Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
34 971 Wijziging van de Zorgverzekeringswet in verband met versterking van de invloed van verzekerden op de zorgverzekeraar (verzekerdeninvloed Zvw)
Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 9 april 2019
Inhoudsopgave
blz.
Introductie
1
A.
ALGEMEEN DEEL
2
1.
Inleiding
2
2.
Doel van het wetsvoorstel
4
3.
Noodzaak tot versterking invloed verzekerden
5
4.
Versterkte positie verzekerden
10
5.
Consultatie en advies
25
6.
Uitvoering en regeldruk
26
7.
Toezicht en handhaving
26
B.
ARTIKELSGEWIJS DEEL
27
Introductie
Met belangstelling heeft de regering kennisgenomen van het verslag naar aanleiding
van het voorstel tot wijziging van de Zorgverzekeringswet in verband met versterking
van de invloed van verzekerden op de zorgverzekeraar (verzekerdeninvloed Zvw). De
regering is verheugd dat het doel van het wetsvoorstel om te komen tot meer verbinding
tussen zorgverzekeraars en verzekerden door een meerderheid van de leden van de verschillende
fracties wordt onderschreven.
De leden van de verschillende fracties benadrukken het belang van het bewerkstelligen
van meer invloed van verzekerden op het beleid van hun zorgverzekeraar. Wel hebben
de leden van verschillende fracties vragen gesteld en opmerkingen gemaakt. De regering
hoopt met deze nota naar aanleiding van het verslag de nog bestaande onduidelijkheden
te kunnen wegnemen.
Voorts is, mede naar aanleiding van vragen van de leden van de verschillende fracties,
besloten het wetsvoorstel bij nota van wijziging op twee punten aan te vullen. Ten
eerste is mede naar aanleiding van vragen van de leden van de ChristenUnie-fractie
en de VVD-fractie in artikel 28b van het wetsvoorstel opgenomen dat de vertegenwoordiging
van verzekerden regelmatig haar achterban consulteert en informeert over haar werkzaamheden
en de resultaten daarvan. Deze bepaling voorziet in een blijkens de consultatie breed
gedragen behoefte, namelijk het meer samenbrengen van vertegenwoordiging en verzekerden.
Voor de responsiviteit van een vertegenwoordiging van verzekerden is het immers onontbeerlijk
om verzekerden te raadplegen en zo voeling te houden met wat bij haar «achterban»
leeft. Ook is het van groot belang dat de vertegenwoordiging aan de achterban verantwoording
aflegt over haar werkzaamheden en de resultaten daarvan. Het wetsvoorstel bevatte
reeds een verplichting voor de zorgverzekeraar om de vertegenwoordiging hierbij desgevraagd
hulp te bieden maar door deze taken expliciet bij de vertegenwoordiging te leggen
wordt het noodzakelijke contact tussen vertegenwoordiging en verzekerden nog beter
geborgd.
Ten tweede is mede naar aanleiding van vragen van de leden van de VVD-fractie en de
CDA-fractie in artikel 28c van het wetsvoorstel opgenomen dat de vertegenwoordiging
haar advies over het jaarlijkse zorginkoopbeleid binnen een redelijke termijn moet
uitbrengen. In het wetsvoorstel was wel een verplichting opgenomen voor de zorgverzekeraar
om de vertegenwoordiging tijdig om advies te vragen, maar het wetsvoorstel voorzag
niet in een verplichting voor de vertegenwoordiging om vervolgens ook binnen een redelijke
termijn te adviseren. Om hier geen onduidelijkheid over te laten bestaan, is nu uitdrukkelijk
bepaald dat de vertegenwoordiging binnen een redelijke termijn advies uit moet brengen.
Daarbij is niet uitgewerkt wat precies een redelijke termijn is, zodat er in de praktijk
ruimte is voor maatwerk. Beide wijzigingen sluiten aan bij de (gewijzigde) tekst van
het wetsvoorstel medezeggenschap cliënten zorginstellingen 2018 (Wmcz).1 Daarnaast voorziet de nota van wijziging in een beperkt aantal technische aanpassingen.
In deze nota naar aanleiding van het verslag wordt de volgorde van de hoofdstukken
van het verslag aangehouden. Verschillende fracties hebben over een aantal onderwerpen
vergelijkbare vragen gesteld. In verband met de leesbaarheid en de omvang van deze
nota naar aanleiding van het verslag is ervoor gekozen gelijksoortige vragen binnen
de hoofdstukken gezamenlijk te beantwoorden, waarbij rekening is gehouden met de nuances
in de gestelde vragen. Waar dezelfde vragen in een volgend hoofdstuk terugkomen wordt
verwezen naar de beantwoording in een eerder hoofdstuk.
A. Algemeen
1. Inleiding
De leden van de VVD-fractie vinden het belangrijk dat verzekerden invloed kunnen hebben
op het beleid van de zorgverzekeraar, met name waar het gaat om de hoofdlijnen van
de zorginkoop en de klantcommunicatie. De leden zijn van mening dat de belangrijkste
manier waarop verzekerden invloed kunnen uitoefenen op het beleid van de zorgverzekeraar,
het overstappen naar een andere zorgverzekeraar is. Zij vragen hoe de regering kijkt
naar deze twee aspecten in relatie tot elkaar.
Beide aspecten liggen in elkaars verlengde. Het klopt dat verzekerden die niet tevreden
zijn met (het beleid van) de zorgverzekeraar kunnen overstappen; dit wordt door de
regering van belang geacht en wordt ook wel aangeduid als «stemmen met de voeten».
Dit overstappen kan echter maar een keer per jaar. Bovendien zijn zorgverzekeraars
over het algemeen niet op de hoogte van de reden waarom verzekerden overstappen. Het
overstappen van verzekerden die ontevreden zijn over het zorginkoopbeleid en/of het
klantcommunicatiebeleid leidt derhalve veelal niet tot gerichte verbeteringen op die
terreinen. Daarom is het tevens wenselijk dat de wet voorziet in de mogelijkheid voor
verzekerden om meningen en wensen te kunnen uiten, zodat de zorgverzekeraar dit zoveel
mogelijk mee kan nemen in het beleid.
De leden van de SP-fractie zien onderhavig wetsvoorstel als een wassen neus. Zij wijzen
erop dat de zorgverzekeraars ten doel hebben kosten zo laag mogelijk te houden teneinde
een zo gunstig mogelijke concurrentiepositie te bewerkstelligen. Zij vragen de regering
om een toelichting op wat dit betekent voor de mate van invloed die verzekerden kunnen
hebben.
Zorgverzekeraars hebben in het zorgstelsel de rol om de kosten zo laag mogelijk te
houden. Om die reden kopen ze de zorg scherp in. Dat neemt niet weg dat zorgverzekeraars
er groot belang bij hebben om hierbij naar de meningen en wensen van hun verzekerden
te luisteren. Doen ze dat niet, dan lopen ze het risico dat verzekerden overstappen.
Zorgverzekeraars kunnen de meningen en wensen van verzekerden goed gebruiken om hun
zorginkoop beter aan te laten sluiten bij hun wensen. Op dit moment zien we dat ook
al gebeuren in de praktijk.
De leden van de SP-fractie constateren dat het vertrouwen in zorgverzekeraars minimaal
is. Zij vragen of de verzekerdenvertegenwoordiging dit vertrouwen terug zal kunnen
winnen.
Het is niet de taak van de vertegenwoordiging om het vertrouwen in de zorgverzekeraar
te vergroten. Wel kan dit een gevolg zijn wanneer de vertegenwoordiging ervoor zorgt
dat zorgverzekeraar en verzekerden (nog) meer met elkaar in verbinding komen te staan.
De leden van de SP-fractie vragen of de regering erkent dat de bewindspersonen in
het huidige stelsel nauwelijks grip hebben op de zorgverzekeraar en hoe een verzekerdenvertegenwoordiging
dan in staat moet zijn om invloed uit te oefenen.
Het wetsvoorstel versterkt de positie van de vertegenwoordiging. De zorgverzekeraar
moet ervoor zorgen dat deze rechten kunnen worden uitgeoefend. De Nederlandse Zorgautoriteit
(NZa) ziet erop toe dat de statuten zijn ingericht conform de eisen van het wetsvoorstel,
dat een vertegenwoordiging functioneert en dat die vertegenwoordiging zoveel mogelijk
een goede afspiegeling van de verzekerden vormt. De NZa beschikt in dat kader over
de handhavingsinstrumenten van een last onder dwangsom en de bestuurlijke boete. Daarnaast
kan de vertegenwoordiging geschillen over de uitvoering van de inspraakregeling voorleggen
aan de burgerlijke rechter.
De leden van de SP-fractie wijzen op het belang van inspraak van zorgverleners op
de zorgverzekeraar en vragen of de regering bereid is een wetsvoorstel te maken waarin
wordt geregeld dat zorgverleners meer invloed op zorgverzekeraars krijgen.
De regering is niet voornemens om een wetsvoorstel te maken dat inspraak van zorgverleners
op zorgverzekeraars regelt. Er wordt op gewezen dat zorgverleners al invloed hebben
via de contractering en de onderhandelingen die daar deel van uitmaken. Binnen de
kaders van de Mededingingswet is ook ruimte voor zorgaanbieders om gezamenlijk op
te trekken richting zorgverzekeraars, zoals op het gebied van zorginhoudelijke aspecten
en vermindering van regeldruk. Ook op andere wijze hebben zorgverleners invloed op
zorgverzekeraars. Zo voeren zorgverzekeraars, niet alleen in de voorbereiding van
hun inkoopbeleid maar het hele jaar door, gesprekken met zorgaanbieders en beroepsverenigingen.
Deze gesprekken gaan over meer dan alleen het concrete zorginkoopbeleid, zoals de
meerjarenstrategie van een zorgverzekeraar, de (sociale) gezondheidsopgave in een
regio, gemeente of wijk en over proeftuinen, projecten of experimenten. Verder worden
er in diverse sectoren (hoofdlijnen)akkoorden gesloten tussen koepels van zorgaanbieders
en zorgverzekeraars, waarin inhoudelijke afspraken worden gemaakt over de ontwikkeling
van de zorg.
2. Doel van het wetsvoorstel
De leden van de D66-fractie vragen of de regering het van belang acht dat verzekerden
op voorhand duidelijk weten op welke (extra) terreinen zij inspraak kunnen hebben.
Ook vragen zij op welke manier hierover kan worden gecommuniceerd zodat dit voor verzekerden
een afweging kan zijn bij het afsluiten van een polis.
Het wordt inderdaad van belang geacht dat verzekerden op voorhand weten op welke terreinen
zij inspraak kunnen hebben. Deze terreinen dienen te zijn opgenomen in de inspraakregeling,
die de zorgverzekeraar openbaar moet maken. Zoals in de memorie van toelichting en
het nader rapport is opgemerkt geschiedt dit naar verwachting door publicatie op de
website, nu alle verzekeraars een website hebben. Doordat de inspraakregeling openbaar
wordt gemaakt, kunnen verzekerden het inspraakbeleid van de zorgverzekeraar meewegen
bij het afsluiten van een polis.
De leden van de SP-fractie vragen of de regering nader kan toelichten wat zij verstaat
onder het algemeen belang, aangezien de regering vanwege de richtlijn Solvabiliteit
II zorgverzekeraars alleen regels mag opleggen, indien dit ter bescherming is van
het algemeen belang. De leden van de SP-fractie vinden dit vreemd, aangezien zorgverzekeraars
publiek geld uitgeven. Zij menen dat dit betekent dat alles wat de zorgverzekeraar
doet, het algemeen belang betreft. Zij vragen verder of de regering onderzoek heeft
gedaan naar de ruimte die er is om zorgverzekeraars verplichtingen op te leggen.
De regering heeft bezien welke ruimte de richtlijn Solvabiliteit II biedt om zorgverzekeraars
wettelijke verplichtingen op te leggen. Deze ruimte is niet onbeperkt. De richtlijn
beoogt een «level playing field» bij de grensoverschrijdende mededinging tussen verzekeraars
te bevorderen en is van toepassing op privaatrechtelijke schadeverzekeringen en schadeverzekeraars.
Artikel 3 bepaalt dat de richtlijn niet geldt voor verzekeringen die vallen binnen
een wettelijke regeling van sociale zekerheid van een lidstaat. De richtlijn is echter
wel van toepassing indien, zoals in Nederland, een particuliere ziektekostenverzekering
geheel of gedeeltelijk de door de socialezekerheidsstelsels verleende dekking vervangt
en als zo’n verzekering wordt uitgevoerd door een verzekeringsonderneming die voor
eigen risico optreedt. Dan staat artikel 206 van de richtlijn het toe om specifieke
wettelijke voorschriften op te leggen aan verzekeraars. Vereist is dat de afwijkende
maatregelen niet discrimineren naar nationaliteit, in het algemeen belang getroffen
worden en noodzakelijk en proportioneel zijn. Bovendien dient ervoor gewaakt te worden
dat met toevoeging van wettelijke voorschriften de publiekrechtelijke elementen van
het zorgverzekeringsstelsel dermate zwaar gaan wegen, dat het – ongewild – omslaat
van een privaatrechtelijk naar een publiekrechtelijk stelsel. Anders dan de leden
van de SP-fractie veronderstellen, brengt het gegeven dat verzekeraars langs privaatrechtelijk
weg deels met publieke middelen voorzien in het Nederlandse zorgverzekeringsstelsel
dus niet mee dat hen onbeperkt wettelijke verplichtingen opgelegd kunnen worden. Volledigheidshalve
verwijst de regering in dit kader naar het nader rapport en de memorie van toelichting
voor de motivering dat de grenzen van de richtlijn Solvabiliteit II in acht zijn genomen.
