitst, en er grondgebied overgaat naar
een of meer reeds bestaande gemeenten. In een dergelijk geval is er immers reeds een
raad in de bestaande gemeenten. Een dergelijke uitzondering zou overigens altijd een
wettelijke regeling vergen.
De leden van de CDA-fractie vragen verder of het kabinet voorbereidingen treft voor
het geval dat de Tweede Kamerverkiezingen van maart 2021 onder gewijzigde omstandigheden
of op een later moment doorgang zouden moeten vinden. Ook vragen deze leden of nationale
verkiezingen vallen onder de definitie van het kabinet van «evenementen met een landelijke
uitstraling».
Zoals opgemerkt, is er geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat het organiseren
van de Tweede Kamerverkiezing niet mogelijk zal zijn. Ik heb in mijn genoemde brief
van 22 mei jl. reeds in feitelijke zin laten weten welke juridische mogelijkheden
er zijn. Omdat de huidige Tweede Kamer een «na ontbinding optredende» Kamer is, zou
uitstel mogelijk zijn tot uiterlijk maart 2022. Daarvoor is een wet nodig. Het kabinet
ziet het stemmen op de dag van de stemming niet als «evenement met een landelijke
uitstraling».
De leden van de D66-fractie vinden dat iedereen zijn stem moet kunnen uitbrengen bij
de Tweede Kamerverkiezingen van 17 maart 2021. Deze leden vinden dat de Minister van
BZK een onbelemmerde stembusgang moet kunnen garanderen in tijden van coronamaatregelen,
voor de groepen in de samenleving die nu worden beschermd door de coronamaatregelen
in het bijzonder. Met andere woorden: kiezers die nu binnen moeten blijven, moeten
17 maart 2021 veilig hun stem kunnen uitbrengen. Zij vragen of ik de garantie kan
geven dat iedereen, ook de groepen die verhoogd risico lopen, straks veilig hun stem
kunnen uitbrengen. Zo ja, hoe ga ik dat doen, en kan ik mogelijke scenario’s delen
met de Kamer? Zo nee, waarom niet? Ook de leden van de fractie van de ChristenUnie
merken op eraan te hechten dat ook ouderen en mensen met een kwetsbare gezondheid
de gang naar de stembus kunnen maken, ook wanneer zij thuis wonen. Zij vragen mij
hoe bij de voorbereiding van de verkiezingen rekening wordt gehouden met deze groep,
en geven in overweging om tijdig de Raad van State, maar ook belangenorganisaties
van ouderen en mensen met een kwetsbare gezondheid te betrekken bij de voorbereiding
van de verkiezingen.
Het is nu nog onzeker hoe precies de omstandigheden zullen zijn als de komende verkiezingen
worden gehouden. Het is uiteraard mijn doel dat, hoe de omstandigheden ook zijn, iedereen
kan stemmen. Voor kiezers die om wat voor reden dan ook hun huis niet kunnen verlaten,
kent de Kieswet al de mogelijkheid van het geven van een volmacht. Die kan schriftelijk
bij de gemeenten worden aangevraagd of onderhands worden verstrekt. Daarnaast kent
de Kieswet de mogelijkheid van het instellen van bijzondere en mobiele stembureaus.
Bij het uitwerken van de scenario’s die ik in mijn eerdergenoemde brief aan uw Kamer
van 22 mei jl. heb genoemd, zal ik zeker bijzondere aandacht geven aan de kiezers
met een mogelijk verhoogd risico, en waar nodig afstemming zoeken met belangenorganisaties.
De Afdeling advisering van de Raad van State zal om advies worden gevraagd als er
wijziging van wet- en regelgeving noodzakelijk is.
Toegankelijkheid verkiezingsproces
De leden van de D66-fractie vinden dat toegankelijkheid van de stemlokalen over het
algemeen moet worden bevorderd. Voor een inclusieve democratische samenleving is het
van groot belang dat iedereen zijn of haar stemrecht kan uitoefenen om zich vertegenwoordigd
te voelen in zijn of haar belangen. Om dit te bevorderen zou ik met een Actieplan
Toegankelijk Stemmen komen, zo merken deze leden op. De presentatie van dit plan is echter
uitgesteld wegens coronamaatregelen. Het is deze leden niet duidelijk waarom een actieplan
niet gepresenteerd kan worden tijdens corona-maatregelen. Online is immers een hoop
mogelijk! Bovendien vindt D66 een onderwerp als bevordering van toegankelijkheid en
inclusiviteit te belangrijk om op de lange baan te schuiven. Deze leden vragen of
ik het met hen eens ben dat het Actieplan Toegankelijkheid Stemmen nog voor de zomer
gepresenteerd moet worden.
In de evaluatie van de verkiezingen van 2019 heb ik uw Kamer toegezegd in gezamenlijk
overleg met de Kiesraad, de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken, de VNG en het
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport te bekijken op welke wijze de toegankelijkheid
van de verkiezingen verder te vergroten is. Het Actieplan Toegankelijk Stemmen dat
tot stand is gekomen op initiatief van deze vijf organisaties is daarvan het resultaat.
Het actieplan beoogt de toegankelijkheid van de Tweede Kamerverkiezing van 2021 te
vergroten door:
• de toegankelijkheid van de stemlokalen te verbeteren;
• informatie te geven over stemmen die beter te begrijpen is voor iedereen;
• leden van het stembureau beter te informeren;
• te stimuleren dat politieke partijen begrijpelijk spreken en schrijven in hun verkiezingscampagne.
Het actieplan is door de coronamaatregelen nog niet eerder gepresenteerd. De initiatiefnemers
hebben ervoor gekozen het actieplan niet online te presenteren, maar om in het najaar
een fysieke bijeenkomst te organiseren over de uitvoering van het actieplan, mits
een dergelijke bijeenkomst op dat moment weer mogelijk is. De vijf initiatiefnemers
zijn wel al begonnen om in gezamenlijkheid de uitvoering ter hand te nemen, en binnen
de Covid-19-maatregelen de actiepunten zo veel mogelijk te kunnen uitvoeren. Het actieplan
stuur ik u samen met deze antwoorden toe.
Het actieplan past in een bredere inzet van het kabinet om ervoor te zorgen dat iedereen
kan meedoen in de samenleving. Hierover is uw Kamer recent uitgebreid geïnformeerd
in het nieuwe Nationaal Actieplan Mensenrechten26. En hierover is aan uw Kamer gerapporteerd in de voortgangsrapportage van het kabinetsbrede
programma Onbeperkt meedoen!, ter implementatie van het VN-verdrag inzake de rechten
van personen met een handicap27. Bij het opstellen van het actieplan zijn ook de (belangen)organisaties, gemeenteambtenaren,
stembureauleden en kiezers met een beperking betrokken. Ook tal van (belangen)organisaties
steunen het actieplan en dragen actief bij aan de uitvoering van de actiepunten met
hun kennis en ervaring. Ik juich toe dat ook vrijwel alle politieke partijen die zitting
hebben in de Tweede Kamer zich verbinden aan de uitvoering van enkele actiepunten.
De Stichting Lezen en Schrijven heeft een subsidie ontvangen van het Ministerie van
BZK om politieke partijen te ondersteunen bij het begrijpelijk presenteren van hun
verkiezingsprogramma. Politieke partijen die willen deelnemen aan de Tweede Kamerverkiezing
kunnen hiertoe een beroep op deze stichting doen.
Een van de actiepunten richt zich op onderzoek naar het verbeteren van de toegankelijkheid
van stemlokalen. In juni vorig jaar heb ik uw Kamer naar aanleiding van de evaluatie
van de verkiezingen toegezegd een review te laten doen naar de checklist met toegankelijkheidscriteria
voor stemlokalen28. De review heeft als doel om met aanbevelingen te komen die de praktische toepasbaarheid
van de checklist en de fysieke toegankelijkheid van stemlokalen verhogen. Advies-
en ingenieursonderneming Arcadis heeft in opdracht van het ministerie deze review
uitgevoerd. De rapportage van Arcadis stuur ik u bijgaand toe. De aanbevelingen sluiten
goed aan bij het Actieplan Toegankelijk Stemmen. De uitvoering van de aanbevelingen
neem ik ter hand in overleg met de betrokken organisaties. Het onderwerp van de fysieke
toegankelijkheid betrek ik ook in de inventarisatie die ik momenteel uit voer onder
gemeenten naar de betekenis van maatregelen om 1,5 meter afstand te houden voor de
beschikbaarheid en inrichting van stemlokalen.
De leden van de VVD-fractie vragen of ik bereid ben om het experiment met een speciale
mal met daarin braille-gaatjes en audio-ondersteuning van een soundbox verder uit
te breiden en te zorgen dat dit mogelijk is in een goed bereikbaar stembureau in elk
van de 20 kieskringen. Ook de leden van de D66-fractie vragen specifiek aandacht voor
kiezers met een visuele beperking, en de bereidheid om elk stembureau te voorzien
van technische innovaties zoals voorleesapparatuur. De leden van de fractie van GroenLinks
vragen naar de voornemens om zelfstandig stemmen voor blinden en slechtzienden mogelijk
te maken. Zij zijn benieuwd wat er de afgelopen periode gebeurd is en wat er nog meer
gaat gebeuren om het zelfstandig stemmen zo snel mogelijk voor deze groep kiezers
mogelijk te maken.
Er is in de afgelopen periode op verschillende manieren geïnvesteerd om zelfstandig
stemmen voor kiezers met een visuele beperking beter mogelijk te maken. In 2018 heb
ik ruim € 600.000 beschikbaar gesteld aan gemeenten voor de aanschaf van een goede
leesloep met een lamp die voldoet aan de eisen van de Oogvereniging en Visio, waardoor
een grote groep kiezers met een visuele beperking zelfstandig kan stemmen. Uit het
steekproefonderzoek bij de Europese Parlementsverkiezing blijkt dat in het overgrote
deel van de stemlokalen (88%) zo’n nieuwe leesloep aanwezig was.
Het stemmen met een mal en soundbox komt op initiatief vanuit de gemeenten tot stand.
