Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van schriftelijk overleg over de voortgangsrapportage ijkpunt bestaanszekerheid Caribisch Nederland
35 300 IV Vaststelling van de begrotingsstaten van Koninkrijksrelaties (IV) en het BES-fonds (H) voor het jaar 2020
Nr. 44
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 20 december 2019
De vaste commissie voor Koninkrijksrelaties heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Minister
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de brief van 19 november 2019 over
de antwoorden op vragen commissie over antwoorden op vragen commissie over de voortgangsrapportage
ijkpunt bestaanszekerheid Caribisch Nederland (Kamerstuk 35 300 IV, nr. 35), over de brief van 3 oktober 2019 over de reactie op het verzoek van het lid Özütok,
gedaan tijdens de Regeling van werkzaamheden van 11 september 2019, over bittere armoede
in Caribisch Nederland (Kamerstuk 24 515, nr. 495), over de brief van 2 oktober 2019 over de uitkomsten Situation Analysis en stand
van zaken kinderrechten Caribisch Nederland (Kamerstuk 31 839, nr. 695), over de brief van 27 september 2019 over afschrift reactie Bonaire, Sint Eustatius
en Saba op voortgangsrapportage ijkpunt bestaanszekerheid Caribisch Nederland (Kamerstuk
35 300 IV, nr. 8), over de brief van 16 september 2019 over de antwoorden op vragen commissie over
de voortgangsrapportage ijkpunt bestaanszekerheid Caribisch Nederland (Kamerstuk 35 000 IV, nr. 69), over de brief van 3 september 2019 over de reactie op verzoek commissie om aandacht
voor door de heer C. aangekaarte problemen met de Wet algemene ouderdomsverzekering
BES (AOV BES) (Kamerstuk 35 000 XV en 35 000 IV, nr. 94) en over de brief van 16 augustus 2019 over het verslag van een werkbezoek aan Saba
en Sint Eustatius dat met name in het teken stond van de onderwerpen ijkpunt sociaal
minimum, kinderopvang en tewerkstellingsvergunningen (Kamerstuk 35 000 XV, nr. 93).
De vragen en opmerkingen zijn op 29 november 2019 aan de Staatssecretaris van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
voorgelegd. Bij brief van 19 december 2019 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Paternotte
De griffier van de commissie, De Lange
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
Vraag 1
De leden van de CDA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de reactie van
het kabinet op de door UNICEF uitgevoerde Situation Analysis. Kan de Minister aangeven
in welke mate de situatie waarin kinderen op Bonaire, Sint Eustatius en Saba thans
opgroeien – anders dan in 2013 – wel voldoet aan de eisen die het Internationaal Verdrag
voor de Rechten van het Kind (IVRK) stelt? Op welke punten voldoet die situatie nog
niet aan de eisen van dit verdrag? Kan de Minister dit concreet (SMART) maken, opdat
bij toekomstige rapportages voor de Kamer helderheid ontstaat op welke concrete punten
en in welke mate er achterstanden zijn?
Antwoord 1
De door UNICEF uitgevoerde Situation Analysis maakt duidelijk waar de uitdagingen
liggen om te voldoen aan de eisen die het Internationaal Verdrag van het Kind stelt.
De verantwoordelijke bewindspersonen (VWS, OCW, SZW, JenV en BZK) gaan met voortvarendheid
aan de slag met de acties uit het rapport, specifiek op bescherming, armoede en ongelijkheid,
onderwijs en participatie en gezondheid. Daarbij is ook aandacht voor de door UNICEF
geconstateerde gebrekkige gegevensverzameling, zodat in de toekomst ook SMART kan
worden aangegeven of de feitelijke situatie van kinderen is verbeterd.
Eens in de vijf jaar legt het Koninkrijk der Nederlanden verantwoording af over haar
kinderrechtenbeleid bij het VN-kinderrechten comité. Op 1 oktober jl. heeft het VN-
kinderrechten comité haar vragen over de situatie van kinderen in het Koninkrijk gesteld.
Voor 1 juli 2020 zal worden gerapporteerd aan Geneve waarna een mondelinge behandeling
volgt. Net als in 2015 zal de Staatssecretaris van VWS uw Kamer hierna informeren
over de uitkomst.
Vraag 2
Kan de Minister uitleggen waarom – anders dan op Sint Eustatius en Saba – de activiteiten
die op Bonaire ondernomen zijn om de situatie van kinderen te verbeteren, vooral ondernomen
lijken op het terrein van het formuleren van voornemens en beleid? Welke concrete
programma’s, maatregelen, activiteiten (in de vorm van kinderopvang, speeltuinen,
speelmateriaal, sportcoaches, sportfestival, enz.) zijn er op Bonaire tot stand gekomen,
in het kader van de verbetering van de positie van kinderen?
Antwoord 2
In de «Evaluatie amendementsgelden kinderrechtenmiddelen» (hierna: Evaluatie kinderrechten)
heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uw Kamer geïnformeerd
over concrete zaken die op Bonaire zijn uitgevoerd1. Het brede school concept is goed van de grond gekomen. Alle basisscholen op Bonaire
hebben de keuze gemaakt om een Integraal Kindcentrum (hierna IKC) te worden. De werkgroep
pedagogische visie bestaande uit leden uit het werkveld van de hele jeugdketen inclusief
preventie heeft een film gemaakt: «Un focus differente». De film is vertoond op de
basisscholen. Doel is kinderen te inspireren en te motiveren door voorbeeldgedrag
te laten zien via rolmodellen in de samenleving. De resterende amendementsmiddelen
worden in onderling overleg door Bonaire het komende jaar besteed aan een kookfaciliteit
in het IKC San Luis Bertran, een tekenwedstrijd, kindveiligheid in het verkeer, invoering
van de kindpas: «Diamond pass Bonaire» en een activiteiten- en hulpverleningskaart.
Vraag 3
Kan de Minister aanbevelingen op het terrein van bescherming, met name daar waar het
gaat om huiselijk geweld en kindermishandeling nader specificeren en plaatsen in het
beeld zoals verwoord in het Veiligheidsbeeld BES 2018? Kan de Minister met name ingaan
op de constateringen in hoofdstuk 6 van dat Veiligheidsbeeld, waar geconstateerd wordt
dat er op alle eilanden een toename is van (steeds ernstiger) geweld onder jongeren,
dat alle eilanden worstelen met een gebrek aan goede opvangmogelijkheden voor slachtoffers
van huiselijk geweld (er zijn geen blijf-van-mijn-lijfhuizen), dat vrouwen (moeders)
financieel afhankelijk zijn van mannen en feitelijk geen kant op kunnen, dat alcohol-
en drugsgebruik op Saba huiselijk geweld in de hand werken en daarmee zorgen voor
een voedingsbodem voor geweld in de familiesfeer, dat misbruik van minderjarigen,
illegale kinderprostitutie en incest de belangrijkste zedendelicten zijn en dat het
geregeld voorkomt dat minderjarige meisjes misbruikt worden door veel oudere mannen?
Hoe kan het dat ondanks de inspanningen op het vlak van de verbetering van de positie
van kinderen in Caribisch Nederland vrijwel alle respondenten die met jeugd te maken
hebben zorgwekkende trends signaleren? Wil de Minister in dit verband ingaan op de
constateringen die op pagina 41, 42 en 43 van het Veiligheidsbeeld beschreven worden
en met name op de vraag in welke mate het bestaande en voorgenomen beleid ten aanzien
van de positie van kinderen in deze somber stemmende analyse kan bijdragen aan een
verbetering van de situatie?
Antwoord 3
In 2017 heeft de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) een
«Bestuursakkoord Aanpak Huiselijk Geweld en Kindermishandeling Caribisch Nederland»
met de openbare lichamen afgesloten. De ambitie is om te komen tot een volwaardige
en duurzame aanpak om huiselijk geweld en kindermishandeling te voorkomen. Er zijn
tot in 2020 prioriteiten benoemd waar de openbare lichamen en VWS verantwoordelijkheid
voor hebben genomen. De openbare lichamen zullen zich ieder, afhankelijk van de eiland-specifieke
problematiek, richten op preventie door middel van bewustwording en voorlichting,
deskundigheidsbevordering en het opzetten van een laagdrempelig meldpunt.
VWS heeft hiervoor middelen ter beschikking gesteld en is daarnaast verantwoordelijk
voor een juridisch kader waarin bestaande wet- en regeling in kaart wordt gebracht
en het versterken van de hulpverlening en van de keten waaronder het inrichten van
veilige opvang voor slachtoffers van huiselijk geweld en kindermishandeling. Ook is
er op Bonaire een Zorg- en Veiligheidshuis, op Saba en Sint Eustatius zijn het multidisciplinaire
overleggen, waar zorg- en justitiepartners op casusniveau met elkaar samenwerken om
o.a. huiselijk geweld aan te pakken. JenV heeft samen met VWS, BZK en SZW hiervoor
middelen ter beschikking gesteld.
Het Veiligheidsbeeld 2018 constateert dat alle eilanden worstelen met een gebrek aan
goede opvangmogelijkheden voor slachtoffers van huiselijk geweld. Zonder al te veel
vooruit te lopen op de toegezegde brief van de Staatssecretaris van VWS over de voortgang
van het bestuursakkoord, kunnen wij uw Kamer het volgende melden. Op Bonaire is er
sinds oktober 2019 een vrouwenopvang operationeel. Daarnaast biedt het openbaar lichaam
Bonaire de mogelijkheid voor kortdurende opvang op steeds wisselende locaties. Hierdoor
kunnen slachtoffers in crisissituaties tijdelijk opgevangen worden op onbekende plekken
op het eiland. Op Sint Eustatius zijn er twee appartementen beschikbaar voor onder
andere slachtoffers van huiselijk geweld en op Saba worden commerciële verblijfplekken
zoals hotelkamers en appartementen ingezet om onder andere slachtoffers van huiselijk
geweld tijdelijk op te vangen. Tenslotte zal er in 2020 samen met de landen verder
worden gewerkt aan een plan voor intereilandelijke opvang.
Het Veiligheidsbeeld 2018 constateert dat vrouwen (moeders) financieel afhankelijk
zijn van mannen en feitelijk geen kant op kunnen, en dat alcohol- en drugsgebruik
op Saba huiselijk geweld in de hand werken en daarmee zorgen voor een voedingsbodem
voor geweld in de familiesfeer. Deze constateringen zijn in zoverre juist dat het
ingewikkelde van het aanpakken van huiselijk geweld en kindermishandeling juist zit
in de veelheid aan componenten die bijdragen aan het ontstaan en in stand blijven
van het geweld. De aanpak vergt dan ook een integrale benadering waarbij de inzet
van meerdere departementen onontbeerlijk is. Zo wordt er op Saba vanuit het tussen
VWS en het openbaar lichaam gesloten sport- en preventieakkoord ingezet op het terugdringen
van overmatig alcoholgebruik. Op casuïstiek-niveau is er vanuit de hulpverlening aandacht
voor het in kaart brengen van de verschillende risicofactoren en vervolgens in te
zetten op het terugdringen ervan.
Als het gaat om het welzijn van de jeugd wordt in het Veiligheidsbeeld 2018 gepleit
voor de aanpak van huiselijk geweld, zodat kinderen in een veilige omgeving kunnen
opgroeien. Bij de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling speelt het Zorg-
en Veiligheidshuis een belangrijke rol. In het Zorg- en Veiligheidshuis werken zorg-
en justitiepartners samen op casusniveau om huiselijk geweld tegen te gaan.
In het afgelopen jaar is door de justitieketenpartners hard gewerkt aan de voorbereiding
van de introductie van het jeugdstrafrecht in 2020. Ook de overige ketenpartners,
zoals het Openbaar Lichaam, Centrum voor jeugd en gezin en slachtofferhulp zijn benaderd,
zodat de justitiële jeugdketen ook verbinding krijgt met preventie en nazorg. Sinds
2014 worden er, in samenwerking met het Openbaar Ministerie, wel al «halt» zittingen
gehouden in Caribisch Nederland.
