Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de reactie op het consultatiedocument ‘Draft Guidelines on loan origination and monitoring’ van de Europese Bankenautoriteit (EBA)
32 013 Toekomst financiële sector
Nr. 232 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 12 februari 2020
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd
aan de Minister van Financiën over de brief van 4 oktober 2019 over de reactie op
het consultatiedocument van de Europese Bankenautoriteit (EBA) «Draft Guidelines on
loan origination and monitoring» (Kamerstuk 32 013, nr. 222).
De vragen en opmerkingen zijn op 30 oktober 2019 aan de Minister van Financiën voorgelegd.
Bij brief van 11 februari 2020 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Anne Mulder
De adjunct-griffier van de commissie, Schukkink
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het consultatiedocument
over de «Draft Guidelines on loan origination and monitoring». Zij hebben nog enkele
vragen en opmerkingen.
De leden van de VVD-fractie vragen wat de aanleiding c.q. nut en noodzaak is van de
«draft guidelines». Is er een impact assessment gedaan of gaat dat nog gedaan worden?
Wat zijn daarvan de uitkomsten? Wanneer wordt dat impact assessment gedaan?
De leden van de VVD-fractie kunnen zich vinden in het idee om de paragraaf over «lending
to professionals» te schrappen.
De leden van de VVD-fractie lezen dat deze guidelines moeten bijdragen aan het beperken
van non-performing loans (NPL’s) en exposures. Hoe hoog zijn deze NPL’s nu in de verschillende
Europese landen? Kan uitgebreid worden ingegaan op de verandering in blootstelling
aan NPL’s in de afgelopen jaren in de verschillende landen? In hoeverre is deze mutatie
te danken of te wijten aan beleid van de lidstaten en de Unie en in hoeverre aan endogene
omstandigheden zoals de verbeterde economische omstandigheden? Welke landen hebben
nog een groot probleem?
De leden van de VVD-fractie vragen hoe het staat met de uitvoering van het NPL-actieplan
uit juli 2017. Welke elementen moeten nog uitgevoerd worden? Zij vragen in hoeverre
deze guidelines bijdragen aan het verminderen van NPL’s. Zijn daar kwantitatieve uitspraken
over te doen?
De regering meent dat de guidelines zich dienen te beperken tot consumentenleningen.
Zijn kwantitatieve uitspraken te doen over hoeveel NPL’s consumentenleningen zijn
en hoeveel hiervan zakelijke leningen?
Wat zijn de gevolgen in de praktijk van de «draft guidelines» voor de consumenten,
maar ook voor de banken, onder meer voor bijvoorbeeld hypotheken, zo vragen de leden
van de VVD-fractie. Wat betekenen de «draft guidelines» voor de taxatie van onroerende
en roerende zaken (valuation of immovable and movable property)?
De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre deze richtlijnen bijdragen aan het
vergroten van de administratieve lastendruk. Welke mogelijkheden ziet de regering
om de regels effectiever en minder belastend te maken? Wat zijn de administratieve
lasten voor consumenten en banken en de extra kosten?
Het kabinet meent dat de EBA de scope van de originele afspraken uitbreidt door ook
professionele leningen onder deze guidelines te brengen, zo merken de leden van de
VVD-fractie op. Kan het kabinet dit onderbouwen? Verwacht de Minister dat de EBA de
scope zal beperken na deze kritiek? Zo nee, wat dan?
De leden van de VVD-fractie vragen voorts of voor het invullen van deze consultatie
is overlegd met de relevante toezichthouders. Zo ja, wat was hun inbreng? Zo nee,
waarom niet?
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de reactie
op het consultatiedocument «Draft Guidelines on loan origination and monitoring» van
de Europese Bankenautoriteit (EBA). De leden van de D66-fractie hebben naar aanleiding
van de reactie nog een aantal vragen en opmerkingen.
De leden van de D66-fractie lezen dat de regering van mening is dat kredietinstellingen
zelf het beste zicht hebben op welke informatie nodig is om de kredietwaardigheid
van hun cliënten te bepalen. Tegelijkertijd geeft De Nederlandsche Bank (DNB)1 aan dat de Nederlandse huizenmarkt systematisch te hoog wordt gewaardeerd, mede veroorzaakt
door een gebrek aan zelfreguleringscapaciteit en een aaneenschakeling van perverse
prikkels. Kan de Minister aangeven hoe de bevindingen van de DNB zich verhouden tot
bovenstaande opmerking omtrent informatieverstrekking?
