Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
35 083 Regels betreffende beschermende maatregelen tegen schadelijke organismen bij planten (Plantgezondheidswet)
Nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING
I ALGEMEEN
1. Inleiding
Dit wetsvoorstel leidt tot een volledige herziening en vernieuwing van de Plantenziektenwet
van 5 april 1951. Aanleiding voor deze herziening en vernieuwing is Verordening (EU)
2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2016 betreffende beschermende
maatregelen tegen plaagorganismen bij planten (hierna: Verordening 2016/2031). Verordening
2016/2031 zal met ingang van 14 december 2019 rechtstreeks van toepassing zijn in
de lidstaten van de Europese Unie. Met ingang van die datum moet de nationale regelgeving
dan ook in lijn zijn gebracht met deze verordening.
Verordening 2016/2031 is niet van toepassing in gebiedsdelen of regio’s van lidstaten
die buiten Europa liggen (de zogenaamde ultraperifere gebieden), wat betekent dat
deze regelgeving niet voor Caribisch Nederland geldt.
In dit wetsvoorstel zijn ook meegenomen de aanpassingen in wetgeving die noodzakelijk
zijn op grond van de Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad
van 15 maart 2017 betreffende officiële controles en andere officiële activiteiten
die worden uitgevoerd om de toepassing van de levensmiddelen- en diervoederwetgeving
en van de voorschriften inzake diergezondheid, dierenwelzijn, plantgezondheid en gewasbeschermingsmiddelen
te waarborgen (hierna: Controleverordening 2017/625)1, die eveneens grotendeels per 14 december 2019 van toepassing moeten zijn.
Controleverordening 2017/625 leidt ook tot aanpassing van de Wet gewasbeschermingsmiddelen
en biociden (hierna: Wgb) en de Landbouwkwaliteitswet.
De voorgenomen wijziging van de Wgb vloeit niet alleen voort uit deze Controleverordening,
maar ook uit de bevindingen van de Europese Commissie over de vooruitgang op het gebied
van de uitvoering van Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad
van 21 oktober 2009 tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking
van een duurzaam gebruik van pesticiden (hierna: Richtlijn duurzaam gebruik wat heeft
geleid tot Verordening (EU) 2016/2031). Daarnaast wordt van de gelegenheid gebruik
gemaakt om een technische wijziging in de Wgb door te voeren.
Controleverordening 2017/625 heeft ook gevolgen voor de Landbouwkwaliteitswet waar
het gaat om de aanwijzing van de bevoegde autoriteit of controlerende autoriteit voor
diverse onder het Landbouwkwaliteitsbesluit 2007 vallende onderwerpen en producten.
Ook heeft dit wetsvoorstel tot doel om nationaal een goede uitvoering te geven aan
de relevante artikelen uit Controleverordening 2017/625 voor biologische productie
en etikettering van biologische producten en voor gebruik en etikettering van beschermde
oorsprongsbenamingen, beschermde geografische aanduidingen en gegarandeerde traditionele
specialiteiten.
In hoofdstuk 2 van deze toelichting wordt ingegaan op de achtergrond van de aanpassing
van het Europese plantgezondheidsstelsel. Dit vormt de aanleiding tot dit wetsvoorstel.
Hoofdstuk 3 gaat in op de hoofdlijnen van het wetsvoorstel. Met name op die onderwerpen
in het wetsvoorstel die nieuw zijn in de fytosanitaire regelgeving of een wat ander
accent hebben gekregen ten opzichte van de bestaande regelgeving. Hoofdstuk 4 gaat
in op de belangrijkste gevolgen van Controleverordening 2017/625 voor de fytosanitaire
wet- en regelgeving. Toezicht en handhaving komt aan de orde in hoofdstuk 5. De bestuurlijke
boete wordt een nieuw onderdeel in dit instrumentarium. De hoofdstukken 6 en 7 gaan
in op de verhouding van dit wetsvoorstel ten opzichte van andere wetten en op de (financiële)
effecten voor het bedrijfsleven van het wetsvoorstel.
2. Implementatiewetgeving
2.1 Algemeen
Plantgezondheid is belangrijk voor de duurzaamheid, biodiversiteit en ecosystemen
en voor de economische positie van land-, tuin- en bosbouw. Gezonde zaden en gezond
teeltmateriaal zijn nodig voor gezonde gewassen en voedselzekerheid. Bij bomen en
struiken is bescherming van de plantgezondheid van belang voor het behoud van bossen,
landschappen en de openbare en particuliere groene ruimte.
De plantgezondheid kan echter ernstig worden bedreigd doordat schadelijke organismen
uit andere werelddelen de Europese Unie binnenkomen en zich verspreiden. Dat kan grote
gevolgen hebben. Gewassen moeten worden vernietigd en gewasbeschermingsmiddelen moeten
worden ingezet; er zijn hoge bestrijdingskosten, minder opbrengsten en economische
verliezen voor land-, tuin- en bosbouw en exportbeperkingen door handelsverboden die
derde landen uitvaardigen.
2.2 Noodzaak aanpassing Europees plantgezondheidsstelsel
Sinds 2000 vormde Richtlijn 2000/29/EG (Fytorichtlijn) de basis van de Europese regelgeving
op het gebied van plantgezondheid. Deze Richtlijn is in de Plantenziektenwet en onderliggende
regelgeving in Nederland geïmplementeerd.
Het doel van deze Richtlijn is het beschermen van het grondgebied van de Europese
Unie tegen het binnenbrengen, vestigen en verspreiden van schadelijke organismen voor
planten en plantaardige producten. Dit regelgevingskader bleek in de loop der jaren
steeds minder toereikend om de insleep van schadelijke organismen als gevolg van de
toenemende globalisering van de handel ook daadwerkelijk te voorkomen. Bovendien vormt
klimaatverandering een steeds groter risico dat schadelijke organismen op het grondgebied
van de Europese Unie kunnen overleven en gewassen en ecosystemen kwetsbaarder worden
voor nieuwe schadelijke organismen.
De Europese Commissie heeft daarom de fytosanitaire regelgeving laten evalueren. Deze
evaluatie leidde tot de conclusie dat het vigerende fytosanitaire stelsel hier en
daar tekortkomingen vertoonde en gemoderniseerd zou moeten worden. Er zou meer aandacht
moeten komen voor een betere risicogerichte benadering, een gezamenlijke aanpak van
risico’s die voor de hele Europese Unie van belang zijn en voor een betere preventie
bij invoer van risicovolle planten en plantproducten. Daarnaast bestaat er behoefte
aan efficiëntere instrumenten om de aanwezigheid of natuurlijke verspreiding van schadelijke
organismen te bestrijden. Ook kwam uit de evaluatie naar voren dat bestaande instrumenten
die gebruikt worden voor het verkeer van planten en plantaardige producten binnen
de Europese Unie, zoals het plantenpaspoort en de «beschermde gebieden», verbeterd
moeten worden.
2.3 Tot slot
In de periode medio 2013 tot medio 2017 zijn de Eerste en Tweede Kamer door middel
van onder meer voortgangsrapportages diverse malen geïnformeerd over de evaluatie
van de Europese Fytorichtlijn en over het proces en de inhoud van de totstandkoming
van de Plantgezondheidsverordening en de Controleverordening. Zie onder andere Kamerstukken
II 2012/13, 22 112, nr. 1637 en nr. 1641, Kamerstukken II 2013/14, 21 501-32, nr. 800, Kamerstukken II 2016/17, 21 501-32, nr. 817, Kamerstukken II 2013/14, 33 643, nr. 12, nr. 14 en nr. 15, Kamerstukken II 2014/15, 33 643, nr. 17, Kamerstukken II 2015/16, 33 643, nr. 18 en Kamerstukken II 2016/17, nr. 19.
3. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel
3.1 Plantgezondheidsverordening (EU) 2016/2031
Met de nieuwe Verordening 2016/2031 wil de Europese Commissie de tekortkomingen in
het huidige fytosanitaire stelsel verhelpen en een regelgevingskader voor de toekomst
vaststellen. De doelstelling van het Europese plantgezondheidsstelsel, zoals geformuleerd
in de Fytorichtlijn, blijft gehandhaafd, maar de nadruk ligt nu meer op «voorkomen»,
zodat later minder ingegrepen hoeft te worden met bijvoorbeeld bestrijdingsmiddelen
– lees gewasbeschermingsmiddelen en biociden- of kostbare controlemaatregelen.
Net als andere Europese verordeningen heeft ook deze verordening een rechtstreeks
bindende werking voor lidstaten, bedrijven en burgers van de Europese Unie. Dat betekent
dan ook dat het merendeel van de artikelen van de Verordening 2016/2031 rechtstreeks
van toepassing is op de lidstaten en bedrijven en, waar aan de orde, ook op personen/burgers.
Het rechtstreekse karakter van de verordening betekent ook dat deze verordening automatisch
deel uitmaakt van de nationale rechtsorde; het is niet toegestaan bepalingen uit Verordening
2016/2031 over te nemen in nationaal recht.
In het wetsvoorstel zijn dan ook alleen die bepalingen opgenomen die in aanvulling
op de Europese regels noodzakelijk zijn en bijvoorbeeld voor de operationalisering
van Verordening 2016/2031 belangrijk zijn.
3.2 Controleverordening (EU) 2017/625
Op 7 april 2017 is Controleverordening 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad
gepubliceerd). Deze verordening vervangt de huidige Verordening (EG) nr. 882/2004
van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles
op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften
inzake diergezondheid en dierenwelzijn en maakt deel uit van een pakket van overkoepelende
basisverordeningen op het gebied van de voedselketen.
De nieuwe verordening is bepalend voor de nationale uitvoering van het communautaire
acquis voor de voedselketen en voor controles, toezicht en handhaving. Het bereik
van Controleverordening 2017/625 is breder dan dat van Controleverordening (EG) nr.
882/2004 en dekt nagenoeg alle regelgeving over controles in de voedselketen (diergezondheid,
plantgezondheid, voedsel- en diervoederveiligheid, gewasbeschermingsmiddelen, biologische
landbouw, genetisch gemodificeerde organismen, dierenwelzijn). Plantgezondheid is
een nieuw domein binnen de Controleverordening. Naast import en intraverkeer valt
nu ook export onder de verordening en naast nalevingscontroles ook alle andere officiële
activiteiten (monitoring/surveys, uitroeiing en beheersing van ziekten en plagen)
en handhaving bij vastgestelde niet-naleving en sancties.
3.3 Nadere uitwerking Verordening 2016/2031 en Controleverordening 2017/625
Zowel de Verordening 2016/2031 als de Controleverordening 2017/625 zijn niet tot in detail uitgewerkt. Voordat de
beide verordeningen in de lidstaten van toepassing zijn, zal op diverse onderwerpen
nog een nadere invulling plaatsvinden. Aan de Europese Commissie zijn bevoegdheden
gedelegeerd om in uitvoeringshandelingen nadere regels aan de uitwerking van de verordeningen
te stellen. Voorbeelden van onderwerpen waarbij nog nadere uitwerking zal plaatsvinden
zijn onder meer de indeling van de EU organismen, de aanwijzing van een voorlopige
verbodslijst van planten die niet geïmporteerd mogen worden in verband met het hoge
risico op schadelijke organismen, het fytosanitair certificaat bij import en het importregime,
elektronische certificering en voorschriften voor het plantenpaspoort.
De mate waarin Verordening 2016/2031 en Controleverordening 2017/625 zijn uitgewerkt,
heeft consequenties voor de uitwerking van het wetsvoorstel. Dit wetsvoorstel heeft
de vorm van een kaderwet voor fytosanitaire regelgeving dat nadere uitwerking behoeft
in algemene maatregelen van bestuur (AMvB) en ministeriële regelingen.
In het licht van de doelstelling van deze beide verordeningen zijn er wijzigingen
en accentverschuivingen ten opzichte van de huidige fytosanitaire regelgeving. Hieronder
wordt daar nader op ingegaan.
3.4 Bevoegde autoriteit
Artikel 2, lid 6 van Verordening 2016/2031 schrijft voor dat elke lidstaat een centrale
autoriteit moet aanwijzen die verantwoordelijk is voor de organisatie van officiële
controles en andere officiële activiteiten. Daarnaast geeft Controleverordening 2017/625
aan dat binnen de gebieden van de verordening (zoals plantgezondheid) meerdere bevoegde
autoriteiten kunnen worden aangewezen. Hierbij geldt wel de verplichting dat één instantie
dient te worden aangewezen als coördinerende autoriteit, die een goede samenwerking
waarborgt en verantwoordelijk is voor de communicatie met bevoegde autoriteiten van
andere lidstaten en met de Europese Commissie. Deze taken zullen worden opgedragen
aan de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).
Het wetsvoorstel wijst de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna:
de Minister) aan als bevoegde autoriteit in de zin van artikel 2 lid 6 van Verordening
2016/2031. Hiervoor is gekozen om de publieke borging van het fytosanitaire stelsel
optimaal te kunnen blijven waarborgen. Ook is geen wijziging beoogd in de aanwijzing
van de NVWA als de National Plant Protection Organisation (NPPO). In dit wetsvoorstel
is eveneens opgenomen dat bij AMvB andere autoriteiten voor specifieke taken als bevoegde
autoriteit kunnen worden aangemerkt. Hierbij gaat het in het bijzonder om de positie
van de plantaardige keuringsdiensten. Het gaat voornamelijk om taken, waarvoor deze
diensten reeds langere tijd zelfstandig bevoegd zijn op basis van andere wet- en regelgeving
en waarbij het de wens is om die situatie te continueren. In de AMvB zal worden beschreven
hoe de wettelijke taken en bevoegdheden precies zijn verdeeld over de NVWA en de keuringsdiensten.
Daarnaast worden in de AMvB certificerende instellingen aangewezen als bevoegde autoriteit
voor erkenning en toezicht bij het aanbrengen van merktekens op houten verpakkingsmateriaal.
Ook kunnen gemachtigde instanties worden aangewezen die bepaalde taken uitvoeren die
door de bevoegde autoriteit gemandateerd zijn.
3.5 Quarantaineorganismen
Quarantaineorganismen zijn voor planten schadelijke organismen. EU-quarantaine organismen
komen niet of slechts zeer beperkt voor in de Europese Unie. Deze schadelijke organismen
mogen niet in de Europese Unie worden binnengebracht of verspreid. In het geval de
aanwezigheid van een dergelijk organisme vastgesteld wordt, dienen er maatregelen
te worden genomen om het uit te roeien en verdere verspreiding tegen te gaan. Om ervoor
te zorgen dat de inspanningen van EU-quarantaineorganismen worden gericht op de organismen
waarvan de potentiële economische, sociale of milieugevolgen het ernstigst zijn, wordt
een beperkte lijst van zogenaamde prioritaire EU-quarantaineorganismen opgesteld.
Wanneer een quarantaineorganisme wel aanwezig is op het grondgebied van de Unie, maar
niet op het grondgebied van een bepaalde lidstaat dan kan die lidstaat verzoeken dat
(een deel van) het grondgebied van die lidstaat erkend worden als beschermd gebied
en het quarantaineorganisme als beschermdgebiedquarantaine organisme. Daarnaast zijn
er plaagorganismen, die aanwezig zijn op het grondgebied van de EU en die door de
EU gereguleerd worden. Deze plaagorganismen worden de gereguleerde niet-quarantaineorganismen
genoemd, afgekort RNQP (regulated non-quarantine pest). Deze plaagorganismen worden
hoofdzakelijk overgedragen door specifieke voor opplant bestemde planten en worden
gereguleerd voor teeltmateriaal.
Onder de Europese Fytorichtlijn (2000/29/EG) waren in Annexen I en II de schadelijke
organismen opgenomen die een quarantaine status hebben, zowel voor het hele Europese
grondgebied (Annexen IA en IIAI), als voor beschermde gebieden (Annexen IB en IIB).
De RNQP’s waren deels opgenomen in bijlage IIAII van 2000/29/EG en deels in de Verkeersrichtlijnen2.
In de nieuwe situatie worden deze organismen op een andere manier gecategoriseerd
en ingedeeld in drie categorieën:
– EU-quarantaineorganismen, die niet de EU mogen worden binnengebracht (nultolerantie)
en dienen te worden uitgeroeid wanneer ze gevonden worden (artikel 4 en 5 uit Verordening
2016/2031);
– quarantaineorganismen voor Beschermde Gebieden, waarvoor eveneens een nultolerantie
geldt voor planten en producten bestemd voor een beschermd gebied. Bij een vondst
van het organisme in het beschermde gebied, moeten uitroeiingsmaatregelen worden genomen
(artikel 32 Verordening 2016/2031);
– RNQP’s (artikel 36 en 37 uit Verordening 2016/2031): hierbij gaat het om organismen
die al verspreid zijn in de Europese Unie, maar waar toch maatregelen zullen worden
genomen om de productie van teeltmateriaal te beschermen.
Meldingsplicht bij quarantaineorganismen
Onder de huidige fytosanitaire regelgeving dient een teler of handelaar die een schadelijk
organisme in zijn teelt of handel aantreft of het vermoeden heeft dat er sprake kan
zijn van een schadelijk organisme, dat onmiddellijk te melden bij de bevoegde instantie.
In het wetsvoorstel wordt deze maatregel voor alle professionele marktdeelnemers gehandhaafd,
maar zal ook iedereen die niet uit professioneel oogpunt met de teelt, handel of opslag
van planten en plantaardig materiaal bezig is en een schadelijk organisme aantreft
of het vermoeden heeft van een schadelijke organisme, zijn bevindingen moeten melden
bij de bevoegde instantie en aanwijzingen van de bevoegde instantie om te voorkomen
dat dit organisme zich verspreidt, moeten opvolgen. Deze meldingsplicht betreft alleen
de EU-quarantaineorganismen. Quarantaineorganismen, die al wijdverspreid voorkomen
in een land, kunnen uitgezonderd worden van de meldingsplicht. Voor de Nederlandse
situatie zal dit in onderliggende regelgeving worden uitgewerkt.
