Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de Ministeriële regeling vermogenstoetsuitzonderingen per 1 januari 2025 (Kamerstuk 35574-30)
35 574 Wijziging van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen en enkele andere wetten met het oog op verbetering van de uitvoerbaarheid van toeslagen (Wet verbetering uitvoerbaarheid toeslagen)
Nr. 31
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 13 december 2024
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd
aan de Staatssecretaris van Financiën over de brief van 22 oktober 2024 over de ministeriële
regeling vermogenstoetsuitzonderingen per 1 januari 2025 (Kamerstuk 35 574, nr. 30).
De vragen en opmerkingen zijn op 19 november 2024 aan de Staatssecretaris van Financiën
voorgelegd. Bij brief van 11 december 2024 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Nijhof-Leeuw
Adjunct-griffier van de commissie, Lips
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben de conceptregeling met interesse gelezen.
Deze leden hebben enkele vragen.
Deze leden vragen of de Staatssecretaris een overzicht kan geven van alle vermogenstoetsuitzonderingen
die van toepassing zijn op de verschillende toeslagen, met daarin ook hoe hoog deze
uitzonderingen zijn en tot wanneer deze van toepassing zijn. Daarnaast vragen deze
leden of de Staatssecretaris kan toelichten waarom de vermogensgrenzen per toeslag
verschillen en of de Staatssecretaris van plan is om deze grenzen te harmoniseren
in het kader van vereenvoudiging van het stelsel.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen ook welke vormen van vermogen meetellen
bij de vermogenstoets en welke niet. Telt box 2-vermogen bijvoorbeeld ook mee? Bestaan
er situaties waarin iemand recht heeft op toeslagen, ondanks een flink vermogen (en
ingehouden winst) in box 2?
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
De leden van NSC-fractie hebben met veel belangstelling kennisgenomen van deze ontwerp-ministeriele
regeling, de UR AWIR. Er zitten veel elementen in die voor deze leden erg belangrijk
zijn. Er wordt een stap gezet door middel van de voorgestelde vermogenstoetsuitzonderingen
om duidelijkheid te creëren voor specifieke situaties, zoals schadevergoedingen of
bijzondere uitkeringen. Dit sluit aan bij de visie van de leden van de NSC-fractie
om het toeslagenstelsel overzichtelijker en minder ingewikkeld te maken. Deze leden
zien een ontwerpregeling die zich richt op groepen die vaak buiten de reguliere steun
vallen, zoals ouderen van Surinaamse herkomst en slachtoffers van beroepsziekten.
Dit past bij de sociale rechtvaardigheid, die de leden van de NSC-fractie voorstaan,
waarbij ondersteuning terechtkomt bij wie het echt nodig heeft. Door vermogenstoenames
als gevolg van bijzondere uitkeringen tijdelijk buiten de vermogenstoets te houden
wordt voorkomen dat mensen hun recht op toeslagen verliezen. Dit sluit aan bij het
streven van de leden van de NSC-fractie om bestaanszekerheid en een sociaal minimum
te garanderen.
Hoewel het geen volledige hervorming betreft, laat de regeling in de ogen van deze
leden een bewuste focus zien op specifieke verbeteringen binnen het huidige systeem.
Dit kan gezien worden als een mooie en welkome tussenstap in de richting van een meer
rechtvaardig toeslagenstelsel, zoals de leden van de NSC-fractie beogen. Het buiten
beschouwing laten van eenmalige bedragen of bijzondere compensaties voorkomt dat mensen
onverwacht in financiële problemen komen doordat hun toeslagen wegvallen. Dit voorkomt
naar de mening van deze leden onbedoelde negatieve effecten, wat aansluit bij het
streven naar een eerlijker systeem. Deze leden zijn daarom positief. Ook hebben deze
leden enkele vragen.
Kan de Staatssecretaris een overzicht geven van de andere compensatieregelingen, die
nu ook al onder deze vrijstelling van de vermogenstoets vallen?
Kan de Staatssecretaris het afwegingskader vermogenstoetsen aan de Kamer doen toekomen?
Waarom zou dit moeten wachten tot april 2025?
De leden van de NSC-fractie zetten wel vraagtekens bij de eindtermijn van tien jaar.
