Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over fiscale maatregelen coronavirus (Kamerstuk 35420-23)
35 420 Noodpakket banen en economie
Nr. 77 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 17 juni 2020
De vaste commissie voor Financiën heeft op 1 mei 2020 enkele vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst
voorgelegd over de brief van 14 april 2020 inzake «Beleidsbesluit fiscale maatregelen
Coronavirus» (Kamerstuk 35 420, nr. 23) en over de brief van 2 april 2020 inzake »Uitstel van betaling voor ondernemers
(met een g-rekening) en uitstel heffing EB/ODE» (Kamerstuk 35 420, nr. 13)
De Staatssecretaris heeft deze vragen beantwoord bij brief van 15 juni 2020. Vragen
en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Anne Mulder
De adjunct-griffier van de commissie, Freriks
Inhoudsopgave
blz.
1.
Uitstel van betaling voor ondernemers
2
2.
G-rekening
6
3.
Uitstel verschuldigdheid EB en ODE
8
4.
Btw-gevolgen voor uitleen zorgpersoneel en leveren medische hulpgoederen en -apparatuur
10
5.
Verlaagd btw-tarief sportscholen
14
6.
Grensarbeiders
16
7.
Versoepeling nakoming administratieve verplichtingen en behandeling van vaste reiskostenvergoedingen
in de loonheffingen
20
8.
Overige vragen
21
1. Uitstel van betaling voor ondernemers
De leden van de fracties van de VVD, het CDA en D66 vragen of er kan worden aangeven
welke informatie een ondernemer moet overleggen om voor een langer uitstel in aanmerking
te komen en hoe het staat met de uitwerking van de verklaring van de derde-deskundige.
In het verlengde hiervan vragen de leden van de fractie van het CDA of het klopt dat
in de verklaring van de derde-deskundige geen prognose meer hoeft te worden opgenomen
op welk tijdstip de betalingsproblemen zullen zijn opgelost. Het tijdelijke uitstelbeleid
in verband met de coronacrisis voorziet in direct uitstel van betaling gedurende 3
maanden en in langer uitstel als aannemelijk wordt gemaakt dat de betalingsproblemen hoofdzakelijk door de coronacrisis
zijn ontstaan. De informatie die nodig is om dit aannemelijk te maken is afhankelijk
van de hoogte van de belastingschuld ten tijde van het indienen van het verzoek om
uitstel.
Als een ondernemer een belastingschuld heeft die lager is dan € 20.000, dan zijn de
eisen relatief licht. De ondernemer kan dan bijvoorbeeld volstaan met het verstrekken
van documenten waaruit een aanzienlijke omzetdaling of afname van opdrachten en/of
boekingen, bezien vanaf het moment van ontstaan van de coronacrisis, blijkt. Ook kan
hij aan de hand van recente jaarstukken aannemelijk maken dat zijn bedrijf voorafgaand
aan de coronacrisis levensvatbaar was.
Als de totale belastingschuld op het moment van het uitstelverzoek hoger is dan € 20.000,
dan moet hij, om voor uitstel langer dan 3 maanden in aanmerking te komen, een verklaring
van een derde-deskundige overleggen. De derde-deskundige kan een externe consultant,
een externe financier, een brancheorganisatie, een belastingadviseur of accountant
zijn, maar niet een persoon die in dienst is van de betreffende ondernemer, of een
persoon die (objectief bezien) deskundigheid mist. De verklaring van de derde-deskundige
is vormvrij. Inhoudelijk moet uit de verklaring blijken dat de derde-deskundige het
aannemelijk vindt dat de betalingsproblemen hoofdzakelijk door de coronacrisis zijn
ontstaan. Bovendien moet bij de verklaring een liquiditeitsprognose worden bijgevoegd
die volgens de derde-deskundige plausibel is.
De prognose moet worden gemaakt aan de hand van feiten en omstandigheden die bekend
zijn op het moment dat om uitstel van betaling wordt gevraagd. Ten slotte wordt van
de deskundige gevraagd om toe te lichten op welke gegevens van de ondernemer hij zijn
verklaring heeft gebaseerd. Deze eisen zijn aanzienlijk lichter dan de eisen die tot
nu toe aan een verklaring van een derde-deskundige werden gesteld.
De leden van de fractie van het CDA vragen in het kader van het uitstel van betaling
van belastingschulden of de Belastingdienst tussentijdse aflossingen gaat vragen en
door wie wordt beslist of de liquiditeitspositie van de ondernemer dat toelaat en
wat de gevolgen daarvan zijn. Als de totale belastingschuld op het moment van het
uitstelverzoek hoger is dan € 20.000, moet de ondernemer een door de derde-deskundige
beoordeelde liquiditeitsprognose overleggen. Als uit die liquiditeitsprognose blijkt
dat er aflossingscapaciteit is of zal ontstaan, dan kan de Belastingdienst met de
ondernemer afspraken maken over tussentijdse aflossingen.
De leden van de fracties van de VVD, het CDA, D66 en de SGP vragen wanneer er meer
duidelijkheid is over het uitstelbeleid na 19 juni en hoe inning van de op dit moment
uitgestelde belastingafdracht eruit gaat zien. Tevens vragen de leden van de fractie
van het CDA ons wat het doel is van de maatregel. In de kamerbrief van 12 maart jl.
heeft het kabinet aangekondigd dat de Belastingdienst tijdelijk een soepeler uitstelbeleid
zal voeren voor ondernemers die door de coronacrisis zijn geraakt. De maatregel is
erop gericht om de liquiditeitspositie van deze ondernemers te verbeteren; uitstel
van betaling voor belastingschulden geeft de ondernemer de gelegenheid liquide middelen
te gebruiken voor andere doeleinden dan het betalen van belastingen.
In het Besluit noodmaatregelen coronacrisis van 6 mei 2020 nr. 2020–9594 (Stcrt. 2020, nr. 26066) is geregeld dat het verleende uitstel van betaling wordt ingetrokken zodra de omstandigheden
dit mogelijk maken. Ondernemers worden van het intrekken van het uitstel tijdig op
de hoogte gesteld. Vanaf dat moment moeten lopende fiscale verplichtingen, zoals de
afdracht van omzetbelasting en loonheffingen, weer worden nagekomen. Aan de kaders voor een betalingsregeling voor uitgestelde betalingen wordt
momenteel gewerkt. Wij zullen uw Kamer hierover op korte termijn informeren.
Bij brief van 28 mei 2020 heeft het kabinet de periode waarin ondernemers zich voor
de uitstelregeling kunnen aanmelden verlengd van 19 juni naar 1 oktober 2020. Ook
ondernemers die na 19 juni 2020 een verzoek om uitstel doen, kunnen dan gebruik maken
van de versoepelde regeling. Deze verlenging heeft geen gevolgen voor ondernemers
die zich al voor 19 juni 2020 hebben gemeld.
De leden van de fractie van de VVD vragen wanneer en in welke situaties de verzuimboete
mogelijk wordt teruggedraaid en of het terugdraaien van een verzuimboete alleen geldt
voor ondernemers die ook uitstel van betaling hebben aangevraagd. Bij het opleggen
van naheffingsaanslagen voor de omzetbelasting wordt een betalingsverzuimboete opgelegd.
Nadat een ondernemer bijzonder uitstel van betaling heeft gekregen, zorgt de Belastingdienst
ervoor dat deze boete wordt vernietigd. De ondernemer ontvangt daarvan bericht. Verwerking
vindt plaats in een geautomatiseerd proces. Bij het opleggen van naheffingsaanslagen
voor de loonheffingen legt de Belastingdienst geen betalingsverzuimboete op indien
de aangifte wel is ingediend. De reden hiervoor is dat het niet mogelijk is gebleken
betalingsverzuimboetes voor de loonheffingen in een geautomatiseerd proces te vernietigen.
Gegeven de grote aantallen was handmatige vernietiging van opgelegde boetes geen optie.
De leden van de fractie van de VVD vragen of de verzuimboete van ondernemers die geen
uitstel van betaling hebben aangevraagd maar kunnen aantonen dat ze wel met de gevolgen
van de crisis te maken hebben en daardoor niet aan al hun betalingsverplichtingen
kunnen voldoen ook wordt teruggedraaid. Als een ondernemer geen uitstel van betaling
vraagt geldt de versoepeling ten aanzien van de betaalverzuimboeten in beginsel niet.
Voor de omzetbelasting volgt de vernietiging van de boete de beslissing op het verzoek
om uitstel van betaling, zodat de ondernemer zich slechts eenmaal hoeft te melden
en de Belastingdienst slechts eenmaal hoeft te toetsen of aan de voorwaarden wordt
voldaan. Het komt echter ook voor dat ondernemers niet tijdig hebben kunnen betalen
als gevolg van de coronacrisis, maar dat hun financiële positie tegen de tijd dat
zij de naheffingsaanslag ontvangen zodanig is verbeterd dat zij op dat moment geen
nader uitstel van betaling meer nodig hebben en dus ook niet officieel uitstel van
betaling hoeven aan te vragen. Er is voor gekozen om ook in die gevallen de betalingsverzuimboete
te vernietigen, mits de naheffingsaanslag tijdig is voldaan.
Los van het indienen van een verzoek om uitstel van betaling, staat het de ondernemer
vrij om bezwaar te maken tegen de opgelegde betaalverzuimboete. Indien de ondernemer
uitstel van betaling heeft gevraagd of de naheffingsaanslag omzetbelasting tijdig
en volledig betaalt, hoeft geen bezwaar tegen de betaalverzuimboete te worden gemaakt.
Deze wordt dan ambtshalve vernietigd. In andere gevallen moet de ondernemer wel bezwaar
maken.
De leden van de fractie van de PVV vragen of kan worden aangegeven op welke wijze
de beoordeling van het uitstel en de passende betalingsregeling gecoördineerd wordt.
Tevens vragen zij of daar richtlijnen voor zijn en hoe wordt voorkomen dat de ene
ontvanger te streng is en de andere ontvanger te makkelijk uitstel verleent. Het Besluit
noodmaatregelen coronacrisis van 6 mei 2020 geldt voor de beoordeling van alle verzoeken
om uitstel van betaling. Er vindt binnen de Belastingdienst landelijke afstemming
plaats om de eenheid van beleid en uitvoering van deze maatregelen zo veel mogelijk
te borgen. Verder vindt de uitvoering van het uitstelbeleid gedeeltelijk geautomatiseerd
plaats.
De leden van de fractie van het CDA vragen hoe het debiteurenbeheer plaats vindt bij
de Belastingdienst. Het debiteurenbeheer is een onderdeel van het reguliere proces
binnen de Belastingdienst. Aan de lopende invorderingsprocessen -zoals (dwang)invordering-
zijn medewerkers onttrokken om te worden ingezet op de behandeling van de verzoeken
om uitstel van betaling en andere coronamaatregelen. De Belastingdienst heeft de dienstverlening,
het toezicht en de invordering moeten aanpassen door de impact van corona op de dienst zelf en op burgers en bedrijven. Op
dit moment bezien we hoe dienstverlening, toezicht en invordering in de komende maanden
worden vormgegeven op een manier die rekening houdt met de beperkende maatregelen
zoals zoveel mogelijk thuiswerken en social distancing, en waar mogelijk het (administratief)
ontzien van burgers en bedrijven gedurende crisis.
Daarnaast kan een toename van de belastingschuld waarvoor uitstel van betaling wordt
verleend leiden tot een toename van afstel van betaling. Het is vooralsnog echter
te vroeg om daarover uitspraken te doen.
De leden van de fractie van D66 vragen hoeveel verzoeken om uitstel van betaling de
Belastingdienst heeft ontvangen. De verwachting is u hierover in de tweede helft van
juni verder te informeren. Het is verstandig om dit in samenhang met de totale raming
van belasting- en premieontvangsten te zien. Na publicatie van de Juniraming door
het CPB zal de Kamer een actualisatie van de belasting- en premieontvangsten ontvangen.
Een overzicht rondom uitstel van betaling maakt hier onderdeel van uit.
De leden van de fractie van D66 vragen of de uitvoering goed gaat en of er nieuwe
en/of onverwachte uitdagingen voor de Belastingdienst zijn waar op voorhand geen rekening
mee werd gehouden. Deze coronacrisis en het in verband daarmee ingevoerde stevige
pakket aan fiscale maatregelen stelt de Belastingdienst voor forse nieuwe uitdagingen.
Er wordt door de medewerkers van de Belastingdienst hard gewerkt om uitvoering te
geven aan de verschillende regelingen. Wat de invorderingsmaatregelen betreft zal
de afhandeling van verzoeken om uitstel van betaling langer dan 3 maanden op korte
termijn tot een substantiële werklast leiden. Op langere termijn geldt datzelfde voor
het beëindigen van verleend uitstel van betaling en, nog verder in de tijd, het invorderen
van openstaande belastingschulden. Gegeven de tijdsdruk waaronder de maatregelen zijn
uitgewerkt, is niet uit te sluiten dat er zich nog onverwachte uitdagingen gaan voordoen.
Indien dat het geval is zal worden gezocht naar passende oplossingen.
De leden van de fractie van D66 vragen of wordt bijgehouden hoe ondernemers de uitstelmogelijkheden,
en het contact daarover met de Belastingdienst, waarderen. Dit wordt niet specifiek
door de Belastingdienst gemeten. Wel wordt er in algemene zin continue onderzoek gedaan
naar de klanttevredenheid over de website, de BelastingTelefoon en de balies.