3.6 Hoog risicoplanten en plantaardige producten
Bij sommige planten en plantaardige producten, met name bepaalde soorten bomen en
struiken, wordt ingeschat dat er een hoog risico bestaat dat ziekten en plagen via
de import van deze planten in de EU worden geïntroduceerd en verspreid. Verordening
2016/2031 geeft aan dat dergelijke planten op basis van een voorlopige beoordeling
van het risico op een importverbodslijst kunnen worden geplaatst. De producten op
de importverbodslijst, kunnen van deze lijst worden afgehaald als op basis van een
uitgebreide risicoanalyse blijkt dat er een aanvaardbaar fytosanitair risico bestaat
dat met eventuele maatregelen kan worden ingeperkt.
3.7 Registratie professionele marktdeelnemers
Zowel in Verordening 2016/2031 als in Controleverordening 2017/625 is er sprake van
registratie van professionele marktdeelnemers. Tot professionele marktdeelnemers worden
gerekend telers, handelaren, importeurs en exporteurs en opslag- en handelsbedrijven.
Op grond van de Verordeningen hoeven alleen die professionele marktdeelnemers zich
te registreren bij een nationale regulerende instantie, die zich bezighouden met het
verhandelen, importeren, exporteren en/of behandelen van planten en plantaardige producten,
die onder de fytosanitaire regelgeving vallen. Bijvoorbeeld omdat er voor de planten/producten
een fytosanitair certificaat of plantenpaspoort vereist is.
Een belangrijk doel van deze registratie is de traceerbaarheid bij een vondst van
een schadelijk organisme te vergroten en/of te vereenvoudigen om daarmee verdere verspreiding
en fytosanitaire risico’s te beperken.
Ook onder de huidige fytosanitaire regelgeving waren er al registratie-eisen, maar
deze waren voor een beperkte categorie marktdeelnemers van toepassing en er bestond
ook geen uniform registratiesysteem. Om aan de registratievereisten van de Verordeningen
te voldoen wordt een registratiesystematiek ontwikkeld, die voor de professionele
marktdeelnemers die registratieplichtig zijn, van toepassing zal zijn en waarbij de
bescherming van persoonsgegevens is geborgd.
3.8 Plantenpaspoorten
Onder de huidige fytosanitaire regelgeving moesten al veel planten die binnen Europa
vervoerd worden, voorzien zijn van een plantenpaspoort. Op grond van Verordening 2016/2031
is het gebruik van een plantenpaspoort verplicht voor alle voor opplant bestemde planten
die binnen de Europese Unie wordt geteeld of verhandeld, met uitzondering van bepaalde
zaden. Naast teeltmateriaal vallen ook alle pot-, perk- en kuipplanten onder de plantenpaspoortplicht.
Het plantenpaspoort kan gezien worden als een bevestiging dat de regelgeving ten aanzien
van quarantaineorganismen en RNQP’s (ook Verkeersrichtlijnen) is nageleefd.
De Europese Commissie heeft in december 2017 vormvoorschriften vastgesteld voor plantenpaspoorten.
De gestandaardiseerde vorm van het plantenpaspoort moet de zichtbaarheid en leesbaarheid
van de plantenpaspoorten waarborgen en duidelijk onderscheid bieden ten opzichte van
andere etiketten of informatie die bij de planten is gevoegd.
Voor het mogen afgeven van een plantenpaspoort door de professionele marktdeelnemers
is een erkenning van de bevoegde autoriteit vereist. Naast de Minister worden bij
AMvB de vier keuringsdiensten hiervoor aangewezen.
Omdat het plantenpaspoort een belangrijk hulpmiddel kan zijn in de traceerbaarheid
van zendingen zijn de marktdeelnemers verplicht de informatie die op plantenpaspoorten
staat een bepaalde periode te bewaren.
Plantenpaspoorten zijn niet vereist voor de verkoop aan niet-professionele eindgebruikers.
Wel kunnen uitzonderingen worden vastgesteld voor hoog risico planten waarvoor wel
een plantenpaspoort tot en met de eindgebruiker vereist is. Dit gebeurt door middel
van een uitvoeringsbesluit van de Europese Commissie, waarbij een uitzondering wordt
gemaakt voor kleine hoeveelheden.
3.9 Fytosanitaire certificaatplicht
De fytosanitaire certificaatplicht bij import wordt uitgebreid. Het grootste deel
van de planten en plantaardige producten, met uitzondering van zaden, moet bij import
vergezeld zijn van een fytosanitair certificaat van het land van export. Een systematische
importinspectie is niet voor alle planten nodig. De importen moeten wel allemaal in
een elektronisch datasysteem worden aangemeld zodat handelsstromen bekend zijn en
gemonitord kunnen worden. Ook voor doorvoer van planten binnen de EU gaan regels gelden.
3.10 Fytosanitaire preventie
Fytosanitaire preventie krijgt in Verordening 2016/2031 nadrukkelijk meer aandacht
dan voorheen het geval was. Dit is onder meer terug te zien in de voorzorgsmaatregelen
die genomen worden ten aanzien van de hoog risicoplanten en plantaardige producten.
Maar ook in de bepalingen dat passagiers die in hun bagage planten, die inspectieplichtig
zijn, de Europese Unie binnenbrengen, de relevante voorschriften en verboden volledig
moeten naleven.
Van professionele marktdeelnemers wordt verwacht dat zij hun verantwoordelijkheid
nemen ten aanzien van fytosanitaire preventie. De verordening biedt de mogelijkheid
dat professionele marktdeelnemers risicobeheersplannen kunnen opstellen en kunnen
laten goedkeuren door de bevoegde autoriteit, indien deze plannen voldoen aan in deze
verordening genoemde randvoorwaarden.
De plantaardige sector wil zich inzetten om de fytosanitaire risico’s te beperken
en de Nederlandse plantgezondheidsstatus te verhogen door meer in te zetten op preventie.
Om dit te bewerkstelligen zal in overleg met de plantaardige sector, indien daartoe
aanleiding is, tot aanvullende bepalingen in uitvoeringsregelgeving worden gekomen.
3.11 Bestaande nationale fytosanitaire regelgeving
De Verordening 2016/2031 biedt de ruimte om nationaal aanvullende regels te stellen,
mits dit niet leidt tot bijvoorbeeld een ongelijk speelveld of verstoring van de interne
markt binnen de Europese Unie.
Uit de huidige nationale fytosanitaire regelgeving zullen enkele onderwerpen in de
nieuwe wetgeving worden overgenomen, zoals:
– Het beregeningsverbod in verband met bruinrot en de teeltvoorschriften. Deze regelgeving
is gericht op het voorkomen van schadelijke organismen in de aardappelteelt. Voor
de aardappelsector is het van belang dat dergelijke regelgeving gehandhaafd blijft;
– Regeling voor nadeelcompensatie: artikel 4 van de huidige Plantenziektenwet biedt
de Minister de mogelijkheid om een tegemoetkoming in de schade toe te kennen, die
is veroorzaakt door een rechtmatige overheidsdaad, indien de toepassing van fytosanitaire
maatregelen onevenredig zwaar drukken op één of meer personen of bedrijven. Er is
voor gekozen om in het wetsvoorstel Plantgezondheidswet deze bepaling niet meer op
te nemen en aan te sluiten bij titel 4.5 van de Algemene wet bestuursrecht die gaat
over een algemene regeling voor nadeelcompensatie. Dit onderdeel van de Awb treedt
binnenkort in werking. Voor beroep tegen beslissingen over nadeelcompensatie op fytosanitair
terrein blijft daarbij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (Cbb) de (hoogste)
rechtsprekende instantie. Het Cbb heeft immers de meeste kennis en ervaring met dit
type zaken en heeft hiervoor inmiddels vaste jurisprudentie ontwikkeld.
4. Gevolgen van Controleverordening (EU) 2017/625
Controleverordening 2017/625 beslaat «keuring en toezicht» in brede zin: audits, toezicht,
keuringen, inspecties, monsternemingen en laboratoriumwerkzaamheden, voor nalevingscontroles
(«officiële controles») en voor begeleidende overheidstaken, waarbij kan worden gedacht
aan uitroeien van schadelijke organismen, monitoring en surveys («andere officiële
activiteiten»). Controleverordening 2017/625 vormt tevens de grondslag van het systeem
van Europese en nationale referentielaboratoria. Het stelsel van EU-referentielaboratoria
wordt uitgebreid tot de domeinen plantgezondheid, dierenwelzijn, zoötechniek en voedselintegriteit.
Controleverordening 2017/625 stelt regels over de financiering van de controles door
middel van belastingen, heffingen en retributies. Die regels sluiten goeddeels aan
op de bestaande regels onder Verordening EG 882/2004 en fytosanitaire Richtlijn 2000/29,
maar niet volledig. De regels over financiering van controles gelden niet alleen voor
de overheid, maar moeten worden toegepast door alle betrokken diensten en laboratoria.
Hieronder wordt nader ingegaan op enkele onderwerpen uit Controleverordening 2017/625.
Controles:
De officiële controles en andere officiële activiteiten worden uitgevoerd door de
Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (hierna: NVWA), de douane en de plantaardige
keuringsdiensten (NAK, Naktuinbouw, KCB en Bloembollenkeuringsdienst). Onder de Controleverordening
2017/625 zijn deze taken een publieke verantwoordelijkheid, die slechts onder strikte
voorwaarden buiten de overheid mogen worden belegd. Controleverordening 2017/625 regelt
niet alleen welke taken moeten worden uitgevoerd en hoe, maar stelt ook eisen aan
de aard en organisatie van uitvoerende diensten buiten de overheid. Verder schrijft
deze verordening voor welke categorieën importzendingen moeten worden gekeurd. Via
twee uitvoeringshandelingen is de Europese Commissie verplicht specifieke voorwaarden
te ontwikkelen voor uniform gebruik van de juiste controle frequenties.
Importregime
De importartikelen van Controleverordening 2017/625 beschrijven de voorwaarden waaronder
geïmporteerde zendingen moeten worden gekeurd. Zo stelt de verordening eisen aan de
inrichting van grenscontroleposten aan de buitengrens. Controleverordening 2017/625
schrijft voor dat de inspecties in principe aan de buitengrens in een grenscontrolepost
van de Europese Unie moeten plaatsvinden. Via een gedelegeerde handeling is de Europese
Commissie verplicht de specifieke voorwaarden te ontwikkelen waaronder de identiteits-
en fysieke inspecties niet aan de buitengrens hoeven plaats te vinden maar verlegd
kunnen worden naar een inspectiepunt verder landinwaarts of in een andere lidstaat.
Verder moet de Europese Commissie een gedelegeerde handeling ontwikkelen, waarin specifieke
regels zijn opgesteld voor een uitzondering voor controles op zendingen die in transit
of transshipment zijn.
IMSOC/TRACES
Controleverordening 2017/625 beschrijft ook de kaders voor de functionaliteiten, het
gebruik, het functioneren en de gegevensbeveiliging van IMSOC, een informatiemanagementsysteem
voor officiële controles. Ook geeft de verordening aanwijzingen voor het bouwen van
een ICT-informatiesysteem waarin de bestaande systemen van de Europese Commissie worden
opgenomen. Deze worden gebruikt om controleresultaten met elkaar te delen op het gebied
van import, veiligheid/welzijn en voedselfraude. Via een uitvoeringshandeling in artikel
134 van de Controleverordening 2017/625 is de Europese Commissie verplicht meer in
detail technische specificaties over IMSOC te stellen. Het gaat dan specifiek om regels,
die data en veiligheid borgen, die noodsituaties arrangeren bij uitval van IMSOC,
toegang tot IMSOC door derde landen organiseren en de voorwaarden stellen aan acceptatie
van elektronische certificaten van derde landen door lidstaten en uitzonderingsbepalingen
voor het gebruik van IMSOC.
Retributies
In Controleverordening 2017/625 zijn bepalingen opgenomen over verplichte vergoedingen
bij officiële controles en andere vergoedingen en heffingen bij officiële controles
en ander officiële activiteiten. Ook is voorgeschreven ter dekking van welke kosten
een vergoeding of heffing in rekening mag worden gebracht en de berekeningsmethode
van de vergoeding of heffing. Voor zover de bepalingen in de verordening geen dwingend
karakter hebben, zal het kader in het rapport Maat Houden 2014 worden gebruikt bij
de doorberekening van handhavingskosten.
Nationale- en EU- referentielaboratoria
Op basis van de Controleverordening 2017/625 moeten lidstaten een fytosanitair nationaal
referentielaboratorium aanwijzen. Daarnaast zal er in de Europese Unie een structuur
van EU referentielaboratoria (EURL’s) komen specifiek voor plantgezondheid. Deze EURL’s
krijgen een belangrijke rol in de kennisontwikkeling en diagnostiek van quarantaineorganismen.
Controleverordening 2017/625 en de Landbouwkwaliteitswet
Voor biologische productie en de etikettering van biologische producten gelden specifieke
regels voor de controle (artikel 25 uit Controleverordening 2017/625). Deze regels
vormen een aanvulling op algemene voorschriften uit Controleverordening 2017/625 die
ook op de verordening inzake biologische productie en etikettering van biologische
producten van toepassing zijn alsmede op de specifieke bepalingen die in de aanstaande
nieuwe verordening inzake biologische landbouw zijn opgenomen.
Op grond van artikel 25 kan de Europese Commissie via uitvoeringshandelingen regels
stellen over specifieke voorschriften en aanvullende inhoud van het Meerjarig Nationaal
Control Plan en van het jaarverslag van de lidstaat en over specifieke verantwoordelijkheden
en taken van referentiecentra van de Europese Unie naast de regels die hierover al
in de Controleverordening 2017/625 zijn opgenomen. Ook kan de Europese Commissie praktische
regelingen opstellen voor de administratieve bijstand en samenwerking tussen lidstaten
inclusief informatie-uitwisseling over gevallen van niet-naleving tussen bevoegde
autoriteiten en gemachtigde instanties. Daarnaast kunnen regels worden gesteld over
de toe te passen methoden voor bemonstering en voor laboratoriumanalyses, met uitzondering
van regels voor de vaststelling van drempelwaarden.
De Europese Commissie kan aan producten het predicaat van Beschermde Oorsprongsbenaming
(BOB) of Geografische Aanduiding (BGA) verlenen wanneer deze producten zijn geproduceerd,
verwerkt of bereid binnen een bepaald geografisch gebied of wanneer er een verband
bestaat tussen de eigenheid of de bekendheid van het product en de geografische oorsprong.
In Nederland vallen bijvoorbeeld bepaalde kaassoorten onder deze aanduidingen.
Met de wijziging van de Landbouwkwaliteitswet wordt voor beide onderwerpen een grondslag
gegeven voor het aanwijzen van de bevoegde autoriteit en de controleautoriteit en
wordt de mogelijkheid geboden om nationaal regels te stellen aan de uitvoering van
de Europese wetgeving.
5. Toezicht en handhaving
5.1 Algemeen
Op grond van artikel 108 van de Verordening 2016/2031 en artikel 138 van Controleverordening
2017/625 dient een lidstaat een stelsel van sancties te hebben die doeltreffend, evenredig
en afschrikkend moeten zijn.
Dit wetsvoorstel continueert de huidige handhavingsinstrumenten en introduceert de
bevoegdheid voor het opleggen van een bestuurlijke boete bij overtreding van fytosanitaire
regelgeving.
5.2 Bestuurlijke boete in het wetsvoorstel
In de huidige handhavingspraktijk wordt een instrument gemist om op passende wijze
op te treden tegen relatief geringe overtredingen, die niet te herstellen zijn door
de overtreder. Voor dergelijke vergrijpen is het wenselijk dat er lik-op-stuk kan
worden opgetreden. Deze overtredingen van de fytosanitaire regelgeving zijn in beginsel
eenvoudig te constateren, specialistisch van aard en er is geen inzet van opsporingsbevoegdheden
noodzakelijk. Strafrechtelijk optreden is gezien de ernst en het karakter van deze
overtredingen vaak een verhoudingsgewijs zware maatregel, onder andere omdat strafrechtelijke
handhaving altijd tot een registratie in het Justitieel Documentatiesysteem leidt.
In dit wetsvoorstel krijgt de Minister de bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke
boete. In de praktijk zal de NVWA namens de Minister de boetes opleggen op basis van
door aangewezen toezichthouders opgemaakte rapporten over de geconstateerde overtredingen.
De NVWA beschikt reeds over ervaring en deskundigheid bij het opleggen van bestuurlijke
boetes bij het toezicht op de naleving van diverse wetten die dieren, planten en natuur
beschermen.
In dit wetsvoorstel is gekozen voor duale handhaving. Overtredingen waarvan de ernst
en de gevolgen niet op voorhand zijn vast te stellen blijven op deze manier naast
bestuursrechtelijk ook strafrechtelijk handhaafbaar. Er kunnen zich situaties voordoen
waarbij de aard en de gevolgen van de overtreding zo ernstig zijn dat berechting via
het strafrecht aangewezen is in plaats van een bestuurlijke afdoening. Hiervoor wordt
in dit wetsvoorstel de mogelijkheid geboden. Te denken valt aan gevallen waarbij sprake
is van het opzettelijk vervalsen van gegevens, waardoor een gevaar voor de plantgezondheid
ontstaat of kan ontstaan. Voorts valt te denken aan recidive. In dit wetsvoorstel
is geregeld voor welke overtredingen een bestuurlijke boete kan worden opgelegd.In
het wetsvoorstel is een maximum aan het boete-bedrag gesteld dat aan natuurlijke en
rechtspersonen kan worden opgelegd.
