Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over COVID-19 Update stand van zaken (onderdeel onderwijs)
25 295 Infectieziektenbestrijding
Nr. 426 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 22 juni 2020
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en
opmerkingen voorgelegd aan de ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en voor
Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media over de brief van 19 mei 2020 over COVID-19
Update stand van zaken (onderdeel onderwijs) (Kamerstuk 25 295, nr. 351).
De vragen en opmerkingen zijn op 26 mei 2020 aan de ministers van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap en voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media voorgelegd. Bij brief
van 15 juni 2020 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Tellegen
De adjunct-griffier van de commissie, Bosnjakovic
Inhoud
blz.
I
Vragen en opmerkingen uit de fracties
2
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
2
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
4
Inbreng van de leden van de D66-fractie
9
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
11
Inbreng van de leden van de SP-fractie
16
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
20
Inbreng van de leden van de SGP-fractie
22
II
Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister voor Basis-
en Voortgezet Onderwijs en Media
23
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de COVID-19 stand van zaken brief
en hebben daarover nog enkele vragen.
Basis- en voortgezet onderwijs
Deze leden lezen dat na de basisscholen ook de middelbare scholen weer open gaan,
dat is goed nieuws. Zij lezen dat niet alle leerlingen tegelijk op school kunnen zijn
en dat er fysiek onderwijs gegeven moet worden, hoe krijgt de andere helft van de
leerlingen onderwijs? Wordt er dan nog steeds gebruik gemaakt van digitaal onderwijs
op afstand? Mag het voortgezet onderwijs bestaan uit een combinatie van fysiek en
digitaal onderwijs op afstand? Wat betekent dit voor de werkdruk van de docenten?
Zoals al eerder aangegeven moeten we ook leren van digitaal onderwijs op afstand.
Digitaal onderwijs heeft er voor veel kinderen voor gezorgd dat zij weer onderwijs
konden krijgen waar zij recht op hadden. Is het mogelijk om digitaal onderwijs op
afstand voor kinderen die daar baat bij hebben te continueren? Zo nee, voor welke
vakken zou dit wel mogelijk zijn? Welke ervaringen met betrekking tot het lerarentekort
heeft het ministerie geleerd van het kunnen geven van digitaal onderwijs op afstand?
De leden van de VVD-fractie vragen of de opening van scholen in het voortgezet onderwijs
een harde deadline is. Op welke manier gaat de Minister waarborgen dat ook daadwerkelijk
alle scholen hun deuren op die dag openen voor fysieke lessen voor hun leerlingen?
De leden vragen eveneens hoe de Minister terugkijkt op de gedeeltelijke heropening
van de basisscholen 11 mei 2020. Hier zagen we dat er veel ouders waren die nog vragen
hadden over de veiligheid en daarom hun kinderen niet naar school stuurden. Tegelijkertijd
onderschrijven de leden dat het belangrijk is voor gezonde leerlingen om weer fysiek
onderwijs te kunnen volgen, om zo onderwijsachterstanden tegen te gaan. Daarom vragen
de leden aan de Minister welke lessen hij heeft getrokken uit de opening van 11 mei
2020 en hoe hij deze gaat toepassen op de heropening van het voortgezet onderwijs
van 2 juni 2020. Op welke manier waarborgt de Minister dat er geen «verdwenen kinderen»
meer zijn? Waar kunnen ouders terecht als zij vragen hebben? Op welke manier gaat
de Minister bijvoorbeeld leerplichtambtenaren inzetten om zoveel mogelijk contact
te houden met leerlingen en te voorkomen dat zij uit beeld verdwijnen van scholen?
De leden van de VVD-fractie lezen dat scholen zoveel mogelijk ruimte krijgen om tot
werkbare roosters te komen. Op welke manieren kunnen scholen hierin samenwerken tot
het delen van best practices? Is hier een rol weggelegd voor de PO-Raad of VO-raad?
Daarnaast lezen de leden dat scholen fysiek onderwijs moeten geven aan alle leerlingen
en dat het niet de bedoeling is om dit te beperken tot een mentoruur of een paar toetsen.
Op welke manier gaat de Minister waarborgen dat dit ook daadwerkelijk gebeurt? Klopt
het dat bijvoorbeeld scholen in Rotterdam leerlingen alleen naar school laten komen
voor een mentoruur en de lessen bewegingsonderwijs? Wat is de Minister van plan te
doen om deze scholen te laten weten dat dit niet de bedoeling is? Is de Minister bereid
om regels aan te scherpen zodat zoveel mogelijk leerlingen weer naar school komen
en leerlingen niet afhankelijk zijn van de willekeur van school?
Daarnaast lezen de leden van de VVD-fractie dat het openbaar vervoer niet overbelast
mag raken, leerlingen komen dus lopen, met de fiets, scooter of brommer. Daarnaast
worden er afspraken gemaakt over speciaal vervoer voor leerlingen die meer dan acht
kilometer van school wonen en van het openbaar vervoer afhankelijk zijn. Waarop is
de acht kilometer gebaseerd? Klopt dat een school zoals het Leeuwarder Lyceum voor
ruim 1000 leerlingen vervoer zou moeten regelen? Hoe realistisch is dit? Hoeveel scholen
in het voortgezet onderwijs hebben eveneens een dusdanig grote groep leerlingen van
buiten de acht kilometer grens waardoor het vervoer een probleem zou kunnen zijn?
Op welke manier wordt dit speciale vervoer vormgegeven? Kan de Minister hier een concreet
voorbeeld van geven? Betekent dit in de praktijk dat leerlingen bijvoorbeeld vanuit
huis worden opgehaald, of dat ze zich begeven naar een centraal punt? Op welke manier
wordt dit speciale vervoer bekostigd?
De leden van de VVD-fractie lezen dat binnen het speciaal voortgezet onderwijs er
de mogelijkheid bestaat dat bepaalde leerlingen om medische redenen niet, of niet
meteen, volledig gebruik kunnen maken van fysiek onderwijs en dat het uiteraard in
het vso1 nog belangrijker is dat risicogroepen extra voorzichtig zijn en dat mensen met klachten
thuisblijven. Welke voorzieningen worden er getroffen voor leerlingen die in dat geval
thuisblijven? Kunnen zij nog wel rekenen op onderwijs op afstand, zo vragen de leden.
De leden van de VVD-fractie hebben signalen gekregen dat een aantal vo2-scholen in Nederland ervoor kiezen om ouders mee te laten beslissen of hun kind overgaat
naar het volgende jaar. Op hoeveel scholen in Nederland is dit het geval? Wat vindt
de Minister hiervan? Waarom kiezen deze scholen er niet voor om deze keuze bij de
leraar neer te leggen, aangezien zij de professionaliteit en kunde hebben om hier
een gewogen beslissing over te nemen? Daarnaast zien de leden dat deze methode van
«overgang» ook gevolgen heeft voor de kansengelijkheid van leerlingen, aangezien kinderen
van mondige ouders meer kansen krijgen dan kinderen van niet-mondige ouders. Hoe kijkt
de Minister hiernaar? Is de Minister dit met deze leden eens? Zo ja, welke stappen
gaat de Minister dan nemen om die kansengelijkheid tussen leerlingen alsnog te waarborgen
en hoe borgt de Minister de voldoende basiskwaliteit van deze leerlingen die nodig
is om het volgende jaar goed door te kunnen komen? Zo nee, waarom niet?
De leden van de VVD-fractie hebben eerder aandacht gevraagd voor het gebruik mogen
maken van binnen-accommodaties voor het geven van bewegingsonderwijs. Met name voor
basisscholen die geen eigen velden hebben en aangewezen zijn op gymzalen is dit de
enige mogelijkheid om bewegingsonderwijs te geven. Nu blijkt dat ondanks het signaal
van de Minister dat dit mogelijk moet zijn, er gemeenten en zelfs een hele provincie
is waar dit verboden wordt. Wat heeft de Minister gedaan om deze gemeenten erop te
wijzen dat het geven van bewegingsonderwijs in de gymzaal gewoon is toegestaan? Heeft
de Minister contact gehad met de gemeenten: Huizen, Amersfoort, Terschelling, Nijmegen,
Buren, Eindhoven, Barneveld, Oldambt, Groningen, Meppel, Staphorst en provincie Drenthe?
Bent u bereid dit op de kortst mogelijke termijn te doen, ook in het licht van de
vo-scholen die weer open gaan, waardoor de druk op de buitenveldencapaciteit toe zal
nemen.
Mbo, hbo en wo
De leden van de VVD-fractie lezen dat het onderwijs op het ho3 en wo4 zal worden georganiseerd tussen 11.00–15.00 uur en na 20.00 uur. Wordt er naast fysiek
onderwijs, ook de mogelijkheid geboden om de colleges op afstand te volgen? In hoeverre
zijn de hoger onderwijsinstellingen voorbereid om op 15 juni 2020 weer verschillende
activiteiten doorgang te laten vinden? Deze leden lezen dat studenten en medewerkers
van instellingen gestimuleerd worden om alternatieven voor het OV te kiezen. Op welke
manier wordt dit gestimuleerd?
Deze leden lezen dat instellingen in het mbo, hbo en wo met ingang van 15 juni 2020
toetsing, praktijkonderwijs en begeleiding van kwetsbare studenten weer op de instelling
kan plaatsvinden. Is de Minister het met deze leden eens dat hierin studenten die
in hun laatste fase van hun studie zitten, voorrang moeten krijgen omdat zij geen
mogelijkheid meer hebben om in volgende jaren eventuele studievertraging in te lopen?
Zo ja, op welke manier gaat de Minister dat waarborgen? Zo nee, waarom niet? Daarnaast
vragen de leden wat de versoepeling van 15 juni 2020 betekent voor de verschillende
mbo-studenten die een praktijkstage volgen. Op welke manier zorgen deze versoepeling
ervoor dat hun studievertraging wordt beperkt of zelfs wordt voorkomen, zo vragen
deze leden.
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief d.d. 19 mei 2020 van
het kabinet en de maatregelen van het kabinet ten aanzien van onderwijs en hebben
nog enige vragen.
Algemeen
Deze leden vragen de Minister naar aanleiding van de coronabesmetting op een school
in Limburg hoe bekend de school was met het protocol over coronabesmetting en waarom
de ouders van die desbetreffende school niet eerder zijn geïnformeerd door de school
over de coronabesmettingen. Verder vragen deze leden de Minister of er naar aanleiding
van de besmetting een bron- en contactonderzoek heeft plaatsgevonden door de GGD en
zo nee, waarom niet. Ook vragen deze leden of er inmiddels ook op andere scholen coronabesmettingen
zijn geconstateerd. Tevens vragen deze leden of de Minister al geïnformeerd heeft
bij de sectorraden hoe het zit met mogelijke onduidelijkheid ten aanzien van het protocol
en zo ja wat de uitkomst daarvan is.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister naar aanleiding van de enquête door
de Algemene Vereniging van Schoolleiders of de Minister ook zicht heeft op eventuele
achterstanden van de leerlingen in het funderend onderwijs. Zo ja, komen de bevindingen
van het ministerie overeen met deze enquête? Zo nee, waarom niet?
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister of het mogelijk is het afstandsonderwijs
te continueren voor chronisch zieke leerlingen, leerlingen in een risicogroep of met
ouders in een risicogroep om te voorkomen dat zij anders langdurig zonder onderwijs
komen te zitten nu het primair onderwijs weer volledig open gaat per 8 juni 2020 en
het voortgezet onderwijs gedeeltelijk per 2 juni 2020.
De leden van de CDA-fractie merken op dat voor het primair onderwijs de leerplicht
de afgelopen tijd terecht niet werd gehandhaafd. De leden vragen de Minister of de
leerplichtambtenaren met ingang van 8 juni 2020 een andere rol gaan aannemen bij kinderen
die zonder plausibele reden niet naar school gaan (dus niet tot een risicogroep behoren
of een zwakke gezondheid hebben of ouders die behoren tot een risicogroep), bijvoorbeeld
door middels een coachende rol richting de ouders te proberen deze kinderen weer naar
school te krijgen, bijvoorbeeld door te kijken of de omstandigheden zo kunnen worden
gewijzigd dat kinderen wel weer naar school kunnen of het afstandsonderwijs zo in
te richten dat deze kinderen geen achterstanden oplopen. Gaarne ontvangen deze leden
een nadere toelichting. Kan de Minister aangeven onder welke omstandigheden en via
welk tijdspad de leerplichtambtenaren wel weer in het uiterste geval hun handhavende
taak op zich kunnen nemen?
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister ook hoe groot de groep kinderen is
die sinds de basisscholen op 11 mei 2020 weer gedeeltelijk open zijn gegaan nog thuis
zijn gehouden door hun ouders en daarbij tevens aan te geven wat de reden was dat
kinderen thuis bleven. Kan de Minister aangeven of de groep kinderen die op 11 mei
2020 nog thuis bleven even groot is gebleven of dat deze groep kleiner is geworden
naarmate de scholen langer open waren? Kan de Minister hetzelfde aangeven voor het
onderwijspersoneel, dus hoe groot is de groep die thuisbleef, welke redenen voerden
zij daarvoor aan en is deze groep constant gebleven of in omvang veranderd naarmate
de scholen langer open waren?
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister in hoeverre de medezeggenschapsraden
in het primair en secundair onderwijs voldoende zijn betrokken bij het coronabeleid
van de school.
Primair onderwijs
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister wat de RIVM of GGD-normen zijn om scholen
in het primair onderwijs te sluiten als gevolg van een uitbraak van corona. Wie beslist,
zo vragen deze leden, of de school dichtgaat en wie moet dat richting ouders communiceren.
Voortgezet onderwijs en speciaal voortgezet onderwijs
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister op welke wijze wordt gecontroleerd
of de basisscholen en zo meteen ook het voortgezet onderwijs het RIVM-protocol ten
aanzien van de in acht te nemen hygiënemaatregelen nauwgezet volgen.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister of hij zicht heeft hoeveel docenten
en ander onderwijspersoneel thuis zullen blijven als de middelbare scholen weer opengaan
per 2 juni 2020. In hoeverre worden deze mensen ingezet voor afstandsonderwijs of
andere zaken die op afstand geregeld kunnen worden?
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister waarom de taak ten aanzien van het
regelen van leerlingenvervoer voor kinderen, die verder dan acht kilometer van school
wonen niet kunnen fietsen of kunnen worden gebracht door ouders, bij de scholen is
neergelegd die al druk doende zijnde zijn met het opstarten van het fysieke onderwijs
op de middelbare scholen met ingang van 2 juni 2020. Waarom is niet een andere instantie
gevraagd om deze inventarisatie en coördinatie op zich te nemen, bijvoorbeeld de gemeente
die ook het andere leerlingenvervoer regelt of de sectorraad? Gaat het op deze korte
termijn lukken om voor alle leerlingen die het nodig hebben dit leerlingenvervoer
te regelen met ingang van 2 juni? Zo nee, hoe wordt dit dan opgelost voor deze leerlingen?
Deze leden vragen de Minister tevens waarom voor het afstandscriterium van acht kilometer
is gekozen. Zeker in de regio zullen immers veel kinderen veel verder dan die acht
kilometer van school wonen, het is daar ook niet ongewoon dat kinderen elke dag rond
de 15 kilometer naar school moeten fietsen. Waarom is niet gekozen voor een afstandscriterium
van 15 kilometer of 20 kilometer? Kan de Minister aangeven voor hoeveel leerlingen
scholen straks leerlingenvervoer moeten regelen en hoeveel leerlingen zouden dit zijn
als de norm wordt gelegd op 15 kilometer of 20 kilometer? Kan het benodigde maatwerk
ten aanzien van het leerlingenvervoer ook leiden tot andere schooltijden om de spits
te vermijden? Tot slot vragen deze leden wie uiteindelijk verantwoordelijk is voor
de kosten van dit leerlingenvervoer, zijn dit de ouders of is dit de overheid nu leerlingen
niet met het openbaar vervoer komen op order van de overheid.
De leden van de CDA-fractie lezen in de brief dat alle scholen in het voortgezet onderwijs
fysiek onderwijs moeten bieden aan alle leerlingen en dat dit niet beperkt mag blijven
tot wat toetsen en mentoruren. Deze leden vragen de Minister hoe hij omgaat met scholen
die om hun moverende redenen besluiten dicht te blijven en het afstandsonderwijs blijven
voortzetten en of hij zicht heeft hoeveel scholen dit zullen doen.
Deze leden vragen verder of er steekproefsgewijs door de Inspectie van het Onderwijs
wordt gekeken hoeveel uren scholen fysiek onderwijs aanbieden en hoeveel digitaal.
Wordt daarbij ook gekeken of scholen zich in het algemeen houden aan de urennorm?
Mocht er te weinig uren les worden gegeven wordt hiertegen dan handhavend opgetreden,
zo vragen deze leden.
De leden van de CDA-fractie merken op dat het RIVM enige tijd geleden een onderzoek
is begonnen om te kijken naar de besmetting door kinderen van volwassenen binnen gezinnen.
De leden vragen de Minister wat de stand van zaken is over dit onderzoek aangezien
de eerste resultaten hiervan in de loop van mei bekend zouden worden en of al meer
gezegd kan worden over onderzoeken hiernaar in het buitenland en bijvoorbeeld ook
in landen die hun scholen al eerder hebben laten opengaan. Mocht uit deze onderzoeken
en ervaringen in het buitenland blijken dat kinderen en jongeren tot 18 jaar niet
of nauwelijks een rol spelen bij de overdracht van het coronavirus onderling of richting
volwassenen wordt er dan ook over gedacht om net als bij het primair onderwijs het
afstandscriterium tussen middelbare scholieren onderling los te laten? Zo ja, per
wanneer? Zo nee, waarom niet, zo vragen de leden.
Mbo
De leden van de CDA-fractie lezen dat per ingang van 15 juni 2020 toetsing, praktijkonderwijs
en begeleiding van kwetsbare studenten weer op de instelling kan plaatsvinden. Waarom
is voor deze datum gekozen en is dit bijvoorbeeld niet gelijkgetrokken met de geleidelijke
start van vo-scholen op 1 juni 2020?
Deze leden vragen de Minister welke ondersteuningsmogelijkheden de Minister kan bieden
voor mbo-studenten die een opleiding afronden deze zomer in een sector die hard geraakt
wordt door de coronacrisis. Kijkt zij daarbij ook voor ondersteuning in de vorm van
het mbo-certificaat en/of de mbo-verklaring?
Voornoemde leden vragen de Minister welke garantie zij kan geven dat mbo-diploma’s
behaald tijdens de coronacrisis geen minderwaardige stempel krijgen, maar als een
volwaardig diploma gezien wordt.
De leden van de CDA-fractie hebben over een tekort aan 13.000 stageplekken in de media
gelezen. Kan de Minister hier de actuele cijfers van geven? In welke mate verwacht
de Minister dat het actieplan voor behoud van stages en leerbanen de tekorten kan
terug brengen? Op welke manier kan en wil de Minister bij de instroom van nieuwe studenten
extra oog hebben voor kans-opleidingen? Kan de Minister ook aangeven wat het gevolg
is voor toekomstige stageplekken en in hoeverre deze stageplekken gaan afnemen als
gevolg van de aankomende recessie?
Tot slot vragen de leden van de CDA-fractie of de Minister zicht heeft op de positie
van kwetsbare jongeren als gevolg van de coronacrisis. Deelt de Minister de zorgen
van de leden dat veel kwetsbare jongeren in een nog dieper dal terecht zijn gekomen
als gevolg van de coronacrisis? Wat gaat zij doen om dit te monitoren en aan te pakken?
Hoger onderwijs
De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister het wenselijk vindt dat universiteiten
een verschillend beleid hanteren ten aanzien van het aantal maanden dat zij nog online
les gaan geven.
Daarnaast vragen de leden van de CDA-fractie of er de komende studiejaren genoeg capaciteit
aan studentpsychologen en studiebegeleiders is, vanwege de verwachte toenemende vraag
daarnaar. Is de Minister bereid een monitoring uit te voeren van kwetsbare studenten
die nu door de coronamaatregelen extra hard worden geraakt?
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister hoe zij kijkt naar een zachte knip
tussen bachelor en master om studievertraging zoveel mogelijk te voorkomen. Is dit
in de toekomst ook wenselijk?
De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat de medezeggenschapsraden invloed moeten
hebben op het coronabeleid binnen hun instelling. Zij maken zich zorgen dat dit nu
te weinig gebeurt. Ziet de Minister deze rol ook weggelegd voor de medezeggenschap?
Wat gaat de Minister doen om hun rol binnen dit proces te versterken?
De leden van de CDA-fractie worden graag verder geïnformeerd over de mogelijkheid
om avond-, weekend- en zomeronderwijs als onderdeel van de oplossing voor vertraging
te laten zijn. Hoe ziet dit eruit?
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister of zij de ernst inziet van de dreigende
slechte arbeidspositie van net-afgestudeerden. Hoe kan zij verzekeren dat het diploma
behaald in coronatijden niet in waarde daalt ten opzichte van een diploma buiten coronatijden?
Is de Minister bereid maatregelen te nemen om de positie van afgestudeerden op de
arbeidsmarkt te verbeteren, nu er een recessie dreigt? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom
niet?
De leden van de CDA-fractie willen weten of het klopt dat studenten in het private
onderwijs niet worden gecompenseerd bij de coronamaatregelen om studenten te ondersteunen.
Hoe verhoudt zich dat met het feit dat deze studenten ook recht hebben op studiefinanciering?
Hoe verhoudt zich dat tot de tekst op de website van de rijksoverheid waarop staat
dat «iedereen die [...], ontvangt in het eerste kwartaal van 2021 eenmalig een compensatiebedrag»5? Heeft de Minister met deze groep rekening gehouden bij het bedrag dat voor de compensatie
is gereserveerd, zo vragen deze leden.
Kinderopvang
Afbouwen noodopvang voor kinderen van ouders met een cruciaal beroep of werkzaam in
vitale sectoren
De leden van de CDA-fractie vragen waarom de opvang voor kwetsbare kinderen helemaal
wordt afgebouwd. Is het niet mogelijk om deze na schooltijden toch te blijven gebruiken
door kwetsbare kinderen voor wie het echt beter of noodzakelijk is om hiervan gebruik
te blijven maken zolang de thuiswerkregel voor hun ouders of verzorgers nog van kracht
is? Mocht hiervoor niet genoeg plek zijn binnen de reguliere opvang, is het dan niet
mogelijk om op een andere manier deze noodopvang te organiseren, zo vragen deze leden.
Uitbreiding testbeleid
De leden van de CDA-fractie lezen in deze paragraaf dat alle leerlingen en personeel
in het voortgezet onderwijs zich vanaf 2 juni 2020 kunnen laten testen. In paragraaf
2.1 onder het kopje voortgezet onderwijs staat dat alle leerlingen in het voortgezet
speciaal onderwijs zich kunnen testen. Hoe zit het nu, zo vragen deze leden. Kunnen
alle leerlingen in zowel het voortgezet onderwijs als het voortgezet speciaal onderwijs
getest worden vanaf 2 juni 2020 of geldt er voorrang voor leerlingen uit het voortgezet
speciaal onderwijs?
Iedereen met klachten testen
De leden van de CDA-fractie lezen dat triage door een huisarts bij grootschalig testen
niet meer nodig is en dat mensen die getest willen worden zich via een landelijk nummer
kunnen aanmelden bij de GGD voor een afspraak voor een test. Op welke wijze wordt
dit gecommuniceerd naar deze scholen en wanneer wordt dat landelijke nummer bekend
gemaakt, zo vragen deze leden.
Bron- en contactonderzoek (BCO)
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister of de capaciteit bij de GGD ook echt
per 2 juni 2020 op orde is om iedereen in het onderwijs te testen en bron- en contactonderzoek
uit te voeren. Hoe veel dagen duurt in totaal van ziekteklachten, testen, uitslag
en bron- en contactonderzoek? Is er zicht op de vorderingen van het opschaalplan van
de GGD, zo vragen de leden.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de stand van zaken
COVID-19 onderdeel onderwijs en willen de ministers nog enkele vragen voorleggen.
Voortgezet onderwijs
De leden van de D66-fractie zijn blij dat ook het voortgezet onderwijs weer open mag.
Daar zijn een aantal voorschriften bij opgesteld. Zo moeten alle scholen fysiek onderwijs
geven maar tegelijkertijd kunnen niet alle leerlingen op hetzelfde moment op school
zijn. Hierdoor moeten leraren zowel fysiek onderwijs geven als onderwijs op afstand.
Is dit in de praktijk uitvoerbaar en is daar voldoende capaciteit voor, zo vragen
deze leden. De leden vragen de Minister of scholen bepaalde leerlingen meer aandacht
mogen geven bij fysiek onderwijs, zoals brugklassers, kwetsbare leerlingen en leerlingen
in het voorexamenjaar. Een ander voorschrift is dat de vervoersbewegingen van de leerlingen
zoveel mogelijk beperkt moeten blijven. Normaliter gaan veel middelbare scholieren
naar school met openbaar vervoer. Kan de Minister nader toelichten of er al afspraken
zijn tussen de VO-raad en de regionale vervoerders over speciaal vervoer van leerlingen
die meer dan acht kilometer van school wonen? Is er ook de mogelijkheid om maatwerk
te bieden aan leerlingen die dichter dan acht kilometer van school wonen maar ook
vervoer naar school nodig hebben? Ten slotte moeten scholen ook de hygiënemaatregelen
en de anderhalvemetermaatregel implementeren. In de horeca mogen personen die niet
uit hetzelfde gezin afkomstig zijn een tafeltje delen en dus dichter bij elkaar komen.
Kan de Minister de ratio achter deze uiteenlopende voorschriften nader toelichten?
De leden van de D66-fractie lezen in de Volkskrant6 dat uit onderzoek blijkt dat 38 procent van de middelbare scholen er dit jaar voor
kiest om kinderen niet te laten zitten en 15 procent de keuze laat aan ouders en leerlingen.
Deze leden vragen een reactie van de Minister. Wat is de achterliggende reden voor
dit besluit op scholen en zijn deze scholen ook van plan de leerlingen maximaal te
ondersteunen in het volgend schooljaar?
De leden van de D66-fractie vragen of de Minister een vooruitzicht kan schetsen voor
volgend schooljaar en met name de examenleerlingen. Zijn er al gesprekken gaande met
het onderwijsveld over volgend schooljaar, zodat rond de zomervakantie scholen de
nodige voorbereidingen in onder andere roosters, PTA7»s en examineringen kunnen treffen?
Primair onderwijs
De leden van de D66-fractie constateren dat vanaf 8 juni 2020 basisscholen weer volledig
open mogen, mits onderzoeken naar de verspreiding in het basisonderwijs anders aantonen.
Deze leden vragen de Minister de stand van zaken van deze onderzoeken naar de Kamer
te sturen. Wanneer volgt het aangepast protocol en afspraken met het onderwijsveld
die verdere duidelijkheid zullen bieden aan scholen en leraren? Scholen kunnen bij
volledige opening in de knel komen met de huisvesting en facilitaire zaken, als dit
bijvoorbeeld niet voldoende ruimte of capaciteit biedt om de hygiënemaatregelen en
de anderhalvemetermaatregel op te volgen. Kunnen scholen in dit geval een beroep doen
op de gemeenten, om tijdelijke aanpassingen te doen of ondersteuning te krijgen bij
facilitaire zaken?
De leden van de D66-fractie constateren dat voor de kinderen die de komende twee maanden
vier jaar worden een rare situatie ontstaat. Zij moeten beginnen aan de basisschool,
terwijl ze vaak niet hebben kunnen wennen en de zomervakantie snel begint. Is het
mogelijk om in goed overleg tussen opvang en basisschool maatwerk toe te passen voor
de overgang van vierjarigen tot de zomervakantie?
De leden van de D66-fractie lezen dat uit een peiling onder schoolleiders door de
AVS8 blijkt dat 90 procent de voortgang van de leerlingen constant vindt en dus geen opgelopen
leerachterstanden ziet. Deze leden vragen een reactie van de Minister. Deze leden
pleiten voor een grondig onderzoek naar de effecten van de maanden afstandsonderwijs,
bijvoorbeeld in de volgende Staat van het Onderwijs.
De leden van de D66-fractie lezen in een peiling onder leraren door de AOb9 dat slechts 29 procent van het onderwijspersoneel achter de volledige opening staat.
Deze leden vragen een reactie van de Minister op de uitkomsten van de peiling. Wat
doet de Minister om de veiligheid en gezondheid van het onderwijspersoneel bij de
volledige opening maximaal te borgen? Volgens de peiling leeft er onder de leraren
nog onzekerheid over de besmettingsrisico’s. Deze leden vragen de Minister wat de
stand van zaken is in het onderzoek naar de besmettingsrisico van kinderen. Kan de
Minister meer duidelijkheid hierover bieden aan de leraren? Voorts vragen deze leden
of het advies aan leraren in de risicogroep wordt aangescherpt bij volledige opening
omdat in dit geval geen anderhalve meter afstand kan worden gehouden.
Funderend onderwijs
De leden van de D66-fractie constateren dat niet alle leerlingen kunnen genieten van
het heropenen van de scholen. Leerlingen die chronisch ziek zijn, in de kwetsbare
groep vallen, of ouders/verzorgers hebben die in de kwetsbare groep vallen, zullen
behoefte houden aan afstandsonderwijs. Deze leden vragen de Minister of dit structureel
beschikbaar blijft. Is de Minister bereid dit te bespreken met leraren, schoolleiders,
besturen, ouders en leerlingen en de Kamer op de hoogte te houden van de uitkomsten?
De leden van de D66-fractie constateren dat de aanpak in het basisonderwijs en het
voortgezet onderwijs van elkaar verschilt. Zo hoeven basisschoolleerlingen geen anderhalve
meter afstand te houden en middelbare scholieren wel. Kan de Minister dit verschil
nader toelichten? Op basis van welke wetenschappelijke onderzoeken is deze keuze gemaakt?
Kan de Minister bovendien de aanpak van het funderend onderwijs in Nederland vergelijken
met de aanpak van onze buurlanden, waar een andere afweging is gemaakt met de anderhalvemetermaatregel?
De leden van de D66-fractie constateren dat er nog steeds leerlingen uit beeld zijn.
Wat is de huidige stand van zaken en hoe ziet de samenstelling van deze groep eruit?
De leden van de D66-fractie lezen in een onderzoek van de Vereniging Openbaar Onderwijs
dat 24 procent van de onderzochte medezeggenschapsraden niet juist is betrokken bij
de besluitvorming over het onderwijs vanaf 15 maart 2020. Deze leden vragen een reactie
van de Minister op dit onderzoek. Zijn de medezeggenschapsraden voldoende ondersteund
en geïnformeerd over hun bevoegdheden in deze bijzondere omstandigheden?
Mbo, hbo en wo
De leden van de D66-fractie vragen wat de stand van zaken is in het mbo. Is er bekend
hoeveel studenten studievertraging oplopen? Kunnen studenten stages vinden voor september
en hoe verloopt de doorstroom van mbo naar mbo of hbo?
De leden van de D66-fractie lezen dat met ingang van 15 juni 2020 toetsing, praktijkonderwijs
en begeleiding van kwetsbare studenten weer op de instelling kan plaatsvinden. Zij
hebben daarover twee vragen. Geldt deze beperkte openstelling in beginsel alleen voor
de overgangsfase of ook voor de controlefase? Kan de Minister toelichten of er een
maximum aantal personen is die zich in één ruimte op een onderwijsinstelling mogen
bevinden?
De leden van de D66-fractie vragen of met de beperkte ruimte die onderwijsinstellingen
weer krijgen om onderwijsactiviteiten op de campus te organiseren, daar ook overleg
met studenten en docenten in de medezeggenschap over wordt gevoerd. Hoe is bijvoorbeeld
ook de rol van de centrale of decentrale medezeggenschap beschreven in de protocollen
die door de sectororganisaties zijn opgesteld?
De leden van de D66-fractie vragen tot slot naar de positie van internationale studenten
en pas afgestudeerden. Voor hen persoonlijk maar ook voor de samenleving en kenniseconomie
is het van belang om coulance te tonen waar papieren procedures onnodige grenzen opwerpen.
In aanvulling op de reeds gestelde schriftelijke vragen10, vragen deze leden of internationale studenten met een goed gekeurde visumaanvraag
daar ook een jaar later gebruik van kunnen maken als dat vanwege corona noodzakelijk
is. Tevens vragen deze leden of EER11-studenten en niet-EER studenten die in Nederland een bacheloropleiding volgen of
hebben gevolgd, ook in Nederland met een masteropleiding kunnen starten als zij vertraging
in de bachelor hebben gehad («de zachte knip») of tussentijds zijn teruggereisd.
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige brief en
stellen graag nog enkele vragen over de besluitvorming over het onderwijs.
Algemeen
De leden van de GroenLinks-fractie krijgen zeer uiteenlopende signalen uit de sector
onderwijs en de sector kinderopvang. Schoolbestuurders geven aan ruimte nodig te hebben
en in goed overleg met ouders en kinderopvang afspraken te hebben gemaakt over het
openstellen van de scholen. Kinderopvang- en ouderorganisaties zijn beduidend minder
tevreden. Bij het meldpunt Voor Werkende Ouders zijn veel signalen over gebrekkige
afstemming en communicatie met de medezeggenschap en kinderopvang. Ook uit de peiling
van de Vereniging Openbaar Onderwijs onder ruim 400 medezeggenschapsraden, blijkt
dat een kwart niet goed is betrokken bij de besluitvorming over de inrichting van
het onderwijs na 11 mei 2020. Wat vindt de Minister van deze conclusies? Hoe kan het
dat de signalen over afstemming en besluitvorming zo verschillend zijn? Is de Minister
bereid om schoolbesturen hierop aan te spreken?
De leden van de GroenLinks-fractie krijgen ook signalen dat er veel onduidelijkheid
is over wat gedaan moet worden wanneer een kind, leerkracht of een naast familielid
ziek is geworden. Waar is voor onderwijspersoneel de juiste en laatste informatie
te vinden? Wat zijn de afspraken wanneer een kind of leerkracht positief test? Het
primair onderwijs gaat op 8 juni 2020 weer volledig open tenzij blijkt dat het niet
verantwoord is. Wat is de stand van zaken van het onderzoek naar de besmettelijkheid
en manifestatie van het virus bij kinderen?
Ondanks de vele mooie initiatieven zien deze leden dat veel kinderen niet kunnen beschikken
over een eigen tablet of laptop terwijl deze wel essentieel is voor het volgen van
afstandsonderwijs. Zo blijkt uit de peiling van Stichting Leergeld Den Haag onder
175 gezinnen met een minimuminkomen, dat één op de drie kinderen beschikt over een
device. Herkent de Minister dit beeld? Zo ja, is hij bereid om samen met Stichting
Leergeld en het Jeugdeducatie Fonds, een plan te maken om meer kinderen in gezinnen
die leven van het minimuminkomen te ondersteunen?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat uit onderzoek blijkt dat luchtkwaliteit
en het risico van besmetting met elkaar verband houden. Op een aantal scholen is het
binnenmilieu niet goed en kunnen lokalen slecht geventileerd worden. Is het mogelijk
om in samenwerking met scholen en gemeenten te onderzoeken in hoeverre de komende
vakantieperiode gebruikt kan worden om op scholen het binnenmilieu te verbeteren?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen wat de Minister nu al gaat ondernemen om
te zorgen dat er geleerd wordt uit de lessen uit de coronacrisis (motie van het lid
Westerveld12), onder meer op het gebied van onderwijs aan kinderen die tijdelijk of langere periode
niet naar school kunnen. Kan de Minister er zorg voor dragen dat kinderen die niet
naar school kunnen, nu al de les toch kunnen volgen omdat afstandsonderwijs wordt
gecontinueerd? Is de Minister bereid om bij leerkrachten te inventariseren welke ondersteuning
zij nodig hebben?