De leden van de fractie van D66 vragen hoe het aantal vragen aan, en de bezetting
van de BelastingTelefoon zich ontwikkelt. In de maanden januari t/m april 2020 zijn
4,2 mln telefoontjes binnengekomen tegen 4,3 mln in dezelfde periode in 2019. Ten
opzichte van 2019 lag de formatie van de BelastingTelefoon in de eerste maanden van
2020 hoger. Tegelijkertijd waren er als gevolg van de RIVM-richtlijnen wel minder
medewerkers inzetbaar, hetgeen in de tweede helft van maart direct substantieel effect
had op zowel de werkdruk van de ingezette medewerkers als de bereikbaarheid van de
BelastingTelefoon. De bereikbaarheid en de werkdruk waren in april weer op niveau.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen of er een bepaalde maximumperiode zit
aan het uitstel dat ondernemers, na het aantonen van hun omzetverlies, kunnen krijgen
ten aanzien van het betalen van enkele van de belastingen die nu ook onder het uitstelbeleid
vallen – zoals de assurantiebelasting en afvalstoffenbelasting. Ook vragen zij of
ingegaan kan worden op hoe dit relateert aan de uitsteltermijnen waar voor uitstel
gekwalificeerde ondernemers bij reeds bestaande uitstelbelastingen (zoals de omzet-
of loonbelasting) maximaal recht op hebben. In het Besluit noodmaatregelen coronacrisis
is geregeld dat ondernemers, onder voorwaarden, uitstel van betaling krijgen als zij
door de coronacrisis in de financiële problemen zijn gekomen. Dit beleid geldt voor
de in het besluit met name genoemde belastingsoorten. Er wordt in het besluit geen
maximumperiode voor het uitstel genoemd, omdat er nog te veel onzekerheden zijn over
de economische gevolgen van de coronacrisis. Als de economische omstandigheden dit
toelaten zal het uitstel van betaling op enig moment worden ingetrokken. Dit moment
kan per branche verschillen en is mede afhankelijk van het moment waarop het kabinet
de beperkingen ten aanzien van de branche opheft. Ondernemers worden van het intrekken
van het uitstel tijdig op de hoogte gesteld. Vanaf dat moment moeten lopende fiscale
verplichtingen, zoals de afdracht van omzetbelasting en loonheffingen, weer worden
nagekomen. Voor de opgebouwde belastingschuld biedt de Belastingdienst een passende
regeling aan. Aan de kaders voor een passende betalingsregeling wordt nog gewerkt.
Tenslotte vragen de leden van de fractie van GroenLinks naar de termijn waarvoor belastingplichtigen
ten aanzien van douanerechten uitstel van betaling kunnen aanvragen. Ze vragen specifiek
of hiervoor ook de voorlopige aanmeldtermijn van het algemene uitstelbeleid tot 19 juni
geldt. Daarnaast vragen ze naar de overwegingen bij het bepalen van deze termijn en
de ruimte die de EU-douanewetgeving biedt op dit punt.
Zowel de aanmeldtermijn als de periode waarvoor uitstel van betaling van rechten bij
invoer kan worden aangevraagd, wijkt af van het algemene uitstelbeleid. De EU-douanewetgeving
kent namelijk eigen regels voor het verlenen van uitstel van betaling. Uitstel van
betaling kan voor een uitnodiging van betaling (utb) (achteraf) worden aangevraagd.
Het uitstelbeleid geldt in ieder geval voor de maanden maart, april en mei. Voor de
maand mei kan het uitstel tot 15 juni worden aangevraagd. Het uitstelbeleid wordt
maandelijks geëvalueerd. Voortzetting van het uitstelbeleid hangt onder meer af van
afstemming met de Europese Commissie over juridische mogelijkheden en van blijvende
uitvoerbaarheid door de Douane.
Uitstel van betaling kan onder voorwaarden worden verleend wanneer zekerheid (zoals
een bankgarantie) voor de betaling wordt gesteld. Het uitstel dient per geval te worden
beoordeeld en derhalve is maatwerk vereist. Daarnaast kan onder voorwaarden uitstel
van betaling worden verleend zonder dat hiervoor zekerheid wordt gesteld. Per bedrijf
moet dan worden beoordeeld of het stellen van zekerheid ernstige economische of sociale
moeilijkheden zou veroorzaken. Een generiek uitstel is dus niet mogelijk.
De leden van de fractie van de SP vragen hoe de maatregelen ten aanzien van het uitstel
van betaling voor ondernemers zich verhouden tot de belastingmaatregelen voor particulieren
en welke maatregelen voor particulieren in voorbereiding zijn. Het noodpakket van
het kabinet is een breed pakket dat de hele economie ondersteunt. Dat komt niet alleen
tegemoet aan ondernemers, maar ook aan werkgelegenheid voor werknemers. Minder mensen
verliezen zo hun baan. Op fiscaal gebied neemt het kabinet ook maatregelen die direct
tegemoetkomen aan burgers, zoals het mogelijk maken van een betaalpauze voor de hypotheekbetalingen,
de verlaging van de belasting- en invorderingsrente, en de afspraken die Nederland
heeft gemaakt met België en Duitsland over grensarbeiders.
De leden van de fractie van de SGP vragen hoe ondernemingen geïnformeerd worden over
de mogelijkheden van uitstel van belastingbetaling. Ondernemers worden geïnformeerd
over de mogelijkheden voor uitstel van betaling en -later- over het terugbetalen van
schulden via onder meer de website van de Belastingdienst, fiscale dienstverleners
en brancheorganisaties. Als daar aanleiding voor is zullen ook andere communicatiemiddelen
worden ingezet.
Daarnaast vragen de leden van de fractie van de SGP of er verdere vereenvoudiging
toegepast gaat worden in de procedures omtrent het aanvragen van uitstel van belastingbetaling.
Waar dat mogelijk is, worden vereenvoudigingen toegepast in de procedures. Het proces
van het verzoek om uitstel voor aangiftebelastingen is een voorbeeld waar verschillende
door beroepsverenigingen voorgestelde vereenvoudigingen voor de Belastingdienst niet
uitvoerbaar zijn, vanwege de inrichting van de interne processen en de systemen.
2. G-rekening
De leden van de fractie van de VVD hebben gelezen dat het voor desbetreffende ondernemers
gemakkelijker wordt om een g-rekening te deblokkeren en vragen wat dit betekent voor
de termijn waarop ondernemers bericht krijgen van de Belastingdienst over het deblokkeren
van hun g-rekening. Naast de bestaande mogelijkheid van deblokkering van het overschot
op een g-rekening, kunnen in verband met de coronacrisis tijdelijk ook bedragen worden
gedeblokkeerd die zijn gereserveerd voor reeds opgelegde naheffingsaanslagen loonheffingen
of btw. Het proces voor het deblokkeren van de g-rekening blijft hetzelfde. Het streven
is om de behandeling van een verzoek om deblokkering binnen 4 weken af te ronden.
De behandeltijd zit met name in het overboeken van gelden. Daarbij is geen versnelling
te behalen. Als een deblokkering wordt goedgekeurd, moet de rekeninghouder zijn bank
eerst opdracht geven om het vrijgegeven bedrag over te maken op het bankrekeningnummer
van de Belastingdienst. De Belastingdienst maakt vervolgens het bedrag over naar de
reguliere bankrekening van de g-rekeninghouder. De behandelduur van verzoeken om deblokkering
van g-rekeningen-loopt mogelijk op als het aantal verzoeken toeneemt.
De leden van de fractie van de VVD vragen of toegelicht kan worden welke aanvullende
informatie en waarom ondernemers moeten invullen bij de aanvraag tot het deblokkeren
van de g-rekening. Voor een verzoek om deblokkering gebruikt de ondernemer het reguliere
formulier «Verzoek deblokkering g-rekening» dat op de website van de Belastingdienst
te vinden is. In rubriek 4 geeft de ondernemer aan dat hij bijzonder uitstel heeft
aangevraagd. Zo weet de ontvanger dat een beroep wordt gedaan op de verruimde deblokkeringsmogelijkheid.
Bij rubriek 5 geldt de machtiging tot verrekenen niet voor het bedrag waarvoor de
ondernemer uitstel van betaling heeft gekregen vanwege de coronacrisis. De ondernemer
hoeft geen additionele informatie te verstrekken.
De leden van de fractie van de VVD vragen of deze ondernemers, als zij gebruik maken
van het fiscaal uitstelbeleid, evengoed recht hebben op «Verklaringen van betalingsgedrag».
Een beleidsmatige tegemoetkoming op grond waarvan een «Verklaring van betalingsgedrag»
kan worden aangevraagd (er is geen sprake van een recht op een verklaring) en afgegeven,
blijft bestaan. Conform het beleidsbesluit van 22 april 2020, nr. 2020–8499 (Stcrt. 2020, nr. 23814) onderdeel 13.2, wordt in voorkomend geval een «schone» verklaring afgegeven ondanks bijzonder uitstel. Informatie
hierover is beschikbaar op de website van de Belastingdienst.
De leden van de fractie van de PVV vragen om een bevestiging dat de inlener c.q. aannemer
gevrijwaard wordt van risicoaansprakelijkheid aangaande de loonheffingen en/of omzetbelasting
voor zover de inlener c.q. aannemer bedragen hiertoe heeft gestort op een g-rekening
en achteraf blijkt dat de uitlener c.q. onderaannemer niet in staat blijkt aan zijn
(volledige) betalingsverplichtingen te kunnen voldoen ten gevolge van de coronacrisis.
Tevens vragen zij of de inlener c.q. aannemer in het genoemde voorbeeld enkel voor
de 30% gevrijwaard wordt en of de inlenersaansprakelijkheid c.q. ketenaansprakelijkheid
voor de volledige resterende 70% geldt. Aansprakelijkstelling voor verschuldigde btw
en loonheffingen is niet mogelijk voor zover er gestort is op de g-rekening en de
opdrachtgever aan zijn administratieve verplichtingen heeft voldaan. Daar verandert
de verruimde deblokkering niets aan. Aansprakelijkstelling kan dus alleen plaatsvinden
voor de verschuldigde btw en loonheffingen; niet voor het bedrag van de factuursom.
De factuursom bestaat naast de verschuldigde loonheffingen en omzetbelasting ook uit
andere componenten waarvoor de inleners- en ketenaansprakelijkheid niet bestaat zoals
het nettoloon, de winstmarge en bij aanneming ook materiaalkosten.
In het voorbeeld is er voor 30% van de factuursom gestort op de g-rekening. Ervan
uitgaande dat dit overeenkomt met de verschuldigde belasting en ervan uitgaande dat
de opdrachtgever aan de administratieve verplichtingen heeft voldaan, is aansprakelijkstelling
van deze opdrachtgever niet mogelijk. Indien in het gegeven voorbeeld de niet afgedragen
loonheffingen en omzetbelasting meer belopen dan 30%, is de opdrachtgever aansprakelijk
voor het meerdere. Het is de eigen keuze van de opdrachtgever welk deel van de factuursom
hij stort op de g-rekening, met het oog op beperking van zijn risico op aansprakelijkheid,
en welk deel op de vrije rekening van de ondernemer. Deze uitkomst stimuleert de eigen
verantwoordelijkheid van de opdrachtgever voor een volledige afdracht van de loonheffingen
en omzetbelasting bij zijn opdrachtnemer. Voorts bestaat er voor inleners de mogelijkheid
om volledige vrijwaring voor de inlenersaansprakelijkheid te krijgen. Dit kan door
gebruik te maken van de diensten van NEN 4400-gecertificeerde uitzendondernemingen
die geregistreerd staan in het Stichting Normering Arbeid (SNA) register.
De leden van de fractie van de PVV vragen welke stappen wij nemen, of voornemens zijn
om te nemen, om de «normaal geldende» risicoaansprakelijkheid in dit kader (inlenersaansprakelijkheid/ketenaansprakelijkheid)
bij inleners c.q. aannemers te voorkomen. In de voorgaande antwoorden is toegelicht
hoe de invorderingsmogelijkheden worden beperkt door de deblokkering. De vrijwaring
van de opdrachtgever voor het gestorte bedrag blijft (onder voorwaarden: storting
en administratieve verplichtingen) bestaan. Nu er voor opdrachtgevers voldoende mogelijkheden
bestaan om het risico op aansprakelijkheid te beperken of uit te sluiten (zie het
antwoord op de vorige vraag) achten wij het onnodig nog meer stappen te zetten om
aansprakelijkheid te voorkomen. De aansprakelijkheid stimuleert opdrachtgevers hun
verantwoordelijkheid te nemen door voldoende te storten op de g-rekening en te kiezen
voor betrouwbare opdrachtnemers zoals de NEN 4400-gecertificeerde ondernemingen die
in het SNA-register staan geregistreerd.
De leden van de fractie van de SGP vragen of er een verdere versoepeling van de systematiek
van de g-rekening wordt overwogen. Het kabinet ziet op dit moment geen aanleiding
om verdere versoepelingen aan te brengen in het regime van de inleners- en ketenaansprakelijkheid.
3. Uitstel verschuldigdheid EB en ODE
De leden van de fractie van de VVD vragen in het kader van het uitstel van de energiebelasting
(EB) en Opslag Duurzame Energie- en Klimaattransitie (ODE) of het een reële verwachting
is dat ondernemers na afloop van het uitstel voldoende in staat zijn om hun belastingschuld
te betalen en vragen of afspraken over een betalingsregeling mogelijk zijn.
Voor leveringen van aardgas en elektriciteit zijn de energieleveranciers belastingplichtig
voor de EB en de ODE. De goedkeuring voor uitstel van verschuldigdheid van de EB en
de ODE naar een later moment is erop gericht de liquiditeitspositie van bedrijven
te versterken. Het gaat daarbij – kort gezegd – om leveringen waarvoor de energieleverancier
factureert zonder voorschotten of, als toch sprake is van voorschotten, de eindfactuur ziet op een kalendermaand. Uitgangspunt bij de oorspronkelijke goedkeuring
is dat de energieleverancier voor leveringen in april 2020 tot en met juni 2020 geen
EB en ODE, noch de btw hierover, in rekening brengt bij de betreffende klanten. Deze
goedkeuring wordt uitgebreid met de maanden juli 2020 tot en met september 2020. Oorspronkelijk
zou uiterlijk in oktober 2020 de EB en de ODE, vermeerderd met de btw hierover, alsnog
in rekening worden gebracht bij de betreffende klanten en verschuldigd worden door
de energieleverancier. Dit wordt nu uiterlijk in december 2020. Door deze vormgeving
kan op korte termijn de liquiditeitspositie van de betreffende bedrijven worden versterkt.