Door het ontbreken van passend Jeugdstrafrecht zijn de «halt» zittingen en afdoeningen
een noodoplossing om toch zaken, zoals schoolverzuim en andere lichte delicten als
diefstal, aan te pakken. Daarnaast wordt nu al jeugdreclassering opgelegd door de
rechter en kunnen door de Officier van Justitie via een voorwaardelijk sepot, of via
de rechter tijdens een zitting taak- een leerstraffen worden opgelegd. Waar het gaat
om risico op minderjarigen om in de prostitutie te geraken en ouders onvoldoende bij
machte zijn om hun kinderen daarvoor te behoeden kan een kinderbeschermingsmaatregel
worden ingezet. Uiteraard is het van belang dat de politie en het openbaar ministerie
de plegers van incest of seksueel misbruik vervolgen.
De leden vragen verder hoe het kan dat ondanks de inspanningen op het vlak van de
verbetering van de positie van kinderen in Caribisch Nederland vrijwel alle respondenten
die met jeugd te maken hebben in het Veiligheidsbeeld 2018 zorgwekkende trends signaleren.
Zij vragen in dit verband in welke mate het bestaande en voorgenomen beleid de positie
van kinderen in de somber stemmende analyse van pagina 41, 42 en 43 van het Veiligheidsbeeld
verbetert. Met Unicef constateert het kabinet dat er gestaag wordt gewerkt aan de
verbetering van de positie van kinderen in Caribisch Nederland. Dat is niet eenvoudig,
omdat er sprake is van achterstanden op verschillende domeinen. Zo is de armoedeproblematiek
hardnekkig, maar is er ook vaak nog onvoldoende sprake van integraal en samenhangend
beleid. De inzet van de verschillende departementen om de situatie van kinderen verder
te verbeteren op het gebied van bescherming, levenstandaard, onderwijs en gezondheidszorg
staan beschreven in de reactie van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
op de Situational Analysis2.
Vraag 4
Deelt de Minister de opvatting van de leden van de CDA-fractie dat de beleidsvoornemens
in het nieuwe programma UNICEF 2019–2021 een hoog abstract karakter hebben, veel aansturen
op beleidsvoorbereiding, monitoring, evaluatie en communicatie, zonder dat duidelijk
wordt welke concrete maatregelen genomen worden om de situatie van jongeren te verbeteren?
Kan de Minister concrete activiteiten explicieter benoemen?
Antwoord 4
In haar rapporten uit 2013 heeft UNICEF vooral de problemen van kinderen in Caribisch
Nederland onder de aandacht gebracht. In de Situation Analysis van 2019 wordt meer
ingegaan op de vraag op welke manieren de geïdentificeerde uitdagingen kunnen worden
opgelost. Dit ligt hoofdzakelijk op verbetering van coördinatie en samenwerking, verzamelen
van data en versterken van wet- en overige regelgeving, vooral op het terrein van
kinderbescherming.
UNICEF ondersteunt de overheden bij bewustwording van kinderen én volwassenen over
de rechten van kinderen en de problemen waar kinderen tegenaan lopen. UNICEF doet
dit via onderzoek, kinderrechteneducatie en participatieactiviteiten en via doeltreffende
communicatiestrategieën. Vanuit deze rollen en expertise gaat UNICEF Nederland in
het nieuwe programma 2019 – 2021 de openbare lichamen ondersteunen op het gebied van
bewustwording, het delen van technische expertise, en monitoring. Concrete activiteiten
die voor het voorjaar 2020 al gepland zijn:
• Het kinderrechtenfilmfestival van januari tot juni 2020;
• Voor het schooljaar 2020 – 2021 biedt UNICEF nieuwe aan de context aangepaste kinderrechteneducatie
en participatie materialen en trainingen aan basisscholen, naschoolse opvang, en kinderopvang;
• Een training in februari 2020 op de drie eilanden voor professionals over communicatie
voor gedragsverandering: tijdens de training zullen professionals afstemmen over wat
ze aan o.a. opvoeders en ouders willen communiceren om hen aan te moedigen om een
veilige, voedende, en stimulerende omgeving te creëren voor kinderen. Na de training
zal UNICEF ondersteuning bieden bij het uitrollen van de gemaakte actieplannen;
• Lokale stakeholders ondersteunen bij het opvolgen van de aanbevelingen uit de Situation
Analysis door gezamenlijk met de openbare lichamen prioriteiten vast te stellen en
een monitoring framework te maken met actieplannen. Op deze manier kunnen de verantwoordelijken
stappen nemen om de aanbevelingen vanuit de 2019 Situation Analysis te realiseren
en daardoor de kinderrechten verwezenlijken en de situatie van kinderen verbeteren.
Vraag 5
De leden van de CDA-fractie vragen naar aanleiding van het verslag van een werkbezoek
aan Saba en Sint Eustatius dat met name in het teken stond van de onderwerpen ijkpunt
sociaal minimum, kinderopvang en tewerkstellingsvergunningen (Kamerstuk 35 000 XV, nr. 93), of met de vanaf 2020 jaarlijks beschikbaar komende € 10 miljoen voor kinderopvang
niet de mogelijkheid ontstaat om kinderopvang standaard als dienst aan ouders – zeker
aan mindervermogende ouders – aan te bieden. Is het kabinet met de leden van de CDA-fractie
van mening dat daarmee een enorme bureaucratie aan aanvragen en toekenningen voorkomen
wordt en dat daarmee de toegankelijkheid van kinderopvang voor gezinnen aanzienlijk
vergroot wordt, daarmee beide ouders een kans biedend om door middel van werk in hun
inkomen te voorzien?
Antwoord 5
Op dit moment zijn de openbare lichamen en het Rijk in het programma BES(t) 4 kids
in overleg over de uitwerking van de financiële regeling van de kinderopvang en buitenschoolse
opvang. Een belangrijk uitgangspunt daarbij is dat de kinderopvang voor alle ouders
financieel toegankelijk is. De verwachting is dat begin 2020 hierover meer duidelijkheid
kan worden gegeven.
Op eerdere vragen bij de begrotingsbehandeling van Koninkrijksrelaties en het BES-fonds
op 9 oktober 2019 heeft de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
bij brief3 namens de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid toegezegd uiterlijk
in het eerste kwartaal van 2020 in een brief aan de Tweede Kamer nader in te gaan
op de wenselijkheid om voor groepen ouders de kinderopvang gratis aan te bieden. Daarbij
zal ook worden ingegaan op de door de fractie van het CDA naar voren gebrachte aandachtspunten
met betrekking tot de administratieve lasten en de toegankelijkheid van de kinderopvang
evenals de door de fractie van D66 gestelde vragen rond de toegankelijkheid van de
kinderopvang voor mensen in de onderstand of mensen van wie het inkomen lager is dan
het ijkpunt voor het sociaal minimum.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de brieven over het sociaal minimum
en kinderrechten van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK). Deze leden hebben
over de breedte van dit thema enkele vragen.
Vraag 6
De leden van de D66-fractie lezen dat de heer C. vragen stelt over de voorwaarden
die worden gesteld aan de overlijdensuitkering. Uit de brief blijkt dat de heer C.
vraagt waarom er voor een overlijdensuitkering wel voorwaarden gelden voor de AOV
BES, terwijl dit voor de AOW niet het geval is. Deze leden zouden graag alsnog antwoord
hierop vernemen.
Antwoord 6
Zowel de AOV BES als de AOW kennen een overlijdensuitkering. De wijze waarop de rechthebbende
wordt bepaald, is echter niet gelijkluidend. De AOV BES voorziet in een toekenning
«op billijkheidsoverwegingen». Daarbij wordt in de praktijk aangesloten bij degene
die de begrafeniskosten heeft betaald. Bij de AOW wordt een vaste volgorde van mogelijke
rechthebbenden gehanteerd, ongeacht of belanghebbende heeft bijgedragen in de begrafeniskosten.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft op voorhand geen oordeel
over deze verschillen, die een historische achtergrond hebben. Het is wel van belang om te voorkomen
dat de voor de overlijdensuitkering AOV BES benodigde aanvraag een drempel zou kunnen
zijn om voor de overlijdensuitkering in aanmerking te komen. De RCN-unit SZW stuurt
daarom na een melding van overlijden een brief naar de nabestaanden, waarin wordt
gewezen op de mogelijkheid om een aanvraag voor een overlijdensuitkering in te dienen.
Daarbij is ook een blanco aanvraagformulier gevoegd. Deze procedure levert in de praktijk
nauwelijks problemen op. De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
wijst er verder op dat gelijktrekking van de procedure in de AOV BES met die van de
AOW voor de AOV BES een versobering zou impliceren ten opzichte van de huidige situatie,
aangezien de overlijdensuitkering in de AOV BES gelijk is aan een uitkering over een
periode van vier maanden, tegenover één maand in de AOW.
Vraag 7
In de brief lezen de leden van de D66-fractie dat de bevolkingsregisters onvoldoende
betrouwbaar zijn en dat dit gegevensuitwisseling met Europees Nederlandse instanties
in de weg zit. Aangegeven wordt dat er wordt gewerkt aan verbetering van de bevolkingsadministratie.
Deze leden zouden graag vernemen welke acties ondernomen worden om de bevolkingsadministratie
dermate te verbeteren dat gegevensuitwisseling met Europees Nederlandse instanties
mogelijk wordt. Ook zouden zij graag vernemen wanneer redelijkerwijs verwacht kan
worden dat deze werkzaamheden zijn voltooid.
Antwoord 7
De stelling dat de bevolkingsregisters onvoldoende betrouwbaar zijn en dat dit gegevensuitwisseling
met Europees Nederlandse instanties in de weg zit, behoeft enige nuancering. Er wordt
inderdaad gewerkt aan benodigde verbetering van de kwaliteit van de registraties.
De bestuurscolleges, verantwoordelijk voor de kwaliteit van de registraties, zetten
zich daarvoor in, in samenwerking met het Ministerie van BZK.
Zo is er onder andere een BestandscontroleModule (BCM) ontwikkeld, waarmee geautomatiseerd
kan worden gecontroleerd of de structuur van de persoonslijst klopt, of de ingevulde
waarden toegestaan zijn en of de inhoud voldoet aan de voorschriften. Ook kan er op
centraal niveau worden nagegaan of de informatie die in de registers zit synchroon
loopt met de informatie die aan geautoriseerde afnemers wordt verstrekt via de verstrekkingsvoorziening.
Ten slotte wordt op Sint Eustatius tot aan het voorjaar van 2020 een opschoningsactie
van de bevolkingsadministratie uitgevoerd.
De identiteitsinfrastructuur, waaronder de geautomatiseerde basisadministratie van
persoonsgegevens, in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba is niet
identiek aan die in Europees Nederland, waardoor oplossingen die in de Europees Nederlandse
context zijn ontwikkeld niet automatisch werken in Caribisch Nederland. Dat betekent
echter niet dat elektronische gegevensuitwisseling met Europees Nederlandse instanties
in het geheel niet mogelijk is. Over uitwisseling van persoonsgegevens binnen het
Koninkrijk zijn afspraken gemaakt tussen Nederland (Europees Nederland en Bonaire,
Sint Eustatius en Saba), Aruba, Curaçao en Sint Maarten.
Vraag 8
De leden van D66-fractie lezen dat de RCN-unit SZW niet over een verzekerdenregister
beschikt en derhalve personen op Caribisch Nederland niet over hun recht kan informeren
als zij de ouderdomspensioengerechtigde leeftijd bereiken. Deze leden vragen de Staatssecretaris
of zij het voornemen heeft om tot een verzekerdenregister te komen. Tevens vragen
deze leden of het bevolkingsregister gebruikt kan worden om personen die de ouderdomspensioengerechtigde
leeftijd bereiken te informeren dat zij mogelijk in aanmerking komen voor de AOV.