(Voortgezet) speciaal onderwijs
De leden van de GroenLinks-fractie krijgen concrete casussen van leerlingen die vanwege
gezondheidsredenen niet kunnen reizen en zo hun mondelinge examen dreigen te missen.
Dit kan leiden tot een jaar vertraging en een enorme teleurstelling voor leerlingen
en hun ouders. In sommige gevallen ook met forse financiële gevolgen. Is de Minister
bereid om alsnog met het CvTE13 en examinatoren te kijken of voor deze kleine groep een examen op afstand mogelijk
is? Controleert het CvTE ook of de examens op een goede manier worden afgenomen? Welke
stappen zet de Minister wanneer onverhoopt blijkt dat het slagingspercentage van het
vso lager is dan in andere jaren? De voornoemde leden vinden het terecht dat wordt
opgemerkt dat het in het vso nog belangrijker is dat risicogroepen extra voorzichtig
zijn en kunnen zich voorstellen dat een aantal leerlingen langere tijd zal thuisblijven.
Hoe wordt voorkomen dat bij deze leerlingen de achterstanden verder oplopen? Wordt
er ingezet op extra begeleiding voor deze groep? Zijn er voldoende devices beschikbaar
zodat deze groep kinderen onderwijs op afstand kunnen blijven krijgen?
Is de Minister het met de leden eens dat families met een zorgintensief kind het extra
zwaar hebben wanneer opvang of onderwijs wegvalt? Hoe worden ouders geholpen die voor
langere tijd zorg en onderwijs aan hun kind geven? Kan er samen met het Ministerie
van VWS en gemeenten gekeken worden naar budget zodat ouders waar nodig extra ondersteuning
kunnen inkopen? Wordt actief contact onderhouden met gezinnen? Zo ja, wat zijn de
afspraken?
De leden van de GroenLinks-fractie horen van enkele scholen die het niet lukt (tijdig)
de deuren volgens het protocol te openen vanaf 2 juni 2020. Vanaf 8 juni 2020 is er
geen noodopvang meer beschikbaar voor ouders die in vitale beroepen werken. Dat betekent
dat ouders die in vitale beroepen werken soms geen mogelijkheid meer hebben om hun
zorgintensieve kind veilig onder te brengen. Herkent de Minister deze signalen? Zo
ja, welke mogelijkheden ziet hij om deze ouders zo snel mogelijk van een alternatief
te voorzien? Kan hij tevens aangeven op welke manier deze kwetsbare kinderen op een
veilige manier vervoerd kunnen worden wanneer zij wél in staat zijn om naar school,
zorginstelling of (nood-)opvang te gaan?
Voortgezet onderwijs
De leden van de GroenLinks-fractie horen verschillende geluiden over het besluit om
ook in het voortgezet onderwijs weer van start te gaan vanaf 2 juni 2020. Veel leerlingen,
leerkrachten en ouders zijn opgelucht over het besluit, maar hebben wel vragen over
onduidelijkheden in het protocol en de ondersteuning. Het kabinet stelt dat scholen
alle leerlingen fysiek onderwijs moeten geven. «Het is niet de bedoeling dat dit wordt
beperkt tot een mentoruur en een paar toetsen», zo lezen de leden. Tegelijkertijd
moeten leerlingen onderling, leerlingen en onderwijspersoneel en personeelsleden onderling
wél altijd anderhalve meter afstand houden. Hoe verhoudt dit zich tot elkaar in de
praktijk? Betekent dit dat ieder lesuur een aantal keer in een kleine groep gegeven
moet worden? Wat betekent dit voor de werkdruk van het onderwijspersoneel en hoe kunnen
zij dit combineren met het geven van online lessen? Kan de Minister uitleggen waarom
twee mensen in de horeca aan een tafel geen anderhalve meter afstand moeten houden
en twee scholieren aan een tafel wel? Is er gesproken over alternatieven zoals de
mogelijkheid om leerlingen in vaste tweetallen bij elkaar te zetten? Zo nee, kan deze
optie voorgelegd worden aan het RIVM? Is de Inspectie van het Onderwijs voornemens
om te controleren in hoeverre scholen zich aan afspraken houden?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of er landelijke richtlijnen worden gemaakt
over het bevorderen van leerlingen naar de volgende klas om zo het onderwijs meer
houvast te geven. Zo nee, op welke manier wordt gekeken of de verschillen in beleid
tussen scholen niet te groot worden? Tevens vragen de leden welke afspraken er worden
gemaakt over leerlingenvervoer. Wie is verantwoordelijk voor het leerlingenvervoer,
is dat primair de school of de gemeente?
Mbo
De leden van de GroenLinks-fractie waarderen de inzet van de Minister en mbo-instellingen
om de gevolgen van de coronacrisis voor mbo-studenten zoveel mogelijk te beperken.
Deze leden hebben met instemming kennisgenomen van het besluit om middelen vrij te
maken voor het behoud van stages en leerwerkplekken. Dit is hard nodig vanwege het
tekort dat er nu al is en dat zeer waarschijnlijk verder op gaat lopen. Kan de Minister
al meer zeggen over hoe deze middelen precies ingezet worden en wat de verwachte effecten
zijn? Ook leerwerkbedrijven zullen de anderhalve meter afstand in acht moeten nemen.
De leden vragen of er met deze fysieke ruimtebeperking nog wel voldoende stages en
leerwerkplekken van hoge kwaliteit kunnen worden aangeboden. En zo niet, welke oplossingen
er denkbaar zouden zijn. Is de Minister voornemens in gesprek met mbo-instellingen op zoek te gaan naar creatieve oplossingen
om studievertraging te voorkomen, zoals bijvoorbeeld het organiseren van stagemogelijkheden
en leerwerkplekken in mbo-instellingen zelf? Welke maatregelen zijn getroffen om ervoor
te zorgen dat stageplekken in vitale sectoren, zoals zorg en onderwijs, veilig zijn
voor de studenten? Zijn er bijvoorbeeld voldoende beschermingsmiddelen beschikbaar
voor stagiairs? Welke maatregelen zijn er inmiddels getroffen om alle mbo-studenten
met stages en leerwerkplekken in zorg en onderwijs, onmiddellijk op COVID-19 te kunnen
testen wanneer zij aangeven hier behoefte aan te hebben? Is er zicht op de manier
waarop werkgevers in de zorg garanderen dat zij de studenten niet overvragen? Zo ja,
op welke manier wordt hier toezicht op gehouden?
De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat zij, na een eerdere toezegging van
de Minister aan de ChristenUnie tijdens het notaoverleg Onderwijs en Corona van 29 april
202014 om met de instellingen te bekijken hoe er een goede oplossing kan komen voor de kwetsbare
positie van inburgeraars op mbo-scholen, alsnog vernemen dat er problemen zijn met
de concernbepaling in de NOW. Een deel van de ROC’s15 kan nog steeds geen gebruik maken van de NOW16 voor de inburgering. Kan de Minister (nogmaals) met haar collega van SZW kijken hoe
deze specifieke problemen met betrekking tot de concernbepaling opgelost kunnen worden?
Zo ja, kan dat op zeer korte termijn? Zo nee, waarom niet?
Hoger onderwijs
De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat het plan is om vanaf 15 juni 2020
maximaal 20 procent van de studenten en medewerkers aanwezig te laten zijn op de instelling.
Bovendien is afgesproken dat contacturen tussen 11.00–15.00 uur of na 20.00 uur zijn.
De leden begrijpen dat er nadere afspraken nodig zijn, maar vragen wel of deze afspraken
het beste zijn voor het onderwijs, de studenten en de medewerkers. Zijn de afspraken
met de hoger onderwijsinstellingen over het beperken van de collegetijden primair
gemaakt om het openbaar vervoer te ontlasten? Zijn bij deze afspraken ook vertegenwoordigers
van de docenten en studenten betrokken? Welke gevolgen hebben de afspraken voor de
werklast van docenten? Wat gebeurt er als het onderwijs om 15 uur is afgelopen? Is
een student dan verplicht om op de instelling te wachten tot na de spits voor er gereisd
mag worden? Wat zijn de gevolgen van de afspraken voor studenten die ver van de hogeschool
of universiteit wonen? Worden er daarnaast ook aanvullende afspraken gemaakt zodat
studenten met een handicap niet belemmerd worden om naar de instelling te komen? Is
het mogelijk om voor hen aanvullend vervoer te regelen?
In het protocol van de VH17 staat bovendien dat er wordt gezorgd voor een maximale spreiding van activiteiten
over de dag én over de werkweek. Wat is de definitie van een werkweek? Worden onderwijsactiviteiten
ook naar de weekenden verplaatst? Hoe wordt voorkomen dat de werkdruk van docenten
nog hoger wordt?
De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat een aantal instellingen nu al plannen
maakt om voor het hele collegejaar 2020–2021 onderwijs zoveel mogelijk digitaal te
organiseren, met uitzondering van eerstejaarsstudenten. Hoe kijkt de Minister naar
deze plannen? Worden die sectorbreed gemaakt of maakt iedere instelling een eigen
plan? Is de Minister het met deze leden eens dat studeren méér is dan alleen onderwijs
volgen, maar studenten zich ook juist ontplooien door samen te komen, actief te worden
bij een vereniging of deel te nemen aan de medezeggenschap? Welke consequenties hebben
de afspraken voor het studentenleven in de breedste zin van het woord?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen in hoeverre de medezeggenschap wordt betrokken
bij het instellingsbeleid. Is de Minister het met de leden eens dat het idee om achteraf
in te kunnen stemmen (in het servicedocument hoger onderwijs) inmiddels ingetrokken
dient te worden en zeker niet mag gelden voor plannen over de vormgeving van het onderwijs
in de komende weken en maanden? Kan de Minister met de instellingen en studentenorganisaties
afspraken maken over de onderwerpen waarbij de medezeggenschap minimaal betrokken
moet zijn? Is de Minister het met de leden eens dat het instemmingsrecht van opleidingscommissies
(WHW artikel 9.18) betekent dat zij vanaf het begin van de plannen over de inrichting
van het onderwijs, moeten meepraten? Is bekend in hoeverre vergaderingen met de medezeggenschap
digitaal doorgang hebben gevonden? De voornoemde leden hebben tevens een vraag over
de waarde van het servicedocument. Als je als student merkt dat de instelling iets
doet, dat volgens het servicedocument niet kan/mag, wat doe je daar dan mee? Kan de
student naar de examencommissie of de medezeggenschap? Is er een plek (op instellings-
of faculteitsniveau) waar studenten coronamaatregelen kunnen toetsen? Graag ontvangen
de leden een reflectie van de Minister hierop.
Voorts vragen de leden van de GroenLinks-fractie in hoeverre er ook voldoende rekening
wordt gehouden met internationale studenten. Kan de Minister samen met onderwijsinstellingen
en gemeenten zorgen voor heldere communicatie in het Engels? Is het mogelijk om in
het volgende collegejaar soepel om te gaan met regels over bijvoorbeeld verblijfsduur,
vergunningen en het aantal uur dat internationale studenten mogen werken in Nederland?
Eigen bijdrage kinderopvang
De leden van de GroenLinks-fractie waarderen het dat het kabinet de eigen bijdrage
voor de kinderopvang voor ouders tussen 11 mei 2020 en 8 juni 2020 compenseert. Dit
zorgt voor meer stabiliteit bij kinderopvangorganisaties. Wordt de eigen bijdrage
door de SVB18 automatisch uitgekeerd? De voornoemde leden krijgen ook signalen van ouders die aangeven
dat ze het niet per se nodig hebben, wordt hier actief naar gevraagd, zo vragen de
leden.
Inbreng van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief over de stand van zaken
COVID-19. Zij hebben daar nog enkele vragen en opmerkingen over. Tevens willen de
leden hun waardering uitspreken aan alle docenten en onderwijsondersteunend personeel
die de afgelopen weken zo hard gewerkt hebben om ervoor te zorgen dat alle leerlingen
en studenten in Nederland nog steeds onderwijs konden volgen tijdens deze crisis.
Zij zijn onder de indruk van hoe snel het onderwijs op afstand werd vormgegeven en
zodra de basisscholen weer opengingen leraren en onderwijsondersteunend personeel
direct weer klaar stonden om hun leerlingen te ontvangen. Dit laat nogmaals zien dat
wij altijd kunnen bouwen op onze leraren, conciërges, onderwijsassistenten, administratief
personeel, technische medewerkers, schoonmakers, schoolleiders en alle andere mensen
die ervoor zorgen dat onze kinderen en jongeren onderwijs kunnen krijgen, zelfs ten
tijde van crisis. Deze leden zullen ook na de coronacrisis zich blijven inzetten voor
meer salaris en verlaging van de werkdruk in het onderwijs, want dat verdient ons
onderwijs.
De leden van de SP-fractie vragen de Minister allereerst hoe het kan dat er over wordt
gegaan tot versoepeling van de regels betreffende onderwijs, terwijl het eerder aangekondigde
onderzoek over de overdraagbaarheid van het virus door kinderen en jongeren nog niet
is afgerond. Hoe verhoudt zich dit tot de uitspraak van de Minister-President dat
we beter nu voorzichtig moeten zijn dan achteraf spijt te hebben? Kan de Minister
zich voorstellen dat ouders, leerlingen en onderwijspersoneel zich proefkonijnen voelen,
zeker nu primair onderwijs helemaal open gaat en ook het voortgezet (speciaal) onderwijs
deels open mag? Wat vindt de Minister van de resultaten van een peiling van de AOb,
waaruit blijkt dat een meerderheid van de leraren een volledige lesweek nog niet ziet
zitten?19 Zij geven onder andere aan dat de richtlijnen van het RIVM onvoldoende te handhaven
zijn, er onvoldoende duidelijkheid is over de besmettingsrisico’s van en via kinderen
en dat het werken met halve klassen positief werkt (meer rust in de klas en minder
werkdruk). In hoeverre is dit besluit dan ook genomen in samenspraak met het onderwijs(ondersteunend)
personeel en is hierbij gekeken naar het belang van personeel, ouders en leerlingen?
En kan de Minister ingaan op de zorgen die geuit worden in de peiling? Wat zegt de
Minister tegen die mensen die twijfelen om hun kind wel naar school te sturen of twijfelen
weer aan het werk te gaan vanwege angst voor besmetting? Wat de leden betreft speelt
communicatie hierin een belangrijke rol. Zo vragen zij de Minister wat hij vindt van
het bericht dat ouders pas na dagen hoorden over de besmette juf op een Limburgse
basisschool?20 Kan de Minister zich voorstellen dat dit soort berichten ouders en leerlingen nog
meer angst aanjaagt? Waarom staat in de factsheet «Testen in het basisonderwijs, speciaal
(basis)onderwijs en kinderopvang» niet wat er moet gebeuren qua communicatie als een
medewerker positief wordt getest op COVID-19 richting collega’s, ouders en leerlingen?21 Is de Minister bereid dit alsnog op te nemen in de factsheet?
De leden wijzen erop dat er de afgelopen dagen twee basisscholen zijn geweest met
een nieuw corona-geval. Het betreft De Veldhof in Eygelshoven, die op last van de
GGD gesloten is, en De Brink in Roermond, waar het schoolbestuur heeft besloten de
school te sluiten in afwachting van GGD-onderzoek. De leden herhalen dat het zeer
onwenselijk zou zijn als in toekomstige gevallen er onduidelijkheid is bij wie de
uiteindelijke bevoegdheid ligt om te besluiten een school te sluiten. De leden stellen
dat bij het spoeddebat onlangs de Minister heeft gezegd dat de uiteindelijke doorzettingsmacht
bij de GGD ligt. De leden vragen de Minister dit nog eens te bevestigen. Wordt apart
geregistreerd of een besmetting is terug te herleiden naar een bepaalde school? Ook
vragen de leden of het aantal kinderen dat een nieuwe ernstige kinderziekte heeft
opgelopen, die vermoedelijk samenhangt met COVID-19, samenhangt met de opening van
de scholen. Wordt dit nader onderzocht?22
De leden van de SP-fractie merken op dat het voortgezet onderwijs en voortgezet speciaal
onderwijs per 2 juni 2020 weer deels opengaan. Hoe ziet de Minister het voor zich
dat deze scholen de anderhalvemetermaatregel tussen leerlingen kunnen handhaven? Wat
is de input van de VO-raad hierin over de haalbaarheid van de anderhalvemetermaatregel
in het voortgezet en voorgezet speciaal onderwijs geweest? Wat bedoelt de Minister
meer specifiek met «maatwerk» voor scholen voor voortgezet speciaal onderwijs? Is
het organisatorisch haalbaar voor scholen voor voortgezet onderwijs met grote leerlingenaantallen
om maar gedeeltelijk open te gaan en alle leerlingen (voldoende) fysiek onderwijs
aan te bieden? Krijgen zij hier ondersteuning bij? Moeten leerlingen een bepaald minimum
aantal lesuren fysiek krijgen? Zo ja, hoeveel uur is dat? Mag naast fysiek onderwijs
ook nog steeds (overwegend) digitaal onderwijs gegeven worden? Mogen scholen hier
hun eigen afweging in maken voor individuele leerlingen? Is de Minister met deze leden
van mening dat juist een mentoruur in deze tijd erg van belang is, zodat leerlingen
hun verhaal kwijt kunnen en met hun mentor in gesprek kunnen gaan over hun vakken,
zoals ook wordt gesteld in een artikel van Trouw van 20 mei 2020.23
De leden van de SP-fractie merken op dat de VO-raad en regionale vervoerders afspraken
gaan maken over speciaal vervoer voor kinderen die meer dan acht kilometer van school
wonen en van het openbaar vervoer afhankelijk zijn. Is dit volgens de Minister ook
echt haalbaar? Is er rekening gehouden met een toename van het aantal leerlingen dat
met het ov gaat reizen? Legt het niet te veel druk op scholen om vervoer voor hun
leerlingen te regelen? Gaat dit extra geld kosten en wie gaat dat betalen? Wat is
de reactie van de Minister op de bestuurders in het artikel van Trouw die aangeven
dat deze maatregel niet realistisch is?24 Kunnen leerlingen uit het voortgezet onderwijs een boete ontvangen als zij binnen
acht kilometer van school wonen, maar alsnog met het openbaar vervoer reizen? Zo ja,
hoe wordt dit gehandhaafd? Mogen scholen in plaats van openbaar vervoer fietsen regelen
voor leerlingen die verder dan acht kilometer van school wonen? Mogen leerlingen uit
het voortgezet onderwijs daarnaast wel in de spits reizen naar school en bijbaantjes?
De leden van de SP-fractie vragen wat de gehele openstelling van het primair onderwijs
en de gedeeltelijke opening van het voortgezet (speciaal) onderwijs betekent voor
de handhaving van de leerplicht. Mogen ouders hun kinderen thuis blijven houden als
zij zich zorgen maken over gezondheidsrisico’s ook al is er geen sprake van gezondheidsklachten,
verplichte thuisquarantaine of personen in het gezin uit de risicogroep, zo vragen
de leden. Zo ja, acht de Minister dit wenselijk aangezien de opgelopen achterstanden
hiermee worden vergroot? Zo nee, hoe gaat de Minister dit handhaven? Hoe wordt voorkomen
dat de last van zorg om en communicatie over leerlingen die thuisgehouden worden vooral
komt te liggen bij scholen, die in deze tijd al overvraagd worden? En wordt er van
scholen verwacht dat zij onderwijs op afstand blijven/gaan geven aan leerlingen die
thuis moeten blijven, omdat zij in thuisquarantaine zitten, gezondheidsklachten hebben
of als zij zelf of één van hun gezinsleden in de risicogroep vallen? Zo ja, is dit
haalbaar voor scholen en leerlingen? Hoe moeten scholen dit gaan vormgeven? Zo nee,
wat zijn de gevolgen hiervan voor deze leerlingen en op welke wijze krijgen zij dan
de kans om op een later moment de opgelopen achterstanden in te halen? Wat vindt de
Minister ervan dat de meeste schoolleiders niet van plan zijn om na 8 juni 2020 nog
afstandsonderwijs te geven aan thuisblijvers, zoals blijkt uit onderzoek van de AVS?25 In hoeverre kloppen de cijfers van AVS over de opgelopen achterstanden bij basisschoolleerlingen?
Kan de Minister bevestigen dat bij 90 procent van de leerlingen de voortgang constant
is en bij één procent er een ernstige achterstand is? Of is het nog te vroeg om dit
na twee weken school al te kunnen zeggen? Is de Minister bereid om hier ook zelf onderzoek
naar te doen? Daarnaast vragen de leden waarom de Minister niet ingrijpt bij scholen
die de overgang van hun leerlingen laten bepalen door ouders, terwijl de Minister
zelf aangeeft dat dit niet wenselijk is omdat het zorgt voor groeiende ongelijkheid.26
De leden van de SP-fractie maken zich ook zorgen over het oplopende lerarentekort
in combinatie met de coronacrisis voor de continuïteit van het onderwijs. Zij vragen
de Minister wat de gevolgen zijn voor het onderwijs, zowel fysiek als op afstand,
nu naast het al bestaande lerarentekort meer leraren thuis zullen blijven door gezondheidsklachten,
thuisquarantaine en/of vallen onder de risicogroep (of hun gezinsleden). Is de Minister
bereid om te monitoren dat scholen niet nog eens extra in de knel raken en waar nodig
op maat ingrijpt om ervoor te zorgen dat het onderwijs zo veel als mogelijk door kan
gaan?
Verder vinden de leden van de SP-fractie het zeer zorgelijk dat er nog altijd 500
leerlingen onvindbaar zijn door de coronacrisis.27 Op welke wijze de Minister ondersteuning aan de scholen om deze leerlingen te vinden?
Daarnaast zijn de leden benieuwd op welke manier mbo-scholen, hogescholen en universiteiten
contact onderhouden met hun studenten. In hoeverre zijn studenten van de radar verdwenen
sinds het begin van de coronacrisis? Kan de Minister de Kamer op de hoogte houden
over de voortgang van het vinden van deze leerlingen en studenten? Kan de Minister
de MBO-Raad, de VH en VSNU28 vragen of zij harde cijfers hebben over de percentages studenten die niet of nauwelijks
participeren in afstandsonderwijs en die geen digitale toetsen mogelijk maken?
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de aankondiging dat de openingstijden
van instellingen worden aangepast om studenten uit de spits te weren. De leden lazen
de specifieke voorwaarden in de brief van 19 mei 2020, maar constateerden dat er in
media al meerdere dagen van te voren over de maatregel bericht werd, doorgaans op
onjuiste wijze, namelijk dat studenten alleen tussen 11.00 en 15.00 uur van het openbaar
vervoer gebruik konden maken. De leden wijzen er verder op dat verschillende bestuurders
van onderwijsinstellingen tegensprekende uitspraken hebben gedaan over het al dan
niet bestaan van afspraken hierover met OCW en de invulling van dergelijke afspraken.
De leden constateren derhalve dat de communicatie een chaos was en vragen de Minister,
eventueel in samenspraak met de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
hierop te reflecteren. De leden vragen of deze affaire niet laat zien dat dat wat
kennelijk staand beleid van het kabinet is, namelijk media eerst informeren voor een
Kamerbrief te versturen, aan herziening toe is.
Er bestaat een kans dat studenten die tot 15.00 uur op hun onderwijsinstelling blijven
door vertraging of andere onvoorziene omstandigheden alsnog in de spits belanden.
De leden zijn benieuwd in hoeverre er gehandhaafd gaat worden dat studenten buiten
de spits reizen. Heeft de Minister sancties voor ogen? Wat als studenten door vertraging
in de spits terecht komen? Hoe zit het met studenten die naast hun opleiding werken
en daarvoor forensen met hun studentenreisproduct? Lopen die het risico op een sanctie?
Er is daarnaast een groep studenten die meer dan twee uur onderweg is om op hun onderwijsinstelling
te komen. Worden zij geadviseerd om alsnog thuis te blijven? Welke mogelijkheden ziet
de Minister voor deze groep studenten?
De leden van de SP-fractie maken zich verder zorgen over het komende schooljaar in
het hoger onderwijs. Door onzekerheid over de stand van zaken rond corona in september
en onzekerheid over aantallen inschrijvingen is het buitengewoon lastig voor opleidingen
om het komende jaar in te plannen. Voor zover fysiek onderwijs vanaf september gegeven
gaat worden zal dit vrijwel zeker in veel kleine groepen dan gebruikelijk gebeuren,
wat een zware wissel zal trekken op zowel de beschikbaarheid van lokalen en studieruimten
als docenten. De leden wijzen er verder op dat docenten afgelopen maanden al zwaar
belast zijn met het opzetten van afstandsonderwijs. De leden vragen of het niet vanzelfsprekend
is dat instellingen daarom grotere kosten zullen moeten maken om aan een wenselijke
onderwijsstandaard te kunnen voldoen en wijzen erop dat het voor de hand ligt dat
zij hiervoor middelen beschikbaar krijgen. De leden vragen hoe de Minister hier naar
kijkt.
Verder wijzen de leden op de precaire positie van docenten en met name onderzoekers
bij universiteiten met een tijdelijk contract. De leden vragen de Minister er bij
de instellingen met klem op aan te dringen dat zij hier fatsoenlijk mee omgaan en
zoveel mogelijk zekerheid bieden aan hun personeel.
De leden van de SP-fractie maken zich ten slotte zorgen over de positie van studenten.
Dat betreft natuurlijk in de eerste plaats de financiële positie, waarbij de leden
constateren dat de meeste studenten zijn uitgesloten van compensatie voor flexwerkers,
alle studenten zijn uitgesloten van compensatie voor ondernemers en de compensatieregeling
voor studievertraging is beperkt tot afstuderende studenten in de hbo-bachelorfase
en de masterfase voor wo-studenten. De leden vragen in de eerste plaats waarom afstuderende
studenten in de wo-bachelorfase niet onder de regeling vallen, aangezien er geen enkele
reden is om er automatisch vanuit te gaan dat zij na hun bachelor nog een master zullen
volgen. Tenzij de Minister van mening is dat een wo-bachelor geen volwaardig einddiploma
is. In bredere zin ontgaat de leden überhaupt de logica om alleen studenten in de
afstudeerfase die vertraging oplopen een compensatieregeling te bieden, aangezien
vertraging hetzelfde is. De leden constateren dat de Minister er kennelijk vanuit
gaat dat overige vertraging gedurende de rest van de studie ingehaald kan worden.
De leden bewonderen het optimisme van de Minister in deze, maar twijfelen sterk aan
de haalbaarheid. De leden vragen of er al bindende afspraken met de onderwijsinstellingen
zijn gemaakt over het bieden van mogelijkheden om vertraging in te halen door verdere
flexibilisering van het onderwijsaanbod door bijvoorbeeld vakken meerdere keren per
jaar aan te bieden, het vergroten van het aantal herkansingen en het intensiveren
van begeleiding. De leden vragen hoe instellingen dergelijke aanpassingen zouden moeten
bekostigen en of hierover afspraken zijn gemaakt of worden gemaakt.
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de door de
Minister gedeelde stand van zaken met betrekking tot het COVID-19 virus en onderwijs.
Zij hebben hierover de volgende opmerkingen en vragen.
De leden van de PvdA-fractie hebben zorgen over de werkdruk onder onderwijspersoneel
en in het bijzonder onder leraren. Deze werkdruk was voor de coronacrisis al hoog,
maar wordt door de combinatie fysiek en afstandsonderwijs nog hoger. Tegelijkertijd
worden leraren met een (in)direct risicoprofiel terecht gevrijwaard van fysiek onderwijs.
Maar hoe ziet dat eruit als vanaf 8 juni 2020 alle basisscholen weer volledig opengaan?
Kan de Minister een inschatting maken om hoeveel leraren dit gaat? De AOb schat zo’n
30 procent. Als dat het geval is, betekent dit dat de werkdruk op het overige onderwijspersoneel
de komende tijd drastisch zal toenemen. Graag een reflectie van de Minister en het
verzoek om daarbij ook in te gaan op in hoeverre deze verwachte toename in werkdruk
(en consequenties daarvan op de onderwijskwaliteit en kansengelijkheid) is meegewogen
in de keuze om de basisscholen volgende maand volledig te heropenen.
De leden van de PvdA-fractie merken op dat bovendien uit een recente peiling van de
AOb bleek dat 59 procent van de ondervraagden zich zorgen maakt om onder meer de hygiënemaatregelen
op school. Veel leraren zien dat de schoonmaak nog niet op orde is en springen daarin
zelf bij. Is de Minister het eens dat dit onwenselijk is, en is hij bereid hierover
afspraken te maken met de sector?
De leden van de PvdA-fractie vragen of er de vrijheid blijft bestaan om gedeeltelijk
open te gaan voor scholen in zowel basis als voortgezet onderwijs indien de school
kan aantonen dat volledige heropening (nog) niet verantwoord is.
De leden van de PvdA-fractie maken zich ook zorgen om kinderen die nu, en wellicht
ook in de komende periode, niet naar school (kunnen) komen, omdat een van hun gezinsleden
of zijzelf tot een risicogroep behoren. Hoe garandeert de Minister dat zij toegang
houden tot onderwijs op afstand? Hoe voorkomt hij dat het uit gaat maken op welke
school je zit of in welke gemeente je woont voor de toegang tot afstandsonderwijs?
De leden van de PvdA-fractie merken op dat er ook grote zorgen bestaan over de naar
schatting 500 basisschoolleerlingen die vooralsnog onvindbaar zijn. De AVS schat dat
bij drie procent van de scholen nog leerlingen buiten beeld zijn. Deelt de Minister
deze schatting, en wat gaat hij doen om scholen en gemeenten te helpen weer zicht
te krijgen op deze kinderen?
De leden van de PvdA-fractie merken op dat er verschillende signalen naar buiten komen
over de grootte van de achterstanden en kansenongelijkheid als gevolg de tijdelijke
scholensluiting. De leden kijken uit naar de uitvoering van de aangenomen motie van
de leden Van den Hul en Westerveld over het in kaart brengen van wat er nodig is om
achterstanden in het primair en voortgezet onderwijs aan te pakken29. Kan de Minister aangeven hoe hij, in overleg met de betrokken partijen zoals de
motie verzoekt, hier handen en voeten aan gaat geven? Hoe wordt de komende weken in
kaart gebracht hoe groot achterstanden zijn en wat er nodig is om het maatwerk waar
de motie om verzoek te leveren?
De leden van de PvdA-fractie merken op dat naar aanleiding van het recente commissiedebat
over examens in het voortgezet speciaal onderwijs de leden vragen ontvingen van bezorgde
examenkandidaten die alleen voor deelcertificaten opgaan, met het oog op doorstroom
van hbo naar wo en de eis van sommige instellingen om behalve een propedeuse ook vwo-deelcertificaten
te kunnen overleggen, maar die in tegenstelling tot leerlingen die voor het gehele
staatsexamen opgaan, geen extra herkansingsmogelijkheden krijgen. Begrijpt de Minister
deze zorgen? Zouden deze leerlingen geen extra herkansingsmogelijkheid moeten hebben
om hun deelcertificaten alsnog te kunnen halen?
De leden van de PvdA-fractie merken op dat ook in het voortgezet onderwijs onder ouders,
leraren en leerlingen begrijpelijke zorgen leven over de heropening van de scholen.
Ook daar geldt de vraag: hoe wordt de combinatie fysiek en afstandsonderwijs gewaarborgd?
Juist voor leerlingen die om (in)directe gezondheidsredenen niet naar school (kunnen)
komen. Wat betekent het spreiden van onderwijstijden hier voor de werkdruk van onderwijspersoneel?
De leden ontvangen vragen vanuit het voortgezet onderwijs over het protocol in de
horecasector. Op basis waarvan wordt daar een uitzondering gemaakt op de anderhalve
meter regel die maakt dat twee mensen die niet tot hetzelfde huishouden behoren samen
aan een tafeltje kunnen zitten? Zou dit ook niet kunnen gelden voor leerlingen in
het voortgezet onderwijs alsook voor leerlingen in het middelbaar, hoger en wetenschappelijk
onderwijs? Bijvoorbeeld door vaste duo’s van leerlingen of studenten naast elkaar
te laten zitten in de klas. Wat zegt de Minister tegen scholen waar de anderhalve
meter regel in combinatie met alle leerlingen naar school vanwege het gebouw geen
optie is?
De leden van de PvdA-fractie merken op dat leerlingen in het voorgezet onderwijs opgeroepen
zijn om binnen een afstand van acht kilometer met fiets of een ander alternatief op
het openbaar vervoer naar school te komen. Wat zijn de consequenties voor leerlingen
die ook binnen die afstand geen alternatief hebben of daar om fysieke of andere redenen
geen gebruik van kunnen maken? Tot slot op dit punt vragen de leden de Minister op
welke termijn de afspraken over apart openbaar vervoer voor leerlingen buiten de zogenaamde
«acht kilometer zone» geregeld dienen te zijn. Hoe wordt hierover gecommuniceerd en
hoe wordt voorkomen dat er regionale verschillen ontstaan?
De leden van de PvdA-fractie merken op dat ook in het hoger onderwijs gezocht wordt
naar mogelijkheden om studenten zo min mogelijk druk te laten leggen op het openbaar
vervoer. Daarbij wordt, zo begrijpen de leden, creatief nagedacht over avond-, weekend-
en vakantieonderwijs. De leden hebben begrip voor deze gedachte, maar plaatsen ook
kanttekeningen bij de uiteindelijke doorwerking in de praktijk. Hoe borgt de Minister
de betrokkenheid van centrale en decentrale medezeggenschap in dit traject? Hoe wordt
de balans bewaakt tussen een aanbod dat past bij deze ongewone tijden en tegelijkertijd
de privélevens van studenten en docenten, bijvoorbeeld bijbanen of zorgtaken? Wordt
hierbij voldoende rekening gehouden met studenten met langere reistijd?
De leden van de PvdA-fractie zijn in beginsel positief over de compensatie voor studenten
die vertraging oplopen in hun laatste studiejaar. Geldt dit ook voor studenten aan
het einde van een wo-bachelor, die er niet voor kiezen om door te studeren in een
master?
En wat is de insteek van de Minister als over enige tijd blijkt dat er studenten zijn
die er nu vanuit gaan de vertraging als gevolg van de coronacrisis (bijvoorbeeld misgelopen
practica) in te kunnen lopen gedurende hun studie, maar dit uiteindelijk niet het
geval blijkt te zijn?
De leden van de PvdA-fractie zijn positief over de oplossingen die onderwijsinstellingen
zoeken om te voorkomen dat studenten als gevolg van de coronacrisis vertraging oplopen
en/of niet door kunnen stromen. Klopt het dat hoger onderwijsinstellingen en universiteiten
zelf aan zet zijn om te bepalen hoe zij hun toelatingseisen aanpassen? De leden achten
het wenselijk dat (toekomstige) studenten zoveel mogelijk duidelijkheid hebben over
welke aangepaste toelatingseisen er gelden. Is de Minister dat met hen eens? Wat vindt
de Minister ervan dat er toch verschillende eisen rondgaan qua puntenaantallen en
al dan niet afgeronde scripties? Is zij bereid hierover met instellingen in gesprek
te gaan en ervoor te zorgen dat er een lijn wordt getrokken? Klopt het dat er instellingen
zijn die de nu geschrapte BSA-eisen uitstellen naar het tweede jaar? Acht de Minister
dit wenselijk?