Ik juich deze initiatieven van harte toe. Het was bij de gecombineerde provinciale
staten- en waterschapsverkiezingen in maart 2019 in 12 gemeenten en bij de Europees
Parlementsverkiezing in mei 2019 in 20 gemeenten mogelijk om te stemmen met een mal
in combinatie met een soundbox. Uit een evaluatie van de Oogvereniging blijkt dat
het stemmen met een mal over het algemeen goed is verlopen. Het aantal kiezers dat
gebruik maakt van deze voorziening is echter beperkt. Bij de verkiezingen in maart
lag dat per deelnemende gemeente aan deze proef tussen de 3 en 25 kiezers. Omdat het
formaat van het stembiljet per verkiezing en ook per kieskring verschilt is het ontwikkelen
van de stemmal erg kostbaar: per verkiezing verschillen de aantallen deelnemende partijen
en kandidaten, zodat er voor elke verkiezing een nieuwe mal moet worden gemaakt.
De afgelopen jaren heeft de Oogvereniging hier een belangrijke rol in gespeeld. Ik
ben met de Oogvereniging in gesprek over de manier waarop de mal en de soundbox ook
voor de Tweede Kamerverkiezing in 2021 kunnen worden ingezet. Aandachtspunt is dat
de mogelijkheid om een mal te gebruiken afhankelijk is van het aantal deelnemende
partijen aan de verkiezing. Als het stembiljet te groot wordt, heeft dat consequenties
voor de bruikbaarheid van de mal.
Mensen met een visuele beperking kunnen ook gebruik maken van hun recht op hulp in
het stemhokje van een persoon naar keuze. Dit kan een stembureaulid zijn of iemand
die de kiezer zelf meeneemt naar het stembureau. Er wordt bij de komende verkiezing
dan ook extra aandacht besteed aan toegankelijkheid voor kiezers met een beperking
in de instructie voor stembureauleden. Dit is onder andere onderdeel van het bijgevoegde
Actieplan Toegankelijk Stemmen.
De leden van de D66-fractie vragen tevens hoe ik de opkomst van jongeren wil bevorderen
bij de aankomende Tweede Kamerverkiezing. Zij verwijzen daarbij specifiek naar het
initiatief «De Stembus». De leden van de ChristenUnie-fractie vragen naar de uitvoering
van de gewijzigde motie van de leden Van der Graaf en Den Boer die vraagt om een verdere
invulling van het stemmoment voor nieuwe kiesgerechtigden (first-time-voters) (Kamerstuk
35 300 VII, nr. 47).
De leden van de D66-fractie en de ChristenUnie-fractie vragen aandacht voor opkomstbevordering
onder jongeren en vragen naar de uitvoering van de gewijzigde motie van de leden Van
der Graaf en Den Boer (Kamerstuk 35 300 VII, nr. 47). In de gewijzigde motie van de leden Van der Graaf en Den Boer wordt aandacht gevraagd
voor het betekenisvolle moment van het verwerven van het actief kiesrecht door jongeren
die de kiesgerechtigde leeftijd bereiken of personen die de Nederlandse nationaliteit
verwerven. Naar aanleiding van deze motie heb ik overleg gevoerd met de Nationale
Jeugdraad en met de VNG als vertegenwoordiger van de gemeenten. Ik onderschrijf graag
de gedachte achter de motie van de leden Van der Graaf en Den Boer. Ik vind het belangrijk
dat zoveel mogelijk mensen gaan stemmen en dat mensen op het moment dat ze kiesgerechtigd
worden gestimuleerd raken om hier een gewoonte van te maken. Bij de initiatieven neem
ik in ogenschouw dat de aandacht met name op zijn plaats is op het moment van het
verkrijgen van de actieve kiesgerechtigdheid door 18-jarigen of bij naturalisatie.
Op het daadwerkelijke stemmoment zelf in het stemlokaal is namelijk niet goed na te
gaan of iemand op dat moment voor het eerst komt stemmen. Bij nieuwe Nederlanders
is voor het stembureau niet goed vast te stellen op welk moment zij voor het eerst
kiesgerechtigd zijn.
In de voorlichtingscampagne in aanloop naar de Tweede Kamerverkiezing wordt extra
aandacht besteed aan de doelgroep jongeren en hoe hen het beste te bereiken. Dit wordt
de komende tijd nader uitgewerkt in samenwerking met een daartoe aangetrokken communicatiebureau.
Daarbij kijk ik ook naar hoe kan worden aangesloten bij maatschappelijke initiatieven.
Het is daarbij uiteraard van belang dat de voorlichting vanuit de rijksoverheid zo
politiek neutraal mogelijk is.
Daarnaast ben ik in overleg met de VNG over hoe gestimuleerd kan worden dat bij naturalisatieceremonies
aandacht wordt besteed aan het eerste stemmoment, en hoe nog beter gebruik kan worden
gemaakt van de voorbeeldbrief van burgemeesters aan kiezers die voor het eerst kunnen
stemmen, die het ministerie ter beschikking stelt. Ook ben ik in overleg met het Ministerie
van OCW over of in de communicatie over het uitreiken van de Canon van Nederland aan
beide doelgroepen aandacht kan worden besteed aan het verkrijgen van het algemeen
kiesrecht.
De meeste jongeren die de kiesgerechtigde leeftijd bereiken zijn nog schoolgaand.
Om de drempel voor jongeren om te gaan stemmen zo laag mogelijk te houden ben ik in
overleg met de koepelorganisaties van onderwijsinstellingen zoals de MBO Raad, de
Vereniging Hogescholen, de Vereniging van Universiteiten (VSNU), de Nederlandse Vereniging
voor Burgerzaken en de VNG over hoe gestimuleerd kan worden dat onderwijsinstellingen
worden ingericht als stemlokaal. In dat gesprek betrek ik ook de mogelijke effecten
van Covid-19 op de beschikbaarheid. Het inrichten van stemlokalen in onderwijsinstellingen
verhoogt mogelijk ook de betrokkenheid bij de democratie van jongeren die nog niet
kiesgerechtigd zijn. In de voorlichting is uiteraard een aandachtspunt dat jongeren
alleen kunnen stemmen op hun eigen onderwijsinstelling als zij wonen in de gemeente
waar de onderwijsinstelling is gevestigd, of een kiezerspas hebben aangevraagd om
in die betreffende gemeente te stemmen.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe wordt bewerkstelligd dat stembureaus makkelijk
vindbaar zijn. Is het mogelijk om een centrale lijst met de locaties van de stembureaus
enkele dagen voor de verkiezingen middels open source beschikbaar te stellen?
In het kader van het bijgevoegde Actieplan Toegankelijk Stemmen is het voornemen dat
de informatie over de voor de kiezer dichtstbijzijnde stemlokalen voorafgaand aan
de Tweede Kamerverkiezing op een centrale plaats voor de kiezers beschikbaar is. Ik
verken momenteel hoe daarbij gebruik kan worden gemaakt van ervaringen bij eerdere
verkiezingen, waarbij kiezers via waarismijnstemlokaal.nl hun dichtstbijzijnde stemlokaal
konden vinden. Deze website is een initiatief van de Open State Foundation (OSF) en
was mogelijk dankzij een subsidie van het Ministerie van BZK. De stemlokalen kunnen
worden opgezocht op basis van locatie en/of door het downloaden van opendatabestanden.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of ik bereid ben gemeenten aan te sporen
stemlokalen ook toegankelijker te maken voor mensen met dementie, en of mensen met
dementie geholpen kunnen worden bij het uitbrengen van hun stem, bijvoorbeeld door
een mantelzorger. Ook de leden van de ChristenUnie-fractie vragen specifieke aandacht
voor kiezers met dementie in relatie tot het Actieplan.
Het bijgevoegde Actieplan Toegankelijk Stemmen is ondersteund door Stichting Alzheimer
Nederland. Het actieplan is erop gericht om de verkiezingen voor een zo groot mogelijk
aantal kiezers toegankelijk te maken. Dit wordt op verschillende manieren gedaan.
De huidige Kieswet laat niet toe om kiezers met dementie hulp in het stemhokje te
bieden. Wel mag een mantelzorger mee naar het stemlokaal en buiten het stemhokje uitleg
geven over de procedure. Die uitleg kan uiteraard ook worden gegeven door een stembureaulid.
Tevens is het mogelijk voor kiezers om een volmacht te verlenen, bijvoorbeeld aan
een mantelzorger, mocht hier de voorkeur van de kiezer naar uitgaan.
De leden van de CDA-fractie lezen dat in de evaluaties van de verkiezingen opnieuw
aandacht wordt gevraagd voor het niet opvolgen van bestaande regels door stembureauleden,
bijvoorbeeld doordat ze hulp in het stemhokje aan personen met een handicap niet toestaan
of bezoekers weigeren die aanwezig willen zijn bij het tellen van de stemmen. Zij
vragen of ik het met hen eens ben dat, naar analogie van de kiezershandleiding, voortaan
in ieder stemlokaal verplicht een overzicht van rechten (en plichten) van stemgerechtigden
in het stemlokaal zou moeten worden opgehangen.
Terecht vragen de leden van de CDA-fractie er aandacht voor dat uit de evaluatie van
de verkiezingen in 2019 naar voren kwam dat in een enkel geval aan kiezers met een
fysieke beperking – ten onrechte en ondanks de instructies aan de stembureauleden
– hulp was geweigerd. Behalve dat in de instructie voor stembureauleden hieraan meer
aandacht zal worden besteed, is het de bedoeling om de bestaande posters voor in het
stemlokaal aan te passen zodat duidelijk is dat aan deze kiezers hulp geboden moet
kunnen worden. Ik wil zorgen dat ook de mogelijkheid voor kiezers om bij het tellen
van de stemmen aanwezig te zijn, hierop een plek krijgt.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of ik het ongeduld begrijp van burgers en
belangenorganisaties over de toegankelijkheid van het verkiezingsproces op de korte
termijn. Ook willen zij weten wat de voortgang van de experimentenwet is. Zij vragen
of ik kan garanderen dat er experimenten kunnen worden gehouden bij de herindelingsverkiezingen
van november 2021. Ook de leden van de CDA-fractie vragen naar de stand van zaken
met betrekking tot de voor 2021 geplande experimenten met hulp aan kiezers met een
verstandelijke beperking. Verder vragen de leden van de GroenLinks-fractie of ik kan
garanderen dat mensen met een beperking gepaste hulp kunnen krijgen bij het uitbrengen van hun stem bij de komende Tweede Kamerverkiezingen. Zo ja, wat wordt daarvoor
geregeld, en zo nee, waarom niet?