Klopt het dat na deze tien jaar de vermogenstoets voor alle drie de toeslagen opnieuw
zou gaan gelden?
Wat is de reden ervan dat de kinderopvangtoeslag geen vermogenstoets kent, maar de
andere drie toeslagen wel? Immers in deze kinderopvangtoeslagen gaan toch juist de
hoogste bedragen om? Zit hierin niet een element van ongelijke behandeling in, in
die zin dat juist de hoogste inkomens en vermogens ontzien worden en de anderen blijkbaar
niet?
Deze leden hebben ook bij de behandeling van het Belastingplan al aangeven dat deze
termijn van tien jaar voor mensen met een letselschade-uitkering een groot probleem
oplevert. Want klopt het ook dat deze mensen dus na tien jaar hun toeslagen kwijtraken
of al kwijt zijn geraakt? Kan de Staatssecretaris aangeven waarom er een eindtermijn
van tien jaar is ingesteld? Wat verzet zich ertegen om geen eindtermijn te hanteren
en de vrijstelling van de vermogenstoets ook daarna te laten voortduren? Kan de Staatssecretaris
hierop ingaan?
De regeling stelt tijdelijke uitzonderingen voor op de vermogenstoets. Hoe wordt gegarandeerd
dat deze tijdelijke oplossingen niet leiden tot nieuwe ongelijkheden of complexiteiten
wanneer de uitzonderingen vervallen?
De brief benoemt uitzonderingen op de vermogenstoets. Hoe sluiten deze uitzonderingen
aan bij het streven naar een toereikend sociaal minimum, zoals benoemd in de Participatiewet?
Hoe voorkomt de voorgestelde regeling dat kwetsbare burgers, die vaak geen beroep
doen op toeslagen of uitzonderingen vanwege onbekendheid of complexiteit door niet-gebruik
buiten de boot vallen? Kan in dit kader de ambtshalve toekenning van de vrijstelling
worden uitgebreid?
Hoe kan het niet-gebruik op nog andere manieren worden geminimaliseerd?
De leden van de NSC-fractie waarderen, in dit kader, dat het feit dat de BSN-nummers
van de toeslagenouders die worden gecompenseerd, automatisch worden gekoppeld, zodat
zij geen aanvraag op deze uitzondering hoeven doen. Toch hebben deze leden hier nog
drie vragen over:
Kan hetzelfde geregeld worden voor de Surinaamse ouderen die een eenmalige tegemoetkoming
krijgen?
Hoe worden deze ouders geïnformeerd dat zij wel voor toeslagen in aanmerking komen,
ondanks hun vermogen? Dit is een belangrijke vraag, want bij mensen die slachtoffer
zijn van het toeslagenschandaal bestaat grote weerstand tegen het toeslagenstelsel.
Hoe kunnen mensen met terugwerkende kracht een aanvraag doen op de uitzonderingssituatie?
Wordt er in de ontwerpregeling ook rekening gehouden met alleenverdieners, die al
onevenredig worden benadeeld in het huidige toeslagenstelsel?
In hoeverre helpt de ontwerpregeling om de marginale druk voor alleenverdieners te
verlichten, een van de kernpunten van Nieuw Sociaal Contract? Kan de Staatssecretaris
dit beantwoorden voor zowel de marginale inkomensdruk, als voor de marginale vermogensdruk?
Kan deze regeling bijdragen aan het oplossen van de armoedeval of versterkt het juist
de afhankelijkheid van toeslagen? Op welke manier draagt deze regeling bij aan arbeidsparticipatie?
Kan de Staatssecretaris hierop ingaan?
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief «Ministeriële
regeling vermogenstoetsuitzonderingen per 1 januari 2025». Deze leden hebben nog meerdere
vragen.
De leden van de VVD-fractie begrijpen ten aanzien van het afwegingskader uit de beslisnota
dat op 23 augustus j.l. het afwegingskader vermogensuitzonderingen is aangenomen in
de ministerraad en dat het kader vanuit de Minister van SZW aan de Kamers wordt gezonden
zodra het voor het eerst wordt toegepast. Waarom wordt het kader niet eerder (gelijktijdig
met onderhavige voorhangprocedure) aan de Kamers gezonden? Kan dit kader met de nota
naar aanleiding van het verslag worden meegestuurd?