Het zal van verschillende factoren afhankelijk zijn of deze bedrijven na afloop van
het uitstel in staat zijn de belastingen te betalen. Klanten kunnen op de gebruikelijke
wijze contact opnemen met hun energieleverancier in het geval van betalingsproblemen.
De leden van de fractie van de VVD vragen bij hoeveel ondernemers en bij hoeveel huishoudens
de eindfactuur op een langere periode dan een kalendermaand ziet. Er zijn in Nederland
ongeveer 7,9 miljoen huishoudens. Voor hen geldt dat de eindfactuur over een periode
van ongeveer twaalf maanden wordt vastgesteld. Daarnaast zijn er naar schatting van
de energieleveranciers ongeveer 450.000 bedrijven en organisaties die door hen als
kleinverbruiker worden aangemerkt en waarbij de eindfactuur over een periode van ongeveer
twaalf maanden wordt vastgesteld.
De leden van de fractie van de VVD vragen om inzicht te geven in de vraag voor hoeveel
ondernemers en huishoudens dit tot problemen zal leiden en hoeveel afspraken in deze
situatie inmiddels zijn gemaakt. Zover bekend hebben huishoudens zich niet gemeld
om gebruik te maken van de regeling. Het uitstel van belastingen is erop gericht de
liquiditeitspositie van ondernemers te versterken. Huishoudens die problemen met de
betaling van hun energiefactuur ondervinden kunnen contact opnemen met hun energieleverancier
om het voorschotbedrag bij te stellen of om een afspraak te maken over een betalingsregeling.
Netbeheerders hebben aangegeven voorlopig geen afsluitingen uit te voeren.
Het aantal bedrijven en organisaties dat zich bij energieleveranciers heeft gemeld
voor toepassing van de goedkeuring maar daar niet voor in aanmerking komt is zeer
gering. Dat heeft er mede mee te maken dat bij stilliggende bedrijven het energiegebruik
zeer sterk omlaag is gegaan. Ook zou het liquiditeitsvoordeel voor deze ondernemers
doorgaans relatief beperkt van omvang zijn geweest als er wel een goedkeuring zou
gelden voor de aan hen geleverde hoeveelheid aardgas en elektriciteit. Mochten deze
ondernemers toch problemen ervaren met de betaling van hun energiefactuur, dan kunnen
zij contact opnemen met hun energieleverancier om het voorschotbedrag te verlagen
of om een afspraak te maken over een betalingsregeling. Energieleveranciers houden
geen aparte administratie bij van de reden waarom een voorschotbedrag wordt verlaagd
of een betalingsregeling met klanten wordt getroffen. In algemene zin zien energieleveranciers
wel een toename, maar wordt deze ontwikkeling vooralsnog beheersbaar geacht.
De leden van de fractie van het CDA vragen hoe de afspraken over uitstel van betaling
van de EB en de ODE eruitzien, of klanten zich daarbij tot de energieleverancier moeten
wenden en de leverancier dan alleen voor dat gedeelte van zijn belastingverplichtingen
uitstel van betaling aanvraagt.
Voor leveringen van aardgas en elektriciteit zijn de energieleveranciers belastingplichtig
voor de EB en de ODE. Er wordt onder voorwaarden goedgekeurd dat voor bepaalde leveringen
van aardgas en elektriciteit in april 2020 tot en met september 2020 de verschuldigdheid
van de EB en de ODE op een later moment plaatsvindt dan normaal. De goedkeuringen
scheppen de mogelijkheid voor energieleveranciers om van de geldende regelgeving af
te wijken, maar dit is geen verplichting. Energie Nederland, de branchevereniging
voor energiebedrijven, heeft een uitvraag bij haar leden gedaan over de toepassing
van de goedkeuring. Twintig energieleveranciers hebben hierop gereageerd. Daarvan
hebben vijf energieleveranciers geen klanten in het zakelijk segment. Deze energieleveranciers
en één andere passen de goedkeuring niet toe. De overige veertien energieleveranciers
doen dat wel. Zes daarvan passen de goedkeuring automatisch toe voor alle klanten
waarvan de leveringen voor het uitstel in aanmerking komen. Twee energieleveranciers
hanteren een opt-out systeem voor klanten, en zes hanteren een opt-in systeem. Bij
energieleveranciers die een opt-in bieden wisselt het percentage klanten dat verzoekt
om toepassing van de goedkeuring, maximaal is dit circa 30%. Een ruime meerderheid
van bedrijven of organisaties (70% of meer) kiest er bij deze leveranciers voor de
energierekening volledig door te blijven betalen.
De leden van de fractie van de SGP vragen, naar aanleiding van de stijging van de
tarieven van de ODE in 2020, of wij bereid zijn te onderzoeken wat de mogelijkheden
zijn voor het op korte termijn verlagen van de ODE.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK) is beleidsverantwoordelijk voor
de tarieven van de ODE. Het kabinet acht het van belang de gevolgen van de aanpassingen
in de ODE voor de verschillende sectoren, waaronder de glastuinbouw, papier, chemie
en voedselverwerkende industrie, te monitoren. Daarbij worden de verschillende fiscale
prikkels en subsidie-instrumenten in ogenschouw genomen. Als eerste stap hierin heeft
het kabinet een impacttoets laten uitvoeren om de specifieke effecten van het Klimaatakkoord
op het mkb en het handelingsperspectief dat ondernemers wordt geboden via het Klimaatakkoord
inzichtelijk te maken. Daarnaast worden de verschillende effecten op dit moment, met
betrokkenheid van de verschillende sectoren, door CE Delft en Wageningen Economic
Research nader in kaart gebracht. De Minister van EZK verwacht uw Kamer hier voor
de zomer nader over te kunnen informeren. De uitkomsten van de verschillende onderzoeken
worden meegenomen in de toekomstige besluitvorming over de ODE, waaronder de vaststelling
van de tarieven voor 2021.
4. Btw-gevolgen voor zorgpersoneel en medische hulpgoederen en -apparatuur
De leden van de fractie van de VVD onderschrijven het belang van voldoende zorgpersoneel
en medische hulpmiddelen. Deze leden vragen op welke manier de bijkomende administratieve
lasten voor zorginstellingen, zorginrichtingen en artsen tot een minimum worden beperkt.
De goedkeuring voor het ter beschikking stellen van zorgpersoneel voorkomt dat per
uitgeleend zorgpersoneelslid moet worden bepaald of de uitleen vrijgesteld of belast
plaats kan vinden. Het is namelijk op basis van de goedkeuring niet meer van belang
wie het zorgpersoneelslid ter beschikking stelt. De goedkeuring brengt daarnaast een
vereenvoudiging mee doordat het recht op aftrek van btw niet wordt beïnvloed door
de uitleen van het personeelslid. Uitleners met zowel belaste als vrijgestelde omzet,
kunnen hun gebruikelijke pro rata (verhouding voor het bepalen van het aftrekrecht)
handhaven. De goedkeuring voor de gratis verstrekking van medische hulpgoederen voorkomt
dat de verstrekker in de heffing van btw getrokken wordt bij de gratis verstrekking
of dat hij zijn in aftrek gebrachte inkoop-btw moet corrigeren.
De leden van de fractie van de VVD vragen welke voorwaarden er zijn gesteld en waarom
deze. De goedkeuring voor de terbeschikkingstelling van zorgpersoneel kent 3 voorwaarden:
– De goedkeuring geldt voor het ter beschikking stellen van zorgpersoneel aan inrichtingen
als bedoeld in artikel 11, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Wet OB of aan
instellingen als bedoeld in artikel 11, eerste lid, aanhef en onderdeel f, van de
Wet OB, jo Bijlage B behorende bij het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968, posten
b-9, b-12, b-13 en b-23;
– De ondernemer dient op de factuur te vermelden dat gebruik wordt gemaakt van deze
goedkeuring en de gegevens die betrekking hebben op de toepassing van de goedkeuring
in de administratie vast te leggen;
– Als voor de terbeschikkingstelling een vergoeding in rekening wordt gebracht moet
de vergoeding voor de terbeschikkingstelling beperkt blijven tot de brutoloonkosten
van het betrokken personeelslid, eventueel vermeerderd met een administratieve kostenvergoeding
van maximaal 5%. In geen geval mag er winst worden beoogd of gemaakt met de terbeschikkingstelling
van het zorgpersoneel.
De laatste voorwaarde is gesteld om het risico te verkleinen dat het btw-voordeel
niet bij de zorg terecht komt.
De goedkeuring voor de gratis verstrekking van medische hulpmiddelen kent de volgende
voorwaarden:
– De goedkeuring betreft alleen goederen die worden genoemd in de «Bijlage Gepubliceerde
lijst van de Wereld Douaneorganisatie; indelingen van medische voorzieningen in verband
met uitbraak Covid-19» (bijgevoegd bij het beleidsbesluit zoals geldend op tijdstip
van publicatie van het beleidsbesluit);1
– Voor de aftrek van btw maken de kosten van de goederen onderdeel uit van de algemene
kosten van de ondernemer;
– Het recht op aftrek van btw voor deze algemene kosten wordt bepaald op basis van de
totale omzet van de ondernemer, waarbij de gratis verstrekking van de goederen buiten
beschouwing blijft;
– De ondernemer dient op de factuur te vermelden dat gebruik wordt gemaakt van deze
goedkeuring en de gegevens die betrekking hebben op de toepassing van de goedkeuring
in de administratie vast te leggen.
De eerste voorwaarde beperkt de goedkeuring tot bepaalde goederen. Hiermee wordt aangesloten
bij de lijst van de Wereld Douaneorganisatie. De laatste drie voorwaarden hebben betrekking
op de manier hoe de goedkeuring moet worden toegepast.
De leden van de fractie van de PVV vragen hoe de staatssecretarissen voornemens zijn
deze voorwaarden voor de terbeschikkingstelling van personeel te handhaven en wat
de gevolgen zijn, mocht onverhoopt achteraf blijken dat een uitlener niet volledig
aan de voorwaarden heeft voldaan. De btw is een afdrachtbelasting. Dit betekent dat
de uitlener in eerste instantie zelf verantwoordelijk is voor een juiste afdracht
van btw. De Belastingdienst kan op een later tijdstip controleren of de uitlener het
juiste bedrag aan btw op aangifte heeft afgedragen. Als dan blijkt dat uitlener niet
aan de voorwaarden voldeed en dus ten onrechte geen btw in rekening heeft gebracht,
zal de Belastingdienst een naheffingsaanslag opleggen.
De leden van de fractie van de PVV vragen of de uitlener een onderscheid dient te
maken tussen het ter beschikking gesteld personeel als de uitlener naast zorgpersoneel
eveneens ander personeel (administratief, schoonmaak, management etc.) aan de zorginstelling ter beschikking stelt. De uitlener kan
alleen gebruik maken van de goedkeuring voor het zorgpersoneel dat hij uitleent, niet
voor ander ter beschikking gesteld personeel. Als de uitlener gebruik wil maken van
de goedkeuring, dan dient hij een onderscheid te maken tussen het zorgpersoneel en
het ander personeel dat hij uitleent. De uitlener kan er ook voor kiezen de goedkeuring
niet toe te passen en over al het uitgeleende personeel btw te berekenen.
De leden van de fractie van de PVV vragen of dat dan niet onnodig extra administratieve
lasten tot gevolg heeft voor de uitlener. Op dit moment zijn er geen aanwijzingen
dat de uitsplitsing in uitgeleend personeel leidt tot extra administratieve lasten.
Mocht die extra administratieve last er toch zijn en zwaarder wegen dan het btw-voordeel,
dan kan de uitlener ervoor kiezen de goedkeuring niet toe te passen.
De leden van de fractie van de PVV vragen welke stappen een uitlener dient te nemen
om de maatregel toe te passen met terugwerkende kracht als hij tussen 16 maart 2020
en de bekendmaking van het beleidsbesluit wel winst heeft gemaakt (beoogd of niet
beoogd). De uitlener die wel winst heeft gemaakt met de uitleen van zorgpersoneel
vóór de bekendmaking van het beleidsbesluit, kan dit herstellen door een correctiefactuur
uit te reiken aan de inlener waar deze winst uit de vergoeding wordt gehaald en zonder
btw. De uitlener dient het teveel betaalde bedrag terug te betalen aan de inlener.
De leden van de fractie van de PVV vragen of de staatssecretarissen uit praktische
administratieve redenen in overweging willen nemen de maatregel in ieder geval door
te laten lopen tot en met 30 juni 2020. Beide goedkeuringen worden verlengd tot 1 oktober
2020.
De leden van de fractie van de PVV vragen of de staatssecretarissen aangaande dit
onderwerp kunnen aangeven hoe zij voornemens zijn om inleners en uitleners op de hoogte
te stellen van deze tijdelijke maatregel. De in- en uitleners zijn op de hoogte gesteld
door de publicatie van het beleidsbesluit. Daarnaast is deze maatregel op de website
van de Belastingdienst geplaatst.