Hoewel er tot op heden obstakels zijn die het onmogelijk maken om deze taak bij de
SVB te beleggen, zouden deze leden graag van de Staatssecretaris vernemen of zij het
wenselijk vindt dat deze taak belegd wordt bij de SVB zoals ook in Europees Nederland
het geval is. Verder zouden de leden van de D66-fractie graag vernemen bij welke organisatie
de Staatssecretaris deze taak wil beleggen mits zij de SVB hier geen geschikte uitvoerder
voor acht. Tot slot willen deze leden weten of de informatieplicht, waar in Nederland
sprake van is, ook van toepassing is op Caribisch Nederland. Mocht dit niet het geval
zijn dan zouden zij graag van de Staatssecretaris vernemen of zij het wenselijk acht
dat deze wet ook geldt op Caribisch Nederland en deze leden vragen haar om het antwoord
op deze vraag toe te lichten.
Antwoord 8
In Caribisch Nederland wordt de AOV BES uitgevoerd door de RCN-unit SZW. Het is vooralsnog
ingewikkeld om tot een verzekerdenregister te komen. Dit komt onder anderen door historische
en culturele verschillen tussen Caribisch Nederland en Europees Nederland. Het Caribisch
gebied is veel meer dan Europa een migratiegebied. Daarin is Caribisch Nederland geen
uitzondering. Daar komt bij dat tot voor kort de Caribische eilanden in het Koninkrijk
onderdeel uitmaakten van één land, waarbij migratie binnen het Koninkrijk voor verschillende
rechten (inclusief pensioenen) relatief weinig gevolgen had. Sinds 1986 (voor Aruba)
en 2010 (voor Curaçao, Sint Maarten en Caribisch Nederland) is dat niet meer zo en
heeft dat gevolgen voor verschillende rechten, waaronder pensioenrechten. Een complicerende
factor tenslotte is dat de bevolkingsadministratie in het verleden weinig prioriteit
heeft gekregen van de verschillende instellingen, zoals het voormalige land en eilandgebied,
SVB Nederlandse Antillen en pensioenfondsen. Sinds Bonaire, Sint Eustatius en Saba
onderdeel van Nederland zijn, zijn forse stappen gezet om de bevolkingsadministraties
op orde te brengen. Hierdoor is het goed mogelijk om potentiële gerechtigden die nu
in Caribisch Nederland woonachtig zijn tijdig te benaderen en te informeren dat zij
mogelijk in aanmerking komen voor AOV. Dit doet de RCN-unit SZW dan ook. Het is echter
helaas niet mogelijk om iedereen die de afgelopen decennia in de Nederlandse Antillen
heeft gewoond en nu elders woont, op dezelfde manier te benaderen. Het ligt niet voor
de hand om de taak om te komen tot een verzekerdenregister te beleggen bij de Sociale
Verzekeringsbank. De SVB zou met dezelfde problematiek geconfronteerd worden.
Verder vragen de leden van D66 naar de informatieplicht. Wettelijk is niet vastgelegd
waarover de SVB en de RCN-unit SZW burgers precies informeren. De SVB en de RCN-unit
SZW informeren burgers vanuit de taak die ze hebben om respectievelijk de AOW en de
AOV BES uit te voeren. Binnen de mogelijkheden die er zijn, proberen zij de dienstverlening
aan de burger zo goed mogelijk in te vullen. Door de betere informatie-infrastructuur
in Nederland kan de SVB daar verder in gaan dan de RCN-unit SZW.
Vraag 9
In de onderliggende klachtenprocedure inzake het dossier van de heer C. lezen de leden
van de D66-fractie dat de RCN-unit SZW er naar streeft om aanvragen binnen een periode
van 6 maanden af te ronden. Deze leden vernemen graag of dit alle aanvragen betreft,
of alleen de aanvragen met betrekking tot de AOV. Mochten hier verschillen in zitten
dan vernemen zij graag wat deze verschillen zijn en hoe deze worden verantwoord. Gezien
het feit dat bewoners van Caribisch Nederland niet tijdig worden geïnformeerd over
hun rechten, achten deze leden het waarschijnlijk dat aanvraag en de start van uitkering,
door deze lange aanvraagbehandeling, kan leiden tot een onderbreking van inkomsten
voor levensonderhoud. Ook kan het voorgaande er toe leiden dat mensen die reeds de
pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt door moeten werken om zich van voldoende
inkomsten te voorzien. Vindt de Staatssecretaris het onwenselijk dat inkomsten van
pensioengerechtigden in Caribisch Nederland onderbroken kunnen worden door de lange
behandeltermijn van de AOV aanvragen? Aangegeven wordt dat de termijn van 6 maanden
als redelijk wordt geacht aangezien SZW de verblijfsgegevens in Caribisch Nederland
laat verifiëren bij de openbare lichamen. Hierover hebben de leden van de D66-fractie
de volgende vragen. Waarom moet de verblijfplaats worden geverifieerd bij de openbare
lichamen? Wordt dit geverifieerd op alle drie de eilanden of alleen geverifieerd op
Sint Eustatius en Saba? Waarom is 6 maanden hiervoor een redelijke termijn? Hoe verloopt
de registratie van verblijfplaats op Caribisch Nederland en hoe verloopt dit in Europees
Nederland? Mochten hier verschillen in zitten dan ontvangen deze leden hierover graag
een toelichting. In de brief wordt gesproken over een ontbrekende dagtekening op een
formulier, hetgeen deze leden de indruk geeft dat deze formulieren niet gedigitaliseerd
zijn. Graag vernemen zij of het verifiëren van dergelijke informatie digitaal gebeurt.
Antwoord 9
De periode van zes maanden geldt alleen voor aanvragen met betrekking tot de AOV.
Voor de andere uitkeringen die de RCN-unit SZW uitvoert, geldt een afdoeningstermijn
van maximaal zes weken. Het verschil komt doordat het onderzoek bij de andere uitkeringen
actuele situaties betreft, waarbij de verificatie plaats vindt aan de hand van de
door aanvragers overgelegde stukken. Bij de AOV daarentegen betreft het onderzoek
een historische situatie, waarbij in verband met het opbouwkarakter van de AOV tot
50 jaar moet worden teruggegaan (zie ook hierna). De eerst en meest aangewezen verificatiebron
daarvoor zijn de bevolkingsregisters. De laatste jaren vindt de registratie digitaal
plaats, maar voor het overgrote deel van de periode moet het onderzoek plaatsvinden
aan de hand van papieren kaarten in oude registers. Die kunnen niet alleen slecht
zijn bijgehouden, maar ook slecht bewaard, waardoor ze niet direct voor handen zijn.
Daar komt bij dat de gegevens soms niet rechtstreeks toegankelijk zijn, maar dat via
de kaart van ouders moet worden gezocht. De duur van de afdoeningstermijn kan mede
worden bepaald door de tijd die nodig is om de aanvrager in staat de stellen met eigen
bewijs te komen als de uitkomsten van het bevolkingsregister te zeer afwijken van
zijn of haar opgave. Bovengenoemde aspecten maken dat het onderzoek naar het recht
op uitkering aanzienlijk meer tijd kost dan het onderzoek bij andere uitkeringen.
Voor een rechtmatige toekenning van de AOV is het van belang om de historische verblijfsgegevens
te verifiëren bij de openbare lichamen, die verantwoordelijk zijn voor de bevolkingsregisters.
De AOV is immers een opbouwverzekering, waarvan de hoogte (mede) afhankelijk is van
het aantal jaren dat de betrokkene vanaf het bereiken van de 15-jarige leeftijd in
de openbare lichamen heeft gewoond. Voor elk jaar dat dat niet het geval is, vindt
een korting met 2 procent plaats. Daarom wordt bij een aanvraag voor de AOV de door
de betrokkene verstrekte informatie ten aanzien van verblijfsgegevens door de RCN-unit
SZW geverifieerd bij de openbare lichamen. Dit gebeurt op alle drie de eilanden.
Het kabinet deelt de mening van de leden van D66 dat het onwenselijk is dat mensen
die de AOV-gerechtigde leeftijd hebben bereikt vanwege de doorlooptijd van zes maanden
langer door moeten werken om in inkomen te voorzien. Met het oog op de doorlooptijd
is het mogelijk om zes maanden voor het bereiken van de AOV-gerechtigde leeftijd een
aanvraag te doen. Daarnaast kan het ouderdomspensioen ingaan met terugwerkende kracht
vanaf het moment waarop het recht is ontstaan, met een maximale termijn van terugwerkende
kracht van een jaar vanaf de datum van aanvraag.
Vraag 10
Verder lezen de leden van de D66-fractie in de onderliggende klachtenprocedure dat
een AOV uitkering slechts met terugwerkende kracht van 1 jaar kan worden uitgekeerd.
Op de site van de SVB valt te lezen dat er in Nederland ook een termijn geldt van
1 jaar, maar dat hiervan kan worden afgeweken mits er sprake is van een bijzonder
geval. Deze leden zouden graag vernemen wat wordt verstaan onder «een bijzonder geval».
Verder zouden deze leden graag van de Staatssecretaris vernemen of zij de termijn
van 1 jaar terugwerkende kracht ook in Caribisch Nederland een redelijke termijn acht.
Antwoord 10
Op grond van artikel 11, tweede lid, van de AOV BES is de periode waarover een AOV
met terugwerkende kracht kan worden toegekend beperkt tot één jaar. Voor bijzondere
gevallen kan door de Minister van de termijn van één jaar worden afgeweken. De AOV
BES is op dit punt gelijkluidend aan artikel 16, tweede lid, van de Algemene Ouderdomswet
(AOW).
De Sociale Verzekeringsbank (SVB) heeft de mogelijkheid om voor bijzondere gevallen
af te wijken van de termijn voor één jaar voor de AOW nader ingevuld in beleidsregels.
Als er bijvoorbeeld een onjuist besluit is genomen als gevolg van een fout van de
SVB, dan verhoogt de SVB – als aan de voorwaarden is voldaan – het AOW-pensioen met
terugwerkende kracht tot een maximum van vijf jaar. De SVB verhoogt daarnaast het
AOW-pensioen met terugwerkende kracht tot een maximum van vijf jaar, als zich een
bijzonder geval voordoet waarin het van hardheid zou getuigen om de terugwerkende
kracht tot één jaar te beperken.
In de AOV BES biedt artikel 11, tweede lid, van de AOV BES de mogelijkheid om in bijzondere
gevallen van de termijn van één jaar af te wijken. De Staatssecretaris van SZW verkent
de mogelijkheden om beleidsregels te introduceren in de AOV BES op basis waarvan in
bijzondere gevallen het AOV-pensioen met terugwerkende kracht kan worden toegekend
tot een maximum van vijf jaar, analoog aan de AOW.
Vraag 11
De leden van de D66-fractie lezen in de brief van het kabinet van 3 oktober jl. dat
het rapport «Oog voor ouderen in Caribisch Nederland» de noodzaak bevestigt van de
inzet van het kabinet om de inkomenspositie van inwoners in Caribisch Nederland te
verbeteren en de kosten van levensonderhoud te verlagen. Eén van de manieren om kosten
in levensonderhoud te verlagen is door het bereikbaar maken van voordelige levensmiddelen.
Deze bereikbaarheid is echter voor velen op de eilanden een obstakel. In reactie op
de schriftelijke vragen die lid Diertens hierover stelde (Aanhangsel Handelingen II
2019/2020, nr. 233), geven de Staatssecretaris van SZW en de Staatssecretaris van BZK aan dat Bonaire
overlegt met het Ministerie van I&W en gemeenten in Europees Nederland welke mogelijkheden
er zijn om efficiënt en duurzaam openbaar vervoer te organiseren. Deze leden hebben
hierover enkele vragen. Om welke reden wordt enkel Bonaire betrokken bij het verkennen
van de mogelijkheden tot verbetering van openbaar vervoer en niet Saba en Sint Eustatius?
Zijn er reeds concrete plannen die het openbaar vervoer zullen verbeteren? Zo, ja
wat zijn deze plannen? Wanneer wordt de kamer verder op de hoogte gesteld over de
vorderingen?