5.3 Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Wgb)
De voorgenomen wijziging van de Wgb biedt de NVWA de mogelijkheid om effectiever op
te treden en daarmee om ongewenste neveneffecten van het (illegaal) gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
voor mens, dier en milieu te verminderen. Een voorbeeld hiervan is het kunnen optreden
tegen het in voorraad hebben of verkopen van gewasbeschermingsmiddelen die niet gebruikt
mogen worden in het gewas dat wordt geteeld. Hierbij zal rekening worden gehouden
met bijvoorbeeld (aangebroken) voorraden van gewasbeschermingsmiddelen die gebruikt
zijn in gewassen in het voorgaande teeltseizoen en wijzigingen in de voorgenomen teelt
van gewassen.
De NVWA zal afspraken maken met de stichting Certificatie Distributie in Gewasbeschermingsmiddelen
over het invullen van het verbod op het verkopen van gewasbeschermingsmiddelen die
niet gebruikt mogen worden in het gewas dat door de koper wordt geteeld.
Daarnaast biedt deze wijziging de mogelijkheid kosten voor het uitvoeren van een herinspectie
na een overtreding neer te leggen bij de overtreder. De verwachting is dat dit bij
zal dragen aan het verbeteren van het naleefgedrag van bedrijven.
Het interventiebeleid gewasbeschermingsmiddelen beschrijft binnen de kaders van het
algemeen interventiebeleid de interventiegrenzen voor de beoordeling van specifieke
overtredingen voor het werkterrein van het domein gewasbescherming en geeft per overtreding
invulling van het algemeen interventiebeleid. Hierin wordt aangegeven wanneer wordt
overgegaan tot een herinspectie (https://www.nvwa.nl/over-de-nvwa/hoe-de-nvwa-werkt/toezicht-maatregelen…).
De voorgenomen wijziging van de Wgb voegt de verplichting toe voor voorlichters om
in het bezit te zijn van een Bewijs van Vakbekwaamheid Adviseren. Hiermee wordt het
hebben van een Bewijs van Vakbekwaamheid Adviseren verder verstevigd. Een voorlichter
is een persoon die over voldoende verworven kennis beschikt en beroepsmatig of in
het kader van een commerciële dienst advies verstrekt over de bestrijding van plagen
en het veilig gebruik van pesticiden, in voorkomend geval met inbegrip van particuliere
en openbare zelfstandige voorlichtingsdiensten, handelsagenten, levensmiddelenproducenten
en detailhandelaren.
Een voorlichter geeft een breed advies over plagen en (veilige) werkwijzen, terwijl
een distributeur zorgt dat pesticiden in de handel verkrijgbaar zijn, met inbegrip
van groothandelaren, detailhandelaren, verkopers en leveranciers.
6. Verhouding tot andere wet- en regelgeving
Andere nationale wet- en regelgeving, zoals de Algemene wet bestuursrecht, de Algemene
Douanewet en de Wet op de economische delicten zijn met dit wetsvoorstel in overeenstemming
gebracht. Verwijzingen naar de Plantenziektenwet in de Algemene wet bestuursrecht
en de Algemene Douanewet worden vervangen door verwijzingen naar de Plantgezondheidswet.
De Wet op de economische delicten wordt aangepast in verband met economische delicten
die betrekking hebben op overtredingen van dit wetsvoorstel of van de Wet gewasbeschermingsmiddelen
en biociden.
7. Effecten op de regeldruk
7.1 Regeldrukeffecten van het voorstel voor de Plantgezondheidswet
Deze nieuwe Plantgezondheidswet betreft de implementatie van Verordening 2016/2031
van het Europees Parlement en de Raad betreffende beschermende maatregelen tegen plaagorganismen
bij planten.
Het betreft een kaderwet waarvoor, naast de nationale implementatie, in de komende
twee jaar ook nog een aantal gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen op
Europees niveau moeten worden uitgewerkt en aangenomen. Dat maakt een inschatting
van de regeldruk lastig. Immers, juist de bij de uitwerking van de gedelegeerde en
de uitvoeringshandelingen, alsmede bij de nationale implementatie gemaakte keuzes,
bepalen in hoge mate de hoogte van de regeldruk van de betreffende maatregel. Ook
de uitwerking en implementatie van de Controleverordening 2017/625 betreffende officiële
controles en andere officiële activiteiten) kan invloed hebben op hoe zaken uit Verordening
2016/2031nationaal georganiseerd moeten worden.
Om die reden is er in deze fase van de implementatie gekozen voor het berekenen van
een bandbreedte, met alle beperkingen en voorbehouden die in deze fase van de implementatie
nog spelen. De implementatie van de specifieke maatregelen en verplichtingen zal gebeuren
in lagere wetgeving zoals algemene maatregel van bestuur (AMvB) en ministeriële regelingen
(MR). Daarbij kan de regeldruk in meer detail berekend worden omdat dan wel bekend
is hoe het geïmplementeerd zal worden.
Verhoging van de regeldruk wordt verwacht door het op te stellen officiële register
van professionele marktdeelnemers (artikel 65 uit Verordening 2016/2031). Het betreft
daarbij naar schatting 12.350 tot 12.700 bedrijven. Een toename van de regeldruk ontstaat
door het moeten laten registreren van plantenpaspoort-gerelateerde bedrijven. Voor
enkele sectoren is de perceelregistratie nieuw waarvoor computersoftware zal moeten
worden aangepast. Op dit moment wordt gewerkt aan het implementeren van de registratieverplichting
conform artikel 65 van de Verordening 2016/2031. Om die reden is nog niet inzichtelijk
hoe en tot in welke detail dit zal worden uitgevoerd. Daarom is het lastig om een
nauwkeurige inschatting van de regeldruk te geven. Voor nu worden de kosten voor registratie
en aanpassing software geschat op 12.350–12.700 bedrijven x 1 keer x minimaal 2 uur/maximaal
5 uur x € 37,–/45,– uurloon (deels administratief personeel en deels technici) = € 913.900,–
tot € 2.857.500,–. Daarnaast zijn er nog eenmalige kosten voor 3.750 bedrijven à € 750,–
tot € 1.500,– per bedrijf voor aanpassing van de software voor partij/perceelregistratie
= € 2.812.500,– tot € 5.625.000,–. De extra regeldruk voor het op te stellen officiële
register van professionele marktdeelnemers komt daarmee op € 3.726.400,– tot € 8.482.500,–.
Een verhoging van de regeldruk wordt ook verwacht door de uitbreiding van de plantenpaspoortverplichting
(artikel 78 t/m 95 van Verordening 2016/2031). Voor bepaalde sectoren, zoals de aardappelsector,
bestond die plantenpaspoortplicht al, dus voor die sector stijgt op dit punt de regeldruk
niet. Voor andere sectoren, zoals de zaaizaden, wordt het plantenpaspoort gecombineerd
met bestaande certificaten op grond van de Verkeersrichtlijnen. In weer andere sectoren
wordt de regeldruk verhoogd doordat meer bedrijven in het kader van de plantenpaspoortplicht
geïnspecteerd moeten worden. Het gaat daarbij om naar schatting 2.850 tot 3.200 bedrijven
die per jaar zo’n 2 tot 4 uur kwijt zijn aan de benodigde inspectie. Dat geeft een
regeldrukstijging vanwege het grotere aantal geïnspecteerde bedrijven: 2.850 tot 3.200
bedrijven x 1 keer x minimaal 2/maximaal 4 uur x € 45,– uurloon = € 256.500,– tot
€ 576.000,–. Daarnaast zullen zo’n 5.850 tot 6.200 bedrijven hun label of document
moeten aanpassen aan de gewijzigde of vernieuwde plantenpaspoorteisen en deze dient
vervolgens te worden goedgekeurd. Hoeveel tijd een bedrijf daaraan kwijt is verschilt
per bedrijf. Daarom loopt de schatting van de regeldruk voor het aanpassen van de
labels of documenten uiteen van gemiddeld 3 uur tot maximaal 9 uur. De extra regeldruk
vanwege het moeten aanpassen en laten goedkeuren van de labels wordt dan 5.850 of
6.200 bedrijven x 1 keer x 3 tot 9 uur x € 37,– uurloon = € 649.350,– tot € 2.064.600,–.
Daarmee komt de extra regeldruk voor de plantenpaspoortverplichting op € 905.850,–
tot € 2.640.600,–.
Verordening 2016/2031 vereist ook de traceerbaarheid van planten, plantaardige producten
en andere materialen (artikel 69) en verplicht professionele marktdeelnemers tot het
hebben van traceringssystemen of -procedures waarmee zij het verkeer van planten,
plantaardige producten en andere materialen ook binnen en tussen hun eigen bedrijfsruimten
kunnen volgen (artikel 70). Hier bestaan grote verschillen tussen de plantaardige
sectoren. Daar waar de meeste professionele marktdeelnemers al jarenlang over traceringssystemen
beschikken, geldt voor bepaalde groepen professionele marktdeelnemers dat zij extra
regeldruk zullen ervaren door deze verplichting. Het gaat daarbij om zo’n 500 bedrijven
waarvoor het extra toezicht zo’n 10 tot 30 uur aan tijd zal gaan kosten. De regeldruk
voor traceerbaarheid komt daarmee op 500 bedrijven x 10 tot 30 uur x € 45,– uurloon
= € 225.000,– tot € 675.000,–.
Bij de implementatie van Verordening 2016/2031 is bij de start gekeken naar wat er
aanvullend op de Europese verordening nog nationaal geregeld kan en moet worden. Het
gaat daarbij om het behoud van de regels van de voormalige Productschappen op het
gebied van o.a. bruinrot en ringrot en de zogeheten teeltvoorschriften. Dit betreft
weliswaar extra’s bovenop EU-regelgeving, maar ze zijn van belang voor een goede plantgezondheidsstatus.
Ook de sector hecht aan behoud van deze regelgeving en bij het opheffen van de Productschappen
is aan de sector de toezegging gedaan dat het ministerie die regels zou overnemen.
Het betreft dus allemaal bestaande regelgeving die ook nu weer mede op verzoek van
de sector wordt meegenomen bij deze herziening van de plantgezondheidswet. Deze nationale
wetgeving leidt niet tot een verhoging van de regeldruk, aangezien in de uitvoering
van deze reeds lang bestaande regelgeving niets verandert.
Concluderend:
Met Verordening 2016/2031 wil de Europese Commissie de tekortkomingen in het huidige
fytosanitaire stelsel verhelpen en een stevig regelgevingskader voor de toekomst vaststellen.
De doelstelling van het Europese plantgezondheidsstelsel is het voorkomen van de insleep
en verspreiding van nieuwe en schadelijke plantenziekten op het grondgebied van de
Europese Unie. Net als andere Europese verordeningen heeft ook deze Verordening een
rechtstreeks bindende werking voor lidstaten, bedrijven en burgers van de Europese
Unie. Dat betekent dan ook dat het merendeel van de artikelen van Verordening 2016/2031
rechtstreeks van toepassing is op de lidstaten en bedrijven, maar waar aan de orde
ook op personen/burgers. Het rechtstreekse karakter van de verordening betekent ook
dat de Verordening automatisch deel uitmaakt van de nationale rechtsorde. De in de
regeldrukberekening meegenomen artikelen van de Verordening zijn allemaal rechtstreeks
van toepassing op de lidstaten en bedrijven.
Echter in deze fase van de implementatie zijn veel details over de uitwerking nog
onbekend omdat de besluitvorming daarover nog moet plaatsvinden. Het betreft hier
immers een kaderwet waarvoor, naast de nationale implementatie, in de komende twee
jaar ook nog een aantal gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen op Europees
niveau moeten worden uitgewerkt en aangenomen. De implementatie van de specifieke
maatregelen en verplichtingen zal gebeuren in lagere wetgeving zoals Algemene maatregelen
van bestuur (AMvB) en ministeriële regelingen (MR). Dan kan ook uitgelegd worden welke
afwegingen er gemaakt zijn bij het kiezen van het toegepaste instrumentarium en over
het nut en noodzaak daarvan. Tevens zal dan de regeldruk in meer detail berekend kunnen
worden omdat dan meer bekend is over hoe en in welke vorm de verschillende verplichtingen
uitgewerkt zullen gaan worden.
Om die reden betreft het hier een berekende bandbreedte van de ingeschatte regeldrukeffecten.
De totale extra regeldruk t.g.v. de implementatie van de Verordening 2016/2031 wordt
op dit moment op grond van de huidige inzichten geschat op zo’n € 5 miljoen tot € 12
miljoen.
Daarvan bestaat naar inschatting € 4 miljoen tot € 9 miljoen uit inhoudelijke nalevingskosten
en € 1 miljoen tot € 3 miljoen uit administratieve lasten.
Op grond van de huidige getallen gaat het dan voor de individuele ondernemer om een
kostenpost variërend tussen de € 100,– en zo’n € 2.500,–. Hiervan bestaat ongeveer
90% uit eenmalige kosten (registratie en aanpassing software, aanpassen en laten goedkeuren
van labels en documenten) wat de gevolgen voor de ondernemer reduceert. Daarmee worden
de gevolgen van de geschatte regeldruk voor het bedrijfsleven op dit moment als te
overzien beoordeeld.
7.2 Regeldrukeffecten bij de Wet Gewasbeschermingsmiddelen en biociden
Bedrijven kunnen te maken krijgen met retributies voor een herinspectie die een toezichthouder
na een overtreding uitvoert. Daarnaast krijgen voorlichters de verplichting een bewijs
van vakbekwaamheid te hebben. De eenmalige kosten bij de opstart worden geraamd op
€ 7.260,= per jaar en de structurele kosten op € 236.400,= per jaar. De berekening
hiervan is opgenomen in de wijziging van de Regeling gewasbeschermingsmiddelen en
biociden vanwege toevoeging van een vakbekwaamheidsbewijs en een technische aanpassing
(WJZ/18178719).
8. Evaluatie
De eerstvolgende evaluatie van de Wet Gewasbeschermingsmiddelen en biociden en de
eindevaluatie van de nota «Gezonde Groei, Duurzame Oogst» zijn voorzien in 2022.
Omdat het wetsvoorstel een uitwerking is van Verordening 2016/2031 en de fytosanitaire
regelgeving rechtstreeks van toepassing is in de lidstaten is een evaluatie van deze
wetgeving niet aan de orde. Wel is het de bedoeling vijf jaar na inwerkingtreding
van de wet een evaluatie van het instrument van de bestuurlijke boete te laten plaatsvinden.
De kern van de evaluatie wordt gevormd door een analyse van de opgelegde bestuurlijke
boetes, de hoogte daarvan en het soort overtredingen. Ook willen we kijken naar het
effect van de invoering van de bestuurlijke boete op de naleving. Het doel van het
onderzoek is om het gebruik van de bestuurlijke boete in beeld te brengen, de mogelijke
knelpunten te onderkennen en zo mogelijk oplossingen daarvoor aan te dragen. Dergelijke
oplossingen kunnen liggen op het vlak van aanpassing van beleid, regelgeving of uitvoering
van de wet.
9. Consultatie
De reacties op het wetsvoorstel Plantgezondheidswet zijn in algemene zin positief;
de voorgestelde lijn wordt gesteund. Met name het in de wet borgen van aanvullende
nationale fytosanitaire regelgeving voor bijvoorbeeld de teeltvoorschriften, de uitbreiding
van de handhavingsinstrumenten en de lijn met betrekking tot de aanwijzing van de
bevoegde autoriteit worden ondersteund. Enkele organisaties onderschrijven het belang
van preventie om fytosanitaire risico’s te voorkomen en steunen het opnemen van een
artikel daarover.
De plantaardige keuringsdiensten en een aantal sectororganisaties gaan in hun reacties
in op de aanwijzing als bevoegde autoriteit(en) en gemachtigde instanties voor de
uitvoering van de fytosanitaire (toezichts)taken en noemen daarbij enkele voorbeelden,
zoals het verlenen van een erkenning voor het mogen afgeven van plantenpaspoorten.
In hun reacties benadrukken de respondenten ook het belang van de aanwijzing (in een
AMvB) van de keuringsdiensten als bevoegde autoriteiten voor andere specifieke taken,
zodat zij de mogelijkheid blijven behouden om besluiten te nemen wanneer normen niet
worden nageleefd. Op grond van de Controleverordening 2017/625 mag namelijk alleen
de bevoegde autoriteit dergelijke besluiten nemen.
Op basis van deze reacties is in artikel 16 van het wetsvoorstel de exclusieve bevoegdheid
van de Minister tot het verlenen van een erkenning aan marktdeelnemers voor de afgifte
van plantenpaspoorten geschrapt. In de AMvB zullen de keuringsdiensten hiervoor als
bevoegde autoriteit worden aangewezen. De verdere bevoegdheidsverdeling tussen de
NVWA en de keuringsdiensten komt aan de orde bij het opstellen van de AMvB en afspraken
op het gebied van handhaving en toezicht.
In het wetsvoorstel wordt het handhavingsinstrumentarium voor overtredingen op fytosanitair
terrein uitgebreid met de introductie van de bestuurlijke boete en de mogelijkheid
van dwangbevelen. In de reacties op het wetsvoorstel worden deze uitbreidingen van
handhavingsmogelijkheden ondersteund. Onderschreven wordt dat op deze manier overtredingen
effectiever en op een meer passende wijze kunnen worden afgehandeld. Aandacht wordt
gevraagd voor een goede en adequate inrichting van de uitvoeringspraktijk en de afstemming
met de NVWA daarbij.