De leden van de fractie van het CDA vragen of bij de gezamenlijke inkoop van beschermingsmiddelen
(zoals mondkapjes) en medische apparatuur, deze middelen vrijgesteld kunnen worden
van invoerrechten en btw. Een private organisatie die zelf geen overheidsinstelling,
liefdadigheids- of filantropische instelling of hulporganisatie zoals als een ziekenhuis,
komt op basis van de vrijstellingsverordening in beginsel niet in aanmerking voor
de vrijstelling. Indien een dergelijke partij handelt namens een hulporganisatie die
wel in aanmerking komt voor de vrijstelling, dan kan de private organisatie een vrijstellingsvergunning
aanvragen voor de invoer van de goederen namens de hulporganisatie.
De Minister voor Medische Zorg heeft samen met een team van professionals uit ziekenhuizen,
academische centra, leveranciers en producenten een gezamenlijk initiatief opgericht:
het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH). Het LCH heeft als doel om verschillende
medische hulp- en beschermingsmiddelen waaraan een tekort dreigt gezamenlijk in te
kopen, zonder winstoogmerk, en te distribueren in het landsbelang. Samenwerkingsverbanden/consortia als het LCH kunnen onder voorwaarden ook gebruik maken
van de vrijstelling. Hierbij verwijzen wij ook naar het antwoord op vraag 6 van het
Antwoord op vragen van de leden Omtzigt en Van den Berg over importheffingen en btw
op mondkapjes en andere persoonlijke beschermingsmaterialen, die gebruikt worden in
de strijd tegen het coronavirus, van 18 mei 2020.2
De leden van de fractie van het CDA zoeken specifiek de volgende toezegging. Kan de
vrijstelling zo worden vormgegeven dat iedere instelling onder de Wet Toelating Zorginstellingen
(WTZi) (en dat zijn instellingen per koninklijk besluit en instellingen die er per
definitie onder vallen zoals huisartsenposten, ambulancevervoer) en Beroepen in de
Individuele Gezondheidszorg (BIG)-geregistreerde zorgverleners effectief gebruik kunnen
maken van deze vrijstelling van btw. Bij deze bevestigen wij dat iedere instelling
onder de Wet Toelating Zorginstellingen (WTZi) (en dat zijn instellingen per koninklijk
besluit en instellingen die er per definitie onder vallen zoals huisartsenposten,
ambulancevervoer) en Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (BIG)-geregistreerde
zorgverleners gebruik kunnen maken van deze vrijstelling van btw bij invoer en douanerechten.
Uiteraard dient ook aan de overige voorwaarden van de vrijstelling te worden voldaan. Deze voorwaarden zijn vastgelegd in
Europese regelgeving. De goederen moeten door of namens de vrijstelling genietende
organisatie worden ingevoerd. Vereist is daarnaast dat de goederen gratis moeten worden
verstrekt aan slachtoffers van de uitbraak, dan wel moeten zij worden ingezet voor
de slachtoffers van de uitbraak óf moeten de goederen worden gebruikt door de hulporganisatie
voor de duur van hun bijstand. Voordat gebruik kan worden gemaakt van de vrijstelling
moet er een vergunning worden aangevraagd bij de Douane. De vergunning kan alleen
worden aangevraagd bij de Douane in de lidstaat waar de (zorg)instelling of BIG-geregistreerde
is gevestigd. Wij verwijzen tevens naar het antwoord op vraag 4 van het Antwoord op
vragen van de leden Omtzigt en Van den Berg over importheffingen en btw op mondkapjes
en andere persoonlijke beschermingsmaterialen, die gebruikt worden in de strijd tegen
het coronavirus, van 18 mei 2020.
De leden van de fractie van het CDA vragen of deze instellingen deze beschermingsmaterialen
dan alleen mogen gebruiken voor hun eigen medewerkers en cliënten/patiënten, of ook
voor bijvoorbeeld familieleden die hun doodzieke dierbaren bezoeken. Deze instellingen
mogen de beschermingsmaterialen, naast gebruik door eigen medewerkers en cliënten/patiënten,
ook gratis ter beschikking stellen, en dus niet verkopen, aan bijvoorbeeld familieleden
die op bezoek komen. De Europese wetgeving stelt als voorwaarde dat de instellingen
de beschermingsmiddelen gebruiken in het kader van de coronacrisis, voor hun eigen
medewerkers, patiënten en bezoekers van de patiënten die een risico lopen als gevolg
van Covid-19.
De leden van de fractie van het CDA vragen of de staatssecretarissen kunnen bevestigen
dat zij daarvoor dan geen administratie hoeven te gaan bijhouden. Ten aanzien van
de toepassing van de vrijstelling op invoerrechten en btw bij invoer moet de instelling
een administratie bijhouden, zodat de Douane het doel van het gebruik kan controleren.
De administratieplicht strekt echter niet zo ver dat ziekenhuizen in hun administratie
onderscheid moeten maken tussen mondkapjes verstrekt aan het personeel en mondkapjes
verstrekt aan familieleden die op bezoek komen bij hun dierbaren.
Verder vragen de leden van de fractie van het CDA of deze vrijstellingen ook gelden
voor testmateriaal, nu er bij de verlichting toch massaler getest zal moeten worden.
Ja, ook testmateriaal kan onder dezelfde voorwaarden als andere goederen vrij van
douanerechten en btw bij invoer vallen in het kader van de coronacrisis. Testmateriaal
staat vermeld in de indicatieve lijst van de Wereld Douaneorganisatie die de Douane
hanteert.
De leden van de fractie van de SP delen de mening van de staatssecretarissen dat btw-heffing
op uitleen van personeel en gratis verstrekking van medische hulpmiddelen in een crisissituatie
niet moet leiden tot onvoorziene financiële lasten, zeker als dit een belemmering
zou vormen, en zijn benieuwd of btw-heffing op een activiteit van een dermate groot
maatschappelijke belang überhaupt te verantwoorden is en of de staatssecretarissen
van mening zijn dat de Europese richtlijnen hierop aanpassing verdienen. De Richtlijn
2006/112 EG (hierna: de Btw-richtlijn 2006) kent een aantal verplichte vrijstellingen
voor activiteiten van algemeen belang. Hiermee wordt al uitgesloten dat btw-heffing
plaatsvindt op bepaalde activiteiten met een groot maatschappelijk belang. Het blijft
goed om een verruiming van het toepassingsgebied van de btw/vrijstellingen te evalueren,
in te passen in de tijd waarin we leven en dat we in Nederland kijken naar de ruimte
die de Btw-richtlijn 2006 biedt. Wat betreft een eventuele aanpassing van de Btw-richtlijn
2006 ligt de prioriteit van de lidstaten en de Europese Commissie op dit moment echter
bij de totstandkoming van een nieuw btw-systeem dat efficiënter en meer robuust is
en fraude tegengaat en zo ook de interne markt binnen de EU verder verbetert.
5. Verlaagd btw-tarief sportscholen
De hierna beantwoorde vragen van de leden van fracties van de VVD-, de PVV-, D66-,
het CDA- en 50PLUS betreffen de maatregel opgenomen onder 9b in het Besluit noodmaatregelen
coronacrisis, Directoraat-generaal Belastingdienst/Corporate dienst Vaktechniek, Besluit
van 6 mei 2020, nr. 2020–9594, Staatscourant 2020, nr. 26066. Hierin is goedgekeurd dat het verlaagde btw-tarief van toepassing is op de sportlessen
die sportscholen en dergelijke ondernemers gedurende de verplichte sluiting online
aan hun afnemers aanbieden. Daarbij is toegelicht dat in verband met de bestrijding
van de coronacrisis sportscholen tijdelijk verplicht zijn gesloten en sportscholen
veelal werken met abonnementen, waarbij hun afnemers voor langere tijd of meerdere
keren de gelegenheid wordt geboden tot sportbeoefening. Om hun afnemers toch nog van
dienst te kunnen zijn, bieden sportscholen hun diensten nu in aangepaste vorm online
aan. De toepassing van het verlaagde btw-tarief (nu: 9%) is echter gekoppeld aan het
ter beschikking stellen van sportaccommodaties. Hiervan is in dit geval geen sprake.
Deze goedkeuring kan met terugwerkende kracht worden toegepast vanaf 16 maart 2020
en geldt totdat de verplichte sluiting wordt opgeheven.
De leden van de fractie van de VVD vragen of het voor een sportschool uitmaakt via
welk online-kanaal sportlessen worden aangeboden om aanspraak te maken op het verlaagde
btw-tarief gezien de veelvuldigheid aan kanalen waarop sportlessen worden aangeboden.
Nee, het maakt voor deze tijdelijke goedkeuring niet uit via welk online-kanaal de
sportlessen worden aangeboden.
De leden van de fracties van de VVD en PVV vragen wat wordt verstaan onder «dergelijke
ondernemers». In de toelichting in het voornoemde besluit staat «dergelijke ondernemers»
gekoppeld aan «sportscholen» omdat deze omschrijving een gangbare term voor een onderneming
is waar in een accommodatie sportlessen en sportbeoefening worden aangeboden. Iedere
ondernemer die dezelfde activiteit aanbiedt ook zonder de expliciete aanduiding «sportschool»
wordt als een dergelijke ondernemer beschouwd.
De leden van de fractie van de VVD vragen aan welke eisen sportscholen en dergelijke
ondernemers moeten voldoen om aanspraak te maken op het verlaagde btw-tarief. Dat
zijn de eisen die normaliter gelden om in aanmerking te komen voor het verlaagde btw-tarief
voor hun aanbod van sportactiviteiten vanuit een sportaccommodatie. Zolang echter
door de verplichte sluiting van sportscholen niet aan het normale basisvereiste van
de terbeschikkingstelling van een sportaccommodatie kan worden voldaan, vervalt deze
eis tijdelijk bij het aanbieden van onlinesporten aan hun afnemers. De overige eisen
zijn onverkort ook op de online variant van sportlessen van toepassing zoals beschreven
in de Toelichting op de Tabel I, onderdeel b, post 3, het geven van gelegenheid tot
sportbeoefening.
De leden van de fractie van de PVV vragen of hier ook nieuw op de markt getreden ondernemers
onder kunnen vallen. Hoewel de goedkeuring is ingegeven vanuit de reden dat de sportscholen
het voor hen normaliter geldende verlaagd btw-tarief kunnen blijven toepassen, is
niet uit te sluiten dat op dat moment net ondernemers zijn begonnen met een verplicht
gesloten sportaccommodatie of zelfs zonder het hebben van een sportaccommodatie en
online lessen zijn gaan aanbieden nu sporten in sportaccommodaties door de verplichte
sluiting wegviel. Het neutraliteitsbeginsel noopt ons om gelijke prestaties gelijk
te behandelen. Dus zolang de sportaccommodaties verplicht gesloten zijn en aan de
hier bedoelde sportscholen het verlaagd btw-tarief op online sportlessen is toegestaan,
kunnen ook andere aanbieders van online sporten tijdelijk gedurende deze periode het
verlaagde btw-tarief toepassen op online sportdiensten aan hun afnemers. Zodra de
verplichte sluiting vervalt zal voor alle ondernemers, dus ook voor degene die wel
over een sportaccommodatie beschikken, weer het algemene btw-tarief gelden op het
aanbieden van online sportlessen.
De leden van de fractie van de PVV vragen of wij aangaande dit onderwerp kunnen aangeven
hoe wij voornemens zijn om ondernemers actief in de sportbranche op de hoogte te stellen
van deze goedkeuring. De goedkeuring is opgenomen in het in de Staatscourant gepubliceerde
voorgenoemde Coronabesluit. Belastingmaatregelen, waaronder deze, die in relatie tot
het coronacrisis zijn genomen zijn eveneens gecommuniceerd via de site rijksoverheid.nl.3 Uiteraard is informatie over deze goedkeuring ook te lezen op de site van de Belastingdienst.4 Deze maatregel is inmiddels breed bekend gelet op het feit dat deze informatie ook
is gesignaleerd op sites van ondernemersorganisaties, onder andere van NL Actief,
als ook van de Kamers van Koophandel en diverse belastingadvieskantoren.
De leden van de fractie van het CDA vragen of wij kunnen bevestigen dat online muzieklessen
nog steeds zijn vrijgesteld van btw. De vraag van de leden van de fractie van het
CDA kunnen wij bevestigen. De vrijstelling voor onderwijs in muziek, dans, drama en
beeldende vorming zoals bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel c, van het Uitvoeringsbesluit
omzetbelasting 1968 aan personen jonger dan 21 jaar zijn – anders dan bij het verlaagde
btw-tarief voor sportlessen – niet gekoppeld aan een door de crisis niet uitvoerbare
eis. De wijze waarop deze muziek-, dans-, drama- en beeldende vorming lessen interactief
tussen aanbieder en afnemer worden gegeven maakt geen verschil voor de toepassing
van de betreffende vrijstelling.
De leden van de fractie van D66 vragen welke redenen ten grondslag liggen aan het
feit dat het btw-tarief voor online sportlessen normaal gesproken hoger ligt dan voor
andere sportlessen. Het Europeesrechtelijk kader biedt geen ruimte om het verlaagde
btw-tarief op online sportlessen toe te passen. De Btw-richtlijn 2006 staat voor bepaalde
categorieën van goederen en diensten een verlaagd btw-tarief toe, waaronder voor het
recht gebruik te maken van sportaccommodaties. De jurisprudentie van het Hof van Justitie
EU en de Nederlandse Hoge Raad geeft geen ruimte om het verlaagde btw-tarief toe te
passen op online sportlessen. De Hoge Raad heeft sinds zijn arrest van 10 augustus
2007 (het wandelvierdaagse-arrest) meermaals bevestigd dat het Nederlandse verlaagde
btw-tarief voor «het geven van gelegenheid geven tot sportbeoefening» moet worden
uitgelegd overeenkomstig de bewoordingen van de Btw-richtlijn 2006. Een aanbieder
die het verlaagde btw-tarief wil toepassen, moet dan ook aan een sporter het recht
verlenen om gebruik te maken van een sportaccommodatie. Als aanbieder van online sportlessen
wordt niet voldaan aan de voor het verlaagd btw-tarief vereiste terbeschikkingstelling
van een sportaccommodatie door de dienstverlener aan de sporter.
