Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over jaarverslag en slotwet Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2019 en de resultaten verantwoordingsonderzoek 2019
35 470 VIII Jaarverslag en slotwet Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2019
Nr. 5 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 12 juni 2020
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en
opmerkingen voorgelegd aan de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en voor
Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media over het Jaarverslag Ministerie van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap 2019 (Kamerstuk 35 470 VIII, nr. 1), over het rapport van de Algemene Rekenkamer van 20 mei 2020 over Resultaten verantwoordingsonderzoek
2019 bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Kamerstuk 35 470 VIII, nr. 2) en de Slotwet Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2019 (Kamerstuk 35 470 VIII).
De vragen en opmerkingen zijn op 28 mei 2020 aan de Ministers van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap en voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media voorgelegd. Bij brief
van 10 juni 2020 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Tellegen
De adjunct-griffier van de commissie, Verouden
Inhoud
blz.
I
Vragen en opmerkingen uit de fracties
2
•
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
2
•
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
3
•
Inbreng van de leden van de D66-fractie
4
•
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
6
•
Inbreng van de leden van de SP-fractie
7
•
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
9
II
Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister voor Basis-
en Voortgezet Onderwijs en Media
11
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
Slotwet Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2019 (Kamerstuk 35 470 VIII)
De leden van de VVD-fractie vragen wat de Minister heeft gedaan met de € 143,8 miljoen
die wel geraamd was, maar niet verplicht bleek te zijn. Wat gaat de regering met deze
onderuitputting doen? Ziet de regering mogelijkheden om raming in de toekomst nauwkeuriger
te maken? Welke concrete maatregelen gaat de regering hiervoor nemen?
Jaarverslag Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2019 (Kamerstuk 35 470 VIII, nr. 1)
Beleidsprioriteiten
De leden van de VVD-fractie zijn positief over de conclusie van de Algemene Rekenkamer
dat er duidelijke kaders zijn gesteld voor de extra middelen om onderwijsachterstanden
bij peuters weg te werken. Wel zijn deze leden van mening dat de Minister de aanbevelingen
van de Algemene Rekenkamer moet uitvoeren om zo te kunnen nagaan of het doel van de
extra middelen om kinderen met een risico op onderwijsachterstand extra te ondersteunen,
ook wordt behaald. Op welke manier gaat de Minister de drie aanbevelingen van de Algemene
Rekenkamer rondom voorschoolse educatie uitvoeren? Heeft de Minister daarnaast aanwijzingen
dat ouders bewust geen gebruik maken van de extra geboden uren in de voorschoolse
educatie? Zo ja, welke redenen liggen daaraan ten grondslag?
Beleidsartikel 1 Primair onderwijs
Deze leden zijn blij met het extra geld dat beschikbaar is gesteld om het lerarentekort
tegen te gaan. Daarnaast zijn deze leden tevreden dat een deel van deze middelen in
2019 via de lumpsum aan scholen is uitgekeerd, zodat scholen deze middelen ook gelijk
in het schooljaar 2019–2020 konden inzetten. Wel maken de leden zich zorgen om de
conclusie van de Algemene Rekenkamer dat de Minister, net als vorig jaar, niet voldoende
informatie verzamelt om te kunnen vaststellen of de werkdruk door zijn beleid ook
daadwerkelijk afneemt. Deze leden vragen de Minister dan ook in te gaan op de conclusie
van de Algemene Rekenkamer en welke maatregelen de Minister gaat nemen om voortaan
wel voldoende informatie te verzamelen om te kunnen vaststellen dat de werkdruk door
zijn beleid ook daadwerkelijk afneemt.
Beleidsartikel 3 Voortgezet onderwijs
Voornoemde leden lezen eveneens dat de reserves van schoolbesturen in 2018 zijn opgelopen,
terwijl deze leden van mening zijn dat dit geld besteed moet worden aan onderwijs
en niet als reserve op de bank hoort te staan. Welke maatregelen gaat de Minister
nemen om dit tegen te gaan? Wel zijn de leden positief dat uit begrotingen van besturen
blijkt dat ze van plan zijn om de reserves de komende jaren uit te geven. Hoe gaat
de Minister waarborgen dat dit ook daadwerkelijke zal gaan gebeuren?
Beleidsartikelen 6 en 7 Hoger onderwijs
Deze leden lezen voorts in de resultaten verantwoordingsonderzoek 2019 dat, net als
in 2018, in 2019 er onvolkomenheden zaten in de informatiebeveiliging van het Ministerie
van OCW en dat deze nog niet zijn opgelost. Waarom zijn de onvolkomenheden in de informatiebeveiliging
van OCW nog niet opgelost? De aanval met gijzelsoftware bij de Universiteit Maastricht
eind 2019 laat, volgens deze leden, zien dat beschikbaarheid van digitale voorziening
en de beveiliging daarvan van groot belang is. De leden vragen daarom of de Minister
bereid is om de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer rondom informatiebeveiliging
over te nemen. Kan de Minister afzonderlijk op elke aanbeveling van de Algemene Rekenkamer
ingaan rondom informatiebeveiliging? Als de Minister niet van plan is om de aanbevelingen
over te nemen, waarom niet? Indien dat wel het geval is, op welke manier gaat zij
dit doen? Daarnaast heeft de Algemene Rekenkamer aanbevelingen gedaan rondom jaarplannen
over informatiebeveiliging en processen rondom risicomanagement en incidentmanagement.
Gaat de Minister de aanbevelingen over informatiebeveiliging en processen rondom risicomanagement/incidentmanagement opvolgen? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Beleidsartikel 4 Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie
De aan het woord zijnde leden lezen in het rapport van de Algemene Rekenkamer dat
het ministerie voorbij is gegaan aan € 347 miljoen aan verplichtingen. Het ministerie
heeft onterecht geconcludeerd dat deze verplichtingen ten laste van 2020 geboekt moesten
worden terwijl de verplichtingen in 2019 zijn aangegaan. Kan de Minister uitleggen
hoe dit heeft kunnen gebeuren en hoe herhaling hiervan voorkomen gaat worden? Daarnaast
lezen de leden dat de Minister meer verplichtingen is aangegaan dan vooraf aan de
Kamer is gemeld. Het gaat om de verplichtingen over de subsidieregeling Sterk techniekonderwijs.
Waarom heeft de Minister de bijbehorende financiële verplichting niet tijdig gemeld?
Voornoemde leden lezen dat de Algemene Rekenkamer de aanbeveling doet om maatregelen
te treffen om het begrotingsbeheer op de verplichtingen te verbeteren zodat het parlement
tijdig en volledig wordt geïnformeerd over beleidswijzigingen en significante begrotingsonrechtmachtigheden
worden voorkomen. Is de Minister het eens met de conclusie van de Algemene Rekenkamer
rondom het begrotingsbeheer? Zo nee, waarom niet? Welke maatregelen gaat de Minister
nemen om het begrotingsbeheer op de verplichtingen te verbeteren? Op welke manier
gaat de Minister de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer over dit onderwerp opvolgen?
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige stukken. Deze
leden hebben nog enige vragen.
Jaarverslag Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2019 (Kamerstuk 35 470 VIII, nr. 1)
Op pagina 33 van het jaarverslag lezen de leden van de CDA-fractie dat er een onderbesteding
is van € 2,8 miljoen op de aan scholen gegeven middelen voor specifieke doelen vanwege
minder gebruik van de regeling vervanging schoolleiders en regeling hoogbegaafdheid.
Deze leden vragen de Minister wat de reden is van de onderbesteding op deze twee regelingen
en wat er gebeurt met deze onderbesteding. Deze leden stellen dezelfde vraag over
de onderbesteding van € 11,4 miljoen op de subsidies en hoe wordt voorkomen dat er
in 2020 weer sprake is van onderbesteding op deze posten.
Op pagina 38 lezen deze leden dat er sprake is van een onderbesteding van € 2,5 miljoen
op de post opdrachten. Deze leden vragen de Minister wat met deze onderbesteding wordt
gedaan en hoe ervoor wordt gezorgd dat er realistischer wordt begroot op deze en de
voorgaande posten.
Voornoemde leden lezen op pagina 68 dat er een meevaller is van € 4,5 miljoen op de
Lerarenbeurs omdat er minder subsidies zijn aangevraagd. Deze leden willen graag weten
wat de reden is voor deze onderbesteding van de Lerarenbeurs nu al een aantal jaren.
Deze leden vragen wat er met de onderbesteding gebeurt en hoe deze onderbesteding
voor de komende jaren wordt tegen gegaan.
Resultaten verantwoordingsonderzoek 2019 bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap (Bijlage bij Kamerstuk 35 470 VIII, nr. 2)
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de aanbevelingen van de Algemene
Rekenkamer op het terrein van de investeringen in de voorschoolse educatie. De leden
vragen de Minister op welke wijze hij de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer
ten aanzien van onder andere het gebruik maken door de ouders van het extra urenaanbod
het monitoren van de beschikbaarheid van hbo1-opgeleid personeel.
In 2019 constateerde de Algemene Rekenkamer dat de Minister onvoldoende informatie
had verzameld om een onderbouwd besluit te kunnen nemen over de toekenning van een
deel van tweede tranche. Nu blijkt uit vervolgonderzoek van de Algemene Rekenkamer
dat de Minister ook voorafgaand aan de toekenning van het resterende deel van de tweede
tranche niet voldoende heeft geëvalueerd of het eerder toegekende geld wel effect
heeft gehad op de werkdruk van leerkrachten in het primair onderwijs. Voornoemde leden
vragen waarom de Minister de eerdere aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer ten
aanzien van de toekenning van het eerste deel van de tweede tranche niet heeft opgevolgd
en hoe hij gaat zorgen dat er wel voldoende informatie is over de effecten van de
besteding van de werkdrukmiddelen door de scholen.
Tot slot vragen deze leden wat de Minister gaat doen om te voorkomen dat er voortaan
weer onvolkomenheden in het begrotingsbeheer zitten van dezelfde omvang als in 2018
en 2019 en om te voorkomen dat de Kamer foutief wordt geïnformeerd over deze onvolkomenheden.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met kennisgenomen van onderhavige stukken en willen
nog enkele vragen voorleggen.
Jaarverslag Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2019 (Kamerstuk 35 470 VIII, nr. 1)
De leden van de D66-fractie constateren dat in 2019 het aantal thuiszitters is toegenomen.
Deze leden vragen de Minister of de coronacrisis met als gevolg twee maanden afstandsonderwijs
leidt tot een heroverweging van het beleid.
Deze leden vragen hoe het komt dat er bij de aanvullende regelingen van het primair
onderwijs minder gebruik is gemaakt van de regeling hoogbegaafdheid dan begroot, terwijl
tegelijkertijd de Kamer regelmatig signalen krijgt dat bij het onderwijs aan hoogbegaafden
een vrijwillige ouderbijdrage wordt gevraagd. Is er voldoende bekendheid met deze
regeling? Deze leden vragen voorts de onderuitputting op de regeling snel internet
nader toe te lichten.
Voornoemde leden vragen de Minister wat de achterliggende reden is waarom scholen
die deel hebben genomen aan de pilot «Recht op Maatwerk» geen verdere wettelijke verankering
willen van maatwerk. Hoe ziet het vervolg van deze pilot eruit en wanneer kan de Kamer
het onderzoek verwachten naar de voor- en nadelen van een brede invoering van diploma’s
met vakken op verschillende niveaus die ook toegang bieden tot bepaalde vervolgopleidingen,
zoals afgesproken in het regeerakkoord.
Deze leden vragen de Minister of bekend is hoeveel starters aan het zijinstroom-traject
de opleiding afronden en als leraar aan het werk gaan.
Voornoemde leden vragen naar de stand van zaken van de oprichting van de «Expertgroep
Toegankelijkheid hoger onderwijs». Op welke wijze zal de expertgroep worden samengesteld?
Slotwet Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2019 (Kamerstuk 35 470 VIII)
Beleidsartikel 6. Hoger beroepsonderwijs
De leden van de D66-fractie lezen dat er per saldo voor € 27,1 miljoen meer aan garantieverplichtingen
is aangegaan in het kader van schatkistbankieren. Deze leden vragen om een nadere
toelichting welke (categorie aan) instellingen gebruik maken van schatkistbankieren
en voor welke doeleinden.
Resultaten verantwoordingsonderzoek 2019 bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap (Bijlage bij Kamerstuk 35 470 VIII, nr. 2)
De leden van de D66-fractie lezen in het rapport van de Algemene Rekenkamer dat er
nog aandachtspunten zijn voor de versterking van de voorschoolse educatie. Deze leden
vragen de Minister hoe hij deze aandachtspunten na gaat komen, zeker gezien er door
de coronacrisis waarschijnlijk een inhaalslag moet worden gemaakt.
Deze leden lezen voorts dat de Algemene Rekenkamer wijst op de beheersing van het
risico op staatssteun bij het verstrekken van subsidies. Welke subsidieartikelen worden
naar aanleiding van dit aandachtspunt nader onderzocht?
Voornoemde leden lezen in het rapport van de Algemene Rekenkamer dat er onzekerheden
in de rechtmatigheid van subsidies van begrotingsartikel 8 Internationaal Beleid bestaan.
Deze leden vragen de Minister toe te lichten welke risico’s er zijn en welke acties
ondernomen worden.
De aan het woord zijnde leden lezen in het rapport van de Algemene Rekenkamer dat
verscherpte aandacht voor het autorisatiebeheer van DUO2 nodig is. De Rekenkamer schrijft dat DUO bezig is met het langetermijnproject «Role
Based Autoriseren». Op welke termijn en met welke mijlpalen verwacht DUO deze tool
in gebruik te hebben, zo vragen deze leden.