Ik heb begrip voor de wens van belangenorganisaties dat ook hulp in het stemhokje
wordt toegestaan aan kiezers met een verstandelijke beperking. Ik bereid een wetsvoorstel
voor dat experimenten mogelijk maakt met hulp aan deze kiezers. Daarbij heb ik aandacht
voor het waarborgen van de stemvrijheid. De vormgeving van het aantal experimenten
bezie ik tevens in het licht van het daarvoor beschikbare budget. Ik streef, zoals
uw Kamer eerder is gemeld, naar inwerkingtreding van dat wetsvoorstel voorafgaand
aan eventuele verkiezingen in verband met een gemeentelijke herindeling in november
202129. Bij de komende Tweede Kamerverkiezing geldt de bestaande wettelijke regel dat kiezers
die vanwege een lichamelijke beperking hulp nodig hebben bij het invullen van het
stembiljet, die hulp kunnen krijgen30. Andere kiezers kunnen desgewenst wel buiten het stemhokje uitleg krijgen van het
stembureau over de wijze van stemmen.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen ook naar de stand van zaken van het wetsvoorstel
voor experimenten met early voting. Hoe worden de ervaringen van specifieke doelgroepen
meegenomen bij deze experimenten?
Ik zou graag experimenten mogelijk maken met early voting of vervroegd stemmen (de
mogelijkheid voor kiezers om al vóór de reguliere verkiezingsdag hun stem uit te brengen),
maar zie daarvoor nu helaas geen mogelijkheden. Vervroegd stemmen kost namelijk veel
geld, en in de begroting, die in relatie moet worden gezien met de gevolgen van de
coronacrisis, kunnen daarvoor momenteel geen middelen worden gevonden.
Overige onderwerpen
De leden van de VVD-fractie wijzen erop dat de huidige Kieswet dateert van 1989. Toen
was van digitalisering geen sprake. Zij vragen of het, gelet op allerlei technische
ontwikkelingen, niet tijd wordt om de Kieswet eens grondig tegen het licht te houden
en te kijken in welke zin de Kieswet herzien moet worden om te voldoen aan de eisen
van de tijd. Daarbij zou dan, naar de mening van de leden van de VVD-fractie, moeten
worden betrokken het crisisbestendig maken van verkiezingen, in die zin dat er voorzieningen
worden getroffen voor de situatie dat geplande verkiezingen geen doorgang kunnen vinden
door bijvoorbeeld een pandemie (verkiezingen pandemieproof maken) dan wel andere onvoorziene
omstandigheden, alsmede de aangekondigde Wet op de politieke partijen. Deze leden
zouden zich kunnen voorstellen dat de Kiesraad wordt gevraagd op welke punten een
herziening c.q. modernisering van de Kieswet in deze tijd nodig is, en vragen om mijn
reactie daarop.
De huidige Kieswet dateert inderdaad van 1989, maar heeft sindsdien een groot aantal
wijzigingen ondergaan, ook op het vlak van digitalisering. Ik wijs bijvoorbeeld op
het voorschrift dat alle processen-verbaal met verkiezingsuitslagen op internet moeten
worden gepubliceerd, op het feit dat Nederlanders die in het buitenland wonen zich
per e-mail kunnen registreren als kiezer en op het feit dat deze kiezers hun stembiljet
per e-mail kunnen ontvangen. Verder werk ik, zoals eerder genoemd, aan wetgeving die
de Kiesraad verantwoordelijk maakt voor digitale hulpmiddelen in het proces van uitslagvaststelling.
Ook wijs ik op het wetsvoorstel nieuwe procedure vaststelling verkiezingsuitslagen, dat een dezer dagen bij uw Kamer wordt ingediend. Dat wetsvoorstel schrijft controles
voor ingeval van gebruik van digitale hulpmiddelen in het proces van uitslagvaststelling,
en maakt het bovendien mogelijk om een vervangend briefstembewijs per e-mail te sturen
aan kiezers in het buitenland.
De Kieswet is, met andere woorden, geen statisch document, maar is in de loop der
jaren door een groot aantal verbeteringen aangepast aan technische ontwikkelingen.
Een grondige herziening van de Kieswet acht ik op dit moment dan ook niet nodig. Uiteraard
heeft het mijn voortdurende aandacht dat de Kieswet toegesneden blijft op de actualiteit
en dat zij – waar wenselijk – de inzet van digitale hulpmiddelen mogelijk maakt.
Zoals eerder opgemerkt, bezie ik op dit moment, in overleg met de gemeenten, hoe de
komende verkiezingen kunnen worden georganiseerd met inachtneming van de huidige maatregelen
die tot doel hebben om de verspreiding van het Covid-19-virus tegen te gaan. Ik wil
in de evaluatie van de Tweede Kamerverkiezing terugkomen op de vraag wat er voor nodig
is om in de wet- en regelgeving op het gebied van het kiesrecht adequaat te kunnen
inspelen op crises als een pandemie.
De leden van de CDA-fractie vragen naar de stand van zaken van het wetsvoorstel nieuwe procedure vaststelling verkiezingsuitslagen. Zij memoreren dat mijn ambtsvoorganger drie wijzigingen in de Kieswet aankondigde:
1. de bevoegdheid voor gemeentelijke stembureaus om fouten van stembureaus te corrigeren;
2 meer tijd om de uitslag vast te stellen tussen verkiezingen en de installatie van
de nieuwe Tweede Kamer; en 3. decentrale hertelling. Deze leden vragen of de genoemde
aanpassingen deel uitmaken van het genoemde wetsvoorstel. Waarom is het wetsvoorstel
niet eerder bij de Kamer ingediend, en wat is de planning van het wetsvoorstel? Kan
dit nog in het najaar bij de Kamer worden ingediend? En kan de eerstgenoemde wijziging
onderdeel worden gemaakt van de aangekondigde tijdelijke experimentenwet?
Het wetsvoorstel nieuwe procedure vaststelling verkiezingsuitslagen wordt een dezer dagen ingediend bij uw Kamer. De drie door de leden van de CDA-fractie
genoemde wijzigingen zijn inderdaad onderdeel van het wetsvoorstel. Een eerste versie
van het wetsvoorstel regelde een verplichte centrale opzet van de stemopneming (het tellen van de stembiljetten op een centrale
locatie) in alle gemeenten. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Nederlandse
Vereniging voor Burgerzaken (NVVB) hebben geadviseerd de centrale stemopneming facultatief
te maken. Ik heb dat advies overgenomen en het wetsvoorstel herschreven. Dit heeft
extra tijd gekost. Voor meer informatie verwijs ik naar het algemeen deel van de memorie
van toelichting bij het wetsvoorstel. Ik streef naar inwerkingtreding van het wetsvoorstel
voorafgaand aan de verkiezingen in verband met een gemeentelijke herindeling in november
2021
31.
De bevoegdheid voor gemeentelijke stembureaus om fouten van stembureaus te corrigeren,
wordt na inwerkingtreding van het wetsvoorstel permanent; ik zie dan ook geen reden om deze bevoegdheid onderdeel te maken van
een nieuwe tijdelijke experimentenwet. De Tijdelijke experimentenwet stembiljetten en centrale stemopneming is van kracht tot eind 2021. Tot die tijd kunnen gemeenten bij verkiezingen in beginsel
blijven experimenteren met een centrale opzet van de stemopneming.
De leden van de CDA-fractie hebben gelezen dat de Kiesraad adviseert tot harmonisatie
van de regeling aangaande de minimale leeftijd waarop kandidaten op een kandidatenlijst
mogen staan. Zij vragen wat daarover mijn standpunt is.
De Kiesraad heeft gewezen op het feit dat de Kieswet aangaande Eerste Kamerverkiezingen,
anders dan bij andere verkiezingen, geen ondergrens stelt aan de leeftijd waarop iemand
kandidaat kan staan, en heeft geadviseerd om daar alsnog in te voorzien
32
. Ik ben het eens met dat advies. Het eerdergenoemde wetsvoorstel nieuwe procedure vaststelling verkiezingsuitslagen regelt dat voor alle verkiezingen dezelfde regel geldt. Wie kandidaat wil zijn, dient
minimaal gedurende de zittingsperiode van het orgaan waarvoor de verkiezing plaatsvindt,
de leeftijd te bereiken om in dat orgaan zitting te kunnen nemen. Het centraal stembureau
zit hierop toe en schrapt de kandidaat van de lijst die niet aan dit vereiste voldoet.
Ook hebben de leden van de CDA-fractie gelezen dat de Kiesraad adviseert een specifieke
stembureau-instructie aan te bieden voor ervaren stembureauleden, waarin de nadruk
gelegd worden op wetswijzigingen die directe veranderingen met zich brengen in het
stemlokaal ten opzichte van de laatste reeks verkiezingen. Zij vragen of ik van plan
ben dat advies op te volgen.
Er is gemiddeld slechts een keer per jaar een verkiezing. Ik vind het belangrijk dat
alle stembureauleden voorafgaand aan elke verkiezing kennisnemen van de regels, zodat
ook het geheugen van de meer ervaren stembureauleden weer wordt opgefrist. Ik ben
daarom nog niet overtuigd van de meerwaarde van een specifieke instructie voor ervaren
stembureauleden. De door het Ministerie van BZK aangeboden instructie wordt elk jaar
vernieuwd (inclusief toets- en quizvragen), om te bevorderen dat die ook voor ervaren
stembureauleden aantrekkelijk blijft om te volgen. Verder wijs ik erop dat informatie
over eventuele wetswijzigingen niet alleen relevant is voor stembureauleden die al
vele jaren ervaring hebben, maar ook voor stembureauleden die nog maar een of twee
keer eerder stembureaulid zijn geweest.