De leden van de PvdA-fractie vragen de Minister naar de stand van zaken rondom de
kwetsbare positie van sommige internationale studenten en met name niet EER-studenten
uit lage inkomenslanden. Zijn zij in beeld en worden zij momenteel voldoende bereikt
met eventuele hulp zoals via de eerder gestarte crowdfundingacties bij een aantal
grote universiteiten? En kan de Minister aangeven of er momenteel nog studenten in
de knel zitten met een aflopend visum en wat zij eraan doet om een oplossing te bieden?
In den brede vragen de leden waarom alle overheidscommunicatie, zoals het servicedocument,
niet standaard wordt vertaald naar in elk geval het Engels.
Inbreng van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de brief van het kabinet. Zij
hebben nog enkele vragen.
Voortgezet onderwijs
De leden van de SGP-fractie lezen dat het niet de bedoeling is dat scholen in het
voortgezet onderwijs enkel een mentoruur en toetsen afnemen. Deze leden vragen of
de Minister onderkent dat het belangrijk is dat scholen in de laatste maand voor de
zomervakantie, die doorgaans toch al in het teken staat van toetsen en afronden, al
het maatwerk kunnen inzetten dat nodig is en dat het ook kan betekenen dat bijvoorbeeld
leerlingen die met digitaal onderwijs goed gedijen nog beperkt op school komen. Kan
de Minister bevestigen dat de norm die in de brief verwoord is geen uitgangspunt vormt
voor het toezicht?
De leden van de SGP-fractie merken op dat het kabinet aangeeft dat leerlingen in het
voortgezet onderwijs lopend, per fiets of brommer naar de school moeten komen. De
leden vragen of de Minister nader kan duiden welke verwachtingen het heeft als dat
niet lukt. Worden leerlingen dan in principe verwacht thuis te blijven om het openbaar
vervoer te ontlasten, tenzij sprake is van een duidelijke aanleiding om op school
te moeten zijn?
De leden van de SGP-fractie lezen dat met inachtneming van de anderhalve meter niet
alle leerlingen in het voortgezet onderwijs op school kunnen komen. Deze leden vragen
wat de opvatting van de Minister is over het gebruik van andere locaties dan de schoolgebouwen
om als school meer leerlingen te kunnen bedienen. Worden dergelijke keuzes ter beoordeling
van de school gelaten of is het kabinet daarover in beginsel bezorgd vanwege het risico
van toenemende druk op het openbaar vervoer.
Mbo, hbo en wo
De leden van de SGP-fractie begrijpen dat het kabinet inzet op alternatieve tijden
voor onderwijs en toetsing om de druk op het openbaar vervoer te beperken. Deze leden
vragen hoe het kabinet hierbij rekening houdt met de positie van het personeel dat,
bijvoorbeeld vanwege de verdeling van arbeid en zorg, niet altijd eenvoudig in staat
zal zijn de werktijden te wijzigen.
De leden van de SGP-fractie constateren dat de medezeggenschapsraden de afgelopen
maanden beperkt betrokken lijken te zijn geweest bij het uitwerken van maatregelen
door instellingen. Deze leden vragen of de Minister onderkent dat beperkingen in het
consulteren van de medezeggenschapsraad inmiddels in veel mindere mate aanwezig zijn
en dat van instellingen weer verwacht mag worden dat zij in goed overleg tot de uitwerking
van besluiten komen.
De leden van de SGP-fractie vragen hoe de Minister de communicatie richting anderstalige
studenten vormgeeft om ervoor te zorgen dat ook zij in voldoende mate duidelijk hebben
wat de regels zijn en wat de bedoeling is.
II Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister voor
Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
Antwoord op de inbreng van de leden van de VVD-fractie
Basis- en voortgezet onderwijs
De leden van de VVD-fractie vragen hoe de leerlingen in het vo die op dat moment geen
fysiek onderwijs ontvangen worden onderwezen en of het voortgezet onderwijs mag bestaan
uit een combinatie van fysiek en digitaal onderwijs op afstand. Aangezien leerlingen
de komende tijd nog niet alle dagen naar school kunnen – veelal maximaal één of twee
dagen per week – blijven scholen een deel van het onderwijs digitaal op afstand aanbieden,
in de mate waarin dat organisatorisch en technisch mogelijk is. Scholen geven daar
op verschillende manieren invulling aan, maar er wordt inderdaad nog steeds gebruik
gemaakt van digitaal onderwijs op afstand. Via de website www.lesopafstand.nl is er informatie beschikbaar voor scholen hoe zij dit het beste kunnen vormgeven.
In algemene zin gaat de wet- en regelgeving voor het voortgezet onderwijs ervan uit
dat leerlingen op alle schooldagen fysiek op school onderwijs kunnen volgen. Dat is
vooralsnog echter eenvoudigweg niet mogelijk en scholen zullen daar nu dan ook niet
op aangesproken worden.
De leden vragen wat het combineren van fysiek en digitaal onderwijs op afstand betekent
voor de werkdruk van de docenten in het vo. De uitbraak van de coronacrisis heeft
voor vele werkenden tot een hogere werkdruk geleid, het virus heeft vaste routines
omgegooid en dat vroeg en vraagt veel aanpassingsvermogen. Ook in het onderwijs was
het voor leraren een uitdaging om met deze verandering om te gaan. Werkdruk werd daarbij
vooral veroorzaakt door de snelle inrichting van afstandsonderwijs en de zorg rond
kwetsbare leerlingen, van wie sommigen uit beeld waren, zo blijkt onder andere uit
enquêtes van de vakbonden. Tegelijkertijd hoort de Minister van Basis- en Voortgezet
Onderwijs en Media gelukkig ook van leraren dat ze veel energie en voldoening hebben
kunnen halen uit het vormgeven van het afstandsonderwijs. De impact op werkdruk is
dan ook niet eenduidig en verschilt ook tussen leraren. Het goed in het oog houden
van deze werkdruk is primair een taak van de werkgever. In de school kunnen afspraken
worden gemaakt en is ruimte voor maatwerk. Dat geldt ook voor het weer opstarten van
het fysieke onderwijs. De komende tijd zal het wegwerken van eventuele achterstanden
– opgelopen tijdens de periode waarin de scholen gesloten waren – zondermeer aandacht
vragen. Er zal meer maatwerk moeten worden geboden aan de leerlingen. Daartoe is extra
geld beschikbaar voor scholen, waarmee bijvoorbeeld een zomerschool kan worden georganiseerd,
al dan niet door middel van de inzet van extra personeel.
De leden vragen naar de mogelijkheden om digitaal onderwijs op afstand voor kinderen
die daar baat (voor bepaalde vakken) bij hebben te continueren Voor de meeste algemeen
vormende vakken in het voortgezet onderwijs is het mogelijk gebleken ten minste een
deel van de lesstof via digitaal onderwijs op afstand te verzorgen en te volgen. Wanneer
VO-leerlingen weer gewoon naar school kunnen is het dan ook denkbaar dat scholen besluiten
een deel van de lessen van die vakken (ook) digitaal aan te (blijven) bieden aan leerlingen
die daar baat bij hebben, uiteraard voor zover en in de mate dat dit organisatorisch
en technisch uitvoerbaar is en het past bij de onderwijskundige visie van de school
en de professionele keuzes van de leraren. De algemene regel echter is en zal blijven
dat het (overgrote) merendeel van het onderwijs niet op afstand, maar op school gevolgd
zal worden. Afstandsonderwijs is in het voortgezet onderwijs nadrukkelijk slechts
een aanvulling op het beschikbare didactisch repertoire waarmee hooguit een (beperkt)
deel van de onderwijstijd kan worden ingevuld, en geenszins een vervanging van regulier
onderwijs dat wordt verzorgd op de fysieke schoollocatie. Het onderwijs grotendeels
via afstandsonderwijs organiseren is en blijft dan ook niet aan de orde. De ervaringen
uit deze periode kunnen mogelijk wel in de toekomst gebruikt worden in krimpregio’s
bij vakken die maar door een beperkt aantal leerlingen gevolgd worden of als tijdelijke
voorziening voor leerlingen die thuis zijn komen te zitten en nog niet in staat zijn
fysiek terug te keren op school of in afwachting zijn van een passende plek elders.
Zulke uitzonderingen daargelaten zijn er geen schoolvakken die volledig digitaal op
afstand kunnen en mogen worden aangeboden, zonder enige fysieke aanwezigheid op de
eigen school.
De leden vragen welke ervaringen met betrekking tot het lerarentekort het ministerie
heeft geleerd van het kunnen geven van digitaal onderwijs op afstand. Scholen en leraren
hebben de afgelopen tijd een grote prestatie geleverd door hun onderwijs op afstand
op grote schaal vorm te geven. Het positieve beeld op hoofdlijnen is dat men met elkaar
in staat is om snel tot vernieuwende onderwijsvormen te komen. En dat het vermogen
van scholen om creatief aan de slag te gaan met de organisatie van hun onderwijs groot
is. Naar de ervaringen in de praktijk zal wel nader onderzoek worden gedaan om deze
beelden op feiten te checken. De periode van afstandsonderwijs biedt immers een kans
om aanvullende inzichten op te doen. De Minister van Basis- en Voortgezet Onderwijs
en Media heeft daarom het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO) gevraagd
om een uitvraag te doen bij onderzoekers en kennisinstellingen naar COVID-19 gerelateerde
onderwijsonderzoeken. Uit de eerste opbrengsten blijkt dat er in het hele veld veel
behoefte en initiatief is om van de ontstane situatie te leren. Als aanvullend onderzoek
nodig is, zal de Minister initiatief tot dit onderzoek nemen, zodat blijvend kan worden
geleerd van de ontstane situatie en opgedane ervaringen. In dit onderzoek wordt ook
de mogelijkheden om bij te dragen aan het probleem van het lerarentekort meegenomen.
De leden van de VVD-fractie vragen of de opening van scholen in het voortgezet onderwijs
een harde deadline is. 2 juni was een harde deadline: op die datum gingen de middelbare
scholen weer open. Als het een school niet lukt om open te gaan, dan geven zij dat
door aan de inspectie. Er kunnen twee legitieme redenen zijn waarom een school sluit:
als de school niet open kan blijven vanwege te veel zieke leraren, of als de GGD adviseert
om te sluiten vanwege de volksgezondheid. Als dit niet het geval is en een school
kiest er toch voor om te sluiten, dan gaat de inspectie in gesprek met de school.
De lessen die hieruit getrokken worden, kunnen gebruikt worden voor volgend schooljaar.
Het is immers mogelijk dat de anderhalvemeterschool ook dan nog realiteit is.
Deze leden vragen hoe wordt gewaarborgd dat alle scholen hun lessen voor fysieke lessen
openen. De Minister van Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media van gaat ervan uit
dat er op alle scholen de komende periode weer een deel van het onderwijs fysiek wordt
gegeven. Waar nodig spreekt de inspectie een school aan en kijkt dan met de school
waarom het niet lukt en of ze samen een oplossing kunnen vinden.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe de Minister van Basis en Voortgezet Onderwijs
en Media terugkijkt op de gedeeltelijke heropening van de basisscholen 11 mei 2020.
De Minister kijkt met een positief gevoel terug op de heropening. Het is goed dat
basisscholen op 11 mei gedeeltelijk open zijn gegaan en sinds 8 juni weer volledig
open zijn. Kinderen kunnen weer op de normale manier onderwijs volgen en dat is enorm
belangrijk. Voor die kinderen, maar ook voor hun ouders die nu weer aan het werk kunnen
en voor alle leraren die hun leerlingen gemist hebben.
De leden vragen welke lessen de Minister van Basis en Voortgezet Onderwijs en Media
heeft getrokken uit de opening van 11 mei 2020 en hoe hij deze toepast op de heropening
van het voortgezet onderwijs van 2 juni 2020. De belangrijkste les van de opening
van het primair onderwijs is dat scholen ontzettend goed in staat zijn om zich aan
te passen aan de maatregelen die nodig zijn vanwege het coronavirus. Daar verdienen
zij terecht onze waardering voor, en dat gaf ook vertrouwen voor een opening van het
voortgezet onderwijs, waar de puzzel om te openen nog groter is. De Minister ziet
ook daar dat scholen er met creativiteit en veel inzet in slagen fysiek onderwijs
te organiseren. Daarnaast heeft de Minister bij de opening van het primair onderwijs
gezien dat het van groot belang is zo helder mogelijk te zijn in wat hij van scholen
verwacht. Om die reden is direct helder gemaakt wat de eisen voor scholen zijn (de
vier zaken die ook in de brief aan uw Kamer van 19 mei staan: iedereen houdt anderhalve
meter afstand; scholen geven alle leerlingen fysiek onderwijs; de onderwijstijd wordt
zo over de dagen verdeeld dat het aantal vervoersbewegingen zo beperkt mogelijk is;
het openbaar vervoer mag niet overbelast raken).30
De leden vragen hoe de Minister van Basis en Voortgezet Onderwijs en Media waarborgt
dat er geen «vergeten kinderen» meer zijn en waar ouders terecht kunnen voor vragen.
Deze leden vragen daarnaast naar de rol van bijvoorbeeld leerplichtambtenaren om te
voorkomen dat leerlingen uit beeld verdwijnen van scholen. Wanneer een school constateert
dat een leerling niet op school komt en de school hiervan melding doet bij de leerplichtambtenaar,
is het in eerste instantie belangrijk dat het gesprek vanuit de school wordt aangegaan
met de ouders om te onderzoeken wat de reden hiervoor is. De leerplichtambtenaar kan
hierbij behulpzaam zijn en zijn functie is gericht op de gedeelde maatschappelijke
zorg, waarbij het contact met de ouders en/of leerling centraal staat. Besluiten ouders
toch om hun kinderen thuis te houden uit vrees voor het corona virus, dan worden leerplichtambtenaren
opgeroepen gehoor te geven aan de eerder aangenomen motie om in die situatie geen
proces-verbaal op te leggen. Voorop staat dat kinderen weer naar school gaan en daar
ook onderwijs volgen. Als het gaat om kinderen in een kwetsbare positie is het des
te belangrijker dat deze kinderen in het vizier blijven en deze kinderen weer naar
school gaan of in ieder geval thuis het programma volgen.
Samen met Ingrado zal de Minister van Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media een
maatwerkaanpak bespreken, die uiteraard zorgvuldig wordt opgebouwd. Eerst wordt altijd
het gesprek aangegaan, maar in het uiterste geval, daar waar kinderen anders uit beeld
dreigen te raken of anderszins kwetsbaar zijn wordt handhavend optreden weer mogelijk.
Daar waar verzuim aantoonbaar niets te maken heeft met corona of angst voor besmetting
met het corona-virus, gaan de leerplichtambtenaren wel weer handhavend optreden. Als
ouders vragen hebben dan kunnen zij terecht bij de school van hun kind of bij de gemeente.
Tot slot staan er op de websites www.rijksoverheid.nl en op www.nji.nl/coronavirus specifieke pagina’s voor vragen van ouders. Op www.weeropschool.nl is praktische informatie te vinden over de opening van scholen. Als ouders vragen
hebben dan kunnen zij terecht bij de school van hun kind of bij de gemeente. Tot slot
staan er op de websites www.rijksoverheid.nl en op www.nji.nl/coronavirus specifieke pagina’s voor vragen van ouders. Op www.weeropschool.nl is praktische informatie te vinden over de opening van scholen.
De van de VVD-fractie leden vragen op welke manieren scholen kunnen samenwerken in
het delen van best practices om tot werkbare roosters te komen en naar de rol van de raden hierbij. Dat kunnen
ze op verschillende manieren doen. Op de website www.weeropschool.nl is veel te vinden, en de PO-Raad en de VO-raad hebben ook veel voorbeelden op hun
site staan. Zij zijn actief bezig voorbeelden te verzamelen en te verspreiden.
De leden vragen hoe wordt gewaarborgd dat scholen fysiek onderwijs geven aan alle
leerlingen en dit niet te beperken tot een mentoruur of een paar toetsen. Het uitgangspunt
is dat er op alle scholen de komende periode weer een deel van het onderwijs fysiek
wordt gegeven. Daarbij is juist een mentoruur van groot belang om leerlingen de gelegenheid
te geven hun ervaringen uit te wisselen in deze ingewikkelde tijd. Fysiek onderwijs
verzorgen waarbij tussen alle personen in de school 1,5 meter afstand moet worden
gehandhaafd, is wel een ingewikkelde logistieke puzzel voor scholen. Wat dat betekent
is uiteraard afhankelijk van de karakteristieken van het schoolgebouw. Ook is van
belang hoeveel leerkrachten er beschikbaar zijn. De inschatting van de VO-raad is
dat op een school circa een kwart tot een derde van de leerlingen tegelijk aanwezig
kan zijn. Als het een school niet lukt om open te gaan, dan geven zij dat door aan
de inspectie. De inspectie kijkt dan met de school waarom het niet lukt en of ze samen
een oplossing kunnen vinden. Als een school uiterst beperkt fysieke lessen verzorgt
en hier geen gegronde reden voor is, dienen ouders hun school aan te spreken, direct
of via de medezeggenschapsraad. Als dat geen vergelijk oplevert, kunnen ouders een
signaal afgeven bij de inspectie. Zo nodig gaat de inspectie dan ook met de school
in gesprek. Daarnaast is de VO-raad ook actief in het benaderen en activeren van deze
scholen. De lessen die hieruit getrokken worden, kunnen gebruikt worden voor volgend
schooljaar. Het is mogelijk dat de anderhalvemeterschool ook dan nog realiteit is.
De leden vragen of de Minister van Basis en Voortgezet Onderwijs en Media bereid is
om regels aan te scherpen zodat zoveel mogelijk leerlingen weer naar school komen
en leerlingen niet afhankelijk zijn van de willekeur van school. Waar nodig gaat de
inspectie in gesprek met scholen. Het is op dit moment niet de bedoeling om dwingend
voor te schrijven. Scholen hebben namelijk ook ruimte nodig om eigen keuzes te maken
die aansluiten bij de mogelijkheden van de school en het belang van de kinderen. Het
gaat er vooral om dat wordt nagegeaan hoe het onderwijs onder deze omstandigheden
goed vormgegeven kan worden, en dat daarvan wordt geleerd voor volgend schooljaar.
Er worden afspraken gemaakt over speciaal vervoer voor leerlingen die meer dan acht
kilometer van school wonen en van het openbaar vervoer afhankelijk zijn. De leden
van de VVD-fractie vragen waar deze acht kilometer op is gebaseerd. Het is een afstand
die in elk geval nog goed te fietsen is. In de maatregelen rondom leerlingendaling
op basis van het advies van de commissie-Dijkgraaf wordt de acht kilometer ook als
grens gehanteerd voor het bepalen van een geïsoleerde vestiging. Desondanks is bekend
dat veel leerlingen die (veel) verder van school wonen ook gewoon fietsen. De grens
van acht kilometer is dan ook niet bedoeld om leerlingen die verder van school wonen
te ontmoedigen om te fietsen. Het maatwerkvervoer is alleen bedoeld voor leerlingen
die afhankelijk zijn van het openbaar vervoer om naar school te komen.
De leden van de VVD-fractie vragen of het Leeuwarder Lyceum voor ruim 1000 leerlingen
vervoer zou moeten regelen en of dit realistisch is. Nee, scholen regelen het vervoer
niet zelf. De regionale vervoerder maakt samen met de school afspraken over die leerlingen
die echt afhankelijk zijn van het openbaar vervoer. Scholen laten vervoerders weten
hoeveel leerlingen dit zijn. De regionale vervoerder kijkt vervolgens in samenspraak
met de school of dit problemen gaat opleveren in het openbaar vervoer, welke oplossingen
mogelijk zijn qua spreiding en regelt zo nodig aanvullend vervoer. Het is daarnaast
waarschijnlijk dat veel van de leerlingen van het Leeuwarder Lyceum die verder van
school wonen dan acht kilometer normaal gesproken zouden fietsen. Dat moeten ze nu
natuurlijk ook gewoon doen. Maatwerkvervoer is alleen bedoeld voor leerlingen die
afhankelijk zijn van het openbaar vervoer om naar school te komen.
De leden van de VVD-fractie vragen hoeveel scholen in het voortgezet onderwijs een
dusdanig grote groep leerlingen van buiten de acht kilometer grens waardoor hebben
het vervoer een probleem zou kunnen zijn. Dat is niet bekend. Het merendeel van de
scholen heeft inmiddels afspraken gemaakt met de regionale vervoerders. Veel leerlingen
maken gebruik van de fiets om op school te komen. Daarnaast wordt er gebruik gemaakt
van gespreide begin-en eindtijden. Hierdoor neemt de druk op het openbaar vervoer
af. De vervoerders geven aan dat ze er vertrouwen in hebben dat het gaat lukken. Er
zal dagelijks worden gemonitord en actie worden ondernomen waar dat nodig is. Op basis
van de eerste ervaringen zijn er geen signalen die erop wijzen dat er grote problemen
zijn ontstaan.
De leden vragen op welke manier wordt het speciale vervoer wordt vormgegeven. Als
de regionale vervoerder signalen ontvangt dat bepaalde lijnen vaak gebruikt worden
door leerlingen, kan die ervoor kiezen om extra materieel in te zetten. Er wordt door
de lokale en regionale vervoerders goed gemonitord welke druk er bestaat op het OV
en of die hanteerbaar blijft voor alle reizigers.
De leden vragen of leerlingen vanuit huis worden opgehaald, of dat ze zich naar een
centraal punt begeven. De oplossingen komen tot stand door het maken van maatwerkafspraken
tussen de regionale vervoerders en de scholen. Het is aan de regionale vervoerders
om dit vorm te geven. In het geval van het vorige voorbeeld, waarbij er extra bussen
worden ingezet op drukke lijnen, ligt het voor de hand dat leerlingen zich naar een
centraal punt begeven.
De leden vragen op welke manier dit speciale vervoer wordt bekostigd. Maatwerkoplossingen
die niet binnen de reguliere concessie van de regionale vervoerder passen (en daarmee
geen financiële dekking hebben) worden door de regionale vervoerder besproken met
de decentrale concessieverlener. Indien dit meer is dan incidenteel, zullen vervoerders,
decentrale concessieverleners en de ministeries van IenW en OCW hierover het gesprek
voeren. Het uitgangspunt hierbij is dat scholen geen extra kosten maken.
De leden vragen welke voorzieningen er worden getroffen voor leerlingen in het vso
die om medische redenen niet, of niet meteen, volledig gebruik kunnen maken van fysiek
onderwijs. Voor leerlingen die om medische redenen nog niet (volledig) naar school
kunnen wordt door de school voor een passende oplossing voor het volgen van onderwijs
gezorgd.
De leden van de VVD-fractie vragen op hoeveel scholen ouders meebeslissen over het
overgaan van hun kind naar het volgende jaar in het vo en wat de Minister van Basis-
en Voortgezet Onderwijs en Media hier van vindt. De Minister beschikt niet over cijfers
van het precieze aantal scholen waar ouders meebeslissen over het overgaan van hun
kind naar het volgende jaar in het voortgezet onderwijs. Dat de informatie van ouders
en de thuissituatie wordt meegenomen in het overgangsbeleid is een goede zaak, maar
om de beslissing volledig bij de ouders neer te leggen vindt de Minister onwenselijk.
Mondige ouders kunnen zo een grotere druk uitoefenen om een leerling toch over te
laten gaan, wat nadelige gevolgen heeft voor de kansengelijkheid. Het professionele
oordeel van het docententeam zou hier altijd leidend in moeten zijn.
De leden vragen waarom deze scholen er niet voor kiezen om de beslissing over het
overgaan bij de leraar neer te leggen. De Minister van Basis en Voortgezet Onderwijs
en Media gaat ervan uit dat deze keuze is gemaakt op basis van professionele afwegingen
van de leraren en schoolleiding, passend bij de leerlingenpopulatie en de onderwijskundige
visie en situatie van de desbetreffende school.
De leden vragen of het mee laten beslissen van ouders bij het overgaan van de leerlingen
gevolgen heeft voor de kansengelijkheid en of de Minister van Basis- en Voortgezet
Onderwijs en Media stappen onderneemt om die kansengelijkheid tussen leerlingen alsnog
te waarborgen en borgt dat de leerlingen voldoende kennis hebben om het volgende jaar
goed door te kunnen komen. In hoeverre deze keuze gevolgen heeft voor de kansengelijkheid
is op dit moment niet te beoordelen. Als een school ervoor kiest om ouders en leerlingen
een (doorslaggevende) rol te geven bij de overgangsbeslissing, laat dit onverlet dat
de school dan nog steeds eindverantwoordelijk is, en dat de school er (bijvoorbeeld
door de inspectie) op aangesproken kan worden als hierdoor de kwaliteit van hun onderwijs
in het geding komt.
De leden van de VVD-fractie vragen wat de Minister van Basis- en Voortgezet Onderwijs
en Media heeft gedaan bij gemeenten die het geven van bewegingsonderwijs op binnenlocaties
verbieden en of de Minister bereid is contact op te nemen met deze gemeenten en hen
er op te wijzen dat het geven van bewegingsonderwijs in de gymzaal gewoon is toegestaan.
Nu het fysieke onderwijs weer is opgestart, is het belangrijk dat leerlingen ook weer
bewegingsonderwijs krijgen. Daarom is de Minister in gesprek gegaan met de VNG om
te onderzoeken waar en waarom deze problemen zich voordoen en hoe die opgelost kunnen
worden. De VNG heeft met meerdere gemeenten contact gehad en aangegeven dat gymles
voor het primair onderwijs ook binnen mag.
Mbo, hbo en wo
De leden van de VVD-fractie vragen of er na 15 juni ook nog de mogelijkheid wordt
geboden om colleges op afstand te volgen. Ook vragen deze leden in hoeverre de hoger
onderwijsinstellingen voorbereid zijn om per 15 juni weer verschillende activiteiten
doorgang te laten vinden. Per 15 juni is er weer ruimte voor toetsing (tentamens,
examens), praktijkonderwijs en begeleiding van kwetsbare studenten, voor zover dat
online niet afdoende kan, op de locatie van de instelling. Het grootste deel van het
onderwijs wordt dan nog steeds online aangeboden. Instellingen weten welke typen activiteiten
weer doorgang kunnen vinden en kunnen deze plannen binnen het geboden tijdsvenster.
Deze leden vragen ook op welke manier gestimuleerd wordt door instellingen dat studenten
en medewerkers alternatieven voor het OV kiezen. Er zijn landelijk protocollen opgesteld
en afspraken gemaakt over OV. Deze afspraken zijn bestuurlijk vastgesteld door koepelorganisaties,
vervoerders, de ministeries van IenW en OCW en vormen het handelingskader voor de
instellingen. Instellingen maken zelf keuzes over de manier waarop zij studenten en
medewerkers stimuleren om alternatieven voor het OV te kiezen, omdat de situatie per
instelling en locatie sterk verschilt.
De leden vragen of studenten in de laatste fase van hun studie voorrang krijgen bij
toetsing en praktijkonderwijs. Het is aan de instellingen om zelf, binnen de kaders
van de wet- en regelgeving en het gestelde in de servicedocumenten voor het mbo en
ho en met inachtneming van de RIVM-richtlijnen, te bepalen hoe zij toetsing en praktijkonderwijs
vormgeven als dat weer verzorgd kan worden op de instelling en aan welke studenten
zij prioriteit geven. In het servicedocument voor het mbo is daarbij met de sector
expliciet afgesproken dat in algemene zin voor de komende periode de nadruk ligt op
studenten die vlak voor diplomering zitten, om te zorgen dat zij zo snel mogelijk
alsnog hun diploma kunnen behalen. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
heeft er vertrouwen in dat instellingen binnen deze kaders verantwoorde keuzes maken
over aan welke studenten hierbij prioriteit wordt gegeven.
Daarnaast vragen de leden wat de versoepeling op 15 juni betekent voor studenten die
stage lopen en of deze leidt tot het voorkomen van studievertraging. Wanneer de beroepspraktijkvorming
voortijdig wordt afgebroken is het aan het onderwijsteam om te beoordelen of de student
de leerdoelen heeft behaald en de praktijkopdrachten zijn afgerond. Als dit nog niet
het geval is, kan het onderwijsteam een alternatieve (praktijk-)opdracht geven. Wanneer
vanaf 15 juni weer beperkt praktijkonderwijs op locatie mogelijk is, ontstaan er iets
meer mogelijkheden voor vervangende praktijkopdrachten op school. Maar ook bij de
mbo-scholen dienen de RIVM-richtlijnen gehandhaafd te worden en is vooralsnog een
bezetting van maximaal 20% mogelijk. In hoeverre het beperkt opstarten van het praktijkonderwijs
zal bijdragen aan het voorkomen van studievertraging, is nog moeilijk in te schatten.
Antwoord op de inbreng van de leden van de CDA-fractie
Algemeen
De leden van de CDA-fractie vragen of de school in Limburg met een coronabesmetting
bekend de school was met het protocol over coronabesmetting en waarom de ouders van
die desbetreffende school niet eerder zijn geïnformeerd door de school over de coronabesmettingen.
De school was bekend met het protocol en heeft direct de GGD ingeschakeld, zoals afgesproken.
Bij de eerste besmetting zijn direct alle ouders van de betreffende groep geïnformeerd.
Bij de tweede besmetting zijn alle ouders van de school geïnformeerd.
De leden van de CDA-fractie vragen of er naar aanleiding van de besmetting op de school
in Limburg een bron- en contactonderzoek heeft plaatsgevonden door de GGD en of er
inmiddels ook op andere scholen coronabesmettingen zijn geconstateerd Bij alle bevestigde
besmettingen wordt er door de GGD bron- en contactonderzoek gedaan, zo ook in dit
geval. Er zijn een aantal andere scholen waar een personeelslid positief is getest
op corona. Alle GGD’en houden zelf bij wat het beroep van de geteste persoon is. Uit
de gegevens van het RIVM blijkt dat er geen aanwijzingen zijn dat er een toename is
van verspreiding van COVID-19 van kinderen op medewerkers, tussen kinderen onderling,
of van medewerkers op kinderen. Daarnaast meldt het RIVM dat er gegevens van de GGD-teststraten
zijn van 2619 medewerkers van kinderopvang en primair onderwijs; hiervan waren 66
(2,5%) positief. Dit percentage is lager dan het totaal van 8,2% bij alle mensen getest
in de teststraten, en ook lager dan bij de 6,9% van al deze mensen exclusief zorgmedewerkers.
Er is geen toename te zien in het percentage positief geteste medewerkers van kinderopvang
en primair onderwijs over de tijd.
De leden vragen tevens of de Minister van Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
bij de sectorraden heeft geïnformeerd over de mogelijke onduidelijkheid ten aanzien
van het protocol. De afgelopen tijd is er veel contact geweest tussen het Ministerie
van OCW en onze partners in het veld. Daaruit is niet gebleken dat er onduidelijkheid
bestaat over de protocollen. Ook wordt het beeld bevestigd dat scholen en de lokale
GGD elkaar waar nodig goed weten te vinden.
De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister van Basis- en Voortgezet Onderwijs
en Media zicht heeft op eventuele achterstanden van de leerlingen in het funderend
onderwijs en of deze overeenkomen met de enquête van de Algemene Vereniging van Schoolleiders.
Het is lastig om op dit moment een eenduidig, compleet en definitief beeld te geven
van de achterstanden die leerlingen hebben opgelopen. Zelfs binnen een klas kunnen
ervaringen sterk uiteenlopen. Zo kunnen sommige leerlingen achterstanden hebben opgelopen
terwijl anderen juist voor zijn gaan lopen. Het is dan ook extra belangrijk om de
komende tijd in te zetten op maatwerk. De onlangs opengestelde subsidieregeling stelt
scholen en instellingen in staat om dergelijk maatwerk te leveren. De komende tijd
zal, door heropening van de scholen, meer zicht worden verkregen op de eventuele opgelopen
achterstanden.
De leden van de CDA-fractie vragen of het mogelijk is het afstandsonderwijs te continueren
voor chronisch zieke leerlingen, leerlingen in een risicogroep of met ouders in een
risicogroep. Zoals aangegeven in de beantwoording van uw schriftelijke vragen naar
aanleiding hoofdstuk 8 van de kamerbrief van 15 april 2020 «zorg voor kwetsbare mensen»
is het principe dat het voor leerlingen in een risicogroep niet anders ligt dan voor
andere leerlingen.31 De afweging blijft maatwerk in overleg met ouders. Het onderwijs op afstand hoeft
niet per sé direct te stoppen. Zo zal er ook in enkele gevallen tijdelijk maatwerk
worden gezocht. Het blijft wel belangrijk dat alle leerlingen weer naar school gaan,
zodat ook deze leerlingen ook volledig weer mee kunnen doen aan het onderwijs. Zo
wordt ook de belasting thuis voor ouders voor wat betreft het begeleiden bij het volgen
van onderwijs weer minder. Het is natuurlijk aan de school hoe en of het in staat
is om onderwijs op afstand te verzorgen naast het onderwijs in de klas. Dit moet wel
te organiseren zijn voor de school en geen overbelasting geven voor leerkrachten.
In lijn met de motie van het lid Westerveld c.s. waarin het kabinet wordt verzocht
de lessen uit de coronatijd over afstandsonderwijs mee te nemen bij de thuiszittersaanpak,
wordt onderzocht welke lessen hieruit getrokken worden.32 Daarbij wil de Minister van Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media wederom, net
als in het debat van 29 april (Kamerstuk 35 300 VIII, nr. 182), benadrukken dat het gaat om een eventueel tijdelijk middel voor leerlingen die
thuis komen te zitten totdat ze weer naar school kunnen.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister van Basis- en Voortgezet Onderwijs
of de leerplichtambtenaren met ingang van 8 juni 2020 een andere rol gaan aannemen
bij kinderen die zonder plausibele reden niet naar school gaan en onder welke omstandigheden
en via welk tijdspad de leerplichtambtenaren wel weer in het uiterste geval hun handhavende
taak op zich kunnen nemen.
Wanneer een school constateert dat een leerling niet op school komt en de school hiervan
melding doet bij de leerplichtambtenaar, is het in eerste instantie belangrijk dat
het gesprek vanuit de school wordt aangegaan met de ouders om te onderzoeken wat de
reden hiervoor is. De leerplichtambtenaar kan hierbij behulpzaam zijn en zijn functie
is gericht op de gedeelde maatschappelijke zorg, waarbij het contact met de ouders
en/of leerling centraal staat. Besluiten ouders toch om hun kinderen thuis te houden
uit vrees voor het corona virus, dan worden leerplichtambtenaren opgeroepen gehoor
te geven aan de eerder aangenomen motie om in die situatie geen proces-verbaal op
te leggen. Voorop staat dat kinderen weer naar school gaan en daar ook onderwijs volgen.
Als het gaat om kinderen in een kwetsbare positie is het des te belangrijker dat deze
kinderen in het vizier blijven en deze kinderen weer naar school gaan of in ieder
geval thuis het programma volgen. Samen met Ingrado zal de Minister van Basis- en
Voortgezet Onderwijs en Media een maatwerkaanpak bespreken, die uiteraard zorgvuldig
wordt opgebouwd. Eerst wordt altijd het gesprek aangegaan, maar in het uiterste geval,
daar waar kinderen anders uit beeld dreigen te raken of anderszins kwetsbaar zijn
wordt handhavend optreden weer mogelijk. Daar waar verzuim aantoonbaar niets te maken
heeft met corona of angst voor besmetting met het corona-virus, gaan de leerplichtambtenaren
wel weer handhavend optreden. Als ouders vragen hebben dan kunnen zij terecht bij
de school van hun kind of bij de gemeente. Tot slot staan er op de websites www.rijksoverheid.nl en op www.nji.nl/coronavirus specifieke pagina’s voor vragen van ouders. Op www.weeropschool.nl is praktische informatie te vinden over de opening van scholen.