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben onderhavige stukken tot zich genomen. Deze
leden hebben nog enkele vragen hierover.
Resultaten verantwoordingsonderzoek 2019 bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap (Bijlage bij Kamerstuk 35 470 VIII, nr. 2)
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse het rapport van de Algemene
Rekenkamer gelezen. Deze leden lezen dat de Algemene Rekenkamer vaststelt dat de Minister
voorafgaand aan de toekenning van het resterende deel van de tweede tranche van de
werkdrukmiddelen in 2019, niet heeft geëvalueerd of het eerder toegekende geld wel
effect heeft gehad op de werkdruk van leerkrachten in het primair onderwijs. Kan de
Minister uitleggen waarom ervoor gekozen is om dat niet te doen? Mede omdat de Algemene
Rekenkamer in hun rapport vorig jaar ook al concludeerde dat de Minister onvoldoende
informatie had verzameld om een onderbouwd besluit te kunnen nemen over de toekenning
van een deel van tweede tranche. Welk besluit zit erachter om dat opnieuw niet te
doen? Heeft de Minister in beeld welk effect de werkdrukmiddelen hebben op de werkdruk
van de leerkrachten in het primair onderwijs?
Voornoemde leden lezen dat naast de € 300 miljoen voor het funderend onderwijs, in
2019 ook de middelen voor de regeling zijinstroom zijn uitgekeerd. Het Jaarverslag
2019 meldt dat de ophoging in de najaarsnota € 11,2 miljoen bedroeg, terwijl de tweede
suppletoire begroting een ophoging met € 13,2 miljoen laat zien. Kan de Minister het
verschil hiertussen uitleggen? Is deze ophoging van structurele aard?
De Algemene Rekenkamer constateert een onvolkomenheid in het begrotingsbeheer: «De
Minister heeft in eerste instantie € 347 miljoen aan verplichtingen onterecht ten
laste van 2020 laten boeken en deze fout niet zelf ontdekt. Dit leidt ertoe dat de
Minister in 2019 op een begrotingsartikel € 149 miljoen meer aan verplichtingen is
aangegaan dan binnen het begrotingsjaar aan het parlement is gemeld. Ook in 2018 constateerden
we al dat de Minister een beleidsmatige mutatie van € 379,4 miljoen ten onrechte niet
tijdig had gemeld aan het parlement.»3 Kan de Minister uitleggen hoe het kan dat er opnieuw een fout is gemaakt?
Jaarverslag Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2019 (Kamerstuk 35 470 VIII, nr. 1)
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat er minder aanvragen zijn binnengekomen
in 2019 voor de lerarenbeurs, en dat er een dalende trend is sinds 2016. Kan de Minister
deze trend verklaren? Is bekend waarom er steeds minder aanvragen zijn?
Beleidsartikel 1 Primair onderwijs
Deze leden lezen op pagina 33 van het jaarverslag dat een deel van de aanvullende
bekostiging van 2019 voor specifieke doelen niet volledig gebruikt is: «De totale
realisatie voor deze doelen ligt per saldo circa € 2,8 miljoen lager dan begroot.
Dit is te verklaren doordat er minder gebruik is gemaakt van de regeling vervanging
schoolleiders en de regeling hoogbegaafdheid dan verwacht.» Weet de Minister waarom
er minder gebruik is gemaakt van de regelingen? Wat gaat de Minister doen met het
geld dat niet gebruikt is? Blijft dat gereserveerd voor deze doelen? Of wordt het
op een andere manier ingezet?
Beleidsartikel 3 Voortgezet onderwijs
Voornoemde leden lezen dat er minder aanvragen zijn gedaan op de doorstroomregelingen.
Daardoor is de realisatie op de subsidies € 9,3 miljoen lager dan de oorspronkelijk
vastgestelde begroting. Kan de Minister verklaren waarom er zoveel minder aanvragen
zijn gedaan naar de doorstroomregelingen? Is dat omdat het doorstromen goed verloopt
of omdat de regelingen te onbekend zijn?
Beleidsartikel 4 Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie
De aan het woord zijnde leden lezen dat er een bedrag van € 36,5 miljoen beschikbaar
was als prestatiebekostiging op het thema voortijdig schoolverlaten en dat dit bedrag
is uitgekeerd aan mbo4-instellingen die goede resultaten bereikten bij het tegengaan van voortijdig schoolverlaters.
Kan de Minister aangeven wat deze resultaten waren en op welke manier deze bereikt
zijn? Worden instellingen gestimuleerd om deze best practices te delen met andere
instellingen? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Deze leden lezen dat mbo-instellingen € 48,4 miljoen aan extra middelen ter versterking
van de salarismix in de Randstadregio’s hebben gekregen. Wat waren de kwalitatieve
en kwantitatieve eisen die aan extra werkdrukmiddelen gesteld werden en op welke manier
werden deze verantwoord?
In de Functiemix update 2020 van het Platform Medezeggenschap MBO lezen de leden dat
de streefpercentages zoals vastgelegd in het Convenant Leerkracht 2008 niet worden
gehaald. Welke verklaring heeft de Minister hiervoor? Wat vindt de Minister van het
feit dat volgens het betreffende rapport de functie/salarismix zowel landelijk als
Randstedelijk een neerwaartse trend in ontwikkeling vertoont? Klopt het dat niet te
controleren is of het geld dat via de lumpsum extra ter beschikking wordt gesteld
voor doorstroom, inderdaad voor dit doel gebruikt wordt? Welke mogelijkheden ziet
de Minister om te borgen dat de middelen wél terecht komen bij de direct betrokkenen
in het primaire proces?
Er is € 10 miljoen extra beschikbaar gesteld voor minderjarige bol5-studenten uit minima-gezinnen om te voorkomen dat zij om financiële redenen afzien
van een opleiding. Op welke manier wordt aan betreffende studenten gecommuniceerd
dat deze mogelijkheid er is? Heeft de Minister zicht op hoe effectief deze communicatie
verloopt?
Met betrekking tot de subsidieregeling praktijkleren lezen deze leden dat de budgetten
voor mbo en hbo niet toereikend waren om volledige praktijk- of leerplaatsen maximaal
uit te keren. Kan de Minister aangeven waarom de verschillen in maximaal geraamde
subsidies per praktijk- of leerplek relatief veel verschillen van de daadwerkelijk
maximaal uitgekeerde subsidies? Kan zij tevens aangeven of en hoe dit verschil in
de toekomst verkleind gaat worden? Zo nee, waarom niet?
Inbreng van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van onderhavige stukken. Zij hebben
daar nog enkele opmerkingen en vragen over.
Jaarverslag Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2019 (Kamerstuk 35 470 VIII, nr. 1)
Gelijke kansen creëren en talenten tot bloei brengen
De leden van de SP-fractie vinden het van groot belang dat de regering inzet op het
bevorderen van gelijke kansen tussen kinderen. Echter vragen zij of de gekozen aanpak
daadwerkelijk effectief is. Zo blijkt uit de laatste Staat van het Onderwijs6 dat nog steeds het opleidingsniveau van ouders bepalend is voor de schoolloopbaan
van kinderen. Deze leden vinden dit zeer onwenselijk. Zij vragen dan ook wat de daadwerkelijke
opbrengsten zijn van alle acties die de regering uitvoert in het kader van kansengelijkheid,
zoals het Actieplan Gelijke Kansen en de subsidieregeling Vrijroosteren leraren. In
hoeverre zijn deze acties voortgezet tijdens de huidige coronacrisis? Maakt de Minister
gebruik van voorbeelden uit het buitenland bij het bestrijden van kansenongelijkheid
in het onderwijs? Kan de Minister dit nader toelichten? Wat betreft passend onderwijs
vragen voornoemde leden de Minister om te reflecteren op zijn gevoerde beleid sinds
de start van dit kabinet. In hoeverre vindt de Minister dat de doelen van passend
onderwijs behaald zijn?
Sterke docenten
In hoeverre kloppen de laatste ramingen over het lerarentekort in het primair en voortgezet
onderwijs nog?7 Wanneer worden deze weer bijgesteld? Daarnaast vragen deze leden wat de status is
van de uitvoering van de motie van het lid Kwint over het registreren van het lerarentekort.8 Is het onderzoek van de PO-Raad al afgerond? Zo ja, wat waren de resultaten hiervan?
Zo nee, waarom niet? Heeft de PO-Raad in dit onderzoek ook de methodiek gehanteerd
die ze in Rotterdam gebruikt hebben om het lerarentekort te bepalen?9 Is de Minister bereid deze methodiek zelf te hanteren in onderzoek naar de huidige
hoogte van het lerarentekort in heel Nederland?
Resultaten verantwoordingsonderzoek 2019 bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap (Bijlage bij Kamerstuk 35 470 VIII, nr. 2)
De leden van de SP-fractie vragen de Minister op welke wijze hij aan de slag gaat
met de aandachtspunten die de Algemene Rekenkamer noemt naar aanleiding van de versterking
van de voorschoolse educatie. Daarnaast vragen zij de Minister waarom hij voorafgaand
aan de toekenning van het resterende deel van de tweede tranche van de werkdrukmiddelen
in 2019 niet heeft geëvalueerd of het eerder toegekende geld wel effect heeft gehad
op de werkdruk van leerkrachten in het primair onderwijs, aangezien de Algemene Rekenkamer
hier ook al een punt van maakte in het rapport over het Jaarverslag 2018.
Daarnaast vinden de leden het betreurenswaardig om te lezen dat er nog steeds problemen
zijn bij DUO omtrent informatiebeveiliging. Welke aanvullende maatregelen gaat de
Minister nemen om te voorkomen dat de Algemene Rekenkamer volgend jaar weer moet concluderen
dat het nog steeds niet op orde is? Gaat de Minister de aanbevelingen van de Algemene
Rekenkamer overnemen, zo vragen deze leden.
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavige
stukken en hebben enkele vragen en opmerkingen.
Jaarverslag Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2019 (Kamerstuk 35 470 VIII, nr. 1)
Gelijke kansen creëren en talenten tot bloei brengen
De leden van de PvdA-fractie hebben met instemming gelezen dat de beide bewindslieden
vinden dat elk kind zijn talenten moet kunnen ontplooien, ongeacht afkomst en geloof,
maar merken tegelijk op dat dit doel nog verre van gerealiseerd is. Het lerarentekort
treft immers niet alle scholen en niet alle leerlingen gelijkmatig. Gevolg is dat
het lerarentekort de kansenongelijkheid versterkt. Ook de weer groeiende problematiek
van leerplichtige kinderen die thuiszitten, de definities van basisondersteuning die
voor passend onderwijs per school verschillen, de ongelijke toegang van kinderen tot
huiswerkbegeleiding en stagediscriminatie zijn helaas hardnekkige oorzaken van kansenongelijkheid.
Wat willen de bewindslieden ondernemen om meer grip te krijgen op deze ontwikkelingen?
Heeft bijvoorbeeld ook het Meldpunt Stagediscriminatie dat werd opgericht inmiddels
meer inzichten opgeleverd in concrete manieren waarop stagediscriminatie in voorkomende
gevallen zou kunnen worden bestreden en of bestaande regelgeving hiervoor moet worden
aangevuld, zo vragen deze leden.
Sterke docenten
Terecht benoemt het jaarverslag dat leraren onmisbaar zijn voor onze samenleving omdat
dezen ervoor zorgen dat kinderen en (jong)volwassenen klaar zijn om de wereld in te
gaan, maar het lerarentekort loopt helaas hard op. Het jaarverslag verwijst naar extra
maatregelen, zoals een gerichte aanpak in de steden (Amsterdam, Rotterdam, Den Haag,
Utrecht en Almere) met de grootste tekorten in het primair onderwijs en extra inzet
op de tekortvakken in het voortgezet onderwijs en de regionale aanpak en bovendien
naar het convenant aanpak lerarentekort10 dat op 1 november 2019 werd afgesloten met de sociale partners. Deze leden vragen
op welke termijn een kentering valt te verwachten in de groei van het lerarentekort.
Zou er niet structureel meer waardering moeten zijn voor het lerarenberoep, zowel
materieel als immaterieel om meer mensen te verleiden om in dit vak te (blijven) werken?
Maken de loonkloven tussen primair en voortgezet onderwijs, tussen voortgezet speciaal
onderwijs en tussen het lerarenberoep in het algemeen en andere beroepen die een vergelijkbaar
opleidingsniveau vereisen, het werk in het onderwijs niet onnodig onaantrekkelijk?
Wat zijn de verwachte gevolgen voor de omvang van de lerarentekorten per onderwijssector
in de komende jaren bij ongewijzigd beleid?
Opleiden voor de samenleving van de toekomst
Bij de middelen die de Minister voor onderwijs ter beschikking stelt, valt het extra
te betreuren dat onderwijsgeld niet altijd terecht komt bij mensen die daar het meest
baat bij kunnen vinden. Te denken valt aan mensen die zich op afstand bevinden van
de arbeidsmarkt, die slechts weinig bereikt worden bij het streven naar een leven
lang ontwikkelen, maar ook aan schoolbesturen die met onnodig hoge reserves onderwijsgeld
onttrekken aan het primaire proces. Wat is er naast de Subsidieregeling flexibel beroepsonderwijs
derde leerweg nodig om mensen op afstand van de arbeidsmarkt meer te laten deelnemen
aan activiteiten gericht op een leven lang ontwikkelen? Welke mogelijkheden willen
de Ministers aangrijpen om te bereiken dat onderwijsgeld daadwerkelijk optimaal gaat
bijdragen aan de opleiding van zoveel mogelijk mensen voor de samenleving van de toekomst?