Antwoord 11
Op dit moment vindt een verkenning plaats door Bonaire in samenwerking met
Rotterdam. De gemeente Rotterdam voert overleg met de RET over de inzet van kleine
bussen op Bonaire en Sint Eustatius. Dat overleg bevindt zich nog in de verkennende
fase. Saba heeft aangegeven prioriteit elders te leggen. Uw Kamer wordt geïnformeerd
zodra er vorderingen zijn. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat verwijs u
ook naar het antwoord op het nader schriftelijk overleg over de voortgangsrapportage
ijkpunt bestaanszekerheid zoals naar u verzonden op 19 november 20194.
Vraag 12
In de antwoorden op de reeds genoemde vragen van het lid Diertens lezen de leden van
de D66-fractie dat het aantal mensen dat aangesloten is bij het Pensioenfonds Caribisch
Nederland beperkt is. Deze leden zouden graag van de Staatssecretaris vernemen of
zij het wenselijk acht dat meer mensen in Caribisch Nederland een aanvullend pensioen
krijgen? Ziet de Staatssecretaris mogelijkheden om de deelname aan pensioenfondsen
te vergroten en zo ja, welke mogelijkheden ziet de Staatssecretaris om dit te bevorderen?
Tevens vernemen deze leden graag of de radiospotjes en overige genoemde middelen voldoende
zijn geweest om de eilandbewoners over hun rechten op financiële hulpmiddelen te informeren.
Of er geverifieerd is dat mensen inderdaad voldoende zijn ingelicht en zo ja, hoe
dit is geverifieerd.
Antwoord 12
Het Pensioenfonds Caribisch Nederland (PCN) is het pensioenfonds voor de medewerkers
van de openbare lichamen (en aangesloten overheidsbedrijven), de Rijksdienst Caribisch
Nederland, de zorg en het onderwijs in Caribisch Nederland. Alle werknemers in deze
sectoren hebben een pensioen bij PCN. Voor de private sector geldt dat werknemers
niet zijn aangesloten bij een pensioenfonds. Het aandeel werknemers in de private
sector dat een aanvullend pensioen heeft, bijvoorbeeld via een verzekerde regeling,
is daarom naar verwachting gering, maar harde cijfers hierover ontbreken.
De totstandkoming van aanvullende pensioenen is een verantwoordelijkheid van werkgevers
en werknemers. Het thema «aanvullende pensioenen» in de private sector is een gespreksonderwerp
binnen de Centraal Dialoog Bonaire, de overlegtafel van lokale overheid, werkgevers
en werknemers, zo heeft de Staatssecretaris van SZW tijdens een recent werkbezoek
mogen ervaren. Mocht er breed draagvlak voor de totstandkoming (of uitbreiding) van
aanvullende pensioenen in de private sector zijn, dan is de Staatssecretaris van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid gaarne bereid om te bezien of dat proces bevorderd kan worden.
Met betrekking tot de aanvullende vraag van de leden van de D66-fractie of de eilandbewoners
voldoende over hun rechten zijn geïnformeerd en of en hoe dat is geverifieerd, merkt
de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid – onder verwijzing naar antwoord
18 uit de brief van 19 november 20195 – op dat de mate waarin belanghebbenden op de hoogte zijn van hun rechten en plichten
op grond van de relevante regelgeving binnen het SZW-domein, wordt getoetst in het
persoonlijk gesprek in de spreekkamer.
Vraag 13
De leden van de D66-fractie lezen in het rapport: «Oog voor ouderen op Caribisch Nederland»
ook dat aan de medewerkers van de Nationale ombudsman is verteld dat de openbare lichamen
samen met het Ministerie van VWS bezig zijn met het implementeren van een gedeeltelijke
Wet maatschappelijk ondersteuning (Wmo) in Caribisch Nederland. Genoemd worden: «voorzieningen
op het gebied van maaltijdservice, huishoudelijke hulp, sociaal vervoer en kleine
aanpassingen in en rond huis.». Het ontbreken van deze voorzieningen heeft invloed
op de mate waarin een individu boven het ijkpunt kan uitkomen. Deze leden zouden graag
van de Minister vernemen of het klopt dat VWS hierover reeds in gesprek is met de
openbare lichamen. Wie er op dit moment voor de inwoners van Caribisch Nederland verantwoordelijk
voor de verantwoordelijkheden die de Wmo in Europees Nederland aan gemeenten toekent?
Kunt u een vergelijking maken tussen de bevoegdheden en ruimte voor doorzettingsmacht
op het gebied van sociale zekerheid en zorg tussen de gemeenten in Europees Nederland
en de openbare lichamen voor Caribisch Nederland? Deze leden vernemen graag of de
Minister kan aangeven welke verschillen er tussen de Wmo voor Europees Nederland en
Caribisch Nederland er waarschijnlijk zullen zijn. Tot slot vernemen deze leden graag
wanneer de Kamer wordt geïnformeerd over de voortgang van de implementatie van de
Wmo.
Vraag 14
Deze leden lazen in het rapport van de Nationale ombudsman dat er in 2013 een werkgroep
Zorg Caribisch Nederland werd ingesteld. Hierin werd opgemerkt dat de werkgroep heeft
geadviseerd dat het raadzaam is om aparte werkgroepen in te stellen voor de langdurige
zorg en de Wmo. Hoe heeft dit advies opvolging gekregen?
Antwoord 13 en 14
Bij brieven van 7 juni6 en 21 september 20187 is uw Kamer geïnformeerd over de vier onderdelen die worden verstrekt in het kader
van maatschappelijke ondersteuning. Aangezien er in Caribisch Nederland geen wet maatschappelijke
ondersteuning (Wmo) of wet langdurige zorg (Wlz) is, is zo pragmatisch mogelijk gekeken
naar wat de doelgroep nodig heeft om zo zelfredzaam mogelijk te kunnen zijn. Een aantal
noodzakelijke voorzieningen zijn opgenomen in het zorgverzekeringspakket van Caribisch
Nederland. Andere ondersteuningsvormen zijn belegd bij de openbare lichamen en verder
wordt een aantal lokale organisaties rechtstreeks gecontracteerd door VWS. Omdat de
situatie per eiland verschilt, wordt er per eiland maatwerk toegepast. Van belang
is in dit verband dat de Staatssecretaris van VWS een pragmatische lijn hanteert.
Dat wil zeggen dat de komende jaren prioriteit wordt gegeven aan de inwoners van Caribisch
Nederland de ondersteuning bieden die zij nodig hebben. Zij moeten merken dat VWS
en de openbare lichamen bezig zijn om de verschillende voorzieningen, zoals huishoudelijk
hulp, maaltijden, vervoer op maat en woningaanpassingen verder te versterken. De middelen
en capaciteit worden hierop ingezet, waarbij de snelheid wordt bepaald door het absorptievermogen
van de eilanden. De pragmatische lijn impliceert ook dat de eilandelijke situatie
en behoeften als uitgangspunt worden genomen, niet de wetgeving. De Europees Nederlandse
wetten zoals de Wmo en de Wlz worden in dit licht dan ook niet van kracht. De schaal
en omvang van de doelgroep vraagt niet om een langjarig wetgevingstraject, maar van
de betrokken partijen om concreet aan de slag te gaan om de grootste vraagstukken
aan te pakken. De aantallen lenen zich prima voor een persoonlijke aanpak.
De stand van zaken per eiland is als volgt:
Op Sint Eustatius is er per vijf ouderen één thuiszorgmedewerker beschikbaar met een
auto die mensen ondersteunt met hulp bij het huishouden, boodschappen, vervoer naar
de huisarts, apotheek en sociaal vervoer. Gezamenlijk met de wijkverpleegkundige worden
mensen zo nodig geholpen met persoonlijke verzorging. In het gezondheidscentrum worden
vijf dagen per week maaltijden bereid die door de thuiszorgmedewerkers thuis worden
bezorgd. Deze maaltijden worden gratis verstrekt. Dagbesteding is beschikbaar, inclusief
vervoer ernaartoe. Ook hier wordt een gratis maaltijd geserveerd. Kleine woningaanpassingen
worden of door familieleden of door de technische staf van het gezondheidscentrum
uitgevoerd. Er hoeven geen eigen bijdragen te worden betaald. De voorzieningen zijn
om dit gebied dus zelfs ruimer dan in Europees Nederland. Verder zijn er onlangs vijf
aanleunwoningen gerealiseerd en is de capaciteit van het verpleeghuis op dit moment
toereikend.
Ook op Saba is de capaciteit van het verpleeghuis op dit moment voldoende. De eerste
stappen zijn gezet voor de bouw van een nieuw verpleeghuis. De ondersteuning thuis
vindt plaats door wijkverpleegkundigen en thuiszorgmedewerkers. Op dit moment bespreken
we met het Openbaar lichaam hoe we de hulp bij het huishouden kunnen uitbreiden. Het
betreft een 15-tal mensen die additionele ondersteuning nodig hebben. Kleine woningaanpassingen
worden door het verpleeghuis of het Openbaar Lichaam opgepakt. Er is op twee plaatsen
dagbesteding beschikbaar, inclusief vervoer. Wat betreft het resterende sociale vervoer
onderzoeken we of concepten zoals «AutoMaatje» van de ANWB kunnen introduceren. Er
rijden genoeg auto’s tussen de verschillende kernen op het eiland en de bereidwilligheid
om een ander te helpen is ook zeker aanwezig. Maar er ontbreekt nog een koppeling
tussen vraag en aanbod.
Op Bonaire is er dagbesteding (inclusief vervoer) beschikbaar. Hier speelt echter
wel een capaciteitsprobleem, de dagopvang kampt met wachtlijsten. We verkennen met
de betrokken stichtingen hoe we op korte termijn de handen ineen kunnen slaan, zodat
het aantal plekken gecontroleerd kan worden uitgebreid. Grootste uitdaging hierbij
is om gekwalificeerd personeel aan te trekken. Verder is er hulp bij het huishouden
beschikbaar, worden kleine woningaanpassingen uitgevoerd en worden er maaltijden thuisbezorgd.
Er hoeven geen eigen bijdragen te worden betaald. De vraag naar verpleeghuisplekken
en/of aanleunwoningen is groter dan het huidige aanbod. Met het openbaar lichaam wordt
besproken welke onderdelen van de Wmo in de (nabije) toekomst overgedragen kunnen
worden naar het lokale bestuur.
Op alle eilanden is sprake van toenemende vergrijzing. Onderzocht wordt wat dit betekent
voor toekomstige capaciteitsbehoefte voor de maatschappelijke ondersteuning en het
langer zelfstandig thuis kunnen wonen. Tegen het einde van het eerste kwartaal 2020
willen we dit verwerken in een praktijkgericht ouderenbeleid.
Tot slot hebben de leden van de D66 fractie gevraagd wanneer de Kamer wordt geïnformeerd
over de voortgang van de implementatie van de Wmo. In de volgende brief met de stand
van zaken in 2020 zal de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ook
over dit onderwerp rapporteren.
Vraag 15
De leden van de D66-fractie lezen in de brief naar aanleiding van het werkbezoek aan
Caribisch Nederland dat er jaarlijks circa 10 miljoen euro beschikbaar komt voor kinderopvang.
Deze leden zouden graag vernemen of hiermee de kinderopvang ook bereikbaar is geworden
voor mensen onderstand ontvangen en voor mensen die nog niet het sociaal minimum verdienen.
Wordt de kinderopvang voor deze ouders gratis? Het doel dat geformuleerd werd met
het programma BES(t) 4 kids omsloot immers het bevorderen van de ontwikkeling van
alle kinderen en het bevorderen van de ontwikkeling alle van de ouders.
Antwoord 15
Op dit moment zijn de openbare lichamen en het Rijk in overleg over de uitwerking
van de regeling. Belangrijk uitgangspunt daarbij is dat de kinderopvang voor alle
ouders financieel toegankelijk is. De verwachting is dat begin 2020 hierover meer
duidelijkheid kan worden gegeven.