De leden van de fractie van 50PLUS vragen waarom deze maatregel alleen geldt voor
sportscholen. De tijdelijke goedkeuring is, zoals hiervoor weergegeven, niet ingegeven
vanuit een beperking van de economische schade maar bedoeld voor de ondernemer die
normaliter dezelfde soort activiteit uitoefent onder het verlaagde btw-tarief maar
niet meer aan de voor het verlaagde btw-tarief vereiste terbeschikkingstelling van
de sportaccommodatie kan voldoen als gevolg van de verplichte sluiting daarvan. Hiermee
kan de sportschool het verlaagd btw-tarief dat normaliter geldt op de sportlessen
aan de afnemers van de sportschool gedurende verplichte sluiting blijven toepassen
op de als alternatief aangeboden online sportlessen. Ook in het muziekonderwijs zoals
hiervoor genoemd en bij fysiotherapie is de insteek dat het voor hen normaal geldende
vrijgestelde btw-regime blijft doorlopen bij de interactie tussen aanbieder en afnemer
in die digitale vorm.
6. Grensarbeiders
De leden van de fracties van de VVD, het CDA, D66, de SP en de PVV vragen naar de
stand van zaken met betrekking tot het overleg met België over thuiswerkdagen.
Inmiddels heeft ook het overleg met België geleid tot een overeenkomst. Deze overeenkomst
strekt er evenals de overeenkomst met Duitsland toe dat grensarbeiders geen verschuiving
van het heffingsrecht ondervinden als gevolg van thuiswerkdagen door de coronacrisis.
Verder verduidelijkt de overeenkomst de behandeling van dagen waarop grensarbeiders
noodgedwongen thuisblijven zonder te werken met behoud van salaris of met recht op
een Belgische tijdelijke werkloosheidsuitkering.
Nederland en België zijn voor grensarbeiders in loondienst overeengekomen dat thuiswerkdagen
als gevolg van de coronacrisis (in afwijking van de verdragstekst) mogen worden behandeld
als dagen gewerkt in het land waar onder normale omstandigheden zou zijn gewerkt,
onder de voorwaarde dat de bezoldigingen voor deze thuiswerkdagen wel worden belast
in dat land. Deze goedkeuring kan met terugwerkende kracht vanaf 11 maart 2020 worden
toegepast. De overeenkomsten met België en met Duitsland zijn tijdelijk van aard.
Daar komen wij hieronder op terug naar aanleiding van vragen van de leden van de fractie
van de VVD.
Zoals reeds aan uw Kamer gemeld in de brief van 14 april 2020, zijn Nederland en Duitsland
en Nederland en België het erover eens dat grensarbeiders die noodgedwongen thuisblijven
met behoud van salaris gedurende deze periode belast blijven in het land waar zij
onder normale omstandigheden zouden hebben gewerkt. De overeenkomst met België bevestigt
dit nog eens. Inwoners van Nederland die normaal in België werken en door de coronacrisis
niet kunnen werken, kunnen recht hebben op Belgische tijdelijke werkloosheidsuitkeringen.
De overeenkomst met België bevestigt dat deze uitkeringen, als de dienstbetrekking
in stand blijft, worden belast in het land waar de beloningen genoten ter zake van
de vóór de coronacrisis daadwerkelijk vervulde dienstbetrekking mogen worden belast.
Grensarbeiders kunnen de gemaakte afspraken toepassen in de bestaande aangifte inkomstenbelasting
2020.
De leden van de fractie van de VVD vragen of er tussen Nederland en Duitsland en tussen
Nederland en België afspraken zijn gemaakt over de verlenging van de overeenkomsten
en wat er gebeurt als één van beide landen de afspraak niet wenst te verlengen.
In de overeenkomsten met België en Duitsland zijn mechanismen opgenomen om de gemaakte
afspraken (ongewijzigd) te verlengen. Na 30 april wordt de overeenkomst met Duitsland
maandelijks automatisch verlengd, totdat Nederland of Duitsland deze opzegt. De overeenkomst
met België geldt tot en met 31 mei en kan maandelijks worden verlengd als Nederland
en België dit overeenkomen. Inmiddels zijn de overeenkomsten met België en Duitsland
verlengd tot eind juni.
Als één van beide landen de overeenkomst tijdig opzegt (overeenkomst met Duitsland)
of niet verder wenst te verlengen (overeenkomst met België), vervalt deze. Het betreft
hier immers een bilaterale overeenkomst waar instemming van beide landen voor nodig
is.
Het onderdeel van de overeenkomsten (met België en Duitsland) dat ziet op thuisblijven
zonder te werken met behoud van salaris en het onderdeel van de overeenkomst (met
België) dat ziet op Belgische tijdelijke werkloosheidsuitkeringen betreffen enkel
een bevestiging van bestaande verdragsinterpretatie en zijn daarom niet beperkt in
de tijd.
De leden van de fractie van de VVD vragen of ook met betrekking tot andere landen
dan België en Duitsland signalen zijn ontvangen dat er problemen zijn met thuiswerkdagen
en dagen waarop een grensarbeider noodgedwongen thuisblijft zonder te werken met behoud
van salaris en zo ja, van welke landen en of het voornemen bestaat om met deze landen
in overleg te treden.
Wij hebben geen signalen ontvangen die erop wijzen dat deze problematiek zich ten
aanzien van andere landen vaak voordoet. Wij zijn daarom niet in overleg met andere
landen om een vergelijkbare regeling te treffen.
De leden van de fractie van het CDA vragen of de overeenkomst met Duitsland over thuiswerkdagen
ook geldt voor personen die onder het overheidsartikel vallen en de nationaliteit
van het andere verdragsland hebben. Zij wijzen daarbij op de situatie dat een inwoner
van Duitsland met de Duitse nationaliteit voor een Nederlandse universiteit thuiswerkt
als gevolg van de coronacrisis.
De overeenkomst met Duitsland geldt niet voor personen die onder het overheidsartikel
vallen van het belastingverdrag tussen Nederland en Duitsland. Op grond van dat artikel
is de staat van de overheid (kasstaat) exclusief heffingsbevoegd over het loon dat
is verkregen in het kader van de uitoefening van een overheidsfunctie. Op deze regel
geldt een uitzondering voor diensten die in Duitsland worden verleend door inwoners
van Duitsland. Daarbij gelden twee aanvullende (alternatieve) voorwaarden. De inwoner
van Duitsland moet tevens de Duitse nationaliteit hebben of, kort gezegd, om persoonlijke
redenen inwoner van Duitsland geworden zijn. Met betrekking tot deze laatste situatie
is in de rapportage fiscale knelpunten grensarbeid reeds opgemerkt dat de Belastingdienst
als uitgangspunt hanteert dat de kasstaat exclusief heffingsbevoegd is over het gehele
loon en dus geen splitsing van de heffingsbevoegdheid plaatsvindt in verband met de
thuiswerkdagen. Ten aanzien van de eerste situatie (de persoon in overheidsdienst
werkt thuis en heeft de nationaliteit van het woonland) is de praktijk minder eenduidig.
Wij zijn echter van mening dat de kasstaat in die situatie eveneens exclusief heffingsbevoegd
blijft over het gehele loon en dus geen splitsing van de heffingsbevoegdheid plaatsvindt
in verband met de thuiswerkdagen. Met deze voorwaarden wordt namelijk invulling gegeven
aan een uitzondering (op het exclusief heffingsrecht van de kasstaat) voor lokaal
aangeworven personeel van bijvoorbeeld de Nederlandse ambassade en consulaten. Deze
uitzondering is terug te voeren op afspraken hierover in het Verdrag van Wenen inzake
diplomatiek verkeer. De uitzondering ziet dus niet op thuiswerkdagen van «regulier»
overheidspersoneel. Doordat geen splitsing van de heffingsbevoegdheid in verband met
de thuiswerkdagen als gevolg van de coronacrisis plaatsvindt, verschuift het heffingsrecht
niet. Er is dan ook geen aanleiding om nadere afspraken te maken over de thuiswerkdagen
van dergelijk overheidspersoneel.
De leden van de fractie van het CDA hebben gevraagd of de overeenkomst met Duitsland
over de toepassing van het belastingverdrag in verband met de coronacrisis ook werking
heeft voor zzp’ers. In reactie op deze vraag merken wij op dat de betreffende problematiek
zich in relatie tot Duitsland en België in het bijzonder voordoet bij grensarbeiders
in loondienst die als gevolg van de coronacrisis thuiswerken in hun woonstaat. De
bereikte overeenstemming met Duitsland en België heeft dan ook betrekking op het artikel
uit de belastingverdragen dat gaat over niet-zelfstandige arbeid (werknemers). De
overeenkomsten hebben dus geen betrekking op het verdragsartikel dat gaat over ondernemingswinst
en waar ook zelfstandigen (ondernemers voor de inkomstenbelasting) onder vallen. Vanuit
de praktijk hebben ons ook geen signalen bereikt dat een vergelijkbare problematiek
zich vaak zou voordoen bij ondernemers.
De leden van de fractie van het CDA vragen verder of wij kunnen bevestigen dat een
thuiswerkplek nooit kwalificeert als vaste inrichting. Op 3 april 2020 heeft de Organisatie
voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) een aantal richtsnoeren gepubliceerd
over de gevolgen van de coronacrisis voor de toepassing van belastingverdragen (hierna:
«OESO-analyse»). De OESO merkt op dat het onwaarschijnlijk is dat de coronacrisis
invloed heeft op het vaststellen van vaste inrichtingen in de zin van belastingverdragen
en dat het onwaarschijnlijk is dat als gevolg van de coronacrisis de vestigingsplaats
van vennootschappen en woonplaats van natuurlijke personen in de zin van belastingverdragen
zal veranderen. De OESO verwijst hiervoor naar verschillende passages uit het OESO-commentaar.
Het OESO-commentaar is voor Nederland van grote betekenis en Nederland onderschrijft
dan ook deze OESO-analyse ten aanzien van de coronacrisis.
Voor wat betreft een thuiswerkplek wordt in de OESO-analyse verwezen naar paragraaf
18 van het OESO-commentaar bij artikel 5 van het OESO-modelverdrag. In het OESO-commentaar
wordt gesteld dat voor het constateren van een vaste inrichting relevant is of de
thuiswerkplek «ter beschikking van» de onderneming staat. Zoals geïllustreerd door
een voorbeeld in paragraaf 19 van het OESO-commentaar op artikel 5 van het OESO-modelverdrag
is dit bij grenswerkers die (als werknemer) vanuit huis werken normaliter niet het
geval. Daarnaast moet er voor het vaststellen van een vaste inrichting ook sprake
zijn van duurzaamheid, waarvan bij het tijdelijk uitoefenen van werkzaamheden vanuit
huis als gevolg van de coronacrisis geen sprake is.
In het verlengde van de OESO-analyse en de afspraken die met Duitsland en België zijn
gemaakt over de toepassing van het belastingverdrag bij grensoverschrijdende werkzaamheden
in dienstbetrekking, zal Nederland bij het handhaven van substance-eisen die zijn
opgenomen in nationale wet- en regelgeving rekening houden met de reisbeperkingen
als gevolg van de coronacrisis.
De leden van de fractie van het CDA wijzen erop dat het verschil in belastingdruk
tussen Nederlandse en Belgische ingezetenen aanzienlijk kan zijn, in het bijzonder
in de situatie dat werknemers niet langer aangemerkt worden als kwalificerende buitenlandse
belastingplichtige. Zij vragen of wij het wenselijk achten dat werknemers die in België
wonen en in Nederland werken en die door de beperkingen alleen thuis mogen werken,
dit jaar niet meer voldoen aan de regels voor kwalificerende buitenlandse belastingplicht
en dus hun hypotheekrenteaftrek kwijtraken, en vragen in het verlengde hiervan of
wij bereid zijn coulance te verlenen bij de toepassing van de 90%-regels van de kwalificerende
buitenlandse belastingplichtigen wanneer er geen afspraak met België gemaakt kan worden.
Indien niet-ingezeten werknemers als kwalificerende buitenlands belastingplichtige
aangemerkt worden, wordt rekening gehouden met de persoonlijke en gezinssituatie,
en kunnen zij aanspraak maken op bijvoorbeeld de hypotheekrenteaftrek.5 Een van de voorwaarden om te kwalificeren is dat het inkomen geheel of nagenoeg geheel
(minstens 90%) in Nederland onderworpen is aan de loonbelasting of inkomstenbelasting.
Indien een belastingplichtige wegens de coronamaatregelen thuiswerkt in België, zou
op basis van de tekst van het belastingverdrag tussen Nederland en België de heffingsbevoegdheid
over de loonbestanddelen van deze belastingplichtige kunnen verschuiven naar België.
Dit kan als gevolg hebben dat niet langer 90% van het inkomen onderworpen is aan Nederlandse
belastingheffing, waardoor er niet langer sprake zou zijn van een kwalificerende buitenlands
belastingplicht. Om dit te voorkomen zijn hierover afspraken gemaakt met België en
ook met Duitsland.6 Afgesproken is dat werkdagen waarvoor loon is ontvangen en waarop de dienstbetrekking
thuis is uitgeoefend, uitsluitend vanwege de maatregelen die door deze landen werden
getroffen om de coronacrisis te bestrijden, kunnen worden geacht te zijn doorgebracht
in het land waar de grensarbeider de dienstbetrekking zou hebben uitgeoefend als deze
maatregelen niet van kracht waren geweest. In de situatie dat grensarbeiders thuisblijven
zonder arbeid te verrichten en loon ontvangen van de werkgever geldt hetzelfde op
basis van de reguliere verdragsuitleg. Door bovenstaande overeenkomsten hoeft het
thuiswerken van grensarbeiders wegens de coronamaatregelen niet te leiden tot een
wijziging ten aanzien van de kwalificerende buitenlandse belastingplicht. Vanwege
deze overeenkomsten zijn aanvullende maatregelen niet nodig.