Wanneer zal de toegezegde ontwikkeling van de signaleringswaarde voor bovenmatige
reserves van besturen operationeel zijn?
Onderzoek van wereldformaat
Het regeringsbeleid is erop gericht om de toppositie van Nederlandse onderzoekers
te behouden. Deze leden betwijfelen echter of de manier waarop er nu wordt beknibbeld
op geestes- en sociale wetenschappen om geld vrij te spelen voor de bètawetenschappen
uiteindelijk de brede wetenschappelijke ontwikkeling ten goede komt. Dreigt het rendementsdenken
dat ten grondslag ligt aan de financieringssystematiek van het hbo en wo11 op lange termijn de kwaliteit van het onderzoek en het onderwijs te schaden? In tabel
53 is bij de kengetallen sprake van een daling van de «Publieke investering in R&D
als % bbp» van 0,72 naar 0,69. Hoe verklaart de Minister deze daling?
Emancipatie
Het jaarverslag benoemt dat er meer aandacht is voor de preventie van geweld tegen
vrouwen en in 2019 is besloten de aanpak voor Veilige Steden uit te breiden en met
drie jaar te verlengen. Zou het daarnaast niet nodig zijn om het melden van geweld
achter de voordeur laagdrempeliger te maken, de vervolging te vereenvoudigen, en de
opvangcapaciteit voor slachtoffers te vergroten? Wat doet het kabinet met de GREVIO12 aanbeveling om de aanpak van «huiselijk» geweld meer genderspecifiek te maken? Zou
het niet standaard moeten worden dat de pleger van geweld achter de voordeur bij het
instellen van een huisverbod een behandeling krijgt opgelegd?
Beleidsartikel 1 Primair onderwijs
Bij de kengetallen vermeld het jaarverslag in tabel 11 bij het aandeel leerlingen
dat de referentieniveaus lezen, taal en rekenen haalt, percentages die werden ontleend
aan de CvTE13-rapportage 2016–2017. Voor het primair onderwijs lijkt het beeld hier niet zo zorgwekkend.
Nu schetst het Onderwijsverslag, Staat van het Onderwijs14, dat in april 2020 verscheen een veel minder rooskleurig beeld: «In 2018 is de leesvaardigheid
van Nederlandse leerlingen gedaald ten opzichte van de leesvaardigheid van Nederlandse
leerlingen in 2015. Nederlandse leerlingen presteren op leesvaardigheid voor het eerst
onder het EU gemiddelde.» Hoe verklaart de Minister de discrepantie tussen deze beelden?
Beleidsartikel 3 Voortgezet onderwijs
Tabel 15 vermeldt verontrustende kengetallen over een groeiend aandeel thuiszittende
leerlingen dat drie of meer maanden thuis zit zonder passend onderwijsaanbod en een
groeiend aantal voortijdige schoolverlaters. In hoeverre hebben maatregelen die de
Minister heeft genomen in reactie op deze ontwikkelingen inmiddels effect gesorteerd?
Welke nadere maatregelen liggen nog in het verschiet?
Beleidsartikelen 6 en 7 Hoger onderwijs
Tabel 22 vermeldt bij de kengetallen dat de studenttevredenheid in het hbo is gedaald
en in het wetenschappelijk onderwijs de uitval tijdens het eerste jaar is gestegen.
Welke verklaringen heeft de Minister hiervoor? Op welke wijzen wil zij hier invloed
op uitoefenen, zo vragen deze leden.
II Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister voor
Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
We hebben met belangstelling kennis genomen van de vragen van de leden van de fracties
van de VVD, CDA, D66, GroenLinks, SP en PvdA. Wij danken de leden voor hun inbreng
en beantwoorden deze hieronder. Om aan de vragen en opmerkingen recht te doen, houden
wij in onze beantwoording de volgorde van de inbreng aan. Mocht er een soortgelijke
vraag worden gesteld door andere fracties, dan zullen wij refereren naar een eerder
antwoord.
Vragen van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie vragen wat er gedaan is met de € 143,8 miljoen die wel
geraamd was, maar niet verplicht bleek te zijn en wat de regering met deze onderuitputting
gaat doen. Verder vragen zij of de regering mogelijkheden ziet om de raming in de
toekomst nauwkeuriger te maken. De betreffende € 143,8 miljoen is een verlaging op
de verplichtingen op artikel 14 (cultuur), niet op de uitgaven. Er is dan ook geen
geld over. Bij het opstellen van de begroting op artikel 14 is van een hoger bedrag
aan verplichtingen uitgegaan dan noodzakelijk was. De reden hiervoor was de onzekerheid
rondom de Subsidieregeling Instandhouding Rijksmonumenten. Om te voorkomen dat er
onrechtmatige uitgaven werden gedaan, is uit voorzorg het verplichtingenplafond verhoogd.
Dit is bij Slotwet gecorrigeerd.
De leden van de fracties van de VVD vragen op welke manier wij de drie aanbevelingen
van de Algemene Rekenkamer rondom voorschoolse educatie gaan uitvoeren. Dezelfde leden
vragen of er aanwijzingen zijn dat ouders bewust geen gebruik maken van de extra geboden
uren in de voorschoolse educatie. In 2018 is een meerjarig monitorings- en evaluatieprogramma
van start gegaan om de voortgang van het onderwijsachterstandenbeleid en de extra
investeringen te volgen en effecten in beeld te brengen. Een onderdeel daarvan is
een meerjarig implementatieonderzoek naar hoe gemeenten de urenuitbreiding voorschoolse
educatie invoeren, en hoe zij de onderwijsachterstandsmiddelen besteden.
Op 19 mei jongstleden hebben wij uw Kamer het rapport van de eerste meting van dit
implementatie onderzoek gestuurd. Zoals het rapport meldt, kan de urenuitbreiding
ook onbedoelde effecten hebben. Wanneer de urenuitbreiding bijvoorbeeld leidt tot
een hogere eigen bijdrage voor ouders (omdat zij meer uren afnemen), zou dat tot gevolg
kunnen hebben dat minder ouders hun kind voorschoolse educatie laten volgen. Daarnaast
blijkt uit het rapport dat in sommige gemeenten ouders principiële bezwaren hebben
om hun peuter gedurende 16 uur per week naar voorschoolse educatie te laten gaan.
Beide zijn voorbeelden van situaties waarin ouders bewust geen gebruik maken van de
voorschoolse educatie of van de geboden extra uren. Het daadwerkelijk gebruik van
de voorschoolse educatie door ouders wordt in het implementatieonderzoek nauwlettend
gevolgd. Daarmee wordt uitvoering gegeven aan de eerste aanbeveling van de Algemene
Rekenkamer, namelijk om te volgen of ouders daadwerkelijk de (extra) uren voorschoolse
educatie waarop hun kind recht heeft afnemen, zodat bij afnemend gebruik actie kan
worden ondernomen. In het voorjaar van 2021 zal een tweede meting naar de urenuitbreiding
voorschoolse educatie worden uitgevoerd.
Met betrekking tot de arbeidsmarktkrapte in de kinderopvang is de Staatssecretaris
van SZW in gesprek met de sector. Deze gesprekken richten zich met name op de pedagogische
medewerkers, omdat daar de krapte het meeste ervaren wordt. De ondersteuningstrajecten
voor gemeenten (www.goab.eu) en de brancheorganisaties besteden komend schooljaar aandacht aan de (voorbereiding
van de) invoering van de pedagogisch beleidsmedewerker. Gemeenten worden via deze
weg gestimuleerd om tijdig te starten met de voorbereiding van de inzet van hbo-geschoold
personeel, zoals de Algemene Rekenkamer aanbeveelt. Via beide trajecten wordt gemeenten
bovendien ook ondersteuning geboden via handreikingen, kenniskringen en bijeenkomsten.
In de tweede meting van het implementatieonderzoek die in het voorjaar 2021 plaatsvindt,
zal ook worden ingegaan op de besteding van de middelen door gemeenten en aanbieders.
Daaruit zal onder meer blijken wat de feitelijke kosten zijn die gemeenten maken voor
de voorschoolse educatie, conform de tweede aanbeveling van de Algemene Rekenkamer.
In de tweede fase van dit onderzoek, die start in het najaar van 2021, zal de invoering
van de eis van pedagogische beleidsmedewerkers bij gemeenten en aanbieders in beeld
worden gebracht.
De leden van de VVD-fractie vragen welke maatregelen wij gaan nemen om voortaan wel
voldoende informatie te verzamelen om te kunnen vaststellen dat de werkdruk ook daadwerkelijk
afneemt en ze vragen ons om in te gaan op de conclusie van de Algemene Rekenkamer.
U heeft gelijk dat er geen afgeronde evaluatie van de werkdrukmiddelen lag, toen het
kabinet heeft besloten een deel van de middelen eerder beschikbaar te stellen.
Om een ordentelijke evaluatie uit te kunnen voeren van beleid, zeker bij zoiets als
werkdruk, wat door iedere leerkracht weer anders wordt ervaren, is tijd nodig voor
zorgvuldige monitoring. Alle scholen hebben in schooljaar 2018–2019 voor het eerst
geld voor werkdrukvermindering ontvangen. In dat schooljaar is de monitoring van de
werkdrukmiddelen direct gestart. Dit schooljaar is het tweede jaar dat de middelen
beschikbaar zijn en de effecten dus gemeten kunnen worden. De werkdrukmiddelen zijn
structurele middelen, waarop aan de hand van evaluatie, kan worden bijgestuurd als dat aan de
orde is, dus ook op het deel dat naar voren is gehaald.
In de tussentijd zijn er veel positieve reacties uit het veld gekomen. Scholen ervaren
het positief dat zij zelf aan zet zijn en een aanpak voor werkdruk kunnen kiezen die
past bij de situatie op school. Gegeven de moeilijke tijden met een groot lerarentekort
is, op basis van deze positieve signalen besloten een deel van de werkdrukmiddelen
eerder uit te keren.
Dat neemt niet weg dat wij veel belang hechten aan de evaluatie die nu loopt. De monitoring
van de werkdrukmiddelen vindt op verschillende manieren plaats. Eind 2020 worden de
resultaten van de tussenevaluatie van het werkdrukakkoord opgeleverd. Een extern bureau
voert deze tussenevaluatie uit. In deze evaluatie worden gedurende meerdere schooljaren
onder andere enquêtes uitgevoerd en interviews afgenomen en casestudies uitgevoerd.
Met de sociale partners is in het werkdrukakkoord afgesproken dat op basis van de
resultaten van de tussenevaluatie wordt bekeken of enige bijsturing nog gewenst is.
De tussenevaluatie gaat dus in op de vraag of de werkdrukmiddelen het gewenste effect
hebben in de sector. Er wordt onderzocht hoe het proces is verlopen, of de werkdruk
gedaald is en er wordt bekeken hoe en waaraan de middelen zijn besteed.
Naast de tussenevaluatie onderzoekt Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) al jaarlijks
de jaarverslagen en bestuursverslagen. Over 2018 heeft het onderzoek reeds plaatsgevonden.
De jaarverslagen over 2019 kunnen tot 1 juli 2020 worden ingediend. Deze worden vervolgens
door DUO geanalyseerd. DUO kijkt naar de gegevens die besturen invullen in het XBRL Onderwijsportaal. Uit deze gegevens kan DUO opmaken hoeveel besturen voldoen aan de procesafspraken
rondom het werkdrukakkoord, te weten de bespreking binnen het team en de instemming
van de personeelsgeleding van de medezeggenschapsraad met de besteding van de werkdrukmiddelen.
Door deze onderzoeken ontstaat er een totaalbeeld van de besteding en effecten van
de werkdrukmiddelen en zijn er cijfers beschikbaar over het al dan niet naleven van
de afspraken. Dit levert voldoende informatie op om, zoals afgesproken in het werkdrukakkoord,
eind 2020 de balans op te maken en te bezien of bijsturing nodig is.
De leden van de VVD-fractie vragen welke maatregelen er worden genomen om geld in
de reserves uit te geven aan onderwijs. De leden vragen ook hoe gewaarborgd wordt
dat besturen in de komende jaren hun reserves daadwerkelijk gaan uitgeven.
We hebben de Inspectie van het Onderwijs gevraagd om een methode te ontwikkelen voor
het signaleren van mogelijke bovenmatige reserves. De signaleringswaarde is een hulpmiddel,
zowel voor ons als voor de sector om onnodig hoge reserves terug te brengen naar een
niveau dat passend is bij de risico’s die een schoolbestuur loopt op haar begroting.
U ontvangt voor het zomerreces een brief van ons waarin wij zullen ingaan op deze
methode. Daarbij zullen we ook ingaan op hoe het beleid rondom reserves er de komende
jaren uit gaat zien.
Voornoemde leden vragen waarom de onvolkomenheden in de informatiebeveiliging van
OCW nog niet zijn opgelost. De leden vragen daarom of wij bereid zijn om de aanbevelingen
van de Algemene Rekenkamer rondom informatiebeveiliging over te nemen. Ook vragen
de leden of wij bereid zijn om op elke aanbeveling van de Algemene Rekenkamer rondom
informatiebeveiliging in te gaan. Voornoemde leden vragen of wij de aanbevelingen
over informatiebeveiliging en processen rondom risicomanagement/incidentmanagement
van de Algemene Rekenkamer gaan opvolgen.