Op eerdere vragen bij de begrotingsbehandeling van Koninkrijksrelaties op 9 oktober
2019 heeft de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bij brief
(Antwoorden op vragen gesteld tijdens de behandeling van de begroting Koninkrijksrelaties
en het BES-fonds8) namens de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid toegezegd uiterlijk
in het eerste kwartaal van 2020 in een brief aan uw Kamer nader in te gaan op de wenselijkheid
om voor groepen ouders de kinderopvang gratis aan te bieden. Daarbij zal ook worden
ingegaan op de door de fractie van het CDA naar voren gebrachte bureaucratie en de
door D66 naar voren gebrachte toegankelijkheid van de kinderopvang voor mensen in
de onderstand of mensen die nog niet het sociaal minimum verdienen.
Vraag 16
Met betrekking tot de ontwikkeling van de bewoners van Caribisch Nederland zouden
deze leden ook graag op de hoogte gesteld worden van de huidige ontwikkeling met betrekking
tot de motie van het lid Diertens (Kamerstuk 30 012, nr. 83) over bibliotheken in Caribisch Nederland. Hiertoe vragen deze leden het Minister
van BZK om als coördinerend Minister in contact te treden met het de betrokken ministeries
die deze motie tot uitvoering moeten brengen. Deze leden vernemen graag welke stappen
reeds gezet zijn om deze motie tot uitvoering te brengen, welke stappen er nog genomen
dienen te worden en wanneer de Minister verwacht dat deze motie tot uitvoering zal
zijn gebracht. In de bibliotheek moeten bewoners toegang krijgen tot het internet,
maar in heel Caribisch Nederland is behoefte aan verbetering van de betaalbaarheid
van data. In een eerder verstuurde brief die de Staatssecretaris van SZW stuurde aan
de kamer schrijft zij dat de Autoriteit Consument en Markt zal worden gevraagd onderzoek
te doen naar de kostenopbouw van data. Deze leden vragen de Staatssecretaris wat de
huidige status is van dit onderzoek en wanneer de Staatssecretaris verwacht dat concrete
plannen om de kosten naar beneden te brengen gepresenteerd zullen worden aan de kamer.
Tevens vernemen deze leden graag de welke stappen zullen worden gezet om de kosten
voor elektriciteit en water naar beneden te brengen in Caribisch Nederland.
Antwoord 16
De bibliotheekwet wordt op dit moment geëvalueerd. In de beleidsreactie op de evaluatie
zal de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ingaan op uitvoering van de in
de vraag genoemde motie Diertens. De beleidsreactie verschijnt begin 2020.
De leden van de fractie van D66 hebben ook gevraagd naar de status van het onderzoek
van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) naar de kostenopbouw van data. Het onderzoek
van de ACM naar de kostenopbouw zal naar verwachting in het voorjaar gereed zijn.
De bevindingen van de ACM zullen daarna worden gewogen en zullen met de eilanden worden
besproken. Op basis van deze weging en gesprekken met de eilanden zal uw Kamer voor
de zomer door de Staatssecretaris van EZK nader worden geïnformeerd over de onderzoeksresultaten
en de te nemen vervolgstappen.
Verder hebben de leden van fractie van D66 gevraagd naar de stappen die gezet worden
om de kosten voor elektriciteit en water naar beneden te brengen in Caribisch Nederland.
Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat zet een aantal stappen om de tarieven
voor elektriciteit in Caribisch Nederland te verlagen. Het kabinet zoekt naar mogelijkheden
om financieringskosten voor investeringen in duurzame energie in Caribisch Nederland
zo laag mogelijk te maken. Het betreft hier het onderzoeken naar mogelijkheden voor
laagrentende of renteloze leningen voor investeringen in duurzame energie in Caribisch
Nederland om olie te kunnen besparen en daarmee tot lagere tarieven voor elektriciteit
kunnen leiden. Daarnaast blijft EZK de kosten van het vaste tarief voor elektriciteitsdistributie
verlagen naar Europees Nederlands niveau met subsidie van EZK.
Voor de kosten van drinkwater geldt dat dankzij de subsidies die het Ministerie van
IenW sinds 2012 geeft aan de Caribische eilanden, het drinkwater op de eilanden de
afgelopen jaren beter betaalbaar is. Echter, door de eilandelijke structuur, de kleinschaligheid
van de drinkwatervoorziening en de ontzilting van zeewater zal het drinkwater in Caribisch
Nederland altijd duurder zijn dan in Europees Nederland. Voorop staat dat het Ministerie
van IenW zich zal blijven inspannen om goed drinkwater voor iedereen toegankelijk
te houden.
Vraag 17
Tot slot hebben de leden van de D66-fractie nog enkele specifieke vragen aan het adres
van de Staatssecretaris van SZW. Klopt het dat er in Caribisch Nederland geen werkloosheidsuitkering
is en dat er geen dubbele kinderbijslag beschikbaar is voor thuiswonende kinderen
met een handicap of die anderszins intensieve zorg behoeven? Zou de Staatssecretaris
het wenselijk zou vinden als het voorgenoemde beschikbaar zou zijn in Caribisch Nederland?
Zo ja, welke mogelijkheden ziet de Staatssecretaris om dit mogelijk te maken en op
welke termijn?
Antwoord 17
Caribisch Nederland kent de Cessantiawet BES, die voorziet in een eenmalige uitkering
bij onvrijwillig ontslag. De hoogte daarvan is afhankelijk van het aantal dienstjaren
en het laatstelijk verdiende loon. Van een uitkering naar analogie van de Werkloosheidswet
(WW) is geen sprake. Hierbij moet, naast uitvoeringsaspecten als het ontbreken van
een polisadministratie, ook worden bedacht dat een eventuele werkloosheidsuitkering
premie vergt, die door de werkgevers moet worden opgebracht. De Staatssecretaris van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid acht de Centraal Dialoog Bonaire, de overlegtafel
van lokale overheid, werkgevers en werknemers, een geschikt platform om te doordenken
of een uitkering analoog naar analogie van de WW wenselijk is.
In Caribisch Nederland is, in tegenstelling tot in Europees Nederland, géén regeling
voor dubbele kinderbijslag intensieve zorg. De Staatssecretaris van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid onderzoekt de mogelijkheden om te komen tot een dergelijke regeling
in Caribisch Nederland. Zij zal uw Kamer hierover bij de voortgangsrapportage ijkpunt
sociaal minimum voor het zomerreces van 2020 nader informeren. Hierover is uw Kamer
bij de antwoorden op de vragen bij de begrotingsbehandeling van Koninkrijkrelaties
en het BES-fonds op 9 oktober 2019 geïnformeerd9.
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de fractie van GroenLinks hebben met grote belangstelling kennisgenomen
van de beantwoording van het kabinet over het ijkpunt bestaanszekerheid Caribisch
Nederland. De leden hebben nog enkele aanvullende vragen.
Vraag 18
In antwoord op vraag 22 (Kamerstuk 35 300 IV, nr. 35) wordt gesteld dat inhoudelijke verschillen in de sociale voorzieningen in Caribisch
Nederland en in Europees Nederland te maken hebben met de eigen ontstaansgeschiedenis
van de regelingen in Caribisch Nederland. Deze leden hebben grote behoefte om voor
elke bestaande sociale voorziening die verschillen en de daaraan ten grondslag liggende
argumenten inzichtelijk te krijgen. Zij betwijfelen of vandaag de dag dergelijke rechtvaardigingen
nog gelden. Voor de leden van de GroenLinks-fractie is doorslaggevend in hoeverre
gerechtigden in staat zijn om in hun eerste levensbehoeften te kunnen voorzien. Daarvan
is naar het oordeel van deze leden nog te weinig sprake.
De leden van de GroenLinks-fractie stellen het op prijs dat de effecten van de maatregelen
regelmatig worden gemonitord, maar vragen zich af of met een jaarlijkse evaluatie
bijtijds schrijnende armoede bestreden kan worden. Kan niet regelmatiger, bijvoorbeeld
door viermaal per jaar een quick scan, bekeken worden of schrijnende situaties moeten worden aangepakt?
Antwoord 18
De leden van de fractie van GroenLinks vragen aandacht voor de inhoudelijke verschillen
tussen regelingen in Europees en Caribisch Nederland. In de kabinetsreactie op de
voorlichting van de Raad van State en het rapport van het IBO Koninkrijksrelaties
wordt aangegeven dat het kabinet de aanbeveling van de Raad van State opvolgt om bij
nieuwe regelgeving nadere heldere, eenduidige criteria op te stellen wanneer differentiatie
kan of moet worden toegepast. Op dit moment wordt er gewerkt aan het opstellen van
deze criteria. De vraag waar op dit moment het ontbreken van wetgeving als een gemis
wordt ervaren op de eilanden wordt meegenomen bij het opstellen van de uitvoeringsagenda’s
per eiland, waarbij ook gebruik zal worden gemaakt van de criteria.
Het kabinet vindt het net als GroenLinks van belang dat de ontwikkelingen nauwgezet
worden gemonitord. Zoals toegezegd in de voortgangsrapportage zal de Tweede Kamer
de komende vijf jaar jaarlijks geïnformeerd worden over de voortgang. Het ijkpunt
voor het sociaal minimum zal jaarlijks worden geïndexeerd op basis van de relevante
consumentenprijsindex cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Deze worden
jaarlijks opgeleverd. Daarnaast worden de ontwikkelingen gemonitord om te bezien in
welke mate beleid heeft bijgedragen aan een verlaging van de kosten en of het bedrag
voor de kostenposten in het ijkpunt voor het sociaal minimum bijgesteld moet worden.
Ook zal hierbij telkens worden bezien of en zo ja welke aanvullende stappen gezet
kunnen worden om de situatie voor inwoners in Caribisch Nederland te verbeteren.
Het aanpakken van schrijnende situaties die te maken hebben met armoede is niet afhankelijk
van de voortgangsrapportage. De openbare lichamen – als verantwoordelijke voor het
eilandelijk armoedebeleid- en de RCN-unit SZW – als verantwoordelijke voor onder meer
de onderstand en de AOV – zijn hier dagelijks mee bezig. Om de openbare lichamen en
de RCN-unit SZW in staat te stellen tijdig schrijnende gevallen te signaleren wordt
er van beide kanten geïnvesteerd in nauwere samenwerking. Zo hebben de RCN-unit SZW
en het openbaar lichaam Saba (OLS) de handen verder in een geslagen. Hiertoe is een
pilot armoedebestrijding gestart. Onderdeel van de pilot is om de regelingen van OLS
en SZW beter op elkaar af te stemmen en hierover gezamenlijk te communiceren. Gezamenlijk
wordt gekeken welke mogelijkheden er zijn om armoede effectiever te bestrijden.
Vraag 19
Over de verduurzaming van de energievoorziening op Bonaire (beantwoording vraag 24)
vragen deze leden of kan worden voorzien in een concreet overzicht hoe en op welke
termijn duurzame energie zal leiden tot een daling van de lokale energietarieven.
Antwoord 19
Zoals aangegeven in het nader schriftelijk overleg over de voortgangsrapportage ijkpunt
bestaanszekerheid van19 november 201910, kan duurzame energie leiden tot een daling van de lokale energietarieven.
Investeringen voor duurzame energie kunnen ervoor zorgen dat marginale oliekosten
van de opwek van elektriciteit worden uitgespaard. Deze marginale oliekosten zijn
voor Bonaire USD 0,14/kWh. Een wind-elektriciteit-project op Bonaire van nominaal
10 MW kan in 15 jaar tijd minstens 450 GWh leveren. Een dergelijk project kan, ook
door private partijen in goed overleg met het nutsbedrijf en het openbaar lichaam,
gerealiseerd worden voor minder dan USD 63 mln. (=450 GWh maal USD 0,14/kWh) inclusief
financieringskosten. Deze financieringskosten zijn wel afhankelijk van de rente, lagere
rente betekent dus lagere financieringskosten. Voorts zijn er operationele kosten.
Dit betekent dat vanaf het moment dat er voor het eerst elektriciteit geleverd wordt,
door de verduurzamingsinvestering het tarief kan dalen.