Deze leden vragen de Minister van Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media hoe groot
de groep kinderen is die sinds de basisscholen op 11 mei nog thuis zijn gehouden door
hun ouders en of deze groep sinds 11 mei toe of afneemt. Uit de peiling van 19 mei
2020 van de AVS bij 1.000 schoolleiders blijkt dat op veel scholen enkele leerlingen
thuisbleven. Op bijna 10 procent van deze scholen waren alle leerlingen aanwezig.
Bij negen van de tien scholen bleven de eerste twee weken één of meerdere leerlingen
thuis vanwege het coronavirus. Veelal bleven deze leerlingen thuis met een goede reden,
waarbij de leerlingen of hun directe omgeving een verhoogd risico heeft op besmetting.
Vanuit deze peiling lijkt het te gaan om 1 of 2 procent van de leerlingen, maar bij
8 procent van de scholen komt meer dan 10 procent van de leerlingen nog niet op school.
De groep leerlingen die thuisbleven, is hiermee niet groter geworden dan eerder.
Deze leden vragen tevens hoe groot de groep onderwijspersoneel is die sinds 11 mei
thuisbleef, wat de reden hiervoor is en of deze groep sinds 11 mei toe of afneemt.
De aantallen personeelsleden die thuis zijn gebleven sinds 11 mei worden niet bijgehouden.
Personeel moet thuisblijven als ze corona hebben of bij verschijnselen van corona
in afwachting van de testuitslag. Personeel kan met de schoolleiding in overleg als
ze tot een risicogroep behoren of als gezinsleden daartoe behoren. Gezamenlijk kunnen
ze tot een verantwoorde oplossing komen.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister van Basis- en Voortgezet Onderwijs
en Media in hoeverre de medezeggenschapsraden in het primair en secundair onderwijs
zijn betrokken bij het coronabeleid van de school. Besturen en medezeggenschapsraden
hebben elkaar in de meeste gevallen goed gevonden. Uit het onderzoek van de Vereniging
Openbaar Onderwijs blijkt dat in maart, toen de scholen gesloten werden, bij de helft
van de bevraagde scholen de medezeggenschapsraden tijdig en voldoende betrokken waren.
In mei was dit in drie kwart van de ondervraagde scholen het geval. De Minister ziet
hierin een bemoedigende toename. Rekening houdend met de snelheid waarmee maatregelen
op de schoolbesturen afkwamen heeft hij er vertrouwen in dat met het afnemen van de
crisissfeer de medezeggenschapsraden en besturen elkaar weer tijdig weten te vinden
bij komende besluitvorming. Het blijkt dat (in)formele afstemming in deze tijd nog
belangrijker is dan anders. De Minister zal hier dan ook met de sociale partners blijvend
aandacht voor vragen.
Primair onderwijs
De leden van de CDA-fractie vragen wat de RIVM of GGD-normen zijn om scholen in het
primair onderwijs te sluiten als gevolg van een uitbraak van corona en wie over sluiting
beslist en communiceert. In het protocol van de PO-Raad is opgenomen wat een school
moet doen als er sprake is van een besmetting. Het is altijd al gebruikelijk dat scholen
uitbraken van infectieziekten melden bij de GGD afdeling infectieziektebestrijding.
Voor de kinderen geldt dat de schoolleider of locatiemanager een ongewoon aantal gevallen
van een ziekte van vermoedelijk infectieuze aard bij de GGD meldt. Dit geldt ook voor
(mogelijke) coronavirusinfecties. Daarbij is een ongewoon aantal voor het primair
onderwijs vastgesteld op drie of meer. Iedere leraar of ander personeelslid met ziekteverschijnselen
wordt laagdrempelig getest en blijft thuis tot de uitslag bekend is. Bij alle bevestigde
coronavirusinfecties doet de GGD bron- en contactonderzoek. De GGD vraagt dan aan
de patiënt met wie hij precies contact heeft gehad in de besmettelijke periode en
neemt zo nodig maatregelen om verdere verspreiding tegen te gaan. Huisgenoten van
een COVID-19-patiënt moeten tot 14 dagen na het laatste contact met de patiënt in
thuisquarantaine blijven. Dat is omdat zij tot 14 dagen na het laatste contact nog
ziek kunnen worden. Welke maatregelen precies genomen moeten worden op de school en
of er meer personen getest moeten worden is afhankelijk van de omstandigheden en wordt
bepaald door de GGD. De GGD neemt daarover contact op met de school.
Voortgezet onderwijs en speciaal voortgezet onderwijs
De leden van de CDA-fractie vragen op welke wijze wordt gecontroleerd of de basisscholen
en het voortgezet onderwijs het RIVM-protocol ten aanzien van de in acht te nemen
hygiënemaatregelen volgen. Signalen over het niet naleven van deze maatregelen kunnen
worden doorgegeven aan de Inspectie van het Onderwijs. Indien nodig kan de inspectie
deze signalen doorgeven aan de betreffende veiligheidsregio, die vervolgens actie
kan ondernemen.
De leden van de CDA-fractie vragen hoeveel docenten en ander onderwijspersoneel thuis
zullen blijven als de middelbare scholen weer opengaan en in hoeverre deze voor afstandsonderwijs
worden ingezet. De Minister van Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media heeft daar
geen zicht op. Onderwijspersoneelsleden die tot de risicogroep behoort, of van wie
gezinsleden daartoe behoren, en die om die reden thuis blijven, kunnen uiteraard heel
goed worden ingezet voor afstandsonderwijs of andere zaken. Dat is iets tussen de
school als werkgever en de leraar. De Minister gaat ervan uit dat scholen dat ook
doen.
De leden van de CDA-fractie vragen waarom de taak ten aanzien van het regelen van
leerlingenvervoer bij de scholen is neergelegd. Nee, scholen regelen het vervoer niet
zelf. De regionale vervoerder maakt samen met de school afspraken over die leerlingen
die echt afhankelijk zijn van het openbaar vervoer. Scholen laten vervoerders weten
hoeveel leerlingen dit zijn. De regionale vervoerder kijkt vervolgens in samenspraak
met de school of dit problemen gaat opleveren in het openbaar vervoer, welke oplossingen
mogelijk zijn qua spreiding en regelt zo nodig aanvullend vervoer.
De leden waarom de gemeente of de sectorraad niet zijn gevraagd de taak ten aanzien
van het regelen van het leerlingenvervoer op zich te nemen. Scholen hebben niet de
coördinatie, maar moeten wel inventariseren om welke leerlingen het gaat. Scholen
hebben nu eenmaal zelf het beste zicht op het aantal leerlingen dat afhankelijk is
van het openbaar vervoer, niet de gemeente of de sectorraad. De regionale vervoerder
maakt samen met de school afspraken over die leerlingen die echt afhankelijk zijn
van het openbaar vervoer. De school laat de vervoerder weten hoeveel leerlingen dit
zijn. De regionale vervoerder kijkt vervolgens in samenspraak met de school of dit
problemen gaat opleveren in het openbaar vervoer, welke oplossingen mogelijk zijn
qua spreiding en regelt zo nodig aanvullend vervoer.
Deze leden vragen of alle leerlingen die het nodig hebben vanaf 2 juni beschikken
over leerlingenvervoer. De vervoerders geven aan dat ze er vertrouwen in hebben dat
het gaat lukken. Er zal dagelijks worden gemonitord en actie worden ondernomen waar
dat nodig is. De eerste signalen wijzen er niet op dat zich problemen voordoen.
Deze leden vragen waarbij bij het leerlingenvervoer niet is gekozen voor een afstandscriterium
van 15 of 20 kilometer. Het is een afstand die in elk geval nog goed te fietsen is.
In de maatregelen rondom leerlingendaling op basis van het advies van de commissie-Dijkgraaf
wordt de acht kilometer ook als grens gehanteerd voor het bepalen van een geïsoleerde
vestiging. Desondanks is bekend dat veel leerlingen die (veel) verder van school wonen
ook gewoon fietsen. De grens van acht kilometer is dan ook niet bedoeld om leerlingen
die verder van school wonen te ontmoedigen om te fietsen. Het maatwerkvervoer is alleen
bedoeld voor leerlingen die afhankelijk zijn van het openbaar vervoer om naar school
te komen.
Deze leden vragen voor hoeveel leerlingen scholen straks leerlingenvervoer moeten
regelen en hoeveel leerlingen dit zouden zijn als de norm wordt gelegd op 15 of 20
kilometer? Dat is niet te zeggen. Veel leerlingen die verder dan acht km van school
wonen, gaan altijd al op de fiets. Het maatwerkvervoer is alleen bedoeld voor leerlingen
die afhankelijk zijn van het openbaar vervoer en niet anders kunnen. Hoeveel dat er
zijn is niet te zeggen, en dus ook niet hoeveel dat er zijn bij een grens van 15 of
20 kilometer.
Deze leden vragen of het benodigde maatwerk ten aanzien van het leerlingenvervoer
kan leiden tot andere schooltijden om de spits te vermijden. Inderdaad, regionale
vervoerders kunnen aan scholen doorgeven op welke tijden de bezetting van het openbaar
vervoer laag is. Het is aan de scholen om deze informatie te gebruiken bij het bepalen
van de start- en eindtijden. Waar nodig kunnen scholen die spreiden.
Deze leden vragen wie uiteindelijk verantwoordelijk is voor de kosten van dit leerlingenvervoer.
Maatwerkoplossingen die niet binnen de reguliere concessie van de regionale vervoerder
passen (en daarmee geen financiële dekking hebben) worden door de regionale vervoerder
besproken met de decentrale concessieverlener. Is dit meer dan incidenteel dan voeren
vervoerders, decentrale concessieverleners en de ministeries van IenW en OCW hierover
het gesprek. Het uitgangspunt hierbij is dat scholen geen extra kosten maken.
De leden van de CDA-fractie vragen hoe de Minister van Basis- en Voortgezet Onderwijs
omgaat met vo-scholen die besluiten dicht te blijven en om hoeveel scholen dit gaat.
2 juni was een harde deadline: op die datum gingen de middelbare scholen weer open.
Als het een school niet lukt om open te gaan, dan geven zij dat door aan de inspectie.
Er kunnen twee legitieme redenen zijn waarom een school sluit: als de school niet
open kan blijven vanwege te veel zieke leraren, of als de GGD adviseert om te sluiten
vanwege de volksgezondheid. Als dit niet het geval is en een school kiest er toch
voor om te sluiten, dan gaat de inspectie in gesprek met de school.
De leden vragen of er steekproefsgewijs door de Inspectie van het Onderwijs wordt
gekeken hoeveel uren scholen fysiek onderwijs aanbieden en hoeveel digitaal en of hierbij handhavend wordt opgetreden. Bij het ingaan
van de landelijke maatregelen op 15 maart jl. is aan scholen gecommuniceerd dat de
Minister ervan uit gaat dat scholen hun best doen om naar omstandigheden de kwaliteit
van het onderwijs zo hoog mogelijk te laten zijn, door het afstandsonderwijs zo vorm
te geven dat leeropbrengsten worden gerealiseerd en dat het eventuele negatieve effect
van deze periode op de ontwikkeling van leerlingen zo minimaal mogelijk blijft. Zolang
scholen beperkt geopend zijn, hoeven scholen geen onderwijstijd te registreren. Scholen
hoeven geen onderwijstijd te compenseren in vakanties of onderwijsvrije dagen, ook
niet in latere jaren. De inspectie houdt hier in het toezicht rekening mee. De meeste
scholen slagen er goed in om met de situatie om te gaan. Signalen van scholen die
niet of nauwelijks lesgeven, kunnen aan de inspectie worden doorgegeven. Deze meldingen
kunnen voor de inspectie aanleiding zijn contact met het schoolbestuur op te nemen
en in gesprek te gaan over de gang van zaken.
De leden van de CDA-fractie vragen naar de stand van zaken van het RIVM onderzoek
naar de besmetting door kinderen en of al meer gezegd kan worden over onderzoeken
hiernaar in het buitenland. Ook vragen zij of deze uitkomsten ertoe leiden dat het
afstandscriterium tussen middelbare scholieren onderling los wordt gelaten. Recent
is een artikel verschenen in het NTVG hierover.33 Het RIVM heeft daarnaast een notitie uitgebracht die hier ook verder op ingaat, met
name gericht op de volledige opening van het primair onderwijs. Het onderzoek laat
zien dat er geen aanwijzingen zijn dat kinderen tot en met 18 jaar een belangrijke
bron van infectie zijn. Ze kunnen wel besmet raken, maar hebben weinig verschijnselen
en dragen nauwelijks bij aan verspreiding. Deze conclusie sluit aan bij de effecten
die in Denemarken zichtbaar zijn. Dit is het eerste land dat de kinderopvang en het
basisonderwijs voor kinderen geopend heeft. Zij rapporteren geen negatieve effecten
na de opening van de scholen. Op basis van deze resultaten wordt er zeker over nagedacht
of het mogelijk zou zijn om het afstandscriterium tussen leerlingen in het voortgezet
onderwijs los te laten. Per wanneer dat zou kunnen, besluit het kabinet op basis van
de adviezen van het RIVM. Dat zal niet meer dit schooljaar zijn.
Mbo
De leden van de CDA-fractie vragen waarom voor 15 juni 2020 is gekozen als datum waarop
er weer beperkte onderwijsactiviteiten kunnen plaatsvinden op locatie van de instelling.
De reden dat voor de datum van 15 juni 2020 is gekozen en niet voor de datum van 1 juni
2020 – gelijk aan die van de geleidelijke herstart van vo-scholen –, is om het openbaar
vervoer voorzichtig en stapsgewijs meer te belasten. Daarnaast is ervoor gekozen om
eerst het onderwijs op te starten dat vooral lokaal georiënteerd is, zoals het primair
en het voortgezet onderwijs, en pas daarna weer beperkt onderwijsactiviteiten op locatie
van scholen en onderwijsinstellingen toe te staan met een regionale en boven regionale
functie, zoals in het mbo, het hbo en het wo. Daarmee is het risico bij een eventuele
nieuwe uitbraak van het virus kleiner, kunnen beperkte vervoerstromen gecontroleerd
weer op gang komen en kan het verspreidingsrisico van het virus beter gemonitord worden.
De leden vragen tevens welke ondersteuningsmogelijkheden worden geboden aan mbo-studenten
die deze zomer hun opleiding afronden en hier in sommige sectoren vanwege de coronacrisis
moeite mee hebben vanwege het wegvallen van de stageplek, of na afronding mogelijk
moeite hebben om werk te vinden. Ook vragen de leden of is gekeken naar de mogelijkheden
van mbo-certificaten of mbo-verklaringen. Wat betreft het afronden van de opleiding
en de diplomering heeft de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap uw Kamer
laten weten dat zij mbo-scholen meer ruimte zal bieden voor maatwerk bij het besluit
om een mbo-student een diploma te verlenen.34 Die ruimte is nodig omdat voor sommige studenten de beroepspraktijkvorming (BPV)
is afgebroken als gevolg van de coronacrisis. Het is daarbij aan het onderwijsteam
om te beoordelen of leerdoelen en praktijkopdrachten afgerond kunnen worden, eventueel
zonder dat de uren geheel gemaakt worden. Daarbij kan ook gekeken worden naar resultaten
uit eerdere stages of naar alternatieve (praktijk-) opdrachten. In samenwerking met
de MBO Raad is de handreiking Verantwoord Diplomabesluit opgesteld. Het blijft wel
van belang dat de civiele waarde van het diploma geborgd is. Als voor een student
toch een vervangende BPV-plek nodig is, kunnen studenten, ouders of de school een
melding doen bij SBB. Op verzoek van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
heeft SBB het Actieplan stages en leerbanen gelanceerd.35 Het doel van het actieplan is om te zorgen voor voldoende stages en leerbanen voor
mbo’ers, aankomende mbo-studenten en werkenden en werkzoekenden, die via het mbo worden
opgeleid. Er is in totaal eenmalig € 30 miljoen beschikbaar voor een aanvulling op
de subsidieregeling praktijkleren voor de conjunctuur- en contactgevoelige beroepen
en voor extra inspanningen voor acquisitie en ondersteuning door SBB. Er is daarnaast
geld voor scholen voor het verzorgen van activiteiten gericht op het inhalen van achterstanden
voor studenten die vertraging hebben opgelopen. Over deze regeling hebben wij u geïnformeerd
in een gezamenlijke brief aan uw Kamer op 15 mei jl.36
De bovengenoemde acties zijn erop gericht om studenten zoveel mogelijk mét diploma
uit of door te laten stromen. Wat betreft doorstromen heeft de Minister afspraken
gemaakt om mbo-4 studenten die nog een klein deel van hun mbo-opleiding moeten afronden
toch de kans te bieden om al te starten met een AD- of bacheloropleiding, zoals toegelicht
in het servicedocument bijgesloten bij het eerstgenoemde kamerstuk.37 Studenten kunnen zich overigens ook opnieuw inschrijven op het mbo voor een andere
mbo-opleiding. Studenten die onverhoopt toch zonder diploma het onderwijs verlaten,
kunnen een schoolverklaring (voorloper van de mbo-verklaring) meekrijgen, of een mbo-certificaat
wanneer zij aan de eisen daarvoor voldoen. In de voortgangsbrief op het IBO zal de
Minister uw Kamer nader informeren over het verbreden van de begeleidingsmogelijkheden
in het verlengde van de pilots rond motie van de leden Kwint en Özdil (Kamerstuk 34 775 VIII, nr. 120) en andere mogelijkheden om de doelgroep aan het werk te krijgen.
Voornoemde leden vragen welke garantie kan worden gegeven dat mbo-diploma’s, die behaald
zijn tijdens de coronacrisis, als volwaardig worden gezien. Voor het behalen van het
mbo-diploma in dit studiejaar blijven in essentie dezelfde eisen gelden als tijdens
de vorige studiejaren. Dat betekent dat studenten die de komende maanden afstuderen
tenminste dezelfde inspanningen hebben moeten leveren om dit diploma te kunnen ontvangen,
terwijl zij in sommige gevallen voor grote uitdagingen hebben gestaan. Voor de doorstroom
naar het vervolgonderwijs geeft dit diploma dan ook dezelfde rechten. De Minister
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft er vertrouwen in dat, gezien het voorgaande,
ook werkgevers gediplomeerden in deze periode niet anders zullen behandelen dan gediplomeerden
in latere jaren.
De leden van de CDA-fractie vragen of meer actuele cijfers kunnen worden gegeven van
het tekort aan stageplekken. SBB publiceert regelmatig nieuwe cijfers op hun website
en gaat daarbij ook in op de (grote) verschillen tussen sectoren en regio’s. Op 2 juni
heeft SBB voor het laatste een update gepubliceerd. Het tekort aan stages en leerbanen
kwam toen uit op meer dan 19.000. De stijging ten opzichte van het tekort van 13.000
dat in april werd gemeten, is deels toe te schrijven aan een toename van het aantal
scholen dat over cijfers beschikt. Voor een deel van het tekort hebben scholen daarnaast
oplossingen gevonden door stages door te schuiven naar het volgend studiejaar of studenten
vervangende praktijkopdrachten te laten doen. De impact van de crisis op de arbeidsmarkt
en de beschikbaarheid van stages en leerbanen is nog onduidelijk. Het Actieplan stages
en leerbanen van SBB is opgesteld om te zorgen dat álle mbo-studenten dit schooljaar
hun stage of leerbaan kunnen vervolgen of van school een alternatief krijgen aangeboden.38 Bovendien moet voor elke mbo-student in het nieuwe schooljaar een stage of leerbaan
beschikbaar zijn. Voor werkzoekenden die werken willen combineren met een mbo-opleiding,
zoekt SBB, samen met bedrijven en onderwijsinstellingen in de regio, voldoende leerbanen.
Dit zal een uiterste inspanning vragen van alle partijen, waarbij de situatie per
sector sterk zal verschillen. Om het behoud van leerbanen te stimuleren, wordt leerbedrijven
een voorschot op hun subsidie praktijkleren verstrekt. Daarnaast wordt € 30 miljoen
geïnvesteerd om de subsidie voor leerwerkbedrijven in conjunctuur- en contactgevoelige
sectoren te verhogen en om zoveel mogelijk bedrijven te overtuigen stages en leerwerkbanen
aan te blijven of gaan bieden voor het beroepsgerichte onderwijs.
De leden vragen of de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap extra oog kan
en wil hebben voor kans-opleidingen bij de instroom van nieuwe studenten. De Minister
zal allereerst de situatie van onze pas-afgestudeerden nauwgezet volgen via onderzoek
dat het CBS en ROA in opdracht van het Ministerie van OCW uitvoeren. Daarnaast zal
er in het LOB-beleid expliciet aandacht worden besteed aan de gewijzigde arbeidsmarktomstandigheden
en wat dat kan betekenen voor studiekeuze en eventueel switchen van studenten. Niet
alle sectoren worden in gelijke mate getroffen.
De leden vragen voorts of de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap kan aangeven
wat het gevolg is van de aankomende recessie voor het aantal toekomstige stageplekken.
Het is nog te vroeg om deze vraag te beantwoorden. De precieze impact van de coronacrisis
op de economie is nog onduidelijk. Het is al wel duidelijk dat bepaalde sectoren harder
geraakt zullen worden dan andere, zoals de horeca- en recreatiesector en sectoren
waar veel contactgerichte beroepen voorkomen. Met het Actieplan stages en leerbanen
wordt alles op alles gezet om te zorgen dat er voor de huidige en toekomstige studenten
voldoende stageplekken en leerbanen zijn. Dit zal een uiterste inspanning vergen van
SBB, het bedrijfsleven en het onderwijs samen. Zoals de Minister in de beantwoording
van de vraag van deze leden over het tekort aan stageplekken al aangaf, is het behoud
van stageplekken en leerbanen te stimuleren, mogelijk gemaakt voor leerbedrijven om
een voorschot op de subsidie praktijkleren aan te vragen. Daarnaast wordt € 30 miljoen
geïnvesteerd om de subsidie voor leerwerkbedrijven in conjunctuur- en contactgevoelige
sectoren te verhogen en om zo veel mogelijk bedrijven te overtuigen stages en leerwerkbanen
aan te blijven of gaan bieden voor het beroepsgerichte onderwijs.
Tot slot vragen de leden van de CDA-fractie de Minister van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap of zij zicht heeft op de positie van kwetsbare jongeren in het mbo als
gevolg van de coronacrisis, of zij de zorgen voor deze jongeren deelt, en wat zij
gaat doen om dit aan te pakken. De Minister deelt de zorgen voor de kwetsbare studenten
in het mbo. Op dit moment maken scholen en gemeenten, met ongelooflijk veel inzet,
werk van het in beeld krijgen van kwetsbare jongeren in het mbo. Vanuit het ministerie
loopt er een monitor naar studenten in een kwetsbare positie in het mbo. Het Ministerie
van OCW heeft in samenwerking met betrokken partijen een onderzoeksbureau opdracht
gegeven om in de periode april tot en met juni periodiek een vragenlijst uit te zetten
bij mbo-instellingen. De mbo-instellingen schatten dat 9% van hun studenten in een
kwetsbare positie zit. Een groot deel van deze studenten is de afgelopen weken opgevangen
door de scholen of krijgt extra ondersteuning. Ook hebben de mbo-instellingen steeds
meer studenten in een kwetsbare positie in beeld (medio mei was een half procent van
de studenten niet in beeld). Door instellingen wordt volop ingezet om studenten in
een kwetsbare positie te bereiken en te begeleiden, waar nodig met behulp van gemeenten.
Daarnaast hebben wij gezamenlijk in de brief aan uw Kamer van 15 mei jl. kenbaar gemaakt
in te zetten op extra programma’s die er op gericht zijn om opgelopen achterstanden
in te halen.39 Tevens heeft de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap SBB gevraagd in te
zetten op een stage en leerbanen offensief. Hierbij zal ook aandacht zijn voor stageplekken
en leerbanen voor kwetsbare jongeren.
Hoger onderwijs
De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
het wenselijk vindt dat universiteiten een verschillend beleid hanteren ten aanzien
van het aantal maanden dat zij nog online les gaan geven. De Minister hecht aan de
vrijheid van onderwijsinstellingen om het onderwijs vorm te geven en aan de betrokkenheid
van de medezeggenschap hierbij. Online onderwijs kan de kwaliteit ten goede kan komen,
bijvoorbeeld door meer flexibiliteit voor de diverse studentenpopulatie. Dit vergt
echter wel dat het digitaal onderwijs didactisch doordacht is. Volledig online onderwijs
is niet optimaal. Vaak zijn vormen van blended onderwijs, waarbij er ook ruimte is voor fysieke ontmoeting, beter voor de betrokkenheid
van de student en de leeropbrengsten. Hier komt bij dat er onderdelen zijn in het
hoger onderwijs die onmogelijk of zeer moeilijk digitaal vorm te geven zijn, denk
hierbij aan ondersteuning van kwetsbare studenten en praktijkonderwijs. De Minister
vindt het dan ook belangrijk dat instellingen de ruimte benutten die er vanaf 15 juni
is om die onderdelen fysiek vorm te geven. Tegelijkertijd is duidelijk dat de verschillen
tussen opleidingen groot zijn en dat online voor de ene opleiding beter werkt dan
voor de andere. Er zullen dus verschillen zijn in het beleid dat universiteiten hanteren.
De Minister gaat ervan uit dat universiteiten hun keuzes onderbouwen met een goed
doordacht didactisch model. Zij vertrouwt erop dat de onderwijsinstellingen hierin
een verstandige afweging maken, waarbij de medezeggenschap op de daartoe gebruikelijke
wijze is betrokken. Bij het maken van deze afwegingen is uitwisseling van kennis en
ervaring tussen instellingen, bijvoorbeeld via de Vraagbaak Online Onderwijs van het
Versnellingsplan onderwijsinnovatie met ICT, ook erg belangrijk.
Deze leden vragen daarnaast of er genoeg capaciteit aan studentpsychologen en studiebegeleiders
is, met het oog op de verwachte toenemende vraag daarnaar en zij vragen of de Minister
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap wil monitoren hoe kwetsbare studenten door de
coronacrisis worden geraakt. De inzet van studiebegeleiders en studentpsychologen
staat op de agenda van de werkgroep studentenwelzijn waaraan de Vereniging Hogescholen,
de Vereniging van Universiteiten, studentenorganisaties en vertegenwoordigers van
het Ministerie van Volksgezondheid deelnemen. De coronacrisis heeft een grote impact
op de samenleving en treft studenten in kwetsbare posities bovengemiddeld. De Landelijke
Werkgroep Studentenwelzijn vraagt extra aandacht voor deze groep studenten en doet
aanbevelingen. De bevindingen van de werkgroep over de afgelopen maanden worden verzameld
in een handreiking over studentenwelzijn in coronatijd, die na de zomer gereed zal
zijn. Mentale druk onder studenten wordt door verschillende factoren veroorzaakt.
Deze factoren worden in onderlinge samenhang door het RIVM onderzocht in 2021.
De leden van de CDA-fracties vragen hoe de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
aankijkt tegen een zachte knip tussen de bachelor en master om studievertraging te
voorkomen en vragen of dit ook wenselijk is voor de toekomst. Dat instellingen in
deze tijd van crisis studenten meer tijd kunnen geven om te voldoen aan de toelatingseisen,
ziet de Minister als eenmalige noodgreep om de studievertraging door corona te beperken.
Zij ziet daarin geen aanleiding om de zachte knip te herintroduceren. Het bachelor-mastersysteem
van Nederland is onderdeel van een groter internationaal geheel, waarbij een student
na afronding van zijn bachelordiploma een graad heeft die wordt erkend op de (internationale)
arbeidsmarkt en tevens toegang geeft tot een verscheidenheid aan (internationale)
masters. De bachelor is daarmee een opzichzelfstaande afgeronde opleiding, waarvandaan
de student een bewuste keuze maakt voor zijn verdere loopbaan. Die keuze kan zijn
het volgen van een master aan dezelfde of een andere instelling, een tussenjaar of
werken (en eventueel daarna nog specialiseren via een master). Het herintroduceren
van de zachte knip zou afbreuk doen aan het zelfstandige karakter van de bachelor
en master en kan mogelijk teveel druk leggen op de student om met een niet-afgeronde
bacheloropleiding door te stromen naar een master, veelal aan dezelfde instelling.
De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
het met hen eens is dat er een rol is weggelegd voor de medezeggenschap om invloed
uit te oefenen op het coronabeleid binnen hun instelling en vragen wat er gedaan kan
worden om de rol van de medezeggenschap in dit proces te versterken. De Minister deelt
de mening van deze leden. In het servicedocument HO zijn bestuurlijke afspraken neergelegd
tussen de Minister, de koepelorganisaties en bonden binnen het (hoger) onderwijs.
Hoger-onderwijsinstellingen hebben zich door middel van de koepelorganisaties gecommitteerd
aan deze afspraken. De Minister gaat er dus ook van uit dat instellingsbesturen de
in het servicedocument opgenomen afspraken en uitgangspunten ook in de praktijk toepassen.
Duidelijk is ook dat daar waar het gaat om de medezeggenschap, de afspraken onverlet
laten wat in de WHW en in de WOR over de medezeggenschap is geregeld. De medezeggenschap
speelt een belangrijke rol bij beleidsvorming. In het servicedocument is dan ook opgenomen
dat het uitgangspunt is dat de medezeggenschap, zowel centraal als decentraal, de
instemmings- en adviesrechten blijft uitoefenen. Tegelijkertijd zijn vanwege de uitzonderlijke
crisissituatie afspraken opgenomen over de wijze van het betrekken van de medezeggenschap
gedurende de crisis. In alle gevallen moet de medezeggenschap, zij het met bijvoorbeeld
een kortere reactietermijn of in heel uitzonderlijke gevallen achteraf, haar rol kunnen
blijven vervullen. Inmiddels is de situatie niet meer dermate uitzonderlijk dat het
achteraf betrekken van de medezeggenschap nog te rechtvaardigen is. Daarom is afgesproken
met de koepels en studentenbonden dat deze passage uit het servicedocument wordt verwijderd.
De leden van de CDA-fractie vragen hoe de mogelijkheden voor avond-, weekend- en zomerscholen
eruit zien. Navraag bij de Vereniging Hogescholen leert dat hogescholen spreiding
van de activiteiten belangrijk en noodzakelijk achten, ook als daar andere tijden
en dagen voor nodig zijn. De VH stelt dat de cao van toepassing blijft en dus ook
de afspraken over vakanties, werkdagen en werktijden. De VSNU geeft desgevraagd aan
dat er nog geen concrete plannen zijn voor avond-, weekend- en zomeronderwijs op grote
schaal. In de zomerperiode zal incidenteel sprake zijn van onderwijsactiviteiten,
maar er wordt ook belang gehecht aan een rustperiode voor zowel medewerkers als studenten.
Het uitgangspunt blijft dat het onderwijs zoveel mogelijk binnen de reguliere werktijden
wordt aangeboden. Of in het komende collegejaar ook onderwijs op zaterdag of in de
avonden zal worden verzorgd is niet uit te sluiten, maar sterk afhankelijk van de
afspraken die nog gemaakt moeten worden over de opschaling van activiteiten en de
belasting van het OV.
In reactie op de vraag van de leden van de CDA-fractie naar de dreigende slechte arbeidspositie
van net-afgestudeerden geeft de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aan
het te allen tijde van groot belang te vinden dat afgestudeerden na hun studie zo
snel mogelijk werk vinden dat goed past bij hun kwaliteiten en interesses. Over het
algemeen lukt dit goed. Naast dat opleidingen inspelen op de behoeften van de arbeidsmarkt,
hebben de gunstige economische omstandigheden van de afgelopen jaren hier ook aan
bijgedragen. Echter wordt steeds duidelijker dat we op een recessie afstevenen, waarbij
nog onzeker is hoe diep die zal zijn en hoelang die zal duren. Het CPB voorziet dat
als de crisis aanhoudt de gevolgen onder schoolverlaters groot kunnen zijn.
De leden van de CDA-fractie vragen hoe kan worden verzekerd dat het diploma behaald
in coronatijden niet in waarde daalt ten opzichte van een diploma buiten coronatijden
en zij vragen of de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap bereid is om maatregelen
te nemen om de arbeidspositie van afgestudeerden te verbeteren, en zo ja, hoe. Om
de schade aan de economie en de werkgelegenheid op korte termijn zoveel mogelijk te
beperken heeft het kabinet de afgelopen maanden allerhande steunmaatregelen genomen.
Daarnaast worden de contactbeperkende maatregelen geleidelijk afgebouwd. Verder is
het kabinet in overleg met de sociale partners over maatregelen die de economische
schade ook op termijn zo beperkt mogelijk houden en perspectief bieden op herstel
op de langere termijn. Deze maatregelen zullen daarmee ook bijdragen aan de positie
van de afgestudeerden op de arbeidsmarkt.
Deze leden vragen ook naar de waarde van het hogeronderwijsdiploma. De Minister van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap stelt dat deze buiten kijf staat. De eisen voor het
verkrijgen van een diploma zijn nu niet anders dan in andere jaren. Instellingen,
docenten en studenten hebben zich de afgelopen maanden samen flink ingespannen om
het onderwijs en de tentaminering zoveel mogelijk door te kunnen laten gaan onder
deze uitzonderlijke omstandigheden. Per 15 juni hebben instellingen de ruimte om examens,
tentamens, praktijkonderwijs en begeleiding van kwetsbare studenten, voor zover dat
niet online kan, weer fysiek op de instelling te laten plaatsvinden. Voor studenten
die door de coronamaatregelen onverhoopt toch studievertraging hebben opgelopen, geldt
dat zij deze alsnog dienen in te halen. Voor de studenten die op één of enkele vakken
na hun diploma daardoor niet halen dit jaar, geldt dit ook. Echter, om te voorkomen
dat deze laatste groep een heel jaar zou moeten wachten om te kunnen doorstromen naar
een vervolgopleiding, hebben instellingen de ruimte om deze studenten toch alvast
tot een vervolgopleiding toe te laten. De student dient dan binnen een bepaalde termijn
zijn studievertraging in te halen en daarmee alsnog aan de vooropleidingseisen of
toelatingseisen van de opleiding te voldoen. Lukt dat niet, dan wordt de student alsnog
uitgeschreven. Over de voorwaarden voor de inschrijving en de termijn waarin de student
alsnog aan de vooropleidingseisen en toelatingseisen dient te voldoen, zijn afspraken
gemaakt in het Servicedocument Hoger Onderwijs. Een wetsvoorstel waarin de afspraken
van een juridische basis worden voorzien wordt zo spoedig mogelijk aan de Kamer aangeboden.
De leden van de CDA-fractie vragen wat er geregeld is voor studenten in het private
onderwijs. Er zijn twee doelgroepen voorzien in de compensatie aan studenten. De eerste
groep zijn de studenten in het bekostigd middelbaar beroepsonderwijs en het bekostigd
hoger onderwijs die tussen 1 augustus 2020 (mbo)/1 september (ho) en 31 januari 2021
hun diploma halen.40 Voor deze groep betreft het een compensatie voor de kosten van de toegang tot het
onderwijs (lesgeld, cursusgeld of collegegeld), die studenten nu noodgedwongen enkele
maanden langer moeten betalen. Deze kosten zijn voor het bekostigd onderwijs wettelijk
voorgeschreven en bekostigde onderwijsinstellingen hebben niet de bevoegdheid om enige
vorm van compensatie te bieden voor les-, cursus- of collegegeld. Om de bekostigde
instellingen niet te belasten, heeft de overheid ervoor gekozen deze compensatie zoveel
als mogelijk via DUO direct aan de student te doen toekomen. Het niet-bekostigde onderwijs
bepaalt zelf haar tarieven en kan zelf besluiten studenten een compensatie te geven
indien het onderwijs vertraging oploopt. De overheid heeft geen zeggenschap over de
tarieven in het niet-bekostigde onderwijs. De tweede doelgroep zijn de studenten die
in de zomer 2020 uit hun studiefinancieringsrechten lopen voor de aanvullende beurs
of de basisbeurs. Het gaat hier om ondersteuning in de kosten voor levensonderhoud
door de overheid aan studenten in het mbo en ho. Het maakt voor de studiefinanciering
niet uit of deze studenten studeren in het bekostigd of niet-bekostigd onderwijs.