Er zijn twee onvolkomenheden in de informatiebeveiliging van OCW. Het gaat om het
autorisatiebeheer bij DUO en de beheersing van risico's bij het kerndepartement. Voor
beide geldt dat wij de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer overnemen. Op het
gebied van autorisatiebeheer hebben afgelopen jaar verschillende verbeteracties plaats
gevonden, waarbij er onder andere controles op autorisaties zijn geweest en rechten
van medewerkers zijn aangepast. Dit is een belangrijke stap in de goede richting,
maar we zijn ons bewust dat het autorisatiebeheer ook in 2020 nog een belangrijk aandachtspunt
is. Het is goed te zien dat de verbeteracties die we in 2019 hebben uitgevoerd, door
de Algemene Rekenkamer worden onderkend. We spreken de ambitie uit om de onvolkomenheid
dit jaar op te lossen. Dat is mogelijk doordat nu het gehele jaar periodiek controles
worden uitgevoerd in lijn met het autorisatiebeleid. De voortgang op het lange termijn
project «role based autoriseren» is aanzienlijk waardoor dit in 2021 afgerond kan
worden. De beheersing van informatiebeveiliging bij het kerndepartement kent een vergelijkbare
aanpak. Het belang van informatiebeveiliging voor de rijksoverheid en specifiek OCW
wordt onderkent. In 2020 gaan we aan de hand van een projectplan en een projectorganisatie
verder met de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer. Dit zal resulteren in een
nieuw vastgesteld informatiebeveiligingsbeleid, met daarin een duidelijke rol voor
het senior management. Ook zullen de processen voor risico- en incidentmanagement
opnieuw beoordeeld worden en zal hierover gerapporteerd worden. Over alle onvolkomenheden
wordt de voortgang gevolgd via onder andere rapportages in het Audit Committee van
OCW.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe het kon gebeuren dat in 2018 een beleidsmatige
mutatie van € 379,4 miljoen niet tijdig was gemeld aan de Kamer en hoe herhaling hiervan
in de toekomst voorkomen gaat worden. De fout is ontstaan door een verkeerde inschatting
bij het bepalen van het jaar waarop de verplichting moest rusten. Dit jaar zal er
meer aandacht zijn voor het verplichtingenbeheer. Er zal meer nadruk komen op het
versterken van de kennis over het verplichtingenbeheer en in de tweede helft van het
jaar zal vaker een aansluiting worden gemaakt tussen de begroting en de financiële
administratie om herhaling van een fout in het boeken van verplichtingen te voorkomen.
De leden van de VVD-fractie vragen ook waarom de financiële verplichting over de subsidieregeling
sterk techniekonderwijs niet tijdig gemeld is aan de Kamer. De Kamer is in 2019 wel
op tijd geïnformeerd over het goedkeuren van de plannen voor de subsidieregeling middels
de voortgangsrapportage sterk techniek onderwijs, maar de bijbehorende financiële
verplichting is niet tijdig aan de Kamer gemeld.
Voornoemde leden vragen of wij het eens zijn met de aanbeveling van de Algemene Rekenkamer
om het begrotingsbeheer op verplichtingen verbeteren zodat het parlement tijdig en
volledig wordt geïnformeerd over beleidswijzigingen en significante begrotingsonrechtmatigheden
voorkomen kunnen worden. Wij erkennen het belang om het budgetrecht van het parlement
te waarborgen en wij zijn het dus eens met de aanbeveling van de Algemene Rekenkamer.
Zoals we eerder hebben aangegeven zal er dit jaar meer aandacht zijn voor het verplichtingenbeheer.
Er zal meer nadruk komen op het versterken van de kennis over het verplichtingenbeheer
en in de tweede helft van het jaar zal vaker een aansluiting worden gemaakt tussen
de begroting en de financiële administratie om herhaling van een fout in het boeken
van verplichtingen te voorkomen.
Vragen van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie zien in het jaarverslag dat er een onderbesteding is van
€ 2,8 miljoen is, omdat er minder gebruik is gemaakt van de regeling vervanging schoolleiders
en regeling hoogbegaafdheid. Deze leden vragen ons wat de reden is van de onderbesteding
op deze twee regelingen en wat er gebeurt met deze onderbesteding. Deze leden stellen
dezelfde vraag over de onderbesteding van € 11,4 miljoen op de subsidies en vragen
hoe wordt voorkomen dat er in 2020 weer sprake is van onderbesteding op deze posten.
Ook vragen de leden wat er met de onderbesteding van € 2,5 miljoen op de post opdrachten
wordt gedaan en hoe ervoor wordt gezorgd dat er realistischer wordt begroot op deze
en voorgaande posten.
De aanvragen voor hoogbegaafdheid zijn lager dan begroot, omdat van de destijds 152
samenwerkingsverbanden er maar 141 een aanvraag hebben ingediend. Hiervan zijn er
139 toegekend. De samenwerkingsverbanden die geen aanvraag hebben ingediend gaven
aan dat de eisen die gesteld werden aan het activiteitenplan te zwaar waren in verhouding
tot de subsidie die zij zouden ontvangen. De samenwerkingsverbanden die wel een aanvraag
hebben ingediend hebben niet allemaal het maximale bedrag dat zij mochten aanvragen,
aangevraagd. Van de € 14 miljoen die beschikbaar was is 91,44% toegekend aan de samenwerkingsverbanden.
Om na afloop van de subsidie blijvende inzet van de betrokken partijen te bevorderen,
bedroeg de aan te vragen subsidie maximaal 50% van de totale kosten. De overige kosten
moeten via co-financiering (eigen bijdrage) worden betaald. Niet elk samenwerkingsverband
kon aan deze eis voldoen wanneer het maximale bedrag zou worden aangevraagd.
De onderbesteding wordt gebruikt voor het opzetten van een kenniscentrum Begaafdheid.
Dit kenniscentrum moet praktijk, beleid en wetenschap verbinden en hierbij (inter)nationale
partners betrekken. Het faciliteren van netwerkvorming tussen professionals en het
leggen van verbindingen tussen initiatieven en partijen die elkaar kunnen versterken,
zijn hierbij belangrijk. Er is geen onderzoek gedaan naar de vraag waarom er sprake
is van onderbesteding bij de Regeling Vervangingsfonds Schoolleiders. Wel krijgt OCW
in gesprekken met schoolleiders terug dat door de hoge werkdruk schoolleiders vaak
onvoldoende ruimte zien om met behulp van deze regeling een masteropleiding te volgen.
Voor schooljaar 2019/2020 is het plafond van de regeling naar beneden bijgesteld om
te anticiperen op de verminderde vraag.
De onderbesteding van € 11,4 miljoen op subsidies is voor € 5,3 miljoen ingezet voor
afspraken uit het Convenant «extra geld voor werkdrukverlichting en tekorten onderwijspersoneel
in het funderend onderwijs 2020–2021 (Stcrt. 2019, 64683), € 0,7 miljoen. heeft betrekking op bijdragen aan andere begrotingsartikelen en
€ 1,7 miljoen is ingezet ter dekking van beleidsonderzoeken. De resterende € 3,7 miljoen
is in 2019 bij Slotwet toegevoegd aan de eindejaarsmarge en ingezet voor tegenvallers
op de OCW-ramingen en de nieuwkomersregelingen.
Subsidieplafonds worden jaarlijks zorgvuldig vastgesteld. Vooraf is het niet altijd
exact te bepalen of de subsidiebudgetten worden gerealiseerd, dit is van een aantal
factoren afhankelijk. Gedurende het jaar wordt de uitputting daarom nadrukkelijk gemonitord,
zodat als er gedurende het jaar zich onvoorziene omstandigheden voordoen, de middelen
kunnen worden geherprioriteerd.
Voor een deel (ca. € 1,5 miljoen) wordt de onderbesteding van € 2,5 miljoen op de
post opdrachten verklaard door interne overboekingen naar andere beleidsdirecties
voor onderzoeken. Te denken valt aan onderzoeken door NRO of bijdragen van de directie
Voortgezet Onderwijs aan onderzoeken bij andere beleidsdirecties. Dit is derhalve
geen onderbesteding op onderzoek, maar wel aan onderzoek besteed. De resterende € 1 miljoen
is in 2019 bij Slotwet toegevoegd aan de eindejaarsmarge voor OCW-brede tegenvallers.
De leden van de CDA-fractie willen graag weten wat de reden is voor de onderbesteding
van de Lerarenbeurs, wat er met de onderbesteding is gebeurd en hoe onderbesteding
in te toekomst wordt tegen gegaan.
Het budget dat beschikbaar was voor de Lerarenbeurs was hoger dan het aantal leraren
dat van de beurs gebruik maakte om een bachelor- of masteropleiding te volgen. De
onderbesteding is structureel ingezet voor andere belangrijke maatregelen om het lerarentekort
te bestrijden. Verwacht wordt dat de komende jaren geen sprake zal zijn van onderbesteding.
De middelen zijn ingezet voor de Regeling zijinstroom, de Regionale aanpak personeelstekort,
de Regeling onderwijsassistenten en Samen opleiden (amendementen met Kamerstuk 35 300 VIII, nrs. 26, 27 en 28 en nota van wijziging met Kamerstuk 35 300 VIII, nr. 21). Voor 2020 betekent dit dat het budget voor de Lerarenbeurs is vastgesteld op € 49,6 miljoen.
De leden van de CDA-fractie vragen op welke wijze wij de aanbevelingen van de Algemene
Rekenkamer omtrent voorschoolse educatie gaan uitvoeren. Wij refereren naar het antwoord
op de vraag van de leden van de VVD-fractie.
Voornoemde leden vragen waarom de Minister de eerdere aanbevelingen van de Algemene
Rekenkamer ten aanzien van de toekenning van het eerste deel van de tweede tranche
niet heeft opgevolgd en hoe hij gaat zorgen dat er wel voldoende informatie is over
de effecten van de besteding van de werkdrukmiddelen door de scholen. Wij refereren
naar het antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie.
Tot slot vragen de leden van de CDA-fractie wat wij gaan doen om te voorkomen dat
er voortaan weer onvolkomenheden in het begrotingsbeheer zitten van dezelfde omvang
als in 2018 en 2019 en om te voorkomen dat de Kamer foutief wordt geïnformeerd over
deze onvolkomenheden. Wij refereren naar het antwoord op de vraag van de leden van
de VVD-fractie.
Vragen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie constateren dat in 2019 het aantal thuiszitters is toegenomen.
Deze leden vragen of de coronacrisis met als gevolg twee maanden afstandsonderwijs
leidt tot een heroverweging van het beleid omtrent thuiszitters. Vanwege het stijgende
aantal thuiszitters is het van belang om in gezamenlijkheid met andere departementen
en veldpartijen op te trekken om gerichte acties te kunnen inzetten om het aantal
thuiszitters naar beneden te brengen. Zoals in de laatste thuiszittersbrief van januari
2020 is gemeld, richten wij onze acties de komende jaren op drie verschillende niveaus:
kind/ouder/school, de regionale aanpak en de rol van de centrale overheid. Ook starten
scholen en gemeenten het aankomende schooljaar met het vierjarige regionale programma
om voortijdig schoolverlaten te voorkomen en tegen te gaan. De afgelopen periode zijn
daarnaast veel vernieuwende en creatieve ideeën ontstaan die benut kunnen worden voor
de thuiszittersaanpak. Komende tijd bekijken we welke van die ideeën we kunnen benutten
om tot aanvullingen van het beleid te komen.
Voornoemde leden vragen hoe het komt dat er bij de aanvullende regelingen van het
primair onderwijs minder gebruik is gemaakt van de regeling hoogbegaafdheid dan begroot,
terwijl tegelijkertijd de Kamer regelmatig signalen krijgt dat bij het onderwijs aan
hoogbegaafden een vrijwillige ouderbijdrage wordt gevraagd. Is er voldoende bekendheid
met deze regeling? Wij refereren naar het antwoord op de vraag van de leden van de
VVD-fractie.
De leden van de D66-fractie vragen of wij de onderuitputting op de regeling snel internet
nader kunnen toelichten. De looptijd van de regeling is inmiddels verstreken en stopgezet,
scholen konden hier tot november 2019 een beroep op doen. De regeling gold voor scholen
die nog gebruik maakten van een verbinding met minder dan 500 mbps download- en 40
mbps uploadsnelheid. Het was voor die scholen mogelijk om circa de helft van de aanlegkosten
van de verbinding vergoed te krijgen via deze regeling.
Uit onderzoek is gebleken dat een substantieel deel van de scholen die in aanmerking
kwam had aangegeven dat de huidige internetverbinding volstond. Het betrof vaak scholen
met een beperkt aantal leerlingen. Een ander deel nam genoegen met de huidige internetverbinding,
omdat de in hun ogen hoge kosten die zij moesten maken (vaak gaat het dan om de maandelijkse
abonnementskosten) niet opwogen tegen de meerwaarde van snel internet.