De leden van de SP-fractie achten de in dit wetsvoorstel vastgelegde verplichtingen
voor inspraak van verzekerden niet genoeg om het algemeen belang voldoende te borgen,
aangezien niet vastgelegd is wát de zorgverzekeraar met de inspraak van de verzekerde
moet doen. Zij vragen de regering nader te specificeren wat onder «invloed van de
verzekerde» wordt verstaan? Ook vragen zij of de regering erkent dat het wetsvoorstel
«inspraak» voor de verzekerde regelt, maar niet zozeer «invloed»?
De leden van de SP-fractie achten meer nodig dan alleen terugkoppeling van de zorgverzekeraar
over de input van verzekerden. Zij zijn van mening dat de overheid, verzekerden en
zorgverleners grip moeten krijgen op het gedrag van zorgverzekeraars.
Zij vragen de regering uiteen te zetten wat de zorgverzekeraar moet doen met de meningen
en wensen ten aanzien van het inkoopbeleid.
Het doel van het wetsvoorstel is dat zorgverzekeraars de meningen en wensen van hun
verzekerden betrekken bij het vormgeven van beleid. Zorgverzekeraars zijn niet verplicht
deze inbreng over te nemen. De verantwoordelijkheid voor het opstellen en uitvoeren
van het beleid ligt immers bij het bestuur.
Zorgverzekeraars moeten hun verzekerden wel informeren over wat met hun inbreng is
gedaan, wat het waarom is achter het beleid en – indien aan de orde – om welke reden
aan de inbreng van bepaalde (groepen) verzekerden geen gehoor is gegeven. Dit is onder
meer van belang omdat de preferenties van de verschillende verzekerden zullen verschillen:
verzekerden zullen niet altijd dezelfde belangen hebben. Bij de totstandkoming van
het beleid zal dan ook een afweging tussen de diverse belangen worden gemaakt en zal
inzichtelijk moeten worden teruggekoppeld naar de verzekerden hoe met de verschillende
belangen rekening is gehouden.
Ook de vertegenwoordiging dient in het schriftelijke advies over het zorginkoopbeleid
in te gaan op wat er is gedaan met de resultaten van de inspraak van individuele verzekerden
over (onderdelen van) dit beleid en zullen in dat kader moeten bezien of de inbreng
is verwerkt in het jaarlijkse zorginkoopbeleid en zo ja, hoe. Hierdoor zal de zorgverzekeraar
zich naar verwachting beter rekenschap geven van de inspraak.
Als de verzekerden ontevreden zijn over hetgeen de zorgverzekeraar doet met de inspraak,
zou dit een reden voor hen kunnen zijn om over te stappen. Ook dit is een prikkel
voor de zorgverzekeraar om de wensen en meningen van verzekerden mee te nemen in de
besluitvorming.
3. Noodzaak tot versterking invloed verzekerden
De leden van de VVD-fractie vragen wat effectief het verschil is tussen de wijze waarop
inspraak op dit moment is geregeld en de situatie na inwerkingtreding van het wetsvoorstel.
Zij willen weten hoeveel zorgverzekeraars op dit moment geen enkele inspraak of invloed
van verzekerden hebben geregeld, hoe de inspraak in de praktijk is geregeld, op welke
onderwerpen op dit moment al inspraak mogelijk is en in hoeverre de huidige ledenraden
niet al een goede invulling van de mogelijkheid voor invloed van verzekerden hebben.
Zij vragen hoe de invloed van de verzekerden met dit wetsvoorstel wordt verstrekt
en verzoeken de regering om helder aan te geven wat het nut en de noodzaak van het
wetsvoorstel is in vergelijking met de huidige praktijk.
De leden van de SP-fractie constateren dat er reeds verschillende instrumenten bestaan
waarmee verzekerden invloed kunnen hebben op hun verzekeraar. Zij vragen aan te geven
wat de impact hiervan tot nu toe is geweest.
In de praktijk heeft iedere zorgverzekeraar een constructie waarin verzekerden een
rol hebben. Denk aan een ledenraad en/of een verzekerdenraad. Daarbij is in principe
op tal van onderwerpen inspraak op het beleid mogelijk. Zorgverzekeraars zetten daarnaast
nog andere instrumenten in om verzekerden te betrekken bij het beleid: het organiseren
van regiobijeenkomsten met verzekerden, inzet van klantenpanels en sociale media,
advisering door (regionale) adviesraden, contacten met patiëntenorganisaties, het
uitzetten van enquêtes, klanttevredenheidsonderzoeken en het opzetten van «virtual
communities». De ervaringen hiermee zijn goed, maar de behoefte aan het vergroten
van de directe participatie van (individuele) verzekerden wordt onder betrokkenen
van de consultatie breed gevoeld. Het beeld is dat verzekerden weliswaar op verschillende
wijzen worden betrokken bij het beleid van hun zorgverzekeraar, maar dat dit nog onvoldoende
impact heeft gehad op de dialoog over bijvoorbeeld onderwerpen die de verzekerden
direct raken. Ook overigens zijn uit de brede consultatie verschillende verbeterpunten
naar voren gekomen. Nut en noodzaak van het wetsvoorstel bestaan uit het tegemoetkomen
aan de geconstateerde verbeterpunten ten aanzien van de huidige praktijk. Zoals uit
het vorenstaande blijkt, is er onder meer behoefte aan meer dialoog tussen individuele
verzekerden en zorgverzekeraars over onderwerpen die de verzekerden direct raken,
waarbij ze zich betrokken voelen en waarover zij willen meepraten. Voorts is voor
verzekerden onvoldoende transparant welke middelen zij hebben om invloed uit te kunnen
oefenen op het beleid van de zorgverzekeraar. Daarnaast achten de bestaande leden-
en verzekerdenraden zich in het algemeen onvoldoende geëquipeerd om hun bevoegdheden
goed te kunnen uitoefenen. Ook vormen zij niet altijd een goede afspiegeling van de
verzekerdenpopulatie (bijvoorbeeld qua leeftijd en opleiding) en koppelen zij hun
bevindingen niet of nauwelijks terug aan hun «achterban». Daarnaast hebben zij, omdat
zij vaak niet of te laat betrokken worden, te weinig invloed op het zorginkoopbeleid.
Het wetsvoorstel biedt een versteviging van de positie van de verzekerden via zowel
inspraak van de individuele verzekerden als een vertegenwoordiging van verzekerden.
Het legt een aantal eisen vast die gesteld worden aan de wijze waarop verzekerden
invloed hebben op het beleid van een zorgverzekeraar. De voorgestelde wettelijke eisen
zijn zodanig dat zij voldoende concreet zijn om de invloed van verzekerden op het
beleid van de zorgverzekeraar te verbeteren.
De leden van de CDA-fractie vragen wat de regering bedoelt met de opmerking dat ook
via de moeder- of zustermaatschappijen van een zorgverzekeraar invloed van de verzekerden
op het beleid van de zorgverzekeraar mogelijk is.
Hiermee wordt bedoeld dat verzekerden – afhankelijk van de rechtsvorm van de zorgverzekeraar –
invloed op hun zorgverzekeraar kunnen uitoefenen doordat zij lid zijn van een ledenraad
van de moedermaatschappij. Daarvan is bij een OWM of coöperatie sprake als verzekerden
(tevens) lid zijn van een ledenraad op concernniveau. Bij een concern waar de zorgverzekeraar
een NV is en de moedermaatschappij een BV of NV wordt doorgaans een afzonderlijke
vereniging opgericht die (vrijwel) volledig aandeelhouder is van de moedermaatschappij.
Verzekerden worden bij het sluiten van de zorgverzekering automatisch lid van deze
vereniging en kunnen via de ledenraad van deze vereniging deelnemen aan de algemene
aandeelhoudersvergadering van de NV of BV waarbij zij dus via de moedermaatschappij
invloed kunnen uitoefenen op hun zorgverzekeraar.
In de memorie van toelichting wordt abusievelijk ook gesproken van invloed van verzekerden
via zustermaatschappijen. Hiervan is geen sprake.
De leden van de CDA-fractie vragen welk concern op dit moment voor een verzekerdenraad
heeft gekozen in plaats van een ledenraad, en wat hiervoor volgens de regering de
redenen zijn. Ook vragen deze leden of het klopt dat in het geval van de moedermaatschappijen
die wel een ledenraad hebben, tevens verzekerdenraden zijn ingesteld en hoe bevoegdheden
tussen deze ledenraden en verzekerdenraden onder één moedermaatschappij zijn verdeeld.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of alle zorgverzekeraars momenteel een
leden- dan wel een verzekerdenraad hebben, bij welke concerns er geen ledenraad is
en hoe bij deze concerns momenteel de invloed van verzekerden is geborgd.
In de praktijk heeft iedere zorgverzekeraar een constructie waarin verzekerden een
rol hebben. De rechtsvorm van een zorgverzekeraar en die van de eventuele andere rechtspersonen
binnen het concern van (zorg)verzekeraars, heeft uitwerking op de wijze waarop verzekerden
(wettelijk) invloed hebben op het beleid. Bij de meeste concerns van verzekeraars
is verzekerdeninvloed geborgd via een ledenraad: ofwel doordat de verzekerde op grond
van zijn polisvoorwaarden automatisch lid wordt van het concern, waarbij men deel
kan nemen aan de ledenraad (bij een onderlinge waarborgmaatschappij (OWM) of coöperatie),
ofwel via de oprichting van een vereniging, die (vrijwel) volledig aandeelhouder is
van de BV of NV, met een ledenraad. Bij drie concerns is het iets anders georganiseerd.
Bij Achmea zijn de aandelen voor het merendeel in handen van een vereniging met een
ledenraad. Via deze constructie ligt ook hier zeggenschap bij de leden. Daarnaast
zijn er diverse verzekerdenraden die de belangen van de verzekerden van de onder Achmea
vallende vennootschappen behartigen. ASR en iptiQ hebben gekozen voor een verzekerdenraad
in plaats van een ledenraad. Hier is een andere ontwerpkeuze voor de organisatiestructuur
gemaakt. Ook de verzekerdenraad is een vertegenwoordiging van verzekerden, maar heeft
niet dezelfde wettelijke (of statutaire) bevoegdheden als een ledenraad. De verzekerdenraad
heeft vooral een klankbordfunctie. Tevens komt het voor dat de ledenraad op concernniveau
ook als afzonderlijke verzekerdenraad fungeert voor de individuele zorgverzekeraar(s)
binnen het concern. Voorts kunnen er, naast een ledenraad op concernniveau, één of
meer verzekerdenraden op lager niveau zijn.
De leden van de D66-fractie vragen of de regering de representativiteit van de vertegenwoordiging
op basis van de kenmerken leeftijd en opleiding voldoende geborgd acht.
De regering acht de representativiteit op basis van de gestelde kenmerken leeftijd
en opleiding als minimum voldoende geborgd. Als gevolg van privacywetgeving ten aanzien
van de betrokkenen en het te bereiken doel wordt niet verplicht gesteld dat op andere
kenmerken wordt geselecteerd. Een volledige afspiegeling van alle kenmerken van de
verzekerdenpopulatie met alle verschillende achtergronden, ziekten en gebreken wordt
overigens ook niet haalbaar geoordeeld en – mede gezien de openbare werving en de
voorwaarden met betrekking tot de responsiviteit – evenmin nodig geacht. Met betrekking
tot de responsiviteit wordt verder opgemerkt dat bij nota van wijziging is ingevoegd
dat de vertegenwoordiging regelmatig haar achterban consulteert, zodat rekening wordt
gehouden met de verschillende wensen en meningen van de betrokken verzekerden.
De leden van de D66-fractie lezen dat huidige vertegenwoordigingen van verzekerden
zich in het algemeen onvoldoende geëquipeerd voelen om hun bevoegdheden goed te kunnen
uitoefenen. Zij vragen op welke wijze zij worden toegerust om hun taken goed uit voeren
en wie daar verantwoordelijk voor is.
In het wetsvoorstel worden zorgverzekeraars verplicht om er zorg voor te dragen dat
de vertegenwoordiging gebruik kan maken van de voorzieningen die zij redelijkerwijs
nodig heeft voor de vervulling van haar werkzaamheden (bijv. communicatiekanaal via
de website van de zorgverzekeraar). Ook moet de zorgverzekeraar voorzien in de kosten
die redelijkerwijs noodzakelijk zijn voor de werkzaamheden van de vertegenwoordiging
zoals de kosten voor scholing, onafhankelijke ondersteuning en, indien onverhoopt
nodig, het voeren van rechtsgedingen. Bij kosten voor scholing kan gedacht worden
aan het toekennen van een opleidingsbudget, waarmee de vertegenwoordiging ook kan
werken aan deskundigheidsbevordering.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat er onvoldoende dialoog plaatsvindt tussen
individuele verzekerden en zorgverzekeraars op het gebied van het zorginkoopbeleid,
klantcommunicatiebeleid, polisaanbod en marketingbeleid van de zorgverzekeraar. Zij
vragen waarom de regering niet heeft gekozen voor inspraak op alle vier van de eerdergenoemde
beleidsterreinen. Ook vragen zij of de regering het ermee eens is dat inspraak van
verzekerden op het polisaanbod en marketingbeleid de kwaliteit van het beleid op deze
terreinen kan verbeteren.