De leden van de fractie van het CDA vragen of het wenselijk is om ook voor volgende
jaren een oplossing te bieden voor de Nederlandse belastingheffing over Duitse netto-uitkeringen.
Deze problematiek met betrekking tot Duitse netto-uitkeringen speelt inderdaad breder,
dat wil zeggen: niet alleen tijdens de coronacrisis. Zoals is aangegeven tijdens het
algemeen overleg over de belasting- en sociale zekerheidspositie van grensarbeiders
van 5 maart 2020 is Nederland met Duitsland in gesprek over een wijzigingsprotocol
met betrekking tot het belastingverdrag met Duitsland. In dat kader wordt ook gesproken
over een mogelijke oplossing voor dergelijke Duitse netto-uitkeringen.
De leden van de fractie van het CDA vragen of inwoners van Duitsland Nederlandse (bruto)
uitkeringen feitelijk belastingvrij ontvangen.
Het belastingverdrag tussen Nederland en Duitsland regelt, zoals elk belastingverdrag,
in beginsel slechts de verdeling van heffingsrechten tussen Nederland en Duitsland.
Of en zo ja op welke wijze belasting wordt geheven volgt uit de nationale belastingwetten
van Nederland en Duitsland. Het belastingverdrag met Duitsland wijst het heffingsrecht
over de desbetreffende Nederlandse uitkeringen toe aan Duitsland als deze (i) worden
betaald aan een inwoner van Duitsland en (ii) (samen met bepaalde andere uitkeringen
die een belastingplichtige geniet) in een jaar € 15.000 of minder bedragen.
Ik heb begrepen dat Duitsland inkomende Nederlandse uitkeringen vergelijkt met uitkeringen
onder het Duitse stelsel en deze, als zij vergelijkbaar zijn, fiscaal op dezelfde
wijze behandelt als de desbetreffende Duitse uitkeringen. Aangezien Duitsland op basis
van zijn nationale recht veel uitkeringen vrijstelt van belasting, kan dat ook voor
vergelijkbare Nederlandse uitkeringen het geval zijn. Deze uitkomst is niet gewenst
en wordt meegenomen in de besprekingen over een wijzigingsprotocol met betrekking
tot het belastingverdrag met Duitsland.
De leden van de fractie van de SP vragen hoe grensarbeiders in de relatie Nederland
– Duitsland geïnformeerd worden over de overeenkomst met Duitsland. Op de website
van de Belastingdienst zijn de gevolgen van de overeenkomst nader toegelicht. Daarnaast
kunnen grensarbeiders met vragen over hun specifieke situatie met betrekking tot de
overeenkomst ook contact opnemen met het team Grensoverschrijdend Werken en Ondernemen
(GWO) van de Belastingdienst. Tot slot kunnen grensarbeiders met hun vragen over de overeenkomst ook terecht bij de zogenoemde grensinfopunten
aan beide zijden van de grens. Het team GWO ondersteunt deze grensinfopunten.
7. Versoepeling nakoming administratieve verplichtingen en behandeling van vaste reiskostenvergoedingen
in de loonheffingen
De leden van de fractie van de VVD vragen of de maatregel dat het anoniementarief
bij het niet tijdig kunnen identificeren van een nieuwe werknemer niet behoeft te
worden toegepast ook geldt voor een buitenlandse werknemer die in Nederland werkt
of komt werken. Het antwoord daarop is ja.
De leden van de fractie van de PVV vragen of de interpretatie correct is dat een werkgever
niet met het anoniementarief geconfronteerd wordt als de identificatie uiteindelijk
niet slaagt, nadat de termijn waarbinnen in redelijkheid identificatie niet mogelijk
was is beëindigd. In de situatie waarin de werkgever wel een identiteitsbewijs in
zijn administratie heeft bewaard, maar ten tijde van de crisis de identiteit redelijkerwijs
niet kon verifiëren, kon hij gedurende die periode ervoor kiezen het anoniementarief
niet toe te passen. De werkgever moet dit corrigeren en alsnog het anoniementarief
toepassen als verificatie mogelijk is maar achterwege blijft of leidt tot de conclusie
dat de werknemer een ander is dan het identiteitsbewijs aangeeft.
Dit sluit ook aan bij het gegeven voorbeeld en bij mijn reactie in de brief van 14 april
2020. Het uiteindelijk niet vaststellen van de identiteit leidt vanaf het moment dat
de werkgever na de bijzondere periode constateert dat de werknemer en de foto van
de persoon op het identiteitsbewijs aan de hand waarvan de identificatie heeft plaatsgevonden
niet dezelfde persoon zijn of vanaf het moment dat de werkgever dit redelijkerwijs
had kunnen vaststellen, tot de conclusie dat vanaf de eerste loonbetaling het anoniementarief
moet worden toegepast.
Het is daarmee wel denkbaar dat bij kortdurende dienstverbanden, waar de werkgever
wel een afschrift van een identiteitsbewijs in de loonadministratie heeft opgenomen,
toepassing van het anoniementarief achterwege blijft als door vertrek van de werknemer
de werkgever er in redelijkheid niet meer aan toekomt fysiek te verifiëren dat het
identiteitsbewijs de tijdelijke werknemer betreft.
De maatregel werkt door naar de inleners- en ketenaansprakelijkheid.
De leden van de fractie van de PVV vragen of de maatregel voor de vaste reiskostenvergoedingen
geldt voor de duur van de werking van het beleidsbesluit. De maatregel geldt gedurende
de werking van het besluit en daarmee tot het moment dat de maatregel wordt ingetrokken.
8. Overig
De leden van de fractie van de VVD vragen naar de huidige stand van zaken bij de BelastingTelefoon.
In de maanden januari t/m april van 2020 zijn 4,2 mln telefoontjes binnengekomen tegen
4,3 mln in dezelfde periode in 2019.
De leden van de fractie van de VVD vragen naar maatregelen die binnen de Belastingdienst
worden genomen om de BelastingTelefoon voor te bereiden op de waarschijnlijke toename
van het aantal vragen wanneer de economie weer langzaam opstart. Het opstarten van
de economie zal op alle werkstromen impact hebben, maar vooral op de werkstromen Ondernemingen
en Intermediairs. Daar is al als gevolg van de fiscale steunmaatregelen sprake van
hoger aantal binnengekomen telefoongesprekken. Deze extra telefoongesprekken worden
nu opgevangen binnen de totale beschikbare capaciteit van de Belastingtelefoon. Om
goed voorbereid te zijn op het weer opstarten van de economie is binnen de Belastingdienst
het programma coronamaatregelen BD gestart, waarbij de activiteiten van de verschillende
onderdelen binnen de Belastingdienst op elkaar worden afgestemd.
De leden van de fractie van de VVD vragen of deze relatief rustige periode door de
BelastingTelefoon bijvoorbeeld wordt gebruikt voor het bijscholen en het efficiënter
laten werken van nieuw opgeleide medewerkers. Bij de Belastingtelefoon was er in de
afgelopen vier maanden geen sprake van een relatief rustige periode. Het totaal aantal
binnengekomen telefoontjes was nagenoeg gelijk aan dezelfde periode in 2019. Tegelijkertijd
hadden de RIVM-maatregelen in de tweede helft van maart direct substantieel effect
op zowel de werkdruk van de ingezette medewerkers als de bereikbaarheid van de BelastingTelefoon.
De bereikbaarheid en de werkdruk waren in april weer op niveau.
De leden van de fractie van de PVV vragen om in overweging te nemen de gehanteerde
periodes voor de diverse maatregelen gelijk te trekken. Wij kunnen ons goed vinden
in het voorstel van de leden van de PVV-fractie. Bij het verlengen van de maatregelen
in het noodpakket heeft het kabinet daarom besloten de fiscale maatregelen zoveel
mogelijk tot een uniforme datum te verlengen, namelijk tot 1 oktober 2020.
De leden van de fractie van het CDA en van GroenLinks vragen ons wat de kosten van
dit pakket zijn en hoe dat gedekt wordt. De leden van de fractie van het CDA zouden
specifiek voor het uitstel van betaling willen weten voor welk bedrag aan belastingopbrengsten
ernaar achter geschoven zou kunnen worden. De leden van de fractie van GroenLinks
vragen of hierbij onderscheid kan worden gemaakt tussen uitstel van belastingen, mogelijk
afstel van inkomsten en gederfde inkomsten die nu al zeker zijn. Het kabinet houdt
er rekening mee dat het begrotingstekort over 2020 aanzienlijk zal zijn. In de Voorjaarsnota
is een grove inschatting gemaakt, waarbij rekening is gehouden met 32 miljard euro
aan belastingen over 2020 die uitgesteld worden. Dit bedrag is zeer onzeker en in
belangrijke mate afhankelijk van aannames over hoeveel ondernemers uitstel aanvragen
en wanneer zij beginnen met terugbetalen.
Na doorrekening van de juniraming van het CPB zullen wij u informeren met een actueel
beeld van inkomsten, EMU-saldo en EMU-schuld. Bij deze doorrekening van het economische
beeld zullen wij tevens de laatste inzichten in het gebruik van uitstel van betaling
en de implementatie van andere noodmaatregelen betrekken.
De onderstaande tabel geeft een overzicht van het effect van alle aan de Coronacrisis
gerelateerde fiscale maatregelen op het EMU-saldo van 2020.7 De laatste kolom geeft aan of het om uitstel (met een kasschuif tot gevolg) of lastenverlichting
gaat. Van de uitgestelde belasting zal naar verwachting een beperkt deel uiteindelijk
leiden tot afstel, bijvoorbeeld door faillissementen. De ramingen van de versoepeling
van het urencriterium en het uitstel van de BPM zijn aangepast ten opzichte van de
eerdere inschattingen. In de huidige raming voor de versoepeling van het urencriterium
is verwerkt dat een (iets) grotere groep ondernemers recht krijgt op de zelfstandigenaftrek.
Bij de BPM wordt nu aangenomen dat een deel van het uitstel later dan in 2020 wordt
terugbetaald.
Wat betreft het dekken van de kosten van het pakket geldt dat voor de genomen incidentele
Coronamaatregelen een ander afwegingskader geldt. Deze maatregelen worden buiten het
inkomstenkader geplaatst. De derving/verschuiving bij de niet-belastingontvangsten
hebben invloed op de uitgavenkant van de begroting; middels incidentele suppletoire
begrotingen is hiervoor generale compensatie beschikbaar gekomen.
Maatregelen
Budgettair effect EMU-saldo 2020 (inclusief verlenging tot 1 oktober)
Aard maatregel
Noodpakket 1.0 (Kamerbrief 12 maart 2020 e.v.)
2020
1
Tijdelijke regeling uitstel van betaling voor ondernemers
(conform raming Voorjaarsnota 2020 + kosten verlenging)
–34.000
(grotendeels) kasschuif
2
Uitstel energiebelasting/ODE
0
kasschuif, binnen 2020
3
Uitstel van betaling rechten van invoer (Douane)
0
kasschuif
4
Verlagen invorderings- en belastingrente (niet-belastingontvangsten; uitgavenkant
begroting, inclusief verlenging tot 1 oktober)
–154
nvt
5
Gevolgen door uitstel van betaling op niet-belastingontvangsten (uitgavenkant begroting,
inclusief verlenging tot 1 oktober)
–217
nvt
6
Btw vrijstelling voor uitlenen zorgpersoneel
–108
lastenverlichting
7
Btw vrijstelling voor ter beschikking stellen medische hulpgoederen
–22
lastenverlichting
8
Handhaven van het verlaagde btw-tarief op online diensten door sportscholen.
0
nvt
9
Tegemoetkoming Ondernemers Getroffen Sectoren (TOGS) vrijstellen van belasting
0
nvt
10
Nadere afspraken over heffingsbevoegdheid met België en Duitsland
0
nvt
11
Vrijstelling Duitse netto-uitkeringen i.v.m. corona
0
nvt
12
Uitstel administratie gegevens nieuwe werknemer
0
nvt
13
Voorwaarden onbelaste reiskostenvergoeding versoepelen
0
nvt
14
Coulance op gebruik «Vrijstelling kortstondig gebruik» (14 dagen)
0
nvt
15
Verlengen termijn voor geldigheid taxatierapport i.v.m. aangifte bpm
0
nvt
16
Voorzien in oplossing voor taxibranche bij ombouw en RDW-keuring vóór 1-4-20
0
nvt
17
Maatregelen Caribisch Nederland
0
a. uitstel van betaling
–32
kasschuif
b. invorderingsrente
–1
nvt
c. gebruikelijk loon
–1
combinatie kasschuif en lastenverlichting
Aanvullend pakket (Kamerbrief 24 april 2020)
0
18
Urencriterium voor ondernemers tijdelijk versoepelen
–15
lastenverlichting
19
Mogelijkheid tot vormen fiscale Corona reserve
–3.000
kasschuif
20
Verlaging gebruikelijk loon DGA's bij omzetdaling
–1.000
combinatie kasschuif en lastenverlichting
21
Uitstel inwerkingtreding excessief lenen DGA's
0
kasschuif 2022/2023
22
Verhoging vrije ruimte in werkkostenregeling 2020
–50
lastenverlichting
23
Behoud recht op hypotheekrenteaftrek bij tijdelijk uitstel van hypotheekbetalingen
60
kasschuif
Pakket 2.0 (Kamerbrief 20 mei 2020)
0
24
Btw nultarief mondkapjes
–120
lastenverlichting
25
Uitstel van betaling bpm
–200
(grotendeels) kasschuif
26
Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL/TOGS 2.0) vrijstellen van belasting
0
nvt
De leden van de fractie van het CDA vragen of wij de mening delen dat de hoge marginale
druk een probleem is voor zorgmedewerkers. Zoals aangegeven in het onderzoek van vorig
jaar naar marginale druk staat de marginale druk niet op zichzelf. Deze is namelijk
het gevolg van het streven van de overheid om te zorgen voor inkomensondersteuning
voor lage inkomens en tegelijkertijd voor gezonde overheidsfinanciën. Daarom zijn
een aantal regelingen, zoals heffingskortingen en toeslagen, inkomensafhankelijk en
daarmee gericht op specifieke (inkomens)groepen. Wanneer mensen in deze groepen meer
verdienen, hebben zij minder recht op deze regelingen en daalt dus de opbrengst van
een extra verdiende euro. Dit is een uitkomst die inherent is aan hoe het systeem
van belastingen en toeslagen thans is ingericht. Beleidsopties om de marginale druk
te verminderen zullen daarom altijd een afruil laten zien tussen de verschillende
doelen: een lagere marginale druk betekent of minder inkomensondersteuning aan de
onderkant, of hogere uitgaven voor de overheid.