De leden van de D66-fractie hebben vernomen dat enkele Nederlandse hypotheekverstrekkers
in samenwerking met de Nederlandse Hypotheek Garantie (NHG) vanaf volgend jaar gaan
experimenteren met een arbeidsmarktscan om hypotheken makkelijker beschikbaar te maken
voor starters en mensen zonder vast contract. Wat zegt deze voorgestelde arbeidsmarktscan2 volgens de Minister over de sectorale zelfreguleringscapaciteit? Acht de Minister
het verstandig de arbeidsmarktscan in de toekomst ook toe te passen op hypotheken
zonder NHG? Welke conclusie trekt de Minister uit het feit dat de arbeidsmarkscan
alleen wordt toegepast in positieve zin (i.e. als het de kans vergroot dat huizenkopers
tot aanschaf kunnen overgaan) en niet in negatieve zin over de risicoperceptie van
de hypotheekverstrekkers? Hoe is de Minister van plan de effecten van de arbeidsmarktscan
te monitoren?
De leden van de D66-fractie begrijpen dat het kabinet pleit voor het toestaan van
automated valuation models (AVM’s) om huizen te waarderen. Hoe is de Minister van
plan de risico’s die het gebruik van AVM’s met zich meebrengen te minimaliseren (e.g.
exclusie huizenconditie, inaccurate data)? Voorziet de Minister een wens om het gebruik
van AVM’s in de toekomst uit te breiden? Is de Minister in staat om de beschreven
voordelen (e.g. onafhankelijkheid, snelheid, accuraatheid) omtrent AVM te kwantificeren
en in verhouding te zetten tot mogelijke nadelen? Zo ja, is hij bereid deze berekeningen
op een inzichtelijke manier met de Kamer te delen? Hoe is de Minister van plan de
effecten van het gebruik van AVM’s te monitoren?
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP
De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van deze richtlijnen.
De leden hebben wel enkele vragen.
Bij Question 1: What are the respondents» views on the scope of application of the
draft guidelines?
De leden van de SP-fractie vragen de Minister waarom hij deze richtlijnen slechts
voor consumenten wil laten gelden. Wat is hiervan de onderbouwing?
Bij Question 7: What are the respondents» views on the requirements for collection
of information and documentation for the purposes of creditworthiness assessment (Section
5.1)?
De leden van de SP-fractie vinden het goed dat er wordt uitgegaan van regels van het
NIBUD bij kredietverlening van consumenten. Deze leden vragen de Minister dat er wel
degelijk een basis moet worden gezocht voor kredietverlening van bedrijven, startups,
zzp’ers enzovoorts. De leden vinden de reactie van de Minister onbevredigend dat het
de verantwoordelijkheid van de schuldeiser om de kredietwaardigheid goed te beoordelen.
Kan de schuldeiser uitputtend weten of de schuldenaar kredietwaardig is?
Bij Question 9: What are the respondents» view on the scope of the asset classes and
products covered in loan origination procedures (Section 5)?
De leden van de SP-fractie zijn teleurgesteld dat de Minister de kredietbeoordelingsregels
niet van toepassing wil verklaren op professionals. De leden vragen de Minister welke
regels wel van toepassing moeten worden verklaard op professionals. Kan hij dit onderbouwen?
II Reactie van de Minister
Met belangstelling heb ik kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de leden
van de fracties van de VVD, D66 en SP over de standpunten van het kabinet ten aanzien
van de conceptrichtsnoeren van de Europese Bankenautoriteit (EBA). Op 4 oktober heb
ik u mijn reactie op het consultatiedocument «Draft Guidelines on loan origination and monitoring» van EBA van 19 juni 2019 aangeboden. Voor een logische opbouw van de beantwoording
en om doublures te vermijden heb ik gekozen voor een thematisch geordende beantwoording.
Ik ga eerst in op de niet-renderende leningen (NPL’s). Het tweede deel van de beantwoording
spitst zich toe op modelmatig waarderen. In het derde deel beantwoord ik de vraag
die is gesteld over de kredietwaardigheidstoets. Vervolgens worden in het vierde deel
vragen beantwoord die betrekking hebben op de reikwijdte van de conceptrichtsnoeren,
met name met betrekking tot zakelijke leningen. In het vijfde deel ga ik in op de
gevolgen van de conceptrichtsnoeren. Tot slot ga ik nog in op enkele overige vragen.