Voornoemde leden vragen wat de achterliggende reden is waarom scholen die deel hebben
genomen aan de pilot «Recht op Maatwerk» geen verdere wettelijke verankering willen
van maatwerk. Hoe ziet het vervolg van deze pilot eruit en wanneer kan de Kamer het
onderzoek verwachten naar de voor- en nadelen van een brede invoering van diploma’s
met vakken op verschillende niveaus die ook toegang bieden tot bepaalde vervolgopleidingen,
zo vragen de leden. De pilot Recht op Maatwerk liep tot en met 2018. In de pilot konden
scholen ervaring opdoen met het aanbieden van extra vakken (verbreden), van vakken
op een hoger niveau (verdiepen) en van versnelde examens (versnellen). Uit de evaluatie
van de pilot bleek dat het aantal maatwerktrajecten op deze scholen significant is
toegenomen en dat maatwerk motiverend kan werken voor leerlingen, maar dat het aanbieden
van maatwerk veel van de leraren en school vraagt in organisatorische zin. Bijvoorbeeld
ten aanzien van roostering, administratie en begeleiding van leerlingen. De deelnemende
scholen zien er over het algemeen geen meerwaarde in om een recht op maatwerk op te
nemen in de wet. De belangrijkste reden hiervoor is dat de huidige regelgeving voldoende
de vrijheid geeft om vanuit de eigen pedagogisch-didactische visie vorm te geven aan
maatwerk. Een juridisch afdwingbaar recht zou averechtse effecten kunnen hebben op
de pedagogische relatie tussen school en leerling en zou tot significante organisatorische
problemen kunnen leiden binnen de school. Hierbij benadrukten de scholen wel het belang
om van elkaar te (blijven) leren om maatwerk voor leerlingen mogelijk te maken. De
VO-raad heeft daarom na afronding van de pilot een doorstart gemaakt met geïnteresseerde
scholen onder de naam: initiatiefgroep Recht op Maatwerk. Veel van de bestaande pilotscholen
en een aantal nieuwe scholen leren in netwerkverband van elkaars ervaringen met het
aanbieden en organiseren van maatwerk. Het Ministerie van OCW en de Inspectie van
het Onderwijs blijven hier als kennispartner bij betrokken. Zoals toegezegd in het
AO Examens van 12 juni 2019, ontvangt u het in het Regeerakkoord aangekondigde onderzoek
en onze beleidsreactie daarop voor de zomer van 2020.
Deze leden vragen of het bekend is hoeveel starters aan het zij-instroomtraject de
opleiding afronden en als leraar aan het werk gaan. Uit gegevens van DUO onder het
aantal zij-instromers dat subsidie aangevraagd heeft tussen 2013–2019 blijkt dat de
overgrote meerderheid werkzaam blijft in het onderwijs. In 2019 werkte van elk cohort
aanvragers tussen 2013–2019 (per kalenderjaar) 64–88% in het onderwijs. Overigens
werkt niet iedereen als leraar: een relatief klein percentage van degenen die in het
onderwijs blijven werken, zal aan de slag gaan in andere functies binnen scholen.
Volgens de beschikbare gegevens blijkt dat van de zij-instromers die in 2013 zijn
gestart, 64–88% nog in het onderwijs werkt. Van die 64–88% heeft 8% een andere functie
binnen de school. Het overgrote deel is en blijft werkzaam als leraar. Op basis van
gegevens van DUO zal worden nagegaan hoeveel zij-instromers de opleiding afronden.
Voornoemde leden vragen naar de stand van zaken van de oprichting van de «Expertgroep
Toegankelijkheid hoger onderwijs» en op welke wijze de expertgroep zal worden samengesteld.
Het is belangrijk dat de oprichting van de Expertgroep «Toegankelijkheid hoger onderwijs»
(ETHO) tot stand komt in nauwe samenwerking met alle betrokken partijen. Daarom vindt
hierover uitgebreid overleg plaats, met als doel te komen tot gedeelde beelden over
belangrijke aspecten zoals de wijze waarop de expertgroep zal worden samengesteld.
Over de uitkomsten van dit overleg zullen wij u zo spoedig mogelijk informeren. Het
streven is om deze expertgroep in 2020 samen te stellen. De opdrachtverlening staat
gepland voor augustus 2020.
De leden van de D66-fractie vragen om een nadere toelichting welke (categorie aan)
instellingen gebruik maken van schatkistbankieren en voor welke doeleinden. Bij het
Ministerie van OCW maken diverse bekostigde onderwijsinstellingen (uit alle sectoren
van het onderwijs) en enkele musea vallende onder de Erfgoedwet, gebruik van schatkistbankieren.
Dit soort rechtspersonen met een wettelijke taak kunnen bij het Ministerie van Financiën
onder voorwaarden een lening afsluiten voor investeringen in vaste activa (renovatie
en/of nieuwbouw van panden). Daarnaast kunnen zij, onder voorwaarden, een rekening-courantkrediet
krijgen voor het overbruggen van een tijdelijk liquiditeitstekort. Op grond van de
Comptabiliteitswet staat het vakdepartement richting het Ministerie van Financiën
garant voor deze leningen en kredieten.
De leden van de D66-fractie lezen in het rapport van de Algemene Rekenkamer dat er
nog aandachtspunten zijn voor de versterking van de voorschoolse educatie. Deze leden
vragen ons hoe wij deze aandachtspunten na gaan komen, zeker gezien er door de coronacrisis
waarschijnlijk een inhaalslag moet worden gemaakt. Een inhaalslag voor de peuters
die normaliter gebruik maken van voorschoolse educatie is zeker gewenst. Gedurende
de periode van de sluiting van kindercentra in verband met COVID-19 werd namelijk
geen voorschoolse educatie geboden. Veel van deze peuters zouden de aanstaande zomerperiode
ook geen voorschoolse educatie krijgen, omdat die vaak gesloten is in de zomervakantie.
Daarom is er een subsidieregeling gestart, waarmee aanbieders in de zomer-, herfst-
of kerstvakantie van 2020 een inhaal- en ondersteuningsprogramma aan kunnen bieden
aanvullend op de reguliere voorschoolse educatie. Hiervoor is € 7 miljoen beschikbaar.
Welke subsidieartikelen worden naar aanleiding van het risico op staatsteun bij het
verstrekken van subsidies nader onderzocht, zo vragen de leden. Bij alle subsidies
die wij verstrekken is het risico op staatssteun een aandachtspunt. We toetsen daarom
vooraf of de subsidie past binnen de regelgeving ten aanzien van staatssteun. De Algemene
Rekenkamer doelt op onze interne controle waarbij de directie Financieel Economische
Zaken (FEZ) controleert of deze toetsen voorafgaand aan het verstrekken van de subsidie
ook daadwerkelijk uitgevoerd worden. Subsidies worden vanaf vrijwel al onze beleidsartikelen
verstrekt. Alleen de beleidsartikelen 11, 12 en 13 die betrekking hebben op studiefinanciering,
schoolkosten en lesgeld kennen geen subsidies. Voor alle overige beleidsartikelen
geldt dat bovengenoemde toetsen en interne controle op staatssteun plaatsvinden.
De leden van de D66-fractie vragen welke risico’s er zijn en welke acties ondernomen
worden om de onzekerheden in de rechtmatigheid van subsidies van begrotingsartikel
8 Internationaal Beleid weg te kunnen nemen. Zoals gemeld in de bedrijfsvoeringsparagraaf
van het jaarverslag 2019 zijn deze onzekerheden ontstaan door risico’s op staatsteun
bij een aantal subsidiebeschikkingen, waaronder Nuffic. Mede naar aanleiding van deze
bevinding zijn we bezig om de subsidierelatie met de genoemde instellingen te herzien.
Gezien de langjarige subsidierelatie met de organisaties moet hier zorgvuldig mee
om worden gegaan en kost de herziening tijd. De eerste verbeteringen worden in 2020
doorgevoerd.
De leden van de D66-fractie vragen op welke termijn en met welke mijlpalen DUO verwacht
«Role Based autoriseren» in gebruik te hebben. DUO hanteert hiervoor de volgende mijlpalen
en planning. Er loopt momenteel een pilot bij 2 directies binnen DUO. Medio 2020 vindt
een evaluatie van deze pilot plaats. Op basis daarvan wordt een GO/NO GO besluit genomen
over de in productie name bij de 2 pilot directies en de verdere uitrol bij overige
directies binnen DUO. De verdere uitrol bij de overige directies en in productie name
loopt tot medio 2021. Wij zullen de voortgang hierop nauwlettend in de gaten houden.
Vragen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de Algemene Rekenkamer vaststelt dat
de Minister voorafgaand aan de toekenning van het resterende deel van de tweede tranche
van de werkdrukmiddelen in 2019, niet heeft geëvalueerd of het eerder toegekende geld
wel effect heeft gehad op de werkdruk van leerkrachten in het primair onderwijs en
vragen waarom dit niet is gedaan. Mede omdat de Algemene Rekenkamer in hun rapport
vorig jaar ook al concludeerde dat de Minister onvoldoende informatie had verzameld
om een onderbouwd besluit te kunnen nemen over de toekenning van een deel van tweede
tranche. Welk besluit zit erachter om dat opnieuw niet te doen en is er in beeld welk
effect de werkdrukmiddelen hebben op de werkdruk van de leerkrachten in het primair
onderwijs, zo vragen de leden
Wij refereren naar het antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen waarom er een verschil is in de regeling
zijinstroom: het jaarverslag 2019 meldt namelijk dat de ophoging in de najaarsnota
€ 11,2 miljoen bedroeg, terwijl de tweede suppletoire begroting een ophoging met € 13,2 miljoen
laat zien. Is deze ophoging structureel van aard, zo vragen de leden. In het jaarverslag
staat vermeld dat er voor de regeling zijinstroom bij Najaarsnota 2019 € 11,2 miljoen
extra beschikbaar is gekomen vanuit de eindejaarsmarge. Daarnaast is er bij Najaarsnota
€ 2 miljoen extra beschikbaar gekomen vanuit de begroting van artikel 3. Door onderuitputting
op de regeling korte scholingstrajecten is dit budget ingezet om alle aanvragen van
zij-instromers te kunnen toekennen. In totaal is er dus bij Najaarsnota € 13,2 miljoen
extra beschikbaar gekomen. Het budget voor de regeling zijinstroom is met het amendement
Heerema met structureel € 18 miljoen extra opgehoogd, waardoor het budget gelijk is
aan de uitputting in 2019. De dekking van dit amendement is gevonden bij de regeling
Lerarenbeurs.
OCW heeft in eerste instantie € 347 miljoen aan verplichtingen onterecht ten laste
van 2020 laten boeken en deze fout niet zelf ontdekt, zo stellen de leden van de GroenLinks-fractie.
Ook in 2018 werd er geconstateerd dat een beleidsmatige mutatie van € 379,4 miljoen
niet tijdig gemeld was aan het parlement. De leden vragen of we kunnen uitleggen hoe
het kan dat er opnieuw een fout is gemaakt. De fout is ontstaan door een verkeerde
inschatting bij het bepalen van het jaar waarop de verplichting moet rusten. Dit jaar
zal er meer aandacht zijn voor het verplichtingenbeheer. Er zal meer nadruk komen
op het versterken van de kennis over het verplichtingenbeheer en in de tweede helft
van het jaar zal vaker een aansluiting worden gemaakt tussen de begroting en de financiële
administratie om herhaling van een fout in het boeken van verplichtingen te voorkomen.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat er minder aanvragen zijn binnengekomen
in 2019 voor de Lerarenbeurs, en dat er een dalende trend is sinds 2016. Wat is de
verklaring van deze trend en is het bekend waarom er steeds minder aanvragen zijn,
zo vragen deze leden.
Voor de masterambitie (stimulering van meer masteropgeleiden leraren) is vanaf 2015
meer budget toegevoegd aan de Lerarenbeurs. Ondanks extra inspanningen (verruiming
studieverlofuren, communicatiecampagne, versoepelingen regeling) is dit niet volledig
benut. Leraren geven tijdgebrek aan als belangrijkste reden om geen beurs aan te vragen.
Zij kunnen een bachelor- of masteropleiding moeilijk combineren met werk en privé.
Ook is het mogelijk dat leraren die de Lerarenbeurs wilden gebruiken dat reeds hebben
gedaan. De Lerarenbeurs loopt immers al sinds 2009.
Voornoemde leden vragen waarom er minder gebruik is gemaakt van de regelingen schoolleiders
en hoogbegaafdheid en wat er met het geld wordt gedaan dat niet gebruikt is. Wij refereren
naar het antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie.
Leden van de GroenLinks-fractie vragen of wij kunnen verklaren waarom er zoveel minder
aanvragen zijn gedaan naar de doorstroomregelingen. Het bereik van de subsidieregeling
doorstroomprogramma’s po-vo is tussen 2017 en 2019 aanzienlijk toegenomen van bijna
5.000 leerlingen naar ruim 13.000 leerlingen. Het beschikbare subsidieplafond is in
deze jaren ook gestegen (van € 5,1 miljoen in 2017 naar € 16,3 miljoen in 2019), maar
het is niet uitgeput, ondanks de stijging van het aantal subsidieaanvragen. Het is
ons niet bekend wat de reden daarvoor is. Wij zijn van plan om de subsidieregeling
in 2021 te vernieuwen. In de aanloop daarvan wordt in het langlopend monitoring en
evaluatie onderzoek maatregelen gelijke kansen bekeken hoe de regeling verbeterd kan
worden, passend bij de behoeften van scholen.
Leden van de GroenLinks-fractie lezen dat er een bedrag van € 36,5 miljoen beschikbaar
was als prestatiebekostiging op het thema voortijdig schoolverlaten en dat dit bedrag
is uitgekeerd aan mbo-instellingen die goede resultaten bereikten bij het tegengaan
van voortijdig schoolverlaters. Wat waren deze resultaten, op welke manier zijn deze
bereikt en worden instellingen gestimuleerd om deze best practices te delen met andere
instellingen, zo vragen de leden. Inmiddels is de resultaatafhankelijke bekostiging
in het mbo afgeschaft en zijn deze middelen toegevoegd aan de middelen voor de kwaliteitsafspraken
met de mbo-sector. In het bestuursakkoord met de mbo-sector is afgesproken dat mbo-instellingen
zich onder andere richten op jongeren in een kwetsbare positie en dat ze ambities
opnemen in de kwaliteitsagenda’s over de aanpak van voortijdig schoolverlaten. Deze
kwaliteitsagenda’s zijn openbaar en kunnen dus door alle instellingen geraadpleegd
worden. Daarnaast is op 14 januari jl. het sectorbeeld Vertrouwen gepubliceerd. In
het sectorbeeld wordt ingegaan op de door de scholen zelf geformuleerde ambities in
hun kwaliteitsagenda’s. De rapportage sluit af met aanbevelingen aan de Minister en
aan de scholen.