De leden van de VVD-fractie lezen dat het kader juist is bedoeld om meer eenduidigheid
aan te brengen in de besluitvorming over nieuwe uitzonderingen. Waarom zijn de voorliggende
uitzonderingen niet getoetst aan het kader?
Begrijpen de leden van de VVD-fractie het goed dat de uitzonderingen voor het eenmalig
bedrag aan Surinaamse ouderen en de tegemoetkoming op grond van de Wet compensatie
selectie aan de poort niet voldoen aan het kader? Wat waren de consequenties geweest
als het kader al wel van kracht was geweest? Waarom zijn de uitzonderingen niet alsnog
getoetst aan het kader?
De leden van de VVD-fractie lezen ten aanzien van de interactie tussen burgers en
bedrijven dat de besluitvorming en communicatie vanuit het burgerperspectief redelijk
laat is. Wat is de reden van deze te late communicatie? Zijn er eventuele gevolgen
voor burgers door deze late communicatie? Hoe wordt dit in de toekomst voorkomen?
Hoe en wanneer worden de burgers benaderd voor de uitzondering van uitbetaling?
De leden van de VVD-fractie lezen ten aanzien van de handhaafbaarheid dat er extra
capaciteit nodig is voor het behandelen van de verzoeken. Mochten de aantallen aanmerkelijk
hoger uitvallen dan geschat, dan vormt dit een risico, zo constateren deze leden.
Hoe wordt voldaan aan de 5,1 extra fte? Wat is de verwachting van het voldoen van
de 5,1 extra fte. Hoe wordt geprobeerd dit risico te voorkomen?
De leden van de VVD-fractie lezen ten aanzien van de complexiteitsgevolgen dat het
geheel aan vermogensuitzonderingen complexer wordt met elke nieuwe uitzondering. Staat
dit niet haaks op de wens om het toeslagenstelsel te versimpelen? Wat wordt er gedaan
om de complexiteitsgevolgen in te perken?
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de wijzigingen in de vermogenstoetsuitzonderingen
op grond van de Uitvoeringsregeling Awir. Deze leden vinden het terecht dat de genoemde
uitzonderingen in het kader van het Tijdelijk besluit eenmalig bedrag ouderen van
Surinaamse herkomst en ook de bedragen in relatie tot compensatie in het kader van
de toeslagenaffaire worden uitgezonderd.
Deze leden merken op dat elke uitzondering apart aan de uitvoeringsregeling dient
te worden toegevoegd. Ten aanzien van de regeling voor zorgmedewerkers met langdurige
post-COVID klachten die ook in de toelichting wordt genomen, begrijpen deze leden
dat dit moeilijk kon worden voorzien. Maar voor compensatie als gevolgen van onrechtmatig
overheidshandelen ligt dat wat deze leden betreft anders. Deze leden vragen of de
Staatssecretaris bereid is hierop beleid te formuleren, zodat gedupeerden altijd de
zekerheid hebben dat compensatiebedragen uitgezonderd zijn van de vermogenstoets voor
toeslagen.
Deze leden merken op dat de uitzonderingen van de vermogenstoets tijdelijk zijn voor
een periode van tien jaar. Deze leden vragen of dit altijd terecht is. Als er bijvoorbeeld
grote schade is geleden waarvoor een aanzienlijk bedrag aan schadevergoeding wordt
betaald of wanneer mensen onherstelbare schade hebben geleden en de rest van hun leven
afhankelijk zijn van een schadevergoeding (zoals de mensen die voor 2013 een letselschadevergoeding
hebben ontvangen), is het dan gerechtvaardigd altijd een dergelijke harde grens te
hanteren, terwijl dat niet aansluit bij de situatie waar de ontvanger in zit. Graag
vragen deze leden de Staatssecretaris hierop te reflecteren.
II. Reactie van de Staatssecretaris van Financiën
Ik heb met belangstelling kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de vaste
commissie voor Financiën over de Kamerbrief over ministeriële regeling vermogenstoetsuitzonderingen
per 1 januari 2025. Hieronder ga ik in op de vragen en opmerkingen van de leden van
de fracties.