Dit alles volgens de volgende rubricering:
1. Niet-renderende leningen (NPL’s)
1.1. Aanleiding en impact assessment
1.2. Statistieken en ontwikkelingen
1.3. Actieplan
2. Voor- en nadelen modelmatige waarderingen
3. Kredietwaardigheidstoets
4. Reikwijdte conceptrichtsnoeren
5. Gevolgen conceptrichtsnoeren
6. Overig
6.1. Arbeidsmarktscan
6.2. Toezichthouders
1. Niet-renderende leningen
1.1 Aanleiding en impact assessment
Vraag:
De leden van de VVD-fractie vragen wat de aanleiding c.q. nut en noodzaak is van de
«draft guidelines». Is er een impact assessment gedaan of gaat dat nog gedaan worden?
Wat zijn daarvan de uitkomsten? Wanneer wordt dat impact assessment gedaan?
Antwoord:
Op 11 juli 2017 nam de Ecofinraad – op basis van een rapport van een ambtelijke subgroep
onder de Ecofinraad – conclusies aan (Kamerstuk 21 501-07, nr. 1453). Deze conclusies worden in Europa ook wel het Actieplan inzake niet-renderende leningen
(NPL’s) genoemd. Daarin wordt onder andere de Europese Bankenautoriteit verzocht om
met een richtsnoer te komen voor de kredietverlening, monitoring en intern bestuur
ten aanzien van NPL’s.
In de richtsnoeren wordt ingegaan op vraagstukken inzake transparantie en de beoordeling
van de betaalbaarheid van kredietnemers. Ook zijn bestaande nationale ervaringen benut.
Doel van de richtsnoeren is de risicobeoordeling door banken van kredietnemers te
verbeteren en daarmee het ontstaan van nieuwe NPL’s te verminderen.
De conceptrichtsnoeren bevatten een concept kosten-batenanalyse en effectbeoordeling
over de verschillende opties die EBA heeft overwogen met betrekking tot de reikwijdte
van de conceptrichtsnoeren, de manier waarop omgevings-, sociale en governance factoren
en «groene» leningen opgenomen dienen te worden voor risicomanagement en de manier
waarop onroerend goed als onderpand gewaardeerd kan worden en de gevolgen daarvan
voor risicomanagement.
Bij elk onderwerp zijn de verwachte kosten voor de betrokken partijen (banken en toezichthouders)
kwalitatief in kaart gebracht. EBA heeft op basis daarvan gekozen voor de uitgangspunten
in de conceptrichtsnoeren. EBA zal bij de definitieve richtsnoeren ook een definitieve
kwalitatieve kosten-batenanalyse opstellen.
1.2 Statistieken en ontwikkelingen
Vraag:
De leden van de VVD-fractie lezen dat deze guidelines moeten bijdragen aan het beperken
van non-performing loans (NPL’s) en exposures. Hoe hoog zijn deze NPL’s nu in de verschillende
Europese landen? Kan uitgebreid worden ingegaan op de verandering in blootstelling
aan NPL’s in de afgelopen jaren in de verschillende landen? In hoeverre is deze mutatie
te danken of te wijten aan beleid van de lidstaten en de Unie en in hoeverre aan endogene
omstandigheden zoals de verbeterde economische omstandigheden? Welke landen hebben
nog een groot probleem?
Antwoord:
Een uitgebreide beschrijving van de ontwikkeling van de NPL’s gaf ik in de brief update risicoreductie Europese banken van 26 augustus 20193. Daarin staat dat sinds de piek in 2013 een daling van NPL’s zichtbaar is en ook
in 2018 is deze daling verder doorgezet. Een overzicht per lidstaat vindt u in de
cijfers van EBA4 die ik ook heb gebruikt in mijn brief van 5 april 20195. Eerder heb ik benadrukt dat een bepaalde omvang NPL’s op zichzelf niet problematisch
hoeft te zijn, wanneer banken tijdig en toereikend voorzieningen aanhouden om verliezen
op NPL’s op te vangen. Het is daarom goed om te constateren dat de gemiddelde voorzieningen
op NPL’s in de periode 2016–2018 zijn gestegen. Hierbij is van belang dat met de vereiste
minimumdekking uit het Actieplan ook een minimale hoeveelheid voorzieningen worden
afgedwongen. In hoeverre mutaties te danken zijn aan beleid of verbeterde economische
omstandigheden is niet te zeggen.