Verder wijzen de leden van de CDA-fractie naar het uitstel van de in reactie op de
motie van het lid Middendorp c.s. (Kamerstuk 35 300 VII, nr. 14) toegezegde notitie inzake tussentijdse raadsontbinding wegens ernstig verstoorde
bestuurlijke verhoudingen. Zij constateren dat de Kamer op 11 mei jl. een uitstelbericht
heeft ontvangen, en vragen wat ik versta onder «op de kortst mogelijke termijn».
In het uitstelbericht van 11 mei jl. heb ik geschreven de ontstane vertraging te betreuren
en mij in te spannen de notitie alsnog op de kortst mogelijke termijn aan de Kamer
te sturen. Met «op de kortst mogelijke termijn» doel ik in ieder geval op voor het
zomerreces. Met het antwoord op deze vraag geef ik tevens gehoor aan het verzoek van
de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken van 19 mei jl. om de commissie te laten
weten wanneer de notitie kan worden verwacht.
4. Desinformatie
Digitale inmenging
Massale desinformatiecampagnes kunnen zeer ontwrichtend werken in een open samenleving.
Het is de leden van de VVD-fractie bekend dat in de EU een «Cyber diplomacy tool box»
is ingesteld, waarmee sancties kunnen worden getroffen tegen hackers van buitenlandse
diensten en hun leidinggevenden. Zij vragen in hoeverre er met de toolbox wordt gekeken
naar andere vormen van digitale inmenging, zoals contentamplificatie en desinformatie.
Ook vragen de leden van de VVD-fractie hoe zowel bij het hacken als bij andere vormen
van digitale inmenging de verhouding tussen Europees en nationaal beleid/competenties
moeten zijn.
In de EU Cyber Diplomacy Toolbox is een kader voor gezamenlijk diplomatieke EU-respons
op kwaadwillige cyberactiviteiten die de integriteit en veiligheid van de EU en lidstaten
schade toebrengt.33 De aanpak van desinformatie in Europees verband wordt daarin niet als zodanig onderscheiden.
Het adresseren van desinformatie in EU verband is met name bij de EDEO StratCom Taskforces,
de EU Hybrid Fusion Cell en de Raadswerkgroep «Horizontal Working Party on Enhancing
Resilience and Countering Hybrid Threats» belegd. Tevens wordt door de Europese Commissie
onder meer gekeken naar de verantwoordelijkheid die social media platforms zouden
moeten dragen en naar het bevorderen van transparantie over de herkomst van informatie.
Wat betreft competentieverdeling ten aanzien van het tegengaan van kwaadaardige cyberoperaties
(«hacken») geldt dat de verantwoordelijkheid voor nationale cyberveiligheid in eerste
instantie bij de Lidstaten zelf ligt. Daar waar de cyberveiligheid van de EU en haar
Lidstaten in het geding is als gevolg van een dreiging vanuit derde landen kan evenwel
het instrumentarium uit de cyber diplomacy toolbox, als onderdeel van het Gemeenschappelijk
Buitenlands en Veiligheidsbeleid (GBVB), worden ingezet. De verhouding tussen de competentie
van Lidstaten en de EU verschilt in dezen niet van de verdeling op de andere deelgebieden
in het GBVB. Bevoegdheden van de EU en de lidstaten bestaan naast elkaar waarbij men
loyaal samen dient te werken. Ook voor «digitale inmenging» geldt dat competentieverdeling
tussen de EU en de Lidstaten op de verschillende beleidsgebieden die aan het tegengaan
van desinformatie raken gehandhaafd dienen te blijven.
De leden van de VVD-fractie vragen daarnaast in hoeverre in Nederland een eigen instituut
een bijdrage zou kunnen leveren aan het tegengaan van digitale inmenging. Dat instituut
zou volgens de leden dan via open bronnenonderzoek bijvoorbeeld trollennetwerken online
kunnen volgen en in kaart brengen, waarbij het uiteraard niet de bedoeling is om een
inbreuk op grondrechten te maken. Zij vragen of ik mogelijkheden zie voor zo’n instituut
in Nederland, en zo neen, waarom niet.
Op het gebied van het tegengaan van digitale inmenging bestaan reeds enkele (internationale)
instituten. Zo is Nederland bijvoorbeeld aangesloten bij het NAVO Strategic Communications
Centre of Excellence in Riga en het Centre of Excellence for Countering Hybrid Threats
in Helsinki. Als onderdeel van hun bredere taakopvatting kijken beide instituten ook
naar digitale inmenging, waaronder desinformatie. Tevens is in het Actieplan Desinformatie
van de Europese Commissie de inrichting aangekondigd van een platform gericht op ondersteuning
van onafhankelijke en multidisciplinair opererende fact-checkers en onderzoekers34. De aanbesteding voor het opzetten van dit «European Digital Media Observatory (EDMO)»
is inmiddels gegund aan het European University Insititute35. Onderdeel van dit platform is een raamwerk voor beveiligde toegang tot platformdata
voor academische onderzoekers die proberen desinformatie beter te begrijpen. De verspreidingsmechanismen
van desinformatie, zoals door middel van bots, zouden onderdeel kunnen worden van
dit onafhankelijke academische onderzoek. Dit platform zal onder meer bestaan uit
nationale/regionale multidisciplinaire teams. Ik zal de mogelijkheid tot het vormen
van een dergelijk team onder de aandacht brengen van Nederlandse onderzoeksgroepen.
Gezien de bovenstaande initiatieven zie ik momenteel geen aanleiding voor een nationaal
instituut voor het tegengaan van digitale inmenging. Naast het werk dat door de bestaande
instituten gedaan wordt, spelen journalisten en onafhankelijke onderzoekers ook een
belangrijke rol. Zo hebben zij in de afgelopen periode met enige regelmaat relevante
(empirische) bevindingen weten te publiceren36. Het kabinet spreekt zich dan ook actief uit voor meer toegang tot data van internetdiensten
voor wetenschappelijk onderzoek. Daarnaast is er in het opsporen van niet-authentiek
gedrag (nepaccounts en bots) een verantwoordelijkheid weggelegd voor internetdiensten
zelf. Onderdeel van de bestaande gedragscode desinformatie is bijvoorbeeld de toezegging
tot meer inspanning voor de sluiting van nepaccounts, het opzetten van een duidelijk
markeersysteem en regels voor het tegengaan van bots in te voeren zodat hun activiteit
niet met menselijke interactie kan worden verward37. Deze toezeggingen worden meegenomen in de evaluatie van en de vervolgstappen op
de gedragscode. De evaluatie door de Europese Commissie wordt voor de zomer verwacht.
Bewustwording
De leden van de VVD-fractie vragen daarnaast of ik in de periode rond de verkiezingen
voor de Tweede Kamer in maart 2021 en dan met name in de campagnetijd wederom van
plan ben een bewustwordingscampagne te houden. Zo ja, waarom, vragen de leden van
de VVD-fractie.
Mediawijsheid is een belangrijke preventieve pijler in de bescherming van onze democratie
tegen desinformatie. Eerder heb ik uw Kamer geschreven geen aanleiding te zien om de campagne die ik op verzoek van uw Kamer in 2019
rond de verkiezingen heb uitgevoerd voort te zetten38. Uit het campagne effectonderzoek blijkt dat negen op de tien Nederlanders het vanzelfsprekend
vinden om kritisch na te denken of een bericht klopt, voor men reageert, deelt of
liket. Om mediawijsheid te onderhouden en bevorderen zet het kabinet in op andere
middelen, waaronder het bevorderen van transparantie. In samenwerking met mijn collega
voor Basis-, Voortgezet Onderwijs en Media, heb ik een subsidie verleend aan Netwerk
Mediawijsheid om mediawijsheid onder (jong)volwassenen te vergroten. Het Netwerk bestaat
uit 1100 netwerkpartners die allemaal tot doel hebben om Nederland mediawijs te maken.
Digitale geletterdheid, waarvan mediawijsheid een onderdeel uit maakt, is opgenomen
in de voorstellen voor het nieuwe onderwijscurriculum. Voor volwassenen en ouderen
spelen bibliotheken een voorname rol op het gebied van het vergroten van de mediawijsheid.
Daarnaast wordt er een traject gestart binnen het Startup in Residence (SiR) programma39. Hierbij vragen we startups om een instrument te ontwikkelen waarmee burgers zelf
gemakkelijker informatie op waarde kunnen schatten en waarmee zij de feitelijke (on)juistheid
van informatie sneller kunnen vinden. Bij het SiR-programma haalt de overheid startups
in huis om na te denken over de opgaves van de toekomst.
De leden van de D66-fractie vragen zich daarnaast af in hoeverre er gebruik wordt
gemaakt van de ontwikkelde game om (lokale) ambtsdragers te informeren over desinformatie.
Zij vragen of ik kan toelichten wanneer een evaluatie hiervan zal plaatsvinden. Ook
vragen zij zich af of er een duidelijk beeld bestaat van de ervaring op lokaal politiek
niveau met desinformatie. Zo nee, wordt hier onderzoek naar gedaan, zo vragen de leden
van de D66-fractie.
Van de game voor lokale politieke ambtsdragers worden twee varianten ontwikkeld: één
voor gemeenteraadsleden en één voor wethouders. De game heeft als doel de bewustwording
over desinformatie onder deze groepen te vergroten. Ik verwacht dat de game na het
zomerreces beschikbaar is. In de jaarlijkse Monitor Integriteit en Veiligheid Openbaar
Bestuur zijn enkele vragen opgenomen over de ervaringen van lokale politieke ambtsdragers
met desinformatie. Op basis van deze eerste verkenning zal ik bezien of verder vervolgonderzoek
nodig is. Ik verwacht u na het zomerreces te kunnen informeren over de stand van zaken.