Het is niet de bedoeling in de wet voor te schrijven dat op de volle breedte van de
beleidsterreinen van de zorgverzekeraars en voor alle details inspraak moet plaatsvinden.
Uit een brede consultatie van betrokken partijen ter voorbereiding op het onderhavige
wetsvoorstel2 bleek dat met name inspraak van verzekerden in het zorginkoopbeleid en de terugkoppeling
door de zorgverzekeraar over hoe die inspraak is betrokken bij het uiteindelijke zorginkoopbeleid,
werden gezien als belangrijkste elementen van een wettelijke borging. Daarnaast werd
in de internetconsultatie onder meer inspraak op het terrein van klantcommunicatie
als belangrijk terrein voor inspraak genoemd. De regering heeft dit beleidsterrein
bij nader inzien aan het wetsvoorstel toegevoegd omdat dit eraan bijdraagt dat de
zorgverzekeraar meer in verbinding komt te staan met zijn verzekerden en omdat het
klantcommunicatiebeleid direct verband houdt met het bieden van inspraak aan verzekerden.
Voor het succes van inspraak is de communicatie tussen verzekeraar en verzekerden
van groot belang.
Voorts komt het wettelijk verplichten tot inspraak op dit punt tegemoet aan de motie
Bouwmeester/Dik Faber3.
Inspraak van verzekerden op extra beleidsonderwerpen kan zeker waardevol zijn. Er
is evenwel voor gekozen om niet de wetgever te laten bepalen op welke extra terreinen
inspraak moet worden geboden, maar de verzekerden hier zelf een rol te geven, via
de vertegenwoordiging. Dit geeft mogelijkheid tot verbreding van de inspraak via maatwerk.
De vertegenwoordiging kan met de zorgverzekeraar in gesprek gaan om de door de verzekerden
van belang geoordeelde terreinen op te nemen in de inspraakregeling.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen waarom er in het wetsvoorstel geen aandacht
is besteed aan de betrokkenheid van verzekerden die minder (digi)taalvaardig zijn.
Zij vragen of de regering bereid is te monitoren of de inspraakmogelijkheden voldoende
toegankelijk zijn voor alle verzekerden.
De zorgverzekeraar heeft de inspanningsplicht om zijn verzekerden in de gelegenheid
te stellen om inspraak uit te oefenen over het bepaalde in de inspraakregeling. De
zorgverzekeraar en – via het instemmingsrecht – de vertegenwoordiging van verzekerden
bepalen samen hoe de inspraak wordt vormgegeven. Het ligt in de rede dat daarbij rekening
wordt gehouden met de diversiteit van de verzekerden en dat er verschillende inspraakinstrumenten
worden gehanteerd zodat alle verzekerden daadwerkelijk gebruik kunnen maken van de
gelegenheid om meningen en wensen over het beleid kenbaar te maken, inclusief ouderen,
laaggeletterden en verzekerden met lage gezondheidsvaardigheden. Zo kan, naast digitale
platforms, ook worden geadviseerd via specifieke klantenpanels of adviesraden en door
contacten met patiëntenorganisaties. Het wetsvoorstel laat bewust ruimte voor variëteit
aan nieuwe vormen van verzekerdeninvloed, zoals de onderzoekers van ESHPM4 nadrukkelijk aanbevelen.
De vraag van de leden van de SP-fractie wat de invloed tot nu toe is geweest van de reeds bestaande instrumenten waarmee
verzekerden invloed kunnen hebben op hun verzekeraar is beantwoord in samenhang met een gelijksoortige vraag van de leden van de VVD-fractie,
aan het begin van dit hoofdstuk.
De leden van de SP fractie vragen
wat er na inwerkingtreding van het wetsvoorstel met de inspraak van de leden wordt
gedaan en tot waar hun invloed reikt.
Inspraak houdt in dat verzekerden hun wensen en meningen aan de zorgverzekeraar kenbaar
kunnen maken. Wat betreft de vraag hoe ver de invloed van de door de verzekerden uitgeoefende
inspraak reikt, wordt opgemerkt dat de zorgverzekeraar niet gehouden is om hetgeen
via inspraak naar voren is gebracht, over te nemen; de verantwoordelijkheid blijft
bij het bestuur. Dit betekent echter niet dat sprake is van vrijblijvendheid. De zorgverzekeraars
zijn verplicht de uitkomsten van de inspraak terug te koppelen en aan te geven wat
daarmee is gedaan. In dit kader wordt ook verwezen het in hoofdstuk 2 van deze nota
gegeven antwoord op een vergelijkbare vraag van de betrokken fractieleden.
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat op basis van het Burgerlijk Wetboek
(BW) algemene ledenvergaderingen reeds verschillende bevoegdheden hebben, zoals benoeming
en ontslag van bestuurders. Deze leden vragen hoe deze bestaande bevoegdheden zich
verhouden tot de nieuwe bevoegdheden die aan permanente vertegenwoordigingen worden
toegekend middels dit wetsvoorstel.
De bevoegdheden in dit wetsvoorstel zijn een aanvulling op de reeds bestaande bevoegdheden
van ledenraden. De vertegenwoordiging van verzekerden wordt hiermee beter geëquipeerd
(onder andere doordat is voorzien in onafhankelijke ondersteuning en bekostiging van
opleidingen van de vertegenwoordiging). Ook wordt bijvoorbeeld geborgd dat de vertegenwoordiging
van verzekerden in elk geval invloed kan uitoefenen op het jaarlijkse inkoopbeleid
van de zorgverzekeraar.
De vragen van de leden van de ChristenUnie-fractie over de bestaande situatie betreffende leden- en verzekerdenraden, zijn in samenhang beantwoord met gelijksoortige vragen van de CDA-fractie, eerder
in dit hoofdstuk.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de bestaande leden- en verzekerdenraden
onvoldoende transparant functioneren en of de regering voornemens is ook op dit punt
verbeteringen door te voeren.
Uit de eerdergenoemde brede consultatie die is gehouden onder diverse betrokken partijen
is gebleken dat de huidige vertegenwoordigingen van verzekerden hun bevindingen niet
of nauwelijks terugkoppelen aan hun «achterban». De regering wijst erop dat het voor
de responsiviteit van een vertegenwoordiging van verzekerden onontbeerlijk is om verzekerden
te raadplegen, om voeling te houden met wat bij haar «achterban» leeft. Mede naar
aanleiding van deze vraag is besloten bij nota van wijziging te expliciteren dat de
vertegenwoordiging haar achterban moet informeren over haar werkzaamheden en de resultaten
daarvan. De zorgverzekeraar dient de vertegenwoordiging hier desgevraagd bij te helpen.
Ook dient de vertegenwoordiging bij het advies ten aanzien van het zorginkoopbeleid
in te gaan op wat er door de zorgverzekeraar is gedaan met de resultaten van de inspraak
van verzekerden (is de inbreng verwerkt in het jaarlijkse zorginkoopbeleid en zo ja,
hoe?). Hiermee is een koppeling gemaakt tussen de vertegenwoordiging en de verzekerden.
4. Versterkte positie verzekerden
De leden van de VVD-fractie vragen hoe verschillende belangen van verschillende verzekerden
verenigd worden binnen de inspraak.
In ieder geval zullen de meningen en wensen van een diversiteit aan verzekerden door
de zorgverzekeraar moeten worden gehoord. De preferenties van de verschillende verzekerden
zullen verschillen: verzekerden hebben niet altijd dezelfde belangen. Bij de totstandkoming
van het beleid zal de zorgverzekeraar dan ook een zorgvuldige afweging maken tussen
de diverse belangen en zal hij helder naar de verzekerden moeten terugkoppelen hoe
hiermee rekening is gehouden.
De leden van de VVD-fractie vragen wat precies wordt verstaan onder het zorginkoopbeleid.
Zij vragen of het klopt dat in de regeling wordt neergelegd voor welke onderdelen
inspraak wordt geboden.
De zorgverzekeraar en de vertegenwoordiging leggen gezamenlijk in de inspraakregeling
vast op welke onderdelen van het zorginkoopbeleid de gelegenheid tot inspraak wordt
geboden. Hierbij kan worden gedacht aan het preferentiebeleid en het beleid ter zake
van de inkoop van innovatieve zorg, de diversiteit van de gecontracteerde zorg, de
regionale organisatie van zorg, bereikbaarheid van de zorg, reisafstanden e.d. De
inspraak ziet uitsluitend op het beleid ter zake en dus niet op de uiteindelijke zorginkoop
en de (inhoud van) de uiteindelijke inkoopcontracten. Dit laatste is een samenspel
tussen verzekeraars en aanbieders, waarbij verzekerden geen partij zijn.
De zorgverzekeraar neemt de resultaten van de inspraak mee bij het opstellen van het
zorginkoopdocument dat jaarlijks uiterlijk op 1 april dient te worden gepubliceerd.
De vertegenwoordiging adviseert de zorgverzekeraar over dit document en betrekt daarbij
hetgeen de zorgverzekeraar heeft gedaan met de resultaten van de inspraak.
De leden van VVD-fractie vragen of de regering kan toelichten hoe een zorgverzekeraar
moet omgaan met fundamentele verschillen ten aanzien van de zorginkoop bij de verschillende
individuele verzekeraars binnen hetzelfde concern.
De zorgverzekeraar vertegenwoordigt binnen het concern zijn eigen verzekerden en zal
hun inbreng en belangen moeten meenemen bij de bepaling van het beleid op concernniveau.
Als zaken niet in het uiteindelijke beleid zijn terug te vinden dan moet hij terugkoppelen
waarom niet.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe wordt voorkomen dat zorgverzekeraars door de
inspraak van verzekerden in financiële problemen kunnen komen, dan wel niet meer kunnen
voldoen aan de Solvabiliteit II-eisen en/of eisen vanuit De Nederlandsche Bank (DNB).
Zij merken op dat volgens de DNB terughoudendheid moet worden betracht bij het betrekken
van verzekerden of de vertegenwoordiging van verzekerden bij de bepaling van het financieel-economisch
beleid en vragen waarom het wetsvoorstel inspraak over het financieel-economisch beleid
van de zorgverzekeraar niet uitsluit. De leden van de VVD-fractie vragen verder of
de regering de mening deelt dat inspraak in zorginkoopbeleid in principe ook kan leiden
tot inspraak in financieel-economisch beleid.
De opmerkingen van DNB zijn meegenomen in het wetsvoorstel. Voorop staat dat het wetsvoorstel
geen beslissingsbevoegdheid, zeggenschap of vetorecht regelt. Zodoende vervullen de
verzekerden of de vertegenwoordiging, anders dan bestuurders, geen rol als dagelijkse
beleidsbepaler. Ook nemen zij geen beleidsbeslissingen. Dit betekent dat verzekerden
en de vertegenwoordiging niet kunnen worden gezien als (mede)beleidsbepalers in de
zin van de Wet op het financieel toezicht (Wft). Het bestuur is verantwoordelijk voor
het beleid en neemt dan ook de uiteindelijke beslissingen. Hiermee is geborgd dat
de inspraak van verzekerden er niet toe kan leiden dat de zorgverzekeraar in financiële
problemen komt of niet voldoet aan de Solvabiliteit II-eisen.
Inspraak houdt in dat verzekerden meningen en wensen kenbaar kunnen maken. Hiermee
kunnen zij waardevolle input geven op het beleid van de verzekeraar. In de inspraakregeling
kunnen ook onderwerpen worden opgenomen die raken aan het financieel-economisch beleid.
In zekere zin is ook zorginkoopbeleid te beschouwen als (deel van) het strategisch
en financieel-economisch beleid. De individuele verzekerden of de vertegenwoordiging
kunnen de zorgverzekeraar echter niet verplichten tot een beleidsbeslissing, bijvoorbeeld
een beslissing die de financiële positie van de verzekeraar in gevaar zou brengen
waardoor hij niet meer kan voldoen aan de eisen die voortvloeien uit Solvabiliteit
II. Bovendien is niet te verwachten dat de zorgverzekeraar een advies overneemt dat
hem financieel instabiel zou kunnen maken. En indien hij dat onverhoopt toch zou doen,
zou de DNB als toezichthouder op de financiële gezondheid van de zorgverzekeraars
ingrijpen.
De leden van de VVD-fractie vragen welke rol toezichthouder DNB heeft met betrekking
tot de wetswijziging, het toezicht op de inspraakregeling, et cetera?
Het wetsvoorstel heeft geen gevolgen voor het toezicht door DNB. De NZa houdt toezicht
op de eisen die het wetsvoorstel aan zorgverzekeraars oplegt.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe het advies van DNB precies is verwerkt in het
wetsvoorstel en of DNB de aangepaste wettekst opnieuw heeft beoordeeld. Daarnaast
vragen zij of DNB kan worden gevraagd om voor de behandeling van de wet in de Kamer
schriftelijk te reageren op de aangepaste wetsteksten.
Ook vragen de leden van de VVD-fractie in hoeverre DNB heeft gepleit voor het uitsluiten
van de inspraak over het financieel-economisch beleid van de zorgverzekeraar.
DNB heeft advies gegeven over de laatste versie van het wetsvoorstel. Er is dus geen
toegevoegde waarde om dit nogmaals te vragen. DNB heeft er niet voor gepleit inspraak
over het financieel-economisch beleid uit te sluiten. DNB acht het wel van belang
dat de invloed van verzekerden en de permanente vertegenwoordiging van verzekerden
helder wordt afgebakend. De memorie van toelichting is mede naar aanleiding van het
advies van DNB aangevuld om te verduidelijken dat de leden van de vertegenwoordiging
geen (mede)beleidsbepalers zijn in de zin van de Wft. Er is benadrukt dat de inspraak,
op basis van advisering, niet zo ver reikt als die van dagelijkse of medebeleidsbepalers.