1.3 Actieplan
Vraag:
De leden van de VVD-fractie vragen hoe het staat met de uitvoering van het NPL-actieplan
uit juli 2017. Welke elementen moeten nog uitgevoerd worden? Zij vragen in hoeverre
deze guidelines bijdragen aan het verminderen van NPL’s. Zijn daar kwantitatieve uitspraken
over te doen?
Antwoord:
Een groot deel van de actiepunten is inmiddels afgerond. Zo is een akkoord bereikt
over een minimumniveau van dekking op NPL’s. Er lopen nog onderhandelingen over de
richtlijn tot bevordering van secundaire markten. Voorts hebben toezichthouders verwachtingen
richting banken uitgesproken voor minimumdekking en ook informatiesjablonen gemaakt
om de beschikbaarheid van bruikbare data te vergroten. Ook wordt nog gewerkt aan beter
vergelijkbare indicatoren voor insolventieprocedures.
Er zijn geen kwantitatieve uitspraken te doen over het verwachte effect van richtsnoeren
op het aantal NPL’s. Ondanks dat het ontstaan van een NPL nooit kan worden voorkomen,
kan een prudente kredietverlening de kans hierop wel verkleinen. De richtsnoer beoogt
aan die prudentie bij te dragen.
2. Voor- en nadelen modeltaxaties
Vraag:
De leden van de D66-fractie begrijpen dat het kabinet pleit voor het toestaan van
automated valuation models (AVM’s) om huizen te waarderen. Hoe is de Minister van
plan de risico’s die het gebruik van AVM’s met zich meebrengen te minimaliseren (e.g.
exclusie huizenconditie, inaccurate data)? Voorziet de Minister een wens om het gebruik
van AVM’s in de toekomst uit te breiden? Is de Minister in staat om de beschreven
voordelen (e.g. onafhankelijkheid, snelheid, accuraatheid) omtrent AVM te kwantificeren
en in verhouding te zetten tot mogelijke nadelen? Zo ja, is hij bereid deze berekeningen
op een inzichtelijke manier met de Kamer te delen? Hoe is de Minister van plan de
effecten van het gebruik van AVM’s te monitoren?
Antwoord:
Ik vind het belangrijk dat een taxatie goed en betrouwbaar is. Bij modelmatige waarderingen
bestaat het risico dat, bijvoorbeeld door een slechte onderhoudsstaat van de woning,
de waardering een onjuiste waarde geeft van de woning. Dit kan tekortkomingen creëren
in het risicomanagement van de kredietverstrekker. Daarnaast kan het risico ontstaan
dat kopers meer kunnen lenen dan verantwoord is.
De belangrijkste voordelen van modelmatig waarderen zijn de lagere kosten voor de
consument, kortere doorlooptijd en onafhankelijkheid. Taxateurs rekenen voor een fysieke
taxatie vaak rond de 400–500 euro6. Een modelmatige waardebepaling kost rond de 30 euro7. Een ander voordeel is dat consumenten relatief sneller en gemakkelijker een modelmatige
waardering kunnen laten uitvoeren dan een fysieke taxatie. Het opleveren van een taxatierapport
op basis van een fysieke taxatie duurt doorgaans een week8, terwijl een modelmatig taxatierapport binnen enkele minuten ontvangen kan worden9. Ten slotte, heeft een modelmatige waardering een inherent onafhankelijk karakter.
De aanbieder van de modelmatige waardering is niet op de hoogte van de beoogde verkoopprijs.
Zoals ik ook schreef in de beantwoording van de schriftelijke vragen van het lid Nijboer10, vind ik dat verantwoord gebruik van modelmatig waarderen zou moeten kunnen, mits
het risico van een onjuiste waardebepaling – het nadeel van een modelwaardering –
wordt gemitigeerd door strikte vereisten. Hier wordt momenteel invulling aan gegeven
door het gebruik van een modelwaarde alleen toe te staan als de maximale hoogte van
het hypothecair krediet ten opzichte van de waarde van de woning (loan-to-value) niet meer dan 90 procent bedraagt. Daarnaast moeten aanbieders van modeltaxaties
gebruik maken van modelmatige waarderingen die aan betrouwbare normen voldoen. Normen
voor de waardebepaling worden als betrouwbaar beschouwd indien deze in overeenstemming
zijn met internationaal erkende normen voor waardebepaling. Tenslotte dienen waarderingen
met een onvoldoende betrouwbaarheid uitgezonderd te worden.