Naar aanleiding van artikel 21 over nadeelcompensatie zijn met name van sectororganisaties
diverse, soms uitgebreide, reacties ontvangen. De algemene lijn van deze reacties
is dat het wetsvoorstel een bepaling zou moeten bevatten die het (in de toekomst)
mogelijk maakt een regeling te treffen om tegemoet te komen in de financiële risico’s
voor ondernemers bij schade als gevolg van de opgelegde maatregelen bij een schadelijk
organisme/plantenziekte. Een belangrijke overweging daarbij is dat ondernemers een
quarantaineorganisme eerder zullen melden, als men een beroep kan doen op een tegemoetkoming
in de schade als gevolg van de opgelegde bestrijdingsmaatregelen. Sommige organisaties
leggen hierbij een koppeling met Europese regelgeving hierover (Financiële Verordening
(EU) 625/2014) en de mogelijkheden van Europese cofinanciering die deze regelgeving
biedt, indien de lidstaat de getroffen ondernemers tegemoet komt. Enkele organisaties
bepleiten dat het wetsvoorstel een mogelijkheid zou moeten introduceren om een verplichte
bijdrage te kunnen heffen voor een risicoafdekking (fonds). Sommige reacties geven
aan ook voor het bedrijfsleven een verantwoordelijkheid te zien om aan een tegemoetkoming
in de schade bij te dragen.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit stelt geen overheidsgelden beschikbaar
voor financiële risico’s van plantenziekten, omdat dit net als voorheen nog steeds
gezien wordt als een normaal bedrijfsrisico. Uitspraken van het College van Beroep
voor het bedrijfsleven in beroepszaken over nadeelcompensatie op basis van artikel
4 PZW bevestigen dit uitgangspunt.
Het financiële beleid van dit kabinet biedt onvoldoende ruimte voor het opzetten van
een nieuw, complex en duur fonds (vergelijkbaar met een Diergezondheidsfonds).
Zowel Verordening 2016/2031 als de Controleverordening 2017/625 geven aan dat professionele
marktdeelnemers die zich richten op het telen, verhandelen en/of behandelen van planten
of plantaardige producten moeten staan ingeschreven in een register.
Het opzetten van een registratiesysteem dat voldoet aan de vereisten van de Verordeningen
wordt in Europees verband nader uitgewerkt. Sectororganisaties pleiten ervoor dat
dit register aansluit bij reeds bestaande registratiesystemen en niet leidt tot hogere
kosten en administratieve lastenverzwaring voor de ondernemer. Het kabinet deelt deze
mening. Tijdens de besprekingen met de Europese Commissie over de verdere uitwerking
van het registratiesysteem is de Nederlandse inzet gericht op zoveel mogelijk aansluiten
bij en gebruik maken van bestaande systemen en realisatie met minimale kosten.
Het register zal in de eerste plaats gericht zijn op de marktdeelnemers die verkopen
aan andere commerciële marktdeelnemers. Alleen daar waar dat nodig is zullen aanvullende
marktdeelnemers geregistreerd worden, bijvoorbeeld telers van eindproducten voor export,
voor surveys.
De reacties op de Wgb richten zich op de volgende onderwerpen:
– het verbod op het in voorraad hebben van gewasbeschermingsmiddelen die niet zijn toegelaten
voor het gewas/de gewassen die geteeld worden;
– het verbod op het afleveren van een gewasbeschermingsmiddel of toevoegingsstof voor
een ander gewas dan de gebruiker teelt;
– het verplichten van het hebben van een bewijs van vakbekwaamheid voor een voorlichter;
– het heffen van een retributie voor herinspectie.
De reacties hebben geleid tot het aanpassen van de memorie van toelichting, waardoor
duidelijker wordt verwoord wat de strekking van de verplichting of het verbod is.
Daarnaast wordt de term «toevoegingsstof» geschrapt uit artikel 20a.
Er zijn geen reacties op de wijziging van de Landbouwkwaliteitswet ontvangen.
10. Toetsing door het Adviescollege Toetsing Regeldruk
Gelijktijdig met het in consultatie brengen van het wetsvoorstel Plantgezondheidswet
is het voor advies aangeboden aan het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR). ATR
beoordeelt alle wet- en regelgeving op nut en noodzaak, minder belastende alternatieven,
een werkbare uitvoering van de naleving van de regelgeving door de doelgroepen en
het effect van regeldruk voor de beoordeling van met name de effecten van regeldruk
die deze nieuwe wetgeving met zich mee zal brengen voor de doelgroepen. Het advies
van ATR is uitgebracht op 2 mei 2018.
Het college is van mening dat nut en noodzaak van de wetswijzigingen voldoende zijn
onderbouwd en in de toelichting uitvoerig zijn beschreven.
Ten aanzien van een lastenluwe en voor het bedrijfsleven werkbare en uitvoerbare uitwerking
van het wetsvoorstel in onderliggende regelgeving (AMvB’s en ministeriële regelingen)
adviseert het college «om bij het opstellen van de lagere regelgeving verschillende
alternatieven af te wegen en vervolgens te kiezen voor de minst belastende variant,
dit in nauw overleg met het betrokken bedrijfsleven te doen en daarbij gebruik te
maken van eventuele best practices in andere EU-lidstaten». Ook adviseert het college
«om bij de verdere vormgeving van verschillende maatregelen in de lagere regelgeving
zoveel mogelijk aansluiting te zoeken bij het bestaande instrumentarium en in overleg
met het betrokken bedrijfsleven te zoeken naar de best werkbare werkwijze».
Ten aanzien van de gevolgen voor de regeldruk geeft het college aan dat een nauwkeurige
berekening van de regeldrukeffecten in deze fase van de ontwikkeling van de Plantgezondheidswet
complex is. Het college keurt het daarom goed dat in deze kaderwet gewerkt is met
het berekenen van bandbreedtes waarbinnen de uiteindelijke regeldrukeffecten zullen
uitkomen. Het is het college echter niet duidelijk hoe de totale regeldrukeffecten,
die geschat worden op 5 tot 12 miljoen euro, zijn berekend. Het college adviseert
om de berekening van de totale regeldrukgevolgen van het voorstel herleidbaar in beeld
te brengen.
Tot slot geeft het college in overweging om de titel van paragraaf 7.1 zodanig te
wijzigen dat het geheel duidelijk is dat hier alleen de regeldrukgevolgen staan beschreven.
Het college geeft als eindoordeel dat het wetsvoorstel kan worden ingediend, nadat
met de adviespunten rekening is gehouden. Het advies ten aanzien van de herleidbaarheid
van de totale regeldrukgevolgen, alsmede de overweging de titel van de paragraaf aan
te passen zijn verwerkt in hoofdstuk 7 van de memorie van toelichting. De adviespunten
met betrekking tot lastenluwe en voor het bedrijfsleven werkbare en uitvoerbare uitwerking
van het wetsvoorstel in onderliggende regelgeving worden meegenomen in het vervolgtraject.
11. Uitvoerbaarheids- en Handhaafbaarheidstoets
Aan de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit is het verzoek gedaan het wetsvoorstel
Plantgezondheidswet, inclusief de wijziging van de Landbouwkwaliteitswet en de Wet
op de gewasbeschermingsmiddelen en biociden, te onderwerpen aan een Uitvoerbaarheids-
en handhaafbaarheidstoets (U&H-toets).
De NVWA heeft deze toetsing uitgevoerd en concludeert dat de Plantgezondheidswet en
de voorgestelde wijzigingen in de Landbouwkwaliteitswet en de Wet gewasbeschermingsmiddelen
en biociden in hun huidige vorm uitvoerbaar en handhaafbaar zijn, mits een aantal
aanbevelingen in acht worden genomen.
De NVWA beveelt aan een verbod op niet-naleving van de artikelen 15 (de verplichting
om desgevraagd gegevens en inlichtingen te verschaffen en inzage te verlenen in gegevens
en bescheiden) en 25 (nu 24)(de verplichting om mee te werken aan opgelegde maatregelen
en inlichtingen te verstrekken omtrent de herkomst en verhandeling van planten) te
introduceren in lijn met het gestelde in het derde lid van artikel 27 (nu 26) over
de bestuurlijke boete.
Aangegeven wordt dat de Plantgezondheidswet een verzwaring van de bestaande taken
van de NVWA met zich mee zal brengen en de introductie van geheel nieuwe taken. De
uitvoeringslasten van de NVWA zullen hierdoor toenemen, alhoewel de implicaties voor
de (extra) capaciteit die voor de uitvoering van de Plantgezondheidswet nodig zal
zijn pas kunnen worden aangegeven bij de U&H-toetsing van de uitvoeringsregelingen
op basis van de Plantgezondheidswet. Aanbevolen wordt dan ook voor deze regelingen
een U&H-toets aan te vragen.
Artikel 22 (nu 21) schrijft een verplichte retributie voor van de kosten die gemoeid
zijn met onder meer alle officiële controles en andere officiële activiteiten als
bedoeld in de artikelen 79 en 80 van de Controleverordening. Dat betekent dat afhankelijk
van de interpretatie van de artikelen 79 en 80 mogelijk alle activiteiten van de NVWA
in dit kader in rekening moeten worden gebracht bij de marktdeelnemer. Alhoewel een
en ander nog zal worden uitgewerkt in uitvoeringsregelingen is het de vraag of retribueerbaarheid
van al deze activiteiten wel uitvoerbaar is. De NVWA beveelt het artikel te formuleren
als een «kan» bepaling.
De introductie van het instrument bestuurlijke boete wordt door de NVWA gezien als
een waardevolle aanvulling op het handhavingsinstrumentarium van de Plantgezondheidswet.
Dat de verschuldigde bestuurlijke boete bij dwangbevel kunnen worden ingevorderd wordt
als een goede aanvulling gezien.
De invoering van dit nieuwe instrument leidt wel tot een lastenverzwaring van de uitvoeringslasten
van de NVWA en de plantaardige keuringsdiensten. Een indicatie wordt gegeven van de
capaciteit en kosten die zich structureel en eenmalig bij introductie van dit nieuwe
instrument zullen voordoen.
Bij de uitwerking van de Plantgezondheidswet in onderliggende (uitvoerings)regelgeving
dient voor deze regelgeving opnieuw een U&H-toets te worden uitgevoerd. De NVWA beveelt
aan een U&H-toets aan te vragen voor de nog te realiseren uitvoeringsregelingen van
de Landbouwkwaliteitswet.
De wijziging van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden geeft geen aanleiding
tot het maken van opmerkingen over handhaafbaarheid en uitvoerbaarheid.
De aanbevelingen uit de U&H-toets zijn overgenomen in de artikelen 15, 21 en 24.
12. Overgangsrecht en inwerkingtreding
Artikel 113 van de Plantgezondheidsverordening bepaalt dat deze verordening met ingang
van 14 december 2019 van toepassing is in de lidstaten.
Om die reden wordt niet aangesloten bij een vast moment van inwerkingtreding, zoals
is opgenomen in het kabinetsbeleid inzake vaste verandermomenten (Kamerstukken II,
2009/10, 29 515, nr. 309).
II ARTIKELEN
Artikel 1
In het voorgestelde artikel 1, eerste lid, zijn de begripsbepalingen opgenomen. De
onderscheiden definities zijn alfabetisch gerangschikt. Deze volgorde heeft uit het
oogpunt van toegankelijkheid de voorkeur, aangezien een begrip zo op een eenvoudige
wijze in het geheel aan begripsomschrijvingen kan worden teruggevonden.
De belangrijkste begrippen verwijzen naar de definities en omschrijvingen in artikelen
uit verordening 2016/2031. Dit geldt voor: ander materiaal, EU gereguleerde niet-quarantaineorganisme,
EU quarantaineorganisme, fytosanitaire maatregel, gesloten faciliteit, marktdeelnemer,
plantaardige producten, plant, plantenpaspoort, quarantainestation, register en schadelijk
organisme. Voor het begrip van de rechtstreeks werkende verordening 2016/2031 in combinatie
met dit wetsvoorstel is het van belang dat de begrippen goed op elkaar aansluiten
en dat onder de belangrijkste begrippen het zelfde wordt verstaan. Op één punt is
voor een ander begrip dan in de verordening gekozen, namelijk de in het Nederlands
meer gangbare term schadelijk organisme, dat ook in verordening 2017/625 wordt gehanteerd,
in plaats van het in verordening 2016/2031 gehanteerde begrip plaagorganisme. Inhoudelijk
zit er geen verschil tussen deze termen.
In artikelen van verordening 2016/2031 is de bevoegdheid van de Europese Commissie
opgenomen om uitvoeringshandelingen en gedelegeerde handelingen vast te stellen. In
het tweede lid van artikel 1 worden aan de definitie van verordening 2016/2031 deze
handelingen toegevoegd in die zin dat waar de wet spreekt over verordening 2016/2031
daaronder ook deze handelingen begrepen moeten worden.
Artikel 2
Eerste lid
In artikel 2, zesde lid, van verordening 2016/2031 wordt als bevoegde autoriteit omschreven
«de centrale autoriteit van een lidstaat die verantwoordelijk is voor de organisatie
van officiële controles en andere officiële activiteiten». De Minister wordt in het
eerste lid, onderdeel a, aangewezen als bevoegde autoriteit voor verordening 2016/2031.
In alle artikelen van verordening 2016/2031 waar de bevoegde autoriteit wordt genoemd,
dient ingevolge onderhavig artikel de Minister gelezen te worden. Ingevolge artikel
4 van de verordening 2017/625 moet een lidstaat een of meerdere bevoegde autoriteiten
aanwijzen waaraan zij de verantwoordelijkheid voor de organisatie of uitvoering van
officiële controles en andere officiële activiteiten opdraagt, voor de in artikel
1 van verordening 2017/625 genoemde onderwerpen en toepassingsgebieden. Voor deze
wet gaat het om onderdeel g van artikel 1; beschermende maatregelen tegen schadelijke
organismen bij planten. De Minister wordt in het eerste lid, onderdeel b, aangewezen
als bevoegde autoriteit voor dit toepassingsgebied. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit
zal met een mandaatsbesluit de verantwoordelijkheid voor de organisatie en uitvoering
van officiële controles en andere officiële activiteiten van de Minister opgedragen
krijgen.
Tweede lid
Indien er meerdere bevoegde autoriteiten voor specifieke taken en werkzaamheden als
bedoeld in artikel 4, tweede lid, van verordening 2017/625 worden aangewezen, is er
coördinatie van de samenwerking nodig tussen deze autoriteiten teneinde de consistentie,
doelmatigheid en doeltreffendheid van de officiële controles en andere officiële activiteiten
te waarborgen. De Minister wordt in artikel 2, tweede lid, aangewezen als de instantie
die verantwoordelijk is voor de coördinatie van de samenwerking en de contacten met
de Commissie en met de andere lidstaten in verband met officiële controles en andere
officiële activiteiten op het gebied van beschermende maatregelen tegen schadelijke
organismen bij planten. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit zal met een mandaatsbesluit
deze coördinerende taken van de Minister opgedragen krijgen en de contacten met de
Commissie en andere lidstaten onderhouden.
Derde lid
De in artikel 4, tweede lid, van verordening 2017/625 genoemde bevoegdheid tot het
aanwijzen van meerdere bevoegde autoriteiten wordt in het derde lid opgenomen. Bij
algemene maatregel van bestuur kunnen organisaties worden aangewezen als bevoegde
autoriteit voor specifieke taken en werkzaamheden waar dit voor een optimale taakuitoefening
nodig is. De plantaardige keuringsdiensten (Stichting Nederlandse Algemene Keuringsdienst
voor zaaizaad en pootgoed van landbouwgewassen (NAK), Stichting Nederlandse Algemene
Kwaliteitsdienst Tuinbouw (NAKtuinbouw), Stichting Bloembollenkeuringsdienst (BKD)
en Stichting Kwaliteits-Controle-Bureau (KCB)) zullen worden aangewezen voor taken
op het gebied van de gereguleerde niet-quarantaineorganismen (RNQPs), en het verlenen
van een erkenning aan marktdeelnemers voor de afgifte van plantenpaspoorten. De betreffende
keuringsdiensten voeren deze taken van oudsher al uit. Daarnaast worden in de algemene
maatregel van bestuur drie certificerende instellingen aangewezen als bevoegde autoriteit
voor erkenning en toezicht bij het aanbrengen van merktekens op houten verpakkingsmateriaal.
Deze taken worden nu ook door de drie organisaties uitgevoerd. Het nemen van beslissingen
bij niet-naleving kan op grond van verordening 2017/625 niet door een gemachtigde
instantie worden genomen, reden om de keuringsdiensten en certificerende instellingen
voor die taken als bevoegde autoriteit en voor andere taken als gemachtigde instantie
aan te wijzen. Ook kunnen bevoegde autoriteiten op basis van dit lid worden aangewezen
indien dit gewenst is om uitvoering te geven aan artikelen van door de Europese Commissie
vastgestelde gedelegeerde en uitvoeringshandelingen op grond van verordening 2016/2031
en verordening 2017/625.
In artikel 2, eerste lid, van de wet wordt de Minister voor alles als bevoegde autoriteit
aangewezen (via intern mandaat zal dit de NVWA worden).
In het derde lid wordt de mogelijkheid opgenomen om andere organisaties als bevoegde
autoriteit voor een enkele taak aan te wijzen. Deze aanwijzing zal geschieden náást
de in de wet opgenomen aanwijzing van de Minister. Voor die taken zijn er twee bevoegde
autoriteiten. Omdat is voorzien in aanwijzing van andere organisaties bij AMvB, kan
dit redelijk gemakkelijk worden uitgebreid/gewijzigd, mocht hier behoefte aan bestaan.