Wat waren de kwalitatieve en kwantitatieve eisen die aan extra werkdrukmiddelen ter
versterking van de salarismix in de Randstadregio’s gesteld werden en op welke manier
werden deze verantwoord, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie. In het convenant
leerkracht is afgesproken dat 25% van het bedrag voor de salarismix in de Randstadregio’s
beschikbaar wordt gesteld ten behoeve van verminderen werkdruk. Deze middelen dienen
herkenbaar te worden besteed aan extra formatie in het primaire proces. Hierover zijn
individuele afspraken gemaakt met de instellingen. Er zijn geen verdere eisen gesteld
aan de werkdrukmiddelen.
In de Functiemix update 2020 van het Platform Medezeggenschap MBO lezen de leden dat
de streefpercentages zoals vastgelegd in het Convenant Leerkracht 2008 niet worden
gehaald. Wat is de verklaring hiervoor en vindt de Minister van het feit dat volgens
het betreffende rapport de functie/salarismix zowel landelijk als Randstedelijk een
neerwaartse trend in ontwikkeling vertoont, zo vragen de leden. De leden vragen of
het klopt dat het niet te controleren is of het geld dat via de lumpsum extra ter
beschikking wordt gesteld voor doorstroom voor dit doel gebruikt wordt en welke mogelijkheden
er zijn om te borgen dat de middelen wél terecht komen bij de direct betrokkenen in
het primaire proces.
In het Convenant Actieplan Leerkracht van Nederland zijn nooit streefpercentages vastgelegd
voor het mbo. Wel zijn voorbeelden genoemd van hoe de salarismix in het mbo eruit
zou kunnen zien. Het grootste deel van de Convenants-middelen is toegevoegd aan de
lumpsum om de kosten te dekken die gepaard gingen met het inkorten van salarisschalen
van 18 naar 12 treden en het verhogen van de salarissen. Leraren verdienen daardoor
meer en groeien sneller door naar hun maximale salaris. Deze middelen zijn dus ten
volle terecht gekomen in het primaire proces. De rest van het geld is aan de Randstadinstellingen
ter beschikking gesteld voor het versterken van hun salarismix en het verlichten van
de werkdruk. Met de instellingen zijn individuele afspraken gemaakt over het aantal
bevorderingen naar een hogere schaal die een instelling moest realiseren. Op dit moment
wordt de regeling salarismix Randstadregio’s geëvalueerd. In onze beleidsreactie die
u met het rapport na de zomer kunt verwachten, zullen wij dieper ingaan op de vraag
welke effecten extra middelen hebben gehad op de salarismix in de Randstad.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat er € 10 miljoen extra beschikbaar is
gesteld voor minderjarige bol-studenten uit minima-gezinnen om te voorkomen dat zij
om financiële redenen afzien van een opleiding. Op welke manier wordt aan betreffende
studenten gecommuniceerd dat deze mogelijkheid er is en heeft de Minister zicht op
hoe effectief deze communicatie verloopt, zo vragen deze leden. Sinds het studiejaar
2016/2017 is de Tijdelijke regeling voorziening leermiddelen voor deelnemers uit minimagezinnen
van kracht. Jaarlijks is € 10 miljoen beschikbaar voor deze regeling. Scholen hebben
de verantwoordelijkheid om (toekomstige) studenten te informeren dat zij bij de school
terecht kunnen wanneer zij onvoldoende financiële middelen hebben om leermiddelen
aan te schaffen. Deze verplichting is ook opgenomen in het servicedocument schoolkosten.
Veel scholen communiceren over deze mogelijkheid via hun website en opleidingsbrochures.
Daarnaast is informatie ook te vinden op websites van bijvoorbeeld de rijksoverheid,
de MBO Raad en de Stichting Leergeld. In 2020 wordt het servicedocument schoolkosten
geëvalueerd. De vraag of studenten/ouders voldoende op de hoogte zijn van de mogelijkheid
om een tegemoetkoming in de schoolkosten aan te vragen, wordt daarin onderzocht. De
Tijdelijke regeling gaat per 1 augustus 2021 op in een structurele voorziening: het
mbo-studentenfonds.
Met betrekking tot de subsidieregeling praktijkleren lezen deze leden dat de budgetten
voor mbo en hbo niet toereikend waren om volledige praktijk- of leerplaatsen maximaal
uit te keren. Ze vragen of we kunnen aangeven waarom de verschillen in maximaal geraamde
subsidies per praktijk- of leerplek relatief veel verschillen van de daadwerkelijk
maximaal uitgekeerde subsidies. Verder vragen de leden of aangeven kan worden of en
hoe dit verschil in de toekomst verkleind gaat worden. In het mbo is het aantal bbl-plaatsen
de afgelopen jaren toegenomen. Bovendien is de bekendheid en het gebruik van de regeling
toegenomen. Deze factoren hebben er samen toe geleid dat het binnen de budgettaire
kaders in 2019 niet mogelijk was de maximale subsidie per plek uit te keren.
Door de coronacrisis is de situatie inmiddels sterk veranderd. Eerdere crises hebben
aangetoond dat het aantal praktijkleerplaatsen meebeweegt met de conjunctuur. Het
beleid is er nu op gericht leerbedrijven te stimuleren praktijkleerplaatsen te handhaven.
Hiertoe heeft de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) een
stageplan ontwikkeld en wordt voor de studiejaren 2020/2021 en 2021/2022 € 10,6 miljoen
per jaar beschikbaar gesteld voor een aanvullende subsidie voor conjunctuur- en contactgevoelige
bedrijfssectoren. Het doel is leerbedrijven te stimuleren zoveel mogelijk bbl-plaatsen
te handhaven. Dit bedrag komt bovenop de verhoging van het budget met € 10,6 per jaar
voor de sectoren landbouw, horeca en recreatie in de studiejaren 2019/2020 tot en
met 2023/2024 jaarlijks, waartoe al eerder was besloten om de leercultuur in deze
sectoren te stimuleren. In het hbo is de doelgroep van de subsidieregeling in het
studiejaar 2018/2019 uitgebreid met de sectoren gezondheidszorg en gedrag & maatschappij.
Hierdoor steeg het aantal aanvragen waardoor het subsidiebedrag per aanvraag daalde.
Vanwege de coronacrisis is het zowel voor het mbo-deel als het hbo-deel lastig om
te voorspellen hoe het aantal ingediende aanvragen zich gaat ontwikkelen. Omdat zowel
de diepte als de duur van deze crisis onbekend zijn, is het nog onduidelijk welke
gevolgen de coronacrisis zal hebben op het aantal uitgekeerde subsidies.
Vragen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie vragen wat de daadwerkelijke opbrengsten zijn van alle
acties die de regering uitvoert in het kader van kansengelijkheid, zoals het Actieplan
Gelijke Kansen en de subsidieregeling Vrijroosteren leraren. In hoeverre zijn deze
acties voortgezet tijdens de huidige coronacrisis, zo vragen de leden. Het is onwenselijk
dat het opleidingsniveau van ouders bepalend is voor de schoolloopbaan van kinderen.
In 2016 signaleerde de inspectie dit probleem en sindsdien hebben we ons verstevigd
ingezet om de kansengelijkheid in het onderwijs te bevorderen. Daarbij is het bestrijden
van kansenongelijkheid een van de voornaamste ambities in het huidige Regeerakkoord.
Er zijn kleine veranderingen ten goede te zien: zo is de toename van verschillen in
schooladviezen in het basisonderwijs op basis van de opleiding van ouders gestopt
en het aandeel meervoudige initiële adviezen neemt toe. Ook de inhaalslag die niet-westerse
migrantenkinderen van de tweede generatie maken, zet door. Maar de constateringen
van de inspectie in het meest recente Onderwijsverslag onderstrepen vooral hoe belangrijk
het is om hier mee door te gaan. De uitvoering van het Actieplan Gelijke Kansen loopt
dan ook door. Daarbij voert het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO) het
programma monitoring evaluatie maatregelen gelijke kansen uit. Dit onderzoek monitort
een aantal maatregelen van het Actieplan Gelijke Kansen (2017–2021). Daarbij gaat
het niet alleen om het vaststellen van de effecten, maar ook om het identificeren
van werkzame elementen van de maatregelen. Op dit moment is er ook aandacht voor het
effect van de coronacrisis op de maatregelen. We verwachten dat scholen die de subsidie
voor het vrijroosteren van leraren hebben ontvangen, doorgaan met de coaching en professionalisering
van leraren om leerlingen met een risico op achterstand goed te kunnen begeleiden.
Voor bijvoorbeeld de subsidieregeling voor doorstroomprogramma’s po-vo wordt de subsidie
in verband met de coronacrisis verlengd, zodat scholen meer tijd hebben om een aanvraag
in te dienen en hiervan gebruik te maken. Volgend schooljaar zal in het voortgezet
onderwijs het doorstroomrecht gaan gelden, waarvan de verwachting is dat dit een positief
effect zal hebben op stapelen in het vo en daarmee meer kansen biedt.
De leden van de SP-fractie vragen of we voorbeelden uit het buitenland gebruiken bij
het bestrijden van kansengelijkheid. Verder vragen de leden in hoeverre wij vinden
dat onze doelen van passend onderwijs behaald zijn sinds de start van dit kabinet.
Uiteraard nemen we kennis van wat in het buitenland gebeurt en we doen ons voordeel
met bijvoorbeeld de internationaal vergelijkende rapporten van de OESO. Tegelijkertijd
is het zo dat onderwijssystemen van land tot land sterk verschillen en dat daarmee
ook maatregelen en effecten vaak niet één op één zijn om te zetten naar de Nederlandse
situatie.
Onlangs is het eindrapport van NRO over de evaluatie van het passend onderwijsbeleid
gepubliceerd (Ledoux, G. & Waslander, S., Eimers, T. Evaluatie passend onderwijs.
Eindrapport mei 2020). In onze beleidsreactie op deze evaluatie zullen we ingaan op
de doelen van passend onderwijs en of deze in onze ogen zijn behaald. Wij streven
ernaar om u onze beleidsreactie en een voorstel voor de toekomst van het passend onderwijsbeleid
kort na de zomer te doen toekomen.
De leden van de SP-fractie vragen in hoeverre de laatste ramingen over het lerarentekort
in het primair en voortgezet onderwijs nog kloppen en wanneer ze worden bijgesteld.
De meest recente ramingen hebben wij afgelopen december met uw Kamer gedeeld. De gegevens
op de website waar naar wordt verwezen zijn conform deze ramingen. Het geraamde tekort
in het po in 2024 is bijna 1970 fte bovenop de huidige situatie. De omvang verschilt
per regio. Voor het vo is het geraamde tekort in 2024 1300 fte bovenop de huidige
situatie. Er zijn hierbij vooral verschillen tussen vakken. In december dit jaar ontvangt
u nieuwe ramingen.
Wat is de status van de uitvoering van de motie van het lid Kwint over het registreren
van het lerarentekort, zo vragen de leden van de SP-fractie. Mede naar aanleiding
van de motie Kwint zijn er verschillende acties genomen om het lerarentekort te registeren.
Begin maart zijn scholen opgeroepen om de tekorten te registeren op www.lerarentekortisnu.nl. Doordat de scholen niet lang daarna dichtgingen in verband met corona hebben er
helaas weinig registraties plaatsgevonden. Daarnaast is de uitvraag van de tekorten
zoals die in Rotterdam en Den Haag al eerder is gedaan, inmiddels ook uitgevoerd in
Almere en Utrecht. De resultaten in Rotterdam en Den Haag zijn besproken in een werkgroep
met onder andere vertegenwoordigers van schoolbesturen uit de G5 (Amsterdam, Den Haag,
Rotterdam, Utrecht en Almere), de PO-Raad en het Ministerie van OCW. De systematiek
is echter nog niet volledig uitontwikkeld en kent ook beperkingen: het brengt administratieve
lasten voor scholen met zich mee en kent subjectieve elementen door verschillen in
interpretatie. In overleg met de werkgroep wordt onderzocht of een dergelijke uitvraag
een geschikte manier is om het lerarentekort verder in beeld te brengen of dat er
ook andere methodes zijn waarbij er geen uitvraag nodig is. Afhankelijk van de uitkomsten
verbreden we de registratie van de tekorten naar de rest van het land en vragen we
de PO-Raad waar nodig te ondersteunen.
De leden van de SP-fractie vragen op welke wijze wij aan de slag gaan met de aandachtspunten
die de Algemene Rekenkamer noemt naar aanleiding van de versterking van de voorschoolse
educatie. Daarnaast vragen zij de Minister waarom hij voorafgaand aan de toekenning
van het resterende deel van de tweede tranche van de werkdrukmiddelen in 2019 niet
heeft geëvalueerd of het eerder toegekende geld wel effect heeft gehad op de werkdruk
van leerkrachten in het primair onderwijs, aangezien de Algemene Rekenkamer hier ook
al een punt van maakte in het rapport over het Jaarverslag 2018. Wij refereren voor
beide vragen naar de antwoorden op de vragen van de leden van de VVD-fractie.
Voornoemde leden vragen welke aanvullende maatregelen er worden genomen om te voorkomen
dat de Algemene Rekenkamer volgend jaar weer moet concluderen dat de informatiebeveiliging
DUO nog steeds niet op orde is. Worden de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer
overgenomen, zo vragen deze leden. Wij refereren naar het antwoorden op de vraag van
de leden van de VVD-fractie.