De werkgroep modelmatige taxaties11 werkt aan een kwaliteitsrichtlijn voor modelmatige waarderingen12. Met de richtlijn worden nadere eisen gesteld aan de kwaliteit van de modelmatige
waarderingen. In de richtlijn wordt een gestandaardiseerde methode beschreven om het
nauwkeurigheids- en betrouwbaarheidsniveau van een modelmatige waardering in te schatten.
De richtlijn kan door geldverstrekkers gebruikt worden om te bepalen of een modelmatige
waardering voldoende betrouwbaar en nauwkeurig is, zodat het risico op een onjuiste
waardebepaling afneemt. Ik verwacht dat een deel van de woningvoorraad op een verantwoorde
manier modelmatig kan worden gewaardeerd. Dit zullen met name recent gebouwde én redelijk
uniforme woningen zijn. Omdat het risico op een onjuiste waardebepaling voor elke
afzonderlijke modelmatige waardering verschillend is, kan ik dit risico niet in algemene
zin kwantificeren.
Wanneer de kwaliteitsrichtlijn is opgeleverd zal de werkgroep de implementatie hiervan
nauwgezet volgen. De richtlijn vereist ook een audit van het waarderingsmodel door een onafhankelijke partij om de kwaliteit van het model
op peil te houden. De resultaten van deze audit geven een indicatie van de kwaliteit
van waarderingsmodellen die worden gebruikt.
3. Kredietwaardigheidstoets
Vraag:
De leden van de D66-fractie lezen dat de regering van mening is dat kredietinstellingen
zelf het beste zicht hebben op welke informatie nodig is om de kredietwaardigheid
van hun cliënten te bepalen. Tegelijkertijd geeft De Nederlandsche Bank (DNB)13 aan dat de Nederlandse huizenmarkt systematisch te hoog wordt gewaardeerd, mede veroorzaakt
door een gebrek aan zelfreguleringscapaciteit en een aaneenschakeling van perverse
prikkels. Kan de Minister aangeven hoe de bevindingen van de DNB zich verhouden tot
bovenstaande opmerking omtrent informatieverstrekking?
Antwoord:
In Nederland dienen kredietinstellingen de leennormen zoals opgenomen in de Tijdelijke
regeling hypothecair krediet toe te passen om te bepalen welk bedrag een consument
maximaal kan lenen. Welke informatie kredietinstellingen van de consument nodig hebben
om het inkomen te bepalen, kunnen kredietinstellingen zelf bepalen. Dit kan bijvoorbeeld
afhankelijk zijn van de vraag of een consument al klant is bij de desbetreffende bank
waardoor de bank al over veel gegevens van de klant beschikt.
In de concept EBA-richtsnoeren wordt gedetailleerd aangegeven welke informatie bij
klanten moet worden meegewogen om de kredietwaardigheid van klanten te kunnen beoordelen.
De benodigde informatie om de financiële positie van de klant te bepalen kan per lidstaat
echter verschillen. Bovendien moet er een afweging worden gemaakt of een gedetailleerd
voorgeschreven kredietwaardigheidstoets onnodige nalevingskosten met zich mee brengt.
Individuele kredietinstellingen kunnen zelf het beste bepalen op basis van welke informatie
en op welke wijze zij de kredietwaardigheid van de klant het beste kunnen beoordelen.
De bevindingen van De Nederlandsche Bank (DNB) hebben betrekking op taxaties. De bevindingen
zeggen niets over de mogelijkheid tot het invullen van de kredietwaardigheidstoets
door kredietinstellingen.
4. Reikwijdte conceptrichtsnoeren
Vraag:
Het kabinet meent dat de EBA de scope van de originele afspraken uitbreidt door ook
professionele leningen onder deze guidelines te brengen, zo merken de leden van de
VVD-fractie op. Kan het kabinet dit onderbouwen? Verwacht de Minister dat de EBA de
scope zal beperken na deze kritiek? Zo nee, wat dan?