Artikel 3
Eerste lid
In dit lid wordt de Minister de bevoegdheid gegeven fytosanitaire maatregelen te treffen
in geval van een vermoeden van de aanwezigheid van een EU-quarantaineorganisme of
een ander schadelijk organisme dat niet in de lijst van EU-quarantaineorganismen is
opgenomen maar mogelijk wel aan de voorwaarden daarvoor voldoet. Deze maatregelen
worden in afwachting van de officiële bevestiging opgelegd om het risico op de verspreiding
van het schadelijk organisme weg te nemen. De bevoegdheid van de Minister tot het
nemen van maatregelen is gebaseerd op artikel 10, derde alinea, en artikel 29, eerste
lid, vierde en vijfde alinea, van verordening 2016/2031. Om deze bevoegdheid van de
Minister nader in te kaderen, wordt in aanvulling op genoemde artikelen van verordening
2016/2031 in dit lid verwezen naar Bijlage II, deel 2, waarin beginselen staan opgesomd
die bij het nemen van maatregelen altijd in acht dienen te worden genomen. Bij de
fytosanitaire maatregelen die de Minister ingevolge dit lid kan treffen wordt in de
eerste plaats gedoeld op de maatregelen van bijlage II, deel 1, van verordening 2016/2031,
maar bestaat de mogelijkheid nog andere passende fytosanitaire maatregelen te treffen.
Naar de huidige stand van zaken zijn er geen andere maatregelen dan die vallen onder
bijlage II, deel 1 van verordening 2016/2031, maar om nieuwe mogelijkheden in de toekomst
niet uit te sluiten, is dit artikellid ruimer geformuleerd.
Tweede lid
Artikel 29, eerste lid, eerste alinea, van verordening 2016/2031 betreft de situatie
dat er sprake is van een bevestigde aanwezigheid van een schadelijk organisme dat
niet in de lijst van EU-quarantaineorganismen is opgenomen maar mogelijk wel aan de
voorwaarden daarvoor voldoet. Dit artikellid regelt de bevoegdheid van de Minister
om in deze situatie de noodzakelijke fytosanitaire maatregelen te nemen, gericht op
uitroeiing. De mogelijke maatregelen zijn opgenomen in bijlage II van verordening
2016/2031.
Artikel 4
Wanneer de fytosanitaire maatregelen die de Minister op basis van artikel 3 van dit
wetsvoorstel kan nemen niet afdoende zijn om voldoende fytosanitaire bescherming te
bieden, wordt in artikel 4, eerste lid, de bevoegdheid verleend om strengere maatregelen
te treffen. Deze maatregelen moeten wel in overeenstemming zijn met de volgende beginselen:
noodzaak, evenredigheid, minimale impact, non-discriminatie en haalbaarheid. Ook moet
er een deugdelijke technische onderbouwing zijn. Deze beginselen uit Bijlage II, deel
2, van verordening 2016/2031 zijn ook van toepassing op de maatregelen die op grond
van artikel 4 worden genomen. Artikel 31 van verordening 2016/2031 dat de grondslag
voor dit artikel is, bepaalt tevens dat de strengere maatregelen geen handelsbelemmeringen
anders dan ingevolge verordening 2016/2031 mogen veroorzaken. Bij de fytosanitaire
maatregelen die de Minister ingevolge dit lid kan treffen wordt in de eerste plaats
gedoeld op de maatregelen van bijlage II, deel 1, van verordening 2016/2031, maar
bestaat de mogelijkheid nog andere passende fytosanitaire maatregelen te treffen.
Naar de huidige stand van zaken zijn er geen andere maatregelen dan die vallen onder
bijlage II, deel 1 van verordening 2016/2031, maar om nieuwe mogelijkheden in de toekomst
niet uit te sluiten, is dit artikellid ruimer geformuleerd.
In het tweede lid van artikel 4 wordt de bevoegdheid tot het nemen van strengere maatregelen
ook aan de Minister verleend met betrekking tot mogelijke maatregelen die de Commissie
door middel van een uitvoeringshandeling op basis van artikel 37, vierde lid, van
verordening 2016/2031 vaststelt voor door de EU gereguleerde niet-quarantaineorganismen.
Artikel 5
Artikel 14, eerste lid, van verordening 2016/2031 verplicht een professionele marktdeelnemer
een melding te doen aan de bevoegde autoriteit indien hij een vermoeden heeft van
de aanwezigheid van een EU-quarantaineorganisme of een ander schadelijk organisme
dat niet in de lijst van EU-quarantaineorganismen is opgenomen maar mogelijk wel aan
de voorwaarden daarvoor voldoet, in zijn planten, plantaardige producten of andere
materialen. Artikel 15, eerste lid, van verordening 2016/2031 behelst dezelfde meldingsplicht
voor personen die geen professionele marktdeelnemer zijn. Wanneer bekend is dat in
een gebied dit schadelijk organisme al voorkomt kan ingevolge dit artikel de Minister
bij ministeriële regeling vrijstelling verlenen van de meldingsplicht voor dit gebied
en dit organisme, om onnodige administratieve lasten voor betrokkenen te voorkomen.
Het doel van de melding is immers het op de hoogte stellen van de bevoegde autoriteit,
waarna de bevoegde autoriteit maatregelen kan nemen om de verspreiding van het schadelijk
organisme tegen te gaan en het schadelijk organisme in dat gebied uit te roeien.
Artikel 6
Wanneer de tot dan onbekende aanwezigheid van een EU-quarantaineorganisme op het grondgebied
van Nederland of een deel daarvan wordt bevestigd, moet de bevoegde autoriteit ingevolge
artikel 18 van verordening 2016/2031 onmiddellijk een afgebakend gebied instellen,
waar de maatregelen tot uitroeiing van kracht zijn. Dit afgebakend gebied bevat een
besmette zone en een bufferzone eromheen. De Minister krijgt in het eerste lid van
dit artikel de bevoegdheid om bij ministeriële regeling het afgebakende gebied en
de daarin van kracht zijnde maatregelen vast te stellen. Om de uitvoering van de maatregelen
te faciliteren, is de burgemeester van de gemeente waarin het afgebakend gebied gelegen
is, op basis van het tweede lid, verplicht zijn medewerking te verlenen. Dit kan bijvoorbeeld
nodig zijn wanneer op percelen van particulieren een EU-quarantaineorganisme is geconstateerd
en naast het bekendmaken van besluiten met voorschriften of beperkingen aan particulieren
ook bekendmaking op andere wijze noodzakelijk is.
Artikel 7
Artikel 52 van verordening 2016/2031 geeft een lidstaat de bevoegdheid om bij het
binnenbrengen op zijn grondgebied tijdelijke maatregelen te treffen om het risico
op binnendringen, vestigen en verspreiden van een EU-quarantaineorganisme of een schadelijk
organisme dat voldoet aan de voorwaarden voor opneming in de lijst van EU-quarantaineorganismen,
te beperken. Het betreft andere maatregelen dan die op basis van hoofdstuk 3, omdat
het risico door die maatregelen onvoldoende beperkt wordt geacht. Een voorbeeld hiervan
zijn tijdelijk extra maatregelen voor verpakkingshout uit China omdat de EU maatregelen
het risico onvoldoende verminderen en Nederland verschillende uitbraken heeft gehad
die veroorzaakt zijn door insecten die met verpakkingshout uit China zijn binnengekomen.
In dit artikel krijgt de Minister deze bevoegdheid. Na het treffen van dergelijke
spoedeisende maatregelen worden de Commissie en de andere lidstaten hiervan op de
hoogte gesteld.
Artikel 8
In bijlage II, deel 1, van verordening 2016/2031 zijn zowel maatregelen opgenomen
die preventief kunnen worden opgelegd, bij een verdenking van een besmetting met een
quarantaineorganisme bij planten, plantaardige producten en andere materialen als
maatregelen die na bevestiging van de aanwezigheid van een quarantaineorganisme kunnen
worden opgelegd. De ingevolge hoofdstuk 3 en 4 van dit wetsvoorstel noodzakelijke
maatregelen kunnen op grond van het eerste lid bij besluit aan de individuele betrokken
bedrijven worden opgelegd. Hiermee kunnen snel de juiste maatregelen worden opgelegd.
Voorschriften als bedoeld in het voorgestelde tweede lid zijn bijvoorbeeld verplichtingen
tot het treffen van schadebeperkende maatregelen. Als bij een verdenking of een bevestigde
vondst de tijdelijke maatregel van een verbod op het verhandelen van planten van het
betreffende bedrijf opgelegd wordt om mogelijke verdere verspreiding te voorkomen,
zou als voorschrift hieraan een verplichting tot het toetsen van andere planten of
percelen verbonden kunnen worden. Ook kan aan het desinfecteren van machines of opslagruimten
gedacht worden.
Beperkingen als bedoeld in het voorgestelde tweede lid kunnen betrekking hebben op
begrenzingen naar bijvoorbeeld tijd waarin of plaats waar de betrokken handeling mag
plaatsvinden, een begrenzing van het aantal handelingen dat is toegestaan, of van
de aard van de te verrichten handeling.
Overtredingen van de bij besluit opgelegde maatregelen of de aan een besluit verbonden
voorschriften en beperkingen zijn ingevolge het derde lid op zichzelf staande strafbare
feiten.
Artikel 9
Ingevolge dit artikel kunnen in uitvoeringsregelgeving procedurele aspecten worden
opgenomen omtrent het opleggen van maatregelen bij een besluit aan individuele bedrijven
op grond van de hoofdstukken 3 of 4. Ook kunnen bij ministeriële regeling algemene
maatregelen worden voorgeschreven die nodig zijn bij het risico op verspreiding van
schadelijke organismen in grote delen van Nederland.
Artikel 10
Artikel 5 van verordening 2016/2031 verbiedt het binnenbrengen en verkeer op het grondgebied
van de Europese Unie en het houden, vermeerderen of vrijlaten van EU-quarantaineorganismen.
Wanneer deze organismen bestemd zijn voor officiële tests, wetenschappelijke of onderwijskundige
doeleinden, proefnemingen, selectiewerkzaamheden of veredeling, kunnen bedrijven aan
de Minister om een ontheffing van dit verbod verzoeken. Dergelijke verzoeken zullen
op gelijke wijze als op grond van de Plantenziektenwet worden beoordeeld, op basis
van Richtlijn 2008/61/EG van de Commissie van 17 juni 2008 tot vaststelling van de
voorwaarden waaronder bepaalde in de bijlagen I tot en met V bij Richtlijn 2000/29/EG
van de Raad vermelde schadelijke organismen, planten, plantaardige producten en andere
materialen voor proefnemingen of wetenschappelijke doeleinden en voor selectiewerkzaamheden
in de Gemeenschap of in bepaalde beschermde gebieden daarvan mogen worden binnengebracht
of naar een andere plaats overgebracht (PbEG 2008, L158), waarbij per geval het risico
en de te nemen voorschriften om dit risico te vermijden in kaart worden gebracht.
Voor dezelfde doeleinden kunnen ook ontheffingen worden gevraagd van het verbod op
het binnenbrengen en verkeer op het grondgebied van de Europese Unie of in een bepaald
beschermd gebied van bepaalde planten, plantaardige producten of andere materialen
(artikelen 40, eerste lid, en 53, eerste lid, van verordening 2016/2031) waarvoor
bijzondere voorschriften kunnen gelden (artikelen 41, eerste lid, en 54, eerste lid,
van verordening 2016/2031) of die een hoog risico vormen indien ze uit bepaalde landen
of gebieden in die landen afkomstig zijn (artikel 42, tweede lid, verordening 2016/2031).
De Commissie stelt bij uitvoeringshandelingen lijsten op van bepaalde planten, plantaardige
producten of andere materialen en van de bijzondere voorschriften die hiervoor gelden
alsmede lijsten van bepaalde planten, plantaardige producten of andere materialen
met een hoog risico en de betreffende derde landen of gebieden in die derde landen
waaruit ze afkomstig zijn.
Artikel 11
De Minister kan voor officiële tests, wetenschappelijke of onderwijskundige doeleinden,
proefnemingen, selectiewerkzaamheden of veredeling, een of meer quarantainestations
of gesloten faciliteiten aanwijzen. Ook bedrijfsruimten van professionele marktdeelnemers
of andere personen kunnen tijdelijk als gesloten faciliteit worden aangewezen. Hier
worden schadelijke organismen, planten, plantaardige producten of andere materialen
in quarantaine gehouden of op zodanige wijze gehouden dat ontsnappen van de schadelijke
organismen onmogelijk is.
Artikel 12
Het eerste lid van dit artikel biedt bedrijven de mogelijkheid om voor officiële tests,
wetenschappelijke of onderwijskundige doeleinden, proefnemingen, selectiewerkzaamheden
of veredeling een vergunning aan te vragen om quarantainestations of gesloten faciliteiten
die in een andere lidstaat zijn aangewezen, te gebruiken. Ingevolge het tweede en
derde lid kan een vergunning worden aangevraagd voor diverse bewegingsactiviteiten
van al dan niet besmet materiaal uit en tussen aangewezen quarantainestations of gesloten
faciliteiten. Hierbij moet aan de voorwaarden van artikel 64 van verordening 2016/2031
worden voldaan.
Artikel 13
Voor het kunnen nemen van een besluit, genoemd in hoofdstuk 6, 8 of 9 van dit wetsvoorstel,
gelden diverse voorwaarden uit verordening 2016/2031. Daarnaast kan de Minister aanvullende
voorschriften of beperkingen aan deze besluiten verbinden, zoals de aanwezigheid van
bepaalde voorzieningen, het verrichten van bepaalde handelingen en het verlengen voor
een bepaalde termijn. Indien blijkt dat niet aan het besluit of aan deze voorschriften
of beperkingen wordt voldaan kan de Minister de ontheffing, erkenning of aanwijzing
intrekken. Ook is overtreding van het besluit aangewezen als strafbaar feit.
Artikel 14
Eerste lid
Ingevolge artikel 65 van verordening 2016/2031 zijn bepaalde professionele marktdeelnemers
verplicht zich te laten registreren. Het gaat hierbij om de professionele marktdeelnemers,
genoemd in artikel 65, eerste lid, verordening 2016/2031 die de volgende handelingen
verrichten: verhandelen van planten, plantaardige producten en andere materialen,
afgifte van plantenpaspoorten, aanvragen van diverse soorten uitvoercertificaten,
aanbrengen van merktekens op of afgifte van verklaringen omtrent hout en houten verpakkingsmateriaal,
betrokken zijn bij verkoop door middel van op afstand gesloten overeenkomsten, het
brengen van planten, plantaardige producten en andere materialen in grensgebieden
of afgebakende gebieden. Daarnaast kunnen er andere professionele marktdeelnemers
registratieplichtig worden ingevolge de nog vast te stellen uitvoeringshandelingen
of gedelegeerde handelingen. In aanvulling hierop kan de Minister bij ministeriële
regeling andere categorieën telers of professionele marktdeelnemers toevoegen, indien
dit gerechtvaardigd is door het risico op een plaagorganisme bij de planten of activiteiten
die ze verrichten. Door deze aanvullende registratie krijgt de Nederlandse Voedsel-
en Warenautoriteit zicht op de locaties waar bepaalde planten (bijvoorbeeld tomaten)
geteeld worden en kan de NVWA monitoren waar het risico van bepaalde plantenziekten
zich voordoet.
Tweede lid
Krachtens dit lid kunnen bij ministeriële regeling nadere voorschriften worden gesteld
over de wijze waarop de registratie plaatsvindt, alsmede de procedure voor de registratie.
Daarbij gaat het onder andere om te overleggen gegevens, eventuele onderzoeken die
vooraf nodig zijn met betrekking tot de persoon, het bedrijf of het onderwerp van
de handeling waarop de registratie betrekking heeft.
Derde lid
Op een met redenen omkleed verzoek kan de Minister bepaalde gegevens uit het register
aan andere lidstaten of de Commissie verstrekken. Tevens kunnen in de Europese Unie
gevestigde professionele marktdeelnemers een met redenen omkleed verzoek bij de Minister
indienen tot verstrekking van bepaalde gegevens over een in Nederland gevestigde en
geregistreerde marktdeelnemer. Het betreft hier de gegevens over naam, adres en woonplaats,
de voorgenomen werkzaamheden in verband met planten, plantaardige producten en andere
materialen en de eventuele machtigingen tot afgifte van plantenpaspoorten, verklaringen
of het aanbrengen van merktekens op houten verpakkingsmateriaal.
Artikel 15
Naast de bevoegdheden die de toezichthouders met betrekking tot inlichtingen en gegevens
hebben op grond van de Algemene wet bestuursrecht en de Minister met betrekking tot
aanvragen op grond van hoofdstuk 7 van dit wetsvoorstel, wordt in artikel 15 de Minister
de mogelijkheid gegeven nog andere gegevens en inlichtingen op te vragen. Het gaat
dan niet om gegevens die in het kader van toezicht op de naleving van voorschriften
nodig zijn, maar te denken valt hier bijvoorbeeld aan gegevens over de teelt van gewassen
in kassen van niet-registratieplichtige professionele marktdeelnemers om gerichte
surveys te kunnen uitvoeren of gerichte preventieve maatregelen bij een uitbraak van
een schadelijk organisme te kunnen treffen. Dit is naast de mogelijkheid van de registratieplicht,
bedoeld in artikel 14, eerste lid, een manier om gewenste informatie over bepaalde
teelten te verkrijgen. Teneinde de wettelijke geheimhoudingsplicht van bepaalde beroepsgroepen
te eerbiedigen is in het derde lid een uitzondering op de verplichting tot gegevensverstrekking
opgenomen. Overtredingen van dit artikel zijn ingevolge het vierde lid op zichzelf
staande strafbare feiten.