Deze tegemoetkoming wordt dus ook voor studenten in het niet-bekostigde onderwijs
beschikbaar gesteld.
Kinderopvang
De leden vragen waarom de opvang voor kwetsbare kinderen helemaal wordt afgebouwd
en of de noodopvang niet gegarandeerd kan blijven. Vanaf 8 juni gaan de basisscholen
en de kinderopvanginstellingen weer volledig open. Om die reden is noodopvang overdag
niet meer nodig. Als kinderen, waaronder kinderen in een kwetsbare situatie, normaliter
na schooltijd naar de BSO gaan, kunnen ze dat vanaf dat moment daar ook weer heen.
Alleen voor kinderen van wie één van de ouders werkzaam is in de zorg, zal er na 8 juni
noodopvang zijn gedurende de avond, de nacht en het weekend. De verantwoordelijkheid
ligt hierbij niet bij scholen maar bij gemeenten.
Uitbreiding testbeleid
De leden van de CDA-fractie vragen of alle leerlingen in zowel het voortgezet onderwijs
als het voortgezet speciaal onderwijs getest worden vanaf 2 juni 2020 of dat er voorrang
geldt voor leerlingen uit het voortgezet speciaal onderwijs. Iedereen in Nederland
kan zich inmiddels laten testen, indien hij of zij klachten heeft die passen bij het
coronavirus. Er wordt daarin geen onderscheid gemaakt.
Iedereen met klachten testen
De leden van de CDA-fractie vragen wanneer het landelijke nummer voor mensen die getest
willen worden bekend wordt gemaakt en hoe hierover naar scholen wordt gecommuniceerd.
Het landelijk nummer is op maandag 1 juni bekend gemaakt via een brede publiekscampagne.
Daarnaast is de informatie, inclusief verschillende communicatiemiddelen zoals posters
en factsheets, beschikbaar op de veelbezochte website www.weeropschool.nl. De raden verspreiden deze informatie onder hun achterban. De kanalen van OCW worden
ook ingezet om deze informatie te verspreiden. Ten slotte staat alle informatie over
testbeleid ook op www.rijksoverheid.nl.
Bron- en contactonderzoek (BCO)
De leden van de CDA-fractie vragen of de capaciteit bij de GGD ook echt per 2 juni
2020 op orde is om iedereen in het onderwijs te testen en bron- en contactonderzoek
uit te voeren. De testcapaciteit is op orde. De inzet van de GGD is dat iemand die
een test aanvraagt de volgende dag getest wordt en binnen een dag na testen de testuitslag
ontvangt. De eerste dagen zijn er situaties geweest dat dit in sommige gevallen langer
heeft geduurd. Dit heeft te maken met opstartproblemen. Bij een positieve test start
het bron- en contactonderzoek zo snel mogelijk en uiterlijk binnen 24 uur, dit staat
ook zo in de richtlijn van het RIVM. De opschaalplannen van de GGD voor testen en
bron- en contactonderzoek zijn gereed en de GGD’en werken momenteel met man en macht
aan de opschaling. De verwachting is dat de GGD’en hiermee de benodigde hoeveelheden
bron- en contactonderzoek kunnen (blijven) uitvoeren.
Antwoord op de inbreng van de leden van de D66-fractie
Voortgezet onderwijs
De leden van de D66-fractie vragen of de combinatie van fysiek onderwijs en onderwijs
op afstand voor leraren uitvoerbaar is en of hier voldoende capaciteit voor is. Het
is duidelijk dat een beperkt aantal uren fysiek onderwijs voor leerlingen niet voldoende
is, en dat er daarnaast afstandsonderwijs nodig is. Scholen krijgen daarbij zoveel
mogelijk ruimte om tot werkbare roosters te komen. De beschikbare capaciteit is uiteraard
een belangrijke randvoorwaarde. Sommige scholen streamen de fysieke lessen voor de
niet aanwezige kinderen, wat een efficiënte manier is om fysiek onderwijs en afstandsonderwijs
te combineren. Via de website www.lesopafstand.nl is er informatie beschikbaar voor scholen hoe zij dit het beste kunnen vormgeven.
Deze leden vragen of scholen bepaalde leerlingen meer aandacht mogen geven bij fysiek
onderwijs, zoals brugklassers, kwetsbare leerlingen en leerlingen in het voorexamenjaar.
Dat mogen zij zeker. Het is wel de bedoeling dat alle leerlingen fysiek onderwijs
krijgen, maar scholen mogen uiteraard accenten leggen.
De leden vragen of er al afspraken zijn tussen de VO-raad en de regionale vervoerders
over speciaal vervoer van leerlingen die meer dan acht kilometer van school wonen?
Die afspraken zijn er zeker. De VO-raad heeft daarvoor een handreiking opgesteld.
Regionale vervoerders en de school en/of het schoolbestuur maken maatwerkafspraken.
Scholen laten regionale vervoerders weten hoeveel leerlingen er afhankelijk zijn van
het openbaar vervoer. De regionale vervoerders kijken vervolgens of dit problemen
gaat opleveren in het openbaar vervoer en regelen zo nodig aanvullend vervoer. Met
het merendeel van de scholen zijn afspraken gemaakt.
De leden vragen tevens of er ook de mogelijkheid bestaat om maatwerk te bieden aan
leerlingen die dichter dan acht kilometer van school wonen maar ook vervoer naar school
nodig hebben. Leerlingen die dichter dan acht kilometer van de school wonen worden
uitdrukkelijk verzocht om geen gebruik te maken van het openbaar vervoer en zoveel
mogelijk op de fiets te komen dan wel zich te laten brengen en halen door een ouder/verzorger.
Daar waar het voor leerlingen woonachtig binnen een straal van acht kilometer niet
mogelijk is om zonder gebruik te maken van het openbaar vervoer op school te komen,
als uiterste consequentie, het gebruik van openbaar vervoer – buiten de spits – niet
uitgesloten.
Deze leden vragen waarom scholen de hygiënemaatregelen en de anderhalvemetermaatregel
implementeren terwijl in de horeca personen die niet uit hetzelfde gezin afkomstig
zijn een tafeltje mogen delen. Het RIVM maakt onderscheidt tussen verschillende type
situaties. Zo staat in de voorschriften voor het aanbieden van gymlessen of het buiten
sporten door jongeren de anderhalve meter afstand niet gehandhaafd hoeft te worden.
De redenatie hierbij is dat er minder risico is als sporten in de buitenlucht plaatsvindt.
Daarnaast is het risico in de horeca kleiner omdat er groepen van twee of drie personen
aan één tafel zitten en niet een gehele schoolklas. De Minister van Basis- en Voortgezet
Onderwijs en Media is voornemens om het RIVM te vragen of het mogelijk is voor het
onderwijs om de leerlingen ook in groepen van twee of drie aan vaste tafels te laten
zitten.
De leden van de D66-fractie vragen naar de achterliggende redenen voor vo scholen
om kinderen niet te laten of de keuze aan ouders en leerlingen te laten en of deze
scholen ook van plan de leerlingen maximaal te ondersteunen in het volgend schooljaar.
Scholen gaan zelf over hun overgangsbeleid en kunnen dus hun eigen professionele afwegingen
maken ten aanzien van het (al dan niet) zittenblijven en de Minister van Basis- en
Voortgezet Onderwijs en Media gaat er uiteraard van uit dat zij ongeacht de keuze
tot zittenblijven hun leerlingen maximaal zullen ondersteunen in het volgende schooljaar.
Door de coronamaatregelen is het zicht van de school op de voortgang van de leerlingen
in veel gevallen (begrijpelijkerwijs) verminderd. Daar staat tegenover dat in sommige
gevallen het zicht van de ouders op de prestaties van de leerling juist kan zijn toegenomen.
Dat de informatie van ouders en de thuissituatie wordt meegenomen in het overgangsbeleid
is een goede zaak, maar het is onwenselijk om de beslissing volledig bij de ouders
neer te leggen. Mondige ouders kunnen zo een grotere druk uitoefenen om een leerling
toch over te laten gaan, wat nadelige gevolgen heeft voor de kansengelijkheid. Het
professionele oordeel van het docententeam zou hier altijd leidend in moeten zijn.
Voor hulp bij het vaststellen van een overgangsbeleid kan er gebruik worden gemaakt
van de handreiking die is opgesteld door de VO-raad.41
De leden van de D66-fractie vragen om een tijdige vooruitblik van de Minister van
Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media op wat er voor scholen nodig is, in het bijzonder
voor examenleerlingen, richting komend schooljaar zodat zij zich goed kunnen voorbereiden.
Op dit moment zijn er gesprekken gaande met het onderwijsveld over eventuele aanpassingen
die gedaan moeten worden met het oog op de inrichting en organisatie van onderwijs
voor examenklassen aankomend schooljaar. Dit moet enerzijds op korte termijn worden
besloten, anderzijds goed worden afgewogen. Hierover komt uiterlijk rond de start
van de zomervakantie meer duidelijkheid en zoveel eerder indien mogelijk.
Primair onderwijs
De leden van de D66-fractie vragen de stand van zaken van het RIVM onderzoek naar
verspreiding van corona in het basisonderwijs naar de Kamer te sturen. In Kamerbrief
van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 3 juni 2020 is een nota
van het RIVM meegenomen over kinderen en COVID-19.42
De leden vragen wanneer het aangepast protocol volgt over het volledig heropenen van
de basisscholen. Het aangepaste protocol is op donderdag 28 mei gepubliceerd en door
de PO-Raad met hun achterban gedeeld.
De leden van de D66-fractie vragen of scholen die bij volledige opening in de knel
komen met de huisvesting en facilitaire zaken een beroep kunnen doen op de gemeenten,
om tijdelijke aanpassingen te doen of ondersteuning te krijgen bij facilitaire zaken.
Vanaf 8 juni gaan scholen weer volledig open en keren daarbij zoveel mogelijk terug
naar de oude situatie van voor de sluiting, met uiteraard de inachtneming van de richtlijnen
van het RIVM bijvoorbeeld over hygiëne. Leerlingen onderling hoeven geen afstand te
houden en kunnen dus ook met de hele groep in hun klas onderwijs krijgen. Er is dus
niet meer ruimte nodig dan voor de sluiting. Waar het gaat om facilitaire ondersteuning
kunnen scholen zelf inkopen wat zij nodig hebben om te voldoen aan de richtlijnen.
De leden van de D66-fractie vragen het mogelijk is om in goed overleg tussen opvang
en basisschool maatwerk toe te passen voor de overgang van vierjarigen tot de zomervakantie.
De Minister van Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media heeft alle vertrouwen in de
kleuterjuffen- en meesters om hier op een goede manier mee om te gaan; zij weten wel
raad met een kind dat nog een beetje moet wennen. Ook voor kinderen die net vier jaar
zijn geworden is het namelijk van belang dat zij naar school gaan. De signalen die
de Minister krijgt laten zien dat ouders dit ook graag willen. Scholen mogen 4-jarigen
die net starten bovendien niet weigeren.
De leden van de D66-fractie vragen naar mijn reactie op de uitkomsten van de peiling
van de Algemene Vereniging van Schoolleiders (AVS) waarbij 90 procent van de schoolleiders
geen opgelopen leerachterstanden ziet. Het is op dit moment lastig een eenduidig,
compleet en definitief beeld te geven van de achterstanden die leerlingen hebben opgelopen.
Maar zelfs als het aantal leerlingen met achterstanden klein is, dan nog hebben deze
leerlingen recht op extra inzet om deze achterstanden in te lopen. Daarom hebben wij
voor de voorschoolse educatie, het basisonderwijs, het voortgezet onderwijs, het speciaal
onderwijs, volwasseneneducatie en het mbo € 244 miljoen beschikbaar gesteld. Met deze
financiële hulp kunnen scholen en instellingen in de periode van de zomervakantie
2020 tot en met de zomervakantie 2021 peuters, leerlingen en studenten ondersteunen
om achterstanden in te lopen. Daarnaast zijn de eerste effecten van het afstandsonderwijs
in kaart gebracht door de inspectie. Hierover zal zeker worden gerapporteerd in de
volgende Staat van het Onderwijs. Ook wordt de inzet van de subsidiegelden ook gemonitord
om te bekijken hoe groot achterstanden zijn, bij welke leerlingen en hoe deze zo effectief
mogelijk kunnen worden ingelopen.
De leden van de D66-fractie vragen naar de reactie van de Minister van Basis- en Voortgezet
Onderwijs en Media op de uitkomsten van de peiling van de AOb waarbij 29 procent van
het onderwijspersoneel achter de volledige opening staat en wat de Minister doet om
de veiligheid en gezondheid van het onderwijspersoneel bij de volledige opening maximaal
te borgen. De Minister heeft er begrip voor dat het spannend kan zijn om de school
weer volledig te openen. Daarom heeft hij aan het RIVM gevraagd om alle onderzoeken
over besmettelijkheid van kinderen en hun rol in de epidemie op een rij te zetten.
De eerder genoemde nota van het RIVM is daar het resultaat van. Uit deze nota blijkt
duidelijk dat de besmettingsrisico’s van kinderen zeer klein zijn en dat het verantwoord
is de scholen weer volledig te openen. Daarbij is het natuurlijk van belang dat de
hygiënemaatregelen en andere afspraken uit het protocol van de sector worden nageleefd.
Daarnaast kan elke leraar zelf ook een belangrijke bijdrage leveren aan de veiligheid
op school, door thuis te blijven bij klachten en zich snel te laten testen.
De leden van de D66-fractie vragen naar de stand van zaken in het onderzoek naar de
besmettingsrisico van kinderen of het advies aan leraren in de risicogroep wordt aangescherpt
bij volledige opening omdat in dit geval geen anderhalve meter afstand kan worden
gehouden. Zoals hierboven uitgebreider beantwoord zijn er op basis van onderzoek en
monitoring van het RIVM sinds 11 mei geen aanwijzingen dat er een toename is van verspreiding
van COVID-19 van kinderen op medewerkers, tussen kinderen onderling, of van medewerkers
op kinderen. Ook in de samenleving als geheel zijn er geen tekenen van een toename
in de transmissie sinds de scholen weer deels hun deuren openden. Voor meer conclusies
en onderzoeksgegevens verwijst de Minister u graag naar de nota van het RIVM. Het
advies voor leraren in de risicogroep wordt niet aangescherpt. Vooralsnog geldt dat
als een leraar in de risicogroep valt, deze in overleg met de werkgever kan worden
vrijgesteld van het geven van fysiek onderwijs. Daarnaast geldt voor het hele primair
onderwijs het advies dat waar dat mogelijk is, het goed is om anderhalve meter afstand
tussen leerlingen en leraren te bewaren, maar dat dit geen grote risico’s met zich
meebrengt als die afstand niet bewaard kan worden.
Funderend onderwijs
De leden van de D66-fractie vragen of afstandsonderwijs structureel beschikbaar blijft
voor leerlingen die chronisch ziek zijn, in de kwetsbare groep vallen, of ouders/verzorgers
hebben die in de kwetsbare groep vallen. De afweging blijft maatwerk in overleg met
ouders. Het onderwijs op afstand hoeft niet per se direct te stoppen. Zo zal er ook
in enkele gevallen tijdelijk maatwerk worden gezocht. Het blijft wel belangrijk dat
alle leerlingen weer naar school gaan, zodat ook deze leerlingen weer volledig mee
kunnen doen aan het onderwijs. Zo wordt ook de belasting thuis voor ouders voor wat
betreft het begeleiden bij het volgen van onderwijs weer minder. Het is natuurlijk
aan de school hoe en of het in staat is om onderwijs op afstand te verzorgen naast
het onderwijs in de klas. Dit moet wel te organiseren zijn voor de school en geen
overbelasting geven voor leerkrachten. In lijn met de motie van het lid Westerveld
c.s. waarin het kabinet wordt verzocht de lessen uit de coronatijd over afstandsonderwijs
mee te nemen bij de thuiszittersaanpak, wordt onderzocht welke lessen hieruit getrokken
worden.43 Daarbij benadrukt de Minister van Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media wederom,
net als in het debat van 29 april, dat het gaat om een eventueel tijdelijk middel
voor leerlingen die thuis komen te zitten totdat ze weer naar school kunnen.
De leden van de D66-fractie vragen waarom basisschoolleerlingen geen anderhalve meter
afstand te houden en middelbare scholieren wel en waarom hierbij andere keuzes zijn
gemaakt dan door onze buurlanden? Het onderzoek laat zien dat er geen aanwijzingen
zijn dat kinderen een belangrijke bron van infectie zijn. Ze kunnen wel besmet raken,
maar hebben weinig verschijnselen en dragen nauwelijks bij aan verspreiding. Dit concludeert
het RIVM op basis van de gezinsstudie met 54 gezinnen en 227 deelnemers. Deze conclusie
sluit aan bij de effecten die in Denemarken zichtbaar zijn. Dit is het eerste land
dat de kinderopvang en het basisonderwijs voor kinderen geopend heeft. Zij rapporteren
geen negatieve effecten na de opening van de scholen. Wat betreft het verschil tussen
het primair en voortgezet onderwijs heeft het OMT gewezen op het feit dat leerlingen
van een middelbare school over een grotere regio zijn verspreid dan die van een basisschool
waardoor het risico op verspreiding van het virus groter is. In de besluitvorming
voor na de zomer worden de nieuwste inzichten over de besmettelijkheid van kinderen
in de leeftijd van 12 tot 18 jaar meegenomen.
De leden van de D66-fractie vragen naar de huidige stand van zaken van leerlingen
die nog steeds uit beeld zijn. Uit de peiling van AVS en de monitor van OCW en andere
betrokken partijen blijkt dat een deel van de leerlingen nog uit beeld is na de (gedeeltelijke)
heropening van de scholen. Uit de peiling van AVS van 19 mei blijkt dat er 500 leerlingen
uit het basisonderwijs onbereikbaar zijn.44 Ook uit de monitoring van OCW en andere betrokken partijen blijkt dat er nog steeds
een groep leerlingen niet in beeld is. In deze monitoring is gevraagd naar kinderen
die geen onderwijs volgen en niet worden bereikt, waarbij door het onderzoeksbureau
is aangegeven dat er in de beantwoording van de vraag de respondenten de vraag mogelijk
hebben geïnterpreteerd als kinderen die niet naar school zijn gekomen. Hierdoor is
er op basis van de monitoring mogelijk een hogere inschatting van het onbereikbare
aantal leerlingen dan daadwerkelijk het geval is. Uit de monitoring van OCW – bovenstaande
kanttekening in acht nemende – blijkt dat er in week 20 gemiddeld 10 leerlingen in
het primair onderwijs per gemeente die de monitor hebben ingevuld en waar het aantal
onbereikbare leerlingen bekend is, buiten beeld zijn. In het voortgezet onderwijs
is er in week 20 sprake van gemiddeld bijna 1 leerling die buiten beeld is per vestiging.
Tot slot geldt voor het middelbaar beroepsonderwijs dat er in week 20 gemiddeld 44 studenten
nog niet zijn bereikt.
De leden van de D66-fractie vragen naar de reactie van de Minister van Basis- en Voortgezet
Onderwijs en Media op de uitkomsten van het onderzoek van de Vereniging Openbaar Onderwijs
waarbij 24 procent van de onderzochte medezeggenschapsraden niet juist is betrokken
bij de besluitvorming over het onderwijs vanaf 15 maart 2020. De Minister ziet een
bemoedigende toename in een onderzoek naar de betrokkenheid van de medezeggenschapsraden.
Uit het onderzoek van de Vereniging Openbaar Onderwijs blijkt dat in maart, toen de
scholen gesloten werden, bij de helft van de bevraagde scholen de medezeggenschapsraden
tijdig en voldoende betrokken waren. Wanneer de snelheid waarmee maatregelen op de
schoolbesturen afkwamen meegewogen wordt, heeft de Minister er vertrouwen in dat,
nu de crisissfeer afgenomen is de medezeggenschapsraden en besturen elkaar weer tijdig
weten te vinden rond toekomstige besluitvorming. Met betrekking tot de mate van de
bekendheid van de ondersteuningsmogelijkheden ziet de Minister een soortgelijke ontwikkeling.
In de beginfase werden leden van de medezeggenschapsraden ook in eigen kring met veel
aanpassingen geconfronteerd. In de weken die daarop volgden zijn medezeggenschapsraden
ondersteund door handreikingen en adviezen die via de reguliere kanalen zijn verspreid.
Desalniettemin blijven de sociale partners hun achterban informeren over het grote
belang van(in)formeel betrekken van de MR.
Mbo, hbo en wo
De leden van de D66-fractie vragen wat de stand van zaken is in het mbo rondom studievertraging,
stages vanaf september en doorstroom van mbo naar hbo. Door de maatregelen ter bestrijding
van het coronavirus hebben sommige mbo-studenten studievertraging opgelopen. Bijvoorbeeld
omdat ze noodgedwongen moesten stoppen met hun stage. Op dit moment is nog niet bekend
hoeveel studenten in het mbo studievertraging hebben opgelopen, aangezien het studiejaar
nog niet is afgelopen, maar de COVID-19-monitor van de Inspectie van het Onderwijs
geeft wel een indicatie. In het onderzoek geven dertig besturen van mbo-instellingen
aan al te kunnen inschatten of studenten vertraging gaan oplopen. Daarvan geven er
tegen de twintig aan dat veruit de meeste mbo-studenten (90% of meer) volgens de oorspronkelijke
planning hun diploma kunnen halen. De overige scholen gaven vrijwel allemaal aan dat
tussen 75% en 90% van de mbo-studenten volgens planning zal afstuderen.45 Voor mbo-studenten die vertraging oplopen is er wel al extra geld beschikbaar gesteld
voor scholen om achterstanden in te halen. Over deze regeling hebben wij uw Kamer
geïnformeerd in onze brief van 15 mei jl. Wanneer de aanvragen binnen zijn zal dit
ook een eerste beeld geven van de omvang van mbo-studenten die getroffen zijn. Wat
betreft het belang van beschikbare stages is het aantal plekken cruciaal voor de praktijkgerichte
beroepsopleidingen van het mbo. Om die reden heeft de Minister van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap SBB gevraag met een actieplan te komen. Dat plan, het actieplan stages
en leerbanen, is op 28 april aan uw Kamer gestuurd.46 Wat betreft doorstroom ziet de Minister dat het aantal aanmeldingen voor het hbo
en wo is toegenomen. Voor het mbo is nog niet bekend hoeveel aanmeldingen er zijn.
Er zijn geen landelijke cijfers, omdat aspirant-studenten zich bij de mbo-school zelf
aanmelden. Bovendien is er een minder harde deadline voor aanmelding. De Minister
hoopt voor de zomer meer zicht te hebben op het aantal aanmeldingen voor mbo en vavo.
Overigens zijn aanmeldingen geen daadwerkelijke inschrijvingen. Het blijft afwachten
of studenten die zich hebben aangemeld, na de zomer daadwerkelijk komen.
De leden van de D66-fractie vragen wanneer de beperkte openstelling met ingang van
15 juni 2020 precies geldt en of dit in beginsel alleen voor de overgangsfase is of
ook voor de controlefase. Deze beperkte openstelling geldt per 15 juni. Met de onderwijskoepels,
de vervoerders en het Ministerie van IenW wordt momenteel gekeken onder welke voorwaarden
een verdere openstelling vanaf het nieuwe studiejaar mogelijk is. Hierbij worden ook
de vakbonden en de studentenbonden betrokken. Voor het voortgezet onderwijs, middelbaar
beroepsonderwijs en hoger onderwijs wordt eind juni een principebesluit genomen over
verdere openstelling na de zomervakantie.
De leden van de D66-fractie vragen of er in de fase van de herstart van de onderwijsinstellingen
overleg wordt gevoerd met de medezeggenschap en hoe hun rol is beschreven in de protocollen
van de sectororganisaties. In de servicedocumenten van het middelbaar beroeps- en
hoger onderwijs is opgenomen dat de reguliere medezeggenschapsroutes dienen te worden
toegepast en het instemmingsrecht, adviesrecht en informatierecht van toepassing blijven.
In de servicedocumenten is tevens opgenomen dat binnen de kaders van de WEB, WHW en
de WOR versnelde besluitvorming door de medezeggenschap mogelijk is. Voor het mbo
zijn de protocollen rondom medezeggenschap opgenomen in het servicedocument mbo-aanpak
COVID-19 coronavirus. Over de betrokkenheid van medezeggenschap rondom de beperkte
herstart van onderwijsactiviteiten op campus heeft de Minister van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap geen signalen gekregen. De Jongerenorganisatie Beroepsonderwijs (JOB)
heeft wel wisselende signalen ontvangen over de betrokkenheid van studentenraden rondom
coronamaatregelen op onderwijsinstellingen: de betrokkenheid varieert sterk van instelling
tot instelling. JOB gaat een totale inventarisatie maken onder alle studentenraden,
en de bevindingen worden samen met de MBO Raad besproken zodat eventuele problemen
kunnen worden geadresseerd en de medezeggenschap tijdens de coronacrisis kan worden
versterkt.
De protocollen, die door de hoger onderwijs sectororganisaties zijn opgesteld, bevatten
elementen die de hoger onderwijsinstellingen als kader kunnen gebruiken om hun eigen
richtlijnen te formuleren. In deze protocollen is opgenomen dat onderwijsinstellingen
in overleg met de medezeggenschap, zowel op centraal als decentraal niveau, hier eigen
invulling aan geven. De Minister gaat ervan uit dat instellingsbesturen de medezeggenschap
goed blijven informeren en de opgenomen uitgangspunten ook in de praktijk toepassen.
De leden van de D66-fractie stellen een aantal vragen over de positie van internationale
studenten. Internationale studenten met een goedgekeurde aanvraag voor het verblijfsdoel
«studie» hebben normaliter drie maanden de tijd om de machtiging tot voorlopig verblijf
(mvv) op te halen. Onder de huidige omstandigheden is deze afgiftetermijn met drie
maanden verlengd. De mvv is 90 dagen geldig. In die gevallen dat de mvv al is opgehaald,
maar er door de coronacrisis niet binnen deze 90 dagen naar Nederland kan worden gereisd,
kan een nieuwe mvv worden afgegeven zonder dat daarvoor een nieuwe aanvraag hoeft
te worden ingediend. Deze leden vragen ook of EER studenten en niet-EER studenten
die in Nederland een bacheloropleiding volgen of hebben gevolgd ook kunnen starten
met de masteropleiding als zij vertraging in de bachelor hebben opgelopen. Voor deze
studenten geldt, net als voor Nederlandse studenten, het uitgangspunt zoals dat is
opgenomen in het servicedocument hoger onderwijs: voorkomen moet worden dat studenten
niet kunnen starten met hun vervolgopleiding omdat zij door de coronacrisis niet in
de gelegenheid zijn geweest om één of enkele vakken af te ronden. Hogescholen en universiteiten
krijgen dan ook de ruimte om af te wijken van de eis dat een bacheloropleiding moet
zijn afgerond voorafgaand aan deelname aan een masteropleiding. Hogescholen en universiteiten
geven daar invulling aan op een manier passend bij de sector (zie hiervoor het servicedocument
hoger onderwijs).
Antwoord op inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
Algemeen
De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe het komt dat de signalen over afstemming
en besluitvorming tussen schoolbesturen en ouders en kinderopvang zo verschillend
zijn en of de Minister van Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media de schoolbesturen hierop aanspreekt. De Minister herkent
het beeld dat de cijfers van de verschillende enquêtes sterk uiteenliepen. Schoolleiders
gaven aan tijdig in overleg te zijn gegaan met de BSO’s over de opening na 11 mei.
Sommige kinderopvangorganisaties en ouders ervaarden dat echter anders, daar overheerste
de indruk dat zij zich moesten voegen naar wat de scholen hadden besloten. De Minister
vindt dit een zorgelijke constatering. Niet alle scholen zijn er blijkbaar voldoende
in geslaagd om met de kinderopvang, de ouders en de MR-en goed te communiceren over
de opening van de school en onderling af te stemmen. Hij is daarover in gesprek met
de vertegenwoordigers van de schoolbesturen en kinderopvangorganisaties.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen waar onderwijspersoneel informatie kan vinden
over wanneer een kind, leerkracht of naaste familie ziek is geworden en wat de stappen
zijn wanneer een kind of leerkracht positief test. In het protocol van de PO-Raad
is opgenomen wat een school moet doen als er sprake is van een besmetting. Het is
altijd al gebruikelijk dat scholen uitbraken van infectieziekten melden bij de GGD
afdeling infectieziektebestrijding. Voor kinderen geldt dat de schoolleider of locatiemanager
een ongewoon aantal gevallen van een ziekte van vermoedelijk infectieuze aard bij
de GGD meldt. Dit geldt ook voor (mogelijke) coronavirusinfecties. Daarbij is een
ongewoon aantal voor het primair onderwijs vastgesteld op 3 of meer. Iedere leraar
of ander personeelslid met ziekteverschijnselen wordt laagdrempelig getest en blijft
thuis tot de uitslag. Bij alle bevestigde coronavirusinfecties doet de GGD bron- en
contactonderzoek. De GGD vraagt dan aan de patiënt met wie hij precies contact heeft
gehad in de besmettelijke periode en neemt zo nodig maatregelen om verdere verspreiding
tegen te gaan. Huisgenoten van een COVID-19-patiënt moeten tot 14 dagen na het laatste
contact met de patiënt in thuisquarantaine blijven. Dat is omdat zij tot 14 dagen
na het laatste contact nog ziek kunnen worden. Welke maatregelen precies genomen moeten
worden op de school en of er meer personen getest moeten worden is afhankelijk van
de omstandigheden en wordt bepaald door de GGD. De GGD neemt daarover contact op met
de school.
Deze leden vragen naar de stand van zaken van het onderzoek naar de besmettelijkheid
en manifestatie van het virus bij kinderen. In de brief aan uw Kamer van de Minister
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 3 juni 2020 is een nota van het RIVM meegenomen
over kinderen en COVID-19. 47 In deze nota wordt duidelijk uiteengezet op basis van welke onderzoeken de conclusie
wordt getrokken dat het verantwoord is op 8 juni de basisscholen weer volledig te
openen.
Deze leden vragen of de Minister van Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media het beeld
herkent dat veel kinderen niet beschikken over een eigen tablet of laptop en of hij
bereid is samen met Stichting Leergeld en het Jeugdeducatie Fonds een plan te maken
om meer kinderen in gezinnen die leven van het minimuminkomen te ondersteunen. Het
is van groot belang dat álle leerlingen in deze bijzondere tijd onderwijs op afstand
kunnen volgen. Primair is het aan de schoolbesturen om het onderwijs op afstand vorm
te geven. Zij hebben dit de afgelopen weken met enorme inzet gerealiseerd. Schoolbesturen
hebben daarbij in belangrijke mate zelf, of in samenwerking met gemeenten en lokale
initiatieven zoals Stichting Leergeld en Jeugdeducatiefonds, oplossingen kunnen vinden
voor leerlingen die niet over de benodigde apparatuur beschikten. Waar dit toch niet
mogelijk bleek, heeft de Minister de afgelopen periode de betreffende leerlingen via
hun schoolbesturen ondersteund. Gelet op de bijzondere omstandigheden, waarin het
onderwijs op afstand zo goed mogelijk doorgang moest vinden voor alle leerlingen,
is in totaal € 6,3 miljoen beschikbaar gesteld om deze schoolbesturen te ondersteunen
bij de aanschaf van devices. Zij konden hiervoor een aanvraag indienen bij SIVON, de coöperatie van schoolbesturen
in het primair en voortgezet onderwijs. SIVON heeft alle aanvragen kunnen honoreren
en in totaal meer dan 15.000 devices ter beschikking gesteld aan deze schoolbesturen. Hiervan zijn ruim 1.000 devices beschikbaar gesteld aan schoolbesturen in Caribisch Nederland. Daarnaast heeft SIVON
uit het aanbod van de ict-sector («Allemaal digitaal») bijna 800 devices verstrekt aan de Stichting Leergeld en het Jeugdeducatiefonds. Aangezien alle aanvragen
zijn gehonoreerd, ziet de Minister geen aanleiding om ten aanzien van tablets of laptops
aanvullende actie te ondernemen. Bovendien hebben diverse telecomproviders tijdelijk
kosteloos internetverbindingen beschikbaar gesteld voor leerlingen die hier thuis
niet over beschikken. Het gaat om zowel losse simkaarten, vaste internetverbindingen,
4G routers als toegang tot hotspots. In totaal zijn ruim 800 aansluitingen voor leerlingen
gerealiseerd. Hiermee zijn alle aanvragen bij SIVON voor internetverbindingen tijdens
de coronaperiode gehonoreerd. De motie van het lid Van Meenen verzoekt de regering
te bevorderen dat deze leerlingen blijvend kunnen beschikken over het aan hen ter
beschikking gestelde device en de bijbehorende internetaansluiting.48 De devices blijven het eigendom van de schoolbesturen. Over de beschikbaarheid van
de internetaansluitingen is de Minister in gesprek met de betreffende telecomproviders.
Hij is deze private partijen zeer erkentelijk voor hun initiatief. Zoals hij reeds
bij het indienen van deze motie heeft gezegd, is het uiteindelijk aan deze bedrijven
zelf hoe lang zij de verbindingen kosteloos ter beschikking willen stellen.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het mogelijk is om in samenwerking met
scholen en gemeenten te onderzoeken in hoeverre de komende vakantieperiode gebruikt
kan worden om op scholen het binnenmilieu te verbeteren. Het aangehaalde verband tussen
luchtkwaliteit en besmettingsrisico is de Minister van Basis- en Voortgezet Onderwijs
en Media bekend. Schoolbesturen en gemeenten zijn samen verantwoordelijk voor kwalitatief
goede onderwijshuisvesting, waaronder een gezond binnenmilieu. Deze partijen kunnen
krachten bundelen door in onderhouds- en renovatieplannen gebouwverbetering, zoals
verbetering van ventilatie, mee te nemen. Vanuit de lopende programma’s Scholen besparen
energie, Aardgasvrije en frisse basisscholen en Scholen op koers naar 2030 wordt,
onder anderen door de ministeries van BZK en OCW, ingezet op het combineren van onderhouds-
en renovatiewerkzaamheden met de opgaven van verduurzaming en verbetering van het
binnenmilieu. Vanuit het Kennis- en Innovatieplatform Maatschappelijk Vastgoed is
daarvoor in afgelopen jaar een ondersteuningsfunctie ingericht, waar scholen en gemeenten
terecht kunnen voor adviezen en praktijkervaringen. Veel schoolbesturen zijn actief
bezig met het structureel verbeteren van het binnenklimaat op de langere termijn.
Via de reguliere kanalen zal het belang van ventilatie en het meten van luchtkwaliteit
onder de aandacht gebracht worden.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen wat de Minister van Basis- en Voortgezet
Onderwijs en Media nu al gaat ondernemen om te zorgen dat er geleerd wordt uit de
lessen uit de coronacrisis n.a.v. de motie van het lid Westerveld.49 De ontwikkelingen rondom afstandsonderwijs worden nauw in de gaten gehouden. Het
uiteindelijke doel is dat alle leerlingen naar school gaan en daar ook onderwijs volgen.