EU Gedragscode en transparantie regulering
Het kabinet, zo staat in de brief van 18 oktober 2019 te lezen, is voorstander van meer transparantie op online platforms en overweegt of in aanvulling op
de zelfregulering wettelijke regels de transparantie kunnen afdwingen. De leden van
de VVD-fractie vragen of dit wordt overwogen in nationaal verband of in Europees verband.
Ook vragen zij wat hiervan de stand van zaken is en wat de Nederlandse en Europese
voornemens zijn en waar de overwegingen inmiddels toe geleid hebben. De leden van
de VVD-fractie vragen ook of er wordt gedacht aan Europese of Nederlandse regels waar
het gaat om politieke advertenties online. De leden van de D66-fractie vragen of ik
kan toelichten wanneer het Europees Democratie Actieplan gepubliceerd zal worden.
Daarnaast vragen de leden van de GroenLinks-fractie een nadere toelichting op de volgende
passage uit mijn brief van 13 mei jl.40: «Ik ben niet voornemens het huidige wetgevingskader rond desinformatie aan te passen,
afgezien van eventuele regulering die de transparantie over de herkomst en methoden
van verspreiding van desinformatie afdwingen. Wel vindt het kabinet het opportuun
om transparantie van internetdiensten te kunnen afdwingen … Ik verken samen met andere
betrokken ministeries hoe dergelijke regels eruit kunnen zien». Ook vragen de leden
van de GroenLinks-fractie wat ik versta onder transparantie in deze context en of
het openbaren van onderliggende algoritmen daar ook bij hoort. Zo nee, waarom niet,
aldus de leden. Ook vragen zij in hoeverre de schadelijke effecten van de inzet van
AI-gedreven bots en van deep-fake-technologie überhaupt kunnen worden aangepakt via
regulering die transparantie afdwingt. Of vragen deze onderwerpen toch ook niet om
een aanpassing van het wetgevingskader zelf, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie.
Tot slot vragen zij naar mijn appreciatie van het recente rapport van de European
Regulators Group on Audiovisual Media Services (ERGA), dat stelt dat zelfregulering
tekortschiet voor de bestrijding van misinformatie 41
De gedragscode is een breed opgezette vorm van zelfregulering die niet alleen gaat
over transparantieregels met betrekking tot politieke advertenties. Zo bevat deze
ook toezeggingen zoals meer inspanning voor de sluiting van nepaccounts, het invoeren
van een duidelijk markeersysteem en regels voor het tegengaan van bots zodat hun activiteit
niet met menselijke interactie kan worden verward, het geven van toegang tot data
voor wetenschappelijk onderzoek en het verschaffen van algemene informatie over de
gebruikte algoritmen42. De eerste evaluatierapporten over deze gedragscode zijn gepubliceerd. Deze bestaan
uit een rapport van de European Regulators Group on Audiovisual Media Services (ERGA),
de Europese koepelorganisatie van mediatoezichthouders en een evaluatie die een onafhankelijke
partij een externe partij (Valdani, Vicari & Associati, VVA) in opdracht van de Europese
Commissie heeft gedaan. Deze evaluaties bieden input voor de eindevaluatie van de
Europese Commissie zelf, welke zij waarschijnlijk voor het zomerreces zal publiceren.
De evaluatie van de Europese Commissie zal naar verwachting als input gebruikt worden
voor het aangekondigde Democratie Actie Plan (DAP). Het DAP wordt volgens het Commissie-werkprogramma
in Q4 gepubliceerd.
De belangrijkste aanbevelingen uit beide evaluatierapporten van de gedragscode zijn
dat meer transparantie noodzakelijk is over de implementatie van de maatregelen, uitbreiding
van de toezeggingen in de gedragscode nodig is, deze door meer platforms ondertekend
moet worden, er gezamenlijke definities nodig zijn van kernbegrippen zoals «politieke
advertenties»» en er een nieuwe vorm van co-regulering nodig is om het niet nakomen
van de toezeggingen af te dwingen. ERGA constateert dat de verantwoording en het aanleveren
van gegevens te wensen over heeft gelaten. Dit vind ik vanwege het belang van transparantie
zorgelijk. Ook onderschrijf ik de aanbeveling voor definities voor kernbegrippen.
Er dient immers duidelijkheid te zijn welke transparantie precies gevraagd wordt.
Wel is het belangrijk dat deze kernbegrippen samen met de EU-lidstaten vastgesteld
worden. Verder is er nog veel onduidelijk over aard en doelstelling van een mogelijke
vorm van co-regulering, het is daarom te vroeg om hier uitspraken over te doen. Parallel
aan het DAP lopen er op het gebied van digitalisering diverse Europese trajecten die
breder gaan dan desinformatie problematiek. Zie in dit kader ook de recente mededeling
«Shaping Europe’s Digital Future»43. Na het verschijnen van het DAP en de overige voorstellen die voortkomen uit de mededeling
«Shaping Europe’s Digital Future» zult u via de bestaande trajecten zoals de BNC geïnformeerd
worden over het Nederlandse standpunt.
De leden van de VVD-fractie vragen wie er bepaalt wie wel en wie niet wordt geblokt
op online platforms zoals Twitter en Facebook. Zij vragen of er wordt gedacht aan
Europese of Nederlandse regels. Ook vragen de leden van de GroenLinksfractie in hoeverre
de toepassing van het strafrecht waarmee illegale content strafrechtelijk kan worden
aangepakt ook geldt voor internetplatformdiensten waar die content op te vinden is.
Daarnaast vragen de leden van de fractie van GroenLinks naar mijn appreciatie van
het Oversight Board dat recent door Facebook is opgezet. Tevens vragen de leden van
de VVD-fractie naar de stand van zaken van de uitvoering van de motie van het lid
Middendorp (VVD) over de Digital Services Act (Kamerstuk 35 300 VII, nr. 43).
De vraag over wie bepaalt wat er op het internet is toegestaan en wie er geblokkeerd
kan worden, is breder dan alleen de aanpak van desinformatie. Op dit moment bepalen
de bedrijven dit zelf op basis van hun gebruikersvoorwaarden, waarmee een gebruiker
akkoord gaat bij het gebruik van de dienst. Het Ministerie van BZ heeft aan de Adviesraad
Internationale Vraagstukken gevraagd om onderzoek te doen naar het bredere vraagstuk
van regulering van online content. Het door Facebook opgerichte Oversight Board is
een interessante ontwikkeling op dit gebied. Op zichzelf is het een positieve ontwikkeling
als de toepassing van gebruikersvoorwaarden en content moderatie richtlijnen van internetdiensten
door een onafhankelijk orgaan worden getoetst. Een dergelijk orgaan mag echter geen
vervanging zijn voor de rechtspraak. Samen met andere betrokken Ministers ga ik dan
ook graag een keer in gesprek met leden van dit Oversight Board over hoe zij hun rol
zien. Waar het gaat om het strafrechtelijk aanpakken van de internetdiensten waar
strafbare content te vinden is, is de richtlijn elektronische handel van belang. Deze
richtlijn bevat onder andere de bepaling dat een hosting provider oftewel «dienst
van de informatiemaatschappij» in beginsel niet aansprakelijk is voor de informatie
die op verzoek van een afnemer van de dienst is opgeslagen44. Zoals het Instituut voor Informatierecht in haar onderzoek aangeeft geldt deze vrijstelling
echter alleen als de dienstverlener niet daadwerkelijk op de hoogte is van illegale
of onrechtmatige activiteiten of informatie, of wanneer hij/zij dergelijke kennis
of bewustwording heeft verkregen en snel handelt om de informatie te verwijderen of
de toegang tot de informatie te blokkeren. Hoewel internetdiensten in beginsel dus
ook niet strafrechtelijk aansprakelijk zijn voor de eventueel illegale informatie
van hun klanten is dat geen absolute beperking van hun aansprakelijkheid. Overigens
heeft de Europese Commissie in de mededeling «Shaping Europe’s Digital Future» aangekondigd
de richtlijn elektronische handel te gaan herzien en te vervangen met de Digital Service
Act. De rol, verantwoordelijkheid, en de aansprakelijkheid van tussenpersonen zoals
internetplatformdiensten is naar verwachting een van de meest prominente onderwerpen
op de agenda van die herziening. De Staatssecretaris van EZK heeft op 26 mei in de
geannoteerde agenda voor de Telecom Raad van 5 juni uitvoering gegeven aan het eerste
deel van de motie van het lid Middendorp (VVD) over de Digital Service Act. In het
verslag van de informele Telecomraad zal het tweede deel van de motie worden ingevuld.
Wet op de politieke partijen
De leden van de VVD-fractie vragen of het ministerie zicht heeft op het gebruik van
microtargeting tijdens de afgelopen verkiezingen voor de gemeenteraad, provinciale
staten en het Europees Parlement. Indien dat zo is, vragen zij wat het beeld is voor
elk van de drie verkiezingen. Wat betekent dat voor de komende Tweede Kamerverkiezingen?
Hoe bereidt het departement zich voor op de onlinecampagnes die gaan komen? Wat zijn
de aandachtspunten en risico’s?
De data om vast te stellen in welke mate er gebruik wordt gemaakt van microtargeting
tijdens verkiezingen zijn in handen van de internetdiensten. Het is belangrijk dat
data van internetdiensten gedeeld worden met onderzoekers. Op deze manier kan (beter)
onderzoek gedaan worden naar onder meer de mogelijke risico’s van microtargeting.
In aanloop naar de Tweede Kamerverkiezingen is de gedragscode tegen desinformatie
nog steeds van kracht. Verder kunnen internetdiensten in hun gebruiksvoorwaarden zelf
eisen stellen aan het gebruik van microtargeting. Daarnaast biedt de AVG handvatten
voor het rechtmatige gebruik van persoonsgegevens. Bij de toepassing van microtargeting
kan gebruik gemaakt worden van (bijzondere) persoonsgegevens. Hoewel er in de AVG
niet direct wordt gesproken over microtargeting, valt het gebruik van persoonsgegevens
voor microtargeting wel onder de reikwijdte van de AVG.