Artikel 16
Een plantenpaspoort is een officieel etiket dat op planten, plantaardige producten
of andere materialen, die op een lijst van de Europese Commissie zijn opgenomen, moet
worden aangebracht voor vervoer binnen de Europese Unie of binnen bepaalde beschermde
gebieden. In artikel 83 van verordening 2016/2031 wordt aangegeven aan welke vereisten
een plantenpaspoort moet voldoen. De vormvoorschriften zijn opgenomen in Uitvoeringsverordening
(EU) 2017/2313 van de Commissie van 13 december 2017 tot vaststelling van de vormvoorschriften
voor het plantenpaspoort voor het verkeer binnen het grondgebied van de unie en het
plantenpaspoort voor het binnenbrengen in en het verkeer binnen een beschermd gebied
(PbEU 2017, L331). Artikel 82 van verordening 2016/2031 geeft een uitzondering op
de verplichting van een plantenpaspoort bij vervoer tussen bedrijfsruimten die zich
dicht bij elkaar bevinden van dezelfde geregistreerde marktdeelnemer. Hierbij mogen
nationaal eisen worden gesteld aan de afstand waarbinnen deze uitzondering geldt en
worden vervangende documenten voorgeschreven. Deze mogelijkheid voor de Minister is
in dit artikel opgenomen.
Artikel 17
Artikel 94 van verordening 2016/2031 geeft regels voor plantenpaspoorten ter vervanging
van fytosanitaire certificaten. Wanneer een plant, plantaardig product of ander materiaal
vanuit een derde land op het grondgebied van Nederland wordt binnengebracht maar de
controle niet aan de buitengrens maar op de plaats van bestemming plaats vindt, wordt
ingevolge genoemd artikel op de plaats van bestemming het fytosanitair certificaat
vervangen door een plantenpaspoort. Het tweede lid van artikel 94 van verordening
2016/2031 geeft aan lidstaten de mogelijkheid dat voor het vervoer vanaf de grens
tot de plaats van bestemming het fytosanitair certificaat wordt vervangen door een
gewaarmerkt afschrift daarvan. In dit artikel wordt van deze mogelijkheid gebruik
gemaakt.
Artikel 18
Houten verpakkingsmateriaal, hout en andere materialen kunnen schadelijke organismen
bevatten. Om dit tegen te gaan worden bepaalde behandelingen voorgeschreven in de
Internationale Norm voor Fytosanitaire Maatregelen nr. 15 ISPM 15: Regulation of wood
packaging material in international trade, adopted by the Commission on Phytosanitary
Measures of the International Plant Protection Convention, FAO, 2017. Ten bewijze
van het uitvoeren van deze behandelingen wordt een merkteken aangebracht. Dit merkteken
is verplicht bij invoer uit derde landen, uitvoer uit de Europese Unie en in bepaalde
gevallen voor verkeer binnen de Europese Unie. Geregistreerde marktdeelnemers kunnen
worden erkend door de Minister om het merkteken te mogen aanbrengen en houten verpakkingsmateriaal
te mogen herstellen. De Minister kan hiervoor een gemachtigde instantie aanwijzen.
De voorwaarden waaraan een marktdeelnemer moet voldoen om te worden erkend zijn opgenomen
in artikel 98 van verordening (EU) 2016/2031.
Artikel 19
Eerste lid
De Europese Commissie wijst op grond van verordening 2017/625 verordening 2017/625
ter bevordering van uniforme praktijken bij analyse-, test- en diagnosemethoden EU
referentielaboratoria aan voor de diverse gebieden die onder de toepassingssfeer van
deze verordening vallen. Artikel 100 van verordening 2017/625 verplicht lidstaten
een of meerdere nationale referentielaboratoria aan te wijzen die aan de voorwaarden
van dit artikel moeten voldoen en waarvan de werkzaamheden staan opgenomen in artikel
101 van verordening 2017/625. Deze nationale referentielaboratoria hebben als doel
de kwaliteit van toetsing te bevorderen bijvoorbeeld door samenwerking met EU referentielaboratoria,
het verspreiden van kennis, het samenwerken met andere nationale laboratoria en gezamenlijke
toetsingen. De bevoegdheid tot het aanwijzen van een nationaal referentielaboratorium
wordt ingevolge het eerste lid aan de Minister gegeven.
Tweede lid
Grenscontroleposten moeten door de lidstaten worden aangewezen op grond van artikel
59 van verordening 2017/625. Deze aanwijzing wordt door de Minister gedaan. Momenteel
heeft Nederland ook grenscontroleposten en inspectieposten elders in het land aangewezen
en gemeld aan de Europese Commissie. De grenscontroleposten en de inspectieposten
elders in het land die door de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit zijn erkend
overeenkomstig artikel 13 quater, vierde lid, van Richtlijn 2000/29/EG van de Raad
van 8 mei 2000 betreffende de beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen en
de verspreiding in de Gemeenschap van voor planten en voor plantaardige producten
schadelijke organismen (PbEG 2000, L169) kunnen door de Minister worden heraangewezen
als grenscontrolepost als bedoeld in dit artikel.
Artikel 20
Onderdeel a van dit artikel geeft de Minister de mogelijkheid om preventiemaatregelen
bij of krachtens algemene maatregel van bestuur verder uit te werken. Erkende marktdeelnemers
kunnen de Minister om goedkeuring van hun plannen voor de beheersing van risico’s
op schadelijke organismen verzoeken indien die plannen voldoen aan de voorschriften
van artikel 91 van verordening 2016/2031. Als deze plannen worden goedgekeurd mogen
inspectiefrequenties bij deze erkende marktdeelnemers worden gereduceerd. In onderdeel
b krijgt de Minister de bevoegdheid om nog andere nationale preventiemaatregelen vast
te stellen. Te denken valt hierbij aan de volgende, reeds bestaande voorschriften,
waarover zowel de Minister als de sector van mening is dat deze behouden moeten blijven:
teeltvoorschriften, beregeningsverbod, regeling ringrot en bruinrot. Verordening 2016/2031
geeft geen soortgelijke voorschriften. Reden waarom de Minister deze bevoegdheid nationaal
wordt gegeven. Overtredingen van de bij besluit opgelegde maatregelen als bedoeld
in onderdeel b zijn ingevolge het tweede lid op zichzelf staande strafbare feiten.
Artikel 21
Op grond van artikel 79 van verordening 2017/625 moeten de kosten van officiële controles
aan grenscontroleposten of andere controlepunten op invoercertificaten voor planten,
plantaardige producten en andere materialen uit derde landen worden vergoed.
Artikel 80 van verordening 2017/625 voorziet in de mogelijkheid een vergoeding te
innen, ter dekking van andere kosten van officiële controles en andere officiële activiteiten
dan bedoeld in artikel 79 van verordening 2017/625. In het eerste lid is de doorberekening
van deze kosten opgenomen. Bovendien kan een individuele partij profijt hebben van
het toezicht (bijvoorbeeld bij reguliere audits bij vergunninghoudende bedrijven).
Een voorbeeld hiervan is het door de EU vereiste toezicht op de toestemming van activiteiten
(binnenbrengen, verkeer, houden, vermeerderen en gebruik van schadelijke organismen,
planten, plantaardige producten en andere materialen) voor officiële tests, wetenschappelijke
of onderwijskundige doeleinden, proefnemingen, selectiewerkzaamheden of veredeling,
als bedoeld in de artikelen 8, eerste lid, 48, eerste lid en 58 van verordening (EU)
2016/2031. Deze kosten kunnen op grond van het eerste lid worden doorberekend.
Aanvullend aan de artikelen van verordening 2017/625 geldt nationaal het volgende.
Sinds begin jaren »90 van de vorige eeuw geldt als uitgangspunt van beleid dat zoveel
mogelijk kostendekkende tarieven in rekening worden gebracht voor door de rijksoverheid
aan derden geleverde prestaties (Kamerstukken II 1990/91, 21 481, nr. 53). Voor het bepalen van wat onder «door de rijksoverheid aan derden geleverde prestaties»
wordt verstaan, is van belang het rapport Maat Houden (Kamerstukken II 2013/14, 24 036, nr. 407) en Kabinetsbeleid over doorberekening van toezichts- en handhavingskosten in relatie
tot voorlichting van de Afdeling advisering van de Raad van State aan de Tweede Kamer
inzake de doorberekening van toezichts- en handhavingskosten (Kamerstukken II 2016/17,
34 550 XIII, nr. 10.3). Algemeen uitgangspunt voor doorberekening van kosten is dat het toezicht op naleving
in beginsel uit de algemene middelen wordt gefinancierd. Het rapport bevat een tweetal
beginselen waarin een grondslag kan worden gevonden om af te wijken van het algemene
uitgangspunt dat handhavingskosten niet worden doorberekend. Het betreft het profijtbeginsel
en het «veroorzaker betaalt»-beginsel.
Bij het profijtbeginsel kan sprake zijn van individueel toerekenbaar profijt of van
systeemprofijt. Van individueel profijt is sprake bij toelating en volgt uit de omstandigheid
dat de toegelaten partij bepaalde handelingen mag verrichten die voor anderen verboden
zijn dan wel gedrag mag nalaten dat voor anderen verplicht is gesteld. Daarom geldt
dat de kosten van toelating worden doorberekend. Op grond van artikel 6a van de Plantenziektenwet
worden door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit en de keuringsdiensten, onder
andere voor verrichte fytosanitaire werkzaamheden waaronder bijvoorbeeld inspecties
op verzoek en laboratoriumonderzoek, kosten in rekening gebracht bij het bedrijfsleven.
Het tweede lid, onderdeel a, van dit artikel voorziet in continuering van deze mogelijkheid.
Indien een (groep van) (rechts-)perso(o)n(en) de overheid aantoonbaar noodzaakt tot
meer dan regulier toezicht en handhaving, kan het redelijk zijn om (een deel van)
die kosten door te berekenen (het «veroorzaker betaalt»-beginsel). Een voorbeeld is
het bedrijf waarbij tijdens een eerste controle-onderzoek onregelmatigheden zijn geconstateerd
en dat daarmee aanleiding geeft tot hercontroles. Doorberekening van kosten van hercontrole
is in het tweede lid, onderdeel b, opgenomen. Dit is nieuw ten opzichte van de retributies
in het kader van de Plantenziektenwet. Er wordt een uurtarief gehanteerd bij de inzet
van toezichthouders of een vast tarief voor andere activiteiten in het kader van hercontrole.
Van belang is eveneens dat het bedrijf dat hercontrole noodzakelijk maakt de noodzaak
tot meer controles zelf in de hand heeft. Vanuit dit perspectief ligt het voor de
hand dat als bij hercontrole blijkt dat aan alle regels wordt voldaan, het volgende
controlebezoek niet individueel wordt doorberekend.
De Minister krijgt in het vijfde lid de bevoegdheid om het verschuldigde bedrag van
de retributie, verhoogd met de wettelijke rente en de invorderingskosten, bij dwangbevel
in te vorderen, nadat de gestelde termijn voor betaling is verstreken. Naast deze
bevoegdheid zijn de procedurele bepalingen in Afdeling 4.4.4 van de Algemene wet bestuursrecht
van toepassing.
Artikel 22
Eerste lid
Het voorgestelde eerste lid, voorziet in de aanwijzing van toezichthouders. Dit kunnen
ambtenaren van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit zijn, maar in voorkomend
geval ook personen die werkzaam zijn bij een privaatrechtelijke controle-instelling
of keuringsinstelling op het gebied van plantgezondheid. Dit sluit aan bij de huidige
situatie. De Plantenziektenwet maakt het nu al mogelijk dat het toezicht op de naleving
plaatsvindt door personeel van keuringsinstellingen, die uit hoofde van hun keuringsactiviteiten
beschikken over zowel technische en inhoudelijke expertise als over kennis van de
betrokken bedrijven. Dat draagt bij aan doelmatige uitvoering van de wet.
Tweede lid
Voor het toezicht dat door ambtenaren van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit
en aangewezen personen van de keuringsdiensten wordt uitgevoerd is het noodzakelijk
dat er onderlinge verstrekking van inlichtingen en gegevens plaats vindt. Het gaat
hierbij bijvoorbeeld om:
– meldingen en processen-verbaal, verzameld door de buitengewoon opsporingsambtenaren
van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit;
– boeterapporten, toezichtsrapportages en toezichtsonderzoeken, verzameld door de aangewezen
personen van de keuringsdiensten. Op de verstrekking van deze gegevens is de Algemene
verordening gegevensbescherming van toepassing.
Artikel 23
Eerste lid
Dit lid bepaalt dat de toezichthouders de bevoegdheid hebben tot het betreden van
woningen zonder dat daarvoor toestemming benodigd is van de bewoner. Deze inbreuk
op het huisrecht wordt noodzakelijk geacht in verband met het tegengaan van mogelijk
in een woning of in een met die woning verbonden ruimte aanwezig gevaar voor de gezondheid
van mens of dier of voor het milieu. Bij de uitoefening van deze bevoegdheid is de
Algemene wet op het binnentreden van toepassing en zal een schriftelijke machtiging
moeten worden afgegeven. De machtiging wordt door de (hulp-) officier van justitie
afgegeven in verband met strafvordering, door de burgemeester wanneer binnentreden
in zijn gemeente wenselijk is in verband met andere doeleinden.
Aan het binnentreden zelf zal een afweging vooraf gaan tussen enerzijds het belang
van het binnentreden in het kader van de toezichthoudende taak in het licht van de
bescherming van de volks- en diergezondheid en het milieu en anderzijds het fundamentele
belang van het beschermen van het huisrecht van betrokkene. Slechts met een zorgvuldige
en evenwichtige afweging van de onderscheiden belangen wordt gewaarborgd dat van deze
bevoegdheid geen willekeurig of lichtvaardig gebruik zal worden gemaakt.
Tweede lid
Artikel 5:18 van de Algemene wet bestuursrecht regelt onder meer de bevoegdheid tot
het nemen van monsters. Ingevolge het tweede lid wordt aanvullend voorgeschreven dat
monsters ter plaatse worden verpakt en verzegeld. Hetzelfde geldt voor de monsters
waarvan een exemplaar bij de belanghebbende wordt achtergelaten. Het ter plaatse verpakken
en verzegelen van monsters wordt voorgeschreven uit het oogpunt van zorgvuldigheid
en rechtsbescherming. Met het verpakken en verzegelen ter plaatse wordt voorkomen
dat er naderhand kan worden aangevoerd dat er na de monsterneming met de inhoud van
de monsters is gemanipuleerd.
Artikel 24
Eerste lid
Het eerste lid voorziet in een voor ieder geldende verplichting tot medewerking aan
een door de overheid krachtens hoofdstuk 3 of 4 van dit wetsvoorstel genomen maatregel
of verrichte handeling en spitst zich met name toe op de fytosanitaire maatregelen
die ter bestrijding en preventie van plantenziekten worden genomen en de controle-
en inspectiewerkzaamheden van toezichthouders met betrekking tot planten, plantaardige
producten en andere materialen.
Tweede lid
Het tweede lid bevat een verplichting tot het doen van mededeling aan toezichthouders
over de herkomst en verhandeling van planten, plantaardige producten en andere materialen,
ingeval er fytosanitaire maatregelen worden getroffen op grond van hoofdstuk 4 of
5 van het wetsvoorstel. Bij een besmetting met een schadelijk organisme of bij een
verdenking hiervan is het zaak dat zo spoedig mogelijk in kaart wordt gebracht waar
eventuele risico’s aanwezig zijn.
Overtredingen van dit artikel zijn ingevolge het derde lid op zichzelf staande strafbare
feiten.
Artikel 25
Voor de bepalingen in dit wetsvoorstel die betrekking hebben op de uitoefening van
een economische activiteit geldt dat strafrechtelijke handhaving plaatsvindt op basis
van de Wet op de economische delicten (hierna WED). De WED wordt hiertoe aangepast
in artikel 36 met het voorgestelde artikel 1, eerste lid, onder 4. Ten aanzien van
de maximum strafmaat voor de economische delicten, aangewezen in dit wetsvoorstel,
wordt voorgesteld het huidige regime te continueren: een overtreding met een hechtenis
van ten hoogste zes maanden of een geldboete van de vierde categorie. Naast bepalingen
in dit wetsvoorstel worden bij ministeriële regeling als overtreding tevens aangewezen
voorschriften bij of krachtens verordening 2016/2031 en verordening 2017/625.
Artikel 26
Dit artikel biedt de Minister de mogelijkheid een bestuurlijke boete op te leggen.
Voor het stelsel van bestuurlijke boetes krachtens dit wetsvoorstel wordt verwezen
naar paragraaf 5.2 van de memorie van toelichting. De overtredingen die op grond van
dit wetsvoorstel door oplegging van een bestuurlijke boete kunnen worden gehandhaafd,
zijn ook aangewezen als economisch delict. Er kunnen zich immers altijd situaties
voordoen waarbij de aard van de overtreding zo ernstig is dat berechting via het strafrecht
aangewezen is in plaats van een bestuurlijke afdoening. In het algemeen interventiebeleid
van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (Staatscourant 2016, nr. 35103) is hierover opgenomen dat als er geen aanvullende beleidsregels zijn, de afweging
wordt gemaakt aan de hand van de in het bovengenoemde interventiebeleid opgenomen
«Richtsnoer bij de keuze voor strafrechtelijke handhaving» en de tussen het Openbaar
Ministerie en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit overeengekomen prioriteit-
en aandachtsgebieden in het NVWA-OM Handhavingsarrangement. Met het oog daarop is
in artikel 26, tweede lid, van het wetsvoorstel geregeld dat in dergelijke gevallen
de overtreding aan het Openbaar Ministerie zal worden voorgelegd.