De aankomende periode wordt gebruikt om te bekijken hoe deze ontwikkelingen van invloed
zijn op het onderwijs nu de scholen heropenen. In lijn met de motie van het lid Westerveld
c.s. waarin het kabinet wordt verzocht de lessen uit de coronatijd over afstandsonderwijs
mee te nemen bij de thuiszittersaanpak, wordt onderzocht welke lessen hieruit getrokken
kunnen worden. Daarbij benadrukt de Minister wederom, net als in het debat van 29 april,
dat het gaat om een eventueel tijdelijk middel voor leerlingen die thuis komen te
zitten totdat ze weer naar school kunnen. De afgelopen periode zijn veel vernieuwende
en creatieve ideeën ontstaan die benut kunnen worden voor de thuiszittersaanpak. Komende
periode wordt bekeken welke van die ideeën benut kunnen worden om tot aanvulling van
het beleid te komen.
Deze leden vragen of afstandsonderwijs gecontinueerd kan worden voor kinderen die
niet naar school kunnen. De afweging blijft maatwerk in overleg met ouders. Het onderwijs
op afstand hoeft niet per sé direct te stoppen. Zo zal er ook in enkele gevallen tijdelijk
maatwerk worden gezocht. Het blijft belangrijk dat alle leerlingen weer naar school
gaan, zodat ook deze leerlingen ook volledig weer mee kunnen doen aan het onderwijs.
Zo wordt ook de belasting thuis voor ouders voor wat betreft het begeleiden bij het
volgen van onderwijs weer minder. Het is natuurlijk aan de school hoe en of het in
staat is om onderwijs op afstand te verzorgen naast het onderwijs in de klas. Dit
moet wel te organiseren zijn voor de school en geen overbelasting geven voor leerkrachten.
Deze leden vragen of kan worden geïnventariseerd welke ondersteuning leerkrachten
nodig hebben. In de afgelopen maanden is de website www.lesopafstand.nl ingericht door de PO-Raad, VO-raad en Kennisnet. Deze site is inmiddels hernoemd
tot weeeropschool.nl. Hier wordt praktische hulp en ondersteuning geboden voor scholen,
leraren en ook ouders, bijvoorbeeld op het gebied van het organiseren van afstandsonderwijs,
didactiek, prioritering in de onderwijsinhoud en het opvolgen van de richtlijnen van
het RIVM. Er is ook een loket ingericht waar leraren en schoolleiders terecht kunnen
met specifieke vragen. Vele andere organisaties hebben hieraan bijgedragen, zoals
het Lerarencollectief, de SLO, bonden en de GEU. Het Ministerie van OCW ondersteunt
dit initiatief. Onder meer via de raden, het genoemde loket en signalen die de inspectie
ontvangt wordt doorlopend gepeild op welke terreinen er behoefte aan ondersteuning
bestaat in het onderwijsveld. Ook is er een kleinschalige uitvraag gedaan onder leraren
over hun behoefte aan ondersteuning. Op basis van deze resultaten wordt samen met
de voorgenoemde organisaties gewerkt om de aangeboden ondersteuning nog meer te laten
aansluiten bij die behoefte. Op basis hiervan wordt de site doorontwikkeld om praktische
hulp en informatie te bieden.
(Voortgezet) speciaal onderwijs
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of leerlingen die hun mondelinge examen
dreigen te missen omdat zij vanwege gezondheidsredenen niet kunnen reizen toch een
examen op afstand kunnen volgen. De Minister van Basis- en Voortgezet Onderwijs en
Media is zich bewust van de situatie die kan ontstaan als gevolg van het coronavirus
voor leerlingen (bijvoorbeeld in het buitenland) die via het staatsexamen hun diploma
wensen te behalen. Het CvTE biedt deze leerlingen een oplossing om alsnog dit schooljaar
het staatsexamen te kunnen afleggen. Allereerst is het verplaatsen van het examen
naar een later moment mogelijk binnen de lange afnameperiode van het staatsexamen.
Als deze oplossing geen soelaas biedt vanwege aanhoudende reisrestricties of gezondheidsproblemen
van de betreffende leerling wordt er door het CvTE een passende oplossing voor elke
individuele leerling gezocht zodat het examen alsnog door kan gaan. Dit kan bijvoorbeeld
in de vorm van een digitale afname. Daarbij dient te worden benadrukt dat de staatsexamens
in principe alleen in Europees Nederland of het Caribisch deel van het Koninkrijk
afgenomen worden. In zeer uitzonderlijke gevallen, kan het CvTE toestaan dat (een deel
van) het staatsexamen in het buitenland wordt afgenomen. Het is aan het CvTE om te
beoordelen in welke gevallen dit tot de mogelijkheden behoort.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het CvTE controleert of de examens op
een goede manier worden afgenomen. Het CvTE is wettelijk verantwoordelijk voor het
bieden van een jaarlijkse mogelijkheid tot deelname aan het staatsexamen. Zij is daarbij
tevens verantwoordelijk voor een goede afname en een goede kwaliteit van het examen.
Bij de uitwerking van een geschikte oplossing voor de ontstane situatie als gevolg
van het coronavirus bevinden, wordt hier uiteraard aandacht aan besteed.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen naar de acties van de Minister van Basis-
en Voortgezet Onderwijs en Media indien onverhoopt blijkt dat het slagingspercentage
van het vso lager is dan in andere jaren. Dit examenjaar verloopt anders dan andere
jaren. Bij het uitwerken van de maatregelen om de (staats)examens dit jaar doorgang
te laten vinden, is veel aandacht besteed aan het effect dat deze maatregelen zou
kunnen hebben op leerlingen. Daarbij is ook specifiek aandacht besteed aan de effecten
voor leerlingen in het vso. Er zijn daarom, net als voor leerlingen in het regulier
onderwijs, verschillende maatregelen getroffen bij het staatsexamen om mogelijke negatieve
effecten van de bijzondere omstandigheden van dit jaar te mitigeren. Er is bijvoorbeeld
een ruime herkansingsmogelijkheid gecreëerd. Hoe zich dat vertaalt in de slaagpercentages
van dit jaar is afwachten. Uiteraard worden de ontwikkelingen nauwgezet gevolgd. Indien
de situatie er om vraagt, wordt er gekeken of er ook voor de examens van aankomend
jaar aanpassingen nodig zijn. Hier gaat de Minister vooralsnog niet vanuit.
De voornoemde leden vragen hoe wordt voorkomen dat leerlingen die in het vso langer
thuisblijven achterstanden oplopen en of deze leerlingen voldoende devices hebben voor onderwijs op afstand. Net als voor de opening van de scholen blijven
deze leerlingen onderwijs en ondersteuning op afstand krijgen. Op www.lesopstand.nl zijn tips en materialen voor scholen en ouders beschikbaar om dit goed vorm te geven.
De Minister van Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media krijgt berichten van scholen
dat ze daar goede ervaringen mee hebben opgedaan. Er lijken zich tot dusver geen problemen
met het ontbreken van devices voor te doen.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of families met een zorgintensief kind het
extra zwaar hebben wanneer opvang of onderwijs wegvalt en hoe ouders worden geholpen
die voor langere tijd zorg en onderwijs aan hun kind geven. De coronamaatregelen zijn
voor ouders van zorgintensieve kinderen inderdaad een extra zware belasting. Voor
een toelichting op de ondersteuningsmogelijkheden voor ouders die langere tijd zorg
en onderwijs aan hun kind geven verwijst de Minister van Basis en Voortgezet Onderwijs
en Media naar de commissiebrief inzake SO Covid 19 Update paragraaf 8 Zorg voor kwetsbare
mensen.50
Deze leden vragen of met het Ministerie van VWS en gemeenten gekeken kan worden naar
budget ten behoeve van het ondersteunen van ouders en wat hier voor afspraken zijn
gemaakt. Als ouders een persoonsgebonden budget ontvangen om zichzelf uit te betalen
voor zorg aan hun kind, kan het voorkomen dat zij door het wegvallen van zorg zoals
dagbesteding meer zorguren moeten maken dan voorheen. Zoals ook opgenomen in de commissiebrief
inzake SO Covid 19 Update paragraaf 8 Zorg voor kwetsbare mensen, kunnen ouders in
bepaalde situaties toestemming vragen aan de gemeente om extra informele zorg te mogen
inzetten.51 Gemeenten mogen maatwerk leveren en kunnen daarom toestemming geven voor de extra
gevraagde informele zorg.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de Minister van Basis- en Voortgezet
Onderwijs en Media signalen herkent dat ouders in de vitale beroepen geen mogelijkheid
zouden hebben hun zorgintensieve kind veilig onder te brengen omdat scholen hun deuren
niet volgens het protocol zouden kunnen openen op 2 juni en welke alternatieven deze
ouders hebben. Scholen in het voortgezet (speciaal) onderwijs zijn vanaf 2 juni weer
open. De afspraak is dat álle leerlingen na 1 juni weer fysieke lessen krijgen op
school. Scholen delen zelf in wanneer welke leerlingen fysiek naar school gaan. Scholen
besluiten zelf om sommige leerlingen extra uren op school aanwezig te laten zijn of
dat extra begeleiding nodig is of vanwege een kwetsbare thuissituatie.
Deze leden vragen op welke manier zorgintensieve kinderen op een veilige manier vervoerd
kunnen worden wanneer zij wél in staat zijn om naar school, zorginstelling of (nood-)opvang
te gaan. Koninklijk Nederlands vervoer (KNV) heeft samen met FNV en CNV verschillende
protocollen opgesteld voor het vervoer van kinderen en jongeren, waaronder naar dagbesteding,
school en kinderopvang. Voor het opstellen van dit protocol maakten KNV, FNV en CNV
gebruik van de input van betrokken ministeries, het RIVM, opdrachtgevers, Vereniging
Gehandicaptenzorg Nederland (VGN) en cliëntorganisaties. De gezondheidscheck vormt
altijd de basis voor de beslissing om te vervoeren. Dit betekent dat kinderen en jongeren
met klachten (neusverkouden en/of hoesten en/of koorts) of met gezinsleden die deze
klachten hebben, niet vervoerd kunnen worden. Leerlingenvervoer in het primair en
speciaal onderwijs vindt plaats op de reguliere manier. Leerlingen onderling hoeven
daarbij geen anderhalve meter afstand te bewaren, en slechts zo veel mogelijk ten
opzichte van de chauffeur. Bij het leerlingenvervoer in het voortgezet speciaal onderwijs
houden chauffeurs, leerlingen, ouders en scholen zoveel mogelijk anderhalve meter
afstand. Daar waar het niet mogelijk is om anderhalve meter afstand in acht is te
nemen in het voertuig, gebruikt de chauffeur een chirurgisch mondkapje.
Voortgezet onderwijs
De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe het zich tot elkaar verhoud dat leerlingen
in het vo vanaf 2 juni zo veel mogelijk fysiek onderwijs moeten ontvangen en tegelijk
leerlingen onderling, leerlingen en onderwijspersoneel en personeelsleden onderling
wél altijd anderhalve meter afstand houden en of dit betekent ieder lesuur een aantal
keer in een kleine groep les gegeven moet worden. Scholen hebben zo veel mogelijk
ruimte om tot werkbare roosters te komen, binnen de voorschriften die gegeven zijn. Dat zijn de vier zaken die ook in de brief aan uw Kamer
van 19 mei staan: iedereen houdt anderhalve meter afstand; scholen geven alle leerlingen
fysiek onderwijs; de onderwijstijd wordt zo over de dagen verdeeld dat het aantal
vervoersbewegingen zo beperkt mogelijk is; het openbaar vervoer mag niet overbelast
raken.52 Of een lesuur dan een aantal keer gegeven wordt of niet, kan elke school zelf bepalen.
Sommige scholen streamen de fysieke lessen voor de overige leerlingen. Dat is een
efficiënte manier, waardoor een docent niet alle lessen drie keer hoeft te verzorgen.
Deze leden vragen wat de richtlijnen in het vo betekenen voor de werkdruk van het
onderwijspersoneel en hoe kunnen zij dit combineren met het geven van online lessen.
Scholen geven vanaf 2 juni zelf vorm aan invulling van het fysieke onderwijs voor
alle leerlingen en hanteren hierbij het principe van de anderhalve meter afstand tussen
leerlingen en leraren en leerlingen onderling. Scholen besluiten daarnaast zelf in
overleg met de medezeggenschap of en op welke wijze naast onderwijs op school onderwijs
afstand wordt geboden. Daarbij wordt rekening gehouden met de belastbaarheid en de
normjaartaak van medewerkers. Afspraken hierover zijn gemaakt in het protocol vo dat
op 20 mei door de sociale partners is gepubliceerd.
Deze leden vragen waarom twee mensen in de horeca aan een tafel geen anderhalve meter
afstand moeten houden en twee scholieren aan een tafel wel. Het RIVM maakt onderscheidt
tussen verschillende type situaties. Zo zie je dat in de voorschriften voor het aanbieden
van gymlessen of het buiten sporten door jongeren de anderhalve meter afstand niet
gehandhaafd hoeft te worden. De redenatie hierbij is dat er minder risico is als sporten
in de buitenlucht plaatsvindt. Daarnaast is het risico in de horeca kleiner omdat
er groepen van twee of drie personen aan één tafel zitten en niet een gehele schoolklas.
De Minister van Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media is voornemens om het RIVM
te vragen of het mogelijk is voor het onderwijs om de leerlingen ook in groepen van
twee of drie aan vaste tafels te laten zitten.
Deze leden vragen of er is gesproken over de mogelijkheid om leerlingen in het vo
in vaste tweetallen bij elkaar te zetten en of deze optie kan worden voorgelegd aan
het RIVM. Bij de heropening van het voortgezet onderwijs heeft het kabinet zich gebaseerd
op het advies van het OMT. Mede op basis van de resultaten van het onderzoek naar
de besmettelijkheid van kinderen, wordt er nagedacht of het mogelijk zou zijn om het
afstandscriterium tussen leerlingen in het voortgezet onderwijs los te laten, en als
dat niet kan, of het een optie is om leerlingen in vaste twee- of drietallen bij elkaar
te zetten. Of dat kan, en zo ja per wanneer, besluit het kabinet op basis van de adviezen
van het RIVM. Dat zal niet meer dit schooljaar zijn.
Deze leden vragen of de Inspectie van het Onderwijs voornemens is om te controleren
in hoeverre scholen zich aan afspraken houden. De RIVM-richtlijnen zijn door de sectororganisaties uitgewerkt in protocollen. Dit is geen
wet- en regelgeving en daarmee kan het geen basis zijn voor de inspectie om hierop
te handhaven. De inspectie voert wel een monitor uit naar hoe scholen en besturen
omgaan met alle maatregelen in verband met het coronavirus. Het eerste deel van de
monitor richtte zich op de vraag hoe scholen om zijn gegaan met de schoolsluiting.
De resultaten daarvan zijn gepubliceerd. Het tweede deel van de monitor zal deze maand
plaatsvinden. Hierbij zal de inspectie onder meer kijken naar welke knelpunten scholen
ervaren bij de heropening. In september volgt het derde deel van de monitor. Daarnaast
wordt in het wetsvoorstel Tijdelijke wet maatregelen COVID-19 een rol voorzien voor
de inspectie als het gaat om het toezicht op de naleving van een verbod op of beperkingen
of voorwaarden aan onderwijsactiviteiten.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of er landelijke richtlijnen worden gemaakt
over het bevorderen van leerlingen naar de volgende klas en hoe wordt bezien of de
verschillen in beleid tussen scholen niet te groot worden. Elke beslissing tot afstroom,
opstroom, zittenblijven of overgang is in essentie maatwerk, aangezien de situatie
van elke leerling anders is. Scholen bepalen daarom zelf hoe zij hun bevorderingsbeleid
vormgeven op basis van hun gemeenschappelijke visie en in samenspraak met ouders,
leerlingen, docenten en natuurlijk de MR. Om scholen in deze bijzondere tijden hierbij
te ondersteunen heeft de VO-raad een handreiking opgesteld.53 Hierin staat hoe een school kan omgaan met het bevorderingsbeleid en het nemen van
voortgangsbeslissingen in dit schooljaar.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen welke afspraken er worden gemaakt over leerlingenvervoer
en wie hiervoor verantwoordelijk is. De regionale vervoerder en de school maken samen
afspraken, waarbij het vervoer een verantwoordelijkheid is van de regionale vervoerder.
Scholen laten regionale vervoerders weten hoeveel leerlingen er afhankelijk zijn van
het openbaar vervoer. De regionale vervoerders kijken vervolgens of dit problemen
gaat opleveren in het openbaar vervoer en regelen zo nodig aanvullend vervoer. Voor
het leerlingenvervoer voor doelgroepen (met name in het vso) is de gemeente verantwoordelijk,
net als altijd.
Mbo
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
of zij al meer kan zeggen over hoe de middelen voor het behoud van stages en leerwerkplekken
ingezet gaan worden en wat de verwachte effecten zijn.
Het betreft in totaal € 30 miljoen additionele middelen voor een offensief tot behoud
van stages en leerwerkbanen voor pro, vso, vmbo-leerwerktrajecten en mbo in de jaren 2020 en 2021. Ten eerste verhogen wij voor de conjunctuur-
en contactgevoelige sectoren die ook geraakt worden door de genomen maatregelen als
gevolg van COVID-19 de hoogte van de subsidieregeling praktijkleren met € 10,6 miljoen
voor de studiejaren 2020–2021 en 2021–2022. Deze middelen ontvangen deze werkgevers
extra naast de reguliere middelen van € 2.700 uit de regeling praktijkleren om te
zorgen dat er ook voldoende leerwerkplaatsen zijn en blijven in de conjunctuur- en
contactgevoelige sectoren. Tenslotte is er voor de jaren 2020 en 2021 een tijdelijke
uitbreiding voor de acquisitie en ondersteuning van leerwerkbedrijven (€ 4 miljoen
per jaar) door SBB in de regio om te zorgen voor voldoende stages en leerbanen voor
jongeren in het voortgezet speciaal onderwijs (vso), praktijkonderwijs (pro), vmbo
en mbo. Uit de vorige crisis blijkt dat er een groot risico is dat de deelname aan
de bbl terugloopt als er een tekort aan leerbanen is.
Deze leden vragen of er nog wel voldoende stages en leerwerkplekken kunnen worden
aangeboden en, zo niet, of de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voornemens
is in gesprek met mbo-instellingen op zoek te gaan naar creatieve oplossingen om studievertraging
te voorkomen. Voor studenten die momenteel niet bij hun stage-of leerbedrijf terecht
kunnen zijn afspraken neergelegd in het servicedocument mbo-aanpak COVID-19 coronavirus.
Daarbij zijn ook alternatieven mogelijk gemaakt, zoals het uitvoeren van een vervangende
(praktijk-)opdracht. Deze afspraken zijn in overleg met diverse partijen, waaronder
de MBO Raad en de Inspectie van het Onderwijs, tot stand gekomen. Voor het nieuwe
studiejaar zijn de inspanningen er op dit moment op gericht voldoende stages en leerbanen
beschikbaar te houden. SBB zal de komende tijd de situatie rond beschikbaarheid van
stages en leerbanen in verschillende sectoren en regio’s in beeld brengen. Mochten
zich in bepaalde sectoren en regio’s tekorten voordoen, dan zal uiteraard in overleg
worden gekeken naar alternatieve oplossingen.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de Minister van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap, met haar collega van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
(SZW) op korte termijn kan kijken naar de concernbepaling in de NOW. De Minister heeft
hierover overleg gevoerd met Minister Koolmees van SZW. Op 22 april heeft de Minister
van SZW reeds een uitzondering gemaakt in de concernbepaling in de NOW. Door het bedrijfsleven,
de vakbonden en de Tweede Kamer is gevraagd hierop een uitzondering mogelijk te maken.
Als bij een concern sprake is van minder dan 20% omzetverlies (concern voldoet dan
niet aan de NOW-voorwaarde van ten minste 20% omzetverlies), is het mogelijk dat individuele
werkmaatschappijen van een concern de NOW-subsidie toch aanvragen voor hun loonkosten
op basis van de omzetdaling op het niveau van de werkmaatschappij (in plaats van het
concernniveau). De omzetdaling van de werkmaatschappij moet dan vervolgens ten minste
20% zijn en bepaalt de hoogte van de subsidie. Onderdelen van rechtspersonen, zoals
een autonoom aan het economisch verkeer deelnemende onderdelen, vestiging of een business
unit komen niet in aanmerking. De Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA)
raadt in de brief van 17 april jl. af om te kiezen voor een dergelijke uitbreiding
van de regeling. Reden is dat dit onjuist gebruik kan bevorderen en toetsing daarvan
bemoeilijkt alsmede dat dit de regeling daarmee openzet voor alle bedrijven die meerdere
activiteiten in één bedrijf herbergen, dus ook voor bedrijven die uit één rechtspersoon
bestaan (en niet alleen concerns). Ook de 1-op-1 koppeling met de loonaangifte gaat
dan verloren. Daarnaast zijn de waarborgen dermate beperkt, omdat een business unit
slechts een interne structuur is. Deze beperking sluit aan bij de motie van het lid
Palland c.s. waarin om voldoende waarborgen wordt verzocht om negatieve effecten als
strategisch gedrag te mitigeren.54 Een verdere uitzondering in de NOW is derhalve niet aan de orde. Minister van SZW
zal de situatie rondom het inburgeringsonderwijs monitoren en blijven bezien of de
eerder genomen maatregelen op het terrein van inburgering nog adequaat zijn.
Hoger onderwijs
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de afspraken over de tijdsloten (11.00–15.00
en na 20.00) wel het beste zijn voor het onderwijs, de studenten en de medewerkers.
Deze leden vragen of de afspraken primair zijn gemaakt om het OV te ontlasten en wie
er betrokken waren bij de besluitvorming. De afspraken over aanvangs- en eindtijden
van onderwijsactiviteiten zijn gemaakt in overleg met de onderwijssector en vervoerders.
Als uitgangspunten zijn daarbij haalbaarheid en uitvoerbaarheid vanuit het perspectief
van het openbaar vervoer gehanteerd. Onderwijsvakbonden en studentenbonden zijn hier
niet rechtstreeks bij betrokken geweest. Wel zijn zij geïnformeerd.
Van de instellingen wordt gevraagd om keuzes te maken met oog voor de belangen van
alle betrokken partijen, om te beginnen de studenten, docenten en andere medewerkers.
Het tijdsvenster is niet bedoeld als uitnodiging om in grote getale avondonderwijs
te gaan verzorgen, maar wel om avondonderwijs, wat in reguliere tijden soms ook plaatsvindt,
niet onmogelijk te maken, bijvoorbeeld als dat er aan bijdraagt dat knelpunten in
het OV voorkomen worden. Dat geldt ook voor het organiseren van onderwijs in het weekend.
Deze leden vragen ook of studenten verplicht zijn te wachten tot na de spits als het
onderwijs om 15.00 uur is afgelopen en wat de gevolgen zijn van de afspraken voor
studenten die ver van de instelling wonen en voor studenten met een handicap. Het
onderwijs mag beginnen en eindigen van 11 tot 15 uur en dat betekent dat een student
die om 15 uur klaar is gewoon naar huis mag reizen, ook als hij of zij ver van de
instelling woont. Er zijn geen signalen dat de tijdsvensters specifieke belemmeringen
opleveren voor studenten met een beperking.
Deze leden vragen naar de definitie van een werkweek, als het gaat om de spreiding
van onderwijsactiviteiten over de dag en over de werkweek. De Minister van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap merkt in reactie hierop op dat het tijdsvenster en de mogelijkheid
om onderwijs in het weekend aan te bieden niet is bedoeld als uitnodiging om in grote
getale avond- of weekendonderwijs te gaan verzorgen, maar dat met het tijdsvenster
dit niet onmogelijk wordt gemaakt. Het benutten van deze ruimte, die regulier ook
bestaat, kan er immers aan bijdragen dat studievertraging kan worden ingelopen, zonder
dat het leidt tot knelpunten in het OV.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe de Minister van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap naar de plannen van een aantal instellingen kijkt om voor het hele collegejaar
2020–2021 onderwijs zoveel mogelijk digitaal te organiseren, met uitzondering van
eerstejaarsstudenten. Ook vragen de leden van de GroenLinks-fractie of de Minister
het met deze leden eens is, dat studeren méér is dan alleen onderwijs volgen, maar
dat studenten zich ook juist ontplooien door samen te komen, actief te worden bij
een vereniging of deel te nemen aan de medezeggenschap. De Minister van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap gaf bij het antwoord van de VVD-fractie over online onderwijs
reeds aan dat volledig online onderwijs niet de voorkeur heeft wanneer gekeken wordt
naar de betrokkenheid van studenten en de leeropbrengsten. Blended onderwijs met ruimte voor fysieke ontmoeting kan aan deze bezwaren tegemoetkomen.
Juist ook omdat er tijdens fysieke ontmoeting op de campus ruimte ontstaat voor persoonlijke
ontwikkeling. De Minister vindt het dan ook belangrijk dat instellingen de ruimte
benutten die er vanaf 15 juni is om die onderdelen fysiek vorm te geven. Gegeven de
beperkingen die voorlopig gelden, kan niet iedereen tegelijkertijd op de campus zijn.
Voor eerstejaarsstudenten is binding met de instelling belangrijk voor het studentsucces.
De Minister vindt het dan ook begrijpelijk dat er naar die groep bijzondere aandacht
uitgaat.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het idee om achteraf in te kunnen stemmen
ingetrokken kan worden en of de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap met
de instellingen en studentenorganisaties afspraken kan maken over een minimale betrokkenheid.
Ook vragen deze leden naar het instemmingsrecht van opleidingscommissies en de waarde
van het servicedocument. Gezien de huidige stand van zaken waarin de crisissituatie
stabieler lijkt te zijn, is de Minister het met de leden eens dat de betrokkenheid
van de medezeggenschap op de vormgeving van het onderwijs in de komende tijd – voor
zover niet al het geval – terug moet naar de situatie voor de crisis. Daarbij past
niet dat de medezeggenschap achteraf betrokken wordt. Zoals ook aangegeven in antwoord
op vragen van de CDA-fractie is daarom met de koepels en studentenbonden afgesproken
dat deze passage uit het servicedocument wordt verwijderd. Het uitgangspunt is dat
de medezeggenschap (waaronder ook de opleidingscommissies) de instemmings- en adviesrechten
op de reguliere wijze uitoefent (net als voor de crisissituatie). Daarom zijn afspraken
zoals de leden voorstellen niet nodig. Aangetekend wordt wel dat van de medezeggenschap
wel het nodige procesmatige aanpassingsvermogen en een flexibele opstelling wordt
gevraagd.
De Minister is het met de leden eens dat het instemmingsrecht van de opleidingscommissies
zoals gesteld in art. 9.18 WHW betekent dat de opleidingscommissies vooraf moeten
worden betrokken. Juist in deze bijzondere tijden is het van cruciaal belang dat instellingen
goed bestuurd worden en alleen in die uitzonderlijke gevallen waar de continuïteit
van het onderwijs en de examinering dit vereist, kan de medezeggenschap en daarmee
de opleidingscommissie indien noodzakelijk achteraf worden betrokken. In een dergelijk
geval dient de instelling er zorg voor te dragen dat de medezeggenschap, zij het achteraf,
haar rol kan vervullen.
Het uitgangspunt is dat de medezeggenschap binnen de instellingen ook in deze uitzonderlijke
tijden goed wordt opgepakt. Uit de COVID-19-monitor van de Inspectie van het Onderwijs,
waarvan het onderzoek is uitgevoerd tussen 20 april en 1 mei jl. bij 16 hbo-en 7 wo-instellingen,
blijkt dat het merendeel van de instellingen de samenwerking met de medezeggenschap
(op het gebied van aanpassingen van het onderwijs, toetsing en communicatie naar studenten)
ervoeren als positief.55
Indien een individuele student merkt dat er op diens instelling van het servicedocument
afgeweken wordt, kan de student de instelling hierop kan aanspreken, indachtig de
richtlijnen uit het servicedocument. Ook kunnen studenten bij de studentenbonden terecht,
zoals bij het studentenmeldpunt COVID-19. Voor een klacht over een tentamen, examen
of vrijstellingen kan de student terecht bij de examencommissie. De Minister gaat
er van uit dat indien de medezeggenschap van oordeel is dat zij gegeven de omstandigheden
niet op de juiste manier is betrokken, zij eerst in gesprek gaat met het instellingsbestuur.
In het uiterste geval kan een geschil hierover met het instellingsbestuur worden voorgelegd
aan de geschillencommissie (artikelen 9.40 en 10.26 WHW). Op de wijze waarop instellingen
omgaan met de medezeggenschap in crisistijd wordt signaal gestuurd toezicht gehouden
door de inspectie, waarbij bijvoorbeeld kan worden gekeken of waar nodig goede werk-
en/of procesafspraken zijn gemaakt tussen instellingsbestuur en medezeggenschap.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen in hoeverre er gezorgd wordt voor heldere
communicatie in het Engels. Op de website van de rijksoverheid worden de veelgestelde
vragen over hoger onderwijs ook naar het Engels vertaald. Daarnaast hebben instellingen
een belangrijke rol in de communicatie over de getroffen maatregelen en de gevolgen
hiervan voor studenten. Instellingen spannen zich in om studenten zo goed mogelijk
te informeren over bijvoorbeeld doorstroommogelijkheden en de geleidelijke herstart
van onderwijsactiviteiten op locatie. Op deze manier worden zowel Nederlandse als
internationale studenten op de hoogte gehouden van de huidige situatie.
Deze leden vragen ook of het mogelijk is om in het volgende collegejaar soepel om
te gaan met regels over verblijfsduur, vergunningen en het aantal uur dat internationale
studenten mogen werken in Nederland. Met betrekking tot studenten uit derde landen
geldt dat wanneer er sprake is van onvoldoende studievoortgang, veroorzaakt door de
coronacrisis, instellingen dit kunnen aanmerken als een verschoonbare reden voor de
studievertraging. Melding bij de IND van onvoldoende studievoortgang is dan niet vereist.
Met het wetsvoorstel voor de Tweede Verzamelspoedwet COVID-19, waarin onder meer de
voorwaardelijke inschrijving wordt geregeld van studenten die vanwege het coronavirus
niet aan de instroomeisen van de bachelor- of masteropleiding voldoen, wordt zoals
hierboven beschreven onder meer mogelijk gemaakt dat internationale studenten die
nog niet aan de toelatingseisen voor de master voldoen, door de instelling voorwaardelijk
kunnen worden ingeschreven voor een masteropleiding, mits zij later dat jaar alsnog
aan de toelatingseisen voldoen. Daarnaast geldt voor internationale studenten uit
de EU/EER dat zij normaliter, om recht te hebben op volledige studiefinanciering inclusief
de reisvoorziening, aantoonbaar minimaal 56 uur per maand werken. Door de coronacrisis
kan het zich voordoen dat internationale studenten niet meer aan deze eis kunnen voldoen,
omdat er tijdelijk voor hen geen werk is. Om deze reden heeft DUO aangegeven om, zolang
de coronamaatregelen gelden, soepel te zullen omgaan met de 56-uurseis.
Eigen bijdrage kinderopvang
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de eigen bijdrage voor de kinderopvang
voor ouders tussen 11 mei en 8 juni automatisch door de Sociale Verzekeringsbank (SVB)
wordt uitgekeerd en of ouders actief wordt gevraagd of ze gecompenseerd willen worden.
Voor de berekening van de vergoeding worden gegevens gebruikt die op 6 april verwerkt
waren door de Belastingdienst in het kader van de kinderopvangtoeslag. Op basis van
deze gegevens wordt de hoogte van de vergoeding berekend. De SVB stort dit bedrag
in juli op de rekening van de ouders. Dit gebeurt automatisch, hiervoor hoeven ouders
geen aanvraag in te dienen. Als er ouders zijn die deze vergoeding niet willen ontvangen,
dan kunnen ze er voor kiezen om het bedrag terug te storten. Ouders kunnen hier meer
informatie over vinden op www.svb.nl/opvang.
Inbreng van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie vragen waarom de regels betreffende onderwijs worden versoepeld
voordat het onderzoek over de overdraagbaarheid van het virus door kinderen en jongeren
is afgerond. Deze leden vragen voorts of de Minister van Basis- en Voortgezet Onderwijs
en Media zich kan voorstellen dat ouders, leerlingen en onderwijspersoneel zich proefkonijnen
voelen. Het onderwijs in Nederland wordt niet als proefkonijn behandeld. Het kabinet
heeft zich bij alle versoepelingen zorgvuldig laten adviseren door de experts van
het OMT en het RIVM. Resultaten uit onderzoeken en monitoring over de besmettelijkheid
van kinderen waren in aanloop naar 11 mei voldoende om over te gaan tot gedeeltelijke
opening. Er is destijds bewust gekozen om niet direct tot volledige heropening over
te gaan. In de weken vanaf 11 mei is nauwkeurig gemonitord of er contra-indicaties
zichtbaar waren om vanaf 8 juni de scholen weer volledig te openen. Uit de gegevens
van het RIVM blijkt dat er geen aanwijzingen zijn dat er een toename is van verspreiding
van COVID-19 van kinderen op medewerkers, tussen kinderen onderling, of van medewerkers
op kinderen. Daarnaast meldt het RIVM dat er gegevens van de GGD-teststraten zijn
van 2619 medewerkers van kinderopvang en primair onderwijs; hiervan waren 66 (2,5%)
positief. Dit percentage is lager dan het totaal van 8,2% bij alle mensen getest in
de teststraten, en ook lager dan bij de 6,9% van al deze mensen exclusief zorgmedewerkers.
Het RIVM ziet ook geen toename in het percentage positief geteste medewerkers van
kinderopvang en primair onderwijs over de tijd.
De leden vragen wat de Minister van Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media vindt
van de uitkomsten van de AOb-peiling waar een meerderheid van de leraren een volledige
lesweek nog niet zien zitten. De Minister heeft er begrip voor dat het spannend kan
zijn om de school weer volledig te openen. Daarom heeft hij aan het RIVM gevraagd
om alle onderzoeken over besmettelijkheid van kinderen en hun rol in de epidemie op
een rijtje te zetten. De eerder genoemde nota van het RIVM is daar het resultaat van.
Uit deze nota blijkt duidelijk dat de besmettingsrisico’s van kinderen zeer klein
zijn en dat het verantwoord is de scholen weer volledig te openen. Daarbij is het
natuurlijk van belang dat de hygiënemaatregelen en andere afspraken uit het protocol
van de sector worden nageleefd. Daarnaast kan elke leraar zelf ook een belangrijke
bijdrage leveren aan de veiligheid op school, door thuis te blijven bij klachten en
zich snel te laten testen.
De leden van de SP-fractie vragen in hoeverre het besluit tot volledige opening van
de basisscholen is genomen in samenspraak met het onderwijs(ondersteunend) personeel.
Tijdens deze periode voor en na ieder besluit is veelvuldig overlegd met een groot
aantal veldpartijen (waaronder de bonden). Uiteraard is bij het nemen van dat besluit
het belang van alle partijen (personeel, ouders, leerlingen) meegenomen. Basis van
het besluit is de duidelijkheid die het OMT heeft gegeven over de besmettelijkheid
van kinderen. De risico’s van het volledig openen van het primair onderwijs zijn daarmee
zeer beperkt. De genoemde peiling dateert van vóór de publicatie van het onderzoek
en de notitie van het RIVM. Het onderzoek laat zien dat er geen aanwijzingen zijn
dat kinderen tot en met 18 jaar een belangrijke bron van infectie zijn. Ze kunnen
wel besmet raken, maar hebben weinig verschijnselen en dragen nauwelijks bij aan verspreiding.