De leden van de VVD-fractie vragen naar de Wet op de politieke partijen. Met betrekking
tot digitale campagnevoering en microtargeting wordt verkend op welke wijze regulering
op deze punten wenselijk en mogelijk is. Deze leden vragen of deze verkenning al iets
heeft opgeleverd en zo ja, wat de uitkomsten van die verkenning zijn. Zij vragen wanneer
het wetsvoorstel Wet politieke partijen bij de Kamer wordt ingediend, en wat er in
deze wet komt te staan over online campagnevoeren en microtargeting.
Bij brief van 11 juni jl. heb ik u geïnformeerd over de voortgang van de Wpp. In deze
brief ben ik ook ingegaan op deze vragen.
De leden van de VVD-fractie vragen naar het democratie actieplan waar de nieuwe Europese
Commissie aan werkt met het oog op meer transparantie als het gaat om betaalde politieke
advertenties en duidelijke regels voor financiering politieke partijen. Zij vragen
wat het actieplan betekent voor de Nederlandse situatie en wat het betekent voor de
Nederlandse Wet op de politieke partijen.
Het nieuwe democratie actieplan (DAP) van de Europese Commissie wordt in het vierde
kwartaal van dit jaar verwacht. De uitkomsten van de evaluatie van de gedragscode
desinformatie zullen naar verwachting hierin verder worden verwerkt. Deze reeds uitgekomen
evaluaties noemen de transparantie van internetdiensten over politieke advertenties
als een van de verbeterpunten van de gedragscode desinformatie. Daarnaast heeft eurocommissaris
Jourová eerder aangegeven dat er van de internetdiensten meer transparantie over politieke
advertenties, de afzenders en betaling ervan wordt verwacht.
Het DAP zal mogelijk voorstellen bevatten om de verordening Europese politieke partijen
te wijzigen. Het voorstel van de Wet op de politieke partijen (Wpp) richt zich uitsluitend
op Nederlandse politieke partijen. Daarom is de verwachting dat het DAP geen invloed
op de Wpp zal hebben. De transparantie-eisen voor digitale politieke advertenties
in het voorstel voor de Wpp hebben betrekking op Nederlandse politieke partijen en
hun neveninstellingen. Transparantie over politieke advertenties door de internetdiensten
valt buiten de reikwijdte van de Wpp.
De leden van de CDA-fractie vragen naar het rapport «De verspreiding van desinformatie
via internetdiensten en de regulering van politieke advertenties, tussenrapportage»
(oktober 2019) wat met de Kamer gedeeld is. De leden van de CDA-fractie vatten de
aanduiding «tussenrapportage» zo op dat ik nog met een standpuntbepaling moet komen
aangaande de motie van de leden Asscher en Van der Molen (Kamerstuk 30 821, nr. 61). In de tussenrapportage wordt onder meer geconcludeerd: «De uitbreiding van het
verbod tot buitenlandse uitgaven voor verkiezingsreclame in het algemeen kan als een
te grote stap voor de Nederlandse situatie worden beschouwd, nu er momenteel in het
geheel regelgeving op dit punt ontbreekt.» De leden van de CDA-fractie vragen hoe
deze conclusies gewogen worden in het licht van de aankondiging van de Wet politieke
partijen waarin donaties van buiten de Europese Unie worden verboden. Zij vragen of
ik het met hen eens ben dat de plaatsing van politieke advertenties beperkt zou moeten
worden tot in Nederland gevestigde personen en organisaties.
Ik ben inderdaad voornemens om in de aanpassing van de Wet financiering politieke
partijen (Wfpp) donaties van buiten de Europese Unie (EU) en de Europese Economische
Ruimte (EER) te verbieden. Dit heeft als gevolg dat politieke advertenties door politieke
partijen slechts kunnen worden bekostigd met middelen uit Nederland, andere lidstaten
van de EU en de EER of van Nederlanders uit het buitenland. Zowel de Wfpp als het
voorstel voor een Wpp hebben echter alleen betrekking op politieke partijen en zullen
dus geen beperkingen opleggen aan het plaatsen van politieke advertenties door andere
personen en organisaties.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen aandacht voor de financiering van politieke
partijen en de verantwoording hiervan. Deze leden zijn van mening dat in een volwassen
democratie altijd helder moet zijn van wie donaties aan politici en partijen afkomstig
zijn. Onlangs schreef website FTM hier weer een stuk over genaamd «Politieke invloed
kopen in Nederland kan (via de achterdeur)». De leden van de GroenLinks-fractie vonden
dit een zorgelijk bericht, en vragen naar mijn reactie op dit artikel.
In het door de leden van de GroenLinks-fractie genoemde artikel van FTM staat dat
de in de Wfpp geldende transparantieregels zouden kunnen worden ontweken. Hierbij
wordt gerefereerd aan de evaluatie die de Group of States against Corruption (GRECO)
in de periode 2008–2014 heeft uitgevoerd naar de Nederlandse wetgeving op het terrein
van de financiering van politieke partijen.
Op het moment dat deze evaluatie van start ging was de Wfpp nog niet in werking getreden.
Als gevolg daarvan hadden de eerste rapporten van GRECO betrekking op de situatie
voor de inwerkingtreding van de Wfpp in 2013. Met de inwerkingtreding van de Wfpp
is aan een groot deel van de aanbevelingen van GRECO voldaan. De belangrijkste aanbevelingen
van waar Nederland volgens GRECO nu nog niet volledig aan voldoet maken onderdeel
uit van het voorstel voor de Wpp. Dit gaat om bindende regels inzake de transparantie
van de financiering van decentrale partijen en de decentrale afdelingen van landelijke
partijen en de instelling van een onafhankelijke toezichthouder. Daarnaast worden
in het voorstel tot wijziging van de Wfpp regels opgenomen die politieke partijen
verplichten om de namen van natuurlijke personen achter giften van rechtspersonen
openbaar te maken. Ook bevat dit wetsvoorstel regels voor een verbod op giften van
buiten de EU en de EER en regels inzake de verplichte transparantie van giften van
buiten Nederland.
Deze maatregelen dragen bij aan het vergroten van de transparantie over de financiering
van politieke partijen en het verkleinen van het eventuele risico op ontwijking van
de transparantieregels. Tegelijkertijd moet worden onderkend dat het niet mogelijk
is om een volledig waterdicht stelsel te creëren. In de Wfpp is gestreefd naar het
vinden van een balans tussen het belang van transparantie enerzijds en het beperken
van administratieve lasten voor de politieke partijen anderzijds. Ook bij de aanpassing
van de Wfpp en het opstellen van de Wpp is deze balans een belangrijk uitgangspunt.
De leden van de D66-fractie zijn benieuwd wanneer de wijziging van de Wet Financiering
Politieke Partijen naar de Kamer wordt toegestuurd. Deze leden onderschrijven het
belang om deze wet voor de komende parlementsverkiezingen te behandelen. Zij vragen
of ik de garantie kan geven dat dit wetsvoorstel voor de aankomende parlementsverkiezingen
wordt toegestuurd aan de Kamer. Zo ja, wanneer is de verwachting? Zo nee, waarom niet?
Verder vragen de voornoemde leden naar de ontwikkeling van een transparantieverplichting
bij politieke advertenties. Is dit onderdeel van de wijziging van de Wet Financiering
Politieke Partijen? Zo nee, waarom niet? Hoe wordt deze transparantieverplichting
dan wel vormgegeven? Verder vragen deze leden naar de aangekondigde Wet politieke
partijen voorschriften inzake de transparantie van digitale campagnevoering en microtargeting
op te nemen. Het wetsvoorstel zou in het voorjaar van 2020 in procedure worden gebracht.
Zij vragen naar de stand van zaken. De leden van de VVD-fractie vragen naar wat er
voor de Nederlandse situatie geleerd is van het door de PvdA en de VVD in de Tweede
Kamer georganiseerde rondetafelgesprek over het «Moscow project». Ook vragen zij naar
de voorbereidingen die worden getroffen als het gaat om de digitale campagnes bij
de komende Tweede Kamerverkiezingen en of hiervoor regels worden opgesteld. Zo ja,
dan vraagt de fractie aan welke regels wordt gedacht, en of de Wet financiering politieke
partijen daarvoor moet worden aangepast. Tevens vragen zij hoe het huidige systeem
in Nederland eruitziet om (buitenlandse) digitale inmenging in Nederlandse electorale
processen tegen te gaan.
Waar het gaat om regels rondom digitale campagnes zal hier aandacht aan gegeven worden
in de Wet op de politieke partijen (Wpp). Het wetsvoorstel tot wijziging van de Wfpp
in verband met de evaluatie van deze wet is ter advies voorgelegd aan de Afdeling
advisering van Raad van State. Ik streef ernaar het wetsvoorstel voor het zomerreces
bij de Tweede Kamer in te dienen. De transparantieverplichtingen voor politieke advertenties
zijn geen onderdeel van de wijziging van de Wfpp maar van het voorstel voor een Wpp.
Ik streef ernaar dit laatste voorstel uiterlijk eind dit jaar in consultatie te brengen.
Momenteel is er op EU-niveau sprake van zelfregulering in de vorm van de gedragscode
tegen desinformatie. Deze gedragscode heeft ook betrekking op politieke advertenties.
De discussie tijdens het rondetafelgesprek over het «Moscow project» onderstreept
onder meer de urgentie tot transparantie van internetdiensten en de toegang tot data
van onderzoekers. Ook werd kennisuitwisseling op EU-niveau benadrukt, wat vanuit Nederland
ook gesteund wordt. De betrokken departementen en diensten staan doorlopend in nauw
contact met elkaar om informatie en signalen van mogelijke inmengingsactiviteiten
te delen en te duiden en daarop zo nodig te acteren. Dat zal in aanloop naar de komende
Tweede Kamerverkiezing uiteraard worden gecontinueerd.