Artikel 27
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt overgegaan tot een onderverdeling
van overtredingen in boetecategorieën, waarna bij ministeriële regeling kan worden
bepaald welke boetehoogte aan die categorieën wordt gekoppeld. Bij het daadwerkelijk
opleggen van een boete moet rekening worden gehouden met de ernst van de overtreding
en met de omstandigheden van het geval. In het tweede lid wordt het maximum boetebedrag
voor bestuurlijke boetes vastgesteld door middel van een algemene verwijzing naar
de tweede en derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van
Strafrecht opgenomen. De hoogte van de geldboetes, bedoeld in artikel 23, vierde lid,
van het Wetboek van Strafrecht wordt regelmatig geïndexeerd. De verwijzingen naar
de categorieën geldboetes van artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht,
zijn opgenomen om te voorkomen dat bij iedere indexering van dat artikel deze wet
ook moet worden aangepast. Vaststelling van een maximum boetebedrag in de wet gebeurt
bij een duaal stelsel, waarbij voor strafrecht of een bestuurlijke boete kan worden
gekozen, zoals in de toelichting op artikel 27 is opgenomen. Bij strafrechtelijke
handhaving ingevolge de Wet op de economische delicten is bij overtreding van de Plantenziektenwet
een geldboete van de vierde categorie van toepassing, hetgeen met de wijziging van
de Wet op de economische delicten ook voor overtredingen van dit wetsvoorstel van
toepassing wordt. Bij de bestuurlijke boete is gekozen voor een maximum geldboete
van de derde categorie, omdat bij strafrechtelijke handhaving ernstiger delicten spelen
die ook zwaarder gestraft moeten kunnen worden.
Artikel 28
In dit artikel is voorgesteld dat de Minister bevoegd is tot het opleggen van een
last onder bestuursdwang – dit, op basis van artikel 5:32 van de Algemene wet bestuursrecht,
met inbegrip van de last onder dwangsom – ter handhaving van het bij en krachtens
dit wetsvoorstel bepaalde. De bevoegdheid tot het opleggen van een last onder bestuursdwang
of dwangsom waarin thans de Plantenziektenwet voorziet, wordt in dit wetsvoorstel
gecontinueerd. In de praktijk is dit een nuttig instrument gebleken, omdat het direct
effect sorteert en de marktdeelnemers stimuleert snel corrigerende maatregelen te
nemen om aan de voorschriften te voldoen. Nadeel is dat dit alleen toepasbaar is bij
overtredingen die hersteld kunnen worden. Voor een nadere uitleg hierover wordt verwezen
naar hoofdstuk 5 van het algemene deel van de toelichting.
Artikel 29
In dit artikel is een procedurele bepalingen ten aanzien van wanbetaling opgenomen.
De Minister krijgt de bevoegdheid om het verschuldigde bedrag van een dwangsom of
bestuurlijke boete, verhoogd met de wettelijke rente en de invorderingskosten, bij
dwangbevel in te vorderen, nadat de gestelde termijn voor betaling is verstreken.
Wanbetalers kunnen hiermee op effectieve wijze worden aangesproken. De tenuitvoerlegging
van het dwangbevel geschiedt met inachtneming van de harmoniserende bepalingen met
betrekking tot de invordering bij dwangbevel van dergelijke geldschulden zoals opgenomen
in Titel 4.4 van de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 30
In dit artikel wordt de Landbouwkwaliteitswet gewijzigd teneinde uitvoering te geven
aan de relevante artikelen uit Verordening 2017/625 voor biologische productie en
etikettering van biologische producten (artikel 1, tweede lid, onderdeel i van Verordening
2017/625) en voor gebruik en etikettering van beschermde oorsprongsbenamingen, beschermde
geografische aanduidingen en gegarandeerde traditionele specialiteiten (artikel 1,
tweede lid, onderdeel j van Verordening 2017/625). De definitie van Verordening 2017/625
is in onderdeel A opgenomen, de mogelijkheid tot aanwijzing van de bevoegde autoriteit
en controleautoriteit alsmede de mogelijkheid om nationaal een goede uitvoering te
geven aan gedelegeerde- en uitvoeringshandelingen op grond van de artikelen 25 en
26 van Verordening 2017/625 die op de twee genoemde onderwerpen betrekking hebben,
wordt in onderdeel B opgenomen. In het Landbouwkwaliteitsbesluit 2007 worden naast
de Minister diverse stichtingen aangewezen als bevoegde autoriteit of controlerende
autoriteit voor diverse onder het Landbouwkwaliteitsbesluit 2007 vallende onderwerpen
en producten. Het aanwijzen van bevoegde autoriteit en controleautoriteit in het kader
van Verordening 2017/625 in het Landbouwkwaliteitsbesluit 2007 sluit bij deze systematiek
aan.
Artikel 31
In dit artikel wordt in de onderdelen A, B, D, E, F, G, H, I en J de Wet gewasbeschermingsmiddelen
en biociden gewijzigd teneinde uitvoering te geven aan de relevante artikelen uit
Verordening 2017/625 met betrekking tot gewasbeschermingsmiddelen. De onderdelen C
en K betreffen nationale bepalingen.
In onderdeel A wordt de definitie van Verordening 2017/625 opgenomen.
In onderdeel B wordt een artikel aan de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden toegevoegd waarin
twee verbodsbepalingen worden opgenomen, die in hoofdstuk 16 van de wet worden aangemerkt
als een economisch delict (misdrijf). Het betreft het verbod voor een teler om een
in Nederland toegelaten gewasbeschermingsmiddel op zijn bedrijf aanwezig te hebben
voor een ander gewas dan hij zelf teelt. Daarnaast wordt het voor leveranciers verboden
om deze overtreding mogelijk te maken door het verbod tot aflevering van een in Nederland
toegelaten gewasbeschermingsmiddel voor een ander gewas dan de afnemer teelt.
In onderdeel D wordt de Minister als de bevoegde autoriteit aangewezen voor voorschriften voor het
in de handel brengen en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en het duurzaam
gebruik van pesticiden, met uitzondering van apparatuur voor de toepassing van pesticiden
(artikel 1, tweede lid, onderdeel h van Verordening 2017/625). Dit om het onderscheid
aan te geven tussen de verschillende bevoegde autoriteiten in de wet.
Voor het toezicht dat door ambtenaren van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit
en aangewezen personen van de Inspectie SZW, de Inspectie Leefomgeving en Transport,
de Inspectie voor de Gezondheidszorg, de waterschappen en het Staatstoezicht op de
Mijnen wordt uitgevoerd is het noodzakelijk dat er onderlinge verstrekking van gegevens
plaats vindt. Deze mogelijkheid wordt in onderdeel E opgenomen. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om:
– toezichtsrapporten, verzameld door de buitengewoon opsporingsambtenaren van de Nederlandse
Voedsel- en Warenautoriteit;
– toezichtsrapporten, verzameld door de aangewezen personen van de Inspectie SZW, de
Inspectie Leefomgeving en Transport, de Inspectie voor de Gezondheidszorg, de waterschappen
en het Staatstoezicht op de Mijnen. Op de verstrekking van deze gegevens is de Algemene
verordening gegevensbescherming van toepassing.
Dit is ook van toepassing op de ambtenaren van de douane, omdat deze ingevolge artikel
1:1, vijfde lid, en artikel 1:3, vijfde lid, van de Algemene douanewet zijn aangewezen
voor het toezicht op de naleving van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden.
In onderdeel F wordt een retributie voor herinspectie bij distributeurs en gebruikers ingevoegd.
Van belang is hierbij het Kabinetsbeleid over doorberekening van toezichts- en handhavingskosten
in relatie tot voorlichting van de Afdeling advisering van de Raad van State aan de
Tweede Kamer inzake de doorberekening van toezichts- en handhavingskosten (Kamerstukken
II 2016/17, 34 550 XIII, nr. 10.3). Indien een (groep van) (rechts-)perso(o)n(en) de overheid aantoonbaar noodzaakt
tot meer dan regulier toezicht en handhaving, kan het redelijk zijn om (een deel van)
die kosten door te berekenen (het «veroorzaker betaalt»-beginsel). Een voorbeeld is
het bedrijf waarbij tijdens een eerste controle-onderzoek onregelmatigheden zijn geconstateerd
en dat daarmee aanleiding geeft tot hercontroles.
De Minister krijgt in het tweede lid de bevoegdheid om bij algemene maatregel van
bestuur regels te stellen over de retributie.
De Minister krijgt in het vierde lid de bevoegdheid om het verschuldigde bedrag van
de retributie, verhoogd met de wettelijke rente en de invorderingskosten, bij dwangbevel
in te vorderen, nadat de gestelde termijn voor betaling is verstreken. Naast deze
bevoegdheid zijn de procedurele bepalingen in Afdeling 4.4.4 van de Algemene wet bestuursrecht
van toepassing.
In onderdeel G worden bestuursrechtelijke maatregelen uit Verordening 2017/625 opgenomen, die de
Minister kan treffen bij het niet naleven van de in onderdeel B opgenomen voorschriften.
Het gaat om beperkingen of verboden ten aanzien van het verkeer en het uit de handel
nemen of vernietigen van behandelde gewassen.
In onderdeel H wordt het bij dit wetsvoorstel geïntroduceerde artikel 20a van de Wet gewasbeschermingsmiddelen
en biociden toegevoegd aan artikel 90 waarin de artikelen staan opgesomd waarvoor
een bestuurlijke boete kan worden opgelegd in geval van overtreding.
In onderdeel I wordt het begrip EG-verordening in artikel 117 van de Wet uitgebreid met Verordening
2017/625 en de daarop gebaseerde gedelegeerde – en uitvoeringshandelingen. In onderdeel
J wordt de wettelijke basis voor implementatie uitgebreid met Verordening 2017/625
en de daarop gebaseerde gedelegeerde – en uitvoeringshandelingen.
In artikel 71 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden worden activiteiten
met betrekking tot gewasbeschermingsmiddelen strafbaar gesteld zonder bewijs van vakbekwaamheid.
In onderdeel C wordt hieraan toegevoegd dat een persoon die beroepsmatig of in het kader van een
commerciële dienst advies verstrekt over de bestrijding van schadelijke organismen
en het veilig gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, in voorkomend geval met inbegrip
van particuliere en zelfstandige voorlichtingsdiensten, handelsagenten, levensmiddelenproducenten
en detailhandelaren, eveneens over een bewijs van vakbekwaamheid dient te beschikken.
Dit is in lijn met artikel 5 van Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement
en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van een kader voor communautaire actie
ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden (PbEU L 309).
In artikel 138 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden is de verplichting
opgenomen elke vier jaar aan de Staten-Generaal een verslag te zenden over de doeltreffendheid
en de effecten van deze wet in de praktijk. Daarnaast geldt deze verplichting ook
ten aanzien van de doelmatigheid en doeltreffendheid van het functioneren van het
College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Met de wijziging
in onderdeel K vervalt deze laatstgenoemde verplichting aangezien een evaluatieverplichting al volgt
uit artikel 39 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen en op grond van deze bepaling
plaats vindt.
Artikel 32
In dit artikel wordt de Wet op de economische delicten gewijzigd, betrekking hebbend
op overtredingen van zowel de Plantgezondheidswet als de Wet gewasbeschermingsmiddelen
en biociden.
Overtredingen van voorschriften van het wetsvoorstel worden in de Wet op de economische
delicten gekwalificeerd als overtredingen waarvoor een hechtenis van ten hoogste zes
maanden of een geldboete van de vierde categorie geldt. In onderdeel A van dit artikel
blijft dit sanctieregime gehandhaafd voor overtredingen van artikelen van het wetsvoorstel.
Het gaat hier om overtreding van opgelegde fytosanitaire maatregelen of regels hieromtrent,
overtreding van ontheffingen of aanwijzingen en het verstrekken van gegevens en inlichtingen.
Dit zijn allemaal essentiële onderdelen van het fytosanitaire systeem, gericht op
het voorkomen, bestrijden en uitroeien van schadelijke organismen. Als overtredingen
worden tevens aangewezen voorschriften bij of krachtens verordening 2016/2031 en verordening
2017/625.
In de onderdelen B als C wordt de Wet op de economische delicten in overeenstemming
gebracht met de gewijzigde Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden. In onderdeel
B wordt het nieuwe artikel 20a gekwalificeerd als misdrijf waarvan de pleger wordt
gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren, taakstraf of geldboete van
de vijfde categorie (zie toelichting artikel 37, onderdeel B). In onderdeel C wordt
een omissie hersteld door het overtreden van artikel 20, derde lid, van de Wet gewasbeschermingsmiddelen
en biociden strafbaar te stellen door dit artikellid op te nemen in artikel 1a, onder
3°, van de Wet op de economische delicten. Deze overtreding is daarmee, net als de
in de eerste twee leden van artikel 20 opgenomen overtredingen, naast bestuursrechtelijk
ook strafrechtelijk handhaafbaar.
Artikel 33
In dit artikel is het overgangsrecht met betrekking tot reeds opgelegde retributies
opgenomen. Op deze bedragen zijn de voorschriften bij of krachtens de Plantenziektenwet
van toepassing.
Artikel 35 en 36
De verwijzingen in de Algemene douanewet en de Algemene wet bestuursrecht naar de
Plantenziektenwet worden vervangen door een verwijzing naar dit wetsvoorstel. De bepalingen
bij of krachtens de Algemene douanewet strekken mede ten behoeve van de nakoming van
verplichtingen die voortvloeien uit onder andere verdragen en bindende EU-rechtshandelingen
ten aanzien van goederenverkeer en douanecontrole, en voorts onderwerpen betreffen
die vallen onder de reikwijdte van een of meer regelingen als bedoeld in de bijlage.
In de bijlage wordt Plantenziektenwet vervangen door Plantgezondheidswet. In de Algemene
wet bestuursrecht wordt in bijlage 2, hoofdstuk 2, artikel 4, de beroepsgang bij het
College van Beroep voor het bedrijfsleven genoemd voor beroepen tegen een besluit,
genomen op grond van de Plantenziektenwet. Hier wordt Plantenziektenwet vervangen
door Plantgezondheidswet.