Dit kabinet heeft wel een aantal maatregelen genomen die de marginale druk verlagen,
zoals het afschaffen van de harde inkomensgrens in de huurtoeslag, waardoor extreme
pieken in de marginale druk van meer dan 100% vanaf 2020 niet meer voorkomen.
De leden van de fractie van het CDA vragen zich af tot welke uitvoeringslasten de
fiscale coronareserve gaat leiden bij de Belastingdienst. Daarbij geven deze leden
aan dat het «te verwachten verlies in 2020 als gevolg van de coronacrisis» een nieuw
begrip is.
Het corona gerelateerde fiscale verlies over het jaar 2020 zal lastig in te schatten
zijn. Hierdoor is de hoogte van de opgevoerde reserve voor de Belastingdienst moeilijk
te toetsen. Wel zal de Belastingdienst risicogericht toezicht houden op de verplichte
vrijval in 2020. Door de voorwaarde te stellen dat de fiscale coronareserve in de
aangifte vennootschapsbelasting 2019 ingevuld moet worden in de reeds bestaande rubriek
overige fiscale reserves, hoeft het aangifteformulier 2019 niet te worden aangepast. Ook de aanpassingen in de IV-systemen zijn hierdoor beperkt. De Belastingdienst
zal de wetgeving voor de fiscale coronareserve nog nader beoordelen met een uitvoeringstoets.
De leden van de fractie van het CDA vragen hoe het extra verschil dat tussen een belastingplichtige
voor de vennootschapsbelasting en een ondernemer voor de inkomstenbelasting ontstaat
als gevolg van de fiscale coronareserve, gerechtvaardigd kan worden. De fiscale coronareserve
is uitsluitend bedoeld om een liquiditeitsvoordeel te verlenen. Het vormen van deze
fiscale coronareserve is inderdaad alleen mogelijk voor belastingplichtigen in de
vennootschapsbelasting, en niet voor belastingplichtige ondernemers voor de inkomstenbelasting.
Aan het onderscheid tussen de inkomsten- en vennootschapsbelasting liggen meerdere
redenen ten grondslag.
Ten eerste zijn er voor belastingplichtigen in de vennootschapsbelasting minder mogelijkheden
om verliezen (snel) te verrekenen, hetgeen leidt tot een liquiditeitsnadeel ten opzichte
van een belastingplichtige ondernemer voor de inkomstenbelasting. Zo kunnen belastingplichtigen
voor de vennootschapsbelasting verliezen slechts één jaar terugwentelen, terwijl voor
de inkomstenbelasting belastingplichtige ondernemers gebruik kunnen maken van een
ruimere termijn van drie jaren om verliezen terug te wentelen. Daarnaast kan het voor
belastingplichtigen in de vennootschapsbelasting langer duren voordat zij – door middel
van verliesverrekening – belasting die over een eerder jaar is betaald, terugkrijgen
in vergelijking met ondernemers voor de inkomstenbelasting. Verliesverrekening kan
pas plaatsvinden indien de aanslag over een eerder jaar definitief is. Doordat over
de jaren 2017 en 2018 in de inkomstenbelasting veelal een definitieve aanslag is opgelegd,
kan bij het indienen van de aangifte inkomstenbelasting 2020 het verlies namelijk
al voor 80% met winst uit aanslagen van eerdere jaren voorlopig worden verrekend.
Voor de vennootschapsbelasting zal dat veelal niet het geval zijn, omdat er dan vaak
nog geen definitieve aanslag over het jaar 2019 zal zijn opgelegd.
Daarnaast zijn er verschillende aanvullende fiscale en niet-fiscale maatregelen getroffen
waar ook ondernemers voor de inkomstenbelasting gebruik van kunnen maken, zoals de
Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandige ondernemers (Tozo), de Tegemoetkoming
ondernemers getroffen sectoren (TOGS) en de Tegemoetkoming Vaste lasten MKB (TVL MKB).
Ook wordt het urencriterium versoepeld toegepast, waardoor bepaalde ondernemersfaciliteiten
(zoals de zelfstandigenaftrek) in veel gevallen behouden kunnen worden. Laatstgenoemde
maatregel geldt specifiek voor ondernemers voor de inkomstenbelasting.
De leden van de fractie van het CDA vragen zich af welk probleem de verruiming van
de vrije ruimte van de werkkostenregeling oplost. Een verruiming van de vrije ruimte
kan door werkgevers benut worden om belastingdruk en administratieve lasten te verlagen.
Vanuit verschillende kanten is aangegeven dat werkgevers behoefte hebben om hun werknemers
extra vergoedingen en verstrekkingen te geven in geval van ziekte van de werknemer
of zijn naasten, maar ook vanwege de extra inzet of flexibiliteit die van hen gevraagd
wordt door de coronacrisis. Het kabinet zorgt er met de eenmalige verruiming van de
vrije ruimte van de werkkostenregeling voor dat werkgevers administratief eenvoudig
en met een lagere belastingdruk extra vergoedingen en verstrekkingen kunnen doen.
De leden van de fractie van D66 vragen om een nadere toelichting over de gevolgen
van deze maatregelen voor de uitvoering en de capaciteit bij de Belastingdienst. Ter
bestrijding van de kredietcrisis werd zo’n tien jaar geleden een fors aantal fiscale
maatregelen ontwikkeld. Nu al kan echter worden gezegd dat het fiscale pakket voor
de coronacrisis een grotere impact heeft op de uitvoering. Dit vraagt een forse inzet
van personeel. Ook moesten op zeer korte termijn aanpassingen in de automatisering
worden doorgevoerd. Dit is het gevolg van de aard van de getroffen maatregelen en
van het verwachte massale gebruik daarvan. In het oog springen in ieder geval de maatregelen
in de invorderingssfeer met de inzet van een versoepelde regeling voor uitstel van
betaling die naar aard en omvang geen precedent kent uit de kredietcrisis.
De Belastingdienst is steeds betrokken bij de uitwerking van de crisismaatregelen.
Gegeven de noodzaak binnen enkele dagen een noodpakket gereed te hebben, is in maart
gestart met expertinschattingen die in de daarna volgende dagen en weken verder zijn
uitgewerkt. Zo was de Belastingdienst bij het afkondigen van de regeling uitstel van
betaling vanaf dag één in staat verzoeken om uitstel in ontvangst te nemen. Vervolgens
is er achter de schermen hard gewerkt om het proces verder in te richten, geautomatiseerde
ondersteuning te organiseren (zo kunnen aanvragen inmiddels elektronisch worden ingediend)
en op te schalen om de verwachte aantallen te kunnen verwerken. Dit vergt een forse
inzet van personeel. Daarbij wordt zwaar geleund op medewerkers die als gevolg van
de coronacrisis hun reguliere werkzaamheden momenteel niet kunnen uitvoeren.
Ook de komende tijd wordt bij de implementatie van maatregelen een stapsgewijze aanpak
gevolgd. Gegeven de tijdsdruk waaronder wordt gewerkt, kan niet worden uitgesloten
dat daarbij aspecten aan het licht komen die nadere besluitvorming behoeven. In dat
geval zullen wij uw Kamer daarover uiteraard informeren. Ook de uitvoeringskosten
moeten nog verder in beeld worden gebracht. Bij de uitwerking van maatregelen uit
het huidige crisispakket in wetgeving stelt de Belastingdienst uitvoeringstoetsen
op die een completer zicht moeten geven op de uiteindelijke impact.
De leden van de fractie van D66 vragen in hoeverre deze maatregelen zijn geëvalueerd
en in welke mate daarbij ook gekeken is naar de gevolgen voor de Belastingdienst.
Veel van de stimuleringsmaatregelen van de kredietcrisis zijn geëvalueerd.8 Uit de evaluatie blijken geen wezenlijke uitvoeringsproblemen. De focus van deze
evaluaties lijkt overigens vooral beleidsmatig van aard te zijn geweest.
De leden van de fractie van D66 vragen of wij voornemens zijn de inzet van deze crisismaatregelen
in de nabije toekomst te laten evalueren. De focus ligt op dit moment bij het bestrijden
van de crisis. Daarbij moeten met de (soms beperkte) informatie die er nu is, keuzes
worden maakt over de inzet van maatregelen. Deze situatie blijft ook de komende maanden
gelden. Bij een dergelijk omvangrijk en bewegend pakket aan maatregelen, in een uitzonderlijke
crisissituatie, is het meten van doeltreffendheid en doelmatigheid van elke afzonderlijke
maatregel zeer complex. Momenteel wordt in kaart gebracht hoe de evaluatiecapaciteit
zinvol ingezet kan worden. In de begroting zult u in de strategische evaluatieagenda
nader geïnformeerd worden over de evaluaties en onderzoeken die rondom de crisismaatregelen
zullen worden gedaan.
De leden van de fractie van D66 vragen in hoeverre overwogen is om deze budgettaire
ramingen van fiscale maatregelen door het CPB te laten certificeren. Het bestrijden
van de crisis maakt dat met de (soms beperkte) informatie die er nu is, keuzes worden
maakt over de inzet van maatregelen. Bij een dergelijk omvangrijk en bewegend pakket
aan maatregelen, in een uitzonderlijke crisissituatie, is het maken van een inschatting
van de budgettaire effecten extra complex. De budgettaire maatregelen bij ingediende
wetsvoorstellen zullen door het CPB worden gecertificeerd.
De leden van de fractie van D66 vragen op welke wijze de verliesverrekening in de
vennootschapsbelasting als gevolg van de crisis in onder andere 2008 heeft doorgewerkt
in de inkomsten uit de vennootschapsbelasting in de jaren die daarop volgden. Zij
vragen daarnaast om een inschatting te maken van de gevolgen van deze coronacrisis
op de (toekomstige) verliesverrekening in de vennootschapsbelasting en daarmee op
de inkomsten uit de vennootschapsbelasting in de komende jaren.
In het eerste jaar van de financiële crisis (2008) was sprake van een totaalbedrag
aan verliezen van € 65 miljard. In de drie daaraan voorafgaande, economische goede,
jaren was dat gemiddeld € 24 miljard per jaar en in de vijf daaropvolgende jaren gemiddeld
€ 43 miljard per jaar. Van de verliezen uit 2008 is in totaal € 46 miljard (70%) verrekend
(voorwaarts en achterwaarts). Van de verliezen uit de drie jaren daarvoor was dit
ongeveer 60% en van de verliezen uit de vijf jaren daarna ongeveer 50%. In totaal
werd in 2005 en 2006 gemiddeld € 18 miljard per jaar aan verliezen verrekend. Tijdens
de recessie en in de nasleep hiervan in de periode 2009–2015 steeg de verliesverrekening
naar gemiddeld € 21 miljard per jaar.
Met betrekking tot de gevolgen van de huidige crisis is het nog niet mogelijk om een
adequate inschatting te maken van het effect hiervan op de verliesverrekening in de
vennootschapsbelasting. Immers, niet alleen is een valide inschatting van de te verwachten
verliezen in 2020 zeer lastig, maar ook zal een inschatting gemaakt moeten worden
van de winstgevendheid in de komende jaren. Als winstherstel uitblijft, zal ook geen
verliesverrekening kunnen plaatsvinden. In geval van een langdurige recessie zal mogelijk
een groot deel van de verliezen na verloop van de voorwaartse verliesverrekeningstermijn
van zes jaar verdampen en niet meer voor verrekening in aanmerking komen. Een goede
inschatting hiervan is op dit moment niet mogelijk.
De leden van de fractie van D66 vragen naar de fiscale behandeling van de inkoop van
eigen aandelen. Zij vragen welke vrijstellingen daarbij relevant zijn. Tevens vragen
ze in hoeverre de ontwikkeling van de inkoop van eigen aandelen terug kan worden gezien
in de opbrengsten van de dividendbelasting.
Bij de inkoop van eigen aandelen door een vennootschap is de hoofdregel dat dividendbelasting
verschuldigd is voor zover de inkoopprijs van de aandelen hetgeen gemiddeld op de
desbetreffende aandelen is gestort overschrijdt. De inkoop van eigen aandelen is belast
met dividendbelasting omdat bij een inkoop van eigen aandelen via de inkoopprijs winst(reserves)
van de vennootschap bij de aandeelhouder terecht komt.
Indien de inkoop plaatsvindt ter tijdelijke belegging is er geen dividendbelasting
verschuldigd. Dit is bijvoorbeeld het geval indien de inkoop van aandelen geschiedt
met het oog op nakoming van een optieverplichting jegens werknemers van de vennootschap
(of werknemers van een lichaam dat is verbonden met de vennootschap), tenzij de aandelen
na drie maanden na het teniet gaan van de optieverplichting nog tot de bezittingen
van de vennootschap behoren. Ook de inkoop van aandelen door een beleggingsinstelling
of een instelling voor collectieve belegging in effecten is onder voorwaarden aangemerkt
als een tijdelijke belegging.