Het huidige stemproces is, doordat er bij het stemmen geen gebruik wordt gemaakt van
digitale middelen, niet kwetsbaar voor digitale dreigingen en risico’s. Bij de optellingen
die gemeenten, hoofdstembureaus en het centraal stembureau maken om de uitslag te
berekenen wordt gebruik gemaakt van programmatuur die de Kiesraad beschikbaar stelt.
In mijn brief aan uw Kamer in reactie op de motie van de leden Van der Molen en Middendorp45 heb ik aangegeven op welke wijze eerder onderkende kwetsbaarheden in de programmatuur
worden aangepakt en risico’s in het gebruik worden gemitigeerd. Zou er, om welke reden
dan ook, aanleiding zijn om aan de integriteit van de gebruikte programmatuur te twijfelen,
dan kan de juistheid van de berekende uitslag worden gecontroleerd aan de hand van
de uitkomsten van de tellingen die de stembureaus in het stemlokaal handmatig hebben
uitgevoerd en die zijn vastgelegd in de (papieren) processen-verbaal van de stembureaus.
De leden van de ChristenUnie-fractie hechten aan afdoende ondersteuning van lokale
politieke partijen. Dit zorgt niet alleen voor een gelijk speelveld op lokaal niveau,
maar maakt lokale politieke partijen ook minder afhankelijk van alternatieve en minder
wenselijke vormen van inkomstenwinning. Uitgangspunt voor de leden van de ChristenUnie-fractie
hierbij zou zijn om voor de verkiezingen van 2022 tot een oplossing te komen. Zij
vragen naar de stand van zaken van de Wet op de politieke partijen. Wordt hierin,
naast regels over transparantie van financiering, ook gekeken naar landelijke financiering
van lokale partijen, zo vragen deze leden. Ook vragen zij of ik het uitgangspunt deel
dat eisen over transparantie meer zeggingskracht hebben, wanneer zij gekoppeld zijn
aan een bijdrage vanuit het Rijk.
Bij brief van 11 juni jl. heb ik u geïnformeerd over de voortgang van de Wpp. In deze
brief heb ik ook de hoofdlijnen van de voorgenomen regels inzake de transparantie
van de financiering van decentrale partijen geschetst.
Verkiezingen 2021
Naar aanleiding van het debat over desinformatie en digitale inmenging heeft de Kamer
ook een gewijzigde motie van de leden Asscher en Van der Molen (Kamerstuk 30 821, nr. 68) aangenomen, die mij vraagt te onderzoeken of de huidige delictsomschrijvingen bij
het manipuleren van verkiezingen kunnen worden uitgebreid, zodat bewuste online-manipulatie ook strafrechtelijk kan worden aangepakt, en de Kamer daarover te informeren.
De leden van de CDA-fractie vragen wat de stand van zaken is met betrekking tot de
uitvoering van deze gewijzigde motie.
In de Kamerbrief «Nieuwe ontwikkelingen beleidsinzet bescherming democratie tegen
desinformatie» van 13 mei jl. is de Kamer geïnformeerd over de stand van zaken betreft
de uitvoering van de gewijzigde motie van de leden Asscher en Van der Molen (Kamerstuk
30 821, nr. 68). Bij de Kamerbrief is de IViR-eindrapportage van de Universiteit van Amsterdam gevoegd,
over het huidige wettelijk kader betreft de mogelijke regulering van internetdiensten.
Een van de uitgangspunten van het beleid tegen desinformatie is dat rechtsstatelijke
waarden en grondrechten als de vrijheid van meningsuiting voorop staan. Het IViR-rapport
concludeert dat de huidige delictsomschrijvingen bij verkiezingsmanipulatie niet uitgebreid
hoeven te worden. Momenteel is artikel 127 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) de
meest relevante strafbepaling. Het IViR schrijft dat wanneer desinformatie als gevolg
heeft dat een stem van onwaarde wordt, of een kiezer op een ander heeft gestemd dan
hij of zij denkt, dat dit verboden is onder artikel 127 Sr. Gedacht moet worden aan
situaties waarin een kiezer verkeerd geïnformeerd wordt over de vereiste stemwijze, waardoor zijn of haar stem ongeldig wordt verklaard. Het IViR ziet geen aanleiding
tot uitbreiding van deze huidige specifieke delictsomschrijving van artikel 127 Sr
of andere normen die op de inhoud van een uiting zien, omdat dit problematisch is
bezien vanuit het perspectief van de vrijheid van meningsuiting. Omdat het hier om
politieke uitingen gaat, moet het strafrecht beschouwd worden als ultimum remedium
en is er weinig ruimte voor uitbreiding. Er is bij de invoering van de bovenstaande
strafbepaling dan ook nadrukkelijk op gewezen dat de rechter en de overheid buiten
het politieke debat moeten blijven.
In maart 2017 kondigde het Ministerie van BZK op de website van de rijksoverheid aan
samen te werken met Facebook om de opkomst bij de Tweede Kamerverkiezingen te bevorderen:
«Naast een oproep om te gaan stemmen, krijgen Nederlanders in de week voor de verkiezingen
ook een herinnering in hun Facebook-nieuwsoverzicht te zien dat ze hun stempas en
identiteitsbewijs klaar moeten leggen.» De leden van de CDA-fractie vragen welk doel
de samenwerking met Facebook bij de Tweede Kamerverkiezingen op 15 maart 2017 had.
Zij vragen naar de wijze en onder welke voorwaarden het Ministerie van BZK toentertijd
de samenwerking met Facebook is aangegaan. Ook vragen zij of het ministerie in dit
verband afspraken heeft gemaakt met Facebook over de privacy van burgers, naar het
effect van de verspreiding van het «Voter Megaphone»-bericht op de opkomst en of de
samenwerking met Facebook in de evaluatie van de Tweede Kamerverkiezingen op 15 maart
2017 aan de orde is geweest. Indien dit niet zo is, vragen zij waarom dit niet zo
is. Tevens vragen zij of ik van Facebook een rapportage heb ontvangen over de uitkomsten.
Tot slot vragen zij of ik voornemens ben bij de Tweede Kamerverkiezingen in 2021 opnieuw
met Facebook samen te werken met het oog op opkomstbevordering.
In de aanloop naar de Tweede Kamerverkiezingen van 2017 heeft het ministerie BZK in
samenwerking met de Rijksvoorlichtingsdienst een bureau (BKB) ingeschakeld ten behoeve
van de massamedia campagne «elke stem telt». Dit bureau heeft Facebook benaderd en
gevraagd of zij de verkiezingen extra onder de aandacht kon brengen bij haar gebruikers.
Dit heeft Facebook gedaan door middel van een stembutton op de dag van de verkiezing,
waarbij stemmers op hun eigen tijdlijn konden aangeven dat ze hadden gestemd, en door
te verwijzen naar informatie van de rijksoverheid. Facebook heeft het onder de aandacht
brengen van de verkiezingen onbetaald en onder eigen voorwaarden verricht. Facebook
is wel gewezen op de privacyrichtlijnen zoals gehanteerd binnen de rijksoverheid.
In dit kader heeft er door Facebook ook geen specifieke targeting plaatsgevonden,
wel is er in het algemeen getarget op de locatie Nederland en de leeftijd van gebruikers
om ervoor te zorgen dat de Nederlandse kiesgerechtigden de betreffende button te zien
kregen op hun homepagina. Onbekend is het effect dat het «Voter Megaphone»-bericht
heeft gehad op de opkomst. Een direct verband is uiteraard moeilijk te leggen, en
Facebook geeft aan geen gegevens beschikbaar te hebben. Ik ben voornemens om in het
kader van de voorlichtingscampagne sociale media wederom in te zetten tijdens de Tweede
Kamerverkiezing van 2021, om zoveel mogelijk kiezers op te roepen te gaan stemmen.
Internationale samenwerking
Met betrekking tot onlinecampagnes vragen de leden van de VVD-fractie wie waarvoor
verantwoordelijk is als het gaat om onlinecampagnes in de Nederlandse situatie. Ook
vragen zij in welke zin Nederland deel uit maakt van het in de EU opgezette «Rapid
alert system» en vragen zij of daar een apart onderdeel is dat naar Nederland kijkt
en vragen zij of Nederland ook voor het krijgen van inzicht in de Nederlandse campagnes
afhankelijk is van de gezamenlijke Europese inspanning. Zij vragen waar het «Rapid
alert system» precies naar kijkt en naar de uitkomsten tijdens de vorig jaar gehouden
verkiezingen voor provinciale staten en het Europees Parlement. Tevens vragen zij
of er een evaluatie heeft plaatsgevonden en indien dit het geval is, wat de resultaten
daarvan waren.
In Nederland is het Ministerie van BZK coördinerend in de aanpak van desinformatie,
maar zoals te lezen is in het schema in de Kamerbrief Bescherming democratie tegen
desinformatie zijn veel ministeries betrokken bij de verschillende aspecten van deze
aanpak46. Oorspronkelijk was het doel van het Rapid Alert System (RAS) om een systeem te hebben
voor het delen van snelle waarschuwingen tussen lidstaten over desinformatiecampagnes.
In Nederland is het Point of Contact om die reden bij het Nationaal Crisiscentrum
belegd vanwege de permanente bereikbaarheid en de goede interdepartementale inbedding47. Inmiddels is het RAS verder omgevormd naar een besloten online platform voor EU-lidstaten
en EU-instellingen om informatie, analyses, kennis en goede voorbeelden te delen.
Nederland is voor het maken van haar eigen analyses niet afhankelijk van dit systeem,
hoewel het nuttige inzichten geeft in de trends die in andere landen en EU overkoepelend
worden waargenomen.
Verder is de Europese rekenkamer gestart met een evaluatie van het Europese Actieplan
tegen desinformatie. Onderdeel van deze evaluatie is ook een evaluatie van het RAS.
Het is nog niet bekend wanneer deze evaluatie gereed is. Daarnaast wordt de evaluatie
door de Europese Commissie van de Europese Parlementsverkiezingen verwacht voor het
zomerreces. Hierin zal mogelijk ook aandacht worden besteed aan het functioneren van
het RAS ten tijde van deze verkiezing.