Met de publicatie van die resultaten verwacht de Minister dat de zorgen over de besmettelijkheid
van kinderen zijn weggenomen. Het handhaven van de overige richtlijnen van het RIVM
is iets dat niet altijd makkelijk zal zijn, maar ook gewenning vraagt. Scholen kunnen
van elkaar leren wat goed werkt en wat niet.
Deze leden vragen hoe de Minister van Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media communiceert
richting mensen die twijfelen of ze hun kind naar school sturen of zelf aan het werk
gaan. De Minister snapt dat er in deze tijd zorgen leven. Onderzoeken laten echter
nog steeds zien dat de risico’s bij jonge kinderen zeer beperkt zijn. De kans dat
ze de ziekte doorgeven aan een volwassene is heel klein. Het kan uiteraard dat een
leraar of ouder zich in specifieke situaties zorgen maakt, bijvoorbeeld omdat zij
tot een risicogroep behoren. Indien dit het geval is, is het passend deze zorgen met
de werkgever of school te bespreken. Ten slotte geeft de Minister mee dat het in het
belang is van het kind om weer naar school te gaan, zeker ook sociaal gezien.
De leden van de SP-fractie vragen wat de Minister van Basis- en Voortgezet Onderwijs
en Media vindt van het bericht dat ouders pas na dagen hoorden over de besmette juf
op een Limburgse basisschool en of hij zich kan voorstellen dat dit soort berichten
ouders en leerlingen beangstigt.56 De school was bekend met het protocol en heeft direct de GGD ingeschakeld, zoals afgesproken. Bij de eerste besmetting zijn alle ouders van de betreffende
groep geïnformeerd. Bij de tweede besmetting zijn alle ouders van de school geïnformeerd.
Deze leden vragen waarom er in de factsheet over testen geen onderdeel over communicatie
is opgenomen en of hij bereid is dit alsnog op te nemen. Heldere communicatie is vanzelfsprekend
van belang wanneer een besmetting zich voordoet. Het spreekt voor zich dat de school
alle betrokkenen adequaat informeert. Situaties die zich voordoen kunnen erg van elkaar
verschillen. Daarom is het van belang dat de school, waar nodig samen met bestuur
en GGD, bekijkt welke informatie op welk moment gedeeld kan worden. De Minister van
Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media vertrouwt erop dat scholen dit op een goede
manier aanpakken. Voor de GGD is de communicatie met betrokkenen onderdeel van de
LCI-richtlijn.57
De leden van de SP-fractie vragen of de Minister van Basis- en Voortgezet Onderwijs
en Media kan herbevestigen dat de uiteindelijke doorzettingsmacht om scholen te sluiten
bij de GGD ligt, of apart wordt geregistreerd of een besmetting is terug te herleiden
naar een bepaalde school en of wordt onderzocht of het aantal kinderen dan een nieuwe
ernstige kinderziekte heeft opgelopen, die vermoedelijk samenhangt met COVID-19, samenhangt
met de opening van de scholen.58 Als er een besmetting wordt vastgesteld binnen een school, bekijkt de GGD, onder
andere op basis van bron- en contactonderzoek, welke maatregelen er nodig zijn. Het
kan dat de GGD op medische gronden besluit dat het niet verantwoord is de school open
te houden en die dus moet sluiten. Het kan ook zo zijn dat de GGD adviseert dat sluiting
niet nodig is, maar dat bijvoorbeeld naar aanleiding van het bron- en contactonderzoek
dusdanig veel leraren in thuisquarantaine moeten blijven dat het vanuit organisatorisch
oogpunt niet mogelijk is de school open te houden. Daarover beslist het schoolbestuur.
Afhankelijk van de duur van de sluiting is het zaak dat er waar mogelijk tijdelijk
wordt teruggeschakeld naar afstandsonderwijs. Of onderzoek naar een eventuele samenhang
tussen COVID-19 en de genoemde kinderziektes nodig is, is aan artsen en onderzoekers.
Deze leden vragen hoe scholen in het vo en vso vanaf 2 juni de anderhalvemetermaatregel
tussen leerlingen handhaven. Om deze maatregel tussen leerlingen in het vo te handhaven
betekent dit in de praktijk dat niet alle leerlingen tegelijk op school aanwezig kunnen
zijn. Het onderwijsveld heeft aangegeven dat dit betekent dat 25 tot 33% van de leerlingen
tegelijkertijd naar school kunnen. Daarnaast hebben de scholen looproutes aangegeven
en de maatregelen duidelijk in de school opgehangen. De sociale partners hebben een
protocol gemaakt dat de voorschriften van het RIVM vertaalt naar de schoolsituatie.
Aan de hand daarvan kunnen scholen de anderhalvemetermaatregel goed handhaven, zo
is de verwachting. De eerste ervaringen wijzen er niet op dat er grote problemen ontstaan.
In het voortgezet speciaal onderwijs zal het niet altijd mogelijk zijn om anderhalve
meter afstand te bewaren. Daarom wordt deze afstand in de school zo veel als mogelijk
gehandhaafd. Ook hiervoor hebben de scholen voorbereidingen getroffen. Voor deze kwetsbare
leerlingen is het echter noodzakelijk dat ze zoveel mogelijk naar school gaan. Bovendien
is het voor bepaalde groepen heel lastig om afstandsonderwijs te organiseren. De risico’s
zijn volgens de deskundigen beperkt omdat het om kleinere scholen gaat in het vso
en de voorzorgsmaatregelen en hygiëneafspraken goed kunnen worden opgevolgd. Het is
hierbij uiteraard nog belangrijker dat mensen met klachten thuis blijven.
De leden van de SP-fractie vragen wat de inbreng van de VO-raad was over de haalbaarheid
van de anderhalvemetermaatregel in vo en vso. De VO-raad heeft, mede na raadpleging
van haar leden, aangegeven dat de anderhalvemeterafstand scholen voor een opgave stelt.
De raad heeft meteen duidelijk gemaakt dat het in de praktijk betekent dat ongeveer
een kwart tot een derde van de leerlingen tegelijk op school aanwezig kan zijn. Samen
met de andere sociale partners is er vervolgens een protocol opgesteld om dat en andere
voorschriften van het RIVM te vertalen naar de praktijk en te komen tot een werkbare
situatie. De ervaring van de eerste dagen van de heropening leert dat dat goed is
gelukt. Voor het voortgezet speciaal onderwijs geldt dat er meteen, door de PO-raad
en Lecso, is onderkend dat afstand houden daar lastiger is. Daarom is daar gezegd
dat iedereen zo veel als mogelijk afstand moet houden. Dat is verantwoord omdat, zoals
in antwoord op de voorgaande vraag, het doorgaans kleinere scholen betreft en de voorzorgsmaatregelen
en hygiëneafspraken goed kunnen worden opgevolgd. Daarnaast bestaat de mogelijkheid
dat bepaalde leerlingen om medische redenen niet, of niet meteen, volledig gebruik
maken van fysiek onderwijs. En uiteraard is het in het vso nog belangrijker dat risicogroepen
extra voorzichtig zijn en dat mensen met klachten thuisblijven. Dit besluit is genomen
mede op basis van gesprekken met de PO-Raad, VO-raad, Lecso en vertegenwoordigers
van cluster 1 en 2.
Deze leden vragen wat de Minister van Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media bedoelt
met meer «maatwerk» voor scholen voor voortgezet speciaal onderwijs. Scholen voor
het vso zijn sinds 2 juni weer geheel open. Gegeven de specifieke karakteristieken
van de leerlingen en de grote variatie in het vso kan er maatwerk nodig zijn, omdat
het niet altijd mogelijk is om de anderhalve meter afstand te bewaren in het vso.
Maatwerk is voor elke leerling en binnen elke school anders vorm te geven. Een voorbeeld
kan zijn dat bepaalde leerlingen om medische redenen niet of nog niet volledig gebruik
kunnen maken van fysiek onderwijs.
De leden van de SP-fractie vragen of het voor vo scholen met grote leerlingenaantallen
haalbaar is om gedeeltelijk open te gaan en alle leerlingen fysiek onderwijs aan te
bieden en of ze hierbij worden ondersteund. Het is duidelijk dat een beperkt aantal
uren fysiek onderwijs voor leerlingen niet voldoende is, en dat er daarnaast afstandsonderwijs
nodig is. Scholen krijgen daarbij zoveel mogelijk ruimte om tot werkbare roosters
te komen. De beschikbare capaciteit is uiteraard een belangrijke randvoorwaarde. Sommige
scholen streamen de fysieke lessen voor de niet aanwezige kinderen, wat een efficiënte
manier is om fysiek onderwijs en afstandsonderwijs te combineren. Via de website www.lesopafstand.nl is er informatie beschikbaar voor scholen hoe zij dit het beste kunnen vormgeven.
Deze leden vragen of er een minimum aan uren is dat leerlingen fysiek les moeten krijgen.
Nee, de scholen zorgen zelf voor de praktische invulling van de opening. Het is de
bedoeling dat alle leerlingen fysiek onderwijs krijgen en dat dit niet wordt beperkt
tot een paar toetsen.
De leden van de SP-fractie vragen of naast fysiek onderwijs ook nog steeds (overwegend)
digitaal onderwijs gegeven wordt en of de Minister van Basis- en Voortgezet Onderwijs
en Media van mening is dat juist een mentoruur in deze tijd voor leerlingen van belang
is.59 De Minister gaat ervan uit dat er op alle scholen de komende periode weer een deel
van het onderwijs fysiek wordt gegeven. Daarbij is juist een mentoruur van groot belang
om leerlingen de gelegenheid te geven hun ervaringen uit te wisselen in deze ingewikkelde
tijd. Fysiek onderwijs verzorgen waarbij tussen alle personen in de school 1,5 meter
afstand moet worden gehandhaafd, is wel een ingewikkelde logistieke puzzel voor scholen.
Wat dat betekent is uiteraard afhankelijk van de karakteristieken van het schoolgebouw.
Ook is van belang hoeveel leerkrachten er beschikbaar zijn. De inschatting van de
VO-raad is dat op een school circa een kwart tot een derde van de leerlingen tegelijk
aanwezig kan zijn. Als het een school niet lukt om open te gaan, dan geven zij dat
door aan de inspectie. De inspectie kijkt dan met de school waarom het niet lukt en
of ze samen een oplossing kunnen vinden. Als een school uiterst beperkt fysieke lessen
verzorgt, en hier geen gegronde reden voor is, dienen ouders hun school aan te spreken
via de medezeggenschapsraad. Als dat geen vergelijk oplevert, kunnen ouders een signaal
afgeven bij de inspectie. Zo nodig gaat de inspectie dan ook met de school in gesprek.
De lessen die hieruit getrokken worden, kunnen gebruikt worden voor volgend schooljaar.
Het is mogelijk dat de anderhalvemeterschool ook dan nog realiteit is. Het is duidelijk
dat een beperkt aantal uren fysiek onderwijs voor leerlingen niet voldoende is, en
dat er daarnaast afstandsonderwijs nodig is. Scholen krijgen daarbij zoveel mogelijk
ruimte om tot werkbare roosters te komen. De beschikbare capaciteit is uiteraard een
belangrijke randvoorwaarde. Sommige scholen streamen de fysieke lessen voor de niet
aanwezige kinderen, wat een heel efficiënte manier is om fysiek onderwijs en afstandsonderwijs
te combineren. Via de website www.lesopafstand.nl is er informatie beschikbaar voor scholen hoe zij dit het beste kunnen vormgeven.
Het is de bedoeling dat alle leerlingen fysiek onderwijs krijgen, maar scholen mogen
uiteraard accenten leggen.
De leden van de SP-fractie vragen of het haalbaar is dat de VO-raad en regionale vervoerders
afspraken gaan maken over speciaal vervoer voor kinderen die meer dan acht kilometer
van school wonen en van het openbaar vervoer afhankelijk zijn. De vervoerders geven
aan dat ze er vertrouwen in hebben dat het gaat lukken. Er wordt dagelijks gemonitord
en actie ondernomen waar dat nodig is. De eerste signalen wijzen er niet op dat zich
problemen voordoen.
Deze leden vragen of er rekening is gehouden met een toename van het aantal leerlingen
dat met het ov gaat reizen? Scholen moedigen leerlingen aan om waar mogelijk te fietsen.
De indruk is dat dat goed lukt. De vervoerders monitoren de drukte en schakelen bij
wanneer dat nodig is.
Deze leden vragen of het regelen van speciaal vervoer niet te veel druk legt op scholen.
Scholen regelen het vervoer voor hun leerlingen niet zelf. De regionale vervoerder
maakt samen met de school afspraken over die leerlingen die echt afhankelijk zijn
van het openbaar vervoer. Scholen laten vervoerders weten hoeveel leerlingen dit zijn.
De regionale vervoerder kijkt vervolgens in samenspraak met de school of dit problemen
gaat opleveren in het openbaar vervoer, welke oplossingen mogelijk zijn qua spreiding
en regelt zo nodig aanvullend vervoer.
De leden van de SP-fractie vragen of het regelen van speciaal vervoer extra geld kost
en door wie dit wordt betaald. Maatwerkoplossingen die niet binnen de reguliere concessie
van de regionale vervoerder passen (en daarmee geen financiële dekking hebben) worden
door de regionale vervoerder besproken met de decentrale concessieverlener. Indien
dit meer is dan incidenteel, dan voeren vervoerders, decentrale concessieverleners
en de ministeries van IenW en OCW hierover het gesprek. Het uitgangspunt hierbij is
dat scholen geen extra kosten maken.
Deze leden vragen wat de Minister van Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media vindt
van de bestuurders die in het artikel van Trouw aangeven dat het regelen van speciaal
vervoer niet realistisch is. Scholen hoeven het vervoer niet zelf te regelen. Scholen
maken samen met de regionale vervoerder afspraken over die leerlingen die echt afhankelijk
zijn van het openbaar vervoer. Scholen laten vervoerders weten hoeveel leerlingen
dit zijn. De regionale vervoerder kijkt vervolgens in samenspraak met de school of
dit problemen gaat opleveren in het openbaar vervoer, welke oplossingen mogelijk zijn
qua spreiding en regelt zo nodig aanvullend vervoer.
De leden van de SP-fractie vragen of leerlingen uit het voortgezet onderwijs een boete
ontvangen als zij binnen acht kilometer van school wonen, maar alsnog met het openbaar
vervoer reizen. Nee, leerlingen kunnen hiervoor geen boete ontvangen. De Minister
van Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media gaat ervan uit dat leerlingen en hun ouders
de verantwoordelijkheid nemen om het openbaar vervoer te mijden, zeker als ze binnen
een straal van acht kilometer wonen. Zij kunnen lopen, fietsen of met de brommer gaan
en ook gebracht worden. Daar waar het voor leerlingen woonachtig binnen een straal
van acht kilometer niet mogelijk is om zonder gebruik te maken van het openbaar vervoer
op school te komen, is een maatwerkaanpak noodzakelijk. Hierbij is, als uiterste consequentie,
het gebruik van openbaar vervoer – buiten de spits – niet uitgesloten.
Deze leden vragen of scholen ook fietsen mogen regelen voor leerlingen die verder
dan acht kilometer van school wonen en of leerlingen uit het vo wel in de spits mogen
reizen naar school en bijbaantjes? Leerlingen worden gestimuleerd om zo veel mogelijk
gebruik te maken van de fiets, voor zowel school, stage als voor werk. Het beschikbaar
stellen van fietsen voor leerlingen die geen fiets hebben, is een goed idee. De gemeente
Amsterdam heeft bijvoorbeeld fietsabonnementen beschikbaar gesteld. Scholen ontvangen
digitale vouchers die ze aan leerlingen geven die een fiets nodig hebben. Dat is een
mooi voorbeeld. Scholen kunnen in overleg met de regionale vervoerder en zo nodig
de gemeente kijken wat voor hun situatie de beste oplossing is.
De leden van de SP-fractie vragen wat de gehele openstelling van het primair onderwijs
en de gedeeltelijke opening van het voortgezet (speciaal) onderwijs betekent voor
de handhaving van de leerplicht en of ouders hun kinderen thuis mogen blijven houden
als zij zich zorgen maken over gezondheidsrisico’s en hoe dit wordt gehandhaafd. Wanneer
een school constateert dat een leerling niet op school komt en de school hiervan melding
doet bij de leerplichtambtenaar, is het in eerste instantie belangrijk dat het gesprek
vanuit de school wordt aangegaan met de ouders om te onderzoeken wat de reden hiervoor
is. De leerplichtambtenaar kan hierbij behulpzaam zijn en zijn functie is gericht
op de gedeelde maatschappelijke zorg, waarbij het contact met de ouders en/of leerling
centraal staat. Besluiten ouders toch om hun kinderen thuis te houden uit vrees voor
het corona virus, dan worden leerplichtambtenaren opgeroepen gehoor te geven aan de
eerder aangenomen motie om in die situatie geen proces-verbaal op te leggen. Voorop
staat dat kinderen weer naar school gaan en daar ook onderwijs volgen. Als het gaat
om kinderen in een kwetsbare positie is het des te belangrijker dat deze kinderen
in het vizier blijven en deze kinderen weer naar school gaan of in ieder geval thuis
het programma volgen. Samen met Ingrado zal de Minister van Basis- en Voortgezet Onderwijs
en Media een maatwerkaanpak bespreken, die uiteraard zorgvuldig wordt opgebouwd. Eerst
wordt altijd het gesprek aangegaan, maar in het uiterste geval, daar waar kinderen
anders uit beeld dreigen te raken of anderszins kwetsbaar zijn wordt handhavend optreden
weer mogelijk. Daar waar verzuim aantoonbaar niets te maken heeft met corona of angst
voor besmetting met het corona-virus, gaan de leerplichtambtenaren wel weer handhavend
optreden. Als ouders vragen hebben dan kunnen zij terecht bij de school van hun kind
of bij de gemeente. Tot slot staan er op de websites www.rijksoverheid.nl en op www.nji.nl/coronavirus specifieke pagina’s voor vragen van ouders. Op www.weeropschool.nl is praktische informatie te vinden over de opening van scholen.
Deze leden vragen hoe wordt voorkomen dat de last van zorg om leerlingen die thuisgehouden
worden komt te liggen bij scholen. Ieder kind dat niet naar school komt, is er een
teveel. Het is belangrijk dat een kind onderwijs volgt. Als een kind naar school komt,
is het goed om na te gaan of er iets anders aan de hand is. Scholen werken daarom
samen met leerplicht, jeugd- en gezinscoaches, jeugdhulp en wijkteams om alle leerlingen
in beeld te krijgen en ze naar school te laten komen. Het contact zoeken met de leerling
staat hierbij centraal. Hiernaast werken de partners van het programma Zorg voor de
Jeugd (ministeries VWS, OCW en J&V, gemeenten, beroepsverenigingen, cliënt- en ouderorganisaties
en branches gespecialiseerde jeugdhulp) samen met het Nederlands Jeugdinstituut, Advies-
en Klachtenbureau Jeugdzorg (AKJ), de Kindertelefoon en de Associatie Wijkteams met
het doel om kinderen, jongeren en hun opvoeders in deze tijd zo goed mogelijk te ondersteunen
in de coronatijd. Door gezamenlijk op te trekken, wordt voorkomen dat de last vooral
bij scholen komt te liggen.
Deze leden vragen of van scholen wordt verwacht dat zij onderwijs op afstand geven
aan leerlingen die thuis moeten blijven en hoe dit vormgeven zou moeten worden en
zo niet op welke wijze krijgen deze leerlingen dan de kans om op een later moment
de opgelopen achterstanden in te halen. Ja, dat wordt van scholen verwacht. Scholen
geven over het algemeen maar een klein deel van het onderwijs fysiek, en moeten daarnaast
sowieso afstandsonderwijs verzorgen. Dat zal ook moeten voor deze groep leerlingen.
Hoe dat precies vormgegeven moet worden, kunnen scholen het beste zelf bepalen.
De leden van de SP-fractie vragen wat de Minister van Basis- en Voortgezet Onderwijs
en Media ervan vindt dat de peiling van de AVS toont dat dat de meeste schoolleiders
niet van plan zijn om na 8 juni 2020 nog afstandsonderwijs te geven aan thuisblijvers.60 Vanaf 8 juni gaan de basisscholen weer volledig open. Uit onderzoek en monitoring
van het RIVM blijkt dat dit veilig kan. Het is dan ook de bedoeling dat alle leerlingen
weer naar school gaan, tenzij er in individuele gevallen een medische reden is waarom
dat niet verantwoord is. In die gevallen kunnen scholen maatwerk leveren voor de betreffende
leerlingen. Het in de lucht houden van het afstandsonderwijs zoals dat gegeven werd
ten tijde van de (gedeeltelijke) sluiting is dus ook niet nodig, omdat iedereen weer
de hele week naar school gaat.
Deze leden vragen in hoeverre de cijfers van AVS kloppen over de opgelopen achterstanden
bij basisschoolleerlingen en of de Minister van Basis- en Voortgezet Onderwijs en
Media kan bevestigen of nader onderzoek kan doen dat bij 90 procent van de leerlingen
de voortgang constant is en bij één procent er een ernstige achterstand is. Het is
lastig om op dit moment een eenduidig, compleet en definitief beeld te geven van de
achterstanden die leerlingen hebben opgelopen. Zelfs binnen een klas kunnen ervaringen
sterk uiteenlopen. Zo kunnen sommige leerlingen achterstanden hebben opgelopen terwijl
anderen juist voor zijn gaan lopen. Het is dan ook extra belangrijk om de komende
tijd in te zetten op maatwerk. De onlangs opengestelde subsidieregeling stelt scholen
en instellingen in staat om dergelijk maatwerk te leveren. De komende tijd zal, door
heropening van de scholen, meer zicht worden verkregen op de eventuele opgelopen achterstanden.
De leden van de SP-fractie vragen waarom er niet wordt ingegrepen bij scholen die
de overgang van hun leerlingen laten bepalen door ouders.61 Het is op grond van de wet- en regelgeving niet verboden als scholen uiteindelijk
ouders laten bepalen of een leerling over gaat. Scholen gaan zelf over hun overgangsbeleid,
dus als zij daar ouders een rol in willen geven kan dat. Dit moet echter wel nadrukkelijk
worden voorgelegd aan de medezeggenschapsraad van de school. De Minister van Basis-
en Voortgezet Onderwijs en Media vindt het inderdaad onwenselijk als deze vrijheid
in overgangsbeleid er toe leidt dat ouders de enige en/of allesbeslissende stem krijgen
in de overgangsbeslissing. Maar deze vrijheid is zeker geen vrijbrief. Als een school
ervoor kiest om ouders en leerlingen een (doorslaggevende) rol te geven bij de overgangsbeslissing,
laat dit onverlet dat de school dan nog steeds eindverantwoordelijk is, en dat de
school er (bijvoorbeeld door de inspectie) op aangesproken kan worden als hierdoor
de kwaliteit van hun onderwijs in het geding komt.
De leden van de SP-fractie vragen wat de gevolgen zijn voor het onderwijs, zowel fysiek
als op afstand, nu naast het al bestaande lerarentekort meer leraren thuis zullen
blijven. De leden van deze partij vragen ook wat de gevolgen van corona zijn voor
het onderwijs nu naast de tekorten mogelijk meer leraren thuis zullen blijven door
gezondheidsklachten, thuisquarantaine en/of vallen onder de risicogroep (of hun gezinsleden).
Het antwoord hierop is dat dit nog lastig te voorspellen is. Een situatie als deze
hebben we niet eerder meegemaakt. De Minister van Basis- en Voortgezet Onderwijs en
Media is zich ervan bewust en heeft waardering voor de inzet en creativiteit van de
scholen om de continuïteit van het onderwijs te borgen ook in coronatijd, met name
in de steden waar de tekorten oplopen. Hoewel het resultaat van de eerste meting van
de AVS over de start van het onderwijs wat betreft de inzet van leraren relatief positief
was (bij de meerderheid van de scholen bleef gemiddeld 2% thuis), blijft de Minister
komende periode alert en volgt de ontwikkelingen. Daarnaast is de aanpak van de tekorten
afgelopen periode doorgegaan. De subsidieaanvragen voor de regionale aanpak van de
tekorten voor de komende twee schooljaren zijn toegekend en ook heeft het kabinet
bij Voorjaarsnota € 32 miljoen structureel extra beschikbaar gesteld voor de aanpak
van het lerarentekort (Kamerstuk 35 450, nr. 1). Over de inzet hiervan wordt uw Kamer voor de zomer geïnformeerd.
De leden van de SP-fractie vragen of de Minister van Basis- en Voortgezet Onderwijs
en Media wil monitoren of scholen door afwezigheid van leraren extra in de knel raken
en waar nodig op maat ingrijpen. In antwoord op vragen van uw fractie heeft de Minister
al aangegeven dat hij de ontwikkelingen op de scholen wat betreft de tekorten, ook
in tijden van corona goed blijft volgen. In aanvullend antwoord op de vraag van de
leden, wordt samengewerkt met de besturen en de gemeenten met de grootste tekorten
(G4 plus Almere) en de PO-Raad aan een aanpak om de tekorten door het jaar heen te
volgen. Om te voorkomen dat scholen in de knel komen, zoals de leden ook vragen, kunnen
scholen om de continuïteit van het onderwijs zo goed mogelijk te borgen, gebruik maken
van de handreiking die eerder is opgesteld door de inspectie en OCW.62
De leden van de SP-fractie vragen hoe de Minister van Basis- en Voortgezet Onderwijs
en Media de scholen ondersteunt om de leerlingen die nog onvindbaar zijn te vinden.
Ieder kind dat niet naar school komt, is er een teveel. Het is belangrijk dat een
kind onderwijs volgt. Als een kind niet naar school komt, is het goed om na te gaan
of er iets anders aan de hand is. Scholen werken daarom samen met leerplicht, jeugd-
en gezinscoaches, jeugdhulp en wijkteams om alle leerlingen in beeld te krijgen en
ze naar school te laten komen. Het contact zoeken met de leerling staat hierbij centraal.
Hiernaast werken de partners van het programma Zorg voor de Jeugd (ministeries VWS,
OCW en J&V, gemeenten, beroepsverenigingen, cliënt- en ouderorganisaties en branches
gespecialiseerde jeugdhulp) samen met het Nederlands Jeugdinstituut, Advies- en Klachtenbureau
Jeugdzorg (AKJ), de Kindertelefoon en de Associatie Wijkteams met het doel om kinderen,
jongeren en hun opvoeders in deze tijd zo goed mogelijk te ondersteunen in de coronatijd.
Naar aanleiding van de cijfers van AVS en de interne monitor is het Ministerie van
OCW in gesprek gegaan met Ingrado, de PO-Raad, de brancheorganisaties voor de kinderopvang
(BMK en BK), Sociaal Werk Nederland, de VNG en enkele gemeenten om te bezien hoe die
kinderen zo snel mogelijk geholpen kunnen worden. Deze partijen hebben afgesproken
naast de reeds geleverde inspanningen zich gezamenlijk extra in te zetten om ieder
kind in beeld en op school te krijgen. Door gezamenlijk op te trekken, worden deze
leerlingen zo snel als mogelijk bereikt. Tot slot is er op de website www.weeropschool.nl praktische informatie te vinden over de opening van scholen waaronder een stappenplan,
protocollen en voorzorgsmaatregelen, maar ook op website weeraanwezigopschool.nl zijn
er tips voor schoolleiders, leraren, intern begeleiders en zorgcoördinatoren hoe je
kunt stimuleren dat zoveel mogelijk leerlingen weer naar school gaan.63
De leden van de SP-fractie geven aan benieuwd te zijn naar de manier waarop manier
mbo-scholen, hogescholen en universiteiten contact onderhouden met hun studenten.
Zij stellen de vraag in hoeverre studenten van de radar zijn verdwenen sinds het begin
van de coronacrisis. Zij verzoeken de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
de Kamer op de hoogte te houden over de voortgang van het vinden van deze leerlingen
en studenten en de MBO-Raad, de VH en VSNU64 te vragen of zij harde cijfers hebben over de percentages studenten die niet of nauwelijks
participeren in afstandsonderwijs en die geen digitale toetsen mogelijk maken.
Voor het mbo geldt dat er een monitor loopt naar studenten in kwetsbare posities in
het mbo en het aantal jongeren dat nog niet in beeld is. Dit onderzoek wordt in samenwerking
met de MBO Raad gedaan. Er zijn door onderzoeksbureau Oberon vragenlijsten ontwikkeld,
die door mbo-scholen wordt ingevuld. Er hebben in april en mei metingen plaatsgevonden. In het
onderzoek geven mbo-scholen aan hoeveel kwetsbare jongeren zij hebben, welke vormen
van ondersteuning wordt aangeboden en hoeveel jongeren gebruik maken van opvang of
ondersteuning. Docenten en trajectbegeleiders van scholen zoeken veelvuldig contact
met studenten via mail, telefoon, whatsapp en social media. Ook stellen mbo-scholen
hun eigen locaties of alternatieve locaties open voor begeleiding van studenten die
geen veilige thuissituatie hebben, die te maken hebben met multiproblematiek, of die
onvoldoende mogelijkheden tot afstandsonderwijs hebben. Hierbij gelden de richtlijnen
van RIVM en GGD. Mbo-scholen schatten in dat 9% van hun studenten in een kwetsbare
positie zit. Een groot deel van deze studenten is de afgelopen weken opgevangen door
de scholen of krijgt extra ondersteuning.
In het onderzoek wordt ook zichtbaar welke mbo-studenten (al dan niet in een kwetsbare
positie) er uiteindelijk (nog) niet in beeld zijn. Tijdens de eerste meting van eind
april waren gemiddeld per instelling 73 studenten (nog) niet bereikt. Er werd geschat
dat in heel Nederland ongeveer 4.400 studenten niet bereikt waren door mbo-instellingen.
Tijdens de tweede meting van eind mei is het aantal mbo-studenten dat niet wordt bereikt
fors gedaald. Toen waren gemiddeld 44 studenten (nog) niet bereikt. In heel Nederland
gaat het dan ongeveer om 2.600 studenten, dit is een half procent van alle mbo studenten.
Van deze studenten is gemiddeld 70% ouder dan 18 jaar. Door scholen wordt volop ingezet
om jongeren in beeld te krijgen en om kwetsbare jongeren te begeleiden, waar nodig
met behulp van gemeenten.
Voor het hoger onderwijs loopt geen monitor zoals in het mbo. Het is daarom niet mogelijk
hier concrete cijfers van te geven. Voor de jongeren in het hoger onderwijs geldt
geen leer- of kwalificatieplicht zoals voor sommige jongeren in het mbo en ook vallen
zij vaak niet onder RMC-wetgeving.65 In het hoger onderwijs geldt bij de meeste vakken geen aanwezigheidsplicht, waardoor
het voor hoger-onderwijsinstellingen lastig is hier concrete cijfers over te geven.
Wel geven hogescholen en universiteiten aan dat vanuit docenten, studieloopbaanbegeleiders,
studentpsychologen, studieadviseurs en decanen aandacht is voor de groep kwetsbare
jongeren. De studenten met wie zij al vaker contact hebben, zijn bijvoorbeeld actief
benaderd om te vragen hoe het met hen gaat. Hogescholen geven aan dat docenten, studieloopbaanbegeleiders,
studentdecanen en -psychologen extra en geregeld contact hebben met studenten die
aangeven hier behoefte aan te hebben. Ook op landelijk niveau vindt er afstemming
plaats over het geven van de juiste hulp en ondersteuning aan kwetsbare groepen studenten,
zoals mantelzorgers, studenten met een functiebeperking, transgender studenten, zwangere
studenten en jonge ouders. Dit gebeurt via de werkgroep Studentenwelzijn, waarin het
Expertisecentrum Inclusief Onderwijs (voorheen handicap + studie), de onderwijsinstellingen,
studentenbonden en het Ministerie van OCW zitting hebben. De werkgroep Studentenwelzijn
zal voor het zomerreces een handreiking delen met aandachtspunten voor het aankomende
academisch jaar en de herstart van het fysiek onderwijs.
De leden van de SP-fractie constateren dat er voor de verzending van de Kamerbrief
van 19 mei over de lichte versoepeling van maatregelen in het mbo en ho in de media
foutief werd bericht over de maatregel dat het onderwijs tussen 11.00 en 15.00 en
na 20.00 uur zal beginnen en eindigen om het OV gedurende de spits te ontlasten. De
leden van de SP vragen de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap te reflecteren
op de communicatie rondom deze maatregel. De Minister geeft in reactie hierop aan
voor berichtgeving in de media niet verantwoordelijk te zijn. Zoals vermeld in de
op 19 mei verstuurde brief66 stimuleren instellingen studenten en medewerkers om alternatieven voor het OV te
kiezen en zorgen zij voor spreiding van activiteiten over de dag, de week en beschikbare
locaties. Het onderwijs wordt georganiseerd tussen 11.00 en 15.00 en na 20.00 uur,
zodat studenten niet tijdens de spits hoeven te reizen.
Deze leden vragen of de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap sancties voor
ogen heeft voor studenten die wel in de spits terecht komen of met hun studentenreisproduct
reizen voor werk in plaats van voor studie. De tijdsvensters (onderwijs dat wordt
georganiseerd tussen 11.00 en 15.00 en na 20.00 uur) zijn er op gericht om te voorkomen
dat grote groepen studenten in de spits reizen, om zo de druk in de spits te verlagen.
Individuele studenten die bijvoorbeeld door vertraging of doordat zij ver moeten reizen
toch in de spits terecht komen, kunnen gewoon reizen. Het reisrecht van studenten
wordt niet beperkt.
De leden van de SP-fractie vragen zich af of instellingen grotere kosten moeten maken
om onder de huidige omstandigheden aan een wenselijke onderwijsstandaard te kunnen
voldoen en vragen hoe de Minister kijkt naar het beschikbaar stellen van extra middelen
hiervoor. Voor alle onderwijssectoren geldt dat de 1,5-meter-samenleving consequenties
zal hebben voor het onderwijs. Welke financiële impact dat heeft, is niet bekend.
Deze kosten hangen ook af van hoe lang de crisis duurt en wanneer de coronamaatregelen
versoepeld kunnen worden. Voor het middelbaar beroepsonderwijs en het hoger onderwijs
zijn op dit moment de MBO Raad, Vereniging Hogescholen en VSNU bezig met een inventarisatie
van de kosten voor de middel- en middellange termijn. Dit kan inzichtelijk maken tegen
welke kosten onderwijsinstellingen aanlopen. Daarnaast zullen de beleidseffecten van
het huidige steunpakket nauwgezet gemonitord worden. De overheid kan niet alle consequenties
van de coronamaatregelen opvangen. Dat gebeurt in geen enkele sector. Met het huidige
steunpakket wordt in de eerste plaats ingezet op ondersteuning van kwetsbare leerlingen
en studenten. Daarnaast is in de voorjaarsnota opgenomen dat het gehele onderwijs
ook de loon- en prijsbijstelling op de bekostiging ontvangt. Tevens is ook de groei
van het aantal leerlingen en studenten gecompenseerd in de voorjaarsnota. Ook is vanwege
de coronamaatregelen afgesproken om het budget van de studievoorschotmiddelen voor
2021 – net als voor de jaren 2019 en 2020 – voor alle hoger-onderwijsinstellingen
toe te voegen aan de lumpsum. Voor het hoger onderwijs is dit een belangrijke steun
in de vorm van stabiele budgetten en financiering van groeiende studentenaantallen
en de investering in de verbetering van de kwaliteit van het hoger onderwijs.
