Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden : Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden
35 300 VII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2020
Nr. 8 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 24 oktober 2019
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, belast met het voorbereidend onderzoek
van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst
van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
De vragen zijn op 4 oktober 2019 voorgelegd aan de Minister van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties. Bij brief van 22 oktober 2019 zijn ze door de Minister van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties beantwoord.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van
het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie, Ziengs
De adjunct-griffier van de commissie, Hendrickx
1
Kan er nader uiteengezet worden hoe de middelen van de eindejaarsmarge zijn ingezet?
Antwoord:
BZK had een eindejaarsmarge van ongeveer € 54,5 mln. Deze is ingezet voor diverse
overlopende verplichtingen, waaronder voor wooncoöperaties, rijksbrede bedrijfsvoering,
digitale overheid en de kosten voor het WoonOnderzoek Nederland 2021 dat wordt uitgevoerd
door het CBS. Daarnaast is een deel ingezet voor een bijdrage aan de huurtoeslag,
voor de opgaven voor de Omgevingswet, het aanvullen van het eigen vermogen 2018 van
SSC-ICT, de desinformatiecampagne, de woondeals en de archiefachterstanden bij Doc-Direkt.
2
Hoe veel gemeenten werken met de quick scan lokale democatie?
Antwoord:
De Quick Scan Lokale Democratie is na een pilotfase met 5 gemeenten beschikbaar voor
alle gemeenten. Op dit moment hebben 46 gemeenten zich aangemeld om de Quick Scan
Lokale Democratie uit te voeren en 31 andere gemeenten die interesse hebben getoond.
3
Wanneer en hoe bent u voornemens de Gemeentewet te wijzigen om de participatie van
inwoners binnen de gemeente te verstevigen?
Antwoord:
In mijn brief van 14 december 2018 kondigde ik aan een verbreding van artikel 150
van de Gemeentewet te onderzoeken (Kamerstukken II 2018/19, 35 000 VII, nr. 80). Met een verbreding van artikel 150 van de Gemeentewet wil ik bevorderen dat de
huidige gemeentelijke inspraakverordening wordt omgevormd tot een participatieverordening.
Met deze verbreding stimuleer ik gemeenten om de betrokkenheid van inwoners in het
beleidsproces te herzien en de zeggenschap van inwoners ook te versterken bij de uitvoering
en de evaluatie van beleid. Mijn inzet is het wetsvoorstel voor het einde van dit
jaar in consulatie te brengen.
4
Hoe veel gemeenten werken nu het right to challenge?
Antwoord:
Uit een inventarisatie op basis van openbaar beschikbare informatie volgt dat 137
gemeenten bezig zijn met Right to Challenge. Dat kan verschillende vormen aannemen,
zoals de mogelijkheid van Right to Challenge in een gemeentelijke verordening, het
voornemen tot het mogelijk maken van Right to Challenge in het collegeakkoord of een
motie in de gemeenteraad die het college oproept om het instrument binnen de gemeente
verder uit te werken.
5
Wat is uw beleid mbt het right to cooperate?
Antwoord:
De praktijk van Right to Challenge in Nederland is veelzijdig. Ik constateer dat op
veel plekken in Nederland initiatiefnemers samen met gemeenten op zoek gaan naar manieren
waarop collectieve voorzieningen het beste kunnen worden uitgevoerd. Soms leidt dit
tot het overnemen van publieke taken en soms tot afspraken over samenwerking bij het
uitvoeren van publieke taken door de gemeente. Dit sluit aan bij de Nederlandse politiek-bestuurlijke
praktijk van samenwerken, of het Right to Cooperate. Daarom hanteer ik voor het Right
to Challenge ook een definitie die aansluit bij die Nederlandse praktijk. Ik maak
aldus geen onderscheid tussen een Right to Challenge en een Right to Cooperate.
6
Hoeveel gemeenten nemen deel aan de Proeftuin Lokale Digitale Democratie?
Antwoord:
Aan de proeftuin die ik medio 2018 startte doen inmiddels 15 gemeenten mee. Deze gemeenten
werken aan de implementatie van een digitale participatietool. Hiermee kunnen grotere
(en meer diverse) groepen bewoners direct betrokken worden bij besluit- en beleidsvorming.
De deelnemende gemeenten krijgen ondersteuning en leren met en van elkaar over de
mogelijkheden van digitale participatie.
De proeftuin loopt tot eind 2019. Ik heb opdracht gegeven tot een evaluatie die inmiddels
van start is gegaan. Na de evaluatie zullen vanaf 2020 de digitale participatietools
ook actief voor andere gemeenten toegankelijk worden gemaakt.
7
Welk beleid hanteert u op het instrument «right to cooperate»?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 5.
8
Hoe wordt het «Right to Challege» verankerd?
Zoals ik in mijn brief van 14 december 2018 aankondigde (Kamerstukken II 2018/19,
35 000 VII, nr. 80), zet ik in op een modernisering van de betrokkenheid van inwoners in de Gemeentewet.
Het huidige artikel 150 van de Gemeentewet verplicht de gemeenteraad regels te stellen
over inspraak van inwoners bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Via een modernisering
van artikel 150 van de Gemeentewet kan de inspraakverordening worden verbreed naar
een participatieverordening, waarin ook de betrokkenheid van inwoners in de fase van
de uitvoering en evaluatie van beleid wordt geregeld. Met deze wetswijziging veranker
ik tevens het Right to Challenge. Voor de begrotingsbehandelingsbehandeling stuur
ik uw Kamer een brief waarin ik nader inga op de wettelijke verankering van het Right
to Challenge. Mijn inzet is het wetsvoorstel voor het einde van dit jaar in consultatie
te brengen.
Ook blijf ik met het Programma Democratie in Actie het Right to Challenge stimuleren
door middel van kennisuitwisseling en wordt in samenwerking met de VNG een modelverordening
gemaakt.
9
Waar wordt aan gedacht bij het creëren van omstandigheden waarin mensen met een verstandelijke
beperking bijstand in stemhokjes kunnen krijgen?
Antwoord:
Daarbij wordt gedacht aan het realiseren dat kiezers voldoende tijd hebben om hun
stem uit te brengen, ten minste één van de stembureauleden getraind is in het begeleiden
van kiezers, en het stembureau voldoende tijd heeft om de kiezer rustig uitleg te
geven over het stemproces (Zie ook Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, 31 142, nr. 87).
10
Wanneer komt de reactie op het ROB-advies over kiesrecht vanaf 16 jaar?
Antwoord:
Het kabinet zal uw Kamer einde van dit jaar nader informeren over de verkenning naar
het verlagen van de kiesgerechtigde leeftijd naar 16 jaar. Daarbij zal tevens het
advies van de Raad voor het openbaar bestuur (ROB) over dit onderwerp worden betrokken.
11
In hoeverre is bij het creëren van omstandigheden waarin mensen met een verstandelijke
beperking bijstand kunnen krijgen in het stemhokje aandacht voor hulp in het stemhokje
door de vertrouwde mantelzorger bij mensen met dementie?
Antwoord:
Ik begrijp de overweging dat kiezers met dementie behoefte kunnen hebben aan bijstand
door de vertrouwde mantelzorger. Bij het geven van hulp in het stemhokje is het daarnaast
van belang dat kiezers niet worden beïnvloed bij het uitbrengen van de stem. Ik heb
eerder gemeld dat stembureauleden een belangrijke rol hebben bij het waarborgen van
de stemvrijheid. Deze overwegingen betrek ik bij de verdere vormgeving van de experimenten
met early voting en het toestaan van hulp bij het stemmen die ik eerder heb aangekondigd.
De Stichting Alzheimer Nederland is één van de belangenorganisaties die hierbij wordt
betrokken.
12
Op welke wijze worden patiënten- en cliëntenorganisaties betrokken bij de voorbereiding
van de wet om te experimenteren met early voting, zodat er aandacht is voor specifieke
groepen zoals mensen met dementie?
Antwoord:
Dit najaar vindt overleg plaats met de betrokken belangenorganisaties zoals Ieder(in),
de Stichting Alzheimer Nederland, en het College voor de Rechten van de Mens. Met
deze organisaties spreek ik over early voting en het toestaan van hulp aan kiezers
in het stemhokje. Daarnaast ben ik samen met de VNG, NVVB, Kiesraad en het Ministerie
van VWS in overleg met deze organisaties om de toegankelijkheid te vergroten binnen
het huidige wettelijke kader.
13
Hoe worden kandidaatstellingscommissies ondersteund om inclusief te werven en te selecteren?
Gaat het hier om selectiecommissies van politieke partijen? In hoeverre is dit een
taak van de overheid?
Antwoord:
De samenstelling van onze politieke vertegenwoordiging en bestuur is een gezamenlijke
verantwoordelijkheid. Het is aan politieke partijen om te beslissen wie zij op hun
kandidatenlijst plaatsen. Het is aan kiezers om te beslissen op wie zij hun stem uitbrengen.
Het is aan raadsleden een burgemeesterskandidaat aan te bevelen en aan de commissaris
van de Koning om daarover te adviseren. Ik zie het als mijn verantwoordelijkheid om
te voorzien in randvoorwaarden die politieke participatie zo laagdrempelig en toegankelijk
mogelijk maken voor iedereen. Zoals aangekondigd in de beleidsreactie die op 2-07-2019
naar de Tweede Kamer is gestuurd (Kamerstukken II 2018/19, 30 420, nr. 328) neem ik daarom- samen met anderen- maatregelen om te sturen op een meer inclusief
en divers openbaar bestuur. Dit jaar ontwikkel ik onder meer een trainingsmodule die
behulpzaam is bij een inclusieve en gender sensitieve selectie in de politiek. Kandidaatselectiecommissies
voor Commissarissen van de Koning en burgemeesters kunnen hier gebruik van maken en
begeleiding op maat ontvangen. Landelijke en lokale politieke partijen kunnen de trainingsmodule
benutten bij de selectie van kandidaten en op maat maken voor eigen gebruik.
14
Kunt u toelichten hoe het kennispunt voor lokale politieke partijen functioneert?
Wat zijn de werkzaamheden van dit kennispunt? Hoe veel lokale politieke partijen maken
er gebruik van?
Antwoord:
Om de ondersteuning van lokale partijen te verbeteren is door Prodemos – in samenwerking
met lokale politieke partijen – een kennispunt opgezet dat sinds februari 2019 operationeel
is. In de klankbordbijeenkomsten van het Kennispunt nemen inmiddels 76 verschillende
lokale politieke partijen en de beroep- en vakverenigingen (zoals de Vereniging van
Raadsleden) deel. Het biedt naast online modules over o.a. het organiseren van politieke
campagnes en het oprichten van een vereniging ook maatwerktrainingen aan bestuursleden
en vrijwilligers van lokale politieke partijen. Daarnaast vormt het kennispunt een
forumfunctie die lokale politieke partijen de mogelijkheid biedt om kennis en ervaring
uit te wisselen. Voor de maatwerktrainingen hebben tot dusver vertegenwoordigers van
86 verschillende lokale politieke partijen zich aangemeld. Het aantal bezoekers van
de website van het Kennispunt Lokale Politieke Partijen, www.lokalepartijen.nl, staat tot nu toe op 5.650. Het Kennispunt zal in de komende maanden en in begin
2020 verder worden ontwikkeld en uitgebreid, samen met de lokale politieke partijen.
15
Zal er in de nieuwe code interbestuurlijke verhoudingen ook aandacht zijn voor de
rol van de verschillende volksvertegenwoordigingen?
Antwoord:
De huidige Code interbestuurlijke verhoudingen omvat afspraken tussen het Rijk, provincies,
gemeenten en waterschappen die bijdragen aan een goed samenspel tussen overheden,
zodat ieder zijn verantwoordelijkheid in het bestel waar kan maken. De huidige afspraken
hebben betrekking op de manier waarop overheden nieuw of aangepast beleid voorbereiden,
afstemmen en uitvoeren, individueel en gezamenlijk. De Code gaat daarmee vooral over
de ambtelijke en bestuurlijke afstemming tussen overheden. Naar aanleiding van de
aanbeveling van de staatscommissie parlementair stelsel omtrent een Wet op de decentralisaties
wordt een doorlichting voorzien van het bestaande wettelijk kader en bestuurlijke
instrumenten met betrekking tot decentralisaties en interbestuurlijke verhoudingen.
16
Wat zijn de precieze regels omtrent het integriteitsonderzoek voor aantredende bestuurders
(wethouders, gedeputeerden, dagelijks bestuurders bij waterschappen, burgemeesters,
Commissarissen van de Koning, dijkgraven en bewindspersonen)? Zijn provincies, waterschappen
en gemeenten verplicht om voor aantrede functionarissen een integriteitsonderzoek
te doen? En hoe verhoudt zich dit tot de aanpak van ondermijning?
Antwoord:
Onder meer voor de aanpak van ondermijning is versterking van de weerbaarheid van
interne werkprocessen, van ambtenaren en van politieke ambtsdragers van groot belang.
Voor de bewustwording bij kandidaat-bestuurders zelf, voor het bestuursorgaan en voor
de democratie in het algemeen is het cruciaal dat eventuele kwetsbaarheden en risico’s
voorafgaand aan de benoeming worden onderkend, zodat waar mogelijk beheersmaatregelen
kunnen worden getroffen. Het is niet wettelijk verplicht om bij kandidaat-bestuurders,
voorafgaand aan de benoeming, een risicoanalyse te doen. Wel acht ik het haast ondenkbaar
dat een dergelijke risicoanalyse in het huidige tijdsgewricht ontbreekt, als onderdeel
van een breder integriteits- en veiligheidsbeleid. Ik ondersteun politieke ambtsdragers
op meerdere manieren, waaronder het aandragen van handreikingen, in hun taak om de
integriteit te bevorderen.
17
Wat is de huidige stand van zaken met betrekking tot het versterken van de controle
op partijfinanciering? En wat is hierbij het verschil tussen landelijke en lokale
partijen? En hoe zit dit in ons omringende landen?
Antwoord:
De Wet financiering politieke partijen (Wfpp) is in 2017 en begin 2018 geëvalueerd
door de Evaluatie- en Adviescommissie Wet financiering politieke partijen (commissie-Veling).
Op 25 januari jl. is de kabinetsreactie op dit advies aangeboden aan uw Kamer (Kamerstukken II,
vergaderjaar 2018–2019, 32 752, nr. 54). In deze kabinetsreactie heeft het kabinet aangekondigd dat het de aanbevelingen
van de commissie-Veling om de positie van de Commissie van toezicht financiën politieke
partijen te versterken worden overgenomen in het voorstel tot aanpassing van de Wet
financiering politieke partijen. Bij de voorbereiding van de Wet op de politieke partijen
(WPP) wordt opnieuw naar de inrichting van het toezicht gekeken. De instelling van
een aparte, onafhankelijke toezichthouder op de uitvoering en de naleving van de WPP
is hierbij een serieuze optie voor het kabinet.
Het toezicht in de Wfpp richt zich op politieke partijen in de zin van de Wfpp en
aan hen verwante organisaties. Dit gaat om politieke partijen die zitting hebben in
de Eerste en/of Tweede Kamer en, voorafgaand aan de Tweede Kamerverkiezingen, politieke
partijen die aan deze verkiezingen deelnemen. Lokale partijen en de lokale afdelingen
van landelijke partijen vallen derhalve niet onder het toezichtsregime van de Wfpp.
Het toezicht op de naleving van de regels over financiering van politieke partijen
is in de ons omringende landen op verschillende manieren belegd. In België is het
toezicht bijvoorbeeld belegd bij de parlementaire Controlecommissie betreffende de
boekhouding van de politieke partijen. In Duitsland is de voorzitter van de Bondsdag
eindverantwoordelijk voor het toezicht.
18
Wat wordt er veranderd aan het interbestuurlijk toezicht?
Antwoord:
In de Agenda Toekomst (interbestuurlijk) Toezicht, die ik eind 2018 aan uw Kamer heb
gezonden, hebben Rijk, VNG en IPO gezamenlijk ontwerpprincipes bepaald voor het toekomstig
interbestuurlijk toezicht. Met de Agenda wordt beoogd het toezicht efficiënter en
effectiever te organiseren, onder meer door het toezicht te richten op de beheersing
van mogelijke (toekomstige) risico’s.
In de Agenda zijn vijf actielijnen benoemd waarlangs het interbestuurlijk toezicht
de komende jaren zal worden doorontwikkeld: versterken verbinden horizontale controle
en verticaal toezicht, beter voeren dialoog tussen toezichtontvangers en toezichthouders,
beter leren via toezicht, uniformeren uitvoering toezicht, toezicht richt zich op
gedeelde risico’s. Deze actielijnen worden door genoemde partijen momenteel uitgewerkt
in een concreet actieplan toekomst toezicht.
19
Kan per opgave uit het Interbestuurlijk programma een actuele stand van zaken worden
gegeven en kan ook aangegeven worden wat er ten aanzien van de opgaven precies gaat
gebeuren in 2020?
Antwoord:
Uw Kamer heeft 4 juni jongstleden een voortgangsbrief ontvangen over het interbestuurlijk
programma (IBP) (Kamerstukken II 2018/19, 29 362 nr. 279). Voor de resultaten per maatschappelijke opgave en de nog te behalen resultaten
voor 2020 verwijs ik u naar het overzicht bij de Kamerbrief.
Rijk, gemeenten, provincies en waterschappen hebben sinds de ondertekening van de
programmastart IBP op de afzonderlijke opgaven al resultaten bereikt. Zo hebben Rijk
en medeoverheden de governance van de Regionale Energiestrategieën vormgegeven, zijn
Rijk en gemeenten tot nadere samenwerkingsafspraken gekomen over de realisatie van
een landelijk netwerk van begeleidings- en opvangvoorzieningen voor migranten zonder
recht op verblijf of rijksopvang en wordt gewerkt aan de nadere acties uit de Nationale
Woonagenda. Ook in 2020 werken Rijk en medeoverheden aan oplossingen voor de maatschappelijke
opgaven waar Nederland voor staat, zoals klimaatadaptatie en het terugdringen van
het aantal mensen met problematische schulden.
20
Wanneer wordt het wetsvoorstel lokale rekenkamers bij de Tweede Kamer ingediend?
Antwoord:
Het wetsvoorstel versterking decentrale rekenkamers is op 7 oktober 2019 bij de Tweede
Kamer ingediend (Kamerstukken II, 2018/19 35 298).
21
Wanneer wordt de wijziging van de WGR bij de Tweede Kamer ingediend?
Antwoord:
Op 18 februari heb ik twee onderzoeken naar mogelijke wijzigingen van de Wgr aangeboden
aan Uw Kamer (Kamerstukken II, 2018/19, 35 000 B, nr. 8). Uit deze onderzoeken heb ik conclusies getrokken omtrent gewenste wijzigingen van
de Wgr die ik vervolgens via een viertal regiobijeenkomsten getoetst bij bestuurders,
volksvertegenwoordigers en ambtenaren van gemeenten, provincies en waterschappen.
Dit alles heeft geleid tot een wetsvoorstel dat tot 18 oktober 2019 in consultatie
ligt. Ik streef ernaar het voorstel zo snel mogelijk daarna aan te bieden aan de Raad
van State. Ik verwacht voorjaar 2020 het voorstel in te kunnen dienen bij de Tweede
Kamer.
22
Wanneer kan de Kamer de wetswijziging aangaande decentrale rekenkamers verwachten?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 20.
23
Welke voornemens heeft u voor het discriminatiebeleid in 2020?
Antwoord:
In de voortgangsrapportage, die mede namens alle betrokken bewindspersonen zal worden
opgesteld en begin 2020 naar de Kamer zal worden gezonden, zal ik met nadere plannen
voor het discriminatiebeleid in 2020 komen. Onderdeel daarvan zal zijn: verdere aandacht
voor de antidiscriminatievoorzieningen en rapportages en de actualisering van de Algemene
wet gelijke behandeling onder meer met de invoering van de grond seksuele gerichtheid.
24
Is er bij de AIVD capaciteit en budget om bij te dragen aan de door de Minister van
JenV uitgesproken wens om de drugscriminaliteit harder aan te pakken? Zo ja, kan dit
worden toegelicht? Zo nee, zijn er plannen om de capaciteit en het budget alsnog te
verruimen?
Antwoord:
De invulling van de betrokkenheid van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, en
andere ministeries, bij het opstellen van de inlichtingenbehoefte van de AIVD en de
MIVD is geregeld in artikel 5 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten
2017 (Wiv 2017). Een en ander culmineert in een voorstel voor een Geïntegreerde Aanwijzing
Inlichtingen en Veiligheid (GA). De GA wordt uiteindelijk op grond van artikel 6,
Wiv 2017 door de Minister-President, de Minister van Algemene Zaken, de Minister van
BZK, en de Minister van Defensie gezamenlijk vastgesteld, nadat is overlegd met de
Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister van Justitie en Veiligheid. De capaciteit
van middelen van de AIVD ten behoeve van de uitvoering van de vastgestelde inlichtingenbehoefte
worden besproken in de daartoe geëigende kanalen.
25
Op welke wijze is de financiering van discriminatieorganisatie MiND geregeld?
Antwoord:
Voor deze vraag verwijs ik u naar de Minister van Justitie en Veiligheid, onder wiens
verantwoordelijkheid de financiering van MiND is geregeld.
26
Hoeveel huurwoningen zijn er verduurzaamd in 2018 en in 2019? En kan hierbij worden
aangegeven of de verduurzaming gepaard ging met een huurverhoging of een energieprestatievergoeding?
Antwoord:
Uit gegevens van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) blijkt dat in
2018 zo’n 1,8 miljoen substantiële energiebesparende maatregelen zijn genomen, waarvan
490.000 door corporaties en 210.000 door particuliere verhuurders. Deze maatregelen
hadden betrekking op circa 1 miljoen woningen, waarvan zo’n 250.000 huurwoningen van
corporaties en 107.000 huurwoningen van particuliere verhuurders. In sommige woningen
werden meerdere maatregelen getroffen. Voor het jaar 2019 zijn deze gegevens nog niet
beschikbaar.
Ik heb geen precieze gegevens over de omvang van huurprijsverhoging door verduurzaming
of het toepassen een energieprestatievergoeding. Bekend is dat substantiële verduurzaming
vaak samenvalt met groot onderhoud en verbetering op andere onderdelen van een woning.
In de rapportage monitoring huurbeleid 2018 is de huurontwikkeling door (grootschalige)
renovatie bij gerenoveerde huurwoningen gemeld. Daarbij is geen onderscheid te maken
tussen het effect van maatregelen voor verduurzaming en het effect van andere maatregelen.
Er is geen wettelijke verplichting om te melden of een energieprestatievergoeding
(EPV) wordt toegepast. De vereniging Stroomversnelling schat in dat er in 2018 ongeveer
1800 nul-op-de-meter renovaties zijn uitgevoerd. Voor 2019 is de schatting dat er
ongeveer 2500 nul-op-de-meter renovaties worden uitgevoerd. Voor 2020 denken zij op
ongeveer hetzelfde aantal renovaties uit te komen. Ik verwacht dat bij het overgrote
deel van deze renovaties een beperkte huurverhoging én een energieprestatievergoeding
worden overeengekomen.
27
Hoeveel koopwoningen worden naar verwachting verduurzaamd in 2020?
Antwoord:
Het PBL ging er bij de doorrekening van het Klimaatakkoord vanuit dat er in 2020 15.000
woningen verduurzaamd gaan worden.
28
Hoeveel huurwoningen worden verduurzaamd in 2020, en gaat dit gepaard met een huurverhoging
en/ of een energieprestatievergoeding?
Antwoord:
De verhuurders hebben in het Klimaatakkoord aangeboden om de komende vier jaar 100.000
huurwoningen aardgasvrij of aardgasvrij-ready te maken bovenop de huidige inspanningen
voor verduurzaming. Met het oog daarop ga ik ervan uit dat het aantal huurwoningen
dat wordt verduurzaamd de komende jaren hoger zal liggen dan in 2018. Voor het antwoord
op de vraag naar de huurverhoging en energieprestatievergoeding verwijs ik naar het
antwoord op vraag 26.
29
Worden de afspraken over verduurzaming van woningen gehaald? Kan het worden toegelicht?
Antwoord:
Deze vraag heeft betrekking op de passage in de begroting (p. 11) dat tussen nu en
2050 7 miljoen woningen en 1 miljoen andere gebouwen anders verwarmd zullen moeten
worden.
In het klimaatakkoord zijn voor de periode tot 2030 afspraken gemaakt over de gebouwde
omgeving. De inzet is om tot 2030 1,5 miljoen woningen te verduurzamen. In de Klimaat
en Energieverkenning en de notitie doorrekening Klimaatakkoord zal het Planbureau
voor de Leefomgeving aangeven of de doelstellingen voor de gebouwde omgeving voor
2030 gehaald gaan worden. Aangezien deze stukken pas 1 november gepubliceerd zullen
worden, kan nog niet gezegd worden of dat het geval is.
Het streven is dat na 2030 verdere opschaling plaats vindt zodat in 2050 alle woningen
duurzaam verwarmd worden.
30
Wat is de laatste stand van zaken met betrekking tot de afspraken met sociale media
bedrijven over de voorkoming van het verspreiden van nepnieuws? En is het kabinet
van plan om hieromtrent met nadere wetgeving te komen? Zo ja, wanneer kan de Kamer
dit verwachten?
Antwoord:
Voor de begrotingsbehandeling van BZK zal ik uw Kamer informeren over de beleidsinzet
rond desinformatie. In deze aanpak wordt ook de rol van sociale media bedrijven meegenomen,
waaronder de door hen getekende gedragscode over desinformatie waarvan de evaluatie
begin 2020 zal verschijnen. Met deze Kamerbrief wordt ook de tussenrapportage van
de Universiteit van Amsterdam meegezonden over het huidige wettelijke kader rondom
de regulering van politieke advertenties. Het eindrapport over het huidige wettelijke
kader dat raakt aan de verspreiding van desinformatie volgt eind 2019.
31
Hoeveel Nederlandse woningen zijn aangesloten op restwarmte van afvalverwerkingsinstallaties?
Antwoord:
Uit de warmtemonitor 2017 van het CBS (gepubliceerd in mei 2019) blijkt dat 13% van
de totale geleverde warmte in Nederland afkomstig is van afvalcentrales. Grote en
kleine warmtenetten hebben ongeveer 400.000 aangesloten huizen. Er is niet precies
aan te geven hoeveel van de deze woningen warmte van afvalcentrales gebruiken.
32
Hoe wordt er bij de ontwikkeling van het Digitaal Stelsel Omgevingswet rekening gehouden
met de (verminderde) digitale vaardigheden van ouderen zodat zij ook in staat zijn
om vergunning aan te vragen, meldingen te doen en plannen te raadplegen in de fysieke
leefomgeving?
Antwoord:
Bij de ontwikkeling van het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO) wordt rekening gehouden
met toegankelijkheid voor minder digitaal vaardige, minder taalvaardige mensen en
mensen met een (audio)visuele beperking. De informatie in het digitale loket is begrijpelijk
voor mensen met taalniveau B1, het taalniveau dat door circa 95 procent van de Nederlandse
bevolking gelezen en begrepen kan worden. Bij de ontwikkeling wordt het digitale loket
elk kwartaal getest op digitale toegankelijkheid en bruikbaarheid. Door het voorleggen
van het loket aan echte gebruikers leren we elk kwartaal hoe we het portaal kunnen
verbeteren. Dit levert waardevolle inzichten voor de teams die hier vervolgens oplossingen
voor implementeren. Verder voldoet de landelijk voorziening aan de Europese standaard
(WCAG 2.1) voor de toegankelijkheid van websites en apps van overheidsorganisaties.
33
Kan nader worden toegelicht hoe de landsdekkende omgevingsagenda's eruit komen te
zien en wat de juridische status van deze documenten en afspraken wordt?
Antwoord:
De vijf omgevingsagenda's zijn in principe gebiedsgerichte programma's waarin de beleidskeuzen
uit de NOVI worden geconcretiseerd in gebiedsopgaven waar Rijk en regio elkaar nodig
hebben. De bestuurlijke gesprekken over de omgevingsagenda vinden plaats op landsdeelniveau
en worden op dit moment gecombineerd in de strategische bestuurlijke overleggen MIRT.
De omgevingsagenda's zijn actualisaties en verbredingen van de huidige MIRT-gebiedsagenda's
en vormen een brug tussen visies, programma's en de uitvoering. De omgevingsagenda's
krijgen de scope van de brede fysieke leefomgeving.
34
Kan gegarandeerd worden dat de Omgevingswet per 1 januari 2021 kan worden ingevoerd?
Antwoord:
In december zal ik u informeren met een integrale voortgangsbrief over zowel wetgeving
als over de implementatie van de Omgevingswet. Hierin worden ook de vernieuwde monitorresultaten
betrokken. Ik heb u eerder toegezegd dat ik in die brief mijn inschatting zal geven
van wat nodig is voor de uitvoeringspraktijk om gereed te zijn voor inwerkingtreding
van de wet per 1 januari 2021. Voor de beantwoording van die vraag is een samenhangend
geheel aan randvoorwaarden van belang. Het gaat hierbij om de tijdige beschikbaarheid
van wetgeving, een werkend digitaal stelsel, voortgang van de voorbereidingen van
de implementatie bij de overheden en voldoende tijd om aan te sluiten en te oefenen
met nieuwe systemen.
35
Wat is de actuele stand van zaken met betrekking het Digitaal Stelsel Omgevingswet?
Kan aangegeven worden in hoeveel provincies, gemeenten en waterschappen het DSO inmiddels
is opgetuigd en hoeveel gemeenten, provincies en waterschappen nog helemaal niets
hebben gedaan m.b.t. het DSO?
Antwoord:
In de monitoringbrief van juli jl. (Kamerstukken II 2018/19, 33 118, nr. 119) heb ik u op hoofdlijnen geïnformeerd over het beeld van de voortgang van alle activiteiten
en inspanningen door bevoegd gezag en de bestuurlijke partners. Alle bevoegd gezagen
in Nederland zijn druk bezig met de implementatie van de Omgevingswet. Dat blijkt
duidelijk uit de monitor. Eind 2019 komt het basisniveau van de landelijke voorziening
Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO) beschikbaar. Vanaf dat moment kunnen overheden
hun eigen systemen aansluiten op het DSO om te kunnen oefenen met de Omgevingswet
en het DSO in de praktijk. Het jaar 2020 wordt vervolgens benut als een voorbereidings-,
oefen- en implementatiejaar. Inzet is zo een beheerste overgang richting inwerkingtreding
van de Omgevingswet per 2021 mogelijk te maken met continuïteit in dienstverlening
voor gebruikers.
Op basis van die monitoring en bestuurlijke afspraken verwacht ik dat alle organisaties
eind 2020 de aansluiting op het DSO-LV hebben gerealiseerd, zodat alle elektronische
berichten in relatie tot de Omgevingswet, zoals aanvragen voor vergunningen en meldingen,
via het Omgevingsloket afgehandeld kunnen worden. Eind dit jaar ontvangt uw Kamer
nader bericht over de voortgang van alle activiteiten.
36
Hoeveel woningen worden er in 2020 gebouwd? Kan dit worden uitgesplitst naar koopwoningen,
geliberaliseerde huurwoningen en sociale huurwoningen? En kan dit ook per woningmarktregio
worden uitgesplitst?
Antwoord:
In de Staat van de Woningmarkt, die ik in november naar de Tweede Kamer stuur, zal
ik ingaan op de verwachte productie in 2020 aan de hand van een nieuwe inventarisatie
plancapaciteit van provincies en recente marktinformatie.
37
Hoe wordt voorkomen dat bouwbedrijven failliet gaan en hoognodige woningbouwprojecten
stil komen te liggen doordat het kabinet op korte termijn geen definitief besluit
neemt over de maatregelen inzake de stikstofproblematiek?
Antwoord:
Het kabinet is zich bewust van de negatieve gevolgen voor de bouwsector als gevolg
van de uitspraak van de Raad van State op 29 mei jl. Op 4 oktober jl. heeft het kabinet
een reactie gegeven op het eerste advies van het adviescollege stikstof onder leiding
van de heer Remkes. Daarin worden ook meerdere mogelijkheden voor toestemmingsverlening
opnieuw opengesteld, waardoor deze weer op gang kan komen.
Daarnaast gaat het kabinet inzetten op investeren in direct natuurherstel en het onderzoeken
van een drempelwaarde voor stikstofdepositie. Over dat laatste wil het kabinet eind
dit jaar uitsluitsel geven. Ook stelt het kabinet indien nodig financiële en juridische
middelen beschikbaar en worden bronmaatregelen genomen waar deze (gebiedsgericht)
effect hebben, onder meer door vrijwillige en warme sanering van boerenbedrijven in
de buurt van natuurgebieden, investeringen in innovaties voor boeren die willen blijven
en gerichte snelheidsverlagingen daar waar het effect heeft op de stikstofdepositie.
38
Hoe ziet de verdeling van de «woningbouwimpuls» van 1 miljard eruit, aangezien het
bestemd wordt voor wonen, de kosten van de ontsluiting van die gebieden op de infrastructuur,
de kosten die nodig zijn voor een kwalitatief goede leefomgeving en de kosten voor
het opvangen van de potentiële gevolgen van de stikstofuitspraak? Welk bedrag is voor
welke bestemming en hoe is het miljard gedekt? Welke gebieden of regio's komen ervoor
in aanmerking?
Antwoord:
Met de beschikbare € 1 mld. geeft het kabinet een additionele woningbouwimpuls aan
de bouw van betaalbare woningen in een kwalitatief goede leefomgeving. Zo kunnen we
er voor zorgen dat starters en middeninkomens sneller een woning kunnen vinden. De
middelen zijn bedoeld om meer betaalbare woningen te realiseren. De middelen kunnen
ook ingezet worden voor een bijdrage aan de infrastructurele ontsluiting die daarvoor
nodig is of voor compensatie van de gevolgen van de stikstofuitspraak als dit nodig
is om woningbouw mogelijk te maken als blijkt dat andere mitigerende maatregelen onvoldoende
blijken. Voorafgaand aan het wetgevingsoverleg Wonen en Ruimte zal ik uw Kamer nader
informeren over de woningbouwimpuls.
39
Welke voorwaarden worden gesteld aan de woningbouwimpuls van € 1 miljard? En hoeveel
sociale huurhuizen en hoeveel koophuizen worden daarvan gebouwd, in welke prijscategorie?
Antwoord:
Met de woningbouwimpuls beoog ik versneld 65.000 woningen te realiseren. Ik heb daarbij
specifieke aandacht voor de bouw van betaalbare koop- en huurwoningen (zowel sociaal
als middenhuur) die geschikt zijn voor middeninkomens en starters. Om een Rijksbijdrage
te kunnen krijgen uit de woningbouwimpuls moet een regio aan voorwaarden voldoen,
deze breng ik de komende tijd met de betrokkenheid van partijen in beeld. Conditionaliteit
en additionaliteit zijn daarbij kernprincipes. Conditionaliteit zijn de voorwaarden
die worden verbonden aan het verlenen van een subsidie, hierbij kan gedacht worden
aan bijvoorbeeld et versnellen van bestaande projecten. De middelen die beschikbaar
komen vanuit de impuls zijn additioneel op de bijdrage van gemeenten en marktpartijen
bij gebiedsontwikkelingen. Van deze partijen wordt een maximale inspanning gevraagd
voordat er een bijdrage van het Rijk gegeven wordt. Voorafgaand aan het wetgevingsoverleg
Wonen en Ruimte zal ik uw Kamer hier nader over informeren.
40
Wat wordt bedoeld met «betaalbare woningen» in het kader van de woningbouwimpuls van
€ 1 miljard? Zijn dit nieuwe, extra woningen of bestaande die worden gesplitst, en
aan welke aantallen moeten we denken? Graag een toelichting.
Antwoord:
Met de woningbouwimpuls richt ik mij op het versneld realiseren van meer betaalbare
woningen voor mensen met een middeninkomen en starters. Met de woningbouwimpuls wil
ik de komende jaren 65.000 woningen versneld realiseren. Het gaat daarbij om nieuwbouw
of transformatie en zowel koop als huur. Het gaat niet om splitsing van woningen in
de bestaande voorraad.
41
Hoe gaat het kabinet de snel stijgende huizenprijzen tegen in 2020?
Antwoord:
Een belangrijke reden voor het stijgen van de huizenprijzen is het tekort aan woningen.
Het kabinet neemt daarom een pakket aan maatregelen om de verschillende aspecten van
de woningnood aan te pakken. Hierover bent u op 17 september geïnformeerd (Kamerstuk
32 847 nr. 555). Het pakket bestaat uit een budgettaire impuls voor de woningbouw van € 1 mld.,
het aanjagen van de bouw via verlaging van de verhuurderheffing met een impuls van
€ 1 mld., door middel van een structurele korting van € 100 mln. per jaar, optellend
tot € 1 mld. over 10 jaar, en beleid voor een beter functionerende woningmarkt met
aandacht voor het behouden van betaalbare woningen in de bestaande huurvoorraad en
een betere verdeling van de bestaande voorraad.
Afspraken over woningbouw, stadsontwikkeling en betaalbaarheid zijn een belangrijk
onderdeel van Nationale woonagenda, de ontwerp-NOVI en de woondeals die ik heb gesloten
met vijf regio’s waar de bouwopgave het grootst is. Samen met de partners in het veld,
van gemeente tot ontwikkelaar en van woningcorporatie tot bouwer, gaan we invulling
geven aan het concreet versnellen van de bouwproductie en het voorkomen van een terugloop
van de bouwproductie. De eerste prioriteit van mij en de samenwerkingspartners liggen
daarbij bij de versnellingslocaties die we in de woondeals hebben aangewezen.
42
Hoe komt de vrijstelling in de verhuurderheffing voor de bouw van tijdelijke flexibele
woningen eruit te zien en wat betekent dit voor de opbrengst van de verhuurderheffing?
Blijft de opbrengst hetzelfde waardoor het tarief voor andere corporaties groeit?
Antwoord:
In het belastingplan is een landelijk aan te vragen vrijstelling geïntroduceerd op
tijdelijke woningen die in de periode 2020–2024 worden gerealiseerd. De vrijstelling
van de verhuurderheffing is tijdelijk van aard. De vrijstelling geldt voor maximaal
15 jaar en alleen voor tijdelijke woningen die maximaal 15 jaar staan op de locatie.
Deze voorwaarde moet blijken uit de vergunning die door de gemeente wordt verstrekt.
Deze vrijstelling wordt budgettair neutraal ingevoerd middels een zeer beperkte tariefstijging.
Vanaf 2024 zal het tarief vanwege deze maatregel stijgen met het kleinst mogelijke
percentage: 0,001%-punt. In 2037 daalt het tarief vervolgens weer met hetzelfde percentage.
43
Geldt de woningbouwimpuls van € 1 mld. voor alle regio's of alleen de schaarstegebieden,
en welke zijn dat?
Antwoord:
De woningbouwimpuls is bedoeld voor het versneld realiseren van meer betaalbare woningen
voor mensen met een middeninkomen en voor starters. Ik bezie momenteel in welke regio’s
inclusief de schaarstegebieden hiervoor in aanmerking komen. In de brief van 17 september
jl. (Kamerstukken II 2019/20, 32 847, nr. 555) heb ik aangegeven dat de noodzaak in eerste instantie zichtbaar is in de regio’s
waarmee ik woondeals heb gesloten.
44
Hoeveel huurders hebben last van schimmel in hun woning? En hoeveel daarvan wonen
in een corporatiewoning?
Antwoord:
Volgens het WoON 2018 hebben de huurders van 922.500 woningen last van vocht en schimmel.
Het gaat daarbij om 608.100 corporatiewoningen. Er zijn geen nadere cijfers over het
aantal bewoners in die betreffende woningen.
45
Hoeveel koopwoningen kampen met schimmelproblematiek?
Antwoord:
Volgens het WoON 2018 is in 553.500 koopwoningen sprake van last door vocht en schimmel.
46
Hoeveel geld wordt uitgetrokken door de overheid en hoeveel door woningcorporaties
om schimmelproblemen te verhelpen?
Antwoord:
Eigenaren van koopwoningen zorgen er zelf voor dat schimmel in hun huis wordt aangepakt.
Voor huizen in de verhuur is dit een zaak tussen huurders en verhuurders. Hiermee
is dus geen overheidsgeld gemoeid en er wordt dan ook geen specifiek geld uitgetrokken
voor de schimmelproblematiek. Er wordt door woningcorporaties niet bijgehouden hoeveel
er specifiek wordt uitgeven om de schimmelproblematiek te verhelpen.
47
Kan de korting op de verhuurderheffing ook gebruikt worden voor het oplossen van schimmelproblemen?
Antwoord:
Er is geen heffingsvermindering specifiek gericht op schimmelproblemen. Wel is in
de wet een heffingsvermindering opgenomen voor verduurzaming van huurwoningen. Een
verhuurder komt in aanmerking voor de heffingsvermindering voor verduurzaming in de
verhuurderheffing indien de energieprestatie van de huurwoning wordt verbeterd, onder
de voorwaarden genoemd in de Regeling Vermindering Verhuurderheffing Verduurzaming.
De verduurzamingsmaatregelen die hiervoor genomen worden, kunnen tevens een positieve
bijdrage leveren aan het oplossen van de schimmelproblematiek.
Vanwege de tijdelijke uitputting van het budget is de heffingsvermindering voor verduurzaming
op dit moment gesloten. Afhankelijk van het aantal reserveringen die daadwerkelijk
tot uitbetaling komen zal binnen enkele jaren de regeling weer opengesteld worden
voor nieuwe aanvragen.
48
Zijn er speciale subsidies of kunnen ook duurzaamheidssubsidies gebruikt worden voor
het aanpakken van schimmelproblematiek?
Antwoord:
Nee, er zijn geen specifieke subsidies voor het aanpakken van schimmelproblematiek.
Er zijn wel subsidies als de Investeringssubsidie duurzame energie (ISDE) en de Subsidie
energiebesparing eigen huis (SEEH) voor het nemen van duurzaamheidsmaatregelen. Het
ligt voor de hand om bij het nemen van duurzaamheidsmaatregelen bestaande bouwkundige
problemen op te lossen en daarnaast om er zorg voor te dragen, bijvoorbeeld door goede
ventilatiemogelijkheden, dat door duurzaamheidsmaatregelen als betere isolatie geen
problemen ontstaan met het binnenklimaat. De SEEH biedt de mogelijkheid om aanvullend
aan het nemen van isolatiemaatregelen met subsidie een energiezuinig ventilatiesysteem
te installeren.
49
Kunt u een overzicht geven waarin de kwaliteit van de woningvoorraad wordt weergegeven,
opgesplitst in sociale huur- en vrije sectorwoningen en koopwoningen?
Antwoord:
Er bestaat geen eenduidige uitdrukking van de kwaliteit van een woning, omdat dit
begrip breed is, geen eenduidige definitie kent, noch een meting die daarvan is afgeleid.
In de gereguleerde huursector kan echter het aantal WWS-punten (Woningwaarderingsstelsel)
worden gebruikt als een uitdrukking van de kwaliteit van de huurwoning. Dat gebeurt
door een woning op verschillende kwaliteitsaspecten te waarderen, zoals het woonoppervlak,
het aantal verwarmde ruimtes, aanwezige voorzieningen zoals een badkamer, keuken,
et cetera. Maar het bevat bijvoorbeeld niet de bouwtechnische kwaliteit of de staat
van het onderhoud, waardoor het WWS dus alleen enkele aspecten van de kwaliteit in
kaart brengt. Toch is dit de beste meetbare uitdrukking die voorhanden is. Daarom
wordt de vraag op deze manier beantwoord.
In 2018 hadden huurwoningen gemiddeld 143 WWS-punten, dat als een hoge kwaliteit kan
worden aangemerkt, aangezien deze woningen konden worden verhuurd voor gemiddeld 714
euro per maand. Dat bedrag is dus nog hoger dan dat in datzelfde jaar de liberalisatiegrens
was (de woningen werden overigens voor gemiddeld 595 euro per maand verhuurd). Bij
de toegelaten instellingen, die de sociale huursector grotendeels vertegenwoordigt,
is dit puntenaantal gemiddeld het hoogst: 148; bij commerciële instellingen, die de
vrije huursector grotendeels vertegenwoordigt, het laagst: 127 punten, dat nog overeenkomt
met een maximale huurprijs van 630 euro per maand (Bron: CBS in publicatie «Cijfers over Bouwen en Wonen 2019»).
In de koopsector wordt het WWS niet gebruikt en bestaat er ook niet een andere maat
die de vele verschillende aspecten van de kwaliteit zoals hierboven beschreven eenduidig
uitdrukt. De woningwaarde bijvoorbeeld is vooral een uitkomst van vraag en aanbod
en locatie, zonder dat daarmee alleen de kwaliteit van de woning goed tot uitdrukking
komt. Er is wel informatie over de energetische kwaliteit van de woning (overigens
ook een apart onderdeel van het WWS), dat ook een uitdrukking is van de bouwtechnische
kwaliteit. De volgende figuur geeft de stand per 2018 weer, evenals die van 2006 en
2012, zoals uitgedrukt met het energielabel. Dit beeld is representatief voor de hele
woningvoorraad. Het aandeel groene labels is de afgelopen jaren sterk toegenomen en
het aandeel slechte labels aanzienlijk afgenomen, vooral in de particuliere huursector.
Het gemiddeld label in 2018 is C.
Bron: Energiemodule 2018
Op basis van de RVO-labelregistratie (dat betreft 3,7 miljoen woningen per 1 januari
2019) kan tevens worden geconcludeerd dat A, B en C-labels ruim totaal 63% van de
afgegeven energielabels uitmaken.
Dat de kwaliteit van de woningvoorraad in Nederland gemiddeld hoog is blijkt ook uit
de mate van tevredenheid over de woning: 86% van de Nederlanders is tevreden of zelfs
zeer tevreden over de huidige woning.
50
Wat is de staat van het onderhoud van huizen? Kunt u dit uitsplitsen in sociale huur,
vrije sector en koopwoningen?
Antwoord:
Er bestaat geen registratie van de staat waarin huur- en koopwoningen verkeren. Wel
is er inzicht in de uitgaven voor woningverbetering door corporaties, de genomen maatregelen
in de verschillende sectoren en de tevredenheid met het onderhoud.
De investeringen van corporaties in woningverbetering zijn de laatste jaren sterk
toegenomen tot ruim € 2 mld. per jaar. Dat had waarschijnlijk vooral betrekking op
energetische verbeteringen, maar ook op regulier onderhoud. In de praktijk valt dat
onderscheid niet altijd goed te maken, omdat op onderhoudsmomenten vaak ook beter
wordt geïsoleerd (bijvoorbeeld bij het vervangen van het dak in het kader van regulier
onderhoud verbetert doorgaans ook de isolatiewaarde).
Investeringen in woningverbetering, 2014–2018
2014
2015
2016
2017
2018
Investeringen gerealiseerde woningverbetering
(x € 1 mln.)
1.362,2
1.286,5
1.399,9
1.823,8
2.070,7
Bron: dVi/BTIV-monitor
De onderhoudsuitgaven van eigenaren-bewoners zijn niet bekend. Evenwel kan op basis
van het Woononderzoek Nederland 2018 inzicht in de genomen onderhoudsmaatregelen,
per sector, worden verschaft. Dan blijkt dat in de afgelopen vijf jaar in de koopsector
het meest frequent onderhoud is gepleegd (in 85% van de koopwoningen), gevolgd door
de corporatiesector (in 65% van de corporatiewoningen) en het minst frequent in de
particuliere huursector (in 60% van de particuliere huurwoningen). In alle sectoren
betreft dit onderhoud vaker de buitenkant van de woning (bijvoorbeeld dak, gevel,
schilderwerk, kozijnen) dan de binnenkant (bijvoorbeeld keuken, badkamer, wanden,
plafonds).
Daarnaast is er specifiek inzicht in de genomen maatregelen voor energiebesparing
en/of verduurzaming. In 2018 zijn ruim 1 miljoen substantiële energiebesparende maatregelen
genomen door eigenaar-bewoners, bijna 0,5 miljoen door corporaties en ruim 0,2 miljoen
door particuliere verhuurders (zie ook vraag 26). Deze maatregelen hadden betrekking
op ruim 1 miljoen woningen (in sommige woningen werden meerdere maatregelen getroffen).
In zowel de koop- als huursector had dit vooral betrekking op het plaatsen van een
(nieuwe) HR-ketel, het vervangen van enkel- en dubbelglas door HR++ glas, en het plaatsen
van zonnepanelen (Bron: RVO).
Op basis van het Woononderzoek Nederland 2018 kan tot slot worden gesteld dat 96%
van de eigenaar-bewoners hun eigen woning goed onderhouden vinden. Onder bewoners
van corporatiewoningen vindt 21% dat hun woning slecht onderhouden is, bij bewoners
van particuliere huurwoningen is dat aandeel 23%.
51
Wat zijn de doelstellingen, de doeltreffendheid en de doelmatigheid die worden nagestreefd
met de woningbouwimpuls van 1 miljard euro?
Antwoord:
De woningbouwimpuls is bedoeld voor het versneld realiseren van meer betaalbare woningen.
Om een bijdrage uit de woningbouwimpuls te kunnen krijgen moet een regio aan voorwaarden
voldoen. Het kabinet wil dat starters en mensen met een middeninkomen profiteren van
de bijdrage, en gemeenten en andere partijen die baat hebben bij de woningbouw een
maximale bijdrage leveren in (financiële) middelen om dat voor elkaar te krijgen.
Het Rijk zal niet de volledige onrendabele top van projecten financieren waardoor
er ook een bijdrage nodig is van gemeenten en markpartijen. Dit zorgt voor cofinanciering
en daarmee voor een eerlijke verdeling van de lasten. Zo borgen we dat de winst niet
bij grondspeculanten beland, maar dat het ten goede komt aan de samenleving. Dat moet
ook blijken uit een businesscase die de gemeente per woningbouwplan maakt en door
externe deskundigen laat toetsen. Als uit een businesscase blijkt dat een gemeente
of andere belanghebbenden de kosten voor de woningbouw zelf kunnen dragen, dan kan
geen beroep worden gedaan op de woningbouwimpuls. De precieze opzet en uitvoering
verwacht ik dit jaar naar uw Kamer te sturen. Daarin zal ook stil worden gestaan bij
hoe de doelmatigheid wordt geborgd. Voorafgaand aan het wetgevingsoverleg Wonen en
Ruimte zal ik uw Kamer nader informeren over de woningbouwimpuls.
De grootte van het gemeentefonds en provinciefonds krimpen of groeien mee met hetzelfde
percentage als de rijksuitgaven, deze beweging heet accres. De € 2 mld. om woningbouw
te stimuleren bestaat uit uitgaven (€ 1 mld.) en uit een heffingsvermindering bij
de verhuurdersheffing (€ 1 mld.). De cumulatief (€ 1 mld.) hogere uitgaven als gevolg
van de woningbouwimpuls hebben een accresverhogend effect vanaf 2020. De inkomstenmaatregelen
zijn niet relevant voor de berekening van het accres, aangezien het accres is gekoppeld
aan de uitgaven van het Rijk.
52
Wat zijn de beleidsinstrumenten die concreet worden ingezet bij de woningbouwimpuls
van 1 miljard euro?
Antwoord:
Het kabinet wil met de woningbouwimpuls het woningtekort inlopen door de bouw van
betaalbare woningen te stimuleren en de bouwproductie langjarig hoog houden. Door
een specifieke uitkering, waaraan voorwaarden voor het beschikbaar stellen van aanvullende
middelen beschikbaar zijn verbonden, aan gemeenten kan de rijksoverheid sturing geven
en zorgen dat er sneller en meer betaalbare koop- en huurwoningen worden gebouwd in
een kwalitatief goede leefomgeving.
53
Wat zijn de financiële gevolgen voor het Rijk, de decentrale overheden en de financiële
gevolgen voor maatschappelijke sectoren van de woningbouwimpuls van 1 miljard euro?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 51.
54
Hoeveel verhuurderheffing wordt er in 2019 opgehaald? En hoeveel verhuurderheffing
wordt er in 2020, na aftrek van de in de begroting opgenomen korting, opgehaald?
Antwoord:
Naar verwachting wordt in 2019 voor € 1.759 mln. aan verhuurderheffing opgehaald.
Voor 2020 is de verhuurderheffing begroot op € 1.791 mln.
55
Hoe wordt de huurtoeslag in Caribisch Nederland precies ingevoerd? Kan dit schematisch
worden weergegeven met daarbij de precieze hoogte van de huurtoeslag i.r.t. de hoogte
van de huur en de hoogte van het inkomen?
Antwoord:
Ter uitvoering van de motie Kuiken c.s. heb ik uw Kamer geïnformeerd over huidige
inspanningen, het effect van deze inspanningen en de ambitie om tot een verlaging
van de kosten te komen (brief van de Staatssecretarissen van SZW en BZK van 13 september
2019). Mijn streven is om in de periode 2020–2025 te komen tot een verlaging van de
gemiddelde huurlasten met 50%. De gemiddelde huurlasten komen dan overeen met de bedragen
zoals opgenomen in het ijkpunt sociaal minimum, namelijk 33 procent van het huidige
wettelijke loon. Er is nog niet besloten over de precieze vormgeving van de door BZK
te betalen subsidie om de huren op de eilanden te matigen. Vooralsnog gaat de voorkeur
uit naar een variant op het systeem dat nu al op de eilanden bestaat, namelijk verhuurdersubsidie.
Daarbij krijgt de verhuurder van sociale huurwoningen subsidie die het hem mogelijk
maakt de huren te matigen afhankelijk van het inkomen van de huishoudens. In een later
stadium zou dit systeem van huurtoeslag kunnen worden uitgebreid naar verhuurders
van particuliere huurwoningen.
Op Bonaire ligt een ontwerp-eilandsverordening voor waarin de relatie tussen het belastbaar
inkomen en de maximale huur per jaar is bepaald zoals in onderstaand schema is aangegeven.
Voor St. Eustatius en Saba dienen vergelijkbare verordeningen te worden opgesteld,
waarbij rekening zal worden gehouden met lokale omstandigheden.
56
Hoeveel sociale huurwoningen zijn er in Caribisch Nederland en kan dit per eiland
worden uitgesplitst?
Antwoord:
De sociale woningstichtingen in CN verhuren gezamenlijk ongeveer 650 sociale huurwoningen.
Op Bonaire gaat het om zo’n 500 sociale huurwoningen die eigendom zijn van, en verhuurd
worden door, de Fundashon Cas Bonairiano (FCB).
Op St. Eustatius staan ongeveer 100 sociale huurwoningen, waarvan er 80 eigendom zijn
van het Openbaar Lichaam. Het dagelijks beheer en onderhoud wordt uitgevoerd door
de Statia Housing Foundation (SHF).
Op Saba staan momenteel 50 sociale huurwoningen. Ongeveer 30 zijn eigendom van Own
Your Home Foundation (OYOHF); 20 woningen zijn in bezit van de Europees Nederlandse
woningcorporatie Woonlinie.
57
Hoeveel huurwoningen in de vrije sector zijn er in Caribisch Nederland en kan dit
worden uitgesplitst naar eiland?
Antwoord:
Er zijn geen accurate en betrouwbare statistieken beschikbaar over de particuliere
huurwoningmarkt in CN. Een schatting laat zien dat er op Bonaire en Saba ongeveer
1400 huurwoningen in de vrije sector zouden kunnen zijn.
Op Bonaire gaat het om ongeveer 1100 huurwoningen in de vrije sector. Op Saba gaat
het om ongeveer 300 huurwoningen in de vrije sector.
Van St. Eustatius zijn nog geen gegevens beschikbaar over het aantal particuliere
huurwoningen op St. Eustatius.
58
Hoeveel koopwoningen zijn er in Caribisch Nederland en kan dit per eiland worden uitgesplitst?
Antwoord:
Er zijn geen accurate gegevens beschikbaar over het aantal koopwoningen in CN.
59
Hoe verhoudt de verhuurderheffing zich tot de verplichting aan corporaties uit de
Woningwet om de inkomsten uit huur uitsluitend te besteden aan nieuwe en betere woningen?
Antwoord:
De commissie voor Binnenlandse Zaken heeft op 3-10-2019 het kabinet verzocht om een
brief te sturen waarin ingegaan wordt op het feit dat circa 200 corporaties bij de
Belastingdienst bezwaar aantekenen tegen de hen opgelegde verhuurderheffing. Het verzoek
daarbij was om specifiek in te gaan op de verhouding tussen de bepalingen uit de Woningwet
en de wettelijke grondslag voor de verhuurderheffing. Voor de beantwoording van deze
vraag verwijs ik u naar deze brief, die ik u onlangs heb gestuurd.
60
Hoeveel bouwvergunningen zijn er in 2016, 2017 en 2018 afgegeven. Hoeveel bouwvergunningen
zijn er in 2019 afgegeven tot nu toe? Wat is de verwachting hoeveel er nog afgegeven
worden? Wat is de verwachting voor het aantal vergunningen dat in 2020 wordt afgegeven?
Antwoord:
Het is moeilijk te voorspellen hoeveel bouwvergunningen er in de nabije toekomst worden
afgegeven. Vaak ziet men in de statistieken een stijging van het aantal afgeven bouwvergunningen
in de tweede helft van het jaar. Of dit in 2019 eveneens het geval is, zal moeten
blijken. Ook voor 2020 is niet bekend hoeveel vergunningen er naar verwachting worden
afgegeven.
2016
2017
2018
2019
Bouwvergunningen nieuwbouw
53.567
69.728
69.824
30.4481
Bron: CBS
X Noot
1
Tot en met juli.
61
Hoeveel woningen zijn er sinds 2015 per jaar opgeleverd?
Antwoord:
Hieronder treft u een overzicht van de gereedgemelde woningen en de toevoeging van
nieuwe woningen door transformatie. Het CBS publiceert binnenkort geactualiseerde
transformatiecijfers. Deze cijfers zijn met terugwerkende kracht tot 2012 bijgewerkt.
De verwachting is dat het aantal nieuwe woningen door transformatie in alle jaren
hoger uitkomt.
2015
2016
2017
2018
2019
Nieuwbouwwoningen gereedgemeld
48.381
54.849
62.982
66.582
44.1251
Nieuwe woningen door transformatie
7.825
7,530
7.575
Nog niet bekend
Totaal
56206
65.249
70.458
Bron: CBS
X Noot
1
Tot en met augustus.
62
Wat zijn voor de jaren 2008–2019 de gemiddelde bouwkosten van een woning?
Antwoord:
Het CBS geeft vanaf 2012 de kosten van arbeid en materialen exclusief BTW. Hiermee
ontstaat overigens geen compleet beeld van de totale stichtingskosten, omdat bijkomende
kosten, marge en grondkosten ontbreken. Op de totale stichtingskosten van sociale
huurwoningen wordt in het antwoord op vraag 186 en 159 ingegaan. Er is geen informatie
beschikbaar over de totale stichtingskosten van koopwoningen en overige huurwoningen.
Huurwoningen
Koopwoningen
Perioden
x 1.000 euro
x 1.000 euro
2012
95
145
2013
92
140
2014
86
129
2015
84
129
2016
85
142
2017
86
150
2018*
99
164
63
Wat is voor de jaren 2008–2019 de gemiddelde verkoopprijs van een woning?
Antwoord:
De gemiddelde verkoopprijs van koopwoningen vanaf 2008 is weergegeven in onderstaande
tabel. Voor 2019 is het cijfer van juli getoond.
Gemiddelde verkoopprijs x1.000 euro
2008
255
2009
238
2010
240
2011
240
2012
227
2013
213
2014
222
2015
230
2016
244
2017
263
2018
287
2019 (juli)
310
Bron: Kadaster
64
Kunt u aangeven hoe lang bewoners gemiddeld in een huurwoning en een koopwoning blijven
wonen?
Antwoord:
Het WoON2018 laat zien dat de huidige bewoner van een huurwoning daar gemiddeld 15
jaar geleden is komen wonen en de huidige bewoner van een koopwoning 19 jaar geleden.
65
Op welke wijze worden de resultaten van de Woondeals gemonitord en welke meetbare
doelen zijn hieraan verbonden?
Antwoord:
Iedere woondeal is maatwerk. Monitoring van de gemaakte afspraken is daarom ook maatwerk
en wordt in eerste instantie gedaan door reguliere bestuurlijke overleggen met de
regio. Hierbij wordt gebruik gemaakt van bestaande monitoringsinstrumenten, zoals
de monitoring van de plancapaciteit, vergunningverlening, bouwproductie en de studentenmonitor
van bijvoorbeeld het CBS. Waar de bestaande monitoring niet voldoet, is in de woondeals
afgesproken om deze te verbeteren. Over de voortgang van de woondeals wordt de Kamer
geïnformeerd.
Een voorbeeld van een concreet doel op landelijk niveau is in de Nationale Woonagenda
met landelijke koepels afgesproken, namelijk de bouw van 75.000 extra woningen per
jaar. Meer dan de helft van die woningen moet in de regio’s komen waar ik de woondeals
mee heb gesloten. Deze ambities hebben we in de woondeals vastgelegd voor de bouwproductie
in de komende jaren:
gemeente Groningen
8.000 extra woningen tot 2023
Stedelijk Gebied Eindhoven
15.000 extra woningen in Eindhoven tot 2023 (3.000 per jaar), 27.000 voor de hele
regio
Zuidelijke Randstad
100.000 extra woningen t/m 2025
Regio Utrecht
Inzet op realisatie van de 67.000 geplande extra woningen
Metropoolregio Amsterdam
15.000 extra woningen per jaar t/m 2025, ruim 100.000 in totaal
66
Welke concrete maatregelen treft u bij het stimuleringspakket van 1 miljard om te
komen tot meer betaalbare woningen?
Antwoord:
Het kabinet wil met de woningbouwimpuls het woningtekort inlopen door de bouw van
betaalbare woningen te stimuleren en de bouwproductie langjarig hoog houden. Door
onder voorwaarden aanvullende middelen beschikbaar te stellen, kan de rijksoverheid
sturing geven en zorgen dat er sneller en meer betaalbare koop- en huurwoningen worden
gebouwd in een kwalitatief goede leefomgeving. Hiertoe zullen in goede samenwerking
tussen het Ministerie van BZK, gemeenten en andere betrokken partijen businesscases
tot stand komen. Voorafgaand aan het wetgevingsoverleg Wonen en Ruimte zal ik u nader
informeren over de woningbouwimpuls.
67
Met welke maatregelen vanuit het miljard voor woningbouwimpuls wordt de positie van
starters en verbeterd en het aanbod in het middensegment vergroot?
Antwoord:
Door hoge kosten van gebiedsontwikkelingen ligt de gemiddelde prijs van nieuwbouwwoningen
momenteel rond de 400.000 euro. Dit is een prijs die vaak ver buiten het bereik ligt
van starters en mensen met een middeninkomen. Het kabinet wil met de woningbouwimpuls
het woningtekort inlopen door de bouw van betaalbare woningen te stimuleren en de
bouwproductie langjarig hoog te houden. Door onder voorwaarden aanvullende middelen
beschikbaar te stellen, kan de rijksoverheid sturing geven en zorgen dat er sneller
en meer betaalbare koop- en huurwoningen worden gebouwd in een kwalitatief goede leefomgeving.
68
Wat gaat er in 2020 concreet gebeuren ten aanzien van de grensoverschrijdende samenwerking?
Welke concrete maatregelen worden er genomen om welke concrete problemen op te lossen?
Antwoord:
Groeien aan de grens kan niet alleen bereikt worden door louter te focussen op concrete
problemen. Het draait ook heel nadrukkelijk op het pakken van kansen. Grensregio’s
hebben veel mogelijkheden om, samen met de buurlanden groei te realiseren. Voor veel
concrete maatregelen ligt de verantwoordelijkheid bij de vakministers – zij zijn dan
ook nauw betrokken bij de grensoverschrijdende samenwerking. Vanuit de coördinerende
verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris voor grensoverschrijdende samenwerking
zorgt hij er voor dat initiatieven worden gestimuleerd, daartoe de juiste randvoorwaarden
worden gecreëerd en grensbarrières worden geslecht, interbestuurlijke samenwerking
met de buurlanden is georganiseerd en de mogelijkheden van de EU en Benelux daarbij
worden benut. Concrete acties in 2020 zijn:
• Vanuit de regio-envelop worden middelen beschikbaar gesteld aan grensoverschrijdende
initiatieven via de regiodeals met Twente, Parkstad Limburg, Zuid-Oost Drenthe en
de Achterhoek.
• Ondersteunen van grensoverschrijdende initiatieven rond uitwisseling van jongeren
door middel van sport- en cultuurevenementen (uitvoering van de motie-Van der Molen
c.s. (Kamerstukken 35 000 VII, nr. 21)).
• Creëren van de juiste randvoorwaarden om grensoverschrijdende initiatieven te faciliteren.
Een belangrijk initiatief is de fusie van de havenbedrijven van Gent en Zeeland tot
North Sea Port. Op basis van een inventarisatie van ervaren grensbelemmeringen in
het havengebied zijn een bestuurlijke werkgroep en een studie gestart om in de gehele
grensregio van Nederland en Vlaanderen oplossingen te zoeken voor belemmeringen die
voortkomen uit verschillen in wet en regelgeving tussen onze landen. Resultaten worden
verwacht in de zomer van 2020.
• Dit jaar zijn afspraken gemaakt om de grensinformatiestructuur te financieren, en
over de verbetering van de dienstverlening. Dit zal in 2020 en daarna zijn beslag
krijgen.
• Bevorderen dat bij de totstandkoming van Nederlandse wet- en regelgeving vooraf meer
aandacht is voor eventuele effecten die optreden in de grensregio’s. Daartoe is een
leidraad grenseffecten gereed, waarmee beleidsmakers in Den Haag aan de hand genomen
worden om vroegtijdig eventuele grenseffecten te signaleren (uitvoering van de motie-Van
der Molen c.s. (Kamerstukken 32 851, nr. 48)).
• De interbestuurlijk samenwerkingsstructuur met de buurlanden (grensoverschrijdende
«governance») wordt benut om concrete problemen en kansen voor bijvoorbeeld grensarbeid,
leefbaarheid en infrastructuur te agenderen. Voorbeelden zijn de Einstein Telescope
in Zuid-Limburg met grensoverschrijdende effecten en kansen voor Limburg en aangrenzende
gebieden in Duitsland en België of infrastructuuropgaven tussen Nederland en Vlaanderen.
• In mei 2020 vindt de tweede Grenslandconferentie met Noordrijn-Westfalen plaats. Het
streven van alle betrokken partijen is om dan ook de eerste concrete resultaten voor
de onderwerpen uit de grenslandagenda te kunnen presenteren. Het betreft onder meer
het op een aantal plaatsen invoeren van een grensoverschrijdend semesterticket voor
Duitse studenten aan Nederlandse universiteiten, versterking van de grensoverschrijdende
arbeidsbemiddeling, betere advisering over diploma-waardering, het aanbod van grensoverschrijdende
stages en buurtaal in het beroepsonderwijs verbeteren.
• In 2020 wordt tevens nadere invulling gegeven aan de prioritaire thema’s die zijn
geformuleerd in de samenwerkingsagenda Nederland-Nedersaksen. Een concreet voorbeeld
is het verkennen van samenwerking op het gebied van waterstof.
• Faciliteren van gebruik van instrumenten van internationale organisaties als Benelux
en de Europese Unie (EU). De toepassing van oplossingen zoals die in de Benelux-samenwerking
al zijn afgesproken en toegepast bij de Albertknoop (geluidshinderwetgeving voor grensoverschrijdende
bedrijventerrein bij Maastricht-Lanaken) en de toepassing van grensoverschrijdende
samenwerkingsverbanden als Benelux Groeperingen voor Territoriale Samenwerking (BGTS)
kunnen worden ingezet voor concrete uitdagingen waar in de grensregio partijen in
zowel Nederland als België gezamenlijk naar oplossingen zoeken. Verkend wordt of op
termijn ook de grensregio met Duitsland van dit GROS-verdrag gebruik kan maken.
• Voor de grensoverschrijdende samenwerking van aan elkaar grenzende regio’s in de EU
ter bevordering van de geïntegreerde regionale ontwikkeling, heeft de EU het financieringsinstrument
Interreg A. In 2020 zal de nieuwe programmaperiode (2021–2027) worden vormgegeven.
69
Welke concrete acties gaan er in 2020 ondernomen worden op het gebied van wonen en
zorg?
Antwoord:
Wonen met zorg betreft een breed beleidsveld. Het gaat over wonen voor de doelgroepen
ouderen, mensen met een beperking en mensen met psychiatrische en/of psychosociale
problemen. De Ministeries van VWS en BZK hebben in 2018 en 2019 veel acties in gang
gezet. Het gaat dan om de acties uit het Programma Langer Thuis, de Meerjarenagenda
Beschermd wonen/maatschappelijke opvang, het actieprogramma dak- en thuisloze jongeren
en het Programma onbeperkt meedoen. De acties uit deze programma’s en plannen lopen
door in 2020. Daarnaast zijn er ook trajecten die in hun uitwerking relevant zijn
voor de doelgroepen van wonen en zorg. Het gaat hierbij onder meer om de Nationale
Woonagenda, de Woondeals en de uitwerking van de evaluatie van de Woningwet. Om het
aanpakken van de lokale opgave kracht bij te zetten, hebben de VNG, Actiz, Aedes en
de Ministeries van BZK en VWS een Taskforce Wonen en Zorg gestart die onder meer tot
taak heeft te stimuleren dat in alle gemeenten de lokale opgave in beeld wordt gebracht
en dat woon-zorgvisies worden ontwikkeld op basis waarvan afspraken kunnen worden
gemaakt.
70
Hoeveel senioren woningen zijn er op dit moment (kan dit uitgesplitst worden naar
woningmarktregio en naar prijsklasse)?
Antwoord:
Hiervan zijn geen directe gegevens beschikbaar. Dit heeft vooral te maken met het
gegeven dat er door de grote verschillen in woningen voor deze doelgroep geen eenduidige
definitie voor handen is. Wel voer ik op dit moment samen met de Minister van VWS
een onderzoek uit naar het aantal bestaande geclusterde woonvormen voor ouderen. Dit
onderzoek zal in de eerste helft van 2020 aan uw Kamer worden gezonden.
71
Hoeveel senioren woningen worden er in 2020 gebouwd (kan dit uitgesplitst worden naar
woningmarkregio en naar prijsklasse)?
Antwoord:
Zie ook vraag 70. Hiervan zijn geen directe gegevens beschikbaar. Dit heeft vooral
te maken met het gegeven dat er door de grote verschillen in woningen voor deze doelgroep
geen eenduidige definitie voor handen is.
72
Hoeveel senioren woningen zijn er, volgens de huidige demografische voorspellingen,
nodig over 5 jaar, 10 jaar, 15 jaar en 20 jaar?
Antwoord:
De mate waarin ouderen zelfstandig thuis kunnen wonen is afhankelijk van veel verschillende
factoren. Dit zijn, naast de geschiktheid van hun woning, onder andere de zorg, het
sociale netwerk en de aard en intensiteit van de beperkingen. Dit maakt dat het vaststellen
van een eenduidige definitie van een ouderenwoning en het berekenen van een landelijke
behoefte en tekort niet mogelijk is. Gemeenten, woningcorporaties, marktpartijen en
zorgaanbieders kunnen in grote lijnen wel aangeven wat op dat niveau de behoefte is.
Via het programma Langer Thuis, de Nationale Woonagenda, de woondeals en de Taskforce
Wonen en Zorg wordt het lokale niveau gestimuleerd en ondersteund bij het in kaart
brengen van de opgave.
73
Hoeveel mensen staan er op de wachtlijsten voor seniorenwoningen?
Antwoord:
Zie ook vraag 70. Hiervan zijn geen directe gegevens beschikbaar. Dit komt vooral
doordat er door de grote verschillen geen eenduidige definitie voor een ouderenwoning,
seniorenwoning, woonzorgvorm etc. voor handen is. Wel is bekend dat de interesse van
ouderen voor initiatieven als bijvoorbeeld ParkEntree in Schiedam, de Knarrenhof in
Zwolle en Oosterburen in Den Bosch groot is.
74
Kan per woondeal aangegeven worden welke concrete doelstellingen en acties (n.a.v.
de woondeals) op het gebied van wonen en zorg er zijn geformuleerd?
Antwoord:
In de woondeals van Groningen, Utrecht, metropoolregio Amsterdam en metropoolregio
Rotterdam Den Haag is afgesproken dat zij met het Rijk de inzet van de ondersteuningsinstrumenten
op het terrein van ouderenhuisvesting verkennen. In de woondeal met Groningen is tevens
afgesproken dat er een Woonbehoefte- en woonlastenonderzoek komt om kwantitatieve
en kwalitatieve woningbehoefte op korte en lange termijn in beeld te krijgen. In de
woondeal metropoolregio Rotterdam-Den Haag staat dat gemeenten de lokale opgave in
beeld brengen en een lokale aanpak hebben om ouderen geschikt te laten wonen. Ook
zal er verkenning plaatsvinden naar een betere verdeling van kwetsbare (zorg)groepen,
en ondersteunen BZK en de provincie onderzoek naar de huisvestingsmogelijkheden voor
doelgroepen met een (psychische) begeleidingsvraag en de vertaalslag naar projecten
in gemeenten. In de woondeal Utrecht is afgesproken dat gemeenten en Minister verkennen
op welke wijze de uitstroom van kwetsbare groepen uit onder meer de maatschappelijke
opvang en de verdere ambulantisering verbeterd kan worden. Hierbij wordt het aanbod
van geschikte huisvesting, evenals de ondersteuning na uitstroom en bij verdere ambulantisering
meegenomen. Hierbij verkennen partijen ook de mogelijkheden in hoeverre tijdelijke
en flexibele woningen en projecten voor gemengd wonen uitkomst kunnen bieden voor
deze doelgroep en in hoeverre de huidige regelgeving toereikend is.
75
Welke juridische mogelijkheden hebben gemeenten om in prestatieafspraken corporaties
opdrachten te geven ten aanzien van de opgave voor wonen en zorg?
Antwoord:
Gemeenten kunnen in hun woonbeleid aangeven wat zij verwachten van corporaties op
het terrein van wonen in relatie tot doelgroepen die zorg nodig hebben. In dat geval
is de corporatie gehouden daaraan naar redelijkheid bij te dragen, binnen de kaders
voor woningcorporaties zoals die volgen uit de Woningwet. Vervolgens treden corporaties,
gemeenten en huurdersorganisaties in overleg over te maken afspraken voor de uitvoering
van dit beleid (de prestatieafspraken). Mocht er een geschil in de weg staan aan het
maken van deze afspraken, dan kan elk van de partijen dit geschil voorleggen aan de
Minister van BZK. De commissie Geschilbeslechting adviseert de Minister van BZK op
dit punt.
76
Wat zijn de resultaten van de campagne «direct duidelijk»?
Antwoord:
Sinds de start van de campagne «Direct Duidelijk voor heldere overheidstaal» hebben
15 organisaties de Direct Duidelijk Deals gesloten. Daarmee verbinden deze organisaties
zich aan het voeren van begrijpelijk taalbeleid en zijn 4,2 miljoen burgers bereikt
(24,3% van het totaal aantal inwoners).
Er is onderzoek opgestart naar de effecten van verbeterde teksten op basis van tekstanalyse,
checklists en gebruikersonderzoek.
Er is een website ontwikkeld met schrijftips, voorbeeldbrieven, controlelijstjes en
goede voorbeelden ontwikkeld.
Voor het uitwisselen van kennis en goede voorbeelden zijn door het land 5 regiobijeenkomsten
en verdiepingssessies georganiseerd. Aan deze bijeenkomsten hebben in totaal 200 deelnemers
van 118 verschillende overheidsorganisaties deelgenomen.
Tweemaandelijks worden nieuwsbrieven verstuurd en er is een LinkedIn groep actief
om kennis en ervaringen te delen.
Elk jaar worden twee direct duidelijk prijzen uitgereikt aan; (1) een bestuurder of
ambtenaar die binnen zijn of haar organisatie het meest heeft bereikt, en (2) aan
een ambtenaar die het meest uitblinkt in duidelijke taal.
77
Behalve de campagne «Direct Duidelijk» en de cursussen die landelijk zullen worden
aangeboden, op welke manieren gaat u ervoor zorgen dat de digitale overheid toegankelijk
en begrijpelijk wordt voor iedereen?
Antwoord:
Ik ga de uitwisseling van kennis, ervaring en goede voorbeelden versterken door:
– experts in te zetten om overheden te helpen om burgers vaker bij de ontwikkeling en
het testen van teksten, digitale formulieren en websites te betrekken;
– een modellenbank voor begrijpelijke teksten en formulieren te ontwikkelen;
– een loket voor inwoners en burgerbelangenorganisaties te openen om onbegrijpelijke
teksten aan te leveren;
– dit najaar nog 3 regiobijeenkomsten met verdiepingssessies voor ambtenaren te organiseren;
– vanaf 2020 maandelijks in een provincie een Direct Duidelijk marathon te organiseren
met allerlei inspirerende begrijpelijke taalworkshops voor ambtenaren;
– met behulp van burgerpanels en ambassadeurs onderzoek uit te voeren naar verbeterde
teksten en formulieren en zo te toetsen of deze merkbaar zijn verbeterd.
Met het programma Mens Centraal werken we aan een overheidsbrede aanpak op levensgebeurtenissen
om dienstverlening beter aan te laten sluiten op het dagelijkse leven van mensen.
Het wetsvoorstel Modernisering elektronisch bestuurlijk verkeer, dat bij uw Kamer
aanhangig is, voorziet in een algemene zorgplicht voor bestuursorganen tot bij de
doelgroep passende ondersteuning bij overheidscommunicatie. Bestuursorganen zijn er
zelf verantwoordelijk voor om deze hulp concreet in te vullen
78
Kunt u toelichten in hoeverre investeringen in «tabletcoaches» past binnen uw beleid
om de digitale overheid toegankelijk en begrijpelijk te maken voor iedereen?
Antwoord:
De aanschaf van een tablet, smartphone of laptop is een eerste stap om digitaal vaardiger
te worden. Maar wie digitale vaardigheden mist heeft begeleiding nodig om een nieuw
apparaat te gebruiken. «Tabletcoaches» helpen mensen met weinig of zelfs zonder digitale
vaardigheden op weg om niet alleen vertrouwd te raken met de bediening van een apparaat,
maar ook zaken als verbinding maken met wifi, surfen, mailen, apps installeren en
gebruiken, sociale hulpmiddelen als WhatsApp, Twitter, Facebook en Skype, gevaren
op internet leren herkennen enzovoort.
In de praktijk helpen tabletcoaches vooral veel ouderen en mensen met een migratieachtergrond
op weg. Dit blijkt uit de ervaringen met het oefenprogramma Klik&Tik. De tablet bij
onder meer de bibliotheken.
79
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de afspraken in het klimaatakkoord over
het verduurzamen van de gebouwde omgeving? En wat zijn de volgende concrete stappen
die gezet gaan worden om de doelstellingen uit het klimaatakkoord te bereiken? Kan
hierbij ook een concreet tijdschema worden gegeven?
Antwoord:
De afspraken in het klimaatakkoord voor de gebouwde omgeving worden uitgewerkt langs
een achttal lijnen: (1) de wijkgerichte aanpak, (2) ondersteuning van eigenaar-bewoners,
(3) de huursector, (4) woningen, (5) utiliteitsbouw, (6) financiering en fiscaal,
(7) kostenreductie bouw en (8) duurzame warmte en marktordening. Bij de uitwerking
zijn de partijen betrokken die eerder deel uitmaakten van de sectortafel gebouwde
omgeving. De eerste bijeenkomst van het (nieuwe) uitvoeringsoverleg gebouwde omgeving
heeft 1 oktober jl. plaatsgevonden.
Op 17 september jl. heeft u een brief ontvangen over de wetgevingsagenda van het klimaatakkoord (Kamerstukken II 2018/19, 32 813, nr. 394). Daarbij is aangegeven dat u dit najaar zal wordt geïnformeerd over de wetgeving
rondom de wijkgerichte aanpak en het warmtefonds. Tevens stuur ik u, zoals ik eerder
heb aangegeven in de brief van 10 september 2019 (Kamerstukken II 2018/19, 32 813, nr. 391), voor het einde van dit jaar een brief over kostenreductie en innovatie in de bouw.
Het kabinet zal jaarlijks over de voortgang het klimaatbeleid rapporteren in de Klimaatnota.
Over het doelbereik in 2030 wordt door het PBL gerapporteerd in de Klimaat- en Energieverkenning
(KEV). De KEV rapporteert echter niet over de voortgang van het beleid zelf en de
stappen die worden gezet richting het doelbereik. Om de voortgang van beleid te monitoren
wordt daarom een Voortgangsmonitor Klimaatbeleid ontwikkeld. Deze monitor zal onder
meer inzicht bieden in de voortgang van het uitvoeringsprogramma op hoofdlijnen.
80
Hoe gaat u de kennis van senioren stimuleren bij het herkennen van risico’s rondom
digitalisering, waaronder het beschermen van de digitale identiteit?
Antwoord:
Senioren kunnen inderdaad in kwetsbare posities verkeren als het gaat om meekomen
met digitalisering. Zij moeten bijvoorbeeld op het gebied van zorg steeds vaker gebruik
maken van digitale hulpmiddelen en lopen hierbij tegen drempels aan. Ook eenzaamheid
of een kleine sociale kring zorgt er in veel gevallen voor dat het meekomen met digitale
ontwikkelingen voor deze groep zeker niet vanzelfsprekend is.
Vanuit de alliantie Digitaal Samenleven, waarin publieke, private en maatschappelijke
organisaties met elkaar «digitale drempels» opsporen, wordt dit najaar een landelijk
actieprogramma gestart om juist de groep senioren extra te ondersteunen bij het ontwikkelen
van digitale vaardigheden. Dat betekent ook bewustwording dat het nodig is om op een
veilige en vertrouwde manier om te gaan met de digitalisering. Als we willen dat iedereen
meedoet, vraagt dit om gezamenlijke inspanning. Overheid, bedrijven en maatschappelijke
organisaties moeten veel meer mét elkaar optrekken. Binnen de alliantie Digitaal Samenleven
worden de goede initiatieven van individuele organisaties aan elkaar verbonden.
De cursus «Klik en Tik» wordt door heel het land aangeboden in o.a. bibliotheken.
Ook is deze cursus voor particulieren gratis beschikbaar. BZK geeft subsidie om hier
een extra module «Veilig Internetten» aan toe te laten voegen. Juist om zaken zoals
het beschermen van je digitale identiteit op een laagdrempelige manier onder de aandacht
te brengen.
Met de campagne Alert Online van het Ministerie van Justitie & Veiligheid wordt bij
alle Nederlanders aandacht gevraagd voor de risico’s van digitalisering.
81
Op welke manieren gaat u voorkomen dat het programma «Machtigen», waarbij mensen die
niet digitaal willen of kunnen communiceren hun digitale zaken kunnen overdragen aan
iemand anders, gevoelig wordt voor fraude en oneigenlijk gebruik van gegevens?
Antwoord:
Het programma Machtigen beoogt fraude en oneigenlijk gebruik van gegevens juist tegen
te gaan door een aansprekend, veilig alternatief te bieden voor het uitlenen van de
eigen DigiD-code, wat nu vaak gebeurt en gevoelig is voor fraude en misbruik. Overigens
is het uitlenen van de eigen DigiD-code in de nabije toekomst geen optie meer omdat
overheidsdienstverleners de betrouwbaarheid van hun inlogmethode moeten gaan verhogen.
Zo vereist het UWV sinds 15 mei 2019 dat klanten verplicht inloggen met de DigiD App
of sms-controle. Inloggen bij DUO was al eerder verplicht via de DigiD App of sms-controle.
Omdat inloggen met alleen de combinatie van gebruikersnaam en wachtwoord niet meer
kan is machtigen dan het enige digitale alternatief.
Machtigen is veilig omdat alle handelingen die de gemachtigde uitvoert digitaal worden
vastgelegd, zodat in het geval van fraude, misbruik of misverstand eenduidig kan worden
bepaald wie wanneer welke handelingen namens de betrokkene heeft uitgevoerd. Verder
wordt door goede voorlichting en informatie gezorgd dat de betrokkene zich bewust
is waarvoor hij iemand machtigt, en desgewenst zelf kan volgen waarvoor zijn machtiging
is/wordt gebruikt.
82
Wat is de alliantie Digitaal samenleven? Wie behoren daartoe?
Antwoord:
De alliantie Digitaal Samenleven is opgericht vanuit de overtuiging dat digitale inclusie
een maatschappelijke opgave is die niet door de overheid alleen aangepakt kan worden.
Door de krachten van publieke, private en maatschappelijke partijen te bundelen kunnen
belemmeringen die mensen nu met digitalisering ervaren vanuit het grotere geheel bekeken
en weggenomen worden. Tot nu toe kwam elke organisatie met een oplossing binnen het
eigen terrein en/of vakgebied. Binnen de alliantie pakken de partners gezamenlijk
de belemmeringen die mensen ervaren aan.
De alliantie kent inmiddels meer dan 30 partijen die zich voor verschillende opgaves
hebben aangemeld. Denk in het private domein bijvoorbeeld aan een VodafoneZiggo, Samsung,
ING, NS en Interpolis. Vanuit de publieke sector de Koninklijke Bibliotheek, stichting
Digisterker, Bartiméus, Accessibility, het Ouderenfonds en grote uitvoeringsorganisaties
vanuit de overheid zelf. Daarnaast zijn er meerdere kennisinstellingen betrokken,
zoals Avans Hogeschool, Universiteit Tilburg, Vrije Universiteit Amsterdam, TNO, Netwerk
Mediawijsheid. Naast BZK zelf zijn verder onder meer VWS, SZW en VNG betrokken in
de alliantie.
De alliantie kenmerkt zich door een groeimodel. Er is alle ruimte voor nieuwe partijen
om zich aan te sluiten en nieuwe acties op te pakken.
83
Wanneer krijgen gebruikers van overheidsdiensten de mogelijkheid zelf maatschappelijk
relevante instanties en organisaties aan te wijzen waaraan een beperkt aantal persoonsgegevens
automatisch worden verstrekt (en daarbij ook gebruik kunnen maken van een opt out)?
Antwoord:
Burgers hebben nu reeds de mogelijkheid om persoonsgegevens bij de overheid digitaal
te delen met private dienstverleners (zoals zorgverleners, schuldhulpverlening of
woningcorporaties). De beleidsbrief Regie op Gegevens van 11 juli jl. (Kamerstukken II
2018/19, 32 761, nr. 147) beschrijft daarvoor de kaders.
Specifiek als het gaat om automatische verstrekking aan maatschappelijke instanties
is het voornemen om (bijvoorbeeld via MijnOverheid) een voorziening te ontwikkelen
die het burgers op een simpele en transparante manier mogelijk maakt aan te geven
dat ze bepaalde gegevens uit de basisregistratie, zoals het adres, automatisch willen
laten delen (of juist niet meer willen laten delen) met bedoelde organisaties. De
ontwikkeling hiervan zal in de komende jaren, in nauwe samenwerking met organisaties
van het maatschappelijk middenveld, vorm gaan krijgen. Ook dit is allemaal toegelicht
in de hierboven genoemde beleidsbrief.
84
Op welke wijze wordt de uitvoering van de «NL DIGIbeter» agenda gemonitord? Kunt u
per actie (van de bijlage van de Agenda) de voortgang toelichten?
Antwoord:
Over de uitvoering van de NL DIGIbeter wordt één keer per jaar gerapporteerd. Monitoring
van de acties is onderdeel het reguliere beleidsproces van BZK. Voor het afgelopen
zomerreces bent u geïnformeerd over de uitvoering van de agenda tot aan de zomer.
Voor het zomerreces van 2020 wordt opnieuw aan uw Kamer gerapporteerd over de in de
agenda opgesomde acties.
85
Welk experiment gaat de overheid uitvoeren als het gaat om kunstmatige intelligentie?
Antwoord:
Om meer kennis en ervaring op te doen met het op transparante en verantwoorde wijze
inzetten van Artificial Intelligence (AI) stimuleren en ondersteunen we het experimenteren
met innovaties voor bestaande maatschappelijke opgaven. Daarbij zijn naast de rijksoverheid
ook gemeenten en VNG Realisatie onze samenwerkingspartners. Zo blijft het maatschappelijk
doel waarvoor AI wordt ingezet centraal staan en niet de technologie. De kansen liggen
op uiteenlopende gebieden, zoals bijvoorbeeld preventie van armoede en beter beheer
van de openbare ruimte. Op deze terreinen gaan overheidspartijen met ondersteuning
van BZK het komende jaar gericht experimenten met kunstmatige intelligentie uitvoeren.
Met het oog op preventie van Armoede laten we CBS een voorspellingsmodel voor het
ontstaan van armoede ontwikkelen; dit model kan van waarde zijn voor meerdere gemeenten
waar al contacten mee zijn gelegd. Met diverse gemeenten onderzoeken we op dit moment
de mogelijkheid om volgen jaar een experiment uit te voeren voor preventie van armoede.
Rond optimaliseren onderhoud met Artificial Intelligence lopen twee experimenten:
aanpakken zwerfvuil in Amsterdam en slim vegen in Utrecht. In voorbereiding is het
doen van een experiment in 2020 om de planning en uitvoering van (lange termijn) onderhoud
bij verschillende overheidsorganisaties te verbeteren.
Uitgangspunt bij de experimenten is dat de oplossing werkt en overheidsorganisaties
bovendien nog beter leren hoe dit op een verantwoorde en transparante wijze aangepakt
kan worden. De lessen die we daaruit leren worden voor anderen ontsloten. Tevens stimuleren
we het innovatieve MKB om vraagstukken van de overheid met Artificial Intelligence
op te lossen. Dat doen we met aanbestedingsinstrumenten die innovatie stimuleren.
Zo hebben we in april jl. samen met J&V de SBIR (Small Business Innovation Research,
dat is een getrapte innovatiecompetitie) Artificial Intelligence in de publieke sector
gepubliceerd. In de eerste fase zijn 21 voorstellen gehonoreerd voor het doen van
een haalbaarheidsstudie naar hun innovatie voor een overheidsvraag. De beste voorstellen
kunnen in fase 2 een prototype van hun oplossing ontwikkelen.
86
Wat doet de overheid om in het kader van de digitale overheid open te zijn over haar
werkwijze en haar besluiten?
Antwoord:
Het kabinet spant zich in om te zorgen voor een transparante, open digitale overheid.
Zo stelt de overheid haar data zoveel mogelijk actief beschikbaar als «open data»,
waarbij het centrale opendataportaal dit jaar nog gebruiksvriendelijker is gemaakt.
Het kabinet wil burgers en bedrijven daarnaast transparantie bieden over de algoritmen
die de overheid gebruikt.
De recente brief «Waarborgen tegen risico’s van data-analyses door de overheid» van
de Minister voor Rechtsbescherming, mede namens mij en de Staatssecretaris, bevat
richtlijnen voor de toepassing van algoritmes door overheden: zo moeten de uitkomsten
van complexe algoritmen in heldere taal zijn uit te leggen. De aankomende maanden
zal BZK de richtlijnen toetsen en verder concretiseren.
Daarnaast laat de Staatssecretaris in samenwerking met mijn collega voor Rechtsbescherming
onderzoek uitvoeren naar het toezicht op overheidsalgoritmen. Dit onderzoek zal ook
ingaan op een eventuele meldplicht voor overheden van ingrijpende algoritmen.
87
Wordt het recht op eenmalige verstrekking van basisgegevens opgenomen in het bij de
Kamer aanhangige wetsvoorstel inzake de digitale overheid (TK 34 972)? Of gaat het
om een latere tranche? Zo ja, welke?
Antwoord:
Het recht op eenmalige verstrekking van basisgegevens is niet opgenomen in het momenteel
aanhangige wetsvoorstel inzake de digitale overheid. Dit wordt meegenomen in de tweede
tranche van de Wet.
88
Hoe verhoudt zich de brief van 11 juli (TK 32 761, nr. 147) over Regie op gegevens tot de Wet Digitale overheid?
Antwoord:
Het kabinet zal generieke kaders ontwikkelen voor het digitaal delen van persoonsgegevens
met private dienstverleners (zoals woningcorporaties, schuldhulpverlening, zorgverleners,
kerkinstellingen), onder andere ten aanzien van privacybescherming, beveiliging, standaardisatie
en bekostiging, en zal deze kaders wettelijk verankeren in de Wet digitale overheid.
Daarnaast zal ook het verplichte gebruik en de eenmalige verstrekking van de basisgegevens,
aanvullend op de al bestaande wetgeving voor de afzonderlijke basisregistraties, verankerd
worden in de Wet Digitale Overheid. Dit met het oog op de ontwikkeling van passende,
register overstijgende instrumenten. Dit moet er voor zorgen dat de basisregistraties,
nog meer dan nu, als één samenhangend, logisch geheel werken.
89
Kunt u de huidige situatie in het Huis van Klokkenluiders toelichten? Welke acties
onderneemt u voor de evaluatie van HvK is afgerond?
Antwoord:
Ik voer regelmatig gesprekken met het bestuur van het Huis over de gang van zaken
en verbeteracties, waaronder de opvolging van de aanbevelingen van de heer Ruys.
Ik heb voor de zomer advies gevraagd aan de Nationale ombudsman over de wijze van
organiseren van de functies preventie, onderzoek en advies rond klokkenluiders opdat
het Huis zijn belangrijke taak zoals beoogd met de wet kan waarmaken. U kunt het advies
van de Nationale ombudsman en mijn reactie daarop op korte termijn tegemoet zien.
De voorbereidingen voor de evaluatie van de Wet Huis voor klokkenluiders en de implementatie
van de EU-richtlijn zijn in gang gezet.
90
Hoeveel niet vervulde vacatures zijn er op dit moment bij de rijksoverheid? En kan
aangegeven worden in welke sectoren en bij welke ministeries de meeste niet in te
vullen vacatures zijn?
Antwoord:
Net als in de gehele Nederlandse arbeidsmarkt is binnen de rijksoverheid sprake van
een sterke toename van het aantal vacatures. Binnen de rijksoverheid zijn in 2018
13.087 vacatures opengesteld. Dit is een toename van 4.647 (55%) ten opzichte van
2017. Het eerste halfjaar van 2019 laat een verder toename van het aantal vacatures
zien. De Ministeries van Financiën, Economische Zaken, Infrastructuur en Waterstaat
en Justitie en Veiligheid hadden in 2018 de meeste vacatures. In onderstaande tabel
is de ontwikkeling zichtbaar in de vijf sectoren met de meeste vacatures binnen de
rijksoverheid (bron: Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk 2018).
Het aantal niet vervulde vacatures wordt niet centraal geregistreerd. Het is aan ministeries
om, wanneer een vacature niet kan worden vervuld, hier een oplossing voor te vinden.
Op dit moment werken alle ministeries aan een meerjarig personeelsplan. Deze plannen,
die voor het einde van 2019 gereed dienen te zien, geven inzicht waar zich de komende
jaren binnen de rijksdienst (mogelijk) tekorten voordoen en vormen daarmee basis om
de inspanning om talent voor de rijksdienst te werven en te behouden verder op te
voeren.
91
Wat verandert er (organisatorisch) in de departementen om de organisatie aan te laten
sluiten bij dat wat vandaag de dag van de overheid wordt verwacht?
Antwoord:
Burgers, bedrijven en medeoverheden moeten kunnen rekenen op een grenzeloos samenwerkende
rijksoverheid die de maatschappelijke opgaven centraal stelt. Tussen de mensen staan,
vanuit de bedoeling redeneren en bezien wat je toegevoegde waarde is, zijn daarbij
de centrale waarden.
Dat vraagt om een werkwijze waarbij professionele ruimte en het open in contact staan
met de samenleving belangrijk zijn. Daarbij gaat het niet alleen om de organisatorische
inbedding, maar zeker ook om gedrag en cultuur.
Alle departementen zijn op dit moment doende om een werkwijze te bevorderen waarin
de opgave centraal staat, de samenleving het startpunt vormt en waar nadrukkelijker
de samenwerking tussen beleid en uitvoering wordt bevorderd. Er wordt onder andere
geëxperimenteerd met andere methoden, er wordt gekeken naar belemmeringen, er wordt
geleerd van de aanpak van grote maatschappelijke vraagstukken en er vindt uitwisseling
tussen uitvoering en beleid plaats.
92
Wanneer kan de Kamer de brief over de informatiebeveiliging tegemoet zien die is toegezegd
in de brief van 2 juli jl. naar aanleiding van de bevindingen van de Algemene Rekenkamer
ten aanzien van de Informatiebeveiliging en ICT binnen de rijksoverheid (Kamerstuk
26 643, nr. 620)?
Antwoord:
Uw Kamer zal voor de begrotingsbehandeling van Hoofdstuk VII de voortgangsbrief van
de Strategische I-agenda Rijksdienst ontvangen. Daarin zal deze toezegging worden
meegenomen.
93
Kan per ministerie aangegeven worden hoe het staat met het duurzaam inkopen?
Antwoord:
Het Ministerie van BZK geeft jaarlijks via de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk
inzicht in de voortgang van maatschappelijk verantwoord inkopen (MVI), ook duurzaam
inkopen wordt daarin genoemd. In deze rapportage wordt op totaalniveau voor het Rijk
inzichtelijk gemaakt in welke mate duurzaamheid wordt meegenomen in inkopen en aanbestedingen
door het Rijk. Ook bevat de rapportage informatie over de duurzaamheidsprestaties
van het Rijk, zoals CO2-uitstoot, energiegebruik en participatiebanen. De informatie met betrekking tot maatschappelijk
verantwoord inkopen wordt verzameld via de MVI-zelfevaluatie tool. De departementen
vullen deze tool zelf in en daarmee kan de informatie in toekomstige rapportages ook
per departement beschikbaar gemaakt worden.
94
Wat wordt concreet bedoeld met de passage: «We actualiseren de inkoopcriteria voor
Maatschappelijk Verantwoord Inkopen en maken een visie en aanpak voor het circulair
beheren van de Rijkskantoren. We gaan verder met het ontwikkelen van het Rijksinkoopstelstel
en herijken het categoriemanagement»?
Antwoord:
Via de website www.mvicriteria.nl kunnen inkopende organisaties voor circa 45 productgroepen inkoopcriteria selecteren
die helpen duurzaamheidsambities concreet te maken in aanbestedingsteksten. Deze criteria
worden jaarlijks geactualiseerd.
De afgelopen jaren is onder meer via rijksbreed categoriemanagement veel tijd en energie
geïnvesteerd in rechtmatig en efficiënt inkopen door het Rijk. Met de inkoop van het
Rijk kan echter ook actief worden bijgedragen aan het bereiken van maatschappelijke
effecten en de beleidsdoelen van het kabinet. Daarmee wordt invulling gegeven aan
de opdracht uit het regeerakkoord om inkoopkracht beter te benutten voor het realiseren
van duurzame transities, het inzetten van kwetsbare groepen en het stimuleren van
innovatie. Daarvoor is het nodig de rijksbrede inkoopfunctie voortdurend te optimaliseren
en de inkoopcategorieën zodanig in te richten dat daarmee de inkoopkracht van het
Rijk effectief kan worden ingezet.
Het Rijksvastgoedbedrijf heeft de «Koers Circulair» ontwikkeld. De koers geeft aan
dat het Rijksvastgoedbedrijf in stappen steeds meer circulair gaat werken.
95
Kan de passage «Samen met de gemeente Den Haag en de provincie Zuid-Holland werken
we samen aan CO2-neutrale kantoren in Den Haag» nader worden toegelicht?
Antwoord:
Op donderdag 27 september 2018 werd de Green Citydeal EnergieRijk Den Haag (ERDH)
door de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de gedeputeerde
van de provincie Zuid-Holland, de wethouder van de gemeente Den Haag en diverse andere
bestuurders van publieke en private organisaties ondertekend. Deze ondertekening was
het startschot voor de gezamenlijke aanpak van de verduurzaming van de belangrijkste
(semi-overheids) gebouwen in het centrumgebied van Den Haag. Doelstelling is klimaatneutrale
gebouwen, uiterlijk in 2040. In het Energieakkoord voor duurzame groei werd afgesproken
dat Rijk en gemeenten een voorbeeldfunctie hebben bij het ontwikkelen van een gebiedsgerichte
en repeteerbare aanpak voor de verduurzaming van maatschappelijk vastgoed, aan te
vullen met niet-maatschappelijk vastgoed en private partijen. Overheden treden daarbij
op als «launching customer» om zo ontwikkelingen op gang te brengen die anders niet
of pas veel later op gang komen. ERDH is een concrete invulling van deze afspraak
en richt zich op 2040 om zo de voorbeeldfunctie tijdig in te vullen en ontwikkelingen
in de markt te stimuleren zodat andere partijen voldoende tijd hebben om te kunnen
leren of mee te liften op onze ervaringen. Het programma is beheersmatig ondergebracht
bij het Rijksvastgoedbedrijf. Inmiddels zijn de volgende (tussen)resultaten bereikt:
1. Energiebesparing door schilverbeteringen op natuurlijke momenten en verslimmen van
energieverbruik. Met behulp van zg. gebouwtransitiepaden kijken we in plaats van maximaal
5 jaar met kleine renovatiestappen vooruit naar grote verbeterstappen op de langere
termijn. Inmiddels zijn de eerste transitiepaden in concept gereed, eind 2019 zijn
voor alle deelnemende gebouwen deze transitiepaden opgesteld.
2. Ondergrondse gebiedsmaatregelen zoals het koppelen van warmte-koudeopslaginstallaties
(WKO’s). Er zijn inmiddels 5 potentiële WKO-ringen geïdentificeerd binnen de scope
van ERDH. Voor WKO-net Turfmarkt e.o. is recent een marktconsultatie gestart.
3. Hernieuwbare energie inkopen, afkomstig van additionele bronnen. ERDH haakt aan op
de ontwikkeling van een toekomstig windpark voor en door het Rijk.
4. Kennisborging en ontwikkeling. Samen met het Lectoraat Gebouwde Omgeving van AVANS
Hogeschool treffen we voorbereidingen voor een verhalende en methodologisch verantwoorde
publicatie met daarin de verzamelde best practices van ERDH en hoe deze gebruikt kunnen
worden voor andere (stedelijke) omgevingen.
5. Innovatie. De focus van dit thema ligt op opslag en opwekking, monitoring en verslimmen
van het energiegebruik. In het eerste kwartaal van 2020 verwachten we de eerste concrete
toepassingen hiervan te kunnen realiseren in één of meerdere gebouwen.
6. Governance. De aansturing, mandatering, gedelegeerd opdrachtgeverschap, wijze van
samenwerking etc. binnen de stuurgroep in samenwerking met de partners is verder uitgewerkt
en zichtbaar in een aangepast samenwerkingsmodel.
7. Sterkte/zwakte-analyse belangrijke spelers. Vastgesteld is dat we op het goede spoor
zitten en dat er geen blinde vlekken zijn.
8. Risicomanagement. Het programma heeft er expliciet voor gekozen de procesbegeleiding
van het risicomanagement buiten de programmaorganisatie zelf te beleggen, juist om
te voorkomen dat we risico’s niet zien of bagatelliseren. De provincie Zuid Holland
trekt dit proces nu, een eerste inventarisatie heeft inmiddels plaatsgevonden.
Voor het programma is zowel technisch als economisch schaalvergroting noodzakelijk.
Daarom is deze brede alliantie ontwikkeld waarin publieke en private partijen samenwerken.
Nieuwe partners in de alliantie zijn o.a. de Bank Nederlandse Gemeenten en de Unie
van Waterschappen. Het hogere doel van het programma is de geleerde lessen uit te
dragen naar andere stedelijke gebieden, één van de initiatieven in dat verband is
een Toolkit met voorbeelden, formats, aanbestedingservaringen etc. Deze Toolkit gaan
we onder meer beschikbaar stellen via de Bouwcampus.
96
Kunt u nader aangeven waarom de middelen voor de STEP-subsidie in de jaren 2019 en
2020 niet tot uitputting komen, maar in 2021?
Antwoord:
Een deel van de beschikbare middelen voor de STEP-subsidies wordt in 2021 uitbetaald.
Bij vrijval van subsidiemiddelen kunnen aanvragen op de wachtlijst in behandeling
worden genomen. Dit geldt voor een beperkt deel van de wachtlijst. Het gaat hier om
subsidieverleningen in 2019. Uitbetaling vindt plaats nadat de verduurzaming is afgerond.
Verhuurders hebben twee jaar om de beoogde verduurzaming te realiseren. Vandaar dat
er in 2021 nog uitbetalingen kunnen plaatsvinden. RVO.nl maakt meerdere keren per
jaar een prognose van de vaststellingen en uitbetalingen van STEP-subsidies. Op basis
van deze inschatting is een kasschuif uitgevoerd om deze in lijn met de uitbetalingsprognose
van RVO.nl te brengen.
97
Hoeveel geld is beschikbaar voor de Subsidieregeling Aardgasvrije Huurwoningen (SAH)
in 2020?
Antwoord:
Voor de Subsidieregeling Aardgasvrije Huurwoningen (SAH) is in totaal 200 mln. beschikbaar,
waarvan in 2020 € 50 mln. inclusief uitvoeringskosten.
98
Hoe wordt de 22 miljoen voor het DSO in de periode 2020–2025 precies ingezet? En hoe
wordt dit bedrag precies verdeeld? En waar is de hoogte van dit bedrag precies op
gebaseerd?
Antwoord:
Voor de uitbouw (fase 2) is een totaalbedrag van € 50 mln. beschikbaar, exclusief
de bijdragen van de bestuurlijke partners. De bovengenoemde € 22 mln. zijn onderdeel
van de € 50 mln. en betreft middelen, die met de voorjaarsnota 2019 zijn toegevoegd
aan de BZK-begroting vanuit de generale middelen. Daarnaast is € 10 mln. vanuit de
BZK-begroting aan het budget voor uitbouw toegevoegd. Het budget van € 22 mln. en
€ 10 mln. is over de periode 2020–2025 als volgt verdeeld: 2020: € 7 mln., 2021 t/m
2025: € 5 mln. per jaar. € 10 mln. De overige € 18 mln. wordt nog vanuit het algemeen
budget van het programma aan het budget voor de uitbouw toegevoegd en dient dus nog
verdeeld te worden over de begrotingsjaren.
Over de financiering van de doorontwikkeling (uitbouw) zijn in de Beheerovereenkomst
Digitaal Stelsel Omgevingswet (Stcrt. 2019, nr. 109) interbestuurlijke afspraken gemaakt. Op dit moment wordt samen met de bestuurlijke
partners gewerkt aan een plan uitbouw DSO. Uiteindelijk wordt dit plan leidend in
de definitieve besteding van de uitbouw middelen.
99
Kan nader worden toegelicht wat bedoeld wordt met «Het beschikbare budget voor de
Stimuleringsregeling energieprestatie huursector (STEP) wordt met deze kasschuif in
lijn gebracht met de uitbetalingsprognose van RVO.nl»?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 96.
100
Wat is de actuele stand van zaken met betrekking tot het wegwerken van de archiefachterstanden?
En hoe worden nieuwe archiefachterstanden voorkomen?
Antwoord:
In 2019 wordt de geplande hoeveelheid van 4,85 km aan archiefachterstanden weggewerkt.
Het restant van de archiefachterstanden wordt naar verwachting in de periode 2020–2024
weggewerkt.
Archivering kan in dit tijdperk van digitalisering niet langer het sluitstuk zijn
van een proces. Om die reden is het beleid ten aanzien van archivering binnen de Rijksdienst
de afgelopen jaren verschoven naar archivering «by design». Als gevolg van de toenemende
digitalisering van documenten wordt archiefbeheer actiever en intelligenter, wat de
beheersbaarheid ten goede komt.
Binnen het Rijksprogramma Duurzaam Digitale Informatiehuishouding (RDDI) wordt met
partijen als Doc Direkt en het Nationaal Archief gewerkt aan Rijksbrede kaders, voorzieningen
en kennisuitwisseling, voor onder andere webarchivering, emailarchivering en berichtenapps,
om vanuit deze «by design»-benadering de vorming van nieuwe archiefachterstanden te
voorkomen.
101
Kunt u toelichten hoeveel van de € 16 miljoen die beschikbaar is gesteld voor de doorontwikkeling
en innovatie van de digitale overheid concreet zal worden besteed aan het toegankelijk
en begrijpelijk maken van de digitale overheid?
Antwoord:
Dit betreft het nog niet juridisch verplichte budget uit de Investeringspost digitale
overheid. Deze post is bestemd voor gezamenlijke doorontwikkeling en innovatie van
de digitale overheid, waaronder de generieke digitale (basis)infrastructuur (GDI).
De bestemming van de Investeringspost wordt afgestemd in de governance van de digitale
overheid (Overheidsbreed Beleidsoverleg Digitale Overheid: OBDO) en wordt opgenomen
in de meerjarige Investeringsagenda Digitale Overheid.
Het OBDO adviseert eind november 2019 de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken over
de inzet van de Investeringsagenda 2020 en 2021. Dan zal duidelijk worden welk deel
van het nog niet juridisch verplichte budget zal worden besteed aan het toegankelijk
en begrijpelijk maken van de digitale overheid.
In het reeds verplichte budget van de Investeringspost voor 2020 zijn diverse projecten
opgenomen die bijdragen aan het toegankelijk en begrijpelijk maken van de digitale
overheid. Zo is € 2,5 mln. gereserveerd voor het Informatiepunt Digitale Overheid
ter ondersteuning van minder digivaardige burgers. UBR ontvangt een bijdrage van € 1,5 mln.
voor de innovatieve ontwikkeling van een Platform voor Overheidsinformatie. Hiermee
wordt gezorgd dat de documenten eenvoudig vindbaar zijn. Verder ontvangt Logius een
bijdrage voor het Programma Machtigen € 7,4 mln. en wordt voor het bereiken van een
grotere doelgroep voor DigiD Substantieel een bedrag van € 1,8 mln. gereserveerd.
102
Hoeveel energieprestatievergoedingen zijn gevraagd in 2018 en in 2019 en wat is de
verwachting voor 2020?
Antwoord:
Er is geen wettelijke verplichting om te melden dat er een energieprestatievergoeding
(EPV) in rekening wordt gebracht. Ik heb daarom geen precieze cijfers van het aantal
overeengekomen EPV’s. Op basis van het aantal nul-op-de-meter renovaties en het aantal
nul-op-de-meter nieuwbouwwoningen, kan ik wel een beeld schetsen.
De vereniging Stroomversnelling schat in dat er in 2018 ongeveer 1.800 nul-op-de-meter
renovaties zijn uitgevoerd. Voor 2019 is de schatting dat er ongeveer 2.500 nul-op-de-meter
renovaties worden uitgevoerd. Voor 2020 denken zij op ongeveer hetzelfde aantal renovaties
als in 2019 uit te komen. Ik verwacht dat bij het overgrote deel van deze renovaties
een energieprestatievergoeding wordt overeengekomen.
De marktmonitor van de vereniging Stroomversnelling geeft verder aan dat in 2018 ongeveer
1.800 nul-op-de-meter nieuwbouwwoningen zijn gerealiseerd. In 2019 zullen dat er ongeveer
3.600 zijn. Het aantal gerealiseerde nul-op-de-meter woningen in 2020 kan mogelijk
negatief worden beïnvloed door de stikstof-problematiek. Bij nul-op-de-meter nieuwbouwwoningen
die worden verhuurd wordt kan ook een EPV worden overeengekomen. Mijn beeld is echter
dat dat in lang niet alle gevallen ook gebeurd. Voor de nieuwbouw wordt door corporaties
vaker gebruik gemaakt van alternatieven voor het vergoeden van kosten, zoals de servicekosten.
103
Hoeveel moet een huurder gemiddeld betalen aan energieprestatievergoeding?
Antwoord:
Er is geen wettelijke verplichting om te melden of een EPV in rekening wordt gebracht.
Met mijn brief van 5 april 2019 (Kamerstukken II, 34 228, nr. 25) zond ik u het evaluatierapport inzake de energieprestatievergoeding. Daarin kunt
u lezen dat het onderzoeksbureau op basis van de casestudies constateert dat corporaties
meestal niet de maximale vergoeding vragen, en dat woonlasten voor de huurder niet
toenemen na een nul-op-de-meter renovatie.
104
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de problemen van de kredietwaardigheid
van WSW?
Antwoord:
Het WSW heeft op dit moment nog steeds de hoogst mogelijke rating («triple A») van
de kredietbeoordelaars Standard & Poor’s (S&P) en Moody’s. De achtervang van het Rijk
(dat tevens de hoogst mogelijke rating heeft) speelt hierbij een belangrijke rol.
Kredietbeoordelaars Standard & Poors (S&P) en Moody’s herbevestigden de AAA-rating
van het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW) in de zomer. De outlook van Moody’s
is net als in voorgaande jaren «stabiel». S&P heeft de outlook van «negatief» naar
«stabiel» verhoogd. Dit hangt samen met de duidelijkheid die er is gekomen over de
financiële gevolgen voor WSW van de afwikkeling van Stichting Humanitas Huisvesting
(SHH) en Woningstichting Geertruidenberg (WSG). Voor de komende jaren is de verwachting
dat het WSW voldoende beschikbare middelen heeft om aan zijn betaalverplichtingen
te voldoen. Daarnaast heeft het WSW geregeld dat het zelfstandig als maatregel kan
nemen om, indien nodig, eerder obligo op te halen bij zijn deelnemers. Dat zorgt voor
een verlaging van het liquiditeitsrisico dat WSW loopt bij eventuele aanspraken op
de borg en betekent een verdere afname van het risico dat WSW een beroep moet doen
op de achtervang.
De jaarlijkse rapporten van de kredietbeoordelaars zijn te vinden op de site van het
WSW. Het laatste rapport van S&P is te vinden op: https://www.wsw.nl/fileadmin/user_upload/Ratingrapporten/Ratingrapport_….
Het laatste rapport van Moody’s is te vinden op: https://www.wsw.nl/fileadmin/user_upload/Ratingrapporten/Ratingrapport_….
105
Wat is de stand van zaken omtrent de saneringstrajecten bij Vestia, Stichting Humanitas
Huisvesting en Woonstichting Geertruidenberg?
Antwoord:
Vestia:
Op 11 september 2018 heb ik u geïnformeerd over de stand van zaken rondom de lopende
sanering van woningcorporatie Vestia (Kamerstukken II 2018–2019, 29 453, nr. 482). Vestia voert momenteel een herijking van het Verbeterplan uit om te bezien welke
maatregelen Vestia kan nemen om zicht te houden op duurzaam financieel herstel. De
herijking zal inzicht moeten bieden in de aard, omvang en timing van de eventuele
noodzakelijke maatregelen. Het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW) zal dit als
gemandateerd saneerder beoordelen. Naar verwachting zal dit voor het einde van dit
jaar plaatsvinden. Zodra deze beoordeling plaatsgevonden heeft zal ik de Kamer hierover
informeren.
Eveneens wordt er gewerkt aan de volkshuisvestelijke opgave in de zogenaamde maatwerkgemeenten
in de regio waar Vestia actief is, hierover heb ik u op 9 juli 2019 geïnformeerd (Kamerstukken II
2018–2019, 29 453, nr.490)
Stichting Humanitas huisvesting (SHH):
Op 24 november 2017 heb ik u geïnformeerd over de oplossing voor de financiële problemen
bij SHH (Kamerstukken II 2017–2018, 29 453, nr. 46). Daarin heb ik u geïnformeerd over het feit dat WSW als gemandateerd saneerder een
afwijzend saneringsbesluit heeft genomen, de reden hiervoor was dat de noodzaak van
de saneringssubsidie voor de voortzetting van de DAEB-werkzaamheden van SHH niet is
vast komen te staan. De voorliggende overdracht van woningen van SHH en Woonbron waarbij
alle verhuureenheden over zouden gaan naar Woonbron kon ook gerealiseerd worden zonder
saneringssubsidie. De totstandkoming van de overdracht was dus onder verantwoordelijkheid
van de schuldeiser WSW als borgingsvoorziening. De overdracht van SHH-woningen aan
Woonbron is uiteindelijk per 1 juli 2019 tot stand gekomen. De huurders van SHH hebben
hiermee weer een verhuurder gekregen die hun volkshuisvestelijke verantwoordelijkheid
kan nemen. De reststichting SHH is op dit moment bezit met de afwikkeling van het
restant van de leningportefeuille.
Woonstichting Geertruidenberg (WSG):
Op 29 juni 2018 heb ik u geïnformeerd over de oplossing voor de financiële problemen
bij WSG (Kamerstukken II 2017–2018, 29 453, nr. 478). Daarin heb ik u toegelicht dat er een oplossing is gezocht voor de problemen waarbij
al het bezit over gaat naar acht overnemende woningcorporaties die al actief zijn
in de regio. Om dit mogelijk te maken is er een gedeeltelijke saneringssubsidie toegekend.
Per 1 januari 2019 is de afsplitsing en de overdracht van de woningen naar de overnemende
corporaties gereed. Alle huurders van WSG hebben hiermee weer een woningcorporatie
als verhuurder gekregen die zijn volkshuisvestelijke verantwoordelijkheid kan nemen.
In 2019 is de overblijvende stichting WSG bezig met het afwikkelen van de sanering
en de inrichting van de organisatie voor de afwikkeling van het restant van de leningportefeuille.
Het WSW monitort als gemandateerd saneerder de afronding van de afwikkeling van WSG.
106
Hoeveel euro besteden we per Nederlander aan democratie? Hoe «scoort» Nederland mbt
uitgaven voor democratie vergeleken met andere Lidstaten in de EU?
Antwoord:
Een sluitende definitie van het begrip democratie is er niet. Maar begrepen onder
de term «democratie» is hiervoor in 2020 op artikel 1.2 van de begroting van BZK € 49,19 mln.
gereserveerd. Hiervan is onder meer € 18,21 mln. bestemd voor de subsidiëring van
de politieke partijen en € 7,22 mln. voor verbinding inwoner en overheid (waaronder
tevens kosten voor verkiezingen worden begrepen). Over de dekking is de Kamer nader
bericht op 2 oktober 2019 (Kamerstukken II, 2019/2020, 35 300, nr. 49). Het bedrag dat per inwoner (uitgaande van 17.282.163 inwoners op peildatum 1 januari
2019. Bron: CBS) wordt besteed aan de subsidiëring van politieke partijen op € 1,05
uit. Dat is vergeleken met omringende landen als België, en Duitsland relatief laag.
Het totaalbedrag op artikel 1.2 van € 49,19 mln. komt neer op € 2,85 per hoofd van
de bevolking.
Verder ontvangen gemeenten via het Gemeentefondsen provincies via het Provinciefonds
een bedrag voor het organiseren van verkiezingen. Dit bedrag is niet geoormerkt. Blijkens
een onderzoek uit 2013 kost de organisatie van een Tweede Kamerverkiezing circa € 43 mln.
Een ander voorbeeld van kosten die betrekking hebben op onze democratie is de Staten-Generaal.
De begroting van de Staten-Generaal bedraagt in 2020 € 163 mln. Als gevolg van bovenstaand
genoemde motie komt hier een bedrag van € 10 mln. voor de intensivering van de ondersteuning
voor parlementariërs bij. Over de dekking is de Kamer eveneens nader bericht op 2 oktober
2019 (Kamerstukken II, 2019/2020, 35 300, nr. 49). Uiteraard zijn er nog veel meer voorbeelden en zijn bovengenoemde kosten zeker
niet volledig. Dat, en de verschillende democratische systemen, maakt een vergelijking
met uitgaven voor democratie met andere lidstaten in de EU tevens ingewikkeld. Over
cijfers van een dergelijke vergelijking beschik ik niet.
107
Hoeveel deals, (versnellings)agenda's, actieplannen, convenanten, strategieën en andere
samenwerkingsafspraken zijn er sinds het aantreden van dit kabinet gesloten met decentrale
overheden? En kan hier een overzicht van worden gegeven?
Antwoord:
In het Regeerakkoord kondigde het kabinet aan om tot programmatische samenwerking
te komen met gemeenten en provincies om samen aan de slag te gaan met de maatschappelijk
urgente opgaven. Dit heeft in het geleid tot het Interbestuurlijk Programma (IBP).
Als uitwerking van de IBP afspraken zijn inmiddels de volgende interbestuurlijke akkoorden
gesloten: bestuursakkoord klimaatadaptatie, akkoord over Landelijke Vreemdelingenvoorzieningen
(LVV’s), Nationaal Preventieakkoord, Klimaatakkoord en het bestuursakkoord Kansen
bieden voor re-integratie. Daarnaast zijn er nadere samenwerkingsafspraken gemaakt
om aan de slag te gaan met 15 kansrijke gebieden in het kader van «Naar een vitaal
platteland». (Actie)programma’s die inmiddels zijn gestart zijn onder andere Zorg
voor de Jeugd, Programma Langer Thuis en Kansrijke Start. BZK houdt geen totaaloverzicht
bij van alle afspraken die de verschillende departementen met de medeoverheden. BZK
houdt geen totaaloverzicht bij van alle deals, (versnellings)agenda's, actieplannen,
convenanten, strategieën en andere samenwerkingsafspraken die de verschillende departementen
maken met de medeoverheden.
Wel kan ik aanvullend een aantal concrete voorbeelden noemen. Er zijn 17 regiodeals
gesloten in het kader van de in het regeerakkoord aangekondigde middelen voor regionale
vraagstukken. Ook heb ik vijf woondeals gesloten met de regio’s waar de druk op de
woningmarkt het hoogst is. Daarnaast is naast het al lopende Nationaal Programma Rotterdam
Zuid, het Nationaal Programma Groningen gestart en wordt in het kader van de uitwerking
NOVI gewerkt aan omgevingsagenda’s met verschillende regio’s.
Ook is in het kader van het programma bevolkingsdaling gestart met maatwerktrajecten
in zes regio’s en zijn vanuit het programma Grensoverschrijdende samenwerking met
de grensregio’s grensland-agenda’s opgesteld.
108
Wat is de uitkomst geweest van uw gesprek met de CdK's over het wijzigen van de tweede
herbenoemingsprocedure van de burgemeester (zoals besproken in het AO Lokale democratie
op 27 juni 2019)? Welke acties heeft u naar aanleiding hiervan voor ogen?
Antwoord:
In het AO Lokale Democratie is door het lid Drost gewezen op veranderende omstandigheden
die een verschil van inzicht kunnen geven tussen gemeenteraad en burgemeester bij
een tweede herbenoemingsprocedure. Bij een dergelijke procedure geldt dat de burgemeester
al bijna twaalf jaar in zijn of haar ambt zit. Tijdens het AO heb ik aangeven dat
er maar twee procedures zijn: óf er is een vacature óf er is een herbenoeming. Het
lid Drost vroeg of er bij een tweede herbenoemingsprocedure sprake kan zijn van een
bredere insteek en heeft verzocht dit vraagstuk te inventariseren bij de commissarissen
van de Koning met het oog op hun rol bij (her)benoemingsprocedures van burgemeesters.
Deze inventarisatie vindt de komende periode plaats en het onderwerp zal aan de orde
komen tijdens mijn eerstvolgende reguliere overleg met de commissarissen van de Koning.
Dit overleg vindt plaats op 25 november a.s. Ik zal u daarna informeren over de uitkomsten.
109
Op welke manier heeft u de opleiding en toerusting van de leden van gemeenteraden
en provinciale staten concreet ondersteund? Hoeveel gemeenteraden zijn van start met
een persoonlijk opleidingsbudget onder het Democratie in Actie programma?
Antwoord:
Leden van gemeenteraden en provinciale staten hebben in 2019 gebruik kunnen maken
van een breed ondersteuningsaanbod. Samen met beroeps- en belangenverenigingen zijn
er bijeenkomsten en trainingen geweest rondom actuele thema’s, zoals regionale samenwerking
en maatschappelijke opgaven, zoals de regionale energiestrategieën. Sinds 2019 is
er zowel voor leden van gemeenteraden en provinciale staten een digitale leeromgeving
beschikbaar die hen helpt in het dagelijkse werk. Een overzicht van het ondersteuningsaanbod
dat aan leden van gemeenteraden en provinciale staten is geboden is terug te lezen
in de voortgangsrapportage van Democratie in Actie, die voor de zomer naar de Tweede
Kamer is gestuurd.
In 2019 is gestart met het ontwikkeltraject «Aan de slag met (persoonlijk) opleidings-
en ondersteuningsbudget» voor gemeenteraden. In dit traject, gericht op kennisontwikkeling
en te leren door te doen, worden leden van gemeenteraden en griffiers begeleid bij
het effectief benutten van bestaande rechten, mogelijkheden en instrumenten en bij
het voeren van een raadsbreed gesprek hierover. Alle gemeenten zijn uitgenodigd, gemeenteraden
en griffiers kunnen op eigen tempo deelnemen. Inmiddels zijn zo’n 10 gemeenteraden
en hun griffiers aan de slag en delen zij ook ervaringen met elkaar. Dit najaar worden
lessen en resultaten breder gedeeld en wordt evaluatieonderzoek gedaan, ook naar de
mate waarin persoonlijk opleidingsbudget in gemeenten benut wordt. Op basis van het
traject wordt bezien of bestaande wet- en regelgeving nog bij de tijd is en eventuele
aanpassing behoeft.
110
Welke gevolgen heeft de verhuizing van de Kamer naar de Bezuidenhoutseweg voor het
verwachte aantal scholieren dat de Kamer bezoekt?
Antwoord:
De verhuizing van de Tweede Kamer vraagt om inhoudelijke en logistieke aanpassingen
in het educatieve programma van ProDemos en bij de organisatie van de Tweede Kamer.
ProDemos en de beide Kamers werken nauw samen om de randvoorwaarden voor deze groei
te realiseren binnen de mogelijkheden die de tijdelijke locaties bieden. Het streven
blijft om via geleidelijke groei in 2022 180.000 leerlingen uit het voortgezet onderwijs
een bezoek te laten brengen aan het parlement.
111
Hoeveel scholieren hebben inmiddels het parlement bezocht?
Antwoord:
ProDemos organiseert al sinds de oprichting in 2010 bezoeken voor leerlingen aan het
parlement. De maatregel in het regeerakkoord dat alle kinderen tijdens hun schooltijd
het parlement kunnen bezoeken is ingegaan in het schooljaar 2019/2020. Daarbij wordt
voorzien in een geleidelijke groei naar 180.000 leerlingen uit het voortgezet onderwijs
(VO) in 2022. In 2017 bezochten 91.556 leerlingen het parlement, in 2018 waren dit
er 99.571. In 2019 bezochten tot en met september 74.616 leerlingen het parlement.
Begin oktober 2019 lag het aantal aanmeldingen voor het schooljaar 2019/2020 op 144.423,
waarvan 105.236 VO-leerlingen. Het streven is om in het kalenderjaar 2020 140.000
VO-leerlingen een bezoek te laten brengen aan het parlement.
112
Wanneer in 2020 komen de fondsbeheerders met voorstellen over het lokale belastinggebied?
Antwoord:
In het voorjaar van 2020 zullen de fondsbeheerders met voorstellen komen over het
lokaal belastinggebied. Deze voorstellen zullen inpasbaar zijn in het bouwstenentraject
voor een beter belastingstelsel waarover de Staatssecretaris van Financiën u reeds
heeft geïnformeerd (zie Kamerstukken II 2018/19, 32 140, nr. 50).
113
Hoe verhoudt de herziening van het uitkeringsstelsel zich tot de herijking van het
gemeentefonds? Is er een relatie? Zo ja, welke?
Antwoord:
Een goed werkend uitkeringsstelsel en stabiele en passende verdeling van de algemene
uitkering uit het gemeentefonds zijn van belang voor goede financiële verhoudingen
tussen Rijk, provincies en gemeenten. Daarom heb ik de herijking van het gemeentefonds
en de herziening van het uitkeringsstelsel ook allebei benoemd in mijn brief van juli
2018 met de vier sporen waarlangs ik de financiële verhoudingen wil verbeteren (Kamerstukken II
2018/19, 34 775 B, nr. 18). De herziening van het uitkeringsstelsel en de herijking van het gemeentefonds worden
uitgewerkt in verschillende sporen. De algemene uitkering maakt als uitkeringstype
onderdeel uit van het uitkeringsstelsel, maar staat niet ter discussie binnen het
uitkeringsstelsel. Ik ben voornemens de benodigde wetswijziging voor beide onderdelen
in één wetswijziging voor het zomerreces 2020 aan uw Kamer voor te leggen.
114
Kunt u toelichten waarom de subsidie voor verbinding inwoner en overheid in 2020 omlaag
gaat? (Art 1.2)
Antwoord:
In de begroting 2020 zijn posten binnen het kader van verbinding inwoner-overheid
ondergebracht op het instrument Bijdragen aan andere begrotingshoofdstukken. Het betreft
een bijdrage aan de gemeente Den Haag voor de permanente registratie voor kiezers
in het buitenland en een bijdrage aan de provincie Fryslân in het kader van de taakintensivering
met betrekking tot de Wet gebruik Friese taal.
115
Kunt u toelichten waarom onder artikel 1.1 en 1.2 de bijdragen aan ZBO's en RWT's
naar beneden wordt bijgesteld?
Antwoord:
In de begroting van 2019 is op artikel 1.1 een bijdrage opgenomen aan ICTU voor ondersteuning
van opgaven van het interbestuurlijk programma. Deze wordt halverwege 2020 beëindigd.
Op 1.2 is het budget in 2019 verhoogd met een ontvangen bijdrage van JenV van € 0,4 mln.
voor de uitvoering van de City Deal zicht op ondermijning. BZK heeft hier zelf € 0,5 mln.
aan bijgedragen. Van dit budget zijn in 2019 tevens andere bijdragen verstrekt, onder
meer aan de Onderzoekscommissie ProDemos. In de tabel zijn de bedragen van 2020 en
2021 gebaseerd op de bijdrage van € 0,4 mln. die BZK voor City Deal Zicht op ondermijning
ter beschikking stelt.
116
Kunt u toelichten waarom de subsidie voor weerbaar bestuur (1.2) in 2020 lager is
dan in 2019?
Antwoord:
De subsidies voor weerbaar bestuur zijn deels incidenteel van aard. Derhalve zijn
de subsidiebedragen per jaar verschillend.
117
Kunt u toelichten waarom onder 1.2 voor 2021 geen verkiezingen inbegroot zijn?
Antwoord:
De verkiezingen worden grotendeels via Bijdragen aan agentschappen (AZ/Dienst Publiek
en Communicatie) bekostigd, waarvoor meerjarig middelen zijn begroot.
118
Waarom kent art 1.1 Bestuur en regio een stevige neerwaartse trend?
Antwoord:
Met de ondertekening van het Interbestuurlijk Programma bevestigden het Rijk en de
medeoverheden in 2018 over en weer de ambitie om een aantal urgente maatschappelijke
opgaven gezamenlijk aan te pakken. De nadruk in de eerste periode (2018–2019) lag
op het organiseren en voeren van het gesprek tussen de overheidspartijen en het gezamenlijk
formuleren van afspraken over langdurige programmatische samenwerking. Het mogelijk
maken en aangaan van deze afspraken vereiste een financiële impuls. Vanaf 2020 ligt
de nadruk op uitvoering van de gemaakte afspraken door overheidspartijen in de regio,
waar de aanpak van de opgaven tot stand moet komen. Dit betekent dat inzet en ondersteuning
vanuit het Ministerie van BZK in die jaren relatief minder aan de orde zal zijn.
119
Wat is de verklaring voor de daling van het budget met 20% voor de Oorlogsgravenstichting
(OGS) sinds 2018?
Antwoord:
De subsidie voor de OGS is niet gedaald sinds 2018. In 2018 is deze € 3.338.000. Vanaf
2019 is deze € 3.414.000. Wel is er in 2018 als gevolg van (tijdelijk) stijgende lasten
bij de activiteiten in Indonesië eenmalig een extra subsidie gegeven van € 970.000.
Het doel van deze extra subsidie is om het tekort in Indonesië in 2018 op te vangen
en daarnaast om de bestemmingsreserves m.b.t. Indonesië op te hogen.
120
Kan uitgelegd worden wat het doel is van de nieuw te sluiten citydeals en met welke
decentrale overheden deze deals gesloten gaan worden, welke budgetten hier specifiek
mee gemoeid zijn en welke beleidsinstrumenten worden ingezet?
Antwoord:
Een City Deal heeft als doel innovatie aan te jagen bij grote stedelijke veranderopgaven
door de verschillende (beleidsverantwoordelijke) ministeries te koppelen aan de (koploper)
steden waar dit vraagstuk speelt, om samen tot een nieuwe aanpak te komen. Als het
thema daarom vraagt worden andere medeoverheden, maatschappelijke partners, kennisinstellingen
en het bedrijfsleven toegevoegd aan de City Deal.
Na een pilotfase worden de resultaten van City Deals onder meer omgezet in landelijke
beleidsprogramma’s of wetgevingstrajecten. Tevens worden de resultaten van de City
Deals jaarlijks gedeeld op de landelijke Dag van de Stad.
PBL evalueerde de eerste elf City Deals en concludeerde dat City Deals belangrijk
zijn omdat zij een beschermde omgeving bieden (op afstand van bestaande beleidsprocessen)
waarin structureel ruimte wordt vrijgemaakt om te experimenteren met veranderopgaven.1
Momenteel wordt binnen het programma Agenda Stad gewerkt aan 6 nieuwe City Deals.
Hierover wordt gesproken met steden die het onderwerp hebben aangedragen, de departementen
die het betreft, vertegenwoordigers van de G4, G40 en het Netwerk Kennissteden.
De kosten voor een nieuwe City Deal worden gedragen door alle deelnemende partijen
op basis van cofinanciering. BZK financiert het programma Agenda Stad om de ontwikkeling,
begeleiding en coördinatie van alle City Deals te verzorgen.
Voor het einde van het jaar zal uw Kamer worden geïnformeerd worden over de voortgang
van (Europees) Agenda stad.
121
Waarom zijn het Democratiefestival en het Prinsjesfestival met name gericht op jongeren?
Antwoord:
Om de betrokkenheid bij en kennis over democratie te vergroten, en het bewustzijn
over burgerschap te stimuleren, ontvangen diverse projecten en activiteiten een subsidie
van het Ministerie van BZK. Daarbij wordt extra aandacht geschonken aan jongeren,
omdat uit onderzoek blijkt dat de politieke betrokkenheid van jongeren achterblijft
vergeleken met eerdere generaties en dat hun opkomst bij verkiezingen lager is dan
van andere leeftijdscategorieën. In de programmering van het Democratiefestival is
daarom expliciet aandacht geschonken aan jongeren. Ook het Prinsjesfestival kent onderdelen
die meer gericht zijn op jongeren. Deze festivals zijn echter zeker niet enkel gericht
op jongeren.
122
Wat waren de resultaten van het Democratiefestival afgelopen zomer? In hoeverre worden
er nog meer van dergelijke democratiefestivals overwogen?
Antwoord:
Op 30 en 31 augustus 2019 hebben 6.417 bezoekers deelgenomen aan het Democratiefestival.
Het streefaantal was 7000 bezoekers. Het Democratiefestival wordt op dit moment geëvalueerd.
Op basis van de evaluaties wordt besloten of en in welke vorm het Democratiefestival
een vervolg krijgt.
123
Zijn inmiddels de digitale kennis- en leermodulen rond het thema integriteit beschikbaar
voor alle categorieën volksvertegenwoordigers van decentrale overheden?
Antwoord:
Voor alle volksvertegenwoordigers van decentrale overheden is op de digitale leeromgevingen
informatie opgenomen rond het thema integriteit. In de leeromgeving voor AB-leden
van het waterschap is dit geïntegreerd in de verschillende inhoudelijke modulen (rollen
en instrumenten, financiën, hoe werkt het waterschap). In de leeromgeving voor statenleden
is een aparte module opgenomen over integriteit (module integriteit voor statenleden).
In de leeromgeving voor raadsleden is een aparte leerlijn «recht, integriteit en veiligheid»
gedefinieerd. Deze leerlijn bevat verschillende handreikingen en dilemmakaarten voor
raadsleden.
De leeromgevingen zijn continu in beweging. Zo wordt er op dit moment gewerkt aan
een interactieve module gericht op integriteit en weerbaarheid. Deze module heeft
als primaire doelgroep de gemeenteraadsleden, maar de opzet is van dien aard dat ook
statenleden en waterschapbestuurders er mee kunnen werken.
124
Hoe vaak is de Handleiding basisscan integriteit tot nu toe gebruikt bij kandidaat-bestuurders?
Antwoord:
Op 4 maart 2019 heb ik, met het oog op de toen naderende verkiezingen, een brief gezonden
aan alle provinciale staten, commissarissen van de Koning, algemene besturen van de
waterschappen en de dijkgraven en aan de eilandraden en gezaghebbers van de openbare
lichamen Bonaire en Saba, waarbij de Handleiding basisscan integriteit voor kandidaat-bestuurders
is aangeboden. De handleiding heb ik inmiddels ook aangeboden aan alle gemeenten.
Periodiek laat ik de handleiding evalueren. De eerste evaluatie – na de verkiezingen
en formaties in de provincies, waterschappen en eilanden – is nu in voorbereiding
en wordt begin 2020 afgerond. Op de resultaten van onder meer de mate van gebruik
wil ik nu nog niet vooruitlopen. De Kamer wordt hierover nog geïnformeerd. Wel heb
ik desgevraagd van de commissarissen van de Koning de reactie gekregen dat de handleiding
voorziet in een behoefte. Op basis van de evaluatie zal ik bezien of nadere aanvulling
of inkadering van risicoanalyse nodig is.
125
Wat wordt bedoeld met de transitie om de Kiesraad in staat te stellen de taken en
bevoegdheden voor de digitale hulpmiddelen op een adequate wijze te kunnen uitvoeren?
Antwoord:
In mijn brief van 7 oktober jl. ben ik ingegaan op de transitie die door ABDTOPConsult
is geadviseerd (Kamerstukken II 2018/19, 35 165, nr. 1). Die transitie is nodig om de Kiesraad in staat te stellen de verantwoordelijkheid
te dragen voor de digitale hulpmiddelen die worden gebruikt bij de berekening van
de uitslag en de zeteltoedeling. Met de Kiesraad ben ik van mening dat de Raad nieuwe
bevoegdheden (met de daarbij behorende middelen) nodig heeft om ook in de toekomst
een betrouwbaar gebruik van digitale hulpmiddelen in het verkiezingsproces te waarborgen.
De nieuwe bevoegdheden betreffen onder andere de bevoegdheid om voorschriften te geven
aan gemeenten voor het gebruik van de digitale hulpmiddelen en voor het kunnen uitvoeren
van controles op dat gebruik. Het is de intentie dat de Kiesraad zich zo ontwikkelt
tot een Verkiezingsautoriteit. De transitie wordt nader uitgewerkt. De consequenties
daarvan worden nog in beeld gebracht.
De nieuwe bevoegdheden én de eisen die gaan gelden voor de digitale hulpmiddelen moeten
worden verankerd in de Kieswet. Dat is het wetsvoorstel waar in pagina 8 van de toelichting
op de begroting aan wordt gerefereerd. Het opstellen van dit wetsvoorstel maakt onderdeel
uit van het transitietraject.
De ontwikkeling van een nieuw digitaal hulpmiddel om de uitslag van de verkiezingen
te berekenen maakt deel uit van het transitietraject. Ik heb in eerdergenoemde brief
uiteengezet dat dit onderdeel de hoogste prioriteit heeft van de programmadirecteur
die leiding geeft aan het transitietraject. Ik ben in dezelfde brief ook ingegaan
op de redenen waarom de aanbesteding voor het nieuwe digitaal hulpmiddel om de uitslag
te berekenen niet dit jaar van start kan gaan noch gereed kan zijn voor de verkiezingen
van maart 2021. Voor de komende verkiezingen wordt OSV aangepast, zodat bij de herindelingsverkiezingen
van november 2020 een hele nieuwe versie van OSV gebruikt kan worden. De nieuwe versie
van OSV zal de betrouwbaarheid van de programmatuur ten goede komen en dat is van
belang voor het vertrouwen in de uitslagberekening.
Kortheidshalve verwijs ik verder naar de brief.
126
Waarom krijgt de Kiesraad er niet meer middelen bij ondanks de transitie van de Kiesraad
naar meer taken en bevoegdheden voor de digitale hulpmiddelen?
Antwoord:
Zie antwoord op vraag 125.
127
Wanneer kan de Tweede Kamer de experimentenwet voor nieuwe stembiljetten verwachten?
Antwoord:
Het wetsvoorstel Tijdelijke experimentenwet nieuwe stembiljetten is begin september
jl. in consultatie gegaan. De verdere planning is erop gericht dit wetsvoorstel begin
2020 voor advies te zenden aan de Afdeling Advisering van de Raad van State. Een experiment
met nieuwe stembiljetten kan pas worden gehouden als de Tijdelijke experimentenwet
nieuwe stembiljetten is aangenomen in de Tweede en Eerste Kamer.
Voor het gebruik van de nieuwe stembiljetten zal uitlegmateriaal worden ontwikkeld.
Dit materiaal is specifiek bedoeld om kiezers te laten begrijpen hoe zij met het nieuwe
stembiljet kunnen stemmen. Het voornemen is om dat uitlegmateriaal voorafgaand aan
een experiment te laten testen door doelgroepen van kiezers waarvoor het materiaal
bedoeld is. Dit met als doel na te gaan of het uitlegmateriaal voldoet en/of verder
verbeterd moet worden.
Voorafgaand aan een experiment met een nieuw stembiljet zal een voorlichtingscampagne
worden gehouden. Daarbinnen zal gedifferentieerd worden naar verschillende groepen
kiezers.
128
Kunt u toelichten welke acties u onderneemt om het stemmen voor kiezers in het buitenland
makkelijker te maken, naast het mogelijk maken dat het vervangend briefstembewijs
per mail naar kiezers wordt gezonden?
Antwoord:
De afgelopen jaren zijn al verschillende maatregelen getroffen om het Nederlanders
in het buitenland makkelijker te maken om te stemmen. Zo is het sinds 2017 niet meer
nodig dat de Nederlanders in het buitenland zich per verkiezing registreren om te
kunnen stemmen. Een eenmalige registratie volstaat nu.
Ik heb uw Kamer eerder bericht (Kamerstukken II 2019/20, 35 165, nr. 10) dat samen met de gemeente Den Haag in kaart gaat worden gebracht waarom veel Nederlanders
bij vertrek uit Nederland geen verzoek indienen om vanuit het buitenland te kunnen
stemmen. Aan de hand van de uitkomsten hiervan zal worden bezien of er mogelijkheden
zijn om het aantal registraties te laten toenemen, en zo ja, welke.
De Kieswet wordt inderdaad gewijzigd om het vervangend briefstembewijs (de stempas
voor de kiezers in het buitenland) per mail naar de kiezers te kunnen versturen. Daarmee
wordt bereikt dat een kiezer die het briefstembewijs, dat 12 weken voor de verkiezingsdag
per post wordt opgestuurd, niet heeft ontvangen of kwijt is, het vervangende briefstembewijs
onmiddellijk ontvangt en zo toch kan stemmen. Als blijkt dat het per mail verzenden
van het vervangende briefstembewijs goed werkt, wil ik verdere stappen onderzoeken.
Zie ook het antwoord op vraag 130.
129
Kunt u de Kamer informeren over de resultaten van de agenda Open Overheid?
Antwoord:
Het 3e actieplan open overheid (agenda open overheid) loopt van 1 juli 2018 tot 1 juli
2020 en maakt integraal deel uit van «Democratie in Actie». In de voortgangsrapportage
van «Versterking Lokale Democratie en Bestuur» (Kamerstukken II, vergaderjaar 2018–2019,
35 000 VII, nr. 100) bent u geïnformeerd over de stand van zaken van de verschillende actielijnen. Na
afloop van het actieplan zal ik u informeren over de resultaten.
130
Wanneer past u het stemproces aan zodat Nederlanders in het buitenland ook hun kiesrecht
in relatie tot de verkiezing van de Eerste Kamer kunnen uitoefenen?
Antwoord:
Om Nederlanders in het buitenland invloed te kunnen geven op de samenstelling van
de Eerste Kamer is allereerst een wijziging van de Grondwet nodig (Kamerstukken II
2018/19, 31 142, nr. 88). Een voorstel tot wijziging van de Grondwet om het mogelijk te maken dat een kiescollege
«kiezers buiten Nederland» wordt ingesteld is begin september jl. in consultatie gegaan.
De verwachting is dat dit wetsvoorstel nog voor het einde van dit jaar voor advies
aan de Afdeling advisering van de Raad van State zal kunnen worden voorgelegd.
131
Zal de verkiezingssoftware vervangen zijn voorafgaand aan de eerstvolgende verkiezingen?
Antwoord:
Zie antwoord op vraag 125.
132
Krijgt de Kiesraad er extra bevoegdheden bij vanwege de transitie (digitale hulpmiddelen)?
Antwoord:
Zie antwoord op vraag 125.
133
In 2020 zal een eerste experiment voor 2021 met een nieuw stembiljet worden voorbereid.
Hoe worden kiezers met dementie en hun mantelzorgers betrokken bij deze experimenten?
Antwoord:
Zie antwoord op vraag 127. Binnen de voorgenomen testen zal ook worden bezien of het
uitlegmateriaal bruikbaar is voor kiezers met dementie en hun mantelzorgers.
134
In hoeverre is er aandacht voor toegankelijkheid voor specifieke groepen zoals mensen
met dementie bij de review die door onafhankelijke deskundigen wordt een gedaan naar
de checklist toegankelijkheid stemlokalen met als doel met aanbevelingen te komen
die de praktische toepasbaarheid ervan en toegankelijkheid van het verkiezingsproces
verhogen?
Antwoord:
Een onafhankelijk bureau voert de komende maanden een review uit naar de checklist
toegankelijkheid met als doel met aanbevelingen te komen die de praktische toepasbaarheid
van de checklist en de toegankelijkheid van de stemlokalen te verhogen.
De checklist toegankelijkheid is sinds 2012 het uitgangspunt voor de algemene toegankelijkheid
van stemlokalen en is opgesteld in overleg met de voormalige Chronisch Zieken en Gehandicaptenraad
– nu Ieder(in). In 2014 en in 2018 is de checklist in overleg met Ieder(in), de VNG
en de NVVB op een aantal door gemeenten gemelde knelpunten aangepast.
De review ziet op de criteria in de checklist en de toepassing daarvan. Een groot
aantal criteria is van belang voor specifieke groepen kiezers. Specifieke groepen
kiezers zullen in de review aandacht krijgen als daar aanleiding voor is.
135
Hoe worden kiezers met dementie en hun mantelzorgers betrokken bij de experimenten
met een nieuw stembiljet die in 2020 worden voorbereid?
Antwoord:
Zie antwoord op vraag 127.
136
Hoeveel gemeenten heeft het Ministerie van BZK ondersteund in 2019 met een impuls
weerbaar bestuur?
Antwoord:
Ter versterking van de weerbaarheid van het openbaar bestuur heeft het Ministerie
van BZK aan 23 gemeenten en Bonaire een financiële impuls gegeven.
137
Welke opdrachten worden er verstrekt om maatregelen te realiseren die een betere afspiegeling
in volksvertegenwoordiging en bestuur (zoals meer vrouwen en mensen met een beperking)
realiseren?
Antwoord:
Samen met anderen zet ik stappen om te sturen op een meer inclusief en divers openbaar
bestuur, zoals aangekondigd in de beleidsreactie die op 2-07-2019 naar de Tweede Kamer
is gestuurd (Kamerstuk 30 420, nr. 328). Zo ondersteun ik gemeenten om de cursus «Politiek Actief» aan te bieden. Gemeenten
kunnen hiermee hun inwoners op een laagdrempelige manier laten kennismaken met de
gemeentepolitiek en stimuleren om politiek actief te worden. In 2019 is bijzondere
aandacht voor het uitnodigen en werven van deelnemers die ondervertegenwoordigd zijn
in de gemeentepolitiek, zoals mensen met een migratie achtergrond en mensen met een
beperking. Ik bied daarnaast in 2019 en 2020 een oriëntatieprogramma voor zij-instromers
voor het burgemeestersambt aan. Daarbij is zowel oog voor de instroom van mensen zonder
traditionele politiek-bestuurlijke loopbaan, als voor een betere afspiegeling op geslacht,
opleiding of migratie achtergrond.
Onlangs heb ik de opdracht verstrekt om een trainingsmodule «Selecteren zonder vooroordelen
in de politiek» te ontwikkelen. Dit najaar organiseer ik daarnaast een netwerkevent
voor vrouwen in de politiek en een kenniskamer over het onderwerp.
Tevens laat ik verschillende onderzoeken uitvoeren. In 2019 worden in de Staat van
Bestuur en de Monitor Politieke Ambtsdragers actuele gegevens bijeen gebracht ten
aanzien van politieke participatie. Het gaat daarbij om factoren als geslacht, leeftijd
en opleiding, en nadrukkelijk ook de migratie achtergrond van politieke ambtsdragers.
De actuele gegevens over lokale politieke ambtsdragers met een migratieachtergrond
komen eind 2019 beschikbaar. Ook laat ik verdiepend exit-onderzoek uitvoeren onder
politieke ambtsdragers en laat ik onderzoeken wat werkt en waarom.
138
Hoe hoog mag het bruto en netto inkomen zijn van iemand die in een sociale huurwoning
wil wonen? Kunt u het uitsplitsen in een eenpersoons- en meerpersoonshuishouden?
Antwoord:
Jaarlijks moeten minimaal 80% van de vrijgekomen sociale huurwoningen van corporaties
toegewezen worden aan huishoudens met een huishoudinkomen tot € 38.035 (prijspeil
2019). Tijdelijk (tot 2021) mag jaarlijks 10% van de vrijgekomen sociale huurwoningen
toegewezen worden aan huishoudens met een huishoudinkomen tussen € 38.035 en € 42.436
(prijspeil 2019). De overige 10% mag vrij, onafhankelijk van het inkomen, worden toegewezen.
Bij de berekening van het huishoudinkomen wordt uitgegaan van het geregistreerd inkomen
dat de Belastingdienst gebruikt. Hieronder vallen inkomen uit werk en woning, inkomen
uit dividend en aandelen en inkomen uit sparen en beleggen. Het inkomen van inwonende
kinderen (minderjarig en meerderjarig) hoort niet bij het huishoudinkomen. Omdat het
huishoudinkomen sterk afhankelijk is van individuele situaties, worden er geen bruto-
of netto-inkomensgrenzen gehanteerd. Verder wordt er momenteel geen onderscheid gemaakt
tussen een eenpersoons- en meerpersoonshuishoudens. Wel ben ik voornemens de DAEB-inkomensgrens
te differentiëren naar huishoudsamenstelling met als doel de toewijzing van DAEB-corporatiewoningen
doelmatiger te richten, zoals aangekondigd in de brief over Prinsjesdag maatregelen
woningmarkt van 17 september jl. (Kamerstukken II 2018/2019, 32 847, nr. 555).
139
Kunt u de inkomensgroepen (per jaar) «minder dan 34.678 euro», «34.678 euro tot 38.690
euro», «38.690 euro tot 44.360 euro», «44.360 euro tot 52.500 euro», «52.500 euro
tot 70.000 euro» en «meer dan 70.000 euro uitsplitsen naar huur- en koopprijssegment
in de segmenten «gereguleerde huur tot kwaliteitskortingsgrens», gereguleerde huur
tot aftoppingsgrens», «gereguleerde huur tot liberalisatiegrens», «geliberaliseerde
huur tot 900 euro», «geliberaliseerde huur vanaf 900 euro», «koop minder dan 155.000
euro, «koop 155.000 euro tot 193.000 euro», «koop 193.000 euro tot 238.000 euro»,
«koop 238.000 euro tot 321.000 euro» en «koop vanaf 321.000 euro»?
Antwoord:
In onderstaande tabellen is de gevraagde verdeling weergegeven in 2018 en 2015. De
inkomensgroepen die in de vraag worden gedefinieerd zijn afkomstig uit het rapport
van het Planbureau voor de Leefomgeving «Middeninkomens op de woningmarkt: Ruimte
op een krap speelveld» uit 2017 en betreffen het voorlopige belastbare huishoudensinkomen
uit 2014 uit het WoON2015. Deze cijfers zijn geactualiseerd met behulp van het WoON2018
(voorlopige belastbaar huishoudensinkomen 2017).
Laag inkomen
Laag midden-inkomen
Midden midden-inkomen
Hoog midden-inkomen
Hoog inkomen < 2x modaal
Hoog inkomen >2x modaal
Totaal
huur<kwaliteitss-kortingsgrens
12%
4%
3%
2%
1%
1%
6%
huur<aftoppings-grens
35%
14%
11%
8%
5%
2%
19%
huur<lib-grens
13%
9%
7%
5%
4%
1%
8%
huur <900
4%
7%
8%
7%
5%
3%
5%
huur >900
2%
3%
2%
4%
4%
4%
3%
koop<155000
11%
17%
15%
13%
10%
3%
10%
koop<193000
8%
16%
19%
18%
16%
8%
11%
koop<238000
6%
12%
15%
19%
21%
15%
12%
koop<321000
5%
11%
13%
15%
21%
25%
13%
koop>321000
4%
8%
8%
11%
15%
39%
14%
Totaal
100%
100%
100%
100%
100%
100%
100%
Bron: WoON2018, bewerking BZK
140
Hoeveel huishoudens en in welke inkomenscategorie krijgen hypotheekrenteaftrek in
2020?
Antwoord:
Zie vraag 198 voor gecombineerd antwoord.
141
Hoeveel huishoudens en in welke inkomenscategorie krijgen huurtoeslag in 2020?
Antwoord:
Op basis van de in de ontwerpbegroting 2020 opgenomen raming worden in 2020 circa
1,4 miljoen huurtoeslaggerechtigden verwacht. Van de huurtoeslaggerechtigden heeft
circa 65% een inkomen onder de minimuminkomensgrenzen in de huurtoeslag.
142
Hoe is de ontwikkeling van de huurtoeslag ten opzichte van de stijging van de huurprijzen
geweest sinds 2015? En wat wordt verwacht in 2020?
Antwoord:
Onderstaande tabel geeft de ontwikkeling aan van de huurprijs en de huurtoeslagbijdrage
van huurtoeslagontvangers over de jaren 2015 tot en met 2017. Huurtoeslagjaren waarbij
meer dan 90% van de toekenningen door de Belastingdienst definitief zijn vastgesteld,
worden geacht voldoende betrouwbaar te zijn. Dit geldt op dit moment voor de jaren
tot en met 2017. Het huurtoeslagjaar 2018 is nog niet voor 90% definitief toegekend
en kan nog sterk wijzigen. Deze is dus niet meegenomen. Voor latere jaren wordt verwacht
dat de huurtoeslagontwikkeling in beperkte mate boven de huurontwikkeling zal uitkomen.
2015
2016
2017
Huurontwikkeling huurtoeslagontvangers
3,7%
1,8%
1,2%
Huurtoeslagontwikkeling
6,2%
3,4%
7,0%
Bron: administratieve bestanden huurtoeslag Belastingdienst
143
Hoeveel miljoen euro hebben toegelaten instellingen in het kader van ATAD moeten betalen
het afgelopen jaar, en hoeveel zal dit zijn in 2020?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 150 voor een gecombineerd antwoord.
144
Hoe hebben andere landen de ATAD 1 richtlijn geïmplementeerd? Welke landen hebben
woningcorporaties uitgezonderd van ATAD?
Antwoord:
Alle landen van de Europese Unie hebben de verplichting om de ATAD1 richtlijn uit
te voeren, dat wil zeggen om te zetten naar nationale wetgeving, in principe per 1 januari
2019, maar onder voorwaarden kan de invoering van de earningsstrippingmaatregel worden
uitgesteld tot uiterlijk 1 januari 2024.
De EC houdt bij welke landen de richtlijn hebben geïmplementeerd en op welke wijze.
Zoals eerder aangegeven (TK2018–2019, 35 030, nr. 7) zal aan de EC worden gevraagd om, wanneer de uiterste datum van implementatie is
verstreken, een overzicht te geven van de wijze waarop lidstaten de richtlijn hebben
geïmplementeerd. Nadat dit overzicht beschikbaar is, wordt dit met de Kamer gedeeld.
145
Hoe gaan andere landen om met PFAS/ PFOS (a)?
Antwoord:
Hiervan bestaat geen goed overzicht. Het hergebruik van grond is nationaal of regionaal
geregeld. Diverse landen zijn net als Nederland bezig hun beleid vorm te geven m.b.t.
grond verontreinigd met zeer zorgwekkende stoffen.
146
In welke landen mag er niet meer gewerkt worden met PFOS en hoe zorgen zij ervoor
dat de bouw niet instort?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 145.
147
Wat is de raming voor ATAD de komende 5 jaar, per jaar uitgesplitst?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 150 voor gecombineerd antwoord.
148
Hoeveel aan niet aftrekbare rente ontstaat er door ATAD per jaar, en welke gevolgen
heeft dat concreet voor de vennootschapsbelasting die toegelaten instellingen moeten
betalen?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 150 voor gecombineerd antwoord.
149
Hoeveel vennootschapsbelasting (vpb)betalen woningcorporaties per jaar, en hoeveel
daarvan komt door ATAD? Kunt u een overzicht per jaar geven van de betaalde vpb door
woningcorporaties van de afgelopen 5 jaar en een raming voor de komende 5 jaren?
Antwoord:
Zie het antwoord vraag 150 voor gecombineerd antwoord.
150
Wat is de totale lastendruk voor toegelaten instellingen per jaar? En kan het worden
uitgesplitst in verhuurderheffing, ATAD en vennootschapsbelasting?
Antwoord:
In de het wetsvoorstel ATAD1 is aangegeven wat de invoering van ATAD1 aan extra lasten
voor de woningcorporaties betekent.2 De volgende tabel geeft dit weer.
(€ mln.)
2018
2019
2020
2021
.......
structureel
Effect ATAD1
102
144
193
353
In mijn brief van 9 november 20183 is aangegeven dat, inclusief deze ATAD1-effecten, de totale Vpb-lasten voor woningcorporaties
zijn geraamd op:
(€ mln.)
2018
2019
2020
2021
.......
structureel
Totale Vpb-last na ATAD
128
244
269
293
487
De Vpb-last van corporaties van de laatste jaren op grond van definitieve en voorlopige
aanslagen van de Belastingdienst alsmede de last vanwege de verhuurderheffing zijn
te bepalen als:
(€ mln.)
2014
2015
2016
2017
2018
Vpb
21
47
208
302
505
VHH1: HH
1.173
1.283
1.403
1.534
1.657
Totaal
1.194
1.330
1.611
1.836
2.162
X Noot
1
De hier genoemde opbrengsten betreffen de opbrengsten met betrekking tot een belastingjaar
geheven zijn. Dit wijkt licht af van de in de begrotingsstukken opgenomen opbrengsten,
welke namelijk de inkomsten betreffen die in een begrotingsjaar zijn binnengekomen.
Omdat een beperkt deel van de opbrengsten over een jaar in een navolgend jaar pas
daadwerkelijk binnenkomen kunnen hier verschillen in zitten.
Op grond van (vooral voorlopige) aanslagen van de belastingdienst komt voor 2018 een
realisatie van € 505 mln. naar voren en voor 2019 een (voorlopige) realisatie van
€ 481 mln.
Voor de komende jaren wordt de corporatielast vanwege de verhuurderheffing geraamd
op (MJN20204):
(€ mln.)
2019
2020
2021
2022
2023
VHH
1.671
1.701
1.785
1.835
1.891
Overigens zijn bovengenoemde cijfers ook al grotendeels gepubliceerd in mijn brief
van 2 oktober 2019 over de Indicatieve Bestedingsruimte Woningcorporaties 20195.
Wat betreft de belastingdruk van private en institutionele beleggers wordt opgemerkt
dat deze een diverse groep vormen waarbij de belastingdruk per geval afhangt van vele
feiten en omstandigheden. Het is daarom voor deze partijen niet te bepalen hoe hoog
hun belastingdruk in algemene zin is.
De raming van Aedes van € 689 mln. voor 2019 is gebaseerd op een inschatting van de
woningcorporaties. De raming die gemaakt is ten tijde van de behandeling van het wetsvoorstel
ATAD1, gaat uit van de binnengekomen aangiften en oplegde definitieve aanslagen. Pas
bij het bepalen van de definitieve aanslagen kan een uitspraak gedaan worden over
de definitieve last voor woningcorporaties voor 2019.
Bij de uitwerking van de motie Ronnes c.s. van 26 september jl.6 over de oplopende Vpb-lasten bij corporaties en de rol van ATAD daarin zal ook dit
aspect worden betrokken.
151
Wat hebben de inspanningen om in het buitenland op zoek te gaan naar investeerders
voor de Nederlandse woningmarkt opgeleverd, en wat staat er op dat gebied te gebeuren
in 2020?
Antwoord:
Ik heb uw Kamer eerder geïnformeerd over de resultaten van de reis van mijn ambtsvoorganger
naar het buitenland, waaronder naar Zuidoost-Azië7.
In 2018 en 2019 hebben er geen reizen plaatsgevonden door mij of mijn ambtenaren,
specifiek gericht op het aantrekken van buitenlandse investeerders. Ook staan er in
2020 geen reizen op de planning.
Ik vind het belangrijk dat feitelijke informatie over de werking van en de mogelijkheden
op de Nederlandse woningmarkt voor iedereen beschikbaar is. De website «www.woningmarktbeleid.nl» bevat achtergrondinformatie voor iedereen die zich bezighoudt met wonen: woningcorporaties,
gemeenten, provincies, makelaars, investeerders en andere betrokkenen. Ik vind het
belangrijk dat dit soort informatie meertalig beschikbaar is. De website «www.investingindutchhousing.nl» gaat onderdeel uitmaken van de website «www.woningmarktbeleid.nl». Relevante en feitelijke informatie zal dan te vinden zijn via «www.dutchhousingpolicy.nl». Deze overgang brengt efficiency voordelen met zich mee en sluit het aan bij het
rijksbrede websitebeleid. Naar verwachting zal de overgang nog dit jaar plaatsvinden.
152
Wordt er in 2020 actief gelobbyt naar buitenlandse investeerders om sociale huurhuizen
aan te kopen en op welke manier(en)?
Antwoord:
Er zijn voor 2020 geen inspanningen vanuit het Ministerie van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties voorzien specifiek gericht op het aantrekken van buitenlandse
investeerders op de woningmarkt. Zoals ik bij vraag 151 heb benoemd zal de op internationale
beleggers gerichte website «www.investingindutchhousing.nl» overgaan naar «www.dutchhousingpolicy.nl»: een informatieve website voor niet-Nederlands sprekenden.
153
Kunt u schematisch laten zien hoe de belastingdruk is bij woningcorporaties in vergelijking
tot de belastingdruk van private en institutionele beleggers?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 150.
154
Hoeveel betaalden toegelaten instellingen aan overdrachtsbelasting in 2019? En wat
is de raming voor 2020?
Antwoord:
Er vindt geen aparte registratie plaats van de overdrachtsbelasting die corporaties
bij aankoop van vastgoed betalen.
155
Hoe zien de wachtlijsten voor sociale huurhuizen per woningmarktregio eruit?
Antwoord:
Het rapport Stand van de woonruimteverdeling (Rigo, 2019) dat ik op 5 april aan uw
Kamer heb aangeboden, maakt gebruik van informatie uit de woonruimteverdeelsytemen
(o.a. Woningnet). Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de wachttijd (of inschrijfduur)
en de zoektijd. De wachttijd is de periode vanaf inschrijving als woningzoekende tot
de toekenning van een woning. De zoektijd is de periode vanaf de eerste zoekactie
(reactie op een advertentie) tot aan de toekenning van een woning. De wachttijd is
langer dan de zoekduur omdat mensen bij inschrijving vaak nog geen dringende verhuiswens
hebben en eerst inschrijfduur willen opbouwen.
In onderstaande tabel zijn de wacht- en zoektijden van de woonruimteverdeelsystemen
opgenomen van woningen die in 2017 werden verhuurd. Binnen deze regio’s variëren de
zoektijden per gemeente, per buurt en per woningtype. Voor een toelichting op deze
cijfers wordt verwezen naar het genoemde rapport.
Regio
Wachttijd (jaar)
Zoektijd (jaar)
Achterhoek
3,4
Nb
Almelo
2,0
Nb
Almere
8,6
Nb
Arnhem Nijmegen
13,7
Nb
Den Bosch
7,3
2,2
Drechtsteden
5,1
2,0
Eemvallei
6,8
1,0
Groningen
4,1
2,3
Haaglanden
3,8
1,8
Hengelo
4,5
1,6
Holland Rijnland
6,1
1,2
Lelystad
5,8
1,9
Limburg
3,8
1,2
Meijerijstad e.o.
6,3
Nb
Noord Kennemerland
6,5
Nb
Noord Veluwe
13,3
Nb
Regio Amsterdam
8,9
5,5
Regio Utrecht
8,9
4,6
Rijnmond
4,6
Nb
Stedendriehoek Apeldoorn Deventer Zutphen
6,5
Nb
West Brabant
6,8
1,8
Woongaard (Gorinchem e.o.)
4,7
0,8
Zuid Kennemerland
7,3
4,9
Zuidoost Brabant
3,8
Nb
Zwolle
5,5
3,5
156
Hoeveel betaalden verhuurders en hoeveel betaalden huurders voor de diensten van de
Huurcommissie in 2018 en in 2019?
Antwoord:
In 2018 ontving de Huurcommissie € 5,2 mln. aan verhuurdersbijdrage van verhuurders
en € 0,4 mln. aan legesgelden. De € 0,4 mln. aan inkomsten via de legesgelden komt
voor tenminste € 0,3 mln. van verhuurders.
Voor 2019 is € 5,3 mln. aan verhuurdersbijdrage en € 0,5 mln. aan legesgelden geraamd.
De verwachting is dat de legesontvangsten in 2019 dezelfde verdeling tussen verhuurders
en huurders hebben als in 2018.
157
Wat doet de regering er in 20202 aan om meer vaklieden en bouwvakkers aan het werk
te krijgen om de bouw vlot te trekken?
Antwoord:
Er zijn in 2019 afspraken gemaakt met de bouwsector, onderwijs en overheden in de
«intentieverklaring arbeidsmarkt en scholing» en in het «MBO-convenant Klimaattechniek».
Hierin spreken partijen af samen te werken aan nieuwe curricula voor het onderwijs
op het gebied van klimaattechniek en om in de wijkgerichte aanpak kennis te delen
over goed arbeidsmarkt- en personeelsbeleid. In 2020 wordt verder uitvoering gegeven
aan deze afspraken. Daarnaast heeft de bouwsector zelf scholings- en wervingscampagnes
om mensen te enthousiasmeren in de bouw aan de slag te gaan.
158
Hoeveel zijn de bouwkosten gestegen in 2018 en 2019, en wat is de raming voor 2020?
Antwoord:
De kosten van nieuwbouwwoningen zijn in 2018 gestegen met 8,6%. In het tweede kwartaal
van 2019 ligt de stijging ten opzichte van een jaar eerder op 6,7% (outputindex CBS).
Een raming van de bouwkostenstijging in 2020 is niet beschikbaar.
159
Kunt u een overzicht geven de kosten voor het bouwen van een eengezinswoning in de
sociale sector in de afgelopen 5 jaar, en dat graag uitgesplitst per jaar?
Antwoord:
In de Monitor Nieuwbouw sociale huurwoningen 2019 (Bijlage bij Staat van de volkshuisvesting
2019) worden de volgende stichtingskosten van eengezinswoningen (grondgebonden) en
appartementen getoond.
Hierbij geldt wel dat de in 2018 gerealiseerde woningen over het algemeen kleiner
waren dan woningen uit 2014. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 186 bedragen
de stichtingskosten van nieuwbouw sociale huurwoningen (eengezinswoningen en appartementen
tezamen) in 2019 € 182.000.
Eengezins
Appartement
2014
€ 164.700
€ 178.200
2015
€ 154.800
€ 176.800
2016
€ 163.800
€ 149.500
2017
€ 157.600
€ 158.500
2018
€ 170.500
€ 174.800
160
Welke maatregelen neemt de overheid in 2020 om achterstallig onderhoud tegen te gaan
of aan te pakken?
Antwoord:
Huurders van sociale huurwoningen kunnen bij achterstallig onderhoud contact opnemen
met de corporatie. Als deze het probleem niet (gelijk) wil aanpakken, kan de huurder
een klacht indienen bij de onafhankelijke klachtencommissie van de corporatie. Onderhoud
in algemene zin kan een onderwerp zijn dat expliciet aan de orde komt bij het maken
van prestatieafspraken tussen gemeenten, corporaties en huurdersorganisaties. Ook
de lokale overheid kan dit agenderen.
Huurders, zowel van particuliere als van sociale verhuurders, kunnen klachten ook
aankaarten bij de huurcommissie en huurverlaging afdwingen bij achterstallig onderhoud
tot het probleem verholpen is. Ook kunnen huurders zich wenden tot het gemeentelijk
loket van Bouw- en Woningtoezicht of in het uiterste geval tot de Kantonrechter.
Om uitvoering te geven aan de motie Beckerman/Koerhuis c.s. (TK 2018/2019, 35 000 VII, nr. 53) m.b.t. een nationale aanpak van vocht en schimmel in de huursector, heb ik uw Kamer
op 31 mei jongstleden een brief gezonden (Kamerstukken II 2018/19, 32 847, nr. 523) en daarin de aanpak geschetst voor dit type probleem, dat vaak maar niet altijd,
ook een onderhoudsprobleem betreft.
Met het WoON 2021 zal ik inzicht geven in hoeverre deze problemen verholpen zijn,
door de inzet op lokaal niveau tussen gemeenten, huurdersorganisaties en corporaties,
alsmede in de particuliere huursector.
161
Hoeveel huurhuizen hebben een huurverhoging gekregen in het kader van verduurzaming/
woningverbetering het afgelopen jaar? En hoe is die ontwikkeling in verduurzaming/
woningverbetering geweest de afgelopen 5 jaar?
Antwoord:
Zie onderstaande tabel. Het cijfer voor 2019 wordt ook opgenomen in de rapportage
monitoring huurbeleid 2019, die ik medio november gelijk met de Staat van de Woningmarkt
2019 aan uw Kamer zal toezenden. De eerdere jaren zijn overgenomen uit de rapportages
Monitor huurbeleid 2015–2018.
2015
2016
2017
2018
2019
Aandeel huurwoningen met huurverhoging woningverbetering
1,0%
1,3%
1,1%
0,8%
0,9%
Bron: CBS huurenquête 2015–2019, bewerking BZK
162
Wat is de huurquote in 2019 in de sociale huursector en de vrije huursector? En wat
is de geplande huurquote in 2020 in de sociale huursector en de vrije huursector?
Antwoord:
De meest recente bron voor huurquotes is het WoON2018. De gemiddelde huurquote was
25,3%, die in de gereguleerde huur 23,2% en in de vrije sector boven de liberalisatiegrens
32,3%.
Voor de ontwikkeling in 2020 verwijs ik u naar het antwoord op vraag 180.
163
Hoeveel woningen die nu in de sociale huursector vallen vanwege de waardestijging
volgend jaar mogen volgend jaar geliberaliseerd worden?
Antwoord:
Ik beschik niet over de informatie om te bepalen hoeveel woningen in de sociale huursector
in 2020 door de stijging van hun WOZ-waarde meer dan 142 WWS-punten zullen krijgen
en daarmee potentieel te liberaliseren zijn.
Hierbij is wel van belang dat de bepaling van het aantal WOZ-punten in het WWS jaarlijks
wordt aangepast aan de gemiddelde stijging van de WOZ-waarde. Het is dus te verwachten
dat het aantal woningen dat door een bovengemiddelde stijging van de WOZ-waarde boven
de 142 punten stijgt redelijk in evenwicht zal zijn met het aantal woningen dat door
een lage stijging of een daling van de WOZ-waarde weer terugzakt tot 142 punten of
lager.
Voor het beleid van woningcorporaties zal dit weinig effect hebben. Corporaties bezaten
in 2018 meer dan een miljoen potentieel liberaliseerbare woningen en liberaliseerden
circa 1600 woningen. Bovendien kunnen woningen alleen geliberaliseerd worden bij nieuwe
verhuringen.
164
Kan in een overzicht worden aangegeven wanneer welke maatregelen en wetgeving op het
gebied van volkshuisvesting en woningmarkt naar de Kamer worden gestuurd?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 168.
165
Aan welke andere belasting van het vermogen in box 3 wordt gedacht om beleggers in
woningen zwaarder te belasten?
Antwoord:
In het voorgestelde box 3 stelsel wordt gekeken naar de werkelijke verdeling van het
vermogen tussen het spaargeld, de beleggingen en de schulden van de belastingplichtige.
Het gevolg is dat belastingplichtigen met hoge beleggingen meer belasting gaan betalen,
vooral wanneer deze met schulden gefinancierd zijn. De Staatssecretaris van Financiën
heeft eerder aangekondigd binnen het traject bouwstenen voor een beter belastingstelsel
tevens te kijken naar het belasten van verhuur van vastgoed.8
166
Wordt de overdrachtsbelasting voor beleggers in woningen of voor particulieren die
meerdere huizen bezitten verhoogd? En met hoeveel?
Antwoord:
Het kabinet heeft uw Kamer reeds toegezegd om te bezien in hoeverre een differentiatie
van de overdrachtsbelasting voor starters en beleggers uitvoerbaar, effectief en proportioneel
is. In het onderzoek wordt gekeken naar een gedifferentieerde overdrachtsbelasting,
waarbij starters een vrijstelling krijgen en beleggers vanaf de derde woning te maken
krijgen met een hoger tarief. Eind dit jaar verwacht ik de resultaten van dit onderzoek,
waarna een kabinetsreactie volgt.
167
Kan worden uitgelegd en toegelicht welke wijzigingen er komen in box 3 en wat dat
concreet betekent voor aspirant (ver)kopers en (ver)huurders?
Antwoord:
Het kabinet is voornemens het box 3-stelsel aan te passen door voortaan in box 3 te
kijken naar de werkelijke verdeling van het vermogen tussen het spaargeld, de beleggingen
en de schulden van belastingplichtigen. Daarmee komt het kabinet tegemoet aan de maatschappelijke
wens om bij de heffing over spaar- en beleggingsvermogen beter aan te sluiten bij
het werkelijke rendement. In het voorgestelde box 3-stelsel zullen belastingplichtigen
met hoge beleggingen meer belasting gaan betalen, vooral wanneer deze met schulden
gefinancierd zijn. Ook particuliere beleggers die een of meerdere woningen in box
3 bezitten en deze grotendeels met schulden gefinancierd hebben, zullen meer belasting
moeten afdragen.
In het huidige box 3 stelsel is het forfaitair rendement afhankelijk van de hoogte
van het vermogen in box 3. Aan iedere belastingplichtige wordt een spaardeel en een
beleggingsdeel toegerekend. Het forfaitaire rendement kan in 2019 oplopen tot 5,60%
voor het deel van het vermogen boven € 989.737. In de huidige systematiek is alleen
het netto vermogen relevant. De schulden worden van de bezittingen in box 3 afgetrokken
alvorens het inkomen wordt bepaald.
In het nieuwe voorstel mogen schulden niet meer direct gesaldeerd worden voor de grondslag
van box 3, maar bestaan er aparte grondslagen voor sparen, beleggen en schulden. Het
uitgangspunt is dat de forfaitaire debetrente over schulden mag worden afgetrokken
van het forfaitaire inkomen in box 3 (beleggings- en spaaropbrengsten). Voor de forfaitaire
debetrente op schulden wordt in het voorstel 3,03% in aanmerking genomen, namelijk
de gemiddelde hypotheekrente. Voor beleggingen (waaronder vastgoed) wordt alleen nog
met een forfaitair beleggingsrendement van 5,33% gerekend. In de uitwerking van het
wetsvoorstel zal nader in kaart worden gebracht wat de effecten zijn voor specifieke
groepen belastingplichtigen en of hier onevenwichtigheden in kunnen zitten.
168
Kan per maatregel op de woningmarkt die het kabinet nog naar de Kamer gaat sturen
aangegeven worden op welke wet de wijziging precies betrekking heeft en welke maatregelen
apart en welke maatregelen gecombineerd aan de Kamer worden voorgelegd?
Antwoord:
Het wetsvoorstel dat de huursomstijging conform de afspraken uit het Sociaal Huurakkoord
wijzigt, is op 11 juli 2019 bij uw Kamer ingediend (35 254). Dit wetsvoorstel wijzigt de Woningwet.
Het ontwerpwetsvoorstel Huur en inkomensgrenzen wordt naar verwachting voor het einde
van het jaar bij uw Kamer ingediend, het ligt nu voor advies bij de Raad van State.
Dit wetsvoorstel bevat vier maatregelen:
– Differentiatie van de DAEB-inkomensgrens (€ 38.035, prijspeil 2019) naar eenpersoonshuishoudens
(€ 35.000, prijspeil 2019) en meerpersoonshuishoudens € 42.000, prijspeil 2019). De
woningcorporaties krijgen landelijk jaarlijks 7,5% vrije toewijzingsruimte, die ze
lokaal kunnen verhogen tot maximaal 15% indien zij dat in de prestatieafspraken met
gemeente en huurdersorganisatie afspreken.
– Verbetering van de systematiek van de inkomensafhankelijke hogere huurverhoging door
vergroting van de huurverhogingsstappen (maximaal € 50 voor hoge middeninkomens9 en maximaal € 100 voor hoge inkomens10).
– Mogelijk maken van een hogere huurverhoging voor zeer lage huren (€ 25 voor huren
onder € 300) om de prijs-kwaliteitverhouding versneld te kunnen verbeteren.
– Voor verhuurders mogelijk maken de huur tijdelijk te bevriezen of verlagen (permanent
bevriezen of verlagen staat hen vrij), door hen toe te staan om daarna de huur terug
te verhogen naar het oorspronkelijke niveau plus de opgeschorte huurverhogingen van
maximaal drie jaren.
Dit wetsvoorstel wijzigt de Woningwet, het Burgerlijk Wetboek en de Uitvoeringswet
huurprijzen woonruimte.
Het wetsvoorstel dat de (overige) aangekondigde maatregelen uit de evaluatie uit de
herziene Woningwet bevat, wordt naar verwachting voor de zomer van 2020 bij uw Kamer
ingediend. Dit wetsvoorstel bevat de overige aan regelgeving rakende beleidsvoornemens
die zijn aangekondigd in mijn brief van 22 februari 2019 (Kamerstukken II 2018/19,
32 847, nr. 470) en het bijbehorende Verslag van de evaluatie van de herziene Woningwet, met uitzondering
van de maatregelen betreffende sanering. Omdat met dit wetsvoorstel wordt beoogd de
werking van de wet in het geheel te verbeteren en omdat nog aan het voorstel wordt
gewerkt, is het niet mogelijk een compleet overzicht te geven van alle maatregelen
die hierin verwerkt zullen zijn. Het voorstel gaat echter onder andere om maatregelen
rondom passend toewijzen, gemengde wijken en leefbaarheid, maatschappelijk vastgoed,
verduurzaming, de lokale driehoek en de governance bij corporaties. Dit wetsvoorstel
zal de Woningwet wijzigen.
In het najaar verwacht ik uw Kamer per brief te informeren over de nadere uitwerking
van de hoofdlijnen van de verbetervoorstellen voor sanering van woningcorporaties,
zoals genoemd bij de evaluatie van de herziene Woningwet (32 847, nr. 470) alsmede op hoofdlijnen over de daarvoor benodigde wetswijzigingen en de wijze waarop
die aan uw Kamer voorgelegd zullen worden.
Voor de overzichtelijkheid geef ik hieronder de planning van de maatregelen waarvan
in de brief Maatregelen woningmarkt (32 847, nr. 555) is aangegeven dat die in regelgeving zullen worden verwerkt schematisch weer.
Planning maatregelen woningmarkt (32 847, nr. 555) waarvan is aangegeven dat die in regelgeving verwerkt zullen worden
Maatregel
Uitwerking
Verwachte indiening bij TK
1
Aanjagen van de bouw via de verhuurderheffing met een impuls van € 1 miljard euro
(1-1-2020)
In Belastingplan 2020 (35 302)
Prinsjesdag 2019 ingediend
2
Beperking aandeel WOZ in het woningwaarderingsstelsel op 33% (2020)
Wijziging amvb (aanpassing Besluit huurprijzen woonruimte)
In eerste helft 2020 (voorhang)
3
Betere toegang meerpersoonshuishoudens tot sociale huursector (verhoging DAEB-grens
naar € 42.000; verlaging naar € 35.000 voor eenpersoonshuishoudens)
In wetsvoorstel Huur en inkomensgrenzen
Voor eind 2019
4
Bevorderen doorstroming mensen met hoog (midden)inkomen met een passende huur
In wetsvoorstel Huur en inkomensgrenzen
Voor eind 2019
5
Mogelijkheid van tijdelijke huurkorting
In wetsvoorstel Huur en inkomensgrenzen
Voor eind 2019
6
Lokaal beleid vrije toewijzingsruimte woningcorporaties
(landelijk 7,5%; lokaal hoger, maximaal 15%, indien in prestatieafspraken)
In wetsvoorstel Huur en inkomensgrenzen
Voor eind 2019
7
Resterende ruimte passend toewijzen (tot aftoppingsgrens) meenemen naar een volgend
jaar
In wetsvoorstel n.a.v. evaluatie herziene Woningwet
Voor zomer 2020
8
Vereenvoudiging verkoopregels woningcorporaties
In wetsvoorstel n.a.v. evaluatie herziene Woningwet
Voor zomer 2020
9
Makkelijker schuiven tussen DAEB- en niet-DAEB-portefeuille
In wetsvoorstel n.a.v. evaluatie herziene Woningwet
Voor zomer 2020
Het wetsvoorstel Toeristische verhuur van woningen, dat gemeenten meer mogelijkheden
geeft om uitwassen als gevolg van toeristische verhuur aan te pakken, zal naar verwachting
voor het einde van dit jaar aan uw Kamer worden aangeboden. Het wetsvoorstel ligt
thans voor advies bij de Raad van State. Dit wetsvoorstel wijzigt de Huisvestingswet
2014.
De volgende wijzigingen in het kader van de energieprestaties zijn al eerder aangekondigd:
– Wijziging Besluit huurprijzen woonruimte, zodat huurwoningen waarvan de energieprestatie
vanaf 1 juli 2020 met de nieuwe bepalingsmethode is berekend, ook in aanmerking komen
voor extra huurpunten op grond van de behaalde energieprestatie;
– Wijziging Besluit vermindering verhuurderheffing: de technische eisen die verbonden
zijn aan de toekenning van een heffingsvermindering, worden voor nieuwe gevallen aangepast
aan de nieuwe bepalingsmethode per 1 juli 2020. Daarnaast worden overgangsbepalingen
opgenomen voor aanvragen die op de huidige methode van de Energie-Index zijn gebaseerd;
– Wijziging Besluit energieprestatievergoeding huur: de indicator warmtebehoefte en
de staffelgrenzen voor de energieprestatievergoeding worden technisch aangepast met
gebruikmaking van de nieuwe bepalingsmethode. Dit geldt voor nieuwe gevallen.
Deze Besluitwijzigingen worden naar verwachting begin 2020 aan uw Kamer voorgelegd.
Maximering van het WOZ-aandeel in het woningwaarderingsstelsel: aanpassing Besluit
huurprijzen woonruimte. Deze wordt naar verwachting in de eerste helft van 2020 aan
uw Kamer voorgelegd.
Voorts wijs ik u op het Wetgevingsoverzicht Klimaatakkoord toegezonden door de Minister
van EZK bij brief van 17 september 2019 (Kamerstukken II 2018/19, 32 813, nr. 394) met diverse maatregelen van belang voor de volkshuisvesting en de woningmarkt. In
de brief is ook aangegeven dat uw Kamer in het najaar een brief ontvangt over de afspraak
in het klimaatakkoord om in het kader van de wijkgerichte in beeld te brengen welke
bevoegdheden voor gemeenten en bijbehorende waarborgen voor de consument en gebouweigenaar
nodig zijn en welke wetgeving hiervoor zo nodig dient te worden aangepast.
De wijzigingen in de fiscale behandeling van de eigen woning en van huurwoningen lopen
mee in het Belastingplan 2020.
In het najaar zal ik uw Kamer per brief informeren over de jaarlijkse actualisering
van de leennormen. Deze geactualiseerde leennormen worden opgenomen in de Tijdelijke
regeling hypothecair krediet en treden per 1 januari 2020 in werking.
169
Hoeveel huurhuizen hebben een huurverhoging gekregen in het kader van huurharmonisatie
het afgelopen jaar? En hoe is die ontwikkeling in huurharmonisatie geweest de afgelopen
5 jaar?
Antwoord:
Zie onderstaande tabel. Het cijfer voor 2019 zal worden opgenomen in de rapportage
monitoring huurbeleid 2019, die ik medio november gelijk met de Staat van de Woningmarkt
2019 aan uw Kamer zal toezenden. De eerdere jaren zijn overgenomen uit de rapportages
Monitor huurbeleid 2015–2018.
2015
2016
2017
2018
Aandeel woningen met huurharmonisatie
4,9%
6,2%
5,3%
5,4%
Bron: Monitoring huurbeleid 2018, p.10
170
Hoeveel sociale huurwoningen zijn verkocht sinds 2015 aan derden, dus niet aan de
zittende huurder of andere toegelaten instellingen? Hoeveel sociale huurwoningen zullen
naar verwachting worden verkocht aan derden in 2020?
Antwoord:
In onderstaande tabel vindt u het aantal door corporatie aan niet corporaties verkochte
huurwoongelegenheden voor de periode 2013–2017.
2015
2016
2017
Toekomstige bewoners
15.300
11.300
8.600
* Zittende huurders
3.400
2.500
2.100
* Overige particuliere personen
11.900
8.800
6.500
Beleggers en overige partijen
3.500
3.300
2.700
Totaal verkopen uit de sector
18.700
14.600
11.300
Recentere cijfers zijn nog niet beschikbaar. In de verantwoordingsinformatie van woningcorporaties
wordt vanaf 2018 verkopen in het kader van vermindering van de administratieve lastendruk
niet meer uitgesplitst naar aankopende partij. Het CBS brengt wel op basis van basisregistraties
de verschuivingen tussen de sectoren koop, particuliere huur en sociale huur in beeld,
maar beschikt nog niet over cijfers voor 2018.
Op basis van de eind vorig jaar door corporaties ingediende voornemens (dPi 2018)
verwacht ik een aantal verkopen aan toekomstige bewoners van minder dan 10.000 in
2020. Ik beschik niet over cijfers over te verwachten verkopen aan beleggers en overige
partijen voor 2020.
171
Hoeveel sociale huurwoningen worden gebouwd in 2020? Graag uitgesplitst per prijssegment.
Antwoord:
In de voornemens die corporaties eind 2018 hebben verstrekt aan toezichthouder (Aw)
en borgsteller (WSW), zijn voor 2020 bijna 30.000 nieuwbouw woongelegenheden opgenomen,
overigens zonder informatie over de prijsklasse van deze woongelegenheden. Er moet
worden opgemerkt dat de feitelijke realisatie doorgaans lager is dan de prognose,
bijvoorbeeld vanwege niet voorziene vertraging in het bouwproces.
172
Hoe is de ontwikkeling van de bouw van sociale huurwoningen geweest sinds 2015? Kunt
u een overzicht geven in concrete aantallen en afgegeven bouwvergunningen?
Antwoord:
In onderstaande tabel vindt u het aantal woongelegenheden dat in de periode 2015–2018
aan nieuwbouw is gerealiseerd in de corporatiesector en het aantal huurwoongelegenheden
met als opdrachtgever overheden en corporaties waar in die periode een bouwvergunning
is verstrekt.
2015
2016
2017
2018
Aantal nieuwbouw huurwoongelegenheden corporaties
15.000
15.300
14.400
14.400
Aantal huurwoongelegenheden in verstrekte bouwvergunningen met als opdrachtgever overheden
en woningcorporaties
6.700
4.500
6.000
6.500
173
Hoeveel woningen zijn gesloopt sinds 2015? Graag een overzicht per woningsoort; sociale
huurwoningen, particuliere huurwoningen en koopwoningen.
Antwoord:
Hieronder treft u een overzicht van het aantal gesloopte woningen. Tot en met 2017
zijn de gegevens per woningsoort beschikbaar. De gegevens per woningsoort voor het
jaar 2018 publiceert het CBS begin 2020.
Sloop – Nederland
totaal
koopsector
huurwoningen corporatie
huurwoningen overige verhuurders
onbekend
2015
11.519
1.123
7.711
1.620
1.065
2016
10.138
1.130
5.744
2.011
1.253
2017
12.862
1.260
6.201
3.375
2.026
2018
8.759
2019 t/m augustus
7.635
Nog niet bekend
Bron: CBS
174
Hoeveel sociale huurwoningen zullen worden gesloopt in 2020?
Antwoord:
Corporaties leveren jaarlijks prognosegegevens aan. Op basis van de prognosegegevens
2018 (dPI2018) verwachten corporaties dat ze in 2020 10.520 woningen gaan slopen.
175
Kunt u in een overzicht de netto huurquote, de netto koopquote en de netto woonquote
laten zien voor mensen met een:
– minimuminkomen
– modaal inkomen
– 2 keer modaal inkomen
– 3 keer modaal inkomen
en kunt u dit uitsplitsen in absolute bedragen en in percentage in het overzicht?
Antwoord:
In het WoON2018 wordt onderscheid gemaakt tussen huishoudens binnen bepaalde inkomensklassen)
en niet op een exact inkomensniveau.
Bij huurders is de netto huur gelijk aan de kale huur plus de subsidiabele servicekosten
minus eventuele huurtoeslag. Voor eigenaar-bewoners zijn de netto koopuitgaven gelijk
aan de bruto hypotheeklasten plus OZB, verzekeringen plus onderhoud, minus het fiscaal
effect.
Voor beide groepen komen de lokale heffingen en energielasten erbij om tot de totale
woonlasten te komen.
Huurders
Eigenaar-bewoners
Inkomens-categorie (6 klassen)
Netto huurquote
Netto woonquote huurders
Netto koopquote
Netto woonquote huiseigenaren
Beneden 110% minimum
25%
39%
42%
54%
110% minimum
modaal
27%
37%
30%
42%
tot 1,5x modaal
24%
31%
24%
32%
tot 2x modaal
20%
26%
20%
27%
tot 3x modaal
17%
22%
17%
23%
>3x modaal
15%
18%
14%
18%
Totaal
25%
34%
21%
28%
Bron: WoON2018
176
Hoeveel woningen met een middenhuur zijn gerealiseerd in 2018 en 2019? En wat zijn
de verwachtingen voor 2020?
Antwoord:
Er zijn geen gegevens beschikbaar over het aantal gerealiseerde woningen met een middenhuur.
Het CBS publiceert cijfers over nieuwbouwhuurwoningen naar opdrachtgever. Daarbij
onderscheidt het CBS corporaties en opdrachtgevers voor de markt. De meest recente
gegevens zijn voor het jaar 2017. Volgens het CBS zijn 12.173 nieuwbouwhuurwoningen
in bezit van woningcorporaties toegevoegd en 14.458 door overige verhuurders. In welk
prijssegment deze woningen verhuurd worden is niet bekend. Voor 2018 en 2019 zijn
de gegevens nog niet beschikbaar.
177
Wat wordt er in 2020 in totaal (extra) geïnvesteerd door het Rijk om de bouw van a.
sociale huurwoningen b. middeldure huurwoningen en c. koopwoningen te stimuleren?
Kunt u uw antwoord uitsplitsen?
Antwoord:
Het kabinet neemt een pakket aan maatregelen om de verschillende aspecten van de woningnood
aan te pakken. Met een woningbouwprogramma van € 2 mld. kunnen sneller en meer betaalbare
woningen worden gebouwd in een goede leefomgeving. De precieze uitsplitsing van het
programma naar de woonsegmenten valt op dit moment nog niet te maken.
Om te zorgen dat starters en middeninkomens toegang houden tot de woningmarkt, geeft
het kabinet een budgettaire impuls voor de woningbouw. Met een woningbouwimpuls van
€ 1 mld. komen onder voorwaarden middelen beschikbaar om de bouw van betaalbare woningen
te kunnen realiseren, dat kunnen koop- of huurwoningen zijn (sociaal en middenhuur).
In het kader van de gebiedsontwikkeling wordt daarbij onder andere ook gedacht aan
bijdragen aan de infrastructurele ontsluiting die daarvoor nodig is, het adresseren
van de stikstofuitspraak voor de woningbouw en het zorgdragen voor een kwalitatief
goede leefomgeving.
In de verhuurderheffing wordt een structurele heffingsvermindering van € 100 mln.
per jaar opgenomen voor nieuwbouw van woningen. Voor de komende tien jaar is dat € 1 mld.
Daarmee ontstaat een gericht impuls voor woningcorporaties en andere verhuurders die
meer woningen bouwen in schaarste gebieden. Doordat voor deze heffingsvermindering
geld is vrijgemaakt, gaat het niet ten koste van de middelen die beschikbaar zijn
voor de betaalbaarheid en verduurzaming van de bestaande voorraad.
178
Hoeveel is er in 2019 binnengekomen aan verhuurderheffing en hoeveel wordt er in 2020
en verder aan inkomsten uit de verhuurderheffing verwacht? En welk aandeel van dit
bedrag wordt veroorzaakt door de (gestegen) WOZ-waarde?
Antwoord:
Naar verwachting wordt in 2019 voor € 1.759 mln. aan verhuurderheffing opgehaald.
Voor 2020 is de verhuurderheffing begroot op € 1.791 mln. Deze stijging van € 32 mln.
wordt verklaard door een daling van de opbrengst van de verhuurderheffing van € 127 mln.
vanwege beleidsmaatregelen en een toename van € 158 mln. euro door endogene factoren,
zoals de oplopende WOZ-waarde.
179
Klopt het dat de Regeling vermindering verhuurderheffing voor verduurzaming feitelijk
is gestopt tot 2022? En welke mogelijkheden zijn er dan wel voor verduurzaming van
huurwoningen en hoeveel geld is daarvoor beschikbaar?
Antwoord:
De regeling vermindering verhuurderheffing voor verduurzaming is tot nader order gestopt.
Voor deze heffingsvermindering is in de periode 2019–2021 € 156 mln. beschikbaar,
en vanaf 2022 jaarlijks € 104 mln. Bij het sluiten van de heffingsvermindering verduurzaming
op 1 juli is gebleken dat voor € 312 mln. aan heffingsvermindering is aangevraagd.
De aanvragers hebben vanaf het moment van aanvraag 3 jaar de tijd om de investering
daadwerkelijk te realiseren en zo de aangevraagde, voorlopige heffingsvermindering
om te zetten in een definitieve heffingsvermindering. Afhankelijk van het aantal reserveringen
die daadwerkelijk tot uitbetaling komen zal binnen enkele jaren de regeling weer opengesteld
worden voor nieuwe aanvragen.
Voor verhuurders zijn er enkele andere regelingen open waarvoor hun woningen in aanmerking
komen om hun woningen te verduurzamen. Zo kunnen verhuurders gebruik maken van de
Investeringssubsidie duurzame energie (ISDE). Daarnaast is in het klimaatakkoord vanaf
2020 een nieuwe subsidieregeling opgenomen gericht op het aardgasvrij maken van huurwoningen.
180
Welke gemiddelde huurprijs van sociale huurwoningen wordt verwacht voor 2020? En welke
huurverhogingen horen daarbij?
Antwoord:
Volgens de CBS-huurenquête 2019 bedroeg de huurprijs van gereguleerde huurwoningen
op 1-7-2019 gemiddeld € 548 per maand). Per 1 juli 2019 is de gemiddelde huurverhoging
voor zittende huurders volgens het CBS geweest, bij corporaties gemiddeld 1,7% (gelijk
aan inflatie 2018).
De huurstijging per juli 2020 is nog niet bekend. De keuze om de huren te verhogen
of te verlagen is aan verhuurders. Als Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
stel ik jaarlijks de maximaal toegestane huurverhoging vast. Verhuurders stellen doorgaans
een huurverhoging voor en wel per 1 juli. Voor woningcorporaties geldt dat de gemiddelde
huurverhoging over hun woningbezit niet meer dan inflatie + 1 procentpunt mag bedragen.
Bij de Tweede Kamer is een wetsvoorstel aanhangig waarin, conform het Sociaal Huurakkoord
2018 van Aedes en de Woonbond, wordt voorgesteld die maximale gemiddelde huurverhoging
per woningcorporatie op inflatieniveau vast te stellen en dat woningcorporaties de
mogelijkheid krijgen om lokaal in hun prestatieafspraken met gemeente(n) en huurdersorganisatie(s)
hiervan af te wijken tot maximaal inflatie + 1 procentpunt (35 254). De beoogde datum van inwerkingtreding hiervan is 1 januari 2020. Op basis hiervan
verwacht het kabinet dat de gemiddelde huurstijging binnen de corporatiesector in
2020 voor zittende huurders ca. inflatieniveau zal zijn.
181
Hoeveel sociale huurwoningen zijn geliberaliseerd sinds 2015? Hoeveel sociale huurwoningen
zullen naar verwachting worden geliberaliseerd in 2020?
Antwoord:
In bijgevoegde tabel staan op basis van de huurenquête het aantal huurwoningen dat
woningcorporaties bij mutatie feitelijk hebben geliberaliseerd. De cijfers zijn geschoond
van administratieve aanpassingen waarbij geen daadwerkelijke liberalisatie heeft plaatsgevonden.
1-7-2014/
1-7-2015
1-7-2015/
1-7-2016
1-7-2016/
1-7-2017
1-7-2017/
1-7-2018
1-7-2018/
1-7-2019
Aantal woningen
4.600
2.600
2.400
1.600
2.700
Ik beschik niet over feitelijke informatie over het aantal woningen dat corporaties
in 2020 willen liberaliseren.
182
Hoeveel geld wordt geraamd voor de (mogelijke) gevolgen van de stikstofuitspraak voor
de woningbouw (PAS)?
Antwoord:
Er is geen geld specifiek geraamd voor de gevolgen van de stikstofuitspraak voor woningbouw.
Via een gebiedsgerichte aanpak wordt gezocht naar de meest effectieve maatregelen
in een bepaald gebied. Daarvoor kan geld worden ingezet dat reeds is gereserveerd.
Zo is in het Klimaatakkoord € 100 mln. gereserveerd voor veehouderij rondom Natura
2000-gebieden en € 100 mln. voor de veenweideaanpak. Voor de saneringsregeling van
de varkenshouderij heeft het kabinet € 180 mln. vrijgemaakt en voor het Jonge Boerenfonds
€ 75 mln.
Met oog op een snelle realisatietijd voor de woningbouw moet ook rekening worden gehouden
met de stikstofdepositie. Locaties waar dit ontwikkeling niet in de weg staat, zullen
sneller gerealiseerd kunnen worden. Een deel van de depositie kan worden opgevangen
binnen de gebiedsontwikkeling zelf of ligt binnen de lokale mogelijkheden van gemeenten.
Bij locaties waar de woningbouw wordt geraakt door de stikstofdepositie, wordt bekeken
of met bronmaatregelen of mitigerende/compenserende maatregelen de ontwikkeling door
kan gaan. De noodzakelijke maatregelen voor ontwikkeling kunnen de onrendabele top
vergroten en onder voorwaarden mede bekostigd worden uit de Rijksbijdrage. De extra
middelen voor de woningmarkt uit de Miljoenennota 2020 (€ 1 mld.) kunnen vervolgens
onder meer gebruikt worden om de potentiele gevolgen van stikstofproblematiek voor
de woningbouw op te vangen.
Ook het stimuleren van aardgasvrije woningen helpt bij het verminderen van de stikstofuitstoot.
Indien nodig is het kabinet bereid om voor de financiering van extra maatregelen die
op korte termijn genomen kunnen worden een begrotingsreserve in te stellen bij Najaarsnota.
183
Welke voorwaarden worden verbonden aan een structurele heffingsvermindering van de
verhuurderheffing van € 100 mln. per jaar, en waarom geldt dit alleen voor gebieden
waar de druk op de woningmarkt het grootst is? En welke gebieden zijn dat?
Antwoord:
Om in aanmerking te komen voor de nieuwe, structurele heffingsvermindering van de
verhuurderheffing voor nieuwbouw dient de start van de bouw van de woning plaats te
vinden op of na 1 januari 2020. Voor de nieuwe woning moet een huur onder de eerste
aftoppingsgrens van de huurtoeslag betaald worden. Om het beschikbare geld zo efficiënt
mogelijk in te zetten, is ervoor gekozen om de heffingsvermindering alleen mogelijk
te maken op die plekken waar de druk op de woningmarkt het grootst is. Hierin is gekeken
naar de gebieden met de hoogste gemiddelde WOZ-waarde en naar gebieden die betrokken
zijn bij afgesloten Woondeals. In onderstaande figuur zijn de gemeenten waar de heffingsvermindering
aan te vragen is aangegeven in blauw. De volledige lijst met gemeenten zijn ook te
vinden als bijlage aan het Belastingplan 2020.
184
Wat is de exacte definitie van het begrip «Middenhuur» en wie bepaalt op welk moment
of de bovengrens van middenhuur wordt verhoogd?
Antwoord:
Voor middenhuur is geen exacte definitie. Vaak wordt het middenhuursegment gedefinieerd
als woningen tussen de liberalisatiegrens (nu € 720) en grofweg € 1.000, maar dit
verschilt per regio. Het kan lager beginnen of nog tot iets hoger doorlopen. Gemeenten
zijn dan ook vrij om zelf het middenhuursegment te definiëren, bijvoorbeeld in de
woonvisie of bij het opnemen van een aandeel middenhuurwoningen in een bestemmingsplan.
Het aanpassen van de definitie van middenhuur ligt dus tevens op lokaal niveau.
185
Op grond van welke juridische bepalingen is de conclusie getrokken dat de ATAD-richtlijn
ook van toepassing is op woningcorporaties? Is er (recent) met de Europese Commissie
overleg gevoerd over juridische mogelijkheden om woningcorporaties uit te zonderen
van de ATAD-richtlijn?
Antwoord:
De earningsstrippingmaatregel in de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb
1969) is met ingang van 1 januari 2019 in werking getreden en vloeit voort uit een
Europeesrechtelijke verplichting die onderdeel is van de eerste EU-richtlijn antibelastingontwijking
(ATAD1). In het regeerakkoord is besloten de earningsstrippingsmaatregel uit ATAD1
aanzienlijk strenger te implementeren, waardoor het primaire doel van de maatregel
niet zo zeer het bestrijden van belastingontwijking is maar het bevorderen van een
meer gelijke behandeling van eigen en vreemd vermogen. Zoals vorig jaar tijdens de
parlementaire behandeling van het wetsvoorstel Wet implementatie eerste EU-richtlijn
antibelastingontwijking is aangegeven, ziet het kabinet reële staatssteunrisico’s
bij het opnemen van een uitzondering voor woningcorporaties in de earningsstrippingsmaatregel.
186
Wat is de gemiddelde nieuwbouwprijs van sociale huurwoningen van woningcorporaties?
Wat is de gemiddelde nieuwbouwprijs van sociale huurwoningen van woningcorporaties
per woningmarktregio?
Antwoord:
De gemiddelde stichtingskosten van nieuwe sociale huurwoningen die in 2019 worden
opgeleverd is € 182.000. Een onderscheid naar woningmarktregio is niet beschikbaar.
Bron: Monitor Nieuwbouw sociale huurwoningen 2019 (Bijlage bij Staat van de volkshuisvesting
2019).
187
Wat is de gemiddelde bruto huurprijs (zonder huurtoeslag) en netto huurprijs (met
huurtoeslag) van sociale huurwoningen van woningcorporaties? Wat is de gemiddelde
bruto huurprijs (zonder huurtoeslag) en netto huurprijs (met huurtoeslag) van sociale
huurwoningen van corporaties per woningmarktregio?
Antwoord:
Het WoON2018 laat de volgende bedragen zien:
Woningmarktregio (woningwet) (19)
Gemiddelde maandhuur huurtoeslag-ontvangers
Gemiddelde huurtoeslag per maand
Friesland
€ 492
€ 177
Groningen Drenthe
€ 501
€ 186
Noord-Holland Noord
€ 514
€ 201
Zwolle/Stedendriehoek
€ 538
€ 193
Metropoolregio Amsterdam
€ 538
€ 173
Amersfoort/Noord-Veluwe/Zeewolde
€ 553
€ 207
Holland Rijnland
€ 538
€ 181
Oost-Nederland
€ 510
€ 186
U16
€ 556
€ 185
Food Valley
€ 495
€ 203
Haaglanden/Midden-Holland/Rotterdam
€ 535
€ 186
Arnhem Nijmegen
€ 524
€ 191
Woongaard
€ 527
€ 177
Drechtsteden/Hoeksche Waard/Goeree Overflakkee
€ 544
€ 177
Noordoost Brabant
€ 509
€ 202
West-Brabant en Hart van Brabant
€ 549
€ 198
Zeeland
€ 527
€ 211
Metropoolregio Eindhoven
€ 541
€ 188
Limburg
€ 512
€ 198
Total
€ 529
€ 187
Bron: WoON2018, bewerking BZK
188
Kunt u in categorieën weergeven waar de 78 miljoen euro duurzaamheidsinvesteringen
van woningcorporaties aan besteed zijn?
Antwoord:
Op dit moment kan deze vraag niet worden beantwoord. Voor de regeling vermindering
verhuurderheffing voor verduurzaming is in de periode 2019–2021 € 156 mln. beschikbaar,
en vanaf 2022 jaarlijks € 104 mln. Bij het sluiten van de heffingsvermindering verduurzaming
op 1 juli is gebleken dat voor € 312 mln. aan heffingsvermindering is aangevraagd.
De aanvragers hebben vanaf het moment van aanvraag 3 jaar de tijd om de investering
daadwerkelijk te maken en zo de aangevraagde, voorlopige heffingsvermindering om te
zetten in een definitieve heffingsvermindering. Begin 2020 zal ik in de evaluatie
van de verhuurderheffing een stand van zaken geven over de heffingsvermindering voor
verduurzaming.
189
Kunt u van de totale 78 miljoen euro aan duurzaamheidsinvesteringen weergeven wat
de totale verwachte CO2-uitstoot reductie is als gevolg van deze investeringen?
Antwoord:
Op dit moment is nog niet bekend hoeveel en welke investeringen door verhuurders zijn
verricht in het kader van de regeling vermindering verhuurderheffing voor verduurzaming.
Er is voor € 312 mln. aan heffingsvermindering aangevraagd. De aanvragers hebben vanaf
het moment van aanvraag 3 jaar de tijd om de investering daadwerkelijk te maken en
zo de aangevraagde, voorlopige heffingsvermindering om te zetten in een definitieve
heffingsvermindering. De effecten op de CO2-reductie van de verschillende instrumenten zullen in de monitoring van het Klimaatakkoord
worden meegenomen.
190
Waar is de impuls voor de woningmarkt van 1 miljard euro terug te vinden op de begroting?
Antwoord:
De middelen staan op de Aanvullende Post bij het Ministerie van Financiën gereserveerd
en worden onder voorwaarde van een goedgekeurd bestedingsplan overgeheveld naar de
begroting van BZK.
191
Waar is de financiering voor de pilots flexibele asielopvang te vinden op de begroting?
Hoeveel aanvragen zijn er al gedaan? En hoe staat het er voor met deze aanvragen?
Antwoord:
Om de aansluiting tussen asielopvang en huisvesting te verbeteren heeft BZK bij 2e
suppletoire begroting 2018 € 3 mln. aan het COA/JenV beschikbaar gesteld voor een
tiental pilots waarbij zal worden geëxperimenteerd met flexibele opvang- en/of huisvestingsoplossingen.
Te denken valt aan het tijdelijk en gemixt huisvesten van verschillende doelgroepen
alsook het aanbieden van opvangoplossingen in de buurt van de gemeente van uitplaatsing
van statushouders. De verwachting is dat de eerste pilots in de loop van 2020 starten.
Onder andere de gemeenten Haarlemmermeer, Castricum en Rotterdam nemen deel. Op dit
moment wordt per pilot de startdocumentatie voorbereid.
192
Wat verklaart de oplopende trend van de uitgaven aan de huurtoeslag?
Antwoord:
De huurtoeslag kent jaarlijks hogere uitgaven vanwege de jaarlijkse indexering. Anders
dan de meeste regelingen worden de uitgaven huurtoeslag in de begroting op nominale
basis opgenomen (dus niet gedefleerd voor prijsontwikkeling). De doorwerking van de
reguliere jaarlijkse prijsstijgingen komen dus ook tot uitdrukking in de in de begroting
opgenomen reeks.
Daarnaast is de hoogte van de werkloosheid voor 2019 door het CPB naar boven bijgesteld,
waardoor de in eerdere ramingen verwachte sterke daling van de werkeloosheid in 2019
zich niet voordoet. Deze bijstelling zorgt voor hogere aantallen huurtoeslagontvangers
dan eerder geraamd en daarmee hogere uitgaven huurtoeslag.
193
Kunt u in een tabel de ontwikkelingen uiteenzetten hoeveel huishoudens een hoe hoge
huurtoeslag hebben ontvangen in de afgelopen 5 jaren?
Antwoord:
Onderstaande tabel geeft de ontwikkeling van het aantal huurtoeslagontvangers en het
gemiddelde huurtoeslagbedrag over de jaren 2015 tot en met 2017. Huurtoeslagjaren
waarbij meer dan 90% van de toekenningen door de Belastingdienst definitief zijn vastgesteld,
worden geacht voldoende betrouwbaar te zijn. Dit geldt op dit moment voor de jaren
tot en met 2017. De huurtoeslagjaren 2018 en 2019 zijn nog niet voor 90% definitief
toegekend en kunnen nog sterk wijzigen.
2015
2016
2017
Aantal huishoudens met huurtoeslag
1,36 mln.
1,38 mln.
1,38 mln.
Gemiddeld huurtoeslagbedrag per maand
€ 207
€ 214
€ 229
Bron: administratieve bestanden huurtoeslag Belastingdienst.
194
In hoeverre is het eigen woningbezit de afgelopen jaren toegenomen/afgenomen? Wat
is de verdeling van de toename/afname onder verschillende inkomens- en leeftijdsgroepen?
Antwoord:
Het eigen woningbezit is toegenomen van 59,5% (4,33 miljoen huishoudens) (WoO2015)
tot 59,8% (4,46 miljoen) in WoON2018. Het eigen woningbezit onder jongeren tot 35
jaar nam licht toe van 41,4% tot 41,7%. Bij huishoudens van 65 jaar en ouder is er
een toename van 1,5% (van 53,8% naar 55,3%), als gevolg van het ouder worden van zittende
eigenaar-bewoners.
Bij de groep onder modaal daalde het eigen woningbezit van 32,2% naar 25,5%. Bij huishoudens
tot anderhalf keer modaal was het min of meer stabiel op 65,6%. De hogere inkomensgroepen
kennen een eigen woningbezit van circa 81% (tot 2x modaal), 88% (tot 3x modaal) respectievelijk
94% (boven 3x modaal) met slechts beperkte variatie door de jaren heen.
195
Hoeveel vergunninghouders moesten gemeenten tussen 2015 en 2019 huisvesten? Hoeveel
daarvan zijn naar sociale huurwoningen gegaan? Hoeveel daarvan zijn naar sobere huisvesting
gegaan, met behulp van de subsidieregeling? Hoeveel daarvan zitten nog in asielzoekerscentra?
Hoeveel gemeenten hebben vergunninghouders nog als urgentiecategorie voor sociale
huurwoningen, in plaats van sobere huisvesting te realiseren met de subsidie van de
rijksoverheid? Hoeveel aanvragen zijn er geweest voor de Tijdelijke regeling stimulering
huisvesting statushouders, uitgesplitst per maand?
Antwoord:
Van 2015, eerste helft, tot en met 2019, eerste helft, moesten gemeenten op grond
van de taakstelling in totaal ongeveer 125.000 vergunninghouders huisvesten. Op 1 juli
2019 (einde 2019, eerste helft) waren van dat aantal in totaal ongeveer 2.838 vergunninghouders
nog niet gehuisvest. Er zijn geen cijfers bekend over hoeveel sociale huurwoningen
worden bewoond en toegewezen aan vergunninghouders. Wel is het aannemelijk dat het
merendeel van de vergunninghouders in de sociale huurwoningmarkt worden gehuisvest.
Er zijn 562 vergunninghouders gehuisvest in sobere huisvesting. Onderstaande tabel
geeft het aantal projecten weer die een budgetreservering hebben aangevraagd op grond
van de Tijdelijke Regeling Stimulering Huisvesting Statushouders. Niet alle projecten
zijn tot uitvoering gekomen. Dit heeft diverse oorzaken, waaronder de dalende asielinstroom
en partijen die uiteindelijk voor een andere huisvestingsoplossing hebben gekozen.
2016
2017
2018
totaal
593
54
19
jan
6
1
feb
335
17
1
mrt
8
3
4
apr
26
3
mei
134
1
jun
27
23
2
jul
7
2
aug
13
1
sep
6
3
okt
13
4
nov
21
dec
3
1
1
Uit onderzoek van het onderzoeksbureau RIGO van zomer 2018 blijkt dat in 174 van de
176 gemeenten met een urgentieregeling vergunninghouders worden aangemerkt als urgentiecategorie.
Een meer recent cijfer is niet voorhanden.
196
Wat is de actuele stand met betrekking tot de achterstanden, de invulling van de functies
en de budgetten bij de Huurcommissie?
Antwoord:
De productie in 2019 is op niveau om de productiedoelstelling van 7.500 zaken en de
beoogde werkvoorraad van 6.000 zaken eind 2019 te behalen. Verwacht wordt dat de voorraad
per 1 januari 2020 lager is dan de voorraad per 1 januari 2019.
De vacatures zijn voor een groot deel vervuld. De openstaande vacatures worden stapsgewijs
vervuld via enkele wervingsrondes. Dit geldt ook voor de functies waarvoor extra budget
ter beschikking is gesteld ten behoeve van het wegwerken van de achterstanden. Knelpunt
zit bij werving van medewerkers met een bouwkundige achtergrond.
Omdat nog niet alle vacatures waarmee in de begroting 2019 rekening is gehouden, zijn
vervuld, zijn de budgetten voor de personeels-, werving- en selectiekosten nog niet
geheel uitgeput.
197
Kunt u nader duiden wat de gevolgen zijn van de verminderde bijdrage aan de huurcommissie
voor de wachttijden en de kwaliteit voor de dienstverlening door de commissie?
Antwoord:
De bijdrage aan de Dienst van de Huurcommissie lag in de jaren 2018 en 2019 incidenteel
hoger. De dienst werkt aan de verbetering van de dienstverlening aan huurders en verhuurders
en heeft daar extra bijdragen voor ontvangen om de kwaliteit van de dienstverlening
van de Dienst van de Huurcommissie te verhogen en de doorlooptijden te verkorten.
198
Hoeveel wordt er in 2020 uitgegeven aan hypotheekrenteaftrek? Kunt u aangeven per
inkomenscategorie hoe deze aftrek tussen verschillende huishoudens wordt verdeeld?
Antwoord:
Het geraamde budgettaire belang van de aftrekbare rente en kosten eigen woning (hypotheekrenteaftrek)
in 2020 bedraagt € 9,5 mld. (zie bijlage 9 van de Miljoenennota 2020). Er is geen
raming van de verdeling over inkomenscategorieën en aantal huishoudens beschikbaar
over 2020.
Over het jaar 2017 (het meest recente beschikbare realisatiejaar van de aangiftegegevens)
was de verdeling van het budgettaire belang van de hypotheekrenteaftrek over de schijven
van de inkomstenbelasting als volgt:
Schijf inkomstenbelasting
Budgettair belang 2017 (€ mln.)
Negatief inkomen
0
Schijf 1
303
Schijf 2
2.409
Schijf 3
5.422
Schijf 4
3.588
Totaal
11.722
Over het jaar 2017 was het aantal huishoudens dat recht had op hypotheekrenteaftrek
en de inkomenscategorieën waarin deze huishoudens vielen als volgt:
Schijf inkomstenbelasting
Aantal huishoudens met hypotheekrenteaftrek in 2017
Negatief inkomen
43.491
Schijf 1
617.866
Schijf 2
1.615.091
Schijf 3
2.280.458
Schijf 4
734.196
Totaal aantal huishoudens
4.392.100
NB. De som van de aantallen huishoudens per schijf is groter dan het totaal, doordat
huishoudens die hun hypotheekrente in meerdere schijven in aftrek brengen in alle
betreffende schijven meetellen.
199
Hoeveel koophuizen staan nu «onder water», en hoe is deze ontwikkeling geweest sinds
2015? Kunt u dit uitsplitsten per inkomensgroep en per jaar.
Antwoord:
Onderstaande tabel toont de ontwikkeling van het aandeel huishoudens dat onder water
stond voor de periode 2015–2019. In het eerste kwartaal van 2015 stond 28,2% van de
huishoudens onder water. Forse prijsstijgingen hebben ervoor gezorgd dat er veel minder
huizen onder water staan. In het eerste kwartaal van 2019 stond nog 4,5% van de huishoudens
onder water.
Periode (1e kwartaal)
2015
2016
2017
2018
2019
Aandeel onder water hypotheken
28,2%
22,5%
14,8%
6,3%
4,5%
Een uitsplitsing van het aandeel onder water hypotheken per inkomensgroep en per jaar
is niet mogelijk. Wel kan een onderscheid gemaakt worden naar geboortecohort, hetgeen
een indicatie vormt voor het inkomensniveau. Onderstaande grafiek toont het aandeel
onder water hypotheken per geboortecohort voor het vierde kwartaal van 2018.
Noot: voor de beantwoording van deze vraag is data van DNB gebruikt.
200
Hoeveel huishoudens hebben nog een aflossingsvrije hypotheek? En hoeveel van deze
huishoudens zijn boven de 65 jaar?
Antwoord:
Uit een willekeurige steekproef blijkt dat 34,1% van de huishoudens in het vierde
kwartaal van 2018 een hypotheek had waarvan meer dan 90% aflossingsvrij is. 26,4%
van de huishoudens had een hypotheek waarvan minder dan 10% aflossingsvrij is.
In het vierde kwartaal van 2018 had 61,3% van de huishoudens boven de 65 jaar een
hypotheek waarvan meer dan 90% aflossingsvrij is. 13,5% van de huishoudens boven de
65 jaar had een hypotheek waarvan minder dan 10% aflossingsvrij is.
Onderstaande grafiek geeft inzicht in het aandeel en de omvang (in mld. €) van de
hypotheekschuld (bij afsluiting) voor verschillende gradaties met aflossingsvrije
hypotheken. De grafiek toont de situatie in het vierde kwartaal van 2018. Uit onderstaande
grafiek blijkt dat ongeveer 25% van de nationale hypotheekschuld toegeschreven kan
worden aan huishoudens met een hypotheek waarvan minder dan 10% aflossingsvrij is.
Het aandeel en de omvang van (nagenoeg) volledig aflossing plichtige hypotheken en
het aandeel en de omvang van (nagenoeg) volledig aflossingsvrije hypotheken is vergelijkbaar.
Noot: voor de beantwoording van deze vraag is data van DNB gebruikt.
201
Hoeveel huishoudens hebben te weinig gespaard om hun hypotheek aan het einde van de
looptijd af te lossen? Welke andere betaalrisico’s in de koopsector kunnen worden
verwacht vanaf 2020?
Antwoord:
In het «Overzicht Financiële Stabiliteit» van het najaar 2017 schrijft DNB dat de
Nederlandse hypotheekschuld in het eerste kwartaal van 2017 voor bijna 55% uit aflossingsvrije
hypotheken en beleggingshypotheken bestond. In 2013 betrof dit 67%. Op dit deel van
de hypotheekschuld wordt niet regulier afgelost en is het onzeker of huiseigenaren
aan het einde van de looptijd voldoende financiële middelen hebben om deze leningen
volledig af te lossen.
Indien huishoudens onvoldoende financiële middelen hebben, bestaat voor sommige huishoudens
de mogelijkheid de woning te verkopen en met de overwaarde een andere (kleinere) woning
aan te schaffen of een woning te huren. In sommige situaties kan een aflossingsvrije
hypotheek ook na de looptijd worden voortgezet.
Betaalrisico’s in het koopsegment van de woningmarkt zouden zich bijvoorbeeld kunnen
materialiseren door het verlies aan hypotheekrenteaftrek voor sommige huishoudens
vanaf 2031 en een stijging van de hypotheekrente. Deze risico’s zijn afhankelijk van
de persoonlijke situatie van het huishouden. Veel huishoudens sluiten bijvoorbeeld
een hypotheek met een lange rentevast periode af waardoor zij beschermd zijn tegen
renteschokken.
202
Kunt u uitleggen hoe het bedrag van 242 miljoen aan vermindering verhuurderheffing
is opgebouwd?
Antwoord:
Het bedrag aan ingezette heffingsverminderingen van de verhuurderheffing zoals dat
is opgenomen in de Miljoenennota is een bedrag op kasbasis. De verwachte realisatie
voor 2020 van € 242 mln. is geraamd op basis van verschillende factoren die invloed
hebben op het uiteindelijke bedrag. Deze factoren zijn onder andere het bedrag aan
tot nu toe verleende voorlopige heffingsverminderingen, het percentage uitval en het
moment van inzetten van de definitieve heffingsverminderingen. Naar verwachting gaat
het om ongeveer € 194 mln. aan oude heffingsverminderingen (gesloten per 1 juli 2018)
en om € 48 mln. aan heffingsvermindering voor verduurzaming.
203
Waar komt de verminderingsregelingen van de verhuurderheffing terecht, ofwel hoe ziet
de verdeling per woningmarktregio eruit van de toegekende vermindering verhuurderheffing?
Kunt u een overzicht verschaffen?
Antwoord:
In onderstaande tabel is een verdeling gemaakt van het percentage aan definitieve
heffingsverminderingen (die gesloten zijn per 1 juli 2018) naar regionale categorie.
De 4 categorieën zijn krimpgebieden, schaarstegebieden, Rotterdam-Zuid en overig Nederland
en zijn qua grootte dus niet gelijk. Er is een verschil gemaakt naar het aantal heffingsverminderingen
en het daarmee gepaarde totaal bedrag aan heffingsverminderingen omdat voor elk gebied
andere heffingsverminderingen met andere bedragen golden. In de evaluatie van de verhuurderheffing
die ik in het eerste kwartaal van 2020 aan uw Kamer stuur zal ik een actueel overzicht
toevoegen met ook een fijnmaziger indeling. Dan zal ook een eerste inkijk gegeven
kunnen worden over de regionale verdeling van de aanvragen voor de heffingsvermindering
voor verduurzaming.
Stand augustus 2019
Aantal Heffingsverminderingen
Bedrag aan heffingsvermindering
Krimpgebieden
18%
24%
Rotterdam-Zuid
13%
17%
Schaarstegebieden
28%
29%
Overig Nederland
42%
30%
204
Kunt u nader uiteenzetten hoe het komt dat de teruggevorderde huurtoeslag afneemt
van € 957 mln. in 2018 tot € 472 mln. in 2020?
Antwoord:
De post ontvangsten in deze begroting bevat in 2018 niet slechts ontvangsten huurtoeslag.
De stand van de ontvangsten huurtoeslag in 2018 is geen € 957 mln. maar € 492 mln.
Het verschil betreft met name ontvangsten samenhangend met de afwikkeling van de financiële
problemen bij woningcorporatie WSG. Het betreft de ontvangen saneringsheffing en de
aan de risicovoorziening voor sanerings- en projectsteun woningcorporaties onttrokken
saneringssubsidie aan WSG.
205
Welk bedrag stelt de overheid beschikbaar voor het Warmtefonds en waar in de begroting
is dit terug te vinden?
Antwoord:
Dit bedrag is totaal € 900 mln. tot en met 2030. De middelen staan op de Aanvullende
Post bij het Ministerie van Financiën en worden onder voorwaarde van goedgekeurde
bestedingsplannen overgeboekt naar de begroting van BZK. De budgetten voor 2020 à
€ 60 mln. en 2021 à € 21 mln. zijn goedgekeurd en worden via een nota van wijziging
toegevoegd aan de begroting van BZK.
206
Welke voorwaarden worden gesteld aan het Warmtefonds, en is dit fonds ook toegankelijk
voor woningcorporaties en andere verhuurders?
Antwoord:
Het Warmtefonds is in het Klimaatakkoord opgenomen als fonds dat financiering aanbiedt
aan eigenaar-bewoners en aan Verenigingen van Eigenaren, niet voor woningcorporaties
en andere verhuurders. Het Warmtefonds en de voorwaarden die erbij zullen gelden,
worden nog uitgewerkt. Ik zal u voor het einde van 2019 informeren over de uitwerking
van het Warmtefonds en over de voorwaarden van het fonds.
207
Hoe ziet de Energie Investeringsaftrek er uit en hoeveel geld is hiervoor beschikbaar
in 2020 en verder?
Antwoord:
In het Klimaatakkoord is afgesproken zo snel mogelijk bestaande woningen te verduurzamen
via de Startmotor huursector. De bedoeling van deze Startmotor is om in korte tijd
voldoende ervaring en schaalgrootte te realiseren bij het aardgasvrij maken van wijken,
zodat een programmatische wijkaanpak mogelijk wordt. Doordat de ondersteuning van
de Startmotor niet op een doeltreffende en doelmatige wijze ondersteund kan worden
via de EIA is in overleg met de sector besloten om de ondersteuning te laten verlopen
via een subsidieregeling. De in het Klimaatakkoord genoemde EIA-middelen worden hiervoor
ingezet. Tot 2023 is daarvoor € 200 mln. beschikbaar. De Subsidieregeling Aardgasvrije
Huurwoningen (SAH) wordt momenteel uitgewerkt en start naar verwachting begin volgend
jaar met een budget van € 50 mln. voor het jaar 2020.
208
Kunt u nadere informatie verstrekken over de opzet van het warmtefonds en platform
om bewoners en eigenaren te adviseren op het gebied van energiebesparende maatregelen?
Antwoord:
Het Warmtefonds en de voorwaarden die erbij zullen gelden, worden nog uitgewerkt.
Ik zal u voor het einde van 2019 informeren over de uitwerking van het Warmtefonds
en over de voorwaarden van het fonds. Ook de uitwerking van het platform vindt momenteel
plaats. Het platform zal verschillende modules gaan bevatten. Doel van het platform
is de woningeigenaar met woning-specifieke informatie over maatregelen, gekwalificeerde
aanbieders en financieringsmogelijkheden, zoveel mogelijk digitaal te informeren en
te ontzorgen.
209
In hoeverre draagt het warmtefonds bij aan een permanente beschikbaarheid van middelen,
waardoor het sluiten en opnieuw openen van vervolgtranches bij subsidieregelingen
voor energiebesparende maatregelen minder snel plaatsvinden?
Antwoord:
Het warmtefonds draagt bij aan de beschikbaarheid van middelen voor de financiering
van energiebesparende maatregelen. Het Warmtefonds en de voorwaarden die erbij zullen
gelden, worden nog uitgewerkt. De continuïteit van subsidieregelingen voor eigenaar-bewoners wordt al vergroot doordat er
tot en met 2030 jaarlijks € 100 mln. beschikbaar is in de Investeringssubsidie duurzame
energie (ISDE) van het Ministerie van EZK. Ook isolatiemaatregelen voor eigenaar-bewoners
vallen in de toekomst onder deze regeling.
210
Waarvoor worden de middelen onder «Energiebesparing huursector» precies ingezet?
Antwoord:
Dit zijn de uitbetalingen van vastgestelde subsidies in het kader van de STEP (Stimuleringsregeling
energieprestatie huursector). Tussen aanvraag en vaststelling zit twee jaar. In die
periode kunnen verhuurders de beoogde verduurzaming van de huurwoningen realiseren.
211
Kunt u in een tabel aangeven hoeveel van de initieel beschikbaar gestelde middelen
voor de subsidies PRE, SAH, STEP en SEEH+ nog niet tot uitputting zijn gekomen?
Antwoord:
Totaal beschikbaar voor alle regelingen:
2018 (realisatie)
2019 (begroot)
2020 (begroot)
PRE
n.v.t.
20 mln.
73 mln.
SEEH+
n.v.t.
15 mln.
75 mln.
STEP
105,6 mln.
124 mln.
139 mln.
SAH
n.v.t.
n.v.t.
50 mln.
Voor het Programma Reductie Energiegebruik (PRE) komt van de € 20 mln. die beschikbaar
is in 2019 naar alle waarschijnlijkheid circa € 19 mln. niet tot uitputting. Deze
middelen vloeien terug naar EZK en komen in 2020 weer beschikbaar op de begroting
van BZK (bovenop de € 73 mln. die is begroot).
Voor SEEH+ komt van de € 15 mln. die beschikbaar is in 2019 naar alle waarschijnlijkheid
circa € 8,5 mln. niet tot uitputting. Deze middelen vloeien terug naar EZK en komen
eveneens in 2020 weer op de begroting van BZK beschikbaar (bovenop de € 75 mln. die
in 2020 is begroot).
Voor STEP is de verwachting dat in 2019 het budget volledig wordt uitgeput. In 2020
is nog € 139 mln. beschikbaar. De verwachting is dat dit budget in 2020 volledig wordt
uitgeput.
Voor SAH zijn de middelen pas beschikbaar vanaf 2020, van dit budget is nog niets
uitgeput.
212
Hoe zijn de incidentele extra middelen die het kabinet in het kader van Urgenda beschikbaar
heeft gesteld terug te zien in de begroting?
Antwoord:
In het kader van Urgenda heeft het Ministerie van BZK middelen uit de Urgenda EZK
reserves ontvangen voor SEEH+ en PRE in 2019 en 2020. Deze zijn verwerkt in de begroting
via een Incidentele Suppletoire Begroting (ISB) (Kamerstukken II, 35 234, nr. 1). Middelen die in 2019 niet tot uitputting komen, vloeien de middelen terug naar
EZK en komen in 2020 weer beschikbaar op de begroting van BZK.
213
Hoeveel aanvragen zijn de eerste maand gedaan voor de Subsidieregeling Energiebesparing
eigen huis (SEEH)? Kan dit worden afgezet tegenover de aanvragen de eerste maand tijdens
de vorige rondes? Is de verwachting (nog steeds) dat er genoeg geld is om de regeling
open te houden tot eind 2020?
Antwoord:
Tot en met 1 oktober 2019 hebben woningeigenaren 592 aanvragen ingediend voor subsidie
uit de SEEH, voor een bedrag van € 1,4 mln. Dit is een voorzichtig begin, net als
destijds in 2016. Mensen moeten eerst hun verbouwing organiseren voordat zij tot een
aanvraag kunnen komen. Op dit moment is de verwachting dat er voldoende geld is om
de regeling open te houden tot eind 2020.
214
Op welke wijze kunnen huurders gestimuleerd worden om meer duurzaamheidmaatregelen
te nemen?
Antwoord:
Zoals ik aangaf tijdens het plenair overleg op 26 september 2019 kijken we met het
Klimaatakkoord naar het hele pakket van maatregelen voor verduurzaming. Dit gaat onder
meer over de vraag wat nodig is om te zorgen dat er een goede prikkel ontstaat om
te willen verduurzamen. Ik heb niet het beeld dat met het hele pakket dat zal worden
uitgevoerd, primair de huurders moeten worden gestimuleerd. De inzet is erop gericht
om met de wijkgerichte aanpak, de startmotor en de renovatieversneller, grote stappen
te maken in de verduurzaming van huurwoningen.
215
Hoeveel procent van de nieuwbouwwoningen is in 2019 aardgasloos opgeleverd, en hoeveel
PJ gas is hiermee bespaard?
Antwoord:
Per 1 juli 2018 is de Gaswet gewijzigd. Nieuwbouwwoningen waarvan de bouwvergunning
na 1 juli 2018 is aangevraagd moeten in beginsel aardgasvrij worden gebouwd. Door
de doorlooptijd tussen de aanvraag van de vergunning en de oplevering van een woning
heeft deze aanpassing van de Gaswet beperkt invloed op het aantal aardgasvrij opgeleverde
woningen in 2019. Het beeld uit cijfers van RVO is dat in ruim de helft van de in
2019 opgeleverde, of op te leveren, woningen geen gebruik gemaakt wordt van aardgas
voor verwarming.
Voor een groot deel komt dit autonoom, dus nog niet vanwege de wijziging van de Gaswet,
tot stand. De besparing ten opzichte van de veronderstelling dat alle woningen met
aardgas zouden worden gebouwd kan bij benadering worden bepaald. Voor de in 2019 gebouwde
woningen gaat het dan om een besparing van ongeveer 27 miljoen m3 aardgas per jaar. Dat is ongeveer 1 Petajoule.
216
Is de beoogde ingangsdatum van de nieuwe Omgevingswet nog steeds 1 januari 2021?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 34.
217
Hoeveel budget is er in de periode 2020–2024 op de begroting van BZK en andere betrokken
ministeries gereserveerd voor landschapsmonitoring en waar zal dit budget precies
aan besteed worden?
Antwoord:
Op de begroting van BZK is in 2020 € 286.000 gereserveerd voor de eerste opzet van
de Monitor Landschap. Bij het Ministerie van OCW staat € 450.000,- gereserveerd. Vanuit
deze budgetten worden de eerste werkzaamheden voor de proefversie van de monitor in
2019 gefinancierd en de verdere uitwerking daarvan in 2020.
218
Zijn er bij nieuwbouwprojecten (wettelijke) normen voor ov-ontsluiting (bijv. bij
een x aantal woningen moet er op een bepaalde afstand een ov-halte zijn)?
Antwoord:
Nee, hiervoor zijn geen wettelijke normen. Afhankelijk van de omvang van de nieuwbouw
(aantal woningen), de locatie waar gebouwd wordt en reeds bestaande ontsluiting wordt
met een verkeerskundige analyse bepaald hoe eventuele aanvullende ontsluiting van
een dergelijk project vorm gegeven moet worden.
219
Hoe worden ov-ontsluitingen bij woningbouwprojecten (systemisch) verankerd?
Antwoord:
Woningbouwprojecten en verstedelijking vragen een integrale afweging die ook in de
Ontwerp-NOVI is opgenomen. Daarin is de samenhang met bereikbaarheid meegenomen.
In de uitwerking van diverse regionale verstedelijkingsstrategieën (bijvoorbeeld voor
de Zuidelijke Randstad) worden verstedelijkingsopties in directe samenhang met het
OV-netwerk uitgewerkt. In de gebiedsgerichte bereikbaarheidsprogramma’s en de Bestuurlijke
Overleggen MIRT wordt in samenhang besloten over infrastructuur en bereikbaarheid
en locaties voor verstedelijking.
220
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de invoering van het Digitaal Stelsel
Omgevingswet (DSO)? Hoeveel geld is gemoeid met het DSO?
Antwoord:
Voor de stand van zaken verwijs ik u naar vraag 35.
Met betrekking tot de vraag hoeveel geld er is gemoeid met het DSO kan ik zeggen dat
de kosten voor de landelijke voorziening van het DSO bij de start in 2016 geraamd
waren op € 142 mln. Deze raming wordt tweemaal per jaar geactualiseerd en is nog altijd
stabiel. Daarnaast is er voor de uitbouw van het DSO (fase 2) een totaalbedrag van
€ 50 mln. beschikbaar, exclusief de bijdragen van de bestuurlijke partners.
221
Wat is de reden dat het bedrag, genoemd bij de post «ruimtelijke ordening» (5.1) voor
2020 hoger is dan de jaren hiervoor en de jaren daarna?
Antwoord:
In 2020 is het begrote bedrag voor Ruimtelijke Ordening op artikel 5.1 hoger dan in
de omliggende jaren. Oorzaak is dat in 2020 de eindafrekening van het nota-ruimte-project
Stadshavens Rotterdam gepland staat. Hiervoor is een bedrag geraamd van € 6,2 mln.
Tevens is er een piek in de uitgaven voor het programma Basisregistratie Ondergrond.
222
Welke (sub)posten in Tabel 16 bevatten gelden voor het verbeteren van digitale vaardigheden?
Antwoord:
Het verbeteren van digitale vaardigheden maakt onderdeel uit van het programma digitale
inclusie en toegankelijkheid. De volgende (sub)posten bevatten gelden voor dit programma:
– Artikel 6.2 Opdrachten overheidsdienstverlening
– Artikel 6.2 Bijdrage aan ZBO»/RWT’s- ICTU
– Artikel 6.6 Opdrachten doorontwikkeling en innovatie Digitale Overheid
223
Kunt u specificeren waaruit de bijdrage bestaat en hoe het totaalbedrag over de verschillende
initiatieven is verdeeld die ICTU ontvangt van het Ministerie van BZK voor onder meer
de ondersteuning van basisregisters, het programma Regie op Gegevens en het programma
Gebruiker Centraal?
Antwoord:
Onderstaande specificatie is gebaseerd op reeds vastgelegde verplichtingen in combinatie
met een raming op basis van de bijdragen in 2019. De uiteindelijke bijdrage per initiatief
in 2020 kan hiervan afwijken (o.a. door tariefstijgingen):
– Regie op gegevens
€ 1.666.000
– Stelsel Basisregistraties
€ 442.000
– iBewustzijn
€ 250.000
– Leer- en expertisepunt data-gedreven werken
€ 700.000
– Transparantielabs
€ 252.000
– Maatschappelijke Dialoog
€ 580.000
– Gebruiker Centraal
€ 654.000
– NORA
€ 530.000
– Digitaleoverheid.nl
€ 545.000
– Ruimte tariefstijging
€ 40.000
Totaal
€ 5.659.000
224
Wat is uw doelstelling voor wat betreft het digitaal bewustzijn van mensen?
Antwoord:
In onze samenleving kunnen we niet zonder technologie. Om voor hun rechten op te komen
is het belangrijk dat mensen de werking van technologieën begrijpen: zowel de nieuwe
mogelijkheden, als de risico’s die daarbij komen kijken.
Door het maken van lespakketten over grondrechten voor kinderen en volwassenen en
door in gesprek te gaan met mensen over de effecten die nieuwe technologieën als kunstmatige
intelligentie op hun leven kunnen hebben, vergroten we het bewustzijn.
Speciaal voor kinderen is in dit kader eerder het tijdschrift «Donald Duck duikt in
de digitale wereld» verschenen als onderdeel van een lespakket voor basisscholen.
Dat bleek een succesvolle aanpak. Daarom wordt dit jaar het tijdschrift ook verspreid
onder volwassenen en ouderen. Verder worden andere mogelijke initiatieven en activiteiten
onderzocht die het digitaal bewustzijn onder opvoeders, jongeren en ouderen kunnen
vergroten.
Door te blijven leren over technologieën kunnen mensen mee blijven doen in onze samenleving,
risico’s en kansen herkennen en mee doen in de dialoog over wat voor (digitale) samenleving
we met elkaar willen.
225
Wat wordt bedoeld met «het zetten van stappen om de dienstverlening vanuit de overheid
rondom levensgebeurtenissen te verbeteren? Wat wordt bedoeld met een «interactiestrategie»?
Antwoord:
Om de overheidsdienstverlening beter te laten aansluiten op de leefwereld van burgers
en ondernemers ontwikkelden we een werkwijze die uitgaat van levensgebeurtenissen.
In eerste instantie zijn we aan de slag gegaan met het verbeteren van de dienstverlening
rond drie levensgebeurtenissen; verhuizen, starten als zzp-er, en overlijden (gericht
op nabestaanden).
Op basis van interviews met burgers en ondernemers brengen we samen met verantwoordelijke
overheden verbeteringen in kaart. Zo hebben we bij overlijden uitgebreide checklists
uitgebracht en zijn we bezig met verbeteringen in de brieven van overheden aan nabestaanden.
De interactie strategie is een kritisch denkraam voor overheden om de interactie te
verbeteren met burgers en ondernemers. De interactievoorkeuren van mensen staan hierbij
centraal. Voor de interactiestrategie zijn dit vertrouwen, gemak en een persoonlijker
benadering. De interactiestrategie wordt breder binnen de overheid gebruikt als denkraam,
ook bij de levensgebeurtenis aanpak.
Langs verschillende lijnen worden organisaties ondersteund bij het verbeteren van
de interactie. Zo worden er coaches ingezet om in gesprek te gaan over interactie
en mogelijke obstakels die het verbeteren daarvan in de weg staan. Ook zal een samenwerking
worden opgezet met het bedrijfsleven om (ook juist op bestuurlijk niveau) in contact
te komen met counterparts en te leren van de stappen die men daar (heef ge)maakt.
226
Hoeveel vrouwen werken er in de hoogste schalen van het Rijk?
Antwoord:
In totaal is 47% van de medewerkers bij het Rijk vrouw. Het aandeel vrouwen in de
hoogste schalen van het rijk was eind 2018 als volgt:
– Schalen 14 tot en met 16: 32%
– Schalen 17 en hoger: 29%
Dit betreft alle functies, ook managementfuncties, op deze schaalniveaus.
Het aandeel vrouwen dat een managementfunctie bekleedt in de top van de rijksdienst
groeit gestaag. Van de managemenuncties in de top van de rijksdienst (Algemene Bestuurienst)
werd in 2018 36% door een vrouw vervuld (schalen 16 en hoger).
De ontwikkeling van managementfuncties in de top van de Rijksdienst (TMG+ABD) is te
zien in onderstaande tabel.
227
Hoeveel vrouwen werken er in de top van de (semi)publieke sector?
Antwoord:
In de onderstaande tabel is het aandeel vrouwen weergegeven voor de 10% hoogste inkomens
van de betreffende sector.
2014
2015
2016
2017
2018
Gemeenten
30,3
31,9
33,3
34,9
36,3
Provincies
25,5
26,6
27,3
28,7
29
Rechterlijke Macht
25,8
30,3
29,9
32,3
35,1
Waterschappen
18,5
19,3
20,8
22,7
24,1
Primair Onderwijs
60,3
62,3
60,2
65,8
68,7
Voortgezet Onderwijs
33,3
35,7
38,6
39,7
41,1
Middelbaar Beroepsonderwijs
33,2
34,8
34,8
36,7
37,8
Hoger Beroepsonderwijs
37,2
38,4
39,5
40,8
41,4
Wetenschappelijk Onderwijs
20,6
21,2
23,1
23,6
25
Onderzoeksinstellingen
18,2
20,4
20,5
22,9
22,3
Universitair Medische Centra
40,2
41,3
42,3
43,4
45,2
Onderwijs en Wetenschappen
34,1
35,4
36,9
38,2
39,9
Defensie
11,1
11,9
11,9
12,3
13
Politie
18,4
17
19,9
20
21,5
228
Wat is het aandeel vrouwen in de top van het onderwijs, decentrale overheden en de
kabinetssectoren?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 227.
229
Wat is het aandeel vrouwen in de subtop van het onderwijs, decentrale overheden en
de kabinetssectoren?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 227.
230
Hoeveel vrouwen werken er in de top en subtop van ZBO's?
Antwoord:
Het Ministerie van BZK houdt hier geen gegevens over bij en stuurt niet op de samenstelling
van de (sub)top van ZBO’s, en heeft daar ook geen instrumenten voor. De verantwoordelijkheid
voor de samenstelling van (het bestuur van) ZBO’s ligt bij de vakministers. Samen
met de andere ministeries is naar aanleiding van deze vraag een ruwe inventarisatie
gedaan die de volgende resultaten oplevert. Onder de «top» verstaan we de leden of
bestuurders van het ZBO en de raden van toezicht en advies. Hierin is iets meer dan
een derde vrouw. Onder de «subtop» wordt het managementteam verstaan. Het percentage
vrouwen in de subtop betreft meer dan veertig procent.
231
Hoe ziet de gezamenlijke voorziening eruit om geautomatiseerd op kwetsbaarheden te
scannen als het gaat om de informatiebeveiliging binnen het Rijk?
Antwoord:
Afgelopen maanden is onder leiding van CIO Rijk een eerste verkenning binnen het Rijk
uitgevoerd rondom het automatisch scannen van systemen op kwetsbaarheden. Op basis
van deze verkenning gaat CIO Rijk in overleg met JenV/NCTV over hoe het vervolg vorm
krijgt, mede ter opvolging van de motie Verhoeven en Laan-Geselschap.
232
In hoeverre wordt er gemeten of de subsidie voor het kennisinstituut Center for People
and Buildings voor Fysieke Werkomgeving Rijk (FWR) effect heeft? Hoe is de subsidie
die jaarlijks wordt verstrekt? Wat zijn de effecten van deze subsidie?
Antwoord:
De subsidie voor het CfPB is in 2019 geëvalueerd en de evaluatierapportage vormde
eerder dit jaar een bijlage in het kader van een voorhangprocedure voor verlenging
van de subsidieregeling. Over de effectiviteit van de subsidie wordt in de evaluatierapportage
geconcludeerd dat dankzij de subsidie een onderzoeksprogramma is bekostigd dat heeft
bijgedragen aan een wetenschappelijke en empirische basis voor de beleidsontwikkeling
op het gebied van de fysieke kantooromgeving bij de rijksoverheid. In de begroting
is jaarlijks € 200.000 gereserveerd voor deze subsidie.
233
Welke inspanningen doet u om het vastgoed in eigendom van het Rijksvastgoedbedrijf
zo duurzaam mogelijk te maken?
Antwoord:
Het Rijksvastgoedbedrijf ontwikkelt routekaarten voor zijn verschillende vastgoedportefeuilles.
Die routekaarten zijn gericht op het behalen van de lange termijn doelen en bieden
tegelijkertijd een handelingsperspectief voor de dagelijkse vastgoedpraktijk van nu.
In deze ontwikkeling loopt het Rijksvastgoedbedrijf anderhalf jaar vooruit op nieuwe
bouwregelgeving die naar verwachting in 2021 wordt vastgesteld. De routekaart voor
de portefeuille Rijkskantoren is afgerond en voor het zomerreces aan uw Kamer aangeboden
als onderdeel van de brief over het Regionaal Ontwikkelprogramma (ROP) (Kamerstukken II
2018/19, 31 490, nr. 256). Uitgangspunten voor de routekaarten zijn dat bij maatregelen wordt ingezet op de
einddoelen uit het klimaatakkoord en dat natuurlijke vervanging- en verbouwingsmomenten
bij vastgoed aanpassingen worden benut. Daarbij wordt een mix aan maatregelen genomen
ten aanzien van het gebouw en het gebied.
234
Wat betekent het feit dat er geen beleidswijzigingen zijn voorzien bij het Rijksvastgoedbedrijf
voor de duurzaamheidsambities voor het vastgoed in beheer van RVB?
Antwoord:
Het Rijksvastgoedbedrijf volgt het Rijksbeleid zoals is vastgesteld in de klimaatwet
en het klimaatakkoord en geeft daar invulling aan met routekaarten.
235
Welke kosten heeft uw ministerie in 2018 en 2019 gemaakt ten behoeve van (leden van)
het Koninklijk Huis? En welk bedrag is hiervoor precies gereserveerd in de begroting
van 2020?
Antwoord:
De bijdrage voor de huisvesting van het Koninklijk Huis bedroeg in 2018 € 13.1 mln.
Voor 2019 is een bedrag van € 15.9 mln. begroot. Voor 2020 is een bedrag van € 15.9 mln.
in de begroting opgenomen.
236
Wanneer er door het Rijksvastgoedbedrijf investeringen worden uitgevoerd in duurzaamheidsmaatregelen
bij vastgoed van het Koninklijk Huis, op welke wijze zijn de besparende effecten daarvan
terug te vinden in de begroting?
Antwoord:
De kosten voor energie voor de huisvesting van het Koninklijk Huis zijn onderdeel
van de materiële uitgaven die opgenomen zijn in artikel 2 van de begroting van de
Koning. Gelet op artikel 41 van de Grondwet en het advies van de Raad van State bij
de begroting 2017 wordt hier geen nader inzicht in gegeven.
237
Kunt u nader uiteen zetten hoe de bijdrage van € 39,3 mln. aan het Rijksvastgoedbedrijf
voor huisvesting van het Koninklijk Huis, de Hoge Colleges van Staat en het Ministerie
van AZ is onderverdeeld en welke werkzaamheden daarvoor per onderdeel worden verricht?
Antwoord:
Het Rijksvastgoedbedrijf ontvangt separate bijdragen voor het Koninklijk Huis (€ 15,9 mln.),
voor de Hoge Colleges van Staat (€ 35,7 mln.) en voor het Ministerie van AZ (€ 3,5 mln.).
Een deel van dit bedrag betreft de kosten voor rente en afschrijving voor investeringen
die via de leenfaciliteit zijn gefinancierd en die zijn geactiveerd op de balans van
het RVB. Daarnaast is een bedrag opgenomen voor regulier onderhoud. Hiervoor worden
de technische installaties onderhouden en – indien zij aan het einde van hun technische
levensduur zijn – vervangen, worden storingen verholpen, en worden gebouwen geschilderd,
onderhouden en hersteld. Evenzo worden terreinen onderhouden en hersteld. Tenslotte
worden kleinere investeringen op basis van wet- en regelgeving (o.a. brandveiligheid),
kosten voor kleinere aanpassingen, voor apparaatsinzet en voor heffingen hieruit gefinancierd.
238
Kunt u nader uiteenzetten welke niet-huisvestingskosten er met de renovatie van het
Binnenhof zijn gemoeid?
Antwoord:
Niet-huisvestingskosten zijn kosten die gebruikers maken vanwege de renovatie van
het Binnenhof en voor rekening van de gebruikers zijn. Het gaat dan om verhuiskosten,
inrichting, meubilair, ICT etc. Zaken die aard- en nagelvast zijn, vallen buiten de
niet-huisvestingskosten en worden vanuit de programma- of onderhoudsbudgetten gefinancierd.
Normaal vormen de niet-huisvestingskosten daarom geen onderdeel van het projectbudget
en vallen deze niet binnen het investeringsbedrag van het project. Bij het project
renovatie Binnenhof is er voor deze kosten echter bij de bepaling van het budget in
2015 € 12,5 mln. beschikbaar gesteld die voor deze kosten kan worden aangewend. Deze
kosten worden niet geactiveerd en staan zodoende los van het investeringsbedrag waarvoor
de gebruikers een gebruikersvergoeding betalen na oplevering.
Van deze € 12,5 mln. is reeds € 1,1 mln. uitgegeven voor kosten van de Tweede Kamer
gerelateerd aan het project renovatie Binnenhof. Van de € 12,5 mln. is € 6 mln. beschikbaar
voor de terugverhuizing naar het Binnenhof. Dat maakt dat er voor de niet-huisvestingskosten
gerelateerd aan de tijdelijke huisvesting en verhuizing daar naartoe € 5,4 mln. beschikbaar
is.
Door de gebruikers zijn inventarisaties gemaakt van de kosten die zij hebben gerelateerd
aan de tijdelijke huisvesting en de verhuizing daar naartoe. Voor alle gebruikers
waren de kosten gezamenlijk € 19,2 mln. Voor deze kosten zijn de € 5,4 mln. beschikbare
middelen ingezet als dekking. In totaal is er op dit onderwerp zodoende € 13,8 mln.
toegevoegd aan de begroting van BZK voor de kosten die gebruikers hebben als gevolg
van de renovatie en in relatie tot de tijdelijke huisvesting hebben, aanvullend op
hun normale bedrijfsvoeringkosten.
239
Kunt u aangeven welke kosten er gemoeid zijn met het wisselen van architecten bij
de Renovatie van het Binnenhof, en wat dit betekent voor de huidige budgetten en ambities?
Antwoord:
Voor geleverd werk waaronder het Voorontwerp en het intellectueel eigendom, en daarnaast
voor het missen van toekomstige inkomsten door OMA vanwege beëindiging van het contract
is een bedrag van € 2,7 mln. vergoeding overeengekomen. Voor de te verstrekken opdrachten
aan de architecten geldt als uitgangspunt sober en doelmatig en wordt er gebruik gemaakt
van het reeds aanwezige materiaal dat voldoet.
Op basis hiervan wordt bezien welk deel uit het reguliere projectbudget gefinancierd
wordt en welk deel onvoorzien is binnen het totale budget van 475 mln. (pp. 2015).
240
Kan een gespecificeerd overzicht worden verstrekt van de kosten die door het Ministerie
van BZK in 2018 zijn gemaakt in het kader van de inschakeling van de landsadvocaat?
Hoe staat het er tot nu toe voor in 2019? En wat is er t.a.v. de kosten voor de landsadvocaat
begroot voor 2020?
Antwoord:
Hierbij zend ik u een gespecificeerd overzicht van de kosten van de inzet van de Landsadvocaat
die door het Ministerie van BZK zijn gemaakt in 2018 en 2019 (tot 1 oktober 2019).
Onderdeel
2018
2019 (tot 1/10/19)
Kerndepartement
€ 1.166.700
€ 948.968
Logius
€ 158.651
€ 3.886
Dienst van de Huurcommissie
€ 43.422
Rijksdienst voor Identiteitsgegevens
€ 15.030
€ 85.700
Rijksvastgoedbedrijf
€ 1.610.868
€ 1.208.585
Totaal
€ 2.994.672
€ 2.247.139
Voorop staat dat het merendeel van de juridische aangelegenheden binnen het ministerie
zelf wordt afgehandeld. Het ministerie zorgt ervoor dat voldoende juridische deskundigheid
aanwezig is, zodat gepaste terughoudendheid wordt betracht bij het inschakelen van
de landsadvocaat in gevallen waarin bijstand niet in de wet is voorgeschreven. Bij
civiele procedures is de vertegenwoordiging door een advocaat wettelijk verplicht,
waardoor de inhuur van de landsadvocaat in het grootste deel van deze zaken noodzakelijk
is. Voor het volledige beeld mag daarbij bovendien niet onvermeld blijven dat de Staat
in het overgrote deel van deze procedures als gedaagde optreedt11. Nu op voorhand niet vast staat wanneer de inzet van de landsadvocaat noodzakelijk
is, is er geen begroting voor de kosten.
241
Wat is de oorzaak dat het Ministerie van BZK een eenmalige eigenaarsbijdrage aan SSC-ICT
heeft gedaan?
Antwoord:
Als gevolg van het negatieve resultaat over 2018 is bij SSC-ICT een negatief eigen
vermogen ontstaan. De eigenaar heeft conform Regeling Agentschappen een eenmalige
bijdrage gedaan. Het negatieve eigen vermogen is ontstaan door een negatief resultaat
over 2018. Dit verlies over 2018 is veroorzaakt door enerzijds hogere apparaatskosten
(met name in de huisvesting, facilitaire dienstverlening en restant Programma migratie
ICT diensten) en anderzijds door achtergebleven opbrengsten in zowel de reguliere
als in de maatwerkdienstverlening. Overigens verwacht SSC-ICT voor 2019, als gevolg
van een zeer restrictief bezuinigingsbeleid, een positief financieel resultaat.
242
Waaraan is die eenmalige eigenaarsbijdrage aan SSC-ICT van € 22,4 mln. besteed?
Antwoord:
De eenmalige eigenaarsbijdrage is gebruikt om het ontstane negatieve eigen vermogen
van SSC-ICT over 2018 van € 22,4 mln. terug te brengen tot nihil.
Volgens artikel 10 van de Regeling Agentschappen is de eigenaar verantwoordelijk voor
het aanvullen van een negatief eigen vermogen tot minimaal nihil.
243
Kunt u uitleggen waar het verschil van 445 miljoen euro aan vennootschapsbelasting
(vpb) in 2019 vandaan komt, aangezien de overheid uitging van een vpb-last van 244 miljoen
euro, maar deze in werkelijkheid 689 miljoen euro blijkt te zijn volgens corporaties?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 150.
244
Voor welk van de voorzieningen binnen de eIDAS voert RvIG met ingang van 2019 het
stelselbeheer?
Antwoord:
De Rijksdienst voor Identiteitsgegevens beheert in het kader van eIDAS de BRPk-voorziening
(Basisregistratie Personen-koppeling). Het BSN, de BRP en alles wat persoonsregistraties
betreft, wordt beheerd door RvIG. De koppeling van eIDAS met de BRP (i.c. de BRPk)
heeft logischerwijs ook een plaats gekregen bij RvIG.
245
Zijn er specifiek budgetten vrijgemaakt voor de rol die het RvIG vervult bij pilots
en onderzoek in de strategische Digitale Agenda Rijksdienst en hoeveel bedraagt dat
budget? Kunt u een overzicht geven van de verschillende initiatieven, pilots en onderzoeken
die het betreft?
Antwoord:
De genoemde strategische Digitale Agenda Rijksdienst is door het vorige kabinet beëindigd
met het eindigen van het programma Digitaal 2017. In 2018 is door de Staatssecretaris
de Agenda Digitale Overheid NL DIGIbeter uitgebracht. Voor de daaruit voortvloeiende
(eind 2019 vast te stellen) investeringsagenda 2020 zijn budgetten opgenomen onder
artikel 6.6 (Investeringspost Digitale Overheid).
Voor RvIG gaat het om een bijdrage voor een verkenning samen met grote afnemers van
BRP-informatie (Basisregistratie personen) naar nieuwe mogelijkheden om deze informatie
te distribueren. Daarnaast is RvIG initiatiefnemer voor het ontwikkelen en testen
van prototypes waarmee de mobiele telefoon kan worden ingezet voor identificatie.
246
Wat is de verklaring van die eenmalige stijging van de materiële apparaatskosten in
2024 nu in 2024 de materiële apparaatskosten van RVIG eenmalig een grote sprong maken
naar ruim € 105 miljoen terwijl die kosten de jaren daarvoor redelijk stabiel zijn
rond de 70 miljoen? Welke projecten zijn onderdeel van die extra-uitgaven?
Antwoord:
In 2014 is de geldigheidsduur van reisdocumenten voor volwassenen verlengd van 5 naar
10 jaar. Als gevolg hiervan worden er in de jaren 2019 t/m 2023 naar verwachting ongeveer
75% minder reisdocumenten uitgegeven. Vanaf 2024 zal de uitgifte weer toenemen tot
rond het oorspronkelijke volume met een aanzienlijke stijging in productiekosten tot
gevolg.
247
In hoeverre wordt rekening gehouden met een opschaling van het Centraal Meldpunt Identiteitsfraude
door de brede en internationale uitrol van digitale toegang op grond van de eIDAS-verordeningen?
Welke rol zal het CMI krijgen in de opsporing van identiteitsfraude? Is die rol te
vergelijken met de Financial Intelligence Unit- Nederland? In hoeverre is dit begrote
bedrag daartoe toereikend?
Antwoord:
eIDAS regelt de Europese wederzijdse erkenning van digitale identiteiten. De verantwoordelijkheid
voor de uitgifte en het toezicht op die digitale identiteiten is conform de verordening
een verantwoordelijkheid van de individuele lidstaat. Het CMI (Centraal Meldpunt Identiteitsfraude
en – fouten) biedt hulp en advies aan slachtoffers van identiteitsfraude en aan burgers
die in de knel zijn geraakt met hun identiteitsgegevens.
Het CMI heeft niet de functie om identiteitsfraude op te sporen. Het CMI zal dus ook
geen opsporingsrol gaan vervullen bij fraude met digitale identiteiten.
248
Wat is de oorzaak van de sprong in de stijging van de kostprijs van het paspoort (10
jaar) met € 5,67 ten opzichte van 2019? Welke elementen van de Vernieuwing van het
Reisdocumentenstelsel worden in 2020 doorberekend in de prijs van het paspoort?
Antwoord:
De oorzaak van de sprong in de kostenstijging, zoals zichtbaar is in tabel 30 (overzicht
doelmatigheidsindicatoren RvIG), hangt grotendeels samen met de tariefswijziging per
1 januari 2019 (stb. 2018, nr. 494). De vaststelling van dit tarief vond later plaats dan de vaststelling van de begroting
voor 2019. Omdat kostprijzen per product niet per suppletoire worden aangepast is
dit het eerste moment waarop deze wijziging in de begroting zichtbaar is.
De verhoging van de kostprijzen binnen de tarieven per 1 januari 2019 is enerzijds
het gevolg van de doorontwikkeling van het basisregister reisdocumenten waardoor de
beheerskosten toenamen. Anderzijds werd de stijging in de kostprijzen veroorzaakt
door een verhoging van de opslag ten behoeve van de egalisatiereserve. Bij de introductie
van de 10-jarige geldigheidsduur is een egalisatiereserve ingesteld om de beheerskosten
in de periode van 2019 tot en met 2023 te kunnen financieren zonder sterke tariefschommelingen
te veroorzaken.
De verhoging van de opslag voor de egalisatiereserve was nodig omdat er anders in
2023 een tekort zou optreden in de financiële dekking van de beheerskosten. Het bedrag
van deze verhoging is berekend op basis van de benodigde financiële dekking en de
nog uit te geven paspoorten en identiteitskaarten tot die datum. Verder zijn de tarieven
jaarlijks geïndexeerd volgens de inflatiecorrectie.
De kostprijsstijging in verband met de introductie van de e-functionaliteit is nog
niet in deze tarieven verwerkt. De kosten voor de e-functionaliteit op de identiteitskaart
worden doorberekend aan de aanvrager vanaf het moment de identiteitskaart met de e-functionaliteit
uitgegeven wordt.
249
Wat is de oorzaak van de sprong in de stijging van de kostprijs van de Identiteitskaart
(10 jaar) met € 5,48 ten opzichte van 2019? Welk deel van deze stijging wordt veroorzaakt
door de invoering van eID op de NIK in 2020? Geldt die kostprijsstijging pas vanaf
het moment dat de kaart met eID erop beschikbaar is? Of gedurende het hele jaar?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 248.
250
Waar is de doorbelasting van beheer- en exploitatiekosten van de GDI terug te vinden
in de begroting van departementen met grote uitvoeringsorganisaties, zoals het Ministerie
van SZW (UWV en SVB) en de begroting van het Ministerie van OCW (DUO)?
Antwoord:
De kosten voor beheer en exploitatiekosten van de GDI die worden doorbelast aan departementen
en uitvoeringsorganisaties, zijn veelal een klein onderdeel van de kosten in de totale
begroting voor de desbetreffende dienstverlening. De kosten voor de GDI zullen bij
uitvoeringsorganisaties daarom niet altijd als zodanig te traceren zijn in de begroting.
Departementen die bijdragen in de kosten de GDI van de uitvoeringsorganisaties, hebben
dat als bijdrage aan de betreffende organisatie in de begroting opgenomen.
In tabel 32 van de begroting van BZK wordt een overzicht gegeven van de omzet per
GDI voorziening in beheer bij Logius en programma’s en de bijdrage van het moederdepartement,
overige departementen en derden.
251
Waarom ontvangt Logius voor 2020 van het moederdepartement een bijdrage van € 1,2 mln.
voor de voorziening DigiD Hoog? Hoeveel publieke identificatiemiddelen worden er nu
ontwikkeld?
Antwoord:
Logius heeft in 2018 opdracht gekregen tot ontwikkeling van DigiD Hoog. In de werkzaamheden
bij Logius heeft DigiD Substantieel prioriteit gekregen boven DigiD Hoog. Daarom is
de opdracht voor DigiD Hoog verlengd tot en met 2020. Logius heeft het in 2018 ontvangen
bedrag gereserveerd voor 2019 en 2020. Voor de afronding van de opdracht is in 2020
nog een bedrag van € 1.159.000 beschikbaar.
De ontwikkeling van DigiD Hoog betreft centrale voorzieningen voor het eID-stelsel.
De publieke identificatiemiddelen voor DigiD Hoog hebben de vorm van een applet (extra
software) op nieuw uit te geven rijbewijzen (vanaf 4 juni 2018) en op de nieuw uit
te geven Nederlandse Identiteitskaart (eNIK) vanaf het moment van inwerkingtreding
van de gewijzigde Paspoortwet.
252
De prognose van het aantal berichten via MijnOverheid voor 2020 is 23 mln. lager dan
in 2019, wat is de verklaring van dit verschil?
Antwoord:
In de ontwerpbegroting van 2019 is aangegeven dat het lastig was om een correcte prognose
af te geven. Met de kennis van nu kan worden geconcludeerd dat er geen sprake was
van een goede inschatting. De verwachting is dat er een minder groot verschil zal
zijn tussen toekomstige prognoses en het uiteindelijke aantal verzonden berichten.
Het verschil wordt daarnaast mede veroorzaakt doordat partijen – zoals de RDW – inmiddels
ook berichten samenvoegen die eerder los van elkaar werden verstuurd.
253
Kunt u aangeven hoe het aantal zaken voor de huurcommissie zich in de afgelopen 5
jaren heeft ontwikkeld?
Antwoord:
In onderstaande tabel staat de ontwikkeling van de instroom en de uitstroom van het
aantal zaken in de afgelopen 5 jaar bij de Huurcommissie. Deze cijfers komen uit de
jaarverslagen van de Huurcommissie.
Jaar
Totale instroom
Totale uitstroom
2014
13.735
13.666
2015
9.969
11.164
2016
9.292
9.372
2017
7.588
7.945
2018
10.027
6.844
254
Kunt u aangeven hoe de gemiddelde wachttijd voordat een casus door de huurcommissie
wordt behandeld zich de afgelopen 5 jaar heeft ontwikkeld?
Antwoord:
In onderstaande tabel staat de ontwikkeling van de doorlooptijden bij de meest voorkomende
geschillen in de afgelopen 5 jaar bij de Huurcommissie. Hierbij is de norm gehanteerd
die met de Huurcommissie is afgesproken. Aangegeven wordt in hoeverre de norm is gehaald.
De cijfers komen uit de jaarverslagen van de Huurcommissie.
Jaar
Huurprijsgeschillen binnen 4 maanden
Servicekostengeschillen binnen 5 maanden
Huurverhogingsgeschillen binnen 4 maanden
2014
63%
70%
96%
2015
77%
72%
88%
2016
66%
63%
92%
2017
64%
47%
90%
2018
60%
61%
98%1
X Noot
1
De reden van dit hoge percentage is dat de intake van verzoeken in 2018 langer heeft
geduurd, door de relatief grote instroom van verzoeken in 2018. De gemeten doorlooptijd
start pas nadat de leges zijn betaald.
255
Waarom kon de aanbesteding voor een digitaal hulpmiddel niet voor de zomer van 2019
plaatsvinden? Waarom is er nu onvoldoende tijd voor de volgende Tweede Kamerverkiezingen
(die pas over 1,5 jaar plaatsvinden)? Hoe verhoudt dit zich tot de wijziging van de
Kieswet waarover op pagina 8 wordt gesproken?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 125.
256
Kan de passage «Er is een nieuw digitaal hulpmiddel voor het berekenen van de verkiezingsuitslag
nodig, omdat blijkt dat het huidige hulpmiddel niet betrouwbaar en veilig genoeg is.
De aanbesteding kan niet voor de zomer van 2019 plaatsvinden, waardoor het nieuwe
digitale hulpmiddel niet gereed is voor de volgende Tweede Kamer verkiezingen. Daarom
wordt opdracht gegeven om zo spoedig mogelijk de technische beperkingen van de huidige
software op te lossen» nader worden toegelicht? Waarom is het nieuwe hulpmiddel niet
betrouwbaar genoeg? Wanneer zal de aanbesteding wel plaatsvinden?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 125.
257
Wanneer werd duidelijk dat de aanbesteding niet voor de zomer van 2019 (of wordt hier
bedoeld 2020?) kan plaatsvinden? En als het hier inderdaad de zomer van 2019 betreft,
wat is de reden dat de Kamer hiervan niet eerder op de hoogte is gesteld?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 125.
258
Waardoor is de structurele onderuitputting op de begroting BZK ontstaan?
Antwoord:
De onderuitputting op de begroting van BZK is voornamelijk incidenteel. Het betreft
onder andere onderuitputting bij de regeling stimulering huisvesting vergunninghouders,
onderuitputting bij bedrijfsvoering Rijk en lagere uitgaven op het terrein van digitale
overheid. Het grootste deel is te verklaren door een netto meevaller van € 40 mln.
in de huurtoeslag. De voornaamste oorzaken hiervan zijn lagere voorschotten en lagere
nabetalingen aan huurtoeslagontvangers in 2018. Deze oorzaken hebben deels een meerjarige
doorwerking op de raming van huurtoeslag in latere jaren, maar leiden niet tot structurele
onderuitputting. De doorwerking van de realisatie 2018 is meegenomen in de raming
die bij de eerste suppletoire begroting 2019 is verwerkt.
259
Kunt u nader ingaan uit welke kosten de investeringsbijdrage van het rijk voor de
uitbouw van fase-2 van het Digitaal Stelsel Omgevingswet bestaat?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 98.
260
Kunt u naast de investeringsbijdragen aan het DSO ook aangeven welke jaarlijkse kosten
gemoeid zijn met het systeem en onder welke begrotingsposten deze worden verantwoord?
Antwoord:
Voor de financiering van het beheer van het DSO-LV is afgesproken dat er een gemaximeerd
budget van € 25,9 mln. per jaar beschikbaar is op basis van de verdeling die in de
Beheerovereenkomst Digitaal Stelsel Omgevingswet (Stcrt. 2019, nr. 109) is afgesproken.
Rijk
19%
5 mln.
Provincies
6%
1,6 mln.
Gemeenten
70%
18 mln.
Waterschappen
5%
1,3 mln.
Totaal
100%
25,9 mln.
In de begroting is het budget verantwoord onder de begrotingspost Kadaster.
261
Waarom ontbreken Kamerstuknummers van de moties?
Antwoord:
Naar aanleiding van de Kamervragen over de Ontwerpbegroting 2019 (Kamerstukken II
2018/2019, 35 000 VII, nr. 9) zijn voor de moties en toezeggingen de verwijzingen naar de betreffende debatten,
algemene overleggen, wetgevingsoverleggen, etc. gemaakt. De Kamerstuknummers van de
moties zijn in de meeste gevallen per abuis niet vermeld.
262
Waarom ontbreken hyperlinks naar de moties?
Antwoord:
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft haar Ontwerpbegroting
voor het eerst in een nieuw digitaal systeem gemaakt zonder tussenkomst van de drukkerij.
Dit systeem ondersteunt nog niet dat bepaalde parlementaire stukken automatisch gelinkt
worden. Hier wordt aan gewerkt. De verwachting is dat bij begrotingsstukken die volgend
jaar gepubliceerd worden, deze hyperlinks wel werken.
263
Waarom zijn moties en toezeggingen niet ingedeeld naar beleidsterrein?
Antwoord:
Het overzicht van moties en toezeggingen is zoals de Rijksbegrotingsvoorschriften
2019 het voorschrijven ingedeeld naar de door de Staten-Generaal aanvaarde moties
en door de bewindslieden gedane toezeggingen.
264
Hoe kan het antwoord op schriftelijke vragen van de leden Kwint en Aartsen dienen
om de motie-Van der Molen/Yesilgöz-Zegerius (Kamerstuk 30 821, nr. 47) af te doen, waarnaar in dat antwoord niet verwezen wordt?
Antwoord:
Ik beschouw deze motie als onderdeel van BZK-beleid en een permanente opdracht voor
het kabinet. Dat is de reden waarom niet separaat op de uitvoering van de motie is
ingegaan. De vrijheid van meningsuiting en de persvrijheid (artikel 19 VN-Verdrag
inzake burger- en politieke rechten, artikel 10 Europees Verdrag voor de Rechten van
de Mens, artikel 7 Grondwet) zijn van uitermate groot belang voor een vrije democratie
als de onze en zij bieden een essentiële voorwaarde voor het voeren van een publiek
debat over kwesties van algemeen belang, zonder welke een democratische, pluriforme
en open samenleving niet denkbaar is. De vrijheid van meningsuiting en persvrijheid
zijn fundamentele rechten die voor iedereen in Nederland gelden, ongeacht hun verhouding
tot de overheid en dus ongeacht of zij werkzaam zijn voor media die uit publieke of
private middelen gefinancierd worden. Zoals ook gemeld in de Kamerbrief van 13 december
2018 over desinformatie en beïnvloeding van de verkiezingen (Kamerstukken II, 2018/2019,
30 821, nr. 51) staan rechtsstatelijke waarden en grondrechten: vrijheid van meningsuiting, vrijheid
van pers en het bevorderen van transparantie; ook voorop in de aanpak van desinformatie.
Hierbij geldt tevens dat voor een gezonde democratie en het aanpakken van desinformatie
de kracht van onafhankelijke journalistiek en een pluriform medialandschap onontbeerlijk
is.
265
Wanneer en op welke wijze is de Kamer geïnformeerd over de uitvoering van de motie-Van
der Molen/Van der Graaf (TK 35 000 VII, nr. 19)?
Antwoord:
Ik zal u eind 2019 in de Kamerbrief over de derde voortgangsrapportage Bevolkingsdaling
informeren over de uitvoering van de motie «Regiocheck», conform de aankondiging in
de Kamerbrief «Tweede Voortgangsrapportage Actieplan Bevolkingsdaling» van 14 november
2018 (TK 31 757, nr. 97).
266
Welke stappen heeft u gezet als het gaat om opkomstbevordering bij verkiezingen in
2019 en wat bent u voornemens te doen in 2020?
Antwoord:
Voor de verkiezingen in 2019 is de campagne «Elke stem telt» ingezet. In deze campagne
zijn kiezers, via onder meer spotjes op radio en tv en filmpjes c.q. advertenties
op social media en in kranten, opgeroepen om te gaan stemmen. Ook informeert de campagne
kiezers over wat zij nodig hebben om hun stem uit te brengen, wat de openingstijden
van de stemlokalen zijn, en hoe een kiezer die zelf verhinderd is, een volmacht kan
verlenen. Naar aanleiding van de motie van de leden Buitenweg en Jetten (Kamerstukken II
2018/19, 35 078, nr. 15) heeft het Ministerie van BZK voor de Europees Parlementsverkiezing extra ingezet
op advertenties in huis-aan-huisbladen en regionale kranten en op buitenreclame op
stations en winkelcentra. De campagnematerialen zijn ook, via een digitale toolkit,
beschikbaar gesteld aan alle gemeenten, zodat ook zij de uitingen konden inzetten,
bijvoorbeeld op het gemeentehuis of in andere openbare gebouwen. Tevens heeft het
Ministerie van BZK aan alle gemeenten een voorbeeldbrief ter beschikking gesteld,
waarmee zogenoemde «first time voters» (jongeren die voor het eerst mogen stemmen)
persoonlijk door de burgemeester kunnen worden aangeschreven met een oproep en herinnering
om te gaan stemmen.
Ik ben van plan om in de nieuw te ontwikkelen campagne voor de volgende verkiezingen
(de eerstvolgende reguliere verkiezing is de Tweede Kamerverkiezing in maart 2021)
meer te differentiëren naar specifieke doelgroepen (zoals jongeren, laaggeletterden
en mensen die tijdelijk op reis zijn). Verder ga ik gemeenten in overweging geven
om kiezers nog duidelijker te attenderen op het belang van de stempas. Bijvoorbeeld
door de mogelijkheid te bieden dat kiezers zich aanmelden voor een attenderingsservice
die hen via sms of een andere berichtenservice herinnert aan de verstuurde stempas
en de mogelijkheid eventueel een vervangende stempas aan te vragen. Ook ga ik gemeenten
attenderen op het belang van het gebruik van een opvallende envelop voor het versturen
van de stempas, waarmee het risico afneemt dat de post ongelezen wordt weggegooid.
267
Waarom zijn bij de uitvoering van de motie-Van den Bosch c.s. (TK 34 827, nr. 6) de brieven van de Minister van BZK niet vermeld (TK 34 827, nr. 7 en 8)?
Antwoord:
Per abuis zijn de bedoelde brieven hier niet vermeld; bij het verschijnen van de begroting
had het overzicht op dit punt geactualiseerd moeten zijn met de door vraagsteller
aangehaalde brieven.
268
Wanneer komt de kabinetsreactie op de Rijksinspectie Digitalisering naar de Kamer
en wat is de invloed van de beleidsdoorlichting BIT op dit tijdspad?
Antwoord:
Het door uw Kamer bij de motie Middendorp (35 000 VII nr. 34) gevraagde onderzoek naar de meerwaarde van een Rijksinspectie Digitalisering wordt
momenteel in opdracht van mij uitgevoerd door ABD Topconsult. Dit traject loopt parallel
aan de beleidsdoorlichting BIT. Ik verwacht dat de resultaten van beide onderzoeken
voor het einde dit jaar verschijnen zodat de Staatssecretaris en ik ook nog dit jaar
een samenhangende beleidsreactie op beide rapporten met uw Kamer kunnen delen.
269
Wanneer en op welke wijze is de Kamer geïnformeerd over de uitvoering van de motie-Den
Boer/Van der Molen/Van der Graaf (TK 35 000 VII, nr. 23)?
Antwoord:
De Kamer wordt in de tweede helft van oktober 2019 geïnformeerd over de uitvoering
van de motie Den Boer/Van der Molen (TK 35 000 VII, nr. 23) over het informeren van gemeenten over de mogelijkheden om vergissingen van burgers
in de uitvoering te laten herstellen.
270
Hoe is de migratie geweest van koopwoningen, sociale huurwoningen, middenhuurwoningen
en dure huurwoningen, inclusief nieuwbouw en sloop, in 2016, 2017 en 2018? En in 2019
tot nu toe
Antwoord:
De Staat van de Woningmarkt 2018 (p. 20) geeft een beeld van de mutaties tussen koopsector,
corporaties en private huur tussen 2014 en 2016. De informatie is gebaseerd op de
eigendomsmutaties van het CBS. Het CBS beschikt niet over een compleet en betrouwbaar
huurregister, zodat de uitsplitsing naar sociale, midden- en dure huur niet gemaakt
kan worden. Het CBS heeft nog geen cijfers beschikbaar over 2018 en 2019.
CBS cijfers over 2018 komen begin 2020 beschikbaar. In de Staat van de Woningmarkt
2019 zal wederom aandacht besteed worden aan de eigendomsmutaties.
271
Hoeveel datasets met persoonsgegevens heeft de overheid, inclusief overheidsdiensten
als de politie?
Antwoord:
Dat wordt niet centraal bijgehouden. Wel worden alle verwerkingen van persoonsgegevens
conform de AVG door alle overheidsorganisaties geregistreerd in hun verwerkingsregister.
Elke overheidsorganisatie is zelf verantwoordelijk voor de gegevensverwerking en de
registratie daarvan.
Zes van de tien basisregistraties van de overheid bevatten persoonsgegevens. Naast
de Basisregistratie Personen gaat het om het Kadaster, het Handelsregister, de basisregistratie
Voertuigen, de basisregistratie WOZ en de basisregistratie Inkomen.
272
Wat is de stand van zaken omtrent de 120 woningcorporaties die geen volmacht hebben
gegeven om hun bezit in onderpand aan WSW te blijven geven?
Antwoord:
Op 28 maart 2019 heb ik u in een schriftelijk overleg verder geïnformeerd over volmachten
in het borgstelsel (vergaderjaar 2018–2019, 29 453, nr. 489). Daarin heb ik u geïnformeerd dat naar aanleiding van vragen en opmerkingen die
het WSW ontving van een deel van de 120 corporaties, het WSW in 2018 besloten heeft
de aangepaste volmacht vooralsnog in te trekken en het onderwerp integraal mee te
nemen in het strategisch programma dat het uitvoert in 2019. Deze situatie is ongewijzigd.
273
Hoeveel gemeenten hebben (nog) geen geactualiseerde woonvisie? En in hoeveel gemeenten
zijn (nog) geen prestatieafspraken tussen gemeenten, corporaties en huurders gemaakt?
Antwoord:
Er zijn geen recente gegevens beschikbaar over door gemeenten vastgesteld woonbeleid.
Wel is bekend op basis van het rapport Lokale ervaringen rond woonvisies, prestatieafspraken
en huurdersparticipatie (Companen, oktober 2018) dat vanaf de wijziging van de woningwet
in 2015 nagenoeg alle gemeenten woonbeleid hebben geformuleerd of in voorbereiding
hadden voor 2019. Dit is gebaseerd op de extrapolatie van een enquête onder gemeenten
en corporaties, die door ongeveer de helft van alle gemeenten en ruim 60% van alle
corporaties is ingevuld.
In 2018 hebben 77% van alle gemeenten en 80% van alle corporaties één of verschillende
prestatieafspraken gemaakt voor 2019 (en vaak ook de vervolg jaren). Het gaat daarbij
om 559 overeenkomsten met betrekking tot 75% van de sociale huurwoningvoorraad. Er
worden en werden vaak ook afspraken voor een langere periode gemaakt, niet alle partijen
maken elk jaar nieuwe afspraken.
Volgens de Monitor Prestatieafspraken (2018, Companen) zouden 35 gemeenten en 42 kleine
corporaties in de periode 2015–2018 geen prestatieafspraken gemaakt hebben.
274
Welke stappen zet u om mensen met een andere etnische achtergrond dan de Nederlandse
te stimuleren om politiek ambtsdrager te worden?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 137.
275
Hoeveel rijksambtenaren werken op dit moment door na de AOW-leeftijd?
Antwoord:
Op 1 juli 2019 waren er binnen de rijksdienst 615 mensen in dienst die op dat moment
boven de voor hen geldende AOW-leeftijd waren.
276
Wat is de ontwikkeling van het aantal rijksambtenaren dat doorwerkt na de AOW-leeftijd?
Antwoord:
Op 1 juli 2019 waren er binnen de rijksdienst 615 werknemers in dienst die op dat
moment boven de voor hen geldende AOW-leeftijd waren. Dit aantal heeft zich als volgt
ontwikkeld:
– 31 december 2016: 493 (Q4)
– 31 december 2017: 544 (Q4)
– 31 december 2018: 700 (Q4)
– 1 juli 2019: 615 (Q2)
277
Hoeveel sociale huurwoningen zijn er die op basis van het WWS-systeem bij huurdersmutatie
zou kunnen leiden tot een aanvangshuur boven de liberalisatiegrens?
Antwoord:
Uit de evaluatie van het WWS die ik uw Kamer toezond bij brief van 22 februari 2019
(Kamerstukken II 2018/19, 32 847, nr. 470) bleek, dat bij circa 50% van de woningen in bezit van corporaties de aanvangshuur
bij huurdersmutatie kan leiden tot een huur boven de liberalisatiegrens. Voor de woningen
in bezit van particuliere verhuurders geldt dit voor circa 40% van de woningen.
278
Wat is de actuele stand van zaken met betrekking tot de eventuele aanpassing van de
zomer- en wintertijd? En wat is de actuele stand van zaken met betrekking tot deze
discussie in België, Frankrijk en Duitsland?
Antwoord:
De Raad van Ministers heeft nog geen standpunt ingenomen en ik verwacht ook niet dat
dat dit jaar nog gaat gebeuren. Het kabinet zal pas een formeel standpunt bepalen
als we beschikken over alle relevante informatie en de standpunten van de buurlanden.
Dat is nu nog niet het geval. Uit nader onderzoek komt geen duidelijke voorkeur naar
voren voor één van de drie tijdsystemen. Binnenkort ontvangt u hierover een brief.
Nederland zal bij de Europese Commissie blijven aandringen op een diepgaande Impact
Assessment voor een betere onderbouwing van het voorstel. De Nederlandse inzet blijft
gericht op een zoveel mogelijk geharmoniseerd tijdsysteem, vooral met onze buurlanden.
Ik onderhoud contact met andere lidstaten, in het bijzonder naburige landen (België,
Luxemburg, Duitsland en Frankrijk), om de ontwikkelingen daar te volgen. Ook zij hebben
nog geen formeel standpunt ingenomen.
279
Hoeveel woningcorporaties hebben een juridisch scheidingsvoorstel, administratief
scheidingsvoorstel, en/of afstotingsvoorstel voor DAEB- en niet-DAEB ingediend? En
zijn er woningcorporaties die dit nog niet hebben gedaan? Zo ja, om hoeveel woningcorporaties
gaat dit en hebben deze woningcorporaties die keuze nader toegelicht?
Antwoord:
In onderstaande tabel uit de dit voorjaar toegestuurde evaluatie van de herziene Woningwet
is weergegeven hoeveel corporaties in 2018 welke vorm van scheiden/splitsen hebben
gekozen. Daarmee hebben alle corporaties een vorm van scheiden of splitsen toegepast.
Toegepaste vormen van scheiden/splitsen
Aantal corporaties
Administratieve scheiding
201
Verlicht regime
124
Hybride scheiding
8
Juridische scheiding
3
Bron: Autoriteit woningcorporaties
280
Hoeveel betaalbare huurwoningen voor ouderen en voor mensen met een beperking zijn
er bijgekomen, sinds de motie (met nummer 19 637, nr. 2100) die daartoe opriep in 2015 is aangenomen? Hoeveel betaalbare huurhuizen voor ouderen
en voor mensen met een beperking worden gebouwd in 2020?
Antwoord:
Er bestaan geen gegevens van het aantal betaalbare huurwoningen voor ouderen en voor
mensen met een beperking dat er tussen 2015 en heden is gebouwd. Dat geldt ook voor
het aantal van deze woningen dat in 2020 zal worden gebouwd. Dit komt vooral doordat
er grote verschillen zijn in woningen voor deze doelgroepen waardoor er geen eenduidige
definitie voor handen is.
281
Wat is de laatste stand van zaken inzake de fraudezaak bij Vestia?
Antwoord:
Op dit moment kan de ik geen uitspraken doen over de stand van zaken en de inhoudelijke
voortgang van de fraudezaak Vestia omdat het onderzoek door het OM/Functioneel Parket
naar de fraude-aanbesteding Vestia nog gaande is en doorloopt tot naar verwachting
begin 2020. Via de IOD wordt de ILT/Aw geïnformeerd over de voortgang van het onderzoek
door het OM.
282
Wat is het percentage dure scheefwoners onder sociale huurders Kan dit uitgesplitst
worden in de inkomensgroepen?
Antwoord:
Volgens WoON2018 woonden in totaal ruim 200 duizend huurders duur scheef in de sociale
(corporatie)huur (10% van alle corporatiehuurders) en ongeveer 110 duizend in de private
huur (13% van alle private huurders). Per definitie hebben zij een inkomen onder de
inkomensgrens voor de huurtoeslag.
Circa 43% van de duur scheefwonende huurders in de sociale huursector had een inkomen
van minder dan 110% van het beleidsmatig sociaal minimum. Nog eens een kwart had inkomens
tussen 110% en 130% van het minimum.
283
Wat is het percentage goedkope scheefwoners onder sociale huurders?
Antwoord:
Het aantal goedkope scheefwoners, ofwel huishoudens met een midden- of hoger inkomen
in een gereguleerde woning, bedroeg volgens WoON2018 457 duizend huishoudens, waarvan
ongeveer 340 duizend in gereguleerde corporatiewoningen. Dit is ongeveer 16%.
284
Wat is het percentage grote scheefwoners onder sociale huurders?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 285.
285
Wat is het percentage kleine scheefwoners onder sociale huurders?
Antwoord:
In wet- en regelgeving zijn geen normen opgenomen over de passendheid van woningen
en huishoudens als het over de omvang van het huishouden en de grootte van de woning
gaat. Gemeenten en corporaties stellen bij nieuwe verhuringen in sommige gevallen
(Huisvestingsverordening) wel eisen aan de verhouding tussen aantal personen en grootte
van de woning of het type woning, maar als de samenstelling van een huishouden vervolgens
wijzigt (groter of kleiner wordt) is het aan de huurder zelf om al dan niet op zoek
te gaan naar een andere woning.
Ik kan dan ook geen antwoord geven op de vraag naar percentages «grote en kleine scheefwoners».
286
Wat is het percentage sociale huur, middenhuur en dure huur?
Antwoord:
Volgens WoON2018 had 82% van alle huurwoningen een huurprijs onder de liberalisatiegrens,
14% was middensegment tot 1.000 euro en 4% dure huur boven de 1.000 euro.
Woningcorporaties hadden 92% huurwoningen met een huurprijs tot de liberalisatiegrens,
7% midden- en 1% dure huurwoningen. Overige verhuurders hadden 59% huurwoningen met
een huurprijs toe de liberalisatiegrens, 29% midden- en 12% dure huurwoningen.
287
«De Minister zegt de toe met betrekking tot Transitie Kiesraad de Tweede Kamer voor
einde zomerreces 2019 te informeren over budget, bevoegdheden en capaciteit.» – Wanneer
verwacht de Minister hierover de Kamer nader te kunnen informeren?
Antwoord:
Met de brief van 7 oktober jl. ((Kamerstukken II 2018/19, 35 165, nr. 1).) is uw Kamer geïnformeerd. Zie het antwoord op vraag 125.
288
Kan een overzicht gegeven worden van oud-bewindspersonen die advies- en ambassadeurswerk
doen voor de rijksoverheid? En hoe is de bezoldiging van deze functionarissen geregeld
(de hoogte van de bezoldiging en hoe gaat dit per uur of per specifieke opdracht)?
Antwoord:
Er is geen rijksbreed register van oud-bewindspersonen die advies- en ambassadeurswerk
doen. In het korte tijdsbestek voor de beantwoording van de vraag welke oud-bewindspersonen
advies- en ambassadeurswerk doen, kan ik u vanuit het Ministerie van BZK melden dat
de volgende oud-bewindspersonen werkzaamheden verrichten:
Alexander Pechtold
Jaap de Hoop Scheffer
Liesbeth Spies
Sybilla Dekker
De bezoldiging van de diverse functionarissen is verschillend geregeld. Dat kan een
bezoldiging zijn op basis van een regeling, zoals vacatiegeld, maar ook op basis van
een marktconforme opdracht of zelfs onbezoldigd. Er is geen uniforme regeling ten
aanzien van de bezoldiging van oud-bewindspersonen.
289
Wanneer ontvang de Tweede Kamer de uitwerking van de Thorbeckelezing?
Antwoord:
Ik streef er naar u mijn visie op het binnenlands bestuur, als uitwerking van de Thorbeckelezing,
nog voor de plenaire behandeling van de begroting BZK eind oktober te kunnen sturen.
290
Kunt u het onderzoek over de vergoeding van Statenleden en AB-leden voor de begrotingsbehandeling
van BZK naar de Kamer sturen?
Antwoord:
Het onderzoek is nog gaande. De verwachting is dat voor of kort na het kerstreces
de resultaten van het onderzoek naar de Tweede Kamer kunnen worden verzonden.
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
E. Ziengs, voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
F.M.J. Hendrickx, adjunct-griffier
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.