Daarnaast vragen de leden van de VVD-fractie of er in het kader van de coronacrisis
sprake is van digitale inmenging/desinformatie van statelijke actoren. Zij vragen
of ik bekend ben met de discussie in het Europees Parlement over de Chinese betrokkenheid
bij digitale inmenging met betrekking tot het coronavirus. Ook vragen zij of dit ook
in Nederland heeft plaatsgevonden en indien dit niet het geval is, of ik kan onderzoeken
of dit ook in Nederland heeft plaatsgevonden. De leden van de D66-fractie zien ook
dat het Europese STRATCOM rapporteert over gecoördineerde desinformatiecampagnes gericht
op de volksgezondheid door actoren met banden met de Chinese en Russische overheid.
Daarnaast zou er sprake zijn van gecoördineerde aanvallen op de EU vanuit Chinese
hoek. De leden van de D66-fractie vragen of ik dit kan bevestigen, en zo ja, hoe hiertegen
wordt opgetreden. Ook vragen deze leden of de berichtgeving klopt dat STRATCOM onder
druk is gezet vanwege het rapport over desinformatie met betrekking tot Covid-19 vanuit
China. Zij vragen of er onder druk ook aanpassingen zijn gemaakt, en zo ja, welke.
Verder vragen zij of er signalen zijn dat soortgelijke druk van buitenlandse actoren
in Nederland plaatsvindt. Ook vragen zij of ik via samenwerkingsverbanden waarin Nederland
optreedt tegen desinformatie, zoals de NAVO, de G7 of het Integrity Security Initiative,
signalen heb gekregen over grootschalige desinformatiecampagnes met betrekking tot
Covid-19 binnen de EU.
Zoals gemeld in de recente Kamerbrief «Nieuwe ontwikkelingen beleidsinzet bescherming
democratie tegen desinformatie» en in het AIVD-jaarverslag 2019 is er sprake van voortdurende (online) Russische beïnvloedingsactiviteiten
op West-Europese sociale media. In de afgelopen periode wordt hiervoor ook de uitbraak
van Covid-19 aangegrepen. De AIVD kan bevestigen dat de Russische narratieven, waarin
de nadruk wordt gelegd op vermeende Europese verdeeldheid en gebrek aan onderlinge
solidariteit tussen landen in West-Europa op het gebied van Covid-19, ook in een aantal
Nederlandstalige sociale mediagroepen worden gedeeld. Het bereik van deze berichten
lijkt buiten deze groepen beperkt te zijn in de Nederlandse (sociale) media.
De EU en NAVO hebben recent aanwijzingen voor de verspreiding van desinformatie door
statelijke actoren omtrent Covid-19 waargenomen, zoals bijvoorbeeld terug te lezen
is in een factsheet die de NAVO publiceerde. Hierin wordt de door Russische functionarissen
verspreide misleidende berichtgeving over de rol van NAVO in de bestrijding van Covid-19
op een rij gezet.48 De Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO) analyseerde dat door staten gefinancierde
media het informatiedomein doelbewust proberen te beïnvloeden ten nadele van de EU
en bondgenoten, door op grote schaal narratieven en propaganda te verspreiden en te
versterken die het vertrouwen in de EU en Europese publieke instellingen pogen te
ondergraven.49
Wat betreft de vraag over vermeende druk die door China zou zijn uitgeoefend op de
EDEO StratCom Taskforces verwijs ik u naar de vragen die zijn gesteld door de leden
Ploumen en Van Ojik waarvan de beantwoording uw Kamer spoedig zullen toekomen. Over
China kan worden gezegd dat het actief communiceert over verschillende aspecten van
de coronacrisis. Het probeert hier een zo positief mogelijk beeld neer te zetten van
de Chinese aanpak en internationale kritiek te pareren.
Meer in het algemeen kan worden gesteld dat desinformatie niet ophoudt bij de grenzen,
ook niet als het gaat om Covid-19. Dit kan mogelijk gevolgen hebben voor de stabiliteit
en veiligheid van EU en haar lidstaten. Daarom ondersteunt het kabinet informatie-uitwisseling
hierover in Europees verband, zoals via het EU Rapid Alert System.
De leden van de D66-fractie zien dat in België de inlichtingendiensten betrokken zijn
bij de bestrijding van desinformatie met betrekking tot Covid-19. Zij vragen of ik
kan toelichten hoe de Belgische inlichtingendiensten worden ingezet en of in Nederland
de inlichtingendiensten ook betrokken zijn bij de aanpak van desinformatie omtrent
Covid-19.
Ook ik heb kennisgenomen van de wijze waarop in België de samenwerking op dit terrein
wordt vormgegeven. De Belgische inlichtingen- en veiligheidsdiensten vallen echter
niet onder mijn verantwoordelijkheid en ik kan dus ook geen uitspraken doen over de
manier waarop zij worden ingezet. Zoals aangegeven in de eerdergenoemde Kamerbrief,
staan in Nederland de betrokken ministeries en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten
doorlopend in nauw contact om informatie over en signalen van mogelijke desinformatieactiviteiten
te delen, te duiden en daarop zo nodig te acteren. Deze informatie en signalen worden
ook specifiek in de context van Covid-19 bij elkaar gebracht in de bestaande crisisstructuur.
Daarnaast ondersteunt het kabinet informatie-uitwisseling in Europees verband, zoals
via het Rapid Alert System. Ook de Belgische collega’s zijn op deze Europese systemen
aangesloten.
Tot slot vragen de leden van de D66-fractie of er sprake is van een toename van desinformatie
omtrent 5G. Indien dit het geval is, dan vragen zij of er geïdentificeerd kan worden
waar deze desinformatie vandaan komt.
Zoals gemeld in de recente Kamerbrief over desinformatie gaat er, vooral online, misleidende
informatie rond over een relatie tussen Covid-19 en de technologie 5G.50 De verspreiding van misleidende informatie over Covid-19 en 5G verloopt zowel ongeorganiseerd
(door bijv. individuen) als georganiseerd (bijv. in echokamers op sociale media).
In Nederland staan de betrokken ministeries en diensten doorlopend in nauw contact
om informatie over en signalen van mogelijke desinformatieactiviteiten te delen, te
duiden en daarop zo nodig te acteren. Deze informatie en signalen over Covid-19 worden
ook bij elkaar gebracht in de bestaande crisisstructuur. Ook via het Rapid Alert Systeem
van de Europese Unie wordt informatie gedeeld tussen de lidstaten en EU-instituties.
Daarnaast bestaat de kabinetsbrede aanpak van desinformatie uit drie actielijnen:
preventie, informatiepositie verstevigen en reageren.51
Reageren op desinformatie
De leden van de GroenLinks-fractie vragen door wie, en op welke wijze, wordt bepaald
in welke gevallen het gewenst is dat de overheid misleidende informatie actief tegenspreekt,
zowel met betrekking tot Covid-19 als tot andere onderwerpen. Daarnaast vragen de
leden van de SP-fractie nader in te gaan op het in de recente brief genoemde zinsnede
«Bij dreiging voor de politieke, economische stabiliteit of nationale veiligheid ligt
hier een rol voor de overheid... Daarnaast heeft de overheid zelf ook een rol in het
publieke debat en het uitdragen van haar beleid. Dit kan ook betekenen dat de overheid
zich hier actief in mengt». Zij vragen wat er valt onder een «dreiging voor de politieke
stabiliteit» en wat dan concreet de rol van de overheid is en of dit de reden is dat
er zoveel media-adviseurs en communicatiemede-werkers bij de overheid in dienst zijn.
Het adresseren van desinformatie is primair een taak van journalistiek en wetenschap,
al dan niet in samenwerking met internetdiensten. De vrijheid van meningsuiting staat
daarbij te alle tijden voorop. Dit betekent dat het bestempelen van desinformatie
als dusdanig en dit «fact-checken» ook primair een taak is van deze groepen. Wel geldt
dat de overheid moet optreden als de nationale veiligheid, politieke, maatschappelijke
en/of economische stabiliteit in het geding is. Dit betekent dat overheid soms misleidende
informatie tegenspreekt. Of een bepaalde overheidsinstantie hiertoe besluit is afhankelijk
onder andere van de context en de impact van het bericht. Primair ligt de verantwoordelijkheid
voor het al dan niet reageren op een bericht bij de beleidsverantwoordelijke departementen
of organisaties van het onderwerp waar het bericht over gaat, aangezien zij inhoudelijk
het beste kunnen beoordelen of de inhoud van een bericht klopt of niet. Bij de afweging
al dan niet te reageren wordt ook de afweging meegenomen of een bericht al in de reguliere
media ontkracht is. Tevens is er een rol voor de overheid in het actief communiceren
over haar eigen beleid. Dit is te zien in de context van Covid-19 waar het kabinet
zich in eerste instantie richt op officiële kanalen, zowel voor gezondheidsinformatie
over het virus als voor informatie over het overheidsbeleid en ontwikkelingen en gebeurtenissen
om ons heen. Het RIVM en het Nationaal Kernteam Crisiscommunicatie voeren daarom actieve
informatievoorziening via veel verschillende kanalen. Het blijft altijd aan burgers
zelf om informatie, ook die van de overheid, op waarde te schatten.
Tevens vragen de leden van de GroenLinks-fractie in hoeverre overheidsinstanties de
juridische handvatten die in de recente kamerbrief genoemd worden al hebben aangegrepen,
bijvoorbeeld met betrekking tot misbruik van logo’s van overheidsdiensten.
Het is aan de desbetreffende organisaties en het OM of zij gebruikmaken van de beschikbare
juridische handvatten. Wel heeft het OM aangekondigd stevig op te zullen treden tegen
mensen die strafbare feiten plegen en daarbij misbruik maken van de huidige coronacrisis,
o.a. bij opruiing (al dan niet via social media)52. Tot nu toe zijn er geen zaken bij het OM bekend waarin sprake was van opruiing door
middel van misleidende informatie, Covid-19 gerelateerd, noch niet-Covid-19 gerelateerd.
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
E. Ziengs, voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
F.M.J. Hendrickx, adjunct-griffier