Zodra een investering in duurzame energie is gerealiseerd, kan deze investering al
direct na realisatie leiden tot lagere tarieven voor elektriciteit. De kosten van
duurzame energie zijn voornamelijk de investeringskosten die bij aanschaf en realisatie
van de investering worden gemaakt. Direct na ingebruikname van de duurzame investering
worden de marginale oliekosten als brandstof voor de energievoorziening uitgespaard,
door het uitsparen van deze kosten kunnen de tarieven voor elektriciteit dalen.
Vraag 20
In de brief van 3 oktober 2019 (Kamerstuk 24 515, nr. 495) wordt de noodzaak nog eens onderstreept van de kabinetsinzet om de inkomenspositie
van inwoners van Caribisch Nederland te verbeteren en de kosten van levensonderhoud
te verlagen. De leden van de GroenLinks-fractie onderschrijven die inzet van harte,
maar vragen om een precieze analyse of, en zo ja in welke vorm de constateringen van
de Nationale ombudsman gevolgen moeten hebben voor het eerder vastgestelde ijkpunt
voor een sociaal minimum en de bijbehorende maatregelen.
Antwoord 20
De constateringen van de Nationale ombudsman bevestigen de noodzaak van de inzet van
het kabinet om de inkomenspositie van inwoners in Caribisch Nederland, waaronder ouderen,
te verbeteren. In het kader van het ijkpunt voor het sociaal minimum is een aantal
maatregelen aangekondigd die effect hebben op de inkomenspositie van ouderen. Zo gaat
de AOV op Bonaire, Sint Eustatius en Saba inclusief inflatiecorrectie omhoog met respectievelijk
6,2 procent, 2,7 procent en 5,3 procent. Daarnaast kunnen AOV-gerechtigden vanaf 1 januari
2020 in aanmerking komen voor een aanvulling vanuit de onderstand. In de voortgangsrapportage
van 2020 zal worden ingegaan op het effect van deze maatregelen. Bij de voortgangsrapportage
2020 zal worden bezien of en zo ja welke aanvullende stappen gezet kunnen worden om
de situatie voor inwoners in Caribisch Nederland te verbeteren.
De verantwoordelijkheid voor het verbeteren van de situatie van ouderen in Caribisch
Nederland ligt bij verschillende partijen, zoals de openbare lichamen (o.a. armoedebestrijding),
de sociale partners (o.a. pensioenvoorziening) en verschillende Ministeries (o.a.
SZW en VWS vanwege de AOV en de dagopvang voor ouderen). De problematiek bij ouderen
vraagt echter een meer integrale benadering. Daarom heeft het kabinet in het nader
schriftelijk overleg over de voortgangsrapportage ijkpunt bestaanszekerheid aangekondigd11 dat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Staatssecretaris
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bereid zijn om – met in achtneming van de verschillende
verantwoordelijkheden – de regierol op zich te nemen om te komen tot een meer integrale
benadering voor het verbeteren van de situatie van ouderen in Caribisch Nederland.
Het kabinet informeert uw Kamer in de voortgangsrapportage 2020 over de stand van
zaken.
Vraag 21
Voor wat betreft de uitkomsten van het UNICEF-onderzoek (Kamerstuk 31 839, nr. 695) hebben de leden meerdere vragen. Kan de Minister bevestigen dat hij vanuit zijn
coördinerende rol en verantwoordelijkheid voor de BES-eilanden ook de uitvoering van
de 30 aanbevelingen uit het Situatieanalyse BES 2019 zal monitoren? Hoe zult u de
monitoring op de voortgang op dit vlak vormgeven? Kunt u daarvoor in samenwerking
met relevante instanties de nodige indicatoren opstellen? Hoe geeft de Minister thans
vorm aan zijn coördinerende rol op het gebied van kinderrechten (instrumentaria ten
behoeve van monitoring, (aan)sturing, afstemming, informatiedeling, overleggen, beschikking
over middelen, overige bevoegdheden)? Welke instrumenten staan de Minister nog meer
ter beschikking, die thans niet worden benut? In dit kader valt de denken aan: a.
het steunen van de openbare lichamen bij het ontwikkelen van een coherent, integraal
en gecoördineerd jeugdbeleid te ontwikkelen en/of het uitwerken met een bijbehorend
monitorings- en evaluatiekader (aanbeveling 26) zodat ministeries precies weten wat
de eilandelijke behoeftes zijn en hoe ze samen kunnen optrekken om deze te adresseren,
en b. het vormgeven van een eilandelijke IDO waar de openbare lichamen ook aan tafel
zitten, waarbij BZK zorg draagt voor de verbinding tussen het eilandelijke overleg
en het IDO in Nederland. Wat gaat de Minister meer doen dan het inzetten van gebruikelijke/bestaande
instrumenten als informatiedeling en afstemming via IDO etc.? Komt er in het kader
van verbeterde gegevensverzameling, monitoring en evaluatie van effectief beleid tevens
budget om te investeren in capaciteit en slagkracht op de eilanden en binnen de openbare
lichamen?
Antwoord 21
Zoals de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in de Evaluatie kinderrechten
heeft aangegeven is het zijn taak als coördinerend bewindspersoon om alle goede initiatieven
op het gebied van kinderen en jeugd blijvend te stroomlijnen en de samenwerking waar
nodig verder te bevorderen. BZK heeft het initiatief genomen om samen met VWS, OCW,
SZW en JenV de interdepartementale werkgroep jeugd (IDO) op te zetten. Hier worden
beleidsvoornemens van de diverse departementen besproken en waar mogelijk samengebracht.
In deze werkgroep kunnen de aanbevelingen van UNICEF worden gemonitord. Ook kan de
Stuurgroep Caribisch Nederland worden benut om eventuele knelpunten te bespreken.
Zoals in het antwoord op vraag 4 al toegelicht zal UNICEF de lokale stakeholders ondersteunen
bij het opvolgen van de aanbevelingen uit de Situation Analysis door gezamenlijk met
de openbare lichamen prioriteiten vast te stellen en een monitoring framework te maken
met actieplannen. Zie voor wat betreft de gegevensverzameling, monitoring en evaluatie
van effectief beleid het antwoord op vraag 29 hierna.
Vraag 22
Kan het kabinet inmiddels bevestigen dat het uitvoeren van een legal gap analysis onderdeel zal uitmaken van de werkplannen voor 2020 van de eilanden en/of VWS? Kan
het kabinet bevestigen of na het laatste jaar van het bestuursakkoord aanpak huiselijk
geweld en kindermishandeling (2020) de aanpak in Caribisch Nederland in overeenstemming
is met het verdrag van Istanbul?
Antwoord 22
Met het bestuursakkoord hebben VWS en de openbare lichamen goede stappen gezet om
de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling vorm te geven en verder te versterken.
De Staatssecretaris van VWS zal u in het eerste kwartaal van 2020 nader informeren
over de voortgang van het bestuursakkoord huiselijk geweld en kindermishandeling op
de drie eilanden en een doorkijk geven voor de aanpak in 2021 en verder. De toereikendheid
van het huidig juridisch kader zal daarbij betrokken worden.
Vraag 23
Kan de Minister van BZK vanuit zijn coördinerende taak bevestigen dat hij zal monitoren
dat het jeugdstrafrecht de aanbevelingen van UNICEF Nederland op dit gebied overneemt,
te weten 1) scheiding van jongeren van volwassenen, 2) waarborgen van pedagogisch
karakter van het jeugdstrafrecht en 3) het garanderen van contact tussen kinderen
en ouders? En kan de Minister van J&V bevestigen dat het jeugdstrafrecht de aanbevelingen
van UNICEF Nederland op dit gebied overneemt, te weten 1) scheiding van jongeren van
volwassenen, 2) waarborgen van pedagogisch karakter van het jeugdstrafrecht en 3)
het garanderen van contact tussen kinderen en ouders? Kan de Minister van J&V aangeven
hoe de aanbevelingen van UNICEF Nederland aansluiten bij «de uitgangspunten en voorziene
wijze van invulling van het jeugdstrafrecht» en hoe is de Minister van plan om vorm
te geven aan deze aanbevelingen? Kan de Minister van BZK vanuit zijn coördinerende
rol bevestigen dat deze studies inderdaad uitgevoerd zullen worden?
Antwoord 23
Het jeugdstrafrecht in Caribisch Nederland zal als uitgangspunt een pedagogische benadering
kennen met als doel de ontwikkeling van de jeugdige positief te beïnvloeden. Jeugddetentie
is daarbij het ultimum remedium. Met de justitiële inrichting zijn afspraken gemaakt
over de wijze waarop jeugddetentie dient plaats te vinden. Daarbij wordt aangesloten
bij hetgeen hierover in het Internationale Verdrag inzake de Rechten van het Kind
(IVRK) is opgenomen. Dat betekent dat minderjarigen in een aparte afdeling van de
justitiële inrichting Caribisch Nederland (JICN) zullen verblijven, dat er een verblijfsplan
wordt gemaakt waarin zijn opgenomen: een dagprogramma, onderwijsaanbod, een resocialisatietraject,
voortzetting van reeds ingezette jeugdhulp en invulling van contact met ouders.
Medewerkers van de JICN die met jeugdigen gaan werken hebben daarvoor een speciale
scholing gevolgd.
De politie en Voogdijraad hebben vergaande samenwerkingsafspraken over de HALT-afdoening
gemaakt. De medewerkers van de Stichting Reclassering Caribisch Nederland (SRCN),
belast met het toezicht op de jeugdreclassering en van Jeugdzorg en Gezinsvoogdij
Caribisch Nederland (JGCN), belast met de reclasseringsbegeleiding, hebben daartoe
een speciale training ontvangen van de William Schrikkergroep uit Nederland.
In het strategisch overleg justitie van de directeuren/diensthoofden worden de ontwikkelingen
ten aanzien van het jeugdstrafrecht besproken en waar nodig wordt bijgestuurd. In
de interdepartementale werkgroep jeugd (IDO) zullen daarnaast de ontwikkelingen in
het jeugdstrafrecht worden besproken en de aanbevelingen van UNICEF worden gemonitord.
Vraag 24
Kan het kabinet bevestigen dat dit thema (op het gebied van de ontwikkeling van de
leerresultaten van de Nederlandse taal en opbrengstgericht werken) tijdens de eerstvolgende
Onderwijsagenda 2021–2024 eveneens als prioriteit aangemerkt zal worden? Welke concrete
stappen zullen worden er genomen op het gebied van prioritering van ontwikkeling van
leerresultaten op het gebied van Nederlandse taal? Kan het kabinet bevestigen dat
er in dit verband bijvoorbeeld een actieplan zal worden opgesteld? Wanneer kan de
kamer in dit verband het eerste verslag rond de voortgang van geboekte resultaten
tegemoetzien, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie.
Antwoord 24
De ontwikkeling van de leerresultaten in Caribisch Nederland zal ook na de huidige
onderwijsagenda een prioriteit zijn. Dit geldt niet enkel voor de leerresultaten op
het gebied van Nederlands, maar ook voor andere belangrijke vakken. Zo zal er actief
aandacht worden besteed aan de ontwikkeling van het Papiaments (voor Bonaire) en Engels
(voor Saba en Sint Eustatius) in het onderwijs. Ook de ontwikkeling op het gebied
van rekenen zal worden gevolgd en waar nodig worden ondersteund. UNICEF beschrijft
in haar rapport terecht dat op deze vakgebieden genormeerde volgtoetsen voor het onderwijs
ontbreken. Het kabinet zal het daarom mogelijk maken om leerlingen in Caribisch Nederland
methode-onafhankelijk te volgen. In dit kader financiert het Rijk begin 2020 een traject
waarmee leerkrachten in het primair onderwijs op Saba worden getraind in het gebruik
van de leerlijnen voor Engels, Nederlands als Vreemde Taal en Rekenen. Ook wordt met
subsidie van het Rijk op dit moment het taalbeleid op de scholen op Saba en Sint Eustatius
versterkt. In het kader van de Tweede Onderwijsagenda stuurt de Minister van OCW aan
de Kamer jaarlijks een brief over de voortgang in het onderwijs in Caribisch Nederland.