De leden van de GroenLinks-PvdA fractie en van de NSC-fractie vragen om een overzicht
van de bestaande vermogenstoetsuitzonderingen, de hoogte van deze uitzondering en
de einddatum. Dit overzicht is als bijlage bij deze nota toegevoegd. Aangezien niet
bij alle uitzonderingen van één bepaalde hoogte kan worden gesproken, omdat de bedragen
per persoon kunnen verschillen, is enkel bij de eenmalige uitkeringen die op een eenduidig
bedrag zijn vastgesteld een bedrag vermeld.
De leden van de GroenLinks-PvdA fractie vragen waarom de vermogensgrenzen per toeslag
verschillen en of er plannen bestaan om deze grenzen te harmoniseren. De leden van
de NSC-fractie vragen waarom er geen vermogensgrens in de kinderopvangtoeslag bestaat,
terwijl binnen deze toeslag de hoogste bedragen omgaan. Ook vragen zij of hierin niet
een element van ongelijke behandeling zit. Voor de huurtoeslag geldt een vermogensgrens
voor alleenstaanden of medebewoners van € 36.952 per persoon, of van € 74.904 voor
partners (cijfers 2024). Voor de zorgtoeslag en het kindgebonden budget geldt een
vermogensgrens van € 140.213 voor alleenstaanden en van € 177.301 voor partners (cijfers
2024). Bij de invoering van de vermogensgrenzen in de zorgtoeslag en het kindgebonden
budget is gekozen voor een hogere vermogensgrens dan in de huurtoeslag om de inkomenseffecten
van deze maatregel te beperken.1 Hierbij is nader toegelicht dat de huurtoeslag is toegespitst op gezinnen met de
laagste inkomens, waardoor daar ook een lage vermogenstoets bij hoort.2 Het kabinet is op dit moment niet voornemens om de vermogensgrenzen over de verschillende
toeslagen te harmoniseren. Voor de kinderopvangtoeslag wordt geen vermogensgrens gehanteerd.
Het primaire doel van deze toeslag is het bieden van financiële ondersteuning in de
kosten van kinderopvang voor werkende ouders. Het is geen inkomensondersteuning en
om die reden geldt er geen vermogensgrens of maximumhuishoudinkomen binnen de kinderopvangtoeslag.
Hierin schuilt naar het oordeel van het kabinet geen element van ongelijke behandeling.
De leden van de GroenLinks-PvdA fractie vragen welke vormen van vermogen meetellen
bij de vermogenstoets binnen de toeslagen en of het box 2 vermogen hierin meetelt.
Ook vragen zij of er situaties bestaan waarin iemand recht heeft op toeslagen ondanks
vermogen in box 2. Het voor de toeslagen relevante vermogen wordt bepaald aan de hand
van de door de Belastingdienst vastgestelde rendementsgrondslag voor sparen en beleggen,
oftewel het vermogen in box 3. Het inkomen uit box 2 telt mee voor het toetsingsinkomen
dat wordt gebruikt om het recht op of de hoogte van de toeslag te bepalen, maar het
vermogen in box 2 telt niet mee als vermogen voor de vermogenstoets. Uit een cijfermatige
analyse van toeslagontvangende huishoudens blijkt dat het aandeel huishoudens in 2020
en 2021 met belastbaar inkomen uit box 2 nagenoeg nihil is.
De leden van de NSC-fractie en de VVD-fractie vragen om het afwegingskader vermogensuitzonderingen
naar uw Kamer te verzenden. Het afwegingskader vermogensuitzonderingen is als bijlage
bij deze nota naar aanleiding van het verslag toegevoegd.