Daarnaast bestaat er voor beursfondsen onder specifieke voorwaarden een vrijstelling
voor de inkoop van aandelen, de zogenoemde inkoopfaciliteit. De belangrijkste voorwaarde
voor de toepassing van deze faciliteit is dat in het jaar van inkoop van de aandelen
een contant dividend wordt uitgekeerd van tenminste het gemiddeld uitgekeerde contact
dividend in vijf voorafgaande kalenderjaren. Deze voorwaarde is opgenomen om te voorkomen
dat (belast) contant dividend wordt vervangen door een (vrijgestelde) inkoop van aandelen.
Er zijn geen gegevens beschikbaar waaruit te bepalen is in welke mate de vrijgestelde
inkoop van eigen aandelen de opbrengst van de dividendbelasting heeft beïnvloed. De
reden hiervoor is dat er bij een vrijgestelde inkoop van aandelen ook geen verplichting
is tot het doen van aangifte dividendbelasting. Doorgaans zullen beursvennootschappen
belaste inkoop van eigen aandelen waarschijnlijk zoveel mogelijk vermijden, omdat
belaste inkoop van aandelen vanwege zogenoemde brutering doorgaans de duurste vorm
van het uitkeren van dividend is.
De leden van de fractie van D66 vragen hoe wordt geborgd dat de verlaging van het
gebruikelijk loon in verhouding staat tot de omzetdaling van het bedrijf. De verlaging
van het gebruikelijk loon kan door de inhoudingsplichtige zelfstandig worden berekend
en in de aangifte loonheffingen verwerkt worden. De inhoudingsplichtige beschikt over
de financiële informatie betreffende de omzetdaling om die berekening toe te passen.
De leden van de fractie van D66 vragen of de toepassing van het gebruikelijk loon
ook kan worden verhoogd in tijden dat er juist veel omzetwinsten worden behaald. De
voorgestelde tijdelijke goedkeuring is een tegemoetkoming in het geval van omzetdalingen.
Indien zich geen omzetdaling heeft voorgedaan, is de vaststelling van de hoogte van
het gebruikelijk loon afhankelijk van de relevante feiten en omstandigheden, zoals
de beloning bij vergelijkbare dienstbetrekkingen. Een omzetstijging kan invloed hebben
op de vaststelling van de hoogte van het gebruikelijk loon.
De leden van de fractie van D66 vragen of de werkkostenregeling kan worden ingezet
om de thuiswerklocatie van werknemers te verbeteren. Veel werkgevers hebben in verband
met de beperkende maatregelen door de coronacrisis hun werknemers conform het advies
van de regering opgedragen waar mogelijk thuis te werken.
De werkkostenregeling kent verschillende gerichte vrijstellingen die de werkgever
bij deze omstandigheden kan inzetten. Zo kan een werkgever via het noodzakelijkheidscriterium
bijvoorbeeld onbelast een laptop, een smartphone en een printer vergoeden, verstrekken
of ter beschikking stellen aan de werknemer.
Naast voorzieningen die met het noodzakelijkheidscriterium zijn vrijgesteld kan de
werkgever ook een gerichte vrijstelling voor hulpmiddelen gebruiken. Onder deze hulpmiddelen
kunnen computers en dergelijke apparatuur vallen die niet voldoen aan het noodzakelijkheidscriterium,
maar ook bijvoorbeeld kantoorbenodigdheden.
Ook kent de werkkostenregeling een gerichte vrijstelling voor arbovoorzieningen. Via
deze vrijstelling kan de werkgever voorzieningen die samenhangen met zijn verplichtingen
op grond van de Arbeidsomstandighedenwet onbelast vergoeden, verstrekken of ter beschikking
stellen aan de werknemer. Bij verplicht thuiswerken kan een werkgever bijvoorbeeld
een beeldscherm, een toetsenbord en een werkstoel aan de werknemer vergoeden, verstrekken
of ter beschikking stellen, mits die voldoen aan de eisen die de Arbeidsomstandighedenwet
stelt aan beeldschermarbeid. De werkgever heeft op grond van deze wet de verplichting
erop toe te zien dat de werknemer thuis goed en veilig kan werken.
Ten slotte kan de werkgever via de vrije ruimte van de werkkostenregeling nog andere
voorzieningen onbelast aan de werknemer vergoeden, verstrekken of ter beschikking
stellen. Werkgevers kunnen immers zelf bepalen waaraan en óf zij de vrije ruimte willen
besteden, voor zover dit niet in belangrijke mate ongebruikelijk is. De werkgever
zou bijvoorbeeld de extra energiekosten die de werknemer maakt door het thuiswerken
vanuit de vrije ruimte onbelast aan hem kunnen vergoeden.
De leden van de fractie van D66 vragen welke mogelijke belemmeringen een rol spelen
bij het toepassen van de werkkostenregeling voor werknemers die verplicht thuiswerken.
Het kabinet ziet geen belemmeringen voor toepassing van de werkkostenregeling voor
thuiswerken door de coronacrisis. Omdat de werknemer verplicht moet thuiswerken wordt
in sommige gevallen zelfs sneller aan de voorwaarden van de gerichte vrijstellingen
voldaan. De werkgever is bijvoorbeeld op grond van de Arbeidsomstandighedenwet verplicht
om de richtlijnen voor plaatsonafhankelijke arbeid te volgen. De voorzieningen die
hij op grond van deze richtlijnen vergoedt, verstrekt of ter beschikking stelt, zijn
gericht vrijgesteld. Ook is het vaak eenvoudiger voor de werkgever om aan te tonen
dat voldaan wordt aan het noodzakelijkheidscriterium dat geldt bij gereedschappen,
computers, mobiele communicatiemiddelen en dergelijke omdat bijvoorbeeld een laptop
veelal gericht is op en noodzakelijk is voor het thuis kunnen werken. Bovendien heeft
het kabinet vanwege de bijzondere omstandigheden van de coronacrisis voor het jaar
2020 de vrije ruimte verhoogd. De vrije ruimte is in 2020 voor de eerste € 400.000
van de fiscale loonsom per werkgever verhoogd van 1,7% naar 3%.9 Deze extra financiële ruimte kan de werkgever zowel gebruiken voor de verbetering
van de thuiswerklocatie van zijn werknemers als voor een specifieke voorziening waarop
een gerichte vrijstelling niet van toepassing zou zijn.
De leden van de fractie van D66 begrijpen dat de fiscale coronareserve veel bedrijven
kan helpen, maar vragen zich tegelijkertijd af in hoeverre van winstgevende bedrijven
mag worden verwacht dat zij een deel van de winst reserveren voor moeilijke tijden.
Het uitgangspunt is dat een bedrijf zijn winsten naar eigen inzicht aan kan wenden.
Of en in hoeverre een bedrijf winst reserveert voor moeilijke tijden, zal afhankelijk
zijn van verschillende feiten en omstandigheden, zoals de noodzaak tot het doen van
investeringen en de omvang van de reeds bestaande winstreserves. Hoewel dat in beginsel
een afweging van het bedrijf zelf is, kan het verstandig zijn dat (winstgevende) bedrijven
een deel van de winst reserveren voor moeilijke tijden. Dat zal doorgaans immers in
het belang van het bedrijf zijn.
De omvang van liquide middelen voor moeilijke tijden zal doorgaans afhankelijk zijn
van bijvoorbeeld de aard van het bedrijf. De coronacrisis is echter een dermate uitzonderlijke
omstandigheid dat van een groot aantal bedrijven niet verwacht kan worden dat zij
voldoende liquide middelen hebben aangehouden om het bedrijf gedurende de gehele duur
van deze crisis in stand te houden.
Tot slot wordt opgemerkt dat de fiscale coronareserve enkel zorgt voor een liquiditeitsvoordeel.
Immers, in het jaar 2020 zal het gereserveerde bedrag volledig en verplicht in de
winst vrijvallen. Het mogelijk maken van dit liquiditeitsvoordeel achten wij gewenst,
omdat bedrijven op dit moment in liquiditeitsproblemen verkeren. Dit liquiditeitsvoordeel
zou de belastingplichtige ook kunnen behalen middels verliesverrekening. Door toepassing
van de fiscale coronareserve wordt het voordeel eerder verkregen.
De leden van de fractie van D66 vragen om een nadere toelichting over het uitstel
van de inwerkingtreding van het wetsvoorstel Wet excessief lenen bij eigen vennootschap.
Het doel van deze maatregel is fiscaal gedreven belastinguitstel van de aanmerkelijkbelanghouder
(hierna: ab-houder) beperken. Het kabinet wil tegelijkertijd dat ab-houders de mogelijkheid
krijgen om hun excessieve schulden aan de eigen vennootschap terug te brengen voordat
zij over deze leningen box 2-heffing moeten betalen. Om die reden was ervoor gekozen
om de maatregel in september 2018 aan te kondigen en per 1 januari 2022 in werking
te laten treden.
Voorgesteld wordt de wet in werking te laten treden per 1 januari 2023. Als peildatum
geldt 31 december, waardoor het op basis van de op 31 december 2023 aanwezige schulden
berekende fictief reguliere voordeel als inkomen uit aanmerkelijk belang in de heffing
wordt betrokken.
Ab-houders die sinds de aankondiging in 2018 hun schuld nog niet hebben teruggebracht
tot € 500.000 en waarvoor het gedurende deze crisistijd lastig kan zijn om hun schuld
aan hun vennootschap verder af te lossen worden op deze wijze tegemoetgekomen.
De leden van de fractie van 50PLUS vragen naar de mogelijkheden van een tijdelijke
opschorting van de afbouw van toeslagen voor mensen die werkzaam zijn in vitale beroepen
en naar de (fiscale) behandeling van bonussen en de doorwerking naar de toeslagen.
Een tijdelijke opschorting van de afbouw van toeslagen voor mensen in vitale beroepen
als gevolg van extra inkomen door overwerk is juridisch niet houdbaar vanwege rechtsongelijkheid
en bovendien onuitvoerbaar. Daarnaast kan de Belastingdienst/Toeslagen niet zien of
iemand in de zorg of in een andere vitale sector werkt en kan ook niet uit de basisregistratie
inkomen halen of het inkomen afkomstig is uit regulier werk of uit overwerk. Dat betekent
dat een tijdelijke opschorting van de afbouw van toeslagen alleen generiek, voor iedereen
mogelijk is. Het kabinet is daar geen voorstander van. Uitgangspunt van het huidige
toeslagenstelsel is dat de sterkste schouders de zwaarste lasten dragen. Dat betekent
dat een hoger huishoudinkomen leidt tot minder toeslag(en), maar ook – en dat lijkt
in deze corona-crisis veel belangrijker – ingeval van een daling van het huishoudinkomen
tot hogere toeslagen. Wat betreft de uitkering van bonussen in met name de zorg is
door de Tweede Kamer met algemene stemmen de motie van mevrouw Van Kooten-Arissen
c.s. aangenomen.10 Over de uitvoering van deze motie zal de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en
Sport de Tweede Kamer informeren en daarbij ook ingaan op de fiscale aspecten en gevolgen
voor de toeslagen.
De leden van de fractie van de SGP vragen de staatssecretarissen of zij bereid zijn
voor de horecasector fiscale maatregelen te nemen, bijvoorbeeld het tijdelijk en licht
verlagen van de btw bij openstelling van de horeca.
Op dit moment worden geen aanvullende specifieke maatregelen op het terrein van de
btw overwogen. Restaurantdiensten vallen op dit moment reeds onder het verlaagde btw-tarief
van 9%. Op grond van de Btw-richtlijn 2006 mogen dit soort diensten, al dan niet tijdelijk,
onder een extra-verlaagd tarief van minimaal 5% worden gebracht. Bovendien merken
wij op dat de Belastingdienst niet de mogelijkheid heeft om in de huidige stand in
haar systemen een extra btw-tarief op te nemen.
De leden van de fractie van de SGP waarderen het dat er diverse fiscale maatregelen
genomen worden die ondernemers ondersteunen. Deze leden vragen ons een appreciatie
te geven van het voorstel om de vrijstelling in de schenkbelasting tijdelijk te verruimen
specifiek voor de mkb-sector. Ook vragen zij of wij een verruiming van de vrijstelling
overwegen.
Een specifieke (tijdelijke) vrijstelling voor schenkingen voor een specifieke groep
of invoering van een geheel nieuwe vrijstelling voor een specifieke groep is niet
wenselijk. Dit moet onder andere worden ontraden vanuit uitvoeringsperspectief. Een
nieuwe vrijstelling voor een schenking aan een specifieke groep is voor de automatisering
niet uitvoerbaar. Of een schenking voldoet aan de voorwaarden kan namelijk niet geautomatiseerd
worden gecontroleerd maar moet handmatig beoordeeld worden. Een ander aspect is dat
afhankelijk van de precieze vormgeving sprake kan zijn van staatssteun.
Er geldt op dit moment een vrijstelling van schenkbelasting van € 5.515 per kind voor
schenkingen van de ouders per kalenderjaar en een vrijstelling van € 2.208 voor overige
verkrijgers per kalenderjaar. Dat betekent dat bijvoorbeeld een ondernemer die schenkingen
van verschillende personen ontvangt, recht heeft op een vrijstelling van € 2.208 voor
de schenkingen van elke persoon per kalenderjaar. Gelet op het voorgaande overwegen wij op dit moment geen verruiming van deze vrijstellingen.
Ondertekenaars
-
, -
, -
Eerste ondertekenaar
A. (Anne) Mulder, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
J.F.C. Freriks, adjunct-griffier