Aangezien aan de vertegenwoordiging geen zeggenschap of vetorecht wordt toegekend,
is dit afdoende om in de context van de Wft niet als (mede)beleidsbepalers te worden
aangemerkt.
De leden van de VVD-fractie vragen wat er gebeurt als de vertegenwoordiging van verzekerden
en de zorgverzekeraar het niet eens worden over de inspraakregeling en deze dus niet
wordt vastgesteld. Ook vragen zij wat hierin de rol is van bijvoorbeeld een
raad van commissarissen (RvC).
Uitgangspunt is dat zorgverzekeraar en vertegenwoordiging van verzekerden er gezamenlijk
uitkomen. De zorgverzekeraar kan de inspraakregeling alleen zonder instemming vaststellen
als de beslissing van de vertegenwoordiging om niet in te stemmen onredelijk is. De
RvC kan daarbij in voorkomend gevallen eventueel een bemiddelende rol spelen. Verder
staat bij verschil van mening tussen de zorgverzekeraar en de vertegenwoordiging de
weg naar de burgerlijke rechter open. De kans dat het zover komt wordt evenwel klein
geacht.
De leden van de VVD-fractie vragen of het klopt dat de burgerlijke rechter de inspraakregeling
alleen procedureel zal toetsen.
Zij vragen ook of de regering verwacht dat er veel gebruik zal worden gemaakt van
de mogelijkheid om geschillen voor te leggen aan de burgerlijke rechter.
De rechter zal toetsen of er is voldaan aan de voorwaarden van artikel 28a van het
wetsvoorstel. Indien nodig zal de rechter zich bijvoorbeeld ook uitlaten over de vraag
of het besluit van de vertegenwoordiging om niet in te stemmen met de inspraakregeling
inderdaad onredelijk moet worden geoordeeld. Op basis van de ervaringen tot nu toe
en gezien de rol die de RvC kan spelen, wordt verwacht dat het aantal geschillen tussen
zorgverzekeraar en vertegenwoordiging bijzonder klein zal zijn.
De leden van de VVD-fractie merken op dat de
zorgverzekeraar de inspraakregeling zonder instemming kan vaststellen als de beslissing
van de vertegenwoordiging om de instemming aan de inspraakregeling te onthouden «onredelijk»
is. Zij vragen wat wordt verstaan onder «onredelijk».
Hierbij kan worden gedacht aan de situatie dat een vertegenwoordiging, ondanks een
rappel door de zorgverzekeraar, niet binnen een redelijke termijn een beslissing neemt
of geen gronden aangeeft voor de weigering om in te stemmen. Ook kan worden gedacht
aan de situatie waarin de vertegenwoordiging zodanige eisen aan de regeling stelt,
dat die regeling ertoe zou leiden dat de zorgverzekeraar niet goed meer zou kunnen
worden bestuurd.
De zorgverzekeraar moet de vertegenwoordiging tijdig advies vragen over het jaarlijkse
zorginkoopbeleid. De leden van de VVD-fractie vragen wanneer de adviesaanvraag volgens
de regering redelijkerwijs «tijdig» is.
Ook vragen zij hoeveel meer tijd zorgverzekeraars vanwege het advies van de vertegenwoordiging
kwijt zullen zijn aan het opstellen van het jaarlijkse inkoopbeleid.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen wat de regering een redelijke termijn
vindt voor het indienen van de adviesaanvraag over het jaarlijkse zorginkoopbeleid.
Het advies dient te worden ingewonnen op het moment dat dit nog van wezenlijke invloed
kan zijn op het zorginkoopbeleid. Met andere woorden, in de vroege fase van de totstandkoming
van het conceptbeleid, niet als het beleid al gereed is. Wat een redelijke termijn
is, waarin de vertegenwoordiging zich een oordeel dient te vormen over de betrokken
stukken, kan onder meer afhangen van de wijze waarop de zorgverzekeraar de stukken
aan de vertegenwoordiging aanbiedt. Wanneer de zorgverzekeraar een annotatie meestuurt
waarin de overwegingen bij bepaalde keuzes zijn opgenomen, alsmede de gevolgen van
het voorgenomen inkoopbeleid voor de verschillende groepen van verzekerden, dan kan
redelijkerwijs met een kortere periode worden volstaan dan wanneer uitsluitend het
document van het jaarlijkse zorginkoopbeleid aan de vertegenwoordiging wordt verstuurd.
Per zorgverzekeraar kan dit dus anders zijn, maar het ligt in de rede dat de adviesbevoegdheid
voor de vertegenwoordiging op een duidelijk vast te stellen moment in de totstandkoming
van het inkoopbeleid wordt ingebed. De huidige procedure voor het zorginkoopbeleid
zal derhalve zo nodig moeten worden aangepast. Na ontvangst van het advies zal de
zorgverzekeraar, bij afwijking daarvan, gemotiveerd moeten aangeven waarom delen van
het advies niet worden overgenomen. Dat de zorgverzekeraar hiermee extra tijd kwijt
is, is inherent de keerzijde van de wens om de inbreng van de vertegenwoordiging serieus
te nemen.
De leden van de VVD-fractie vragen waarom niet is geregeld dat de vertegenwoordiging
tijdig advies over het jaarlijkse zorginkoopbeleid moet uitbrengen.
De leden van de CDA-fractie vragen wat volgens de regering een redelijke termijn is
waarbinnen de vertegenwoordiging uiterlijk het advies over het jaarlijkse zorginkoopbeleid
uitgebracht moet hebben.
Mede naar aanleiding van deze vragen is bij nota van wijziging ingevoegd dat de vertegenwoordiging
haar advies binnen een redelijke termijn uitbrengt. Er is voor gekozen niet verder
uit te werken wat precies een redelijke termijn is, zodat er in de praktijk ruimte
is voor maatwerk. Het ligt in de rede dat de zorgverzekeraar en de vertegenwoordiging
afspraken maken over welke termijn nodig is om het advies op te stellen.
De leden van de VVD-fractie vragen of de vertegenwoordiging altijd ongevraagd advies
kan uitbrengen en welke mogelijke gevolgen dit heeft voor reeds vastgesteld zorginkoopbeleid.
De vertegenwoordiging kan altijd ongevraagd advies uitbrengen over het jaarlijkse
zorginkoopbeleid maar het ligt voor de hand dat dit gebeurt op het moment dat er nog
daadwerkelijk iets met het advies kan worden gedaan. Het ongevraagde advies dat wordt
uitgebracht na de publicatie van het jaarlijkse zorginkoopbeleid, kan natuurlijk wel
nuttig zijn voor het zorginkoopbeleid van het volgende jaar.
De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre de vertegenwoordiging opnieuw advies
kan of moet uitbrengen indien er na 1 april door het Rijk substantiële wijzigingen
in het pakket, wet- en regelgeving, beleidsregels, de macrokaders etc. worden doorgevoerd.
Indien het inkoopbeleid na 1 april wordt gewijzigd, dan moet de vertegenwoordiging
inderdaad in staat worden gesteld daarover advies uit te brengen. Dit vloeit voort
uit artikel 28c, eerste lid, van het wetsvoorstel.
De leden van de VVD-fractie vragen welke gevolgen het wetsvoorstel heeft voor het
proces van vaststelling van wet- en regelgeving en wat de gevolgen zijn voor het contracteerproces.
Het wetsvoorstel heeft geen gevolgen voor het proces van vaststelling van wet- en
regelgeving. Het wetsvoorstel heeft evenmin effect op het contracteerproces.
De leden van de VVD-fractie vragen voorts of een vertegenwoordiging met een juiste
afspiegeling van de verzekerdenpopulatie van de betrokken verzekeraar een resultaatsverplichting
of een inspanningsverplichting is.
Het is een inspanningsverplichting omdat zorgverzekeraars bij de samenstelling van
de vertegenwoordiging afhankelijk zijn van de bereidheid van verzekerden om zich kandidaat
te stellen. Uiteraard zal wel maximaal gestreefd moeten worden naar een goede afspiegeling
van verzekerden.
De leden van de VVD-fractie vragen waarom het wetsvoorstel geen mogelijkheden bevat
om in te grijpen als één van de leden van de ledenraad oneigenlijk gebruik maakt van
zijn positie, bijvoorbeeld bij dubbele belangen.
Hierbij is van belang dat het wetsvoorstel voorschrijft dat in de statuten moet zijn
geborgd dat leden van de vertegenwoordiging redelijkerwijs de diverse belangen van
de verzekerden kunnen behartigen. Een belangrijk aspect hierbij is dat zij vanuit
een maatschappelijk besef het verzekerdenbelang behartigen en niet vooral hun eigen
belang. Een lid dat niet voldoet aan deze statutaire eis kan worden ontslagen.
De leden van de CDA-fractie vragen welke eisen gesteld worden aan de inspraakregeling
om ervoor te zorgen dat ook voldoende laaggeletterden geconsulteerd worden. Ook vragen
zij hoe de betrokkenheid van verzekerden die minder (digi)taalvaardig zijn wordt geborgd.
De in de inspraakregeling op te nemen eisen om te bewerkstelligen dat ook voldoende
laaggeletterden en verzekerden die minder (digi)taalvaardig zijn, worden geconsulteerd,
worden vastgesteld door de vertegenwoordiging en de zorgverzekeraar tezamen. Voor
het antwoord op deze vragen verwijst de regering verder kortheidshalve naar het in
hoofdstuk 3 van deze nota gegeven antwoord op een soortgelijke vraag van de leden
van de GroenLinks-fractie, waarin ook mogelijke voorbeelden zijn genoemd.
De leden van de CDA-fractie vragen waarom inspraak in het polisaanbod en het marketingbeleid
niet verplicht onderdeel uitmaken van de inspraakregeling.
De leden van de SP-fractie vragen waarom het wetsvoorstel inspraak niet op meerdere
beleidsterreinen verplicht stelt. Ook vragen zij waarom verzekerden niet standaard
inspraak is gegeven over maatschappelijk relevante issues zoals de inzet van reserves,
winstuitkering, de hoogte van het eigen risico, wachtlijsten en onderuitputting van
het beschikbare macrokader. Verder vragen de leden van de SP-fractie waarom niet is
voorgeschreven welke inspraakmogelijkheden zorgverzekeraars moeten bieden.
Ook de leden van de ChristenUnie-fractie willen weten waarom de regering ervoor heeft
gekozen om inspraak slechts voor een beperkt aantal onderwerpen te regelen.
De redenen om de inspraakterreinen in het wetsvoorstel te beperken tot de terreinen
van het zorginkoopbeleid en het klantcommunicatiebeleid, hangen onder meer samen met
de behoeften die zijn gebleken in de overleggen en internetconsultatie, voorafgaand
aan de indiening van het wetsvoorstel. Voor een nadere toelichting hierop verwijst
de regering graag naar het in hoofdstuk 3 van deze nota gegeven antwoord op een soortgelijke
vraag van de leden van de GroenLinks-fractie.
Voorts wordt opgemerkt dat het merendeel van de door de SP-fractieleden genoemde maatschappelijke
issues zich slecht leent voor inspraak. Inspraak is alleen zinvol als er sprake is
van een onderwerp waarvoor het bestuur relevante beslisruimte heeft. Wat betreft de
inzet van reserves wordt erop gewezen dat een groot deel van de reserves wettelijk
verplicht is gesteld in het kader van de Wft-regelgeving; de DNB houdt hier (prudentieel)
toezicht op. Ook de hoogte van de (verplichte en vrijwillige) eigen risico’s zijn
wettelijk vastgelegd. Wat betreft de vaststelling van de winstbestemming is het uitgangspunt
van het Burgerlijk Wetboek dat dit een bevoegdheid is van de algemene vergadering
van aandeelhouders (NV) of van de algemene ledenvergadering/ledenraad (OWM). Onderuitputting
van het beschikbare macrokader is niet toe te rekenen aan een individuele zorgverzekeraar,
zodat inspraak hierop niet in de rede ligt. Wel is inspraak mogelijk met betrekking
tot het beleid ten aanzien van wachtlijsten; dit maakt onderdeel uit van het zorginkoopbeleid
en valt dus reeds onder artikel 28a, tweede lid, onderdeel a, van het wetsvoorstel.
In antwoord op de vraag van de SP-fractieleden waarom niet is voorgeschreven welke
inspraakmogelijkheden zorgverzekeraars moeten bieden, wordt opgemerkt dat er uitdrukkelijk
voor gekozen is om ruimte te laten voor de vertegenwoordiging en de zorgverzekeraar
om hier gezamenlijk invulling aan te geven. Op deze manier is maatwerk mogelijk en
wordt ruimte gelaten voor variëteit en eventuele nieuwe mogelijkheden. Dit past bij
het door de ESHPM genoemde principe van effectieve medezeggenschap.
Ook vragen de leden van de CDA-fractie welke verzekeraars nu al in de praktijk op
deze beleidsonderdelen inspraak geregeld hebben en wat de ervaringen hiermee zijn.
In de praktijk hebben alle zorgverzekeraars een constructie waarin verzekerden een
rol hebben. Verzekerden kunnen daarnaast in de praktijk ook via diverse andere instrumenten
invloed uitoefenen op hun zorgverzekeraar. Voor voorbeelden van deze instrumenten
alsmede de ervaringen hiermee, verwijst de regering graag naar het in hoofdstuk 3
van deze nota gegeven antwoord op een soortgelijke vraag van de leden van de VVD-fractie.