De leden van de VVD-fractie vragen waarom de voorliggende uitzonderingen niet zijn
getoetst aan het afwegingskader vermogensuitzonderingen. Daarnaast vragen zij of het
klopt dat de uitzonderingen voor de uitkering toegekend op grond van het Tijdelijk
besluit eenmalig bedrag ouderen van Surinaamse herkomst en de tegemoetkomingen toegekend
op grond van de Wet compensatie wegens selectie aan de poort niet door de toets van
het kader zouden zijn gekomen en wat de consequenties zouden zijn geweest als het
kader al wel van kracht was geweest. De ministerraad beslist over nieuwe vermogensuitzonderingen,
waarna deze worden voorgehangen in beide Kamers. De nieuwe uitzonderingen die per
1 januari 2025 ingaan, zijn door de ministerraad aangenomen nog voordat het afwegingskader
vermogensuitzonderingen was vastgesteld. Omdat de ministerraad al had besloten tot
het maken van deze uitzonderingen, deze besluiten op de besluitenlijsten van de ministerraad
terug te vinden waren en in het geval van de eenmalige uitkering aan Surinaamse ouderen
ook al aan de doelgroep is gecommuniceerd dat een uitzondering voor de vermogenstoets
van toeslagen zou worden gemaakt, is besloten om deze uitzonderingen niet alsnog te
toetsen aan het kader, dat van later datum is. Als het kader wel van kracht was geweest,
was waarschijnlijk geadviseerd om deze uitzonderingen wel voor de Participatiewet,
maar niet voor de toeslagen op te nemen. Deze uitkeringen komen namelijk niet uit
boven het in het kader opgenomen minimumbedrag om voor toeslagen nieuwe vermogensuitzonderingen
te maken. Met dit minimumbedrag wordt een balans getroffen tussen het voorkomen van
negatieve gevolgen voor de toeslagen van ontvangers van bepaalde compensaties of tegemoetkomingen
enerzijds, en het uitvoerbaar en begrijpelijk houden van het toeslagenstelsel als
geheel anderzijds. Gezien de relatief hoge vermogensgrenzen bij toeslagen in vergelijking
met de Participatiewet, is besloten om voortaan niet alle bedragen, maar enkel bedragen
waarvan het waarschijnlijk is dat een burger door ontvangst van dit bedrag de vermogensgrens
overschrijdt, uit te zonderen. Het daadwerkelijke besluit of een vermogensuitzondering
wordt gemaakt vergt uiteindelijk altijd een politieke afweging.
De leden van de NSC-fractie vragen waarom een tienjaarstermijn wordt gehanteerd voor
nieuwe uitzonderingen, of het klopt dat na het verstrijken van de tienjaarstermijn
de vermogenstoets opnieuw geldt voor alle toeslagen, en of het klopt dat mensen met
een letselschade-uitkering na tien jaar hun toeslagen kwijt zijn geraakt. Daarnaast
vragen zij hoe ongelijkheden en complexiteiten worden voorkomen wanneer deze termijn
afloopt. De leden van de CDA-fractie vragen om een reflectie of het hanteren van een
tienjaarstermijn altijd terecht is bijvoorbeeld als mensen de rest van hun leven afhankelijk
zijn van de tegemoetkoming, waarbij de leden als voorbeeld geven letselschadevergoedingen
die voor 2013 zijn ontvangen. De leden van de NSC-fractie vragen daarbij wat zich
ertegen verzet om geen eindtermijn te hanteren. Bij het maken van vermogenstoetsuitzonderingen
is het sinds 2023 standaardbeleid om een termijn te hanteren van tien jaar na ontvangst
van het betreffende bedrag. Door het hanteren van deze termijn wordt ervoor gezorgd
dat vermogensbestanddelen niet voortdurend worden uitgezonderd, terwijl de kans reëel
is dat de ontvangen bedragen inmiddels al zijn uitgegeven. De termijn van tien jaar
biedt ontvangers de tijd om een ontvangen bedrag uit te geven. Na verloop van de tien
jaar wordt het vermogen van de burger opnieuw in zijn geheel beoordeeld. Als burgers
het oorspronkelijke bedrag hebben uitgegeven, raken zij dus in principe niet hun toeslagen
kwijt. Wanneer na het verstrijken van de termijn wel sprake is van een vermogen dat
de vermogensgrens overschrijdt, is sprake van een dusdanig stabiel, hoog vermogen,
dat het vanuit het voor de toeslagen leidende draagkrachtbeginsel gerechtvaardigd
wordt geacht om de toeslag niet toe te kennen. Om deze reden, en omdat de tienjaarstermijn
duidelijk wordt gecommuniceerd, worden geen ongelijkheden of complexiteiten voorzien
wanneer de tienjaarstermijn bij de nieuwe uitzonderingen afloopt. Bij het Belastingplan
2025 heeft uw Kamer een motie aangenomen die het kabinet oproept om te onderzoeken
of het hanteren van een tienjaarstermijn specifiek voor de categorie ontvangers van
letselschadevergoedingen van voor 2010 disproportionele gevolgen heeft. U wordt apart
geïnformeerd over de opvolging van deze motie.