Antwoord:
In de consultatiereactie gaf het kabinet aan dat EBA geen grondslag heeft om een gedetailleerde
kredietwaardigheidstoets m.b.t. de kredietverlening aan zakelijke klanten voor te
schrijven. Dit was gebaseerd op de veronderstelling dat EBA zich zou baseren op de
richtlijn hypothecair en consumentenkrediet (de zogeheten MCD- en CCD-richtlijn).
Ondertussen is echter duidelijk geworden dat de EBA zich baseert op de artikelen 74
en 79 van de richtlijn kapitaalvereisten («CRD»), waarin een algemene grondslag staat
voor de bevordering van prudente kredietverlening. EBA heeft deze grondslag vergaand
ingevuld met een zeer gedetailleerde invulling. Het kabinet blijft van mening dat
een gedetailleerd voorgeschreven kredietwaardigheidstoets niet voor de hand ligt,
omdat de krediettoets voor zakelijke klanten maatwerk betreft waar kredietverstrekkers
zelf het beste invulling aan kunnen geven. Naar aanleiding van de ontvangen consultatiereacties
zal EBA de definitieve richtsnoeren vormgeven. Het is aan de toezichthouders om te
bepalen hoe zij de definitieve richtsnoeren van EBA toe zullen passen in hun toezicht.
Daarnaast zal ik me in Europa blijven inzetten voor een passende positie van de zakelijke
klant die kredietovereenkomsten aangaat.
Vraag:
De regering meent dat de guidelines zich dienen te beperken tot consumentenleningen.
Zijn kwantitatieve uitspraken te doen over hoeveel NPL’s consumentenleningen zijn
en hoeveel hiervan zakelijke leningen?
Antwoord:
Uit het voornoemde rapport van de ambtelijke subgroep bleek dat van alle NPL’s 35%
bestaat uit leningen aan huishoudens en 61% aan niet-financiële bedrijven.
Vraag:
Question 1: What are the respondents» views on the scope of application of the draft
guidelines? De leden van de SP-fractie vragen de Minister waarom hij deze richtlijnen
slechts voor consumenten wil laten gelden. Wat is hiervan de onderbouwing?
Antwoord:
Zie antwoord op de beantwoording hierboven.
Vraag:
Bij Question 7: What are the respondents» views on the requirements for collection
of information and documentation for the purposes of creditworthiness assessment (Section 5.1)?
De leden van de SP-fractie vinden het goed dat er wordt uitgegaan van regels van het
NIBUD bij kredietverlening van consumenten. Deze leden vragen de Minister dat er wel
degelijk een basis moet worden gezocht voor kredietverlening van bedrijven, startups,
zzp’ers enzovoorts. De leden vinden de reactie van de Minister onbevredigend dat het
de verantwoordelijkheid van de schuldeiser om de kredietwaardigheid goed te beoordelen.
Kan de schuldeiser uitputtend weten of de schuldenaar kredietwaardig is?
Antwoord:
Een prudent intern beleid bij banken is gewenst voor zowel leningen aan consumenten
als aan professionele marktpartijen. Hieronder valt ook een goed kredietbeoordelingsproces.
De positie van de zakelijke klant die kredietovereenkomsten aangaat, waaronder de
vraag in hoeverre deze beschermd dient te worden, vind ik zeer belangrijk. Zo ben
ik momenteel een onderzoek aan het uitvoeren naar de problemen die zzp’ers en mkb’ers
ondervinden als gevolg van excessen in voorwaarden bij niet-bancaire financiering,
ter uitvoering van de motie van de leden Sneller en Snels14 en zal ik (mede) aan de hand van de uitkomsten bezien of, en zo ja, welke maatregelen
gepast zijn. Hiernaast heeft de Staatssecretaris van EZK op 6 november jl. uw Kamer
bij brief15 geïnformeerd dat samen met het Ministerie van Financiën en DNB eind 2019 een onderzoek
zal worden gestart naar het nut en de mogelijkheid van een mkb-kredietregister, teneinde
de informatiepositie van aanbieders te versterken en hen beter in staat te stellen
om te beoordelen of, en onder welke voorwaarden, een financieringsovereenkomst kan
worden aangegaan.