In 2020 wordt wederom een brief hierover aan de Kamer verzonden.
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
Vraag 25
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de inspanningen
van de bewindspersonen om te komen tot een aanvaardbaar sociaal minimum bestaansniveau.
Toch is het spijtig te moeten constateren dat het wel erg veel tijd kost. Zoals ook
andere partijen al aangeven, is het voor een (groot) deel van de inwoners van de BES-eilanden
nog geen vanzelfsprekendheid om te rondkomen van het inkomen. Het is enerzijds begrijpelijk
dat het ijkpunt voor het sociaal minimum iets is waar stap voor stap naar toe wordt
gewerkt. Keerzijde is dat het dagelijks bestaan hierdoor ook maar stap voor stap vooruit
komt en soms zelfs stagneert. Er zijn immers kosten die niet omlaag gaan zoals van
de telecom, en ongeacht het feit dat er sprake is van een verbeterde prijs-kwaliteit
verhouding, heeft dit automatisch tot gevolg dat dit geen tot zeer beperkt effect
heeft op het besteedbare inkomen. Het zal voor ouderen minder belangrijk zijn om internet
pagina’s snel te kunnen laden dan het is om brood te kunnen kopen. Het is goed nieuws
dat er een tandartsenpraktijk uit Sint Maarten is gevestigd om Saba maar hier zullen
mensen dus zelf voor moeten betalen. Als je moet kiezen tussen een tandarts bezoek
en de huur betalen, lijkt het me evident hoe die keuze uitvalt. Dus de keuzevrijheid,
zoals de Minister schrijft, het staat de inwoners van Saba vrij om daar zorg af te
nemen, is maar beperkt, immers als je niet beschikt over financiële middelen is er
in de praktijk helemaal geen keuzevrijheid. En die keuze vrijheid is er ook niet als
je genoegen wilt nemen met een kleinere databundel om de kosten te drukken. Wat kan
de het kabinet doen na de aanpassing van het besluit Opgedragen Telecommunicatiediensten
BES, om ook meer keuze vrijheid voor de abonnementsvorm in te bouwen?
Antwoord 25
Met de aanpassing van het Besluit opgedragen telecommunicatiediensten wordt het mogelijk
voor de toezichthouder om meer te sturen op de uiteindelijke tarieven van de internetdienstverlening.
De inzet hierbij is meer inzicht te hebben in de onderliggende kosten en te bezien
in hoeverre een tariefsverlaging mogelijk is. Het is echter niet zo dat deze inzet
zal leiden tot meer keuzevrijheid. De lokale aanbieders bieden reeds verschillende
(vormen van) abonnementen aan. Indien een gebruiker geen vaste verbinding wenst is
het nemen van alleen een mobiel abonnement bijvoorbeeld een optie. Dan zijn de kosten
(zonder databundel) aanzienlijk lager. Verder zullen na aanpassing van het Besluit
Opgedragen Telecommunicatiediensten Bes andere delen van de CN-regelgeving worden
herzien. Zo zal naar een borging van eindgebruikersbelangen worden gekeken. Uiteraard
zullen de eilanden in dit traject worden geconsulteerd.
Vraag 26
De leden van de PvdA-fractie zijn blij met het voorzetten van de samenwerking met
UNICEF en bijdrage aan het verbeteren van de positie van kinderen in Caribisch Nederland
door de bestrijding van (de oorzaken en gevolgen van) armoede en geweld en het verbeteren
van participatie van jongeren. UNICEF heeft een groot aantal aanbevelingen gedaan
op het gebeid van de wat zij zien als de belangrijkste knelpunten voor de vooruitgang
van kinderrechten in Caribisch Nederland. De leden van de PvdA-fractie willen hierbij
opmerken dat leven in armoede ook een van de (mogelijke) oorzaken kan zijn van kindermishandeling
en huiselijk geweld. Delen de betrokken bewindspersonen de opvatting dat naast het
in 2017 afgesloten bestuursakkoord en het invoeren van noodzakelijke wetgeving, met
name op het gebied van kindermishandeling en huiselijk geweld, een belangrijke component
is in de strijd tegen kindermishandeling en huiselijk geweld maar dat het onderdeel
uitmaakt van een bredere inzet?
Antwoord 26
Het kabinet onderschrijft dat armoedebestrijding een belangrijke component is in de
strijd tegen kindermishandeling en huiselijk geweld. Het kabinet zet stappen om de
(kinder)armoede op Caribisch Nederland aan te pakken. Om de inkomenspositie van werkenden
en niet-werkenden te verbeteren heeft de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
in de voortgangsrapportage ijkpunt bestaanszekerheid Caribisch Nederland per 1 januari
2020 een aantal nieuwe maatregelen aangekondigd. Per 1 januari 2020 worden het wettelijk
minimumloon, de uitkeringen en de kinderbijslag verhoogd.
Om kinderen een perspectiefvolle start te bieden en ouders in staat te stellen hun
kinderen met een gerust hart naar de kinderopvang te brengen is het programma BES(t)
4 kids opgericht. Dat programma heeft tot doel te komen tot een stelsel voor kwalitatief
goede, veilige en betaalbare kinderopvang en buitenschoolse voorzieningen in Caribisch
Nederland. Hiervoor is jaarlijks circa 10 miljoen euro beschikbaar. Met deze investering
kunnen de kosten voor de opvang naar beneden en kan de kwaliteit van de opvang worden
verbeterd.
Omdat het merendeel van de kinderen leeft in omstandigheden waarbij het risico op
een ontwikkel- en onderwijsachterstand realistisch is, is het uitgangspunt dat alle
kinderen gebruik kunnen maken van kinderopvang en buitenschoolse voorzieningen. De
samenhang van de problematiek van armoede en achterstanden op het terrein van ontwikkelen
en leren en de omvang ervan, gecombineerd met de kleinschaligheid, maken een integrale
aanpak niet alleen wenselijk maar ook noodzakelijk. Met het oog hierop is er sprake
van een eiland-brede samenwerking, waarin UNICEF en stakeholders van programma’s op
andere terreinen (zoals publieke gezondheid, jeugdzorg, huiselijk geweld en kindermishandeling)
allen een actieve rol spelen.
Vraag 27
Dit geldt ook voor het stimuleren van kinderen in hun ontwikkelen. Zoals de Minister
schrijft begint dit in de thuissituatie. Maar als ouders twee banen hebben om rond
te kunnen komen en mogelijk daarnaast nog de zorg van hun eigen ouders, hoe kan van
ouders dan verwacht worden om daarbovenop nog tijd en energie te steken in de zogeheten
«vroegtijdige stimulering»? De meeste ouders zullen van harte bereid zijn, en zouden
waarschijnlijk ook meer tijd willen hebben voor hun kinderen, maar praktische belemmering
laten zich niet oplossen met bewustwordingscampagnes. Op welke manier houdt men hier
rekening mee en wat als de verplichting om ouders te betrekken bij de kinderopvang
onmogelijk uit te voeren is met de verplichtingen en de zorgtaken die de ouders al
hebben? Hoe wordt de thuissituatie van de ouders hierin meegenomen?
Antwoord 27
De intentie van de betreffende passage uit de brief over de uitkomsten van de Situation
Analysis en de stand van zaken kinderrechten Caribisch Nederland12, is dat kinderen al zo vroeg mogelijk in hun ontwikkeling worden gestimuleerd en
dat ouders op het belang daarvan worden gewezen. De verplichting aan de kinderopvangorganisatie
heeft betrekking op ouderparticipatie. Het uitgangspunt is dat een oudercommissie
wordt ingesteld, maar als dat niet lukt, bijvoorbeeld omdat ouders dat niet kunnen
opbrengen vanwege andere (zorg)verplichtingen, mag volstaan worden met een alternatieve
vorm van ouderparticipatie. De nadruk, ook in de campagne, ligt op het aanmoedigen
van ouders om kwalitatief goede opvang en zorg te (laten) bieden aan hun kinderen
en hen al in hun eerste kinderjaren in hun ontwikkeling te stimuleren. Door een eiland-brede
samenwerking, met UNICEF en stakeholders van programma’s op andere terreinen (zoals
publieke gezondheid, jeugdzorg, huiselijk geweld en kindermishandeling) is er goed
inzicht in de thuissituatie van ouders en kunnen alle partijen daarmee rekening houden
als zij ouders aanspreken op hun belangrijke bijdrage in de ontwikkeling van hun kinderen.
Er is geen verplichting van ouders om deel te nemen aan de activiteiten van de kinderopvangorganisaties.
Uiteraard mag van een kinderopvangorganisatie worden verwacht dat men zich verdiept
in de achtergronden van het kind. Het gaat echter niet zover dat de kinderopvangorganisatie
bijvoorbeeld een huisbezoek gaat afleggen.
Inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de fractie van de ChristenUnie danken de leden van de regering voor de
toegekomen stukken. Zij zijn verheugd dat de levensstandaarden op de BES-eilanden
en de rechten voor kinderen nadrukkelijk op de agenda staan.
IJkpunt sociaal minimum
Vraag 28
De leden van de ChristenUnie-fractie onderschrijven het doel om een gelijkwaardig
voorzieningenniveau binnen de mogelijkheden van de Caribische context te bereiken.
Zij vragen op welke termijn het kabinet verwacht met heldere eenduidige criteria te
komen wanneer differentiatie in wetgeving en voorzieningen noodzakelijk wordt geacht.
Tevens constateren zij dat met name op het gebied van zorg, niet alle wetgeving werking
heeft in Caribisch Nederland. Dat begrijpen zij vanuit de complexiteit van de decentraliseringopgave.
Wel vragen zij of inzichtelijk is of er terreinen zijn waar het ontbreken van wetgeving
op dit moment als een gemis wordt ervaren op de eilanden? In hoeverre zou hierbij
ook gebruik kunnen worden gemaakt van de mogelijkheid van een legal gap analysis als onderdeel van de werkplannen voor 2020 van de eilanden?
Antwoord 28
In de kabinetsreactie op de voorlichting van de Raad van State en het rapport van
het IBO Koninkrijksrelaties13 wordt aangegeven dat het kabinet de aanbeveling van de Raad van State opvolgt om
bij nieuwe regelgeving nadere heldere, eenduidige criteria op te stellen wanneer differentiatie
kan of moet worden toegepast. Aan het opstellen van deze criteria wordt gewerkt. Ten
aanzien van de vraag waar op dit moment het ontbreken van wetgeving als een gemis
wordt ervaren op de eilanden wordt een praktische benadering gekozen. Mocht bij het
opstellen van de uitvoeringsagenda’s per eiland een knelpunt wegens het ontbreken
van wetgeving worden ervaren dan wordt dat betrokken bij de uitvoeringsagenda.
Vraag 29
De leden van de ChristenUnie-fractie waarderen de positieve grondhouding ten aanzien
van de motie Van der Graaf c.s. over de data-infrastructuur in Caribisch Nederland.
Maar gaat de regering hier zo spoedig mogelijk invullen aan geven? Zij lezen dat er
zorgen zijn over het beperkte aantal respondenten. Is het niet zo dat verbetering
van de data-infrastructuur niet ook kan betekenen dat bestaande data die bij de lokale
overheid en instanties reeds voor handen is, beter kan worden geduid en aangewend?
Antwoord 29
Zoals eerder toegezegd is het streven erop gericht om de Kamer hierover vóór 1 maart
2020 inhoudelijk te informeren. Verbetering van de data-infrastructuur kan inderdaad
ook betekenen dat bestaande data beter worden geduid en aangewend. Het voornemen is
bijvoorbeeld om met ingang van 2020 jaarlijks het aantal huishoudens boven en onder
het sociaal minimum weer te geven per type huishouden. Hiervoor worden bestaande data
uit de inkomensstatistieken gebruikt.