De leden van de NSC-fractie vragen hoe de uitzonderingen aansluiten bij het streven
naar een toereikend sociaal minimum zoals bedoeld in de Participatiewet. De uitzonderingen
die in deze regeling zijn opgenomen, gelden voor de vermogenstoets bij toeslagen.
Dezelfde uitzonderingen zijn voor de bijstand opgenomen in de Regeling Participatiewet,
IOAW en IOAZ.3 Daarmee tellen deze bedragen niet mee bij het bepalen van de hoogte van het in aanmerking
te nemen vermogen voor de Participatiewet. Hierdoor blijft het vermogen van de belanghebbende
onder de vermogensgrens en behoudt de belanghebbende het recht op bijstand. De bijstandsnorm
voor een alleenstaande (70% van het netto referentieminimumloon) is gelijk aan het
sociaal minimum.
De leden van de fractie van NSC vragen hoe de voorgestelde regeling voorkomt dat kwetsbare
burgers door niet-gebruik van toeslagen of uitzonderingen vanwege onbekendheid of
complexiteit buiten de boot vallen. Zij vragen ook hoe het niet-gebruik op andere
manieren kan worden geminimaliseerd. De voorgestelde regeling introduceert enkele
nieuwe uitzonderingen op de vermogenstoets voor burgers die een (hoge) compensatie
of tegemoetkoming hebben ontvangen waarvan het kabinet het onwenselijk acht dat die
financiële toename een negatief effect heeft op de toeslagen. Deze nieuwe uitzonderingen
illustreren het voortdurende dilemma tussen enerzijds de wens voor een zo eenvoudig
mogelijk toeslagenstelsel en anderzijds de wens om maatwerk te bieden aan specifieke
groepen. De voorgestelde vermogenstoetsuitzonderingen leiden tot een toename van de
complexiteit en doen derhalve niets in het voorkomen van niet-gebruik van de toeslagen.
Aan de andere kant leiden de uitzonderingen ook niet tot een toename van het niet-gebruik
van toeslagen. In 2023 heeft Dienst Toeslagen een integrale strategie op niet-gebruik
opgesteld die gebaseerd is op vier sporen: het aansluiten bij de brede publieksbenadering
(waaronder PR-campagnes), doelgroep- en themagerichte benadering door het benutten
van bestaande contactmomenten en het persoonlijk benaderen van individuele burgers
middels attenderingsacties. Dienst Toeslagen richt zich naast haar eigen kanalen ook
op natuurlijke contactmomenten van andere relevante maatschappelijke dienstverleners
die in contact staan met burgers. Deze dienstverleners kunnen ondersteuning bieden
waar Dienst Toeslagen de burger niet altijd bereikt.
De leden van de NSC-fractie vragen of de uitzondering voor Surinaamse ouderen ambtshalve
toegekend kan worden door Dienst Toeslagen, net zoals bij de uitzonderingen voor toeslagouders,
en in het algemeen hoe niet-gebruik van de uitzonderingen kan worden voorkomen en
of de ambtshalve toekenning kan worden uitgebreid. Daarnaast vragen zij hoe deze ouders
geïnformeerd worden over hun recht op toeslagen, ondanks hun vermogen. Ook vragen
zij of met terugwerkende kracht een aanvraag kan worden gedaan op een vermogenstoetsuitzondering.
De uitbetaling van de tegemoetkoming aan Surinaamse ouderen verloopt via een andere
organisatie (de SVB), waardoor Dienst Toeslagen geen zicht heeft op de betrokkenen.
Hierdoor kan Dienst Toeslagen de uitzondering niet ambtshalve toekennen. Dit verschilt
van de situatie van gedupeerden van de toeslagenaffaire, die wel bij Dienst Toeslagen
bekend zijn. De uitkerende instantie, in dit geval de SVB, stelt de burger op de hoogte
van eventuele nadelige gevolgen voor toeslagen en informeert hen over het recht op
een uitzondering, die zelf aangevraagd dient te worden. Ook is breed gecommuniceerd
dat het ontvangen van vergoedingen voor de kinderopvangtoeslagaffaire niet