Vragen van de leden van de PvdA-fractie
De weer groeiende problematiek van leerplichtige kinderen die thuiszitten, de definities
van basisondersteuning die voor passend onderwijs per school verschillen, de ongelijke
toegang van kinderen tot huiswerkbegeleiding en stagediscriminatie zijn helaas hardnekkige
oorzaken van kansenongelijkheid, zo stellen de leden van de PvdA fractie. De leden
vragen wat wij willen gaan ondernemen om meer grip te krijgen op deze ontwikkelingen.
Wij erkennen dat er veel factoren zijn die zorgen voor ongelijke kansen in het onderwijs.
Daarom zetten we in op een diversiteit aan maatregelen om kansengelijkheid te bevorderen.
Voorbeelden hiervan zijn zomerscholen in het voortgezet onderwijs en extra ondersteuning
voor mbo-studenten die overstappen naar het hbo. Onlangs hebben we uw Kamer geïnformeerd
dat wij dit jaar € 244 miljoen extra uittrekken om de achterstanden weg te werken
die kinderen in een kwetsbare positie tijdens de sluiting van scholen in verband met
het coronavirus hebben opgelopen. Verder bent u eerder geïnformeerd over de maatregelen
die we nemen in de aanpak van thuiszitters (Kamerstuk 26 695, nr. 130). Uw Kamer ontvangt kort na de zomer onze reactie over de evaluatie van passend onderwijs
en een voorstel voor de toekomst. Daarbij komen we ook terug op een vervolg voor het
Thuiszitterspact. Tot slot zijn we voornemens om het gebruik van aanvullend onderwijs
te blijven volgen. In 2021 zal een vervolgonderzoek worden uitgevoerd. Verder zien
we dat scholen met veel achterstandsleerlingen ook vaker te maken hebben met tekorten,
met name in de G5 (Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht en Almere). Deze steden
hebben noodplannen opgesteld om de continuïteit, kwaliteit en kansengelijkheid van
het onderwijs te borgen. Met deze steden zijn we in overleg over de uitvoering van
de plannen. Voor de zomer wordt u daarover geïnformeerd.
In het bestrijden van stagediscriminatie wordt sterk ingezet op bewustwording bij
leerbedrijven, scholen en studenten en het stimuleren van de dialoog. Ook is er vanuit
het project LOB-gelijke kansen extra inzet binnen het mbo om gelijke kansen voor jongeren
met een migratieachtergrond te bevorderen door het versterken van loopbaanvaardigen,
het overbruggen van negatieve beeldvorming en het organiseren van oriënterende bedrijfsbezoeken.
Momenteel wordt bekeken hoe dit project vervolgd kan worden. Om meer inzicht te krijgen
in concrete manieren waarop stagediscriminatie kan worden bestreden, loopt in opdracht
van OCW en SZW een meerjarig onderzoek naar de ontwikkeling van aantoonbaar effectieve
interventies die scholen en leerbedrijven kunnen inzetten voor het tegengaan van stagediscriminatie.
Ook wordt bestaande regelgeving aangevuld. Binnen het actieplan arbeidsmarktdiscriminatie
werkt SZW aan eerlijkere werving- en selectieprocedures waarin dat wat je kan, en
niet wie je bent, centraal staat. Zo is een wetsvoorstel in ontwikkeling waarmee de
bevoegdheden van de Inspectie SZW uitgebreid worden om toezicht op arbeidsmarktdiscriminatie
mogelijk te maken. De Inspectie SZW kan dan gaan toezien op een schriftelijke werkwijze
bij werkgevers en intermediairs ten aanzien van werving en selectie waarin voldoende
waarborgen opgenomen dienen te zijn om het maken van verboden onderscheid tegen te
gaan. Dit zal ook toezien op de selectieprocedures van stagiairs.
De leden van de PvdA-fractie vragen of er niet structureel meer waardering zou moeten
zijn voor het lerarenberoep. Maken de loonkloven tussen primair en voortgezet onderwijs,
tussen voortgezet speciaal onderwijs en tussen het lerarenberoep in het algemeen en
andere beroepen die een vergelijkbaar opleidingsniveau vereisen, het werk in het onderwijs
niet onnodig onaantrekkelijk, zo vragen de leden. De leden vragen wat de verwachte
gevolgen zijn voor de omvang van de lerarentekorten per onderwijssector in de komende
jaren bij ongewijzigd beleid.
Het ingezette beleid voor de aanpak van de tekorten heeft een positief effect op de
omvang van de tekorten, zoals wij u in december hebben laten weten. De tekorten in
het primair onderwijs nemen de komende jaren nog steeds toe, maar minder hard dan
eerder voorzien en daarmee zien we een eerste kentering. De geraamde tekorten in het
primair onderwijs in 2024 zijn ten opzichte van de eerdere ramingen 1300 fte lager.
Omdat de tekorten voorlopig nog wel toenemen, blijven we alles op alles zetten om
dit verder af te remmen.
Het is belangrijk dat er meer waardering komt voor het lerarenberoep. Dat is ook een
doel van de campagne Werken in het onderwijs, De baan van het leven, die in februari
is gestart. Het is ook belangrijk dat het lerarenberoep aantrekkelijker wordt om in
te (blijven) werken. Aantrekkelijkheid van het leraarsberoep kent vele aspecten waarvan
beloning een belangrijke is. Materieel draagt dit kabinet bij met een jaarlijkse bijdrage
voor loonontwikkeling en een structurele investering van 270 miljoen euro voor leraren
in het po. Zo wordt een basisschoolleraar sinds 2018 gemiddeld 14% procent meer beloond
en verdient de leraar anno 2020 zo’n € 4.470,– per maand. Daarnaast heeft dit kabinet
150 miljoen euro extra beschikbaar gesteld voor de arbeidsvoorwaarden in het po voor
het schooljaar 2019/2020.
Er wordt gevraagd naar de verschillende beloningen in het po, vo, vso en andere in
opleidingsniveau vergelijkbare beroepen. Wij zijn van mening dat bij een gelijke functie,
wat overigens meer is dan alleen een gelijk opleidingsniveau, een gelijke beloning
hoort. In het Kamerdebat op 19 februari 2020 hadden wij aangegeven dat het in eerste
instantie bij sociale partners ligt om hierover het gesprek te voeren. Eerder hebben
we de Kamer met de brief van 2 juli 2019 laten weten dat we het bevoegdhedenstelsel
voor het po, vo en mbo zo gaan aanpassen dat bevoegdheden (over sectoren heen) gestapeld
kunnen worden. Door het stapelen van bevoegdheden kunnen leraren makkelijker loopbaanstappen
zetten, eventueel over sectoren heen. Dat verhoogt de aantrekkelijkheid van het beroep
voor huidige en toekomstige leraren en voor mensen die van buitenaf de stap naar het
onderwijs willen maken. Functiegebouwen moeten goed bij deze ontwikkeling aansluiten,
waarbij duidelijk wordt welke taken en verantwoordelijkheden bij de verschillende
functies horen en welke (intersectorale) loopbaanpaden tot de mogelijkheden behoren.
Dit wordt onder andere meegenomen in het onderzoek van de commissie Onderwijsbevoegdheden.
De leden van de PvdA-fractie vragen wat er naast de Subsidieregeling flexibel beroepsonderwijs
derde leerweg nodig is om mensen op afstand van de arbeidsmarkt meer te laten deelnemen
aan activiteiten gericht op een leven lang ontwikkelen.
Bij- en omscholing via praktijkleren mbo is essentieel voor de directe en duurzame
inzetbaarheid van werkzoekenden en werkenden met een kwetsbare arbeidsmarktpositie.
Nu de coronacrisis zal leiden tot een economische recessie, waarbij waarschijnlijk
bedrijven en banen zullen verdwijnen en op andere plaatsen nieuwe werkgelegenheid
zal ontstaan, neemt de noodzaak tot scholing toe. Met een leerwerkplek bij een erkend
leerbedrijf kunnen werkzoekenden en werkenden een volledige opleiding doen leidend
tot een diploma, een vastgesteld onderdeel resulterend in een mbo-certificaat of een
maatwerkroute waarmee een praktijkverklaring wordt verkregen. Al deze documenten zijn
herkenbaar voor zowel werkgevers als onderwijsinstellingen, wat arbeidstoeleiding,
doorontwikkeling en overstappen naar een andere werkgever of sector ten goede komt
(civiel effect). Leren in de praktijk alsook het kunnen doen van onderdelen van een
mbo-opleiding past ook beter bij de behoeften van werkzoekenden, werkenden en werkgevers
en draagt tevens bij aan de structuurversterking van onze economie. Het is dan ook
de gezamenlijke ambitie van SZW, OCW, VNG, Divosa, UWV, MBO Raad, NRTO, SBB en sociale
partners om praktijkleren in al zijn vormen en de daarvoor benodigde samenwerking
tussen de domeinen mbo en Werk & Inkomen structureel te verankeren in de arbeidsmarktregio’s
in 2022. Dat vraagt naast het stimuleren van een flexibel opleidingsaanbod bij mbo-instellingen
(door onder andere de Subsidieregeling flexibel beroepsonderwijs derde leerweg), ook
het behouden/creëren van voldoende leerwerkplekken bij werkgevers, het inpassen van
praktijkleren in de dienstverlening/het re-integratieaanbod van gemeenten en UWV,
het stimuleren van de samenwerking tussen partijen in de arbeidsmarktregio, het investeren
in expertiseontwikkeling bij alle betrokken partijen en het verankeren van de juiste
randvoorwaarden in wet- en regelgeving/beleid.
Om deze ambitie te helpen realiseren heeft het kabinet onlangs extra geld beschikbaar
gesteld voor de SBB om ook voor werkzoekenden en werkenden een leerbaan beschikbaar
te hebben, zeker in vitale en/of kanssectoren (naast de inzet op het behoud van stages
en leerbanen voor huidige en aankomende mbo-studenten en leerlingen in het vso, pro
en vmbo) alsook voor ophoging van de subsidie praktijkleren voor het behoud van bbl-leerwerkplekken
in door de crisis getroffen sectoren. Met de SLIM-regeling kunnen werkgevers tevens
subsidie krijgen voor het realiseren van een leerwerkplek waar een deel van een mbo-opleiding
gedaan kan worden leidend tot een mbo-certificaat of praktijkverklaring. De mogelijkheden
van praktijkleren zullen ook een plek krijgen in de campagne «NL leert door». Aanvullend
zal de huidige scholingsaftrek vervangen worden door een uitgavenregeling, de STAP-regeling,
die vanaf 2022 in werking zal treden. Mensen kunnen het stap-budget ook inzetten voor
alle vormen van praktijkleren ter bekostiging van de inzet van mbo-instellingen.
Welke mogelijkheden willen de Ministers aangrijpen om te bereiken dat onderwijsgeld
daadwerkelijk optimaal gaat bijdragen aan de opleiding van zoveel mogelijk mensen
voor de samenleving van de toekomst, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.
De onderwijsbekostiging is sober, maar doelmatig. Dat wil zeggen dat de inzet van
de onderwijsmiddelen optimaal worden benut om leerlingen en studenten zo goed mogelijk
voor te bereiden op de samenleving en de arbeidsmarkt. De inzet van nieuwe middelen,
zoals de investering in kader van Sterk Techniekonderwijs, is er bijvoorbeeld op gericht
om de kwaliteit en toegankelijkheid van het techniekonderwijs in het vmbo te borgen
en te verhogen. Het is en blijft een belangrijk doel van dit kabinet om ook zoveel
mogelijk jongeren aan een startkwalificatie te helpen. Een startkwalificatie geeft
jongeren betere kansen op de arbeidsmarkt en bereidt hen voor om een waardevolle bijdrage
te kunnen leveren aan de samenleving van de toekomst. Om schooluitval te voorkomen
stellen wij weer geld beschikbaar voor een nieuwe ronde regionale plannen. Scholen
en gemeenten maken gezamenlijk plannen om het aantal voortijdig schoolverlaters terug
te dringen. De komende jaren wordt tegelijkertijd onverminderd ingezet om de toegankelijkheid
en de kwaliteit van het beroepsonderwijs verder te verbeteren en om de overgangen
in de beroepskolom soepeler te laten verlopen. Het streven is onder andere om het
succes van eerstejaars mbo- en hbo-studenten te vergroten en studenten de kans te
bieden om hun talenten zoveel mogelijk te ontwikkelen. Daarmee blijven wij werken
aan een samenleving voor de toekomst.
De leden van de PvdA-fractie vragen wanneer de toegezegde ontwikkeling van de signaleringswaarde
voor bovenmatige reserves van besturen operationeel zal zijn. Wij refereren naar het
antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie.
Voornoemde leden vragen of het rendementsdenken dat ten grondslag ligt aan de financieringssystematiek
van het hbo en wo op lange termijn de kwaliteit van het onderzoek en het onderwijs
dreigt te schaden.
Wij zijn het met de leden eens dat het rendementsdenken moet worden teruggedrongen
in het hoger onderwijs. We hebben daarvoor ook reeds concrete stappen genomen. Wij
zijn het niet eens met de stelling dat de financieringssystematiek van het hbo en
wo de kwaliteit van het onderzoek en onderwijs zou schaden. Met de herziening van
de bekostigingssystematiek hoger onderwijs en onderzoek, naar aanleiding van het advies
van de Adviescommissie Bekostiging Hoger Onderwijs en Onderzoek, worden belangrijke
stappen gezet naar minder concurrentie en meer samenwerking. Om de overmatige groeiprikkel
op studentenaantallen terug te dringen en te zorgen voor meer stabiliteit in de bekostiging
is in 2020 het aandeel vaste bekostiging vergroot en het aandeel variabele bekostiging
verkleind.