Vraag 30
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn zeer positief dat de Minister en Staatssecretaris
op antwoord van deze leden hebben aangegeven bereid te zijn de regierol op zich te
zullen nemen. Wel herhalen zij de vraag of het kabinet verwacht of de voorgestelde
maatregelen voldoende zullen zijn on ook tegemoet te komen aan de zorgen die zijn
geuit door de Nationale ombudsman in het rapport «Oog voor ouderen in Caribisch Nederland»?
En zo niet, welke stappen zet het kabinet dan om daaraan tegemoet te komen?
Antwoord 30
Zoals hiervoor is aangegeven, zal het kabinet in de voortgangsrapportage van 2020
ingaan op het effect van de verschillende maatregelen. In deze rapportage zal ook
specifiek ingegaan worden op de inkomenspositie van ouderen. Daarbij zal worden bezien
of en zo ja welke aanvullende stappen gezet kunnen worden om de situatie voor inwoners
in Caribisch Nederland te verbeteren. Voor het aanpakken van schrijnende situaties
(inclusief armoede onder ouderen) geldt dat deze niet afhankelijk is van deze voortgangsrapportage
en openbare lichamen en de RCN-unit SZW samen kijken hoe de armoede effectief kan
worden bestreden. Het verbeteren van de voorzieningen van ouderen tenslotte heeft
de prioriteit van het Ministerie van VWS, zoals wordt toegelicht in reactie op verschillende
vragen hiervoor. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Staatssecretaris
van Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zien het als hun rol om
– met in achtneming van de verschillende verantwoordelijkheden – de samenhang tussen
de verschillende maatregelen te bewaken met als doel dat de situatie van ouderen in
Caribisch Nederland verbetert.
Vraag 31
In antwoord op vragen van de ChristenUnie geeft het kabinet aan niet over te gaan
tot overname van de bedragen voor het ijkpunt zoals vastgesteld door Regioplan. Kan
het kabinet nader toelichten welke risico’s voor de economie en arbeidsmarkt dit zou
opleveren? Voorts vragen zij nogmaals hoe wordt voorkomen dat dit onbedoeld het foute
beeld creëert dat mensen die op dit moment boven het door de overheid geformuleerde
ijkpunt leven, maar onder het ijkpunt van regioplan, bestaanszekerheid kennen?
Antwoord 31
De bedragen uit het rapport van Regioplan als uitgangspunt nemen voor het ijkpunt
voor het sociaal minimum zou betekenen dat het wettelijk minimumloon en de uitkeringen
substantieel verhoogd moeten worden. Dit brengt risico’s voor de economie en de arbeidsmarkt
met zich mee. Hogere uitkeringen hebben een negatief effect op het arbeidsaanbod en
zetten de balans tussen rechten en plichten onder druk. Een verhoging van het wettelijk
minimumloon kan een negatief effect hebben op de arbeidsvraag, de regionale concurrentiepositie
van de eilanden en de draagkracht van de economie. Het is daarom van belang om bij
verhogingen van het wettelijk minimumloon rekening te houden met de kosten voor werkgevers,
de draagkracht van de economie, de regionale context en arbeidsmarkteffecten. Dat
het van belang is om zorgvuldig om te gaan met verdere verhogingen van het wettelijk
minimumloon hebben de partijen in de Centraal Dialoog in de overleggen met de staatsecretaris
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid onderschreven. In de voortgangsrapportage is
daarom aangekondigd om onafhankelijk onderzoek te laten doen naar de ruimte om het
wettelijk minimumloon in de toekomst verder te verhogen en hierover met de partijen
in de Centraal Dialoog in gesprek te gaan. Een verhoging van de onderstand moet bezien
worden in het kader van een activerend arbeidsmarktstelsel, waarbij (gaan) werken
loont, zodat mensen er echt op vooruit gaan als ze van de onderstand uitstromen naar
werk.
Vanwege de genoemde risico’s wordt ook ingezet op het verlagen van de kosten van levensonderhoud
tot een redelijk niveau en het geleidelijk verhogen van het wettelijk minimumloon
en de uitkeringen. Het doel is dat de kosten worden teruggebracht tot een redelijk
niveau zodat alle inwoners van Caribisch Nederland in de minimale kosten van levensonderhoud
kunnen voorzien.
Het ijkpunt voor het sociaal minimum is daarom een doelstelling waar stap voor stap
naartoe wordt gewerkt.
Vraag 32
De regering erkent dat er vanuit de eilanden en Kamer behoefte is aan houvast waar
het tijdpad van maatregelen betreft. De leden van de ChristenUnie-fractie waarderen
dit maar zijn wel teleurgesteld dat het nog steeds niet lukt om met een concreet tijdpad
te komen. Zo moet er voor het tijdpad voor het wettelijk minimumloon weer nieuw onderzoek
worden afgewacht. Kan de regering wel toezeggen dat uiterlijk in de brief van zomer
2020 een hard tijdpad wordt geformuleerd, conform de nadrukkelijke en herhaaldelijk
uitgesproken wens van de eilanden en Kamer en dat deze brief voor het zomerreces verschijnt?
Tevens spreken zij de uitdrukkelijke wens uit dat in deze brief ook op de andere gebieden
met een tijdpad wordt gekomen én dat er een compleet tijdpad wordt geboden wanneer
de maatregelen als geheel het gewenste effect moeten hebben bereikt. Kan de regering
toezeggen dat het tijdpad er voor de zomer eindelijk zal zijn?
Antwoord 32
Zoals aangegeven in het nader schriftelijk overleg over de voortgangsrapportage ijkpunt
bestaanszekerheid van 19 november 201914 heeft het kabinet begrip voor de wens van zowel de eilanden als uw Kamer aan houvast
als het gaat om het tijdpad. Tegelijkertijd vindt het kabinet het van belang om zorgvuldig
om te gaan met het schetsen van een tijdpad vanwege de verwachtingen die hiermee gepaard
gaan. Een tijdpad kan alleen gecommuniceerd worden als dit realistisch en haalbaar
is.
In de voortgangsrapportage is aangekondigd om onafhankelijk onderzoek te laten doen
naar de ruimte om het wettelijk minimumloon in de toekomst verder te verhogen en hierover
met de partijen in de Centraal Dialoog in gesprek te gaan. In de voortgangsrapportage
voor de zomer van 2020 wordt uw Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van het onderzoek.
Het kabinet zal daarbij ook ingaan op het tijdpad voor verdere verhogingen van het
wettelijk minimumloon en de uitkeringen.
Het terugbrengen van de kosten van levensonderhoud tot een redelijk niveau gaat gepaard
gaat met structurele wijzigingen. Op dit moment zijn de openbare lichamen en het Rijk
in overleg over de uitwerking van de financiële regeling van de kinderopvang en buitenschoolse
opvang. Een belangrijk uitgangspunt daarbij is dat de kinderopvang voor alle ouders
financieel toegankelijk is. De verwachting is dat begin 2020 hierover meer duidelijkheid
kan worden gegeven.
Voor het verlagen van woonkosten is het streven om tot een verlaging van de gemiddelde
huurlasten met 50 procent te komen in de periode 2020–2025. De gemiddelde huurlasten
komen dan overeen met de bedragen zoals opgenomen in het ijkpunt sociaal minimum,
te weten 33 procent van het huidig wettelijk minimumloon. Om de beoogde verlaging
van de kosten van wonen te realiseren, wordt gewerkt aan een tijdpad. Het kabinet
zal uw Kamer in de voortgangsrapportage 2020 informeren over de stand van zaken.
Kinderrechten
Vraag 33
Op 1 januari 2020 is het streven om het jeugdstrafrecht op de BES-eilanden van kracht
te laten zijn. De leden van de fractie van de ChristenUnie vinden dit een positieve
ontwikkeling. Wel vragen zij of de aanbevelingen van UNICEF Nederland op dit gebied
worden overgenomen, zal dit ook worden gemonitord? De aanbevelingen betreffen een
breed scala en zien onder andere toe op het garanderen van contact tussen kinderen
en ouders, scheiding van jongeren en volwassenen, en waarborgen van het pedagogisch
karakter van het jeugdstrafrecht. Is de Minister van BZK ook voornemens hier met de
Minister voor Rechtsbescherming nadrukkelijk toezicht op te houden?
Antwoord 33
Het Ministerie van JenV volgt de ontwikkelingen van het jeugdstrafrecht nauwgezet
en zal waar nodig maatregelen nemen als de uitgangspunten van het kinderrechtenverdrag
in de knel komen. Ook in de interdepartementale werkgroep jeugd (IDO) zullen de ontwikkelingen
worden gevolgd.
Vraag 34
Naast deze aanbevelingen komt een bredere reeks aan aanbevelingen voort uit de Situatieanalyse
van UNICEF Nederland. Deelt de Minister de mening van de leden van de ChristenUnie-fractie
dat het van belang is dat hij vanuit zijn coördinerende rol en verantwoordelijkheid
voor de BES-eilanden ook de opvolging van het rapport en de uitvoering van de aanbevelingen
zal monitoren?
Antwoord 34
Zoals ook benoemd in het antwoord op vraag 21 heeft de Minister van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties in de Evaluatie kinderrechten aangegeven het als zijn taak
te zien om als coördinerend bewindspersoon alle goede initiatieven op het gebied van
kinderen en jeugd blijvend te stroomlijnen en de samenwerking waar nodig verder te
bevorderen. BZK heeft het initiatief genomen om samen met VWS, OCW, SZW en JenV de
interdepartementale werkgroep jeugd (IDO) op te zetten. Hier worden beleidsvoornemens
van de diverse departementen besproken en waar mogelijk samengebracht. In deze werkgroep
kunnen de aanbevelingen van UNICEF worden gemonitord. Ook kan de Stuurgroep Caribisch
Nederland worden benut om eventuele knelpunten te bespreken.
Vraag 35
Voorts wijzen de leden van de ChristenUnie-fractie op de met algemene stemmen aangenomen
motie van het lid Van der Graaf c.s. over wetgeving voor de aanpak van kindermishandeling
op de BES-eilanden (Kamerstuk 35 300 IV, nr. 29). Zij zijn verheugd dat de gehele Kamer zich heeft uitgesproken voor een dergelijke
wet. Kan de regering toezeggen dat vervolgstappen in nauwe samenspraak met de openbare
lichamen worden genomen? Zal met deze wet maar ook na het laatste jaar van het bestuursakkoord
aanpak huiselijk geweld en kindermishandeling (2020) de aanpak in Caribisch Nederland
in overeenstemming zijn met het verdrag van Istanbul? Kan de regering aangeven hoe
ze de motie gaat uitvoeren en welk tijdspad daarbij wordt gehanteerd?
Antwoord 35
Met de motie wordt de regering verzocht om met een wetsvoorstel te komen om geestelijk
geweld, lichamelijk geweld of andere vernederende behandeling in de opvoeding op de
BES te verbieden. De vervolgstappen ter uitvoering van de door de leden genoemde motie
zullen in nauwe samenspraak met de openbare lichamen worden genomen. De Staatssecretaris
van VWS zal in het eerste kwartaal van 2020 met de Minister voor Rechtsbescherming
ingaan op de huidige en toekomstige aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling
in Caribisch Nederland. Daar zal ook het juridisch kader bij betrokken worden en de
wijze waarop de motie wordt uitgevoerd.
Op 1 maart 2016 is voor Europees Nederland het Verdrag van Istanbul in werking getreden.
Dit verdrag is nog niet geratificeerd voor Caribisch Nederland. Het bestuursakkoord
aanpak huiselijk geweld en kindermishandeling en de bijbehorende maatregelen moeten
leiden tot ratificatie van dit Verdrag in Caribisch Nederland. In hoeverre de aanpak
na afloop van het bestuursakkoord en na uitvoering van de motie in overeenstemming
is met het Verdrag van Istanbul, zal in 2020 door het Ministerie van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport samen met het Ministerie van Justitie en Veiligheid worden geïnventariseerd.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.M. Paternotte, voorzitter van de vaste commissie voor Koninkrijksrelaties -
Mede ondertekenaar
T.N.J. de Lange, griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.