De leden van de SP fractie wijzen op de precaire positie van docenten en met name
onderzoekers bij universiteiten met een tijdelijk contract. De leden vragen de Minister
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap er bij de instellingen op aan te dringen dat
zij hier fatsoenlijk mee omgaan en zoveel mogelijk zekerheid bieden aan hun personeel.
De Minister is zich ervan bewust dat de huidige situatie veel vraagt van wetenschappers.
Deze signalen worden dan ook serieus genomen. Samen met de publieke kennispartners
(NWO, KNAW, VSNU, VH en NFU) houdt OCW de ontwikkelingen nauwlettend in de gaten.
Doel is om geen onderzoekers tussen wal en schip te laten vallen. Er worden door de
samenwerkende publieke kennispartners verschillende stappen gezet om onderzoeksvertraging
waar mogelijk op te vangen of beoordeling aan te passen, ook in het licht van het
nieuwe erkennen en waarderen. Op 5 juni 2020 hebben de VSNU en de vier werknemersorganisaties
een definitief akkoord voor een nieuwe cao 2020 gesloten. Naast een loonsverhoging
van 3 procent en een eenmalige uitkering van 750 euro, is er ook geld gereserveerd
voor de problemen met tijdelijke contracten, ontstaan door de coronacrisis. Voor deze
problemen is in het onderhandelaarsakkoord 0,45 procent van de beschikbare loonruimte
gereserveerd. Over de besteding van dit geld worden nog nadere afspraken gemaakt.
Naast de financiële kant, willen bonden en werkgevers ook kijken hoe het juridisch
mogelijk gemaakt kan worden om onderzoek af te ronden.
NWO is begonnen met het openbaar maken van calls die in de toekomst gepubliceerd worden.
Dit geeft onderzoekers meer tijd om aanvragen voor te bereiden en hun planning daarop
aan te passen. Nieuwe sluitingsdata van gepauzeerde calls worden ruim van tevoren
gepubliceerd. Ook wordt gekeken of er mogelijkheden zijn om onderzoekers verlenging
te bieden indien ze die nodig hebben om hun onderzoek af te ronden. Daarnaast wordt
gekeken naar mogelijkheden om het onderzoekswerk te hervatten binnen de kaders van
de coronamaatregelen. De Minister verwijst u daarvoor graag naar het servicedocument
dat regelmatig wordt uitgebracht en het protocol «Herstart Universiteiten». Alle bovenstaande
maatregelen zijn er op gericht om onderzoekers zo veel mogelijk te ondersteunen in
deze bijzondere omstandigheden.
De leden van de SP-fractie geven aan dat zij zich zorgen maken over de positie van
studenten. Het kabinet heeft onlangs besloten de grens van compensatie voor flexwerkers
te verlagen van € 500,– naar € 400,–. Daardoor komen meer studenten hiervoor in aanmerking.
De leden geven aan dat de compensatie is beperkt tot de hbo-bachelor en masterfase
in het wo. Dit klopt ten dele. In het hbo wordt uitgegaan van een ad-, een bachelor-
of een masterdiploma. In het wo wordt uitgegaan van de master gediplomeerden. De studenten
die een wo-bachelor behalen zijn uitgesloten van de compensatie. Dit omdat het volgen
van een masteropleiding na een bacheloropleiding in het wetenschappelijk onderwijs
regulier is. De overheid gaat er vanuit dat deze studenten hun eventuele vertraging
dan in de wo-master kunnen inlopen. Daarnaast is van belang op te merken dat de hoger-onderwijsinstellingen
heel hard werken om vertraging zoveel mogelijk te voorkomen, onder meer door digitaal
onderwijs te verzorgen.
De leden van de SP-fractie geven aan dat zij eraan twijfelen of het haalbaar is voor
studenten om tijdens de studie eventuele studievertraging in te lopen en dat zij de
logica van de keuze voor laatstejaars-studenten niet zien. Alle onderwijsinstellingen
in het mbo en ho werken hard aan het voorkomen van studievertraging voor studenten.
Studenten die niet in het laatste jaar van hun studie zitten kunnen tijdens hun studie
nog eventuele vakken inhalen en daardoor de vertraging inlopen. Zowel de student als
de instelling heeft baat bij zo min mogelijk studievertraging. Toch zal het voor sommige
studenten niet geheel te voorkomen zijn en geldt voor hen dat zij hun studievertraging
op een later moment dienen in te halen. Als zij nog niet in het laatste jaar zitten,
is daar gedurende de rest van de studie gelegenheid voor. Voor hen geldt dat de oplossing
dus ligt in het bieden van meer tijd om die studievertraging binnen een redelijke
termijn in te halen. Hier zijn met de hbo en wo sector afspraken over gemaakt die
in het servicedocument hoger onderwijs beschreven staan. Zo geven instellingen eerstejaarsstudenten
die door de coronamaatregelen studievertraging oplopen en als gevolg daarvan de norm
van het bindend studieadvies (bsa) in het studiejaar 2019–2020 niet halen, de mogelijkheid
de bsa-norm te halen in het volgende studiejaar. Ook kunnen studenten in het hoger
onderwijs erop rekenen dat coulance wordt betracht wanneer zij door corona niet binnen
de diplomatermijn kunnen afstuderen. Normaliter wordt de hele prestatiebeursschuld
omgezet in een lening (alle ontvangen basisbeurs, aanvullende beurs en de reisvoorziening)
als een student niet binnen 10 jaar na aanvang van de studiefinanciering afstudeert.
Dit is opgelost door de diplomatermijn te verlengen. Voor studenten die de overstap
willen maken van het hbo naar het wo, of van bachelor- naar master, maar door het
COVID-19 virus niet op tijd aan de vooropleidingseisen of toelatingseisen kunnen voldoen,
zijn ook afspraken gemaakt met instellingen. Deze studenten kunnen doorstromen naar
de vervolgopleiding onder de voorwaarde dat zij binnen een redelijke termijn alsnog
voldoen aan de vooropleidingseisen of toelatingseisen.
In het servicedocument hoger onderwijs zijn landelijke afspraken gemaakt over de manier
waarop hogescholen en universiteiten flexibel kunnen omgaan met verschillende situaties
die zich door de coronacrisis voordoen. Hierbij valt te denken aan het uitstellen
van het bsa, het verlaten van de inschrijfdatum voor het hoger onderwijs en het bieden
van flexibiliteit bij de doorstroom, door studenten de mogelijkheid te geven om voorwaardelijk
aan een opleiding te starten, mits zij de achterstand voor een afgesproken datum inhalen.
Desgevraagd geven zowel VH als VSNU aan dat hogescholen en universiteiten hier bovenop
nog maatwerkafspraken maken met studenten om vertraging te voorkomen. Wat het kostenplaatje
is van dergelijke aanpassingen, is op dit moment niet bekend. De kosten hangen ook
af van hoe lang de crisis duurt en wanneer de coronamaatregelen versoepeld kunnen
worden. Voor het hoger onderwijs zijn op dit moment de Vereniging Hogescholen en VSNU
bezig met een inventarisatie van de kosten voor de middel- en middellange termijn.
Dit kan inzichtelijk maken tegen welke kosten instellingen aanlopen.
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie vragen naar de consequenties van de combinatie van fysiek
en afstandsonderwijs op de werkdruk voor leraren en in hoeverre deze werkdruk (en
consequenties daarvan op de onderwijskwaliteit en kansengelijkheid) is meegewogen
in de keuze om de basisscholen volledig te heropenen. De scholen hebben de afgelopen
weken ieder op eigen wijze invulling gegeven aan de gedeeltelijke openstelling. Sommige
scholen hebben daarbij gekozen het afstandsonderwijs gedeeltelijk voort te zetten,
andere gaven de ene helft van de week fysiek les en gaven de kinderen werk mee voor
thuis voor de andere helft van de lestijd. De Minister van Basis- en Voortgezet Onderwijs
en Media realiseert zich dat er de afgelopen tijd veel gevraagd is van het onderwijspersoneel.
De beheersing van de werkdruk blijft ook in deze tijd iets tussen werkgever en werknemer.
Het in de lucht houden van het afstandsonderwijs zoals dat gegeven werd ten tijde
van de (gedeeltelijke) sluiting is dus ook niet nodig, omdat iedereen weer de hele
week naar school gaat. Dit komt hopelijk ook ten goede aan de werkdruk van de leraren.
Deze leden vragen of de Minister van Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media het onwenselijk
vindt dat leerkrachten bijspringen in de schoonmaak en of hij hierover afspraken wil maken met de sector. De Minister is het met
u eens dat het niet wenselijk is dat leraren verantwoordelijk worden voor de schoonmaak
op school. Scholen kunnen zelf, in samenspraak met hun bestuur, eventueel extra schoonmaak
inkopen.
De leden van de PvdA-fractie vragen of de vrijheid blijft bestaan om gedeeltelijk
open te gaan voor scholen in zowel basis als voortgezet onderwijs indien de school
kan aantonen dat volledige heropening (nog) niet verantwoord is. Vanaf 8 juni hebben
basisscholen hun deuren weer volledig geopend. Uit onderzoek en monitoring van het
RIVM blijkt duidelijk dat dit veilig en verantwoord is. Als de Minister van Basis-
en Voortgezet Onderwijs en Media signalen krijgt van scholen die niet volledig open
gaan, gaat de inspectie in gesprek met de school. Dit is de gebruikelijke gang van
zaken, die bijvoorbeeld ook bij problematiek rondom het lerarentekort wordt gehanteerd.
Samen met de inspectie wordt bekeken hoe de situatie opgelost kan worden. Het uitgangspunt
is en blijft dat scholen helemaal open gaan.
Deze leden vragen hoe leerlingen die niet naar school komen, omdat een van hun gezinsleden
of zijzelf tot een risicogroep behoren, toegang houden tot onderwijs op afstand en
hoe je verschillen tussen gemeentes voorkomt in deze aanpak. Scholen zorgen voor deze
leerlingen voor afstandsonderwijs. Het is aan de school om te bepalen wat in deze
gevallen de beste manier is om dat vorm te geven.
De leden van de PvdA-fractie vragen of het klopt dat drie procent van de scholen nog
leerlingen buiten beeld zijn en wat de Minister van Basis- en Voortgezet Onderwijs
en Media doet om scholen en gemeenten te helpen weer zicht te krijgen op deze kinderen.
Uit de monitoring van OCW en andere betrokken partijen blijkt dat bij 23% (voor voorgezet
speciaal onderwijs) tot 53% (voor regulier basisonderwijs) van de gemeenten die de
vragenlijst voor het primair onderwijs hebben ingevuld er nog leerlingen buiten beeld
zijn. Bij de resterende gemeenten die de vragenlijsten hebben ingevuld zijn de aantallen
leerlingen die onbereikbaar zijn onbekend of is het niet van toepassing. In het voortgezet
onderwijs is bij 20% van de vestigingen nog niet alle leerlingen bereikt. In het middelbaar
beroepsonderwijs is er op elke instelling die de vragenlijst heeft ingevuld sprake
van één of meerdere studenten die niet bereikt zijn. Scholen werken daarom samen met
leerplicht, jeugd- en gezinscoaches, jeugdhulp en wijkteams om alle leerlingen in
beeld te krijgen en ze naar school te laten komen. Het contact zoeken met de leerling
staat hierbij centraal. Ieder kind dat niet naar school komt, is er een teveel. Het
is belangrijk dat een kind onderwijs volgt. Als een kind niet naar school komt, is
het goed om na te gaan of er iets anders aan de hand is. Scholen werken daarom samen
met leerplicht, jeugd- en gezinscoaches, jeugdhulp en wijkteams om alle leerlingen
in beeld te krijgen en ze naar school te laten komen. Het contact zoeken met de leerling
staat hierbij centraal. Hiernaast werken de partners van het programma Zorg voor de
Jeugd (ministeries VWS, OCW en J&V, gemeenten, beroepsverenigingen, cliënt- en ouderorganisaties
en branches gespecialiseerde jeugdhulp) samen met het Nederlands Jeugdinstituut, Advies-
en Klachtenbureau Jeugdzorg (AKJ), de Kindertelefoon en de Associatie Wijkteams met
het doel om kinderen, jongeren en hun opvoeders in deze tijd zo goed mogelijk te ondersteunen
in de coronatijd. Naar aanleiding van de cijfers van AVS en de interne monitor is
de Minister in gesprek gegaan met Ingrado, de PO-Raad, de brancheorganisaties voor
de kinderopvang (BMK en BK), Sociaal Werk Nederland, de VNG en enkele gemeenten om
te bezien hoe die kinderen zo snel mogelijk geholpen kunnen worden. Deze partijen
hebben afgesproken naast de reeds geleverde inspanningen zich gezamenlijk extra in
te zetten om ieder kind in beeld en op school te krijgen. Door gezamenlijk op te trekken,
worden deze leerlingen zo snel als mogelijk bereikt. Tot slot is er op de website
www.weeropschool.nl praktische informatie te vinden over de opening van scholen waaronder een stappenplan,
protocollen en voorzorgsmaatregelen, maar ook op website weeraanwezigopschool.nl zijn
er tips voor schoolleiders, leraren, intern begeleiders en zorgcoördinatoren hoe je
kunt stimuleren dat zoveel mogelijk leerlingen weer naar school gaan.67
Deze leden vragen hoe de Minister van Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, in
overleg met de betrokken partijen, uitvoering geeft aan de aangenomen motie van de
leden Van den Hul en Westerveld over het in kaart brengen van wat er nodig is om achterstanden
in het primair en voortgezet onderwijs aan te pakken.68 Voor de voorschoolse educatie, het basisonderwijs, het voortgezet onderwijs, het
speciaal onderwijs, volwasseneneducatie en het mbo € 244 miljoen beschikbaar gesteld.
Bij de subsidieregeling zijn schoolbesturen zelf aan zet om een programma op te stellen
om achterstanden van leerlingen in te laten lopen. Zij hebben samen met hun schoolleiders
en leraren immers het beste zicht op de omvang van eventuele achterstanden en de manier
deze voor hun populatie het beste kan worden ingelopen. Op deze manier kan per school
dus optimaal maatwerk worden gerealiseerd.
De leden van de PvdA-fractie vragen of de Minister van Basis- en Voortgezet Onderwijs
en Media de zorgen begrijpt van examenleerlingen in het vso die alleen voor deelcertificaten
opgaan, met het oog op doorstroom van hbo naar wo en de eis van sommige instellingen
om behalve een propedeuse ook vwo-deelcertificaten te kunnen overleggen, maar die
in tegenstelling tot leerlingen die voor het gehele staatsexamen opgaan, geen extra
herkansingsmogelijkheden krijgen en of deze leerlingen geen extra herkansingsmogelijkheid
moeten hebben om hun deelcertificaten alsnog te kunnen halen. Net als in andere jaren
kunnen staatsexamenkandidaten die dit jaar opgaan voor het diploma deelnemen aan de
mogelijkheid om het staatsexamen te herkansen. Voor kandidaten die opgaan voor deelcertificaten
geldt er net als in andere jaren dat als zij (nog) niet opgaan voor het diploma er
geen herkansingsmogelijkheden zijn. Dit komt voort uit de gedachte dat herkansingen
primair bedoeld zijn om behaalde resultaten te verbeteren om te kunnen slagen. Dat
is niet van toepassing op kandidaten die zich inschrijven voor deelcertificaten en
niet opgaan voor een diploma. Daar komt bij dat het staatsexamen als voorziening bedoeld
is om gedurende een langere periode burgers de kans te geven afzonderlijke vakken
of een heel diploma te halen; behaalde resultaten blijven tien jaar geldig. Ook dit
verklaart waarom kandidaten die opgaan voor deelcertificaten van oudsher niet in aanmerking
komen voor het afleggen van herkansingen. Tot slot is het zo dat met de huidige kandidaat-aantallen
het niet uitvoerbaar is voor het CvTE om iedereen een herkansing te bieden.
Deze leden vragen hoe de combinatie fysiek en afstandsonderwijs wordt gewaarborgd
bij de heropening van de scholen, juist voor leerlingen die om (in)directe gezondheidsredenen
niet naar school (kunnen) komen. Het is duidelijk dat een beperkt aantal uren fysiek
onderwijs voor leerlingen niet voldoende is, en dat er daarnaast afstandsonderwijs
nodig is. Scholen krijgen daarbij zoveel mogelijk ruimte om tot werkbare roosters
te komen. De beschikbare capaciteit is uiteraard een belangrijke randvoorwaarde. Sommige
scholen streamen de fysieke lessen voor de niet aanwezige kinderen, wat een heel efficiënte
manier is om fysiek onderwijs en afstandsonderwijs te combineren. Via de website www.lesopafstand.nl is er informatie beschikbaar voor scholen hoe zij dit het beste kunnen vormgeven.
Scholen geven over het algemeen maar een klein deel van het onderwijs fysiek, en moeten
daarnaast sowieso afstandsonderwijs verzorgen. Dat zal ook moeten voor deze groep
leerlingen. Hoe dat precies vormgegeven moet worden, kunnen scholen het beste zelf
bepalen
De leden van de PvdA-fractie vragen wat het spreiden van onderwijstijden betekent
voor de werkdruk van onderwijspersoneel. Scholen geven vanaf 2 juni zelf vorm aan
invulling van het fysieke onderwijs voor alle leerlingen en hanteren hierbij het principe
van de anderhalve meter afstand tussen leerlingen en leraren en leerlingen onderling.
Scholen besluiten daarnaast zelf in overleg met de medezeggenschap of en op welke
wijze naast onderwijs op school onderwijs afstand wordt geboden. Daarbij wordt rekening
gehouden met de belastbaarheid en de normjaartaak van medewerkers. Afspraken hierover
zijn gemaakt in het protocol vo dat op 20 mei door de sociale partners is gepubliceerd.
De beheersing van de werkdruk blijft ook in deze tijd iets tussen werkgever en werknemer.
Deze leden vragen waarom in de horeca een uitzondering gemaakt wordt op de anderhalve
meter regel en of dit ook kan gelden voor leerlingen in het vo, mbo, ho of wo en wat
de Minister van Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media tegen scholen zegt waar de
anderhalve meter regel in combinatie met alle leerlingen naar school vanwege het gebouw
geen optie is. Het RIVM maakt onderscheidt tussen verschillende type situaties. Zo
staat in de voorschriften voor het aanbieden van gymlessen of het buiten sporten door
jongeren dat de anderhalve meter afstand niet gehandhaafd hoeft te worden. De redenatie
hierbij is dat er minder risico is als sporten in de buitenlucht plaatsvindt. Daarnaast
is het risico in de horeca kleiner omdat er groepen van twee of drie personen aan
één tafel zitten en niet een gehele schoolklas. De Minister van Basis- en Voortgezet
Onderwijs en Media is voornemens om het RIVM te vragen of het mogelijk is voor het
onderwijs om de leerlingen ook in groepen van twee of drie aan vaste tafels te laten
zitten.
De leden van de PvdA-fractie vragen wat zijn de consequenties voor leerlingen die
binnen acht kilometer van school wonen maar geen alternatief hebben of daar om fysieke
of andere redenen geen gebruik van kunnen maken. De Minister van Basis- en Voortgezet
Onderwijs en Media gaat ervan uit dat leerlingen en hun ouders de verantwoordelijkheid
nemen om het openbaar vervoer te mijden, zeker als ze binnen een straal van acht kilometer
wonen. Zij kunnen lopen, fietsen of met de brommer gaan en ook gebracht worden. Daar
waar het voor leerlingen woonachtig binnen een straal van acht kilometer niet mogelijk
is om zonder gebruik te maken van het openbaar vervoer op school te komen, is een
maatwerkaanpak noodzakelijk. Hierbij is, als uiterste consequentie, het gebruik van
openbaar vervoer – buiten de spits – niet uitgesloten.
Deze leden vragen op welke termijn de afspraken over apart openbaar vervoer voor leerlingen
buiten de zogenaamde «acht kilometer zone» geregeld dienen te zijn, hoe hier over
gecommuniceerd wordt en hoe wordt voorkomen dat er regionale verschillen ontstaan.
Op dinsdag 2 juni zijn alle scholen voor voortgezet onderwijs in Nederland open gegaan
voor alle leerlingen. De VO-raad heeft een handreiking gemaakt voor scholen hoe zij
dit moeten doen en bij wie zij kunnen aankloppen om het benodigde vervoer te regelen.
Die handreiking is op 20 mei gepubliceerd. Vervolgens hebben regionale vervoerders
met het merendeel van de scholen afspraken gemaakt. De eerste signalen van de heropening
wijzen er niet op dat er (grote) problemen zijn ontstaan. De vervoersopgave verschilt
per regio. Regionale verschillen zijn om die reden niet onwenselijk.
De leden van de PvdA-fractie vragen hoe in het hoger onderwijs de betrokkenheid van
de centrale en decentrale medezeggenschap in het traject omtrent het openbaar vervoer
wordt geborgd. Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar de vraag van de
leden van de CDA-fractie en het antwoord daarop. De Minister van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap gaat er van uit dat instellingsbesturen de in het servicedocument opgenomen
uitgangspunten ook in de praktijk toepassen. Gezien de huidige stand van zaken waarin
de crisissituatie stabieler lijkt te zijn, is er geen rechtvaardiging meer voor het
achteraf betrekken van de medezeggenschap. Zoals ook toegelicht in antwoorden op vragen
van de leden van de CDA-fractie en de Groenlinks-fractie wordt het servicedocument
op dit punt aangepast. Met het handelen conform de wettelijke kaders en de uitgangspunten
opgenomen in het servicedocument is de betrokkenheid van de medezeggenschap geborgd.
Deze leden vragen hoe bij het werken met tijdvensters de balans wordt bewaakt tussen
enerzijds een aanbod dat bij ongewone lestijden past en anderzijds de privélevens
van studenten en docenten. En zij vragen in hoeverre er rekening wordt gehouden met
studenten met langere reistijd. Van de instellingen wordt gevraagd om keuzes te maken
met oog voor de belangen van alle betrokken partijen, om te beginnen de studenten,
docenten en andere medewerkers. Het tijdsvenster is niet bedoeld als uitnodiging om
in grote getale avond- of weekendonderwijs te gaan verzorgen, maar wel om dat niet
onmogelijk te maken. Het benutten van die ruimte, die overigens regulier ook bestaat,
kan helpen om de komende periode vertraging weg te werken, zonder dat dat tot knelpunten
in het OV leidt. Het blijft van belang dat de balans tussen werk/studie en andere
verplichtingen en privéactiviteiten bewaakt wordt. Ook ten behoeve hiervan wordt waarde
gehecht aan betrokkenheid van de centrale en decentrale medezeggenschap. Zoals in
reactie op vragen van de leden van de SP-fractie ook is aangegeven, zijn de tijdvensters
erop gericht om te voorkomen dat grote groepen studenten in de spits reizen, om zo
de druk in de spits te verlagen. Individuele studenten die bijvoorbeeld door vertraging
of langere reistijd toch in de spits terecht komen, kunnen gewoon reizen. Het reisrecht
van studenten wordt niet beperkt.
De leden van de PvdA-fractie vragen of studenten in de wo-bachelor die niet kiezen
voor een vervolgstudie ook gecompenseerd zullen worden. De studenten die een wo-bachelor
behalen zijn uitgesloten van de compensatie. Dit omdat het volgen van een masteropleiding
na een bacheloropleiding in het wetenschappelijk onderwijs vrij regulier is. Uit de
monitor beleidsmaatregelen 2017–2018 en 2018–2019 blijkt dat studenten de laatste
jaren vaker een tussenjaar namen om te werken of te reizen. De verwachting is juist
dat gezien de huidige situatie meer studenten ervoor kiezen om vanuit een wo-bachelor
naar een wo-master door te stromen. De overheid gaat er vanuit dat deze studenten
hun eventuele vertraging dan in de wo-master kunnen inlopen. Daarnaast is van belang
op te merken dat de hoger-onderwijsinstellingen heel hard werken om vertraging zoveel
mogelijk te voorkomen, onder meer door digitaal onderwijs te verzorgen.
Tevens vragen deze leden wat de insteek is als over enige tijd blijkt dat studenten
met eventuele vertraging in praktijkonderwijs die vertraging toch niet tijdens de
nominale studie kunnen inhalen. Met de instellingen in mbo en ho is afgesproken dat
zij vanaf 15 juni 2020 weer kunnen beginnen met toetsing, praktijkonderwijs en begeleiding
van kwetsbare studenten op de instelling, indien het activiteiten betreft die online
niet afdoende kunnen worden vormgegeven. Dat kan zolang het aantal vervoersbewegingen
van en naar instellingen dat hierdoor op gang komt maximaal zo’n 20% betreft van de
reguliere omvang. De verwachting is dan ook dat dit ertoe zal leiden dat (verdere)
vertraging van studenten (met practica) juist zo veel mogelijk kan worden voorkomen
of ingehaald.
De leden van de PvdA-fractie vragen of onderwijsinstellingen en universiteiten zelf aan zet zijn om te bepalen hoe zij hun toelatingseisen aanpassen. In
het servicedocument Hoger Onderwijs zijn afspraken gemaakt over de voorwaardelijke
toelating van studenten die vertraging hebben opgelopen door Covid-19 en daardoor
niet kunnen doorstromen naar een vervolgopleiding. Instellingen krijgen de ruimte
om deze studenten toe te laten, onder de voorwaarden dat zij binnen een redelijk termijn
alsnog voldoen aan de vooropleidingseisen of toelatingseisen. Voor de doorstroom naar
de bachelor hebben instellingen aangegeven dat een student vóór 1 januari alsnog aan
de vooropleidingseisen dient te voldoen. Voor de instroom in de master geldt dat instellingen
deze termijn zelf bepalen, maar dat deze niet eerder is dan 1 januari en niet later
dan 1 september. De toelatingseisen om definitief ingeschreven te worden zijn dan
ook niet veranderd. Wel dient de instelling aan de voorkant de inschatting te maken
of de student over voldoende kennis en vaardigheden beschikt om al vroegtijdig te
kunnen starten aan de opleiding en of deze zijn studievertraging binnen de gestelde
termijn kan inhalen. Voor deze inschatting zal een instelling zelf eisen opstellen
die bepalen of een student in aanmerking komt voor de voorwaardelijke toelating of
niet.
De leden van de PvdA-fractie vragen om duidelijkheid voor studenten over de aangepaste
toelatings- en doorstroomeisen. In het Servicedocument Hoger Onderwijs zijn hierover
afspraken gemaakt. Daarvoor geldt in zijn algemeenheid dat zoveel mogelijk moet worden
voorkomen dat studenten niet kunnen doorstromen omdat zij door de coronacrisis één
of enkele vakken niet hebben kunnen afronden. Per specifieke doelgroep zijn hierover
in het Servicedocument nadere afspraken opgenomen. Hiermee wordt zoveel mogelijk duidelijkheid
voor (aankomend) studenten gecreëerd. Universiteiten en hogescholen geven eerstejaarsstudenten
die door de coronamaatregelen studievertraging oplopen en als gevolg daarvan de norm
van het bindend studieadvies (bsa) in het studiejaar 2019–2020 niet halen, de mogelijkheid
de bsa-norm te halen in het volgend studiejaar. Zij kunnen dit op verschillende manieren
vormgeven. Universiteiten en hogescholen hebben de mogelijkheid om het bsa voor alle
eerstejaarsstudenten generiek uit te stellen naar het tweede jaar. Zij kunnen er ook
voor kiezen nadere richtlijnen vast te stellen die voor studenten duidelijk maken
wanneer zij voor uitstel van het bsa in aanmerking komen.
De afspraken in het Servicedocument bieden algemene handvatten voor de instellingen,
maar daarbij geldt dat het aan de individuele instellingen is om voor specifieke vraagstukken
oplossingen te zoeken. Zo geldt voor toelating tot de bachelor en de master dat het
instellingsbestuur bepaalt welke basis aan kennis-, vaardigheden en studiepunten de
student nodig heeft om de opleiding te kunnen starten en tijdig alsnog aan de vooropleidingseisen
of toelatingseisen te voldoen. Daarmee kan het voorkomen dat de toelatingseisen bij
verschillende instellingen en opleidingen van elkaar verschillen.
De leden van de PvdA-fractie stellen vragen over de kwetsbare positie van internationale
studenten, in het bijzonder niet-EER studenten uit lage inkomenslanden. Deze leden
vragen of de Minister kan aangeven of zij voldoende bereikt worden met eventuele hulp
en of er momenteel studenten in de knel zitten met een aflopend visum. De Minister
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap geeft in reactie hierop aan dat ook internationale
studenten geraakt kunnen worden door de gevolgen van het coronavirus. Voor sommige
studenten speelt ook de situatie in het thuisland hierbij een grote rol. De tegemoetkoming
van € 535 die studenten ontvangen die in de periode van september 2020 tot en met
januari 2021 een hbo-diploma (ad, ba en ma) of wo master diploma halen, geldt voor
alle studenten in het bekostigde hoger onderwijs. Deze compensatie is er ook voor
internationale studenten, ook wanneer zij instellingscollegegeld betalen. Er zijn
ook studenten die graag willen terugkeren naar het land van herkomst maar moeilijkheden
ondervinden vanwege lokale coronamaatregelen in het land van herkomst of vanwege financiële
belemmeringen. Voor deze studenten geldt dat instellingen allereerst handelen in lijn
met de afspraken die hierover zijn gemaakt tussen de instelling in Nederland en de
student, en tussen de instelling in Nederland en de instelling in het land van herkomst.
De Nederlandse instelling spant zich in ieder geval in om studenten uit het buitenland
goed te informeren over de mogelijkheden voor een terugkeer naar het land van herkomst.
Verder geldt dat wanneer er voor internationale studenten uit derde landen sprake
is van onvoldoende studievoortgang veroorzaakt door de coronacrisis, instellingen
dit kunnen aanmerken als een verschoonbare reden voor de studievertraging. Instellingen
hoeven dan bij de IND geen melding te maken van onvoldoende studievoortgang. Er zijn
op dit moment dan ook geen signalen dat er studenten zijn die als gevolg van de coronacrisis
door een aflopende verblijfsvergunning in de knel zitten.
Inbreng van de leden van de SGP-fractie
Voortgezet onderwijs
De leden van de SGP-fractie vragen of het belangrijk is dat scholen in de laatste
maand voor de zomervakantie al ervoor kunnen kiezen dat leerlingen die met digitaal
onderwijs goed gedijen nog beperkt op school komen en of de norm die in mijn brief
verwoord is geen uitgangspunt vormt voor het toezicht. 2 juni was een harde deadline:
op die datum gingen de middelbare scholen weer open. Als het een school niet lukt
om open te gaan, dan geven zij dat door aan de inspectie. Er kunnen twee legitieme
redenen zijn waarom een school sluit: als de school niet open kan blijven vanwege
te veel zieke leraren, of als de GGD adviseert om te sluiten vanwege de volksgezondheid.
Als dit niet het geval is en een school kiest er toch voor om te sluiten, dan gaat
de inspectie in gesprek met de school. De lessen die hieruit getrokken worden, kunnen
gebruikt worden voor volgend schooljaar. Het is immers mogelijk dat de anderhalvemeterschool
ook dan nog realiteit is. De Minister van Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
gaat ervan uit dat er op alle scholen de komende periode weer een deel van het onderwijs
fysiek wordt gegeven. Waar nodig spreekt de inspectie een school aan en kijkt dan
met de school waarom het niet lukt en of ze samen een oplossing kunnen vinden.
De leden van de SGP-fractie vragen wat de verwachtingen zijn wanneer leerlingen niet
lopend, per fiets of brommer naar school kunnen komen en of leerlingen dan thuis moeten
blijven, tenzij sprake is van een duidelijke aanleiding om op school te moeten zijn.
De Minister van Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media gaat ervan uit dat leerlingen
en hun ouders de verantwoordelijkheid nemen om het openbaar vervoer te mijden, zeker
als ze binnen een straal van acht kilometer wonen. Zij kunnen lopen, fietsen of met
de brommer gaan en ook gebracht worden. Daar waar het voor leerlingen woonachtig binnen
een straal van acht kilometer niet mogelijk is om zonder gebruik te maken van het
openbaar vervoer op school te komen, is een maatwerkaanpak noodzakelijk. Hierbij is,
als uiterste consequentie, het gebruik van openbaar vervoer – buiten de spits – niet
uitgesloten.
De leden van de SGP-fractie vragen wat de Minister van Basis- en Voortgezet Onderwijs
en Media vindt van het gebruik van andere locaties dan de schoolgebouwen om als school
meer leerlingen te kunnen bedienen en of deze keuzes ter beoordeling aan de school
of aan het kabinet worden gelaten. Waar het gebruik van andere gebouwen mogelijk is,
is dat zeker een manier om ervoor te zorgen dat er meer fysiek onderwijs gegeven kan
worden. Dat kan alleen tijdelijk, en scholen moeten het gebruik van een ander gebouw
wel aan DUO doorgeven. Omdat van leerlingen wordt gevraagd het openbaar vervoer te
mijden, is het kabinet niet bezorgd over een toenemende druk op het openbaar vervoer.
Mbo, hbo en wo
De leden van de SGP-fractie vragen hoe het kabinet rekening houdt met de positie van
het personeel bij het verzorgen van onderwijs en toetsing op alternatieve tijden.
Zoals ook aangegeven in reactie op de vragen van leden van de GroenLinks-fractie,
merkt de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op dat het werken met tijdvensters
(onderwijs tussen 11.00 en 15.00 en na 20.00) en de mogelijkheid om onderwijs in het
weekend aan te bieden niet bedoeld is als uitnodiging om in grote getale avond- of
weekendonderwijs te gaan verzorgen, maar dat er met het tijdsvenster wel ruimte voor
wordt geboden.
Deze leden vragen of verwacht mag worden dat instellingen in goed overleg met de medezeggenschapsraden
tot de uitwerking van besluiten komen. Onderwijsinstellingen hebben via de koepelorganisaties
expliciete steun gegeven aan de servicedocumenten. De Minister van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap gaat er dus van uit dat instellingsbesturen de in de servicedocumenten
opgenomen uitgangspunten ook in de praktijk toepassen. De studentenbonden van zowel
het middelbaar beroepsonderwijs als het hoger onderwijs hebben wisselende signalen
ontvangen over de betrokkenheid van studentenraden. De Jongerenorganisatie Beroepsonderwijs
(JOB) gaat zodoende een totale inventarisatie maken onder alle studentenraden, waarvan
de bevindingen samen met de MBO Raad worden besproken. Het servicedocument hoger onderwijs
laat onverlet wat in de WHW en in de WOR over de medezeggenschap is geregeld. Vanwege
de uitzonderlijke crisissituatie zijn afspraken in het servicedocument opgenomen over
de wijze van het betrekken van de medezeggenschap gedurende de crisis, waarbij zij
bijvoorbeeld een kortere reactietermijn krijgt. De verwachting is dat instellingen
in goed overleg met de medezeggenschap tot uitwerking van besluiten komen.
In reactie op de vraag of de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zorgt voor
communicatie richting anderstalige studenten geeft de Minister aan dat op de website
van de rijksoverheid de veelgestelde vragen ook naar het Engels worden vertaald. Daarnaast
hebben instellingen een belangrijke rol in de communicatie over de maatregelen die
zij nemen en de gevolgen hiervan voor studenten. Instellingen spannen zich in om studenten
zo goed mogelijk te informeren over bijvoorbeeld doorstroommogelijkheden en de geleidelijke
herstart van onderwijsactiviteiten op locatie. Op deze manier worden zowel Nederlandse
als internationale studenten op de hoogte gehouden van de huidige situatie.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
C.H. Bosnjakovic , adjunct-griffier