De leden van de CDA-fractie vragen of het wetsvoorstel ook invloed heeft op verzekerden
met een persoonsgebonden budget (pgb) en of verzekerden hiermee invloed krijgen op
het pgb-reglement.
Voor zover het jaarlijkse zorginkoopbeleid ook ziet op pgb’s (zoals de wijze van uitvoering
van de pgb indicatiestelling) heeft de vertegenwoordiging hierover adviesrecht. Daarnaast
kunnen de zorgverzekeraar en de vertegenwoordiging ervoor kiezen om ook andere beleidsonderwerpen
dan zorginkoop en klantcommunicatie op te nemen in de inspraakregeling. Zo kunnen
zij ervoor kiezen dat verzekerden de gelegenheid krijgen om hun meningen en wensen
kenbaar te maken over (het beleid omtrent) het pgb reglement, door dit op te nemen
in de inspraakregeling.
De leden van de CDA-fractie vragen of de regering verwacht dat organisaties die patiënten,
cliënten en ouderen vertegenwoordigen met hun kennis vanuit verzekerdenperspectief
alsnog een actieve bijdrage kunnen leveren aan de inspraak.
Zij merken op dat er verschillende inspraakregelingen kunnen ontstaan met mogelijk
verschillende afspraken met betrekking tot het betrekken van bijvoorbeeld patiëntenorganisaties.
De leden van de CDA-fractie vragen of deze organisaties hiervoor voldoende zijn toegerust.
Omdat het belang van alle verzekerden niet volledig zal samenvallen met het belang
dat belangenorganisaties nastreven, regelt het wetsvoorstel niet dat belangenorganisaties
inspraak hebben op het zorginkoopbeleid van de zorgverzekeraar. Dit is ook door andere
geconsulteerde partijen benadrukt. Dat neemt niet weg dat zorgverzekeraars in de inspraakregeling
kunnen opnemen dat zij afstemming zoeken met patiënten- en andere relevante belangenorganisaties,
bijvoorbeeld bij de totstandkoming van het zorginkoopbeleid. Daarnaast kan de vertegenwoordiging
de zorgverzekeraar vragen contact op te nemen met belangenorganisaties.
Ook kan de vertegenwoordiging er zelf voor kiezen contact op te nemen met deze organisaties.
Naar aanleiding van de vraag of de betrokken organisaties hiervoor voldoende zijn
toegerust, wordt opgemerkt dat de betrokken organisaties gevraagd kunnen worden om
inbreng maar dat er geen wettelijke verplichting voor deze organisaties is om inbreng
te leveren.
De leden van de CDA-fractie benadrukken dat de invloed van individuele verzekerden
valt of staat met de transparantie over het aangeboden dan wel ingekochte pakket,
en over de vraag in welke gevallen en in welke mate verzekerde zorg daadwerkelijk
wordt vergoed. Zij vragen op welke wijze het wetsvoorstel bijdraagt aan het borgen
van deze randvoorwaarde.
De leden van de SP-fractie vragen of de regering de overtuiging van deze leden deelt
dat de zorgverzekeraar met dit wetsvoorstel ook volledig inzicht zou moeten verschaffen
aan de verzekerde over het inkoopbeleid en bijvoorbeeld de oorzaken van wachtlijsten.
Zij vragen voorts wat de rol van verzekerden precies zal zijn ten aanzien van het
vaststellen van het inkoopbeleid.
De regering onderschrijft het belang van het goed informeren van verzekerden. Het
ligt in de rede dat verzekerden eerder van hun mogelijkheid tot inspraak gebruik maken
en ook relevantere input leveren, indien zij goed zijn geïnformeerd. Dit is echter
geen vereiste om als verzekerde invloed te kunnen uitoefenen op de genoemde beleidsterreinen.
Ook verzekerden met minder kennis van zaken kunnen hun meningen en wensen kenbaar
maken. De NZa heeft voor zowel zorgverzekeraars als zorgaanbieders verschillende informatieverplichtingen
uit de Wet marktordening gezondheidszorg nader uitgewerkt in regelingen. Zo moeten
zorgverzekeraars jaarlijks uiterlijk op 1 april het zorginkoopbeleid en de procedure
van de zorginkoop publiceren. In het zorginkoopbeleid moet onder meer zijn opgenomen
welk kwaliteitsbeleid de zorgverzekeraar bij de zorginkoop hanteert.5 Daarnaast dienen zorgverzekeraars op hun website te publiceren hoe zij omgaan met
eventuele volumeafspraken en omzetplafonds en de mogelijke consequenties hiervan voor
verzekerden. Ook moeten zij verzekerden informeren over de normen met betrekking tot
wachttijden.6 Verder zijn instellingen voor medisch specialistische zorg verplicht om op hun website
wachtlijsten te publiceren voor polikliniek, behandeling en diagnostiek. Ook moeten
zij patiënten erop wijzen dat zij bij hun zorgverzekeraar terecht kunnen voor wachttijdbemiddeling.7
De leden van de SP-fractie en de leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering
nader te onderbouwen dat het meer voor de hand ligt dat inspraak wordt gegeven op
de diversiteit van de te contracteren zorg en de regionale organisatie ervan, dan
op de af te spreken tarieven voor de zorg.
Het ligt niet voor de hand dat inspraak wordt gegeven op de af te spreken tarieven
voor de zorg, omdat de uiteindelijke zorginkoop en (de inhoud van) de uiteindelijke
inkoopcontracten een samenspel is tussen verzekeraars en aanbieders. Het bieden van
inspraak op bijvoorbeeld de diversiteit van de te contracteren zorg en de regionale
organisatie ervan ligt eerder voor de hand. Zorgverzekeraars dienen op de website
te vermelden op welke wijze zij rekening houden met de diversiteit van verzekerden
bij de zorginkoop; deze informatie is voorhanden.8 De regionale organisatie van zorg is een thema waar verzekerden bij uitstek relevante
input kunnen leveren, omdat zij kunnen aangeven hoe (integratie van) zorg dichtbij
de patiënt het best kan worden vormgegeven zodat het zo goed mogelijk kan worden ingepast
in het dagelijks functioneren (de juiste zorg op de juiste plek).
De leden van de CDA-fractie vragen waarom de bevoegdheden van de verzekerdenvertegenwoordiging
niet zijn toegekend op het niveau waar het zorginkoopbeleid wordt bepaald.
In de systematiek van de Zvw kunnen alleen verplichtingen worden opgelegd aan individuele
zorgverzekeraars. Het wetsvoorstel geeft de zorgverzekeraar daarom de keuze of de
wettelijke bevoegdheden worden toegekend aan een vertegenwoordiging op het niveau
van de zorgverzekeraar (ledenraad, verzekerdenraad of andere in te stellen vertegenwoordiging)
dan wel op concernniveau. In de praktijk hebben overigens alle zorgverzekeraars in
elk geval een vertegenwoordiging van verzekerden op concernniveau.
De leden van de CDA-fractie wijzen erop dat het mogelijk is dat binnen een concern
meerdere zorgverzekeraars ieder hun eigen verzekerdenvertegenwoordiging hebben, terwijl
het zorginkoopbeleid voor alle zorgverzekeraars gelijk is. Zij vragen hoe wordt gewaarborgd
dat de belangen van de verschillende vertegenwoordigingen van verzekerden goed tegen
elkaar worden afgewogen. Hoe wordt voorkomen dat hierbij de verzekerden van grotere
zorgverzekeraars meer invloed hebben dan die van kleinere verzekeraars binnen een
concern en wat wordt hierbij verstaan onder een evenwichtige verdeling?
In het door de betrokken leden omschreven geval dat iedere zorgverzekeraar binnen
een concern zijn eigen vertegenwoordiging heeft, zal iedere zorgverzekeraar de adviezen
van zijn eigen vertegenwoordiging binnen het concern voor het voetlicht moeten brengen.
Alle inbrengen zullen binnen het concern moeten worden gewogen. Als zaken niet in
het uiteindelijke inkoopbeleid zijn terug te vinden dan moet de zorgverzekeraar richting
zijn vertegenwoordiging terugkoppelen wat de inhoudelijke redenen hiervoor zijn.
In de praktijk is het echter zo dat niet iedere zorgverzekeraar binnen een concern
zijn eigen vertegenwoordiging heeft, maar dat de zorgverzekeraars binnen het concern
een gezamenlijke vertegenwoordiging hebben op concernniveau. In dat geval moeten de
verzekerden van alle zorgverzekeraars binnen het concern in dat orgaan zijn vertegenwoordigd.
Daarbij moet sprake zijn van een evenwichtige verdeling. Zoals in de memorie van toelichting
is opgemerkt, betekent een evenwichtige verdeling dat het aantal vertegenwoordigers
per zorgverzekeraar ongeveer gelijk zal moeten zijn. Dit betekent dat er dus geen
ongefundeerde verschillen mogen zijn tussen deze aantallen. Er kan hoogstens sprake
zijn van enig verschil in aantallen indien er een groot verschil is tussen de omvang
van de verschillende zorgverzekeraars. Dit kan echter nooit een zodanig groot verschil
zijn dat daarmee de verzekerden van de ene verzekeraar wezenlijk meer invloed hebben
dan die van de andere verzekeraar. In dit verband wordt ook opgemerkt dat door de
in de Zvw geregelde acceptatieplicht en de wettelijke bepalingen ter voorkoming van
risicoselectie, de verzekerdenpopulatie van alle zorgverzekeraars in grote lijnen
gelijk zal zijn. Voorts zullen zo nodig ook minderheidsstandpunten in het advies van
een vertegenwoordiging kunnen worden verwoord. Naar het oordeel van de regering hoeft
dan ook niet te worden gevreesd dat de verzekerden van grotere zorgverzekeraars meer
invloed hebben dan de verzekerden van kleinere zorgverzekeraars.
Naar aanleiding van de vraag van de betrokken leden wie toezicht houdt op een evenwichtige
verdeling, wordt opgemerkt dat de verdeling moet zijn neergelegd in de statuten en
dat de NZa er toezicht op houdt dat ter zake aan de wettelijke verplichting wordt
voldaan.
De leden van de CDA-fractie vragen of de regering de suggestie van de Raad van State
heeft overwogen een geschilleninstantie in te stellen voor geschillen tussen een vertegenwoordiging
en een zorgverzekeraar over de inspraakregeling.
Deze optie is inderdaad overwogen. De verwachting is echter dat dergelijke geschillen
in de praktijk maar weinig voor zullen komen. Daarom is afgezien van het instellen
van een geschilleninstantie. Daarbij is ook in aanmerking genomen dat een geschilleninstantie
een extra stap in het proces zou betekenen, ook bij een geschilleninstantie blijft
het namelijk mogelijk dat men zich (nadien) tot de rechter kan wenden.
De leden van de CDA-fractie vragen wat wordt bedoeld met een vertegenwoordiging die
een juiste afspiegeling vormt van de verzekerdenpopulatie. Zij vragen of het voldoende
is als aan de procedurele eis is voldaan dat alle verzekerden hebben kunnen meebepalen
wie in de vertegenwoordiging zit of dat de uiteindelijke samenstelling van de vertegenwoordiging
op zichzelf representatief moet zijn?
In artikel 28b, tweede lid, onderdeel a, is bepaald dat in de statuten moet zijn geregeld
dat de vertegenwoordiging voor zover mogelijk zodanig is samengesteld dat deze wat
betreft in ieder geval leeftijd en opleiding een goede afspiegeling is van de verzekerden.
Dit betreft een inspanningsverplichting. De reden hiervoor is dat de mogelijkheid
om hieraan te voldoen afhankelijk is van de animo en bereidheid van verzekerden om
zich kandidaat te stellen voor de vertegenwoordiging. De NZa zal derhalve toetsen
of voldaan wordt aan de statutaire waarborg en niet of de uiteindelijke samenstelling
op zichzelf representatief is.
De leden van de D66-fractie vragen op welke manier het rechtstreeks delen van meningen
en ervaringen tussen zorgverzekeraar en verzekerden wordt gefaciliteerd.
De vertegenwoordiging van verzekerden denkt bij de vaststelling van de inspraakregeling
mee over de wijze waarop verzekerden hun meningen en wensen kenbaar kunnen maken over
de door zorgverzekeraar en vertegenwoordiging afgesproken onderdelen van het beleid.
Het is aan de vertegenwoordiging en de zorgverzekeraar om vast te stellen welke wijze(n)
het meest passend zijn. Het wetsvoorstel schrijft dus bewust niet voor via welke kanalen
zorgverzekeraars hun verzekerden moeten informeren over de inspraakmogelijkheden en
hoe de inspraak moet worden vormgegeven (wie, wanneer, hoe, etc).
De leden van de GroenLinks-fractie vragen waarom ten aanzien van het zorginkoopbeleid
niet is gekozen voor een instemmingsrecht voor de verzekerdenvertegenwoordiging.
De leden van de SP-fractie waarom er is gekozen voor adviesrecht over het jaarlijkse
zorginkoopbeleid en niet voor instemmingsrecht.
Het doel van dit wetsvoorstel is niet om te regelen dat de vertegenwoordiging het
beleid kan bepalen. De inspraak, op basis van advisering, reikt bewust niet zo ver
als die van dagelijkse of medebeleidsbepalers. Als aan de vertegenwoordiging zeggenschap
of vetorecht wordt toegekend, dan is dit reden om de vertegenwoordiging als (mede)
beleidsbepalers in de zin van de Wft aan te merken. Dit schiet het doel voorbij. In
dit kader verwijst de regering ook naar de antwoorden op de vragen van de leden van
de VVD-fractie over Solvabiliteit II aan het begin van dit hoofdstuk.