Met de herziening van de bekostiging wordt ook geïnvesteerd in bètatechnische opleidingen.
In de bètatechniek bestaat een grote en toenemende vraag vanuit de arbeidsmarkt, en
tegelijkertijd toenemende aantallen studenten die bereid zijn een opleiding in dit
domein te volgen, terwijl de bètatechnische opleidingen deze vraag niet kunnen verwerken.
Wij erkennen tegelijkertijd het belang van de brede wetenschap voor de toekomst van
Nederland als kennisland en het bekostigingsmodel biedt ruimte voor brede universiteiten
om hier eigen keuzes in te maken. Een herziening van de bekostiging binnen het bestaande
macrokader leidt echter ook onvermijdelijk tot herverdeeleffecten tussen instellingen.
Door een ingroeipad te hanteren en door de extra middelen uit de Voorjaarsnota 2019
(€ 37 miljoen) in te zetten ter verzachting van de negatieve herverdeeleffecten is
er gezorgd voor een zachte landing en beheerste herverdeeleffecten.
De sociale- en geesteswetenschappen hebben deze kabinetsperiode extra middelen gekregen
voor onderzoek via het sectorplan SSH. Daarnaast is vorig jaar besloten om de € 18 miljoen
voor het sectorplan bètatechniek die wordt overgeheveld van de tweede naar de eerste
geldstromen richting de algemene universiteiten te laten gaan.
De leden van de PvdA-fractie lezen bij de kengetallen in tabel 53 dat er een daling
is van de «Publieke investering in R&D als % bbp» van 0,72 naar 0,69. Hoe wordt deze
daling verklaart, zo vragen de leden. De percentages «Publieke investering in R&D
als % bbp» in tabel 53 worden bepaald door zowel de directe overheidsuitgaven aan
R&D als door de prognose van het bbp. Waar in de afgelopen jaren wel degelijk sprake
is geweest van een stijging in de overheidsuitgaven aan R&D, zorgt de (verwachte)
groei van de Nederlandse economie ervoor dat het percentage in de tabel afneemt. In
recentere cijfers liggen de percentages over 2018 en 2019 dichter bij elkaar, namelijk
respectievelijk 0,71 en 0,70 procent. De directe overheidsuitgaven aan R&D stijgen
van € 5,5 miljard in 2018 naar € 5,8 miljard begroot in 2020.
Zou het naast de uitbreiding van de aanpak voor Veilige steden niet nodig zijn om
het melden van geweld achter de voordeur laagdrempeliger te maken, de vervolging te
vereenvoudigen, en de opvangcapaciteit voor slachtoffers te vergroten, zo vragen de
leden van de PvdA-fractie.
Het programma Veilige Steden richt zich op het tegengaan van gendergerelateerd geweld
in de publieke ruimte. Naast het programma Veilige Steden wordt op verschillende manieren
gewerkt aan het bestrijden van geweld, zowel in de publieke ruimte als achter de voordeur.
Het programma Geweld Hoort Nergens Thuis (GHNT) richt zich op het geweld achter de
voordeur. Een van de drie actielijnen van het programma GHNT is om huiselijk geweld
eerder en beter in beeld te krijgen. In voortgangsrapportages over dit programma wordt
uw Kamer twee maal per jaar geïnformeerd over de voortgang van de diverse acties die
in het kader van deze actielijn zijn opgesteld. Recent is een aantal aanvullende acties
genomen om het zoeken van hulp bij huiselijk geweld laagdrempeliger te maken. Aanleiding
hiervoor waren de Coronamaatregelen, als gevolg waarvan spanningen in gezinnen op
kunnen lopen en de stap naar hulp juist groter kan worden. Op 25 april jl. is een
nieuwe landelijke campagne tegen huiselijk geweld en kindermishandeling gestart. Het
doel van de campagne is zowel slachtoffers als omstanders te stimuleren in actie te
komen bij huiselijk geweld. De campagnewebsite www.ikdoeietstegenhuiselijkgeweld.nl biedt concrete tips en adviezen over wat mensen kunnen doen bij kindermishandeling,
partnermishandeling en ouderenmishandeling. Met het codewoord «masker 19» kunnen slachtoffers
van huiselijk geweld sinds 1 mei jl. hulp vragen bij apotheken. Het codewoord is een
manier om het zoeken naar hulp laagdrempeliger te maken. Als een klant de woorden
«masker 19» uitspreekt, weet de apotheker dat deze persoon hulp nodig heeft en brengt
de apotheker de klant in contact met Veilig Thuis. Als de klant samen met een ander
de apotheek bezoekt, neemt de apotheker zelf contact op met Veilig Thuis. Vanaf 25 mei
zijn alle Veilig Thuis organisaties bereikbaar via een chatfunctie. Ook hierdoor wordt
het laagdrempeliger voor slachtoffers van huiselijk geweld hulp zoeken.
Bij brief «Consultatie voorontwerp wetsvoorstel seksuele misdrijven» van 12 mei 2020
(Kamerstuk 29 279, nr. 259) is uw Kamer geïnformeerd over de start van de consultatie van het voorontwerp van
het wetsvoorstel tot modernisering van de strafbaarstelling van verschillende vormen
van seksueel grensoverschrijdend gedrag (wetsvoorstel seksuele misdrijven). Het voorontwerp
breidt de strafrechtelijke bescherming tegen seksuele grensoverschrijding uit. Hierdoor
wordt slachtoffers meer bescherming geboden en krijgen politie en het Openbaar Ministerie
meer mogelijkheden om strafrechtelijk op te treden. Vrouwen voor wie het thuis niet
veilig is moeten kunnen rekenen op een veilige opvangplek. Naar aanleiding van signalen
over een tekort aan opvangplekken voor vrouwen in acute crisissituaties, heeft Minister
De Jonge samen met de VNG een onderzoek uit laten voeren om zicht te krijgen op de
situatie. Valente, de koepelorganisatie van onder meer de vrouwenopvang, was nauw
betrokken bij dit onderzoek. Het onderzoek is door de Minister van VWS op 17 april
jl. aangeboden aan uw Kamer (Kamerstuk 28 345, nr. 230). In de vierde voortgangsrapportage van het programma GHNT wordt nader ingegaan op
de onderzoeksresultaten. Voor het vergroten van de opvangcapaciteit en het aanpakken
van door- en uitstroomproblematiek, stelt het kabinet vanaf 2019 structureel per jaar
€ 14 miljoen beschikbaar.
Wat doet het kabinet met de GREVIO aanbeveling om de aanpak van «huiselijk» geweld
meer genderspecifiek te maken en zou het niet standaard moeten worden dat de pleger
van geweld achter de voordeur bij het instellen van een huisverbod een behandeling
krijgt opgelegd, zo vragen voornoemde leden.
Op dit moment wordt zorgvuldig beoordeeld en onderzocht welke aanbevelingen uit het
GREVIO-rapport op welke wijze worden opgevolgd. Op 20 januari jl. heeft uw Kamer een
afschrift ontvangen van de eerste reactie op het GREVIO rapport zoals dat aan de Raad
van Europa is gegeven. In het najaar volgt een tweede reactie, waarbij meer inhoudelijk
op de aanbevelingen ingegaan zal worden. De aanbevelingen ten aanzien van gendersensitiviteit
maken daar onderdeel van uit. Zoals eerder aangeven, wordt ook u geïnformeerd over
die reactie en het vervolg. Vanwege de corona-crisis heeft het proces enige vertraging
opgelopen. De verwachting is op dit moment dat de vertraging beperkt zal zijn.
De mogelijkheid om iemand te verplichten om behandeling te volgen, is een mogelijkheid
die bestaat in het strafrechtelijk traject. Bij een tijdelijk huisverbod, een bestuursrechtelijke
maatregel, waar voorop staat dat er een afkoelingsperiode wordt gecreëerd, ligt een
dergelijke verplichting minder voor de hand. Er is voor gekozen om te voorzien in
voldoende positieve prikkels voor de uithuisgeplaatste om hulpverlening te aanvaarden.
Zo wordt erin voorzien dat de burgemeester het huisverbod binnen tien dagen kan intrekken
indien de uithuisgeplaatste een aanbod tot hulpverlening heeft aanvaard en zijn aanwezigheid
in de woning geen ernstig en onmiddellijk gevaar meer oplevert voor de veiligheid
van één of meerdere personen met wie hij een huishouden deelt. Daarnaast kan blijken
dat een verlenging van het huisverbod nodig is, bijvoorbeeld wanneer de uithuisgeplaatste
zich niet open heeft gesteld voor de aangeboden hulpverlening. Vanaf het moment dat
een huisverbod wordt opgelegd, wordt de hulpverlening zo spoedig mogelijk in gang
gezet.
De leden van de PvdA-fractie vragen wat de oorzaak is van de discrepantie tussen kengetallen
over referentieniveaus lezen, taal en rekenen wat in het jaarverslag is gebruikt en
de kengetallen die voortkomen uit het Onderwijsverslag, Staat van het Onderwijs. Deze
discrepantie heeft meerdere mogelijke oorzaken. Allereerst worden de referentieniveaus
voor onder andere lezen gemeten in de eindtoets in groep 8. Leerlingen zijn dan 11
of 12 jaar oud. Het PISA onderzoek wordt afgenomen op 15-jarige leeftijd. Er kan een
verschil zitten in prestaties tussen deze twee leeftijdsgroepen. Eind 2022 worden
de prestaties op het gebied van lezen in de basisschoolleeftijd weer op internationaal
vergelijkende wijze gemeten in het PIRLS onderzoek. Een tweede mogelijke oorzaak is
dat er in de referentieniveaus en in het PISA onderzoek andere zaken worden gemeten.
Het onderwijs in Nederland is gericht op het behalen van de referentieniveaus en niet
direct op de zaken die worden gemeten in PISA. Tot slot wordt PISA als een low stakes
toets gezien door scholen en leerlingen, terwijl de eindtoets als high stakes toets
wordt gezien. Ook daardoor kunnen leerlingen beter presteren.
Evenwel is lezen een belangrijke vaardigheid die in en om het onderwijs aan onze leerlingen
moet worden bijgebracht. Daarom hebben wij eind 2019 aangekondigd te starten met het
Leesoffensief. Rond de zomer ontvang uw Kamer een brief met een update over het Leesoffensief.
De leden van de PvdA-fractie vragen in hoeverre de maatregelen die wij hebben genomen
in reactie op het groeiend aandeel thuiszittende leerlingen die minstens drie maanden
thuis zitten zonder passend onderwijsaanbod inmiddels effect hebben gehad. Welke nadere
maatregelen liggen nog in het verschiet, zo vragen de leden. Wij refereren naar het
antwoord op de vraag van de leden van de D66-fractie.
De leden van de PvdA-fractie vragen wat de verklaring is dat de studenttevredenheid
in het hbo is gedaald en in het wetenschappelijk onderwijs de uitval tijdens het eerste
jaar is gestegen. Op welke wijze wordt hier invloed op uitgeoefend, zo vragen de leden.
We vinden het belangrijk dat studenten hun mening kunnen geven over het onderwijs,
en dat dat openbare en vergelijkbare gegevens zijn. Dat is één van de redenen waarom
we de jaarlijkse Nationale Studenten Enquête (NSE) subsidiëren. Vanwege de problemen
vorig jaar omtrent de NSE, hebben we over het afgelopen jaar geen gegevens van de
NSE over het hbo, en dus ook niet over het hoger onderwijs als totaal. Uit de cijfers
van 2017–2018 blijkt dat de algemene tevredenheid van studenten in het hoger onderwijs
inderdaad licht is gedaald, maar dat de tevredenheid van studenten over hun opleiding
hoog blijft: 3,91 op een schaal van 5 (t.o.v. 3,96 in 2017). De laagste scores in
het ho worden gegeven op de vragen die betrekking hebben op de kwaliteitszorg (evaluatie
vanuit de instelling en klachtenafhandeling), de voorbereiding van de opleiding op
de stage en de mate waarin opleidingen mogelijkheden bieden voor studenten om zich
internationaal te oriënteren. Een oorzaak-gevolg relatie tussen factoren is echter
niet duidelijk te leggen. Ook is niet duidelijk of dat de dalende cijfers inmiddels
zijn verbeterd of gestabiliseerd omdat er het afgelopen jaar geen NSE is gepubliceerd.
Op basis van de resultaten van de NSE en eigen monitors van kwaliteitszorg werken
instellingen continue aan de verbeteringen van hun onderwijs. Ook de uitvalcijfers
nemen we serieus. Daarom werken we aan verbetering van toegankelijkheid en studentsucces
in het hoger onderwijs. Daar hebben we in hoofdstuk 4 van de Strategische agenda hoger
onderwijs en onderzoek uitgebreid aandacht aan besteed. Overigens fluctueren de jaarlijkse
uitvalpercentages. Of er sprake is van een daling kan pas over een langere periode
worden bezien. Wij verwachten u kort na het zomerreces de jaarlijkse Monitor beleidsmaatregelen
hoger onderwijs aan te bieden. In deze monitor worden langere termijn trends zichtbaar
en ook de oorzaken van uitval en switch zijn opgenomen in deze monitor. Het is niet
duidelijk of er een relatie is tussen de tevredenheid van studenten (gemeten over
de hele studentenpopulatie) en de uitval van eerstejaarsstudenten.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
E.M. Verouden, adjunct-griffier