III TRANSPONERINGSTABEL
Bepaling EU-regeling Vo (EU) 2016/2031
Bepaling in uitvoeringregeling of in bestaande regelgeving: toelichting indien uit
zijn aard geen uitvoering behoeft
Omschrijving beleidsruimte
Toelichting bij keuze(n) bij de invulling van beleidsruimte
Artikel 1 lid 1
Artikel 1 PGW
geen
definitie
Artikel 1 lid 2, 3
Behoeft geen uitvoering
geen
Artikel 2 onder 1
Artikel 1 PGW
definitie
Artikel 2 onder 2
Artikel 1 PGW
definitie
Artikel 2 onder 3
Behoeft geen uitvoering
geen
Artikel 2 onder 4
Behoeft geen uitvoering
geen
Artikel 2 onder 5
Artikel 1 PGW
definitie
Artikel 2 onder 6
Behoeft geen uitvoering
Keuze wie als de bevoegde autoriteit wordt aangewezen
Zie paragraaf 3.4 van de memorie van toelichting
Artikel 2 onder 7
Behoeft geen uitvoering
geen
Artikel 2 onder 8
Behoeft geen uitvoering
geen
Artikel 2 onder 9
Artikel 1 PGW
definitie
Artikel 2 onder 10
Artikel 1 PGW
definitie
Artikel 2 onder 11
Behoeft geen uitvoering
geen
Artikel 2 onder 12
Behoeft geen uitvoering
geen
Artikel 2 onder 13
Behoeft geen uitvoering
geen
Artikel 2 onder 14
Behoeft geen uitvoering
geen
Artikel 2 onder 15
Behoeft geen uitvoering
geen
Artikel 2 onder 16
Behoeft geen uitvoering
geen
Artikel 2 onder 17
Behoeft geen uitvoering
geen
Artikel 2 onder 18
Behoeft geen uitvoering
geen
Artikel 2 onder 19
Artikel 1 PGW
definitie
Artikel 2 onder 20
Artikel 1 PGW
definitie
Artikel 2 onder 21
Behoeft geen uitvoering
geen
Artikel 2 onder 22
Artikel 1 PGW
definitie
Artikel 3
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen uitvoering
geen
Artikel 4
Artikel 1 PGW
definitie
Artikel 5 eerste lid
Behoeft geen uitvoering
geen
Strafbaar feit
Artikel 5 tweede, derde, vierde lid
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen uitvoering
geen
Artikel 6 eerste lid
Behoeft geen uitvoering
geen
Artikel 6 tweede lid
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen uitvoering
geen
Artikel 7
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen uitvoering
geen
Artikel 8 eerste lid
Artikel 10 lid 1 PGW
Bevoegde autoriteit verleent ontheffing verbod art. 5 lid 1
Artikel 8 tweede, derde, vierde, vijfde lid
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen uitvoering
geen
Artikel 9 eerste en tweede lid
Behoeft geen uitvoering
geen
Artikel 9 derde lid
Behoeft geen uitvoering
geen
Strafbaar feit
Artikel 10, 1e2e alinea
Behoeft geen uitvoering
geen
Artikel 10, 2e alinea
Behoeft geen uitvoering
geen
Artikel 10, 3e alinea
Artikel 3 lid 1 PGW
Bevoegde autoriteit stelt passende fytosanitaire maatregelen vast
Artikel 10, 4e alinea
Behoeft geen uitvoering
geen
Artikel 11
Behoeft geen uitvoering
geen
Artikel 12 eerste lid
Behoeft geen uitvoering
geen
Artikel 12 tweede lid
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen uitvoering
geen
Artikel 13
Behoeft geen uitvoering
geen
Artikel 14 lid 1
Behoeft geen uitvoering
geen
Strafbaar feit
Artikel 14 lid 2
Artikel 5 PGW
Bevoegde autoriteit verleent vrijstelling van meldingsplicht bij vermoeden schadelijk
organisme indien dit organisme op lijst van reeds langer in Nederland aanwezige organismen
staat. Lijst gebaseerd op jaarlijkse onderzoeken
Artikel 14 lid 3
Behoeft geen uitvoering
geen
Strafbaar feit
Artikel 14 lid 4
Behoeft geen uitvoering
geen
Strafbaar feit
Artikel 14 lid 5
Behoeft geen uitvoering
geen
Strafbaar feit
Artikel 14 lid 6
Behoeft geen uitvoering
geen
Strafbaar feit
Artikel 14 lid 7
Behoeft geen uitvoering
geen
Strafbaar feit
Artikel 15 lid 1
Behoeft geen uitvoering
geen
Strafbaar feit
Artikel 15 lid 2
Artikel 5 PGW
Bevoegde autoriteit verleent vrijstelling van meldingsplicht bij vermoeden schadelijk
organisme indien dit organisme op lijst van reeds langer in Nederland aanwezige organismen
staat. Lijst gebaseerd op jaarlijkse onderzoeken
Artikel 15 lid 3
Behoeft geen uitvoering
geen
Strafbaar feit
Artikel 16
Behoeft geen uitvoering
geen
Artikel 17
Behoeft geen uitvoering
geen
Artikel 18 lid 1, 4
Artikel 6 lid 1 PGW
Bevoegde autoriteit moet beslissen over instelling afgebakend gebied
Artikel 18 lid 2, 3, 5, 6
Behoeft geen uitvoering
geen
Artikel 19 lid 1, 2
Behoeft geen uitvoering
geen
Artikel 19 lid 3
Artikel 6 lid 1 PGW
Bevoegde autoriteit kan grenzen zones en afgebakend gebied wijzigen op basis van de
uitslag van het jaarlijkse onderzoek
Artikel 19 lid 4
Artikel 6 lid 1 PGW
Bevoegde autoriteit kan afgebakend gebied opheffen op basis van de uitslag van het
jaarlijkse onderzoek
Artikel 19 lid 5, 6
Behoeft geen uitvoering
geen
Artikel 19 lid 7
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen uitvoering
geen
artikel 20
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen uitvoering
geen
Artikel 21
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen uitvoering
geen
Artikel 22, lid 1, 2
Behoeft geen uitvoering
geen
Artikel 22, lid 3
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen uitvoering
geen
Artikel 23
Behoeft geen uitvoering
geen
Artikel 24, lid 1
Behoeft geen uitvoering
geen
Artikel 24, lid 2
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen uitvoering
geen
Artikel 25
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen uitvoering
geen
Artikel 26
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen uitvoering
geen
Artikel 27
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen uitvoering
geen
Artikel 28
Behoeft geen uitvoering
geen
Artikel 29 lid 1, eerste alinea
Artikel 3 lid 2 PGW
Bevoegde autoriteit neemt fytosanitaire maatregelen
Artikel 29 lid 1, vierde alinea
Artikel 3 lid 1 PGW
Bevoegde autoriteit neemt fytosanitaire maatregelen
Artikel 29 lid 2, 3
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen uitvoering
geen
Artikel 30
Behoeft geen uitvoering
geen
Artikel 31
Artikel 4 lid 1 PGW
Lidstaat kan strengere fytosanitaire maatregelen treffen dan op grond van de wet voorgeschreven
indien bijzondere omstandigheden in specifiek geval hiertoe aanleiding geven
Artikel 32 lid 1 en 3 t/m 6
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen uitvoering
geen
Artikel 32 lid 2
Behoeft geen uitvoering
geen
Strafbaar feit
Artikel 32 lid 7
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen uitvoering
geen
Artikel 33 lid 1
Behoeft geen uitvoering
geen
Strafbaar feit
Artikel 33 lid 2
Behoeft geen uitvoering
geen
Strafbaar feit
Artikel 33 lid 3
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen uitvoering
geen
Artikel 34
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen uitvoering
geen
Artikel 35
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen uitvoering
geen
Artikel 36
Artikel 1 PGW
definitie
Artikel 37 lid 1
Behoeft geen uitvoering
geen
Strafbaar feit
Artikel 37 lid 2, 3, 4
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen uitvoering
geen
Artikel 37 lid 5 t/m 8
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen uitvoering
geen
Artikel 37 lid 9
Artikel 4 lid 2 PGW
Lidstaat kan strengere fytosanitaire maatregelen treffen dan op grond van de wet voorgeschreven
indien bijzondere omstandigheden in specifiek geval hiertoe aanleiding geven
Artikel 38
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen uitvoering
geen
Artikel 39
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen uitvoering
geen
Artikel 40 lid 1
Behoeft geen uitvoering
geen
Strafbaar feit
Artikel 40 lid 2
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen uitvoering
geen
Artikel 40 lid 3
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen uitvoering
geen
Artikel 40 lid 4
Behoeft geen uitvoering
geen
Artikel 41 lid 1
Behoeft geen uitvoering
geen
Strafbaar feit
Artikel 41 lid 2, 3
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen uitvoering
geen
Artikel 41 lid 4
Behoeft geen uitvoering
geen
Artikel 42 lid 1, 3 t/m 7
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen uitvoering
geen
Artikel 42 lid 2
Behoeft geen uitvoering
geen
Strafbaar feit
Artikel 43 lid 1
Behoeft geen uitvoering
geen
Strafbaar feit
Artikel 43 lid 2
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen uitvoering
geen
Artikel 44
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen uitvoering
geen
Artikel 45 lid 1
Behoeft geen uitvoering
geen
Artikel 45 lid 2
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen uitvoering
geen
Artikel 46 lid 1
Behoeft geen uitvoering
geen
Artikel 46 lid 2 t/m 4
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen uitvoering
geen
Artikel 47 lid 1
Behoeft geen uitvoering
geen
Strafbaar feit
Artikel 47 lid 2
Behoeft geen uitvoering
geen
Artikel 48 lid 1
Artikel 10 lid 2 PGW
Lidstaat kan ontheffing verlenen voor binnenbrengen en verkeer van planten, plantaardige
producten en andere materialen i.v.m. officiële tests, wetenschap, onderwijs en dergelijke
doeleinden
Artikel 48 lid 2
Behoeft geen uitvoering
geen
Artikel 48 lid 3
Behoeft geen uitvoering
geen
Artikel 48 lid 4
Behoeft geen uitvoering
geen
Artikel 48 lid 5
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen uitvoering
geen
Artikel 49
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen uitvoering
geen
Artikel 50
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen uitvoering
geen
Artikel 51
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen uitvoering
geen
Artikel 52 lid 1
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen uitvoering
geen
Artikel 52 lid 2
Artikel 7 PGW
Minister kan tijdelijke fytosanitaire maatregelen nemen om onmiddellijk gevaar tegen
te gaan, waarbij geen EU-maatregelen afgewacht kunnen worden
Artikel 52 lid 3 en 4
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen uitvoering
geen
Artikel 53 lid 1
Behoeft geen uitvoering
geen
Strafbaar feit
Artikel 53 lid 2, 3, 4
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen uitvoering
geen
Artikel 54 lid 1
Behoeft geen uitvoering
geen
Strafbaar feit
Artikel 54 lid 2, 3, 4
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen uitvoering
geen
Artikel 55
Behoeft geen uitvoering
geen
Strafbaar feit
Artikel 56
Behoeft geen uitvoering
geen
Artikel 57
Behoeft geen uitvoering
geen
Strafbaar feit
Artikel 58
Artikel 10 lid 3 PGW
Lidstaat kan ontheffing verlenen voor binnenbrengen en verkeer van planten, plantaardige
producten en andere materialen i.v.m. officiële tests, wetenschap, onderwijs en dergelijke
doeleinden
Artikel 59
Behoeft geen uitvoering
geen
Strafbaar feit
Artikel 60 lid 1 onder a
Artikel 11 lid 1 PGW
Minister wijst quarantainestations/gesloten faciliteiten aan
Artikel 60 lid 1 onder b
Artikel 12 lid 1 PGW
Minister verleent vergunning gebruik quarantainestations/gesloten faciliteiten in
andere lidstaat
Artikel 60 lid 1 onder c
Artikel 11 lid 2 PGW
Minister wijst bedrijfsruimte als gesloten faciliteit aan
Artikel 60 lid 2
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen uitvoering
geen
Artikel 61 lid 1
Behoeft geen uitvoering
geen
Strafbaar feit
Artikel 61 lid 2
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen uitvoering
geen
Artikel 62
Behoeft geen uitvoering
geen
Strafbaar feit
Artikel 63
Behoeft geen uitvoering
geen
Artikel 64 lid 1
Artikel 12 lid 2 PGW
Strafbaar feit
Minister verleent vergunning verlaten uit quarantainestation
Artikel 64 lid 2
Artikel 12 lid 3 PGW
Minister verleent vergunning voor overbrengen besmet materiaal voor wetenschap
Artikel 64 lid 3
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen uitvoering
geen
Artikel 65 lid 1
Artikel 1 PGW
definitie
Artikel 14 lid 1 PGW
Minister kan andere categorieën registratieplichtigen aanwijzen, indien overzicht
van die bedrijven fytosanitair doel dient
Artikel 65 lid 2
Behoeft geen uitvoering
geen
Artikel 65 lid 3
Behoeft geen uitvoering
geen
Artikel 65 lid 4
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen uitvoering
geen
Artikel 66 lid 1
Behoeft geen uitvoering
geen
Strafbaar feit
Artikel 66 lid 2
Behoeft geen uitvoering
geen
Artikel 66 lid 3
Behoeft geen uitvoering
geen
Artikel 66 lid 4
Behoeft geen uitvoering
geen
Artikel 66 lid 5
Behoeft geen uitvoering
geen
Strafbaar feit
Artikel 66 lid 6
Behoeft geen uitvoering
geen
Artikel 67
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen uitvoering
geen
Artikel 68
Artikel 14 lid 3 PGW
geen
Wettelijke basis gegevensverstrekking
Artikel 69 lid 1, 2, 3, 4, 6
Behoeft geen uitvoering
geen
Strafbaar feit
Artikel 69 lid 5
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen uitvoering
geen
Artikel 70
Behoeft geen uitvoering
geen
Strafbaar feit
Artikel 71 lid 1, 2, 3
Behoeft geen uitvoering
geen
Artikel 71 lid 4
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen uitvoering
geen
Artikel 72
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen uitvoering
geen
Artikel 73
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen uitvoering
geen
Artikel 74 lid 1
Behoeft geen uitvoering
geen
Strafbaar feit
Artikel 74 lid 2 t/m 5
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen uitvoering
geen
Artikel 75
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen uitvoering
geen
Artikel 76
Behoeft geen uitvoering
geen
Artikel 77 lid 1
Behoeft geen uitvoering
geen
Artikel 77 lid 2 en 3
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen uitvoering
geen
Artikel 78
Artikel 1 PGW
definitie
Artikel 79 lid 1
Behoeft geen uitvoering
geen
Strafbaar feit
Artikel 79 lid 2 t/ m 6
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen uitvoering
geen
Artikel 80 lid 1
Behoeft geen uitvoering
geen
Strafbaar feit
Artikel 80 lid 2, 3, 4
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen uitvoering
geen
Artikel 80 lid 5
Behoeft geen uitvoering
geen
Artikel 81
Behoeft geen uitvoering
geen
Artikel 82
Artikel 16 PGW
Minister kan situatie bepalen waarin geen plantenpaspoort is vereist omdat planten
of plantaardige producten niet bestemd zijn voor het vrije verkeer
Artikel 83 lid 1, 2, 4
Behoeft geen uitvoering
geen
Artikel 83, lid 5
Behoeft geen uitvoering
geen
Strafbaar feit
Artikel 83 lid 3, 6, 7, 8
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen uitvoering
geen
Artikel 84 lid 1
Behoeft geen uitvoering
geen
Strafbaar feit
Artikel 84 lid 2, 3
Behoeft geen uitvoering
geen
Artikel 85
Behoeft geen uitvoering
geen
Artikel 86 lid 1 en 2
Behoeft geen uitvoering
geen
Artikel 87 lid 1
Behoeft geen uitvoering
geen
Strafbaar feit
Artikel 87 lid 2
Behoeft geen uitvoering
geen
Artikel 87 lid 3
Behoeft geen uitvoering
geen
Artikel 87 lid 4
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen uitvoering
geen
Artikel 88
Behoeft geen uitvoering
geen
Strafbaar feit
Artikel 89 lid 1
Behoeft geen uitvoering
geen
Artikel 89 lid 2
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen uitvoering
geen
Artikel 90 lid 1 en 2
Behoeft geen uitvoering
geen
Strafbaar feit
Artikel 91 lid 1
Artikel 20 lid 1 onder a PGW
Bij AMvB nadere regels omtrent risicobeheersplannen
Artikel 91 lid 2
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen uitvoering
geen
Artikel 91 lid 3
Behoeft geen uitvoering
geen
Artikel 92
Behoeft geen uitvoering
geen
Artikel 93 lid 1, 2, 3
Behoeft geen uitvoering
geen
Artikel 93 lid 4
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen uitvoering
geen
Artikel 93 lid 5
Behoeft geen uitvoering
geen
Strafbaar feit
Artikel 94 lid 1
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen uitvoering
geen
Artikel 94 lid 2
Artikel 17 PGW
Minister kan fytocertificaat bij binnenkomst vervangen door gewaarmerkt afschrift
Artikel 94 lid 3
Behoeft geen uitvoering
geen
Artikel 95 lid 1
Behoeft geen uitvoering
geen
Strafbaar feit
Artikel 95 lid 2
Behoeft geen uitvoering
geen
Artikel 95 lid 3, 4
Behoeft geen uitvoering
geen
Strafbaar feit
Artikel 95 lid 5
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen uitvoering
geen
Artikel 96 lid 1
Behoeft geen uitvoering
geen
Strafbaar feit
Artikel 96 lid 2
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen uitvoering
geen
Artikel 97 lid 1
Behoeft geen uitvoering
geen
Strafbaar feit
Artikel 97 lid 2
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen uitvoering
geen
Artikel 97 lid 3
Behoeft geen uitvoering
geen
Artikel 98 lid 1 en 2
Artikel 18 PGW
Minister verleent erkenning voor aanbrengen merkteken op en herstellen van houten
verpakkingsmateriaal
Artikel 98 lid 3, 4
Behoeft geen uitvoering
geen
Artikel 99
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen uitvoering
geen
Artikel 100 lid 1, 2, 3
Behoeft geen uitvoering
geen
Artikel 100 lid 4 en 5
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen uitvoering
geen
Artikel 101 lid 1, 2, 3, 4
Behoeft geen uitvoering
geen
Artikel 101 lid 5, 6
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen uitvoering
geen
Artikel 102 lid 1, 2, 3, 4, 5
Behoeft geen uitvoering
geen
Artikel 102 lid 6, 7
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen uitvoering
geen
Artikel 103
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen uitvoering
geen
Artikel 104
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen uitvoering
geen
Artikel 105
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen uitvoering
geen
Artikel 106
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen uitvoering
geen
Artikel 107
Behoeft uit de aard van deze bepaling geen uitvoering
geen
Artikel 108
Hoofdstuk 12 en artikel 32, sub A, PGW
Lidstaat stelt sanctieregime vast
Artikel 111 lid 8
Behoeft geen uitvoering
geen
De meldingsplicht die via dit artikel wordt gewijzigd is vóór inwerkingtreding van
de PGW reeds geïmplementeerd in de Regeling aanwijzing schadelijke organismen (Stcrt 21 maart 2018, nr 16613)
Bepaling EU-regeling Vo (EU) 2017/625
Bepaling in uitvoeringregeling of in bestaande regelgeving: toelichting indien uit
zijn aard geen uitvoering behoeft
Omschrijving beleidsruimte
Toelichting bij keuze(n) bij de invulling van beleidsruimte
artikel 1, lid 3, onder 29
Artikel 1, lid 1, PGW
geen
artikel 3, lid 3, onderdeel a
Artikel 2, lid 1, onder b, PGW
Keuze aanwijzen centrale autoriteit als bevoegde autoriteit
Zie paragraaf 3.4 van de memorie van toelichting
artikel 3, lid 3, onderdeel b
Artikel 2, lid 3, PGW
Keuze aanwijzen andere autoriteiten als andere bevoegde autoriteiten
Zie paragraaf 3.4 van de memorie van toelichting
Artikel 4, lid 2, onderdeel b
Artikel 2, lid 2, PGW
Keuze wie van de bevoegde autoriteiten als coördinerende instantie wordt aangewezen
Zie paragraaf 3.4 van de memorie van toelichting
artikel 100
Artikel 19, lid 1, PGW
Minister wijst nationaal referentielaboratorium aan
artikel 59
Artikel 19, lid 2, PGW
Minister wijst grenscontroleposten aan
Artikel 137
Artikel 22, lid 1, PGW
Artikel 139
Hoofdstuk 12 en artikel 32, sub A, PGW
Lidstaat stelt sanctieregime vast
Artikel 79
Artikel 21, lid 1 PGW
Hoogte vergoeding conform berekeningsmethode artikel 82, lid 1
Lidstaat int vergoeding voor officiële controles bij uitvoer van planten etc. waarvoor
fytocertificaat is vereist. Bij AMvB en ministeriële regeling nader uit te werken
Artikel 80
Bepalen waarvoor en wat de hoogte van de retributie is
Lidstaat kan vergoeding innen voor officiële controle en andere officiële activiteiten.
Bij AMvB en ministeriële regeling nader uit te werken
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.