Vraag:
Question 9: What are the respondents» view on the scope of the asset classes and products
covered in loan origination procedures (Section 5)? De leden van de SP-fractie zijn
teleurgesteld dat de Minister de kredietbeoordelingsregels niet van toepassing wil
verklaren op professionals. De leden vragen de Minister welke regels wel van toepassing
moeten worden verklaard op professionals. Kan hij dit onderbouwen?
Antwoord:
Zoals hierboven aangegeven, vind ik de positie van kleinzakelijke klanten, waaronder
de vraag in hoeverre deze beschermd dienen te worden, zeer belangrijk en zullen daarom
de daar genoemde onderzoeken plaatvinden die hieraan raken. In dit verband is het
belangrijk dat ook de kredietwaardigheid van zakelijke klanten wordt getoetst. Echter,
de kredietwaardigheidstoets van zakelijke klanten is maatwerk en de invulling daarvan
hangt af van heel veel factoren. Daarom ligt het niet voor de hand om voor alle typen
van zakelijke klanten gedetailleerd voor te schrijven hoe een kredietwaardigheidstoets
moet worden ingevuld.
5. Gevolgen
Vraag:
De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre deze richtlijnen bijdragen aan het
vergroten van de administratieve lastendruk. Welke mogelijkheden ziet de regering
om de regels effectiever en minder belastend te maken? Wat zijn de administratieve
lasten voor consumenten en banken en de extra kosten?
Antwoord:
De richtsnoeren geven een gedetailleerde beschrijving van welke informatie door klanten
dient te worden verstrekt met het oog op het uitvoeren van de krediettoets. Ze vergroten
daarmee de administratieve lastendruk. De lastendruk kan worden verlaagd door bijvoorbeeld
niet uitputtend voor te schrijven welke informatie door klanten dient te worden verstrekt
om de kredietwaardigheidstoets uit te voeren. Door de richtsnoeren meer open te formuleren
en niet gedetailleerd voor te schrijven waaraan zou moeten worden voldaan, kan de
kredietverstrekker zelf nog invulling geven aan bijvoorbeeld het kredietbeoordelingsproces.
Die invulling hangt namelijk nauw samen met het soort krediet dat wordt verstrekt
of het soort klanten waaraan de kredieten worden verleend. In de praktijk zal het
afhangen van de huidige invulling van het kredietbeoordelingsproces van een kredietverstrekker
in hoeverre de conceptrichtsnoeren een effect hebben op extra kosten voor zowel banken
als consumenten.
Vraag:
Wat zijn de gevolgen in de praktijk van de «draft guidelines» voor de consumenten,
maar ook voor de banken, onder meer voor bijvoorbeeld hypotheken, zo vragen de leden
van de VVD-fractie. Wat betekenen de «draft guidelines» voor de taxatie van onroerende
en roerende zaken (valuation of immovable and movable property)?
Antwoord:
In de beantwoording van de hierboven gestelde vragen ben ik ingegaan op de gevolgen
in de praktijk van de conceptrichtsnoeren voor zowel consumenten, banken als taxaties.
Zie daarvoor de beantwoording in 2 (voor- en nadelen modelmatige waarderingen), 3
(kredietwaardigheidstoets) en 4 (reikwijdte conceptrichtsnoeren).
6. Overig
6.1 Arbeidsmarktscan
Vraag:
De leden van de D66-fractie hebben vernomen dat enkele Nederlandse hypotheekverstrekkers
in samenwerking met de Nederlandse Hypotheek Garantie (NHG) vanaf volgend jaar gaan
experimenteren met een arbeidsmarktscan om hypotheken makkelijker beschikbaar te maken
voor starters en mensen zonder vast contract. Wat zegt deze voorgestelde arbeidsmarktscan16 volgens de Minister over de sectorale zelfreguleringscapaciteit? Acht de Minister
het verstandig de arbeidsmarktscan in de toekomst ook toe te passen op hypotheken
zonder NHG? Welke conclusie trekt de Minister uit het feit dat de arbeidsmarkscan
alleen wordt toegepast in positieve zin (i.e. als het de kans vergroot dat huizenkopers
tot aanschaf kunnen overgaan) en niet in negatieve zin over de risicoperceptie van
de hypotheekverstrekkers? Hoe is de Minister van plan de effecten van de arbeidsmarktscan
te monitoren?
Antwoord:
De flexibilisering van de arbeidsmarkt heeft gevolgen voor de toegang tot hypothecaire
financiering doordat werknemers vaker een flexibel contract hebben. Voor het verstrekken
van een hypotheek is het een belangrijke voorwaarde dat het inkomen van een consument
bestendig is. Voor consumenten die recent in loondienst zijn getreden, die nog geen
drie jaar arbeidsverleden hebben en geen intentieverklaring ontvangen, is de bestendigheid
van het inkomen moeilijk vast te stellen. In de regeling hypothecair krediet is opgenomen
dat een kredietaanbieder van hypothecair krediet, indien de consument in een of meer
van de laatste drie kalenderjaren geen vaste inkomsten heeft gehad, naast de beschikbare
kalenderjaren gebruik kan maken van een prognose. Deze prognose moet door een terzake
deskundige onderbouwd worden17.
De afgelopen jaren zijn twee initiatieven gestart om op alternatieve wijze de bestendigheid
van het inkomen te bepalen, de Perspectiefverklaring en de Arbeidsmarktscan. Hierbij
wordt met behulp van arbeidsmarktdata inzicht gegeven in de kansen van een consument
met flexinkomen op de arbeidsmarkt. Voorheen werd de Arbeidsmarktscan door kredietverstrekkers
nog relatief beperkt aangeboden, een reden hiervoor was dat het dan niet mogelijk
was om een hypotheek met NHG af te sluiten.
Tijdens het Platform hypotheken eerder dit jaar is besproken dat NHG in januari 2020
een pilot start met de Arbeidsmarktscan, in lijn met de wens van de sector. De pilot
heeft twee beoogde doelen. Enerzijds om meer mensen met een flexibel inkomen verantwoord
toegang te bieden tot een hypotheek. Anderzijds dient de pilot om toe te werken naar
een nieuw integraal toetsingskader voor consumenten met een flexibel inkomen. Hierbij
hoort op een evenwichtige wijze het huidige inkomen, het arbeidsverleden, de contractvorm
en iemands perspectieven op de arbeidsmarkt te worden meegewogen. Kredietverstrekkers
hebben ook bij de pilot de wettelijke verplichting om de financiële positie van de
consument in kaart te brengen en overkreditering te voorkomen. Onderdeel hiervan is
dat de kredietverstrekker moet kunnen onderbouwen dat de Arbeidsmarktscan aantoonbaar
terzake deskundig is. De Autoriteit Financiële Markten (AFM) houdt hier toezicht op.
In de NHG-pilot zal worden ingezet op maximaal 600–800 verstrekte hypotheken per jaar
op grond van een Arbeidsmarktscan. Er wordt verwacht dat binnen een periode van twee
tot drie jaar tot statistisch significante conclusies kan worden gekomen over of de
voorspellende waarde van de Arbeidsmarktscan, met name met betrekking tot het betaalgedrag
en de betaalbaarheid van de hypotheeklasten. Op basis van de uitkomsten zal ik, samen
met de Minister van BZK, in gesprek gaan met NHG over de voortzetting of bredere toepassing
van de Arbeidsmarktscan.
6.2 Toezichthouders
Vraag:
De leden van de VVD-fractie vragen voorts of voor het invullen van deze consultatie
is overlegd met de relevante toezichthouders. Zo ja, wat was hun inbreng? Zo nee,
waarom niet?
Antwoord:
In de beantwoording in deel 2 (Voor- en nadelen modeltaxaties) schreef ik dat zowel
het Ministerie van Financiën als DNB deelnemen aan de werkgroep modelmatige taxaties.
De potentiële impact van de conceptrichtsnoeren ten aanzien van het gebruik van modeltaxaties bij hypotheekverstrekking
zijn in de werkgroep besproken. De toezichthouders DNB en AFM zijn voorafgaand aan
het versturen van de consultatiereactie geïnformeerd. DNB heeft daarbij ten aanzien
van modelmatige taxaties gewezen op beperkingen in artikel 229 van de verordening
kapitaalvereisten («CRR»). Ten aanzien van de kredietwaardigheidstoets voor professionele
leningen heeft DNB aangegeven grond te zien in artikelen 74 en 79 van de CRD voor
de door EBA voorgestelde gedetailleerde richtsnoeren.
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
A. (Anne) Mulder, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
M. Schukkink, adjunct-griffier