De leden van de SP-fractie vragen of de regering nader kan toelichten wie bestuurders
van zorgverzekeraars in het gareel houdt als zij losgezongen zijn van de organisatie.
Zij vragen of de regering erkent dat de verzekerden (constanten) meer te zeggen zouden
moeten hebben over hun zorgverzekeraar dan bestuurders en toezichthouders (passanten),
die vaak maar tijdelijk aan het roer staan?
Het bestuur van een zorgverzekeraar is belast met het dagelijks bestuur en draagt
de eindverantwoordelijkheid. Het bestuur is doorlopend onderhevig aan intern en extern
toezicht. Intern zijn dit de ledenraad (bij een OWM) of de aandeelhouders (bij een
NV) en de RvC. De ledenraad benoemt de leden van het bestuur en is bevoegd om de statuten
te wijzigen. Hierdoor hebben de verzekerden invloed op de samenstelling van het bestuur
en de inhoud van de statuten.
De RvC houdt namens de leden (in het geval van een OWM) of namens de aandeelhouders
(in het geval van een NV) toezicht op het door het bestuur gevoerde beleid. De RvC
wordt eveneens benoemd door de ledenraad. De RvC is bevoegd om op basis van statuten
en reglementen bepaalde besluiten van het bestuur tegen te houden.
De RvC wordt geacht op een adequate wijze toezicht te houden op het bestuur van deze
instellingen. Gelet op haar wettelijke en in de statuten verankerde taken en bevoegdheden
zijn de leden van de RvC geenszins passanten. Hun benoemingstermijn is beduidend langer
dan de lengte van de zorgverzekeringsovereenkomst van individuele verzekerden die
jaarlijks een overstapmogelijkheid hebben naar een andere zorgverzekeraar (en op die
manier ook met de voeten kunnen stemmen).
Naast het interne toezicht, wordt op zorgverzekeraars extern toezicht gehouden door
verschillende toezichthouders (zoals DNB en de NZa). DNB houdt toezicht op de financiële
positie en de beheerste en integere bedrijfsvoering. Hieronder valt ook goed bestuur.
De leden van de SP-fractie vragen hoe de verzekerdenvertegenwoordiging is ingebed.
Zo vragen zij of de zorgverzekeraar beslist over wie er zitting neemt in de vertegenwoordiging?
En of een inspraak of verzekerdenraad ontbonden kan worden als de leden daarvan tekort
schieten in hun rol.
Het wetsvoorstel verplicht de zorgverzekeraars in de statuten op te nemen dat er een
vertegenwoordiging van verzekerden is waaraan in ieder geval een instemmingsrecht
voor de inspraakregeling en een adviesrecht over het jaarlijkse inkoopbeleid is toegekend.
Zorgverzekeraars kunnen ervoor kiezen deze bevoegdheden toe te kennen aan een vertegenwoordiging
op concernniveau dan wel op het niveau van de individuele zorgverzekeraar (ledenraad,
verzekerdenraad of een andere in te stellen vertegenwoordiging).
De wijze van benoeming van de verzekerdenvertegenwoordiging moet zijn geregeld in
de statuten van de zorgverzekeraar. Het wetsvoorstel schrijft voor dat zorgverzekeraars
de vacatures voor de vertegenwoordiging openbaar maken. Hiermee wordt geborgd dat
het werven van de leden van de vertegenwoordiging tot stand komt op basis van duidelijke
en transparante eisen. Daarnaast zorgen openbare vacatures ervoor dat elke verzekerde
van 18 jaar of ouder in de gelegenheid wordt gesteld zich kandidaat te stellen. Dat
komt de onafhankelijkheid van de vertegenwoordiging ten goede.
Voor het ontslag van de leden verwijst de regering naar het antwoord op de vraag van
de leden van de VVD-fractie in dit hoofdstuk naar de mogelijkheden om in te grijpen
als één van de leden oneigenlijk gebruik maakt van zijn positie.
De leden van de SP-fractie vragen of de regering erkent dat de verzekerden het grootste
belang hebben in de organisatie en de verzekerdenvertegenwoordiging dus veel meer
invloed zou moeten hebben dan haar nu is toebedeeld.
Verzekerden hebben zeker een groot belang bij het beleid van de zorgverzekeraar. Om
deze reden verstevigt het wetsvoorstel dan ook de mogelijkheden voor invloed van verzekerden
ten aanzien het beleid. Uit de brede consultatie is gebleken dat deze invloed langs
meerdere paden tegelijk kan en moet worden bewerkstelligd: zowel vertegenwoordigende
organen van verzekerden als meer directe beïnvloedingsinstrumenten zijn noodzakelijk
om verzekerden meer invloed te geven. Individuele verzekerden hebben behoefte aan
praktische instrumenten voor directe participatie en inspraak ten aanzien van de onderwerpen
die hen direct raken, waarbij ze zich betrokken voelen en waarover zij willen meepraten.
De voorgestelde wettelijke eisen voorzien daarin. Tegelijkertijd borgt het wetsvoorstel
een verstevigde positie van de vertegenwoordiging van verzekerden. Overigens zijn
de meeste zorgverzekeraars coöperaties of onderlinge waarborgmaatschappijen, waar
de ledenraden reeds het hoogste orgaan zijn. Statutair ligt de formele invloed van
ledenraden vast, waaronder het benoemen en ontslaan van bestuurders en commissarissen
en het vaststellen van de jaarrekening. Maar door het recht van agendasetting door
de ledenraad, worden ook veel andere onderwerpen besproken, zoals campagneplannen,
strategie en klantbeleid.
Voor het antwoord op de vraag van de leden van de SP-fractie of de regering de overtuiging van deze leden deelt dat de zorgverzekeraar met dit
wetsvoorstel ook volledig inzicht zou moeten verschaffen aan de verzekerde over het
inkoopbeleid en bijvoorbeeld de oorzaken van wachtlijsten verwijst de regering naar het antwoord op de vraag van de leden van de CDA-fractie
in dit hoofdstuk naar de wijze waarop het wetsvoorstel bijdraagt aan het borgen van
transparantie over onder meer het ingekochte pakket.
De leden van de SP-fractie vragen waarom niet wettelijk is vast gelegd wat er moet
gebeuren met de inspraak van verzekerden. Ook vragen zij in hoeverre een schriftelijke
regeling ervoor zorgt dat transparant wordt welk effect de inspraak heeft gehad.
De regering heeft ervoor gekozen om verzekeraar en verzekerden zelf (via de vertegenwoordiging)
de ruimte te geven hieraan naar behoefte invulling te geven in de inspraakregeling.
Hierin moeten zij bijvoorbeeld vastleggen op welke wijze de verzekerden worden geïnformeerd
over de resultaten van de inspraak alsmede over hetgeen daarmee is gedaan. Op deze
manier schrijft niet de wetgever voor, maar bepalen de partijen dit zelf. Het wetsvoorstel
laat daarmee zoveel mogelijk ruimte voor maatwerk. De verwachting is dat dat ten goede
komt aan de nalevingsbereidheid van beide partijen.
Daarnaast is in artikel 28a, derde lid, bepaald dat de zorgverzekeraar overeenkomstig
deze regeling moet handelen. Als de zorgverzekeraar in gebreke blijft, ligt overleg
tussen de vertegenwoordiging en de zorgverzekeraar voor de hand. Als dit overleg er
niet toe leidt dat de zorgverzekeraar alsnog overeenkomstig de inspraakregeling handelt
en ook eventuele (bemiddelende) tussenkomst van de RvC niet blijkt te baten, kan de
vertegenwoordiging zich tot de burgerlijke rechter wenden.
De leden van de SP-fractie vragen voorts wie controleert of de zorgverzekeraars zich
aan de inspraakregeling houden.
De verplichtingen die de zorgverzekeraar en de vertegenwoordiging gezamenlijk vastleggen
in de inspraakregeling zijn verplichtingen die privaatrechtelijke partijen jegens
elkaar in acht moeten noemen. Partijen kunnen geschillen hierover voorleggen aan de
burgerlijke rechter.
De leden van de SP-fractie vragen of inspraak op het jaarlijkse zorginkoopbeleid ook
inhoudt dat er inspraak is op het inkopen van voldoende zorg en het extra inkopen
van zorg als budgetplafonds zijn bereikt.
Als dit specifiek in de inspraakregeling is geregeld, dan moet de verzekeraar zijn
verzekerden gelegenheid bieden meningen en wensen over deze onderdelen van het beleid
kenbaar te maken. Bovendien kan de zorgverzekeraar ervoor kiezen in het jaarlijkse
inkoopbeleid op te nemen in hoeverre zij zullen bijcontracteren als er een plafond
is bereikt. In dat geval geldt ook dat de vertegenwoordiging hierover kan adviseren
in haar advies over het jaarlijkse inkoopbeleid.
Voorts vragen de leden van de SP-fractie wat de rol van verzekerden
precies zal zijn ten aanzien van het vaststellen van het inkoopbeleid.
Verzekerden hebben geen rol als het gaat om het vaststellen van het inkoopbeleid, die bevoegdheid is voorbehouden aan de zorgverzekeraar. Uiteraard
kunnen verzekerden door middel van inspraak en advies wel invloed uitoefenen op het
vaststellen van het inkoopbeleid.
De vraag van de leden van de SP-fractie om te verduidelijken dat de inspraak op het zorginkoopbeleid voornamelijk ziet op
de diversiteit van de te contracteren zorg en de regionale organisatie ervan, en niet
op de af te spreken tarieven voor de zorg is eerder in dit hoofdstuk beantwoord in samenhang met een gelijkluidende vraag van
de leden van de ChristenUnie- fractie.
Ook vragen de leden van de SP-fractie of de verzekerden inspraak kunnen hebben op
de uitvoering van het zorginkoopbeleid?
Verzekerden hebben alleen inspraak op het zorginkoopbeleid, niet op de uitvoering
daarvan.
De leden van de SP-fractie vragen waarom het wetsvoorstel inspraak niet op meerdere
beleidsterreinen verplicht stelt. Zij vragen waarom verzekerden niet standaard inspraak
wordt gegeven over maatschappelijk relevante issues zoals de inzet van reserves, winstuitkering,
de hoogte van het eigen risico, wachtlijsten en onderuitputting van het beschikbare
macrokader, en waarom niet is voorgeschreven welke inspraakmogelijkheden zorgverzekeraars
moeten bieden.
De regering heeft deze vragen eerder in dit hoofdstuk beantwoord, in samenhang met
vragen ter zake van de fractieleden van het CDA en de ChristenUnie. De regering verwijst
graag naar dat antwoord.
De leden van de SP-fractie constateren dat de inspraakregeling per zorgverzekeraar
zal verschillen. Zij vragen of dit betekent dat de inspraak wordt meegenomen in de
concurrentiepositie.
Hoe meer inspraakmogelijkheden, hoe aantrekkelijker een zorgverzekeraar zou kunnen
zijn voor een toekomstige klant. Het is aan de zorgverzekeraars zelf in hoeverre ze
zich hierop willen profileren.
De leden van de SP-fractie vragen of het instemmingsrecht ten aanzien van de inspraakregeling
geen wassen neus is nu de zorgverzekeraar de inspraakregeling zonder instemming van
de vertegenwoordiging kan vaststellen, indien deze «onredelijk» is.
Uitgangspunt is dat zorgverzekeraars niet snel tot de conclusie zullen komen dat het
besluit van de vertegenwoordiging om niet in te stemmen met de inspraakregeling onredelijk
is. Over het algemeen is de verwachting dat vertegenwoordiging en vertegenwoordiging
van verzekerden er gezamenlijk uitkomen. Daarbij kan de RvC in voorkomend gevallen
eventueel een bemiddelende rol spelen. Naar verwachting zal de RvC dan de redelijkheid
van de opstelling van het bestuur toetsen.
Verder staat bij verschil van mening tussen de zorgverzekeraar en de vertegenwoordiging
de weg naar de burgerlijke rechter open.
Gelet op het bovenstaande ziet de regering het instemmingsrecht voor de vertegenwoordiging
dan ook zeker niet als een wassen neus.
Voor het antwoord op de vraag van de leden van de SP-fractie waarom er is gekozen voor adviesrecht over het jaarlijkse zorginkoopbeleid en niet
voor instemmingsrecht verwijst de regering naar het antwoord op de vraag naar instemmingsrecht over het
zorginkoopbeleid van de leden van de GroenLinks-fractie eerder in dit hoofdstuk.
De leden van de SP-fractie vragen waarom er niet is gekozen voor een adviesrecht ten
aanzien van het algehele beleid van de zorgverzekeraar.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom de regering er niet voor heeft
gekozen om vertegenwoordigingen ook adviesrecht te geven over het klantcommunicatiebeleid.
Het adviesrecht wordt bewust niet wettelijk verankerd ten aanzien van het algehele
beleid van de zorgverzekeraar. In de eerste plaats zou het leiden tot een onwerkbare
situatie voor de zorgverzekeraar indien hij voor elke beslissing over zijn beleid
eerst advies aan de vertegenwoordiging zou moeten vragen. Bovendien is uitdrukkelijk
uit de consultatie van betrokken partijen gebleken dat met name de invloed op het
zorginkoopbeleid moet worden vergroot. Hier komt bij dat het jaarlijks zorginkoopbeleid
wordt vastgelegd in een document dat uiterlijk op een bepaalde datum (thans 1 april)
moet worden vastgesteld, waardoor een adviesbevoegdheid voor de vertegenwoordiging
op een duidelijk vast te stellen moment in de totstandkoming van het beleid kan worden
ingebed. Voor het overige beleid (waaronder het klantcommunicatiebeleid) geldt dat
dit op verschillende momenten kan wijzigen, waardoor de vertegenwoordiging – die naar
verwachting net als de huidige ledenraad enkele keren per jaar bijeen zal komen –
niet standaard in de gelegenheid zal zijn de zorgverzekeraar tijdig van een advies
te voorzien.
De leden van de SP-fractie vragen de regering nader toe te lichten waarom er niet
voor is gekozen bij wet de vertegenwoordiging de bevoegdheid toe te kennen tot benoeming
van de RvC van de zorgverzekeraar.
Uit de consultatie is gebleken dat er geen behoefte is aan de bevoegdheid tot benoeming
van de RvC. De bestaande ledenraden hebben de indruk dat de procedure bij de benoeming
van nieuwe commissarissen in de praktijk zorgvuldig plaatsvindt. Het komt dan ook
vrijwel nooit voor dat benoemingen worden tegengehouden. Wel heeft men behoefte aan
praktische instrumenten voor directe beïnvloeding door verzekerden. Met dit wetsvoorstel
wordt in deze instrumenten voorzien. In dit licht bezien is het niet aangewezen om
voor zorgverzekeraars af te wijken van de in het BW opgenomen regeling ter zake voor
OWM, verenigingen en coöperaties.
Voor het antwoord op de vraag van de leden van de ChristenUnie-fractie waarom de regering ervoor heeft gekozen om inspraak
slechts voor een beperkt aantal onderwerpen te regelen, verwijst de regering graag naar het eerder in dit hoofdstuk gegeven antwoord op deze
vraag van de fractieleden van de ChristenUnie; dit antwoord is gegeven in samenhang
met vragen ter zake van fractieleden van het CDA en de SP.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering om concreet aan te geven wat
precies van zorgverzekeraars wordt verwacht bij het borgen van de inspraak van verzekerden
in het beleid. Op welke wijze moeten zorgverzekeraars verantwoording afleggen over
wat gedaan is met de inbreng van verzekerden? En hoe wordt beoordeeld of zorgverzekeraars
voldoende doen om inspraak te stimuleren/organiseren?
Zorgverzekeraars dienen alle individuele verzekerden de gelegenheid te bieden om hun
meningen en wensen kenbaar te maken ten aanzien van in ieder geval het zorginkoopbeleid
en het klantcommunicatiebeleid. De wijze waarop dit moet gebeuren bepalen de zorgverzekeraar
en de vertegenwoordiging gezamenlijk in de inspraakregeling. Dat geldt ook voor de
wijze waarop de zorgverzekeraar verantwoording aflegt over wat er met de inbreng van
verzekeren is gedaan. Het wetsvoorstel regelt dat de zorgverzekeraar verzekerden moet
informeren over de resultaten van de inspraak en wat daarmee is gedaan. Hoe dat precies
moet gebeuren is onderdeel van de inspraakregeling. Het wetsvoorstel biedt bewust
de nodige ruimte voor maatwerk.
Voor de beoordeling of zorgverzekeraars voldoende doen om inspraak te stimuleren/organiseren
geldt dat de vertegenwoordiging de zorgverzekeraar hier op kan aanspreken (zij hebben
gezamenlijk de wijze waarop de inbreng wordt georganiseerd nader uitgewerkt in de
inspraakregeling). Als de vertegenwoordiging van mening is dat de zorgverzekeraar
op dit punt de inspraakregeling niet naleeft staat de weg naar de burgerlijke rechter
open.
De regering verwijst in dit verband ook naar het in het eind van hoofdstuk 2 van deze
nota gegeven antwoord op een vraag van de leden van de SP-fractie.
De vraag van de leden van de ChristenUnie-fractie om nader te onderbouwen dat het meer voor de hand ligt dat inspraak wordt gegeven op
de diversiteit van de te contracteren zorg en de regionale organisatie ervan, dan
op de af te spreken tarieven voor de zorg is eerder in dit hoofdstuk beantwoord in samenhang met een gelijkluidende vraag van
de leden van de SP-fractie.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering dit in het bijzonder in het
licht van de recente berichtgeving dat zorgverzekeraars en ziekenhuizen onvoldoende
transparant zijn over de prijzen van ziekenhuisbehandelingen, waardoor verzekerden
onvoldoende informatie hebben om een goede keuze te maken en wellicht onnodige kosten
maken.
De regering merkt op dat de NZa werkt aan een traject om het inzicht van patiënten
en verzekerden in de tarieven van de gecontracteerde zorg te vergroten. Op 5 juli
2018 is uw Kamer over de voortgang van dit traject en de vervolgstappen van de NZa
geïnformeerd.9 Verder verwijst de regering voor het antwoord op deze vraag naar het antwoord op
de vraag van de leden van de CDA-fractie in dit hoofdstuk naar de wijze waarop het
wetsvoorstel bijdraagt aan het borgen van transparantie over onder meer het ingekochte
pakket.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe de vertegenwoordiging kan beoordelen
of er blijkens het conceptzorginkoopbeleid voldoende gedaan is met de inbreng van
verzekerden.
De vertegenwoordiging moet de wijze waarop de zorgverzekeraar de resultaten van de
inbreng heeft verwerkt in het zorginkoopbeleid betrekken in haar advies. De vertegenwoordiging
kan de zorgverzekeraar in dat kader vragen om de (geanonimiseerde) resultaten van
de inbreng. Het wetsvoorstel verplicht de zorgverzekeraar namelijk om de vertegenwoordiging
tijdig en desgevraagd schriftelijk alle inlichtingen en gegevens te verschaffen die
zij voor de vervulling van haar werkzaamheden redelijkerwijs nodig heeft. Op basis
hiervan kan de vertegenwoordiging beoordelen of er blijkens het conceptzorginkoopbeleid
voldoende met de inbreng is gedaan.
Daarnaast geldt dat de zorgverzekeraar verplicht is om de verzekerden te informeren
over de resultaten van de inspraak. In de inspraakregeling moet worden vastgelegd
hoe de zorgverzekeraar dit zal doen. Hierin heeft de vertegenwoordiging een belangrijke
stem, omdat de inspraakregeling de instemming van de vertegenwoordiging behoeft.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of het niet juist aan de zorgverzekeraars
is om te beargumenteren dat er voldoende is gedaan met de inbreng van verzekerden.
De zorgverzekeraar moet de verzekerden informeren over de resultaten van de inspraak
en over hetgeen de zorgverzekeraar met deze inspraak heeft gedaan. In de inspraakregeling
moet, met instemming van de vertegenwoordiging, vastgelegd worden op welke wijze de
zorgverzekeraar dit zal doen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden vastgelegd dat de zorgverzekeraar
bij het vragen van advies over het jaarlijkse zorginkoopbeleid uitdrukkelijk beargumenteert
dat er voldoende rekening is gehouden met de inspraakresultaten. Dit zou ook tot gevolg
kunnen hebben dat de vertegenwoordiging minder tijd nodig heeft voor het uitbrengen
van het advies.
De vraag van de betrokken leden van de ChristenUnie-fractie over de termijn waarop advies over het jaarlijkse inkoopbeleid moet worden gevraagd, is beantwoord in samenhang met een vergelijkbare vraag van de leden van de VVD-fractie,
eerder in dit hoofdstuk. De regering verwijst kortheidshalve naar dat antwoord.
De vraag van de leden van de ChristenUnie-fractie of de vertegenwoordiging ook in staat wordt gesteld om nader advies uit te brengen
in het geval er na 1 april nog wijzigingen worden aangebracht in het zorginkoopbeleid, kan bevestigend worden beantwoord.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de regering ook andere kenmerken dan
leeftijd en opleiding heeft overwogen voor het vormen van een juiste afspiegeling
van de verzekerdenpopulatie van de betrokken verzekeraar(s). Zij vragen of de regering
bereid is om bijvoorbeeld ook regionale spreiding en diversiteit als kenmerk op te
nemen?
De regering heeft inderdaad overwogen om ook andere kenmerken dan leeftijd en opleiding
op te nemen voor het borgen van een juiste afspiegeling van de verzekerdenpopulatie.
Voor de redenen waarom de regering daarvan heeft afgezien, verwijst de regering graag
naar het in hoofdstuk 3 van deze nota opgenomen antwoord op de vraag over de representativiteit
van de vertegenwoordiging van de leden van de D66-fractie.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe de regering wil borgen dat vertegenwoordigingen
voldoende deskundig zijn. Zij vragen of de vertegenwoordigingen ook onafhankelijke,
externe bureaus inschakelen voor deskundigheidsbevordering.
Dat is inderdaad mogelijk. Verder verwijst de regering graag naar het in hoofdstuk
3 van deze nota gegeven antwoord op de van de leden van de D66-fractie naar de wijze
waarop vertegenwoordigingen worden toegerust om hun taken goed uit voeren en wie daar
verantwoordelijk voor is.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering nader toe te lichten hoe de
nieuwe vertegenwoordigingen zich verhouden tot de reeds bestaande leden- en verzekerdenraden.
Het is mogelijk dat er nieuwe vertegenwoordigingen worden opgericht naast de bestaande
leden- en verzekerdenraden. Het ligt echter meer in de rede dat de bevoegdheden uit
dit wetsvoorstel worden belegd bij de bestaande leden- en verzekerdenraden. Het wetsvoorstel
versterkt daarmee de positie van de bestaande vertegenwoordiging van verzekerden.
Voor het antwoord op de vraag van de leden van de ChristenUnie-fractie waarom de regering er niet voor heeft gekozen om vertegenwoordigingen ook adviesrecht
te geven over het klantcommunicatiebeleid wordt verwezen naar het antwoord op de vraag van de leden van de SP-fractie in dit
hoofdstuk naar de reden om geen adviesrecht te regelen ten aanzien van het algehele
beleid van de zorgverzekeraar; in dat antwoord is beargumenteerd waarom het wettelijk
voorgeschreven adviesrecht is beperkt tot het jaarlijkse zorginkoopbeleid en niet
is uitgebreid met bijvoorbeeld het klantcommunicatiebeleid.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering nog eens duidelijk aan te
geven hoe zij de rol van RvC ziet indien zorgverzekeraar en vertegenwoordiging er
onderling niet uitkomen of wanneer de zorgverzekeraar de vertegenwoordiging niet in
staat stelt om van haar instemmings- dan wel adviesrecht gebruik te maken. Zij vragen
of een vertegenwoordiging van verzekerden in het geval van een geschil zich rechtstreeks
kan richten tot de RvC met de vraag om te bemiddelen.
De RvC houdt toezicht op het beleid van de zorgverzekeraar. Dat betekent dat de RvC
er ook op zal toezien dat de zorgverzekeraar in overeenstemming handelt met dit wetvoorstel.
De RvC heeft geen formele bemiddelende taak bij een verschil van mening tussen de
zorgverzekeraar en de vertegenwoordiging van verzekerden. Desalniettemin kan de vertegenwoordiging
van verzekerden zich wel rechtstreeks tot de RvC wenden. Het is vervolgens aan de
RvC om al dan niet op zo’n verzoek in te gaan. De verwachting is dat de RvC waar mogelijk
in de praktijk wel een dergelijke bemiddelende rol zal vervullen.
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn van mening dat bij een geschil tussen zorgverzekeraar
en vertegenwoordiging voorkomen moet worden dat een van beide partijen meteen naar
de burgerlijke rechter stapt. Zij vragen of de regering deze mening deelt en zo ja,
welke alternatieve mogelijkheden van geschilbeslechting de regering voor zich ziet.
De regering deelt inderdaad de mening dat een geschil tussen zorgverzekeraar en vertegenwoordiging
moet worden voorkomen. De verwachting is dat zorgverzekeraar en vertegenwoordiging
er bij eventuele geschillen over het algemeen gezamenlijk uit zullen komen. Goede
afspraken in de inspraakregeling zullen daar behulpzaam bij zijn. Daarnaast kan de
RvC in voorkomende gevallen een bemiddelende rol spelen. Uiteindelijk staat de weg
naar de burgerlijke rechter open. Omdat de verwachting is dat het in de praktijk over
het algemeen niet zo’n vaart zal lopen is afgezien van andere alternatieven voor geschilbeslechting.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen welke mogelijkheden de regering ziet om
te zorgen dat de vertegenwoordigingen meer contact hebben met de achterban.
Het is voor een vertegenwoordiging onontbeerlijk om te weten wat er bij de rest van
de verzekerden leeft. Zonder die informatie kan de vertegenwoordiging haar achterban
immers niet in voldoende mate vertegenwoordigen. Ook is het van groot belang dat de
vertegenwoordiging aan de achterban verantwoording aflegt over haar werkzaamheden
en de resultaten daarvan. Aangezien de zorgverzekeraar er vanuit haar taak belang
bij heeft dat de vertegenwoordiging de belangen van de verzekerden adequaat behartigt,
kan de zorgverzekeraar er bovendien op aandringen dat de achterban ook daadwerkelijk
voldoende wordt geconsulteerd. Mede naar aanleiding van deze vraag is besloten bij
nota van wijziging te expliciteren dat de vertegenwoordiging de wensen en meningen
van verzekerden moet inventariseren en haar achterban moet informeren over haar werkzaamheden
en de resultaten daarvan. De zorgverzekeraar wordt verplicht om de vertegenwoordiging
hulp te verlenen bij de uitvoering van deze taken. De vertegenwoordiging kan dus gebruikmaken
van mogelijkheden via de zorgverzekeraar (te denken aan een online platform of enquêtering
namens de vertegenwoordiging), maar kan ook zelf bijvoorbeeld regiobijeenkomsten organiseren.
5. Consultatie en advies
De leden van de VVD-fractie vragen welke partijen bij de consultatie bedenkingen bij
het wetsvoorstel hadden en op welke aspecten men de voorstellen te ver vond gaan.
Bij de totstandkoming van het wetsvoorstel is uitgegaan van de adviezen uit het onderzoek
van ESHPM, betreffende de medezeggenschap van verzekerden bij hun zorgverzekeraar
en cliënten bij hun zorginstelling. Hetzelfde geldt voor de door DNB genoemde aandachtspunten,
zoals uiteengezet in de memorie van toelichting. Verder is van belang dat de behoefte
aan het vergroten van de directe participatie van (individuele) verzekerden onder
de geconsulteerde partijen breed werd gevoeld. Wel kwam naar voren dat enkele zorgverzekeraars
en leden- en verzekerdenraden wettelijke verankering niet direct noodzakelijk achten,
mede gezien de tevredenheid over de huidige bevoegdheden, de overlap met afspraken
gemaakt in ZN-verband en de mogelijkheid die verzekerden hebben om over te stappen.
Ook benadrukte een restitutieverzekeraar dat invloed van verzekerden op het zorginkoopbeleid
bij hen minder relevant is gezien de keuzevrijheid die de verzekerde heeft. Voor een
nadere toelichting op de bedenkingen en aandachtspunten van partijen bij het wetsvoorstel
verwijst de regering graag naar hoofdstuk 5 van de memorie van toelichting.
De leden van de CDA-fractie vragen, in navolging van het advies van de Raad van State,
hoe geborgd wordt dat de ruimte die gelaten wordt om de vertegenwoordiging op meer
onderdelen inspraak te geven er niet toe kan leiden dat de vertegenwoordiging gezien
kan worden als (mede)beleidsbepalers in de zin van de Wft.
Zij vragen tevens of het klopt dat uit het advies van DNB blijkt dat iedere vorm van
inspraak beperkt moet blijven tot het kenbaar maken van meningen en wensen, en dat
hierop op geen enkele manier uitzonderingen gemaakt mogen worden.
Doordat in het wetsvoorstel geen beslissingsbevoegdheid, zeggenschap of vetorecht
wordt geregeld, wordt geborgd dat de geboden ruimte er niet toe kan leiden dat de
vertegenwoordiging gezien kan worden als (mede)beleidsbepalers in de zin van de Wft.
De vraag van de betrokken leden of het klopt dat uit het advies van de DNB blijkt
dat iedere vorm van inspraak beperkt moet blijven tot het kenbaar maken van meningen,
wordt door de regering instemmend beantwoord. De regering verwijst voor het antwoord
op deze vragen verder graag naar het antwoord op de vragen van de leden van de VVD-fractie
over Solvabliteit II en het advies van de DNB in hoofdstuk 4 van deze nota.
6. Uitvoering en regeldruk
De leden van de CDA-fractie vragen of de regering bij de inschatting van de eenmalige
en structurele regeldrukeffecten voor zorgverzekeraars ervan uitgegaan is dat er zo
veel mogelijk aangesloten wordt bij de huidige status quo. Of is hierbij ook nog rekening
gehouden met het feit dat een vertegenwoordiging die momenteel op concernniveau is
ingesteld in het vervolg op het niveau van de individuele zorgverzekeraar georganiseerd
kan worden?
Bij de inschatting van de regeldrukeffecten voor zorgverzekeraars is er inderdaad
van uitgegaan dat zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de huidige situatie. Zorgverzekeraars
hebben niet aangegeven dat dit wetsvoorstel zal leiden tot een aanpassing ter zake.
De verwachting is dat huidige leden-/ en verzekerdenraden in stand blijven. Het wetsvoorstel
laat de keuze om de taken uit het wetsvoorstel te beleggen bij bestaande organen dan
wel bij een apart in te stellen verzekerdenvertegenwoordiging uitdrukkelijk aan de
zorgverzekeraar.
De leden van de CDA-fractie vragen hoe de kosten voor het vergoeden van scholing,
onafhankelijke ondersteuning en eventuele rechtsgedingen zijn verwerkt in de berekening
van de structurele regeldruk van zorgverzekeraars.
De kosten voor het vergoeden van scholing, onafhankelijke ondersteuning en eventuele
rechtsgedingen zijn algemeen verwerkt in de berekening van de structurele regeldruk
van zorgverzekeraars, maar niet specifiek berekend.
7. Toezicht en handhaving
De leden van de CDA-fractie vragen of de mogelijkheid dat een vertegenwoordiging naar
de burgerlijke rechter stapt nieuw is. Zij vragen of de vertegenwoordiging van verzekerden
ook klachten over de openheid en de kwaliteit van de informatieverschaffing kan voorleggen
aan de burgerlijke rechter.
Het wetsvoorstel regelt dat de zorgverzekeraar de vertegenwoordiging tijdig en desgevraagd
schriftelijk alle inlichtingen en gegevens verstrekt die zij voor de invulling van
haar werkzaamheden redelijkerwijs nodig heeft.
Als de vertegenwoordiging van mening is dat de zorgverzekeraar deze verplichting niet
nakomt kan zij zich wenden tot de rechter.
De leden van de CDA-fractie vragen of de NZa voornemens is om beleidsregels op te
stellen over de wijze waarop zij van haar toezichthoudende bevoegdheden gebruik maakt.
Ook vragen zij in welke zin het toezicht en de handhaving door de NZa met dit wetsvoorstel
daadwerkelijk wordt uitgebreid. Verder vragen zij of het klopt dat de rol van de NZa
beperkt blijft tot het uitvoeren van een formele toets.
Het wetsvoorstel omvat volgens de NZa weinig tot geen materiële vereisten. Zij gaat
er daarom van uit dat haar rol voornamelijk beperkt is tot het uitvoeren van een formele
toets en is niet van plan om beleidsregels op te stellen. Wanneer uit de eerste ervaringen
na inwerkingtreding blijkt dat er in het veld onduidelijkheden bestaan over de aspecten
waarop de NZa toezicht houdt, dan kan zij alsnog beleidsregels opstellen, waarin wordt
weergeven op basis van welke uitgangspunten zij toezicht houdt op de regels.
B. ARTIKELSGEWIJS
Artikel 28a
De leden van de VVD-fractie lezen dat in het vierde lid wordt geregeld dat de vertegenwoordiging
er ook op zal kunnen letten dat voor het vastleggen of wijzigen van het zorginkoopbeleid
ten minste inspraak wordt geboden aan de verzekerden die de desbetreffende zorg ontvangen.
De leden van de VVD-fractie vragen de regering toe te lichten hoe dit precies in zijn
werk zal gaan. Op welke wijze wordt deze informatie ter beschikking gesteld aan de
vertegenwoordiging? Op welke wijze zullen verzekeraars deze groepen verzekerden selecteren?
Op welke wijze wordt de privacy van deze groep verzekerden behouden?
Zoals in de toelichting op dit artikellid is opgemerkt, kan de vertegenwoordiging
bij de beoordeling van de inspraakregeling onder meer laten meewegen of daarin is
bepaald dat voor het vastleggen of wijzigen van het zorginkoopbeleid ten minste inspraak
wordt geboden aan de verzekerden die de desbetreffende zorg ontvangen. Hierbij dienen
uiteraard de regels over de privacy in acht te worden genomen. De zorgverzekeraar
mag zonder uitdrukkelijk toestemming geen gezondheidsgegevens van individuele verzekerden
verstrekken aan de vertegenwoordiging. Dit is echter ook niet nodig voor de zorgverzekeraar
om verzekerden met bepaalde aandoeningen de gelegenheid tot inspraak te bieden. De
zorgverzekeraar kan bijvoorbeeld regiobijeenkomsten organiseren (en aankondigen via
de website of een algemene brief) of kan online platforms beschikbaar stellen. Ook
kan de zorgverzekeraar contact opnemen met relevante belangenorganisaties.
De leden van de VVD-fractie vragen of middels dit vierde lid voldoende wordt geborgd
dat verzekerden voldoende kunnen worden betrokken bij regionale plannen van een verzekeraar
en zo niet hoe dit dan wel gebeurt.
De vertegenwoordiging van verzekerden denkt bij de vaststelling van de inspraakregeling
mee over de wijze waarop verzekerden hun meningen en wensen kenbaar kunnen maken ten
aanzien van de door zorgverzekeraar en vertegenwoordiging afgesproken onderdelen van
het beleid. De zorgverzekeraar moet hiertoe een schriftelijke regeling opstellen,
waarin is opgenomen op welke wijze(n) verzekerden in de gelegenheid worden gesteld
om inspraak te geven en hoe de verzekerden worden geïnformeerd over de resultaten.
Het is aan de vertegenwoordiging en de verzekeraar om vast te stellen welke wijze(n)
het meest passend zijn.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen wat het onderscheid is tussen beleid inzake
de inkoop van zorg en de uiteindelijke zorginkoop en inhoud van koopcontracten. Ook
vragen zij waarom de keuze is gemaakt voor inspraak op het beleid inzake de inkoop
van zorg.
Het beleid inzake de inkoop van zorg betreft het door de zorgverzekeraar te voeren
beleid met betrekking tot zorginkoop. Hiervan kan onder meer het beleid ten aanzien
van de contractering onderdeel uitmaken. De uiteindelijke zorginkoop en het afsluiten
van de individuele inkoopcontracten betreft de uitvoering daarvan. Het zou te ver
voeren en ook onuitvoerbaar zijn als de verzekerden inspraak zouden hebben op de totstandkoming
van de uiteindelijke zorginkoop en de individuele contracten.
De leden van de GroenLinks fractie vragen of de leden van de vertegenwoordiging zich
(ook) tot de NZa kunnen wenden wanneer de zorgverzekeraar verzuimt om instemming van
de vertegenwoordiging te vragen voor het vaststellen van de inspraakregeling.
Naar aanleiding van het advies van de Raad van State is besloten dit niet mogelijk
te maken. De reden daarvoor is dat de inspraakregeling een privaatrechtelijke regeling
die wordt gesloten door private partijen. Geschillen daarover horen thuis bij de burgerlijke
rechter. Vandaar dat de NZa geen toezicht houdt op de nakoming van de verplichtingen
die zorgverzekeraar en vertegenwoordiging – als private partijen – jegens elkaar in
acht moeten nemen.
Artikel 28b
De leden van de VVD-fractie begrijpen dat de zorgverzekeraar er op kan aandringen
dat de achterban ook daadwerkelijk voldoende geconsulteerd wordt door de vertegenwoordiging.
Zij vragen waarom er niet voor is gekozen de vertegenwoordiging hiertoe te verplichten.
Zij vragen verder binnen welke termijn de vertegenwoordiging op een dergelijk verzoek
van de verzekeraar moet reageren.
Mede naar aanleiding van deze vraag van de leden van de VVD-fractie is besloten bij
nota van wijziging te expliciteren dat de vertegenwoordiging haar achterban consulteert
en informeert over haar werkzaamheden en de resultaten daarvan. De zorgverzekeraar
kan de vertegenwoordiging indien nodig ook wijzen op deze taak en verzoeken hieraan
te voldoen. Er is geen wettelijke termijn waarbinnen de vertegenwoordiging op een
dergelijk verzoek moet reageren.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe kan worden voorkomen dat vertegenwoordigers
van individuele zorgverzekeraars worden overstemd in ledenraden / permanente vertegenwoordigingen
op concernniveau. Zij vragen of het niet beter zou zijn om per zorgverzekeraar een
permanente vertegenwoordiging in te stellen.
De regering deelt niet de vrees dat vertegenwoordigers van individuele zorgverzekeraars
worden overstemd in ledenraden/permanente vertegenwoordigingen op concernniveau. De
regering verwijst in dit kader kortheidshalve naar het antwoord op een gelijkluidende
vraag van de leden van de CDA-fractie in hoofdstuk 4 van deze nota. De regering is
dan ook niet van oordeel dat het beter zou zijn als altijd een permanente vertegenwoordiging
per zorgverzekeraar wordt ingesteld.
Artikel 125
De leden van de CDA-fractie vragen welke mogelijkheden de regering ziet om patiënten-,
cliënten- en seniorenorganisaties te betrekken bij de evaluatie van het wetsvoorstel.
De
leden van de D66-fractie vragen op welke wijze het wetsvoorstel zal worden geëvalueerd
en hoe wordt gemeten of de invloed van (individuele) verzekerden (voldoende) is toegenomen?
Zij vragen of de regering bereid is patiënten-, cliënten- en seniorenorganisaties
te betrekken bij de evaluatie van dit wetsvoorstel.
Het wetsvoorstel kan bijvoorbeeld worden geëvalueerd aan de hand van (onder andere)
een stakeholdersessie waaraan ook patiënten-, cliënten- en seniorenorganisaties kunnen
deelnemen. Te zijner tijd zal de definitieve wijze worden bepaald.
De Minister voor Medische Zorg, B.J. Bruins
Indieners
-
Indiener
B.J. Bruins, minister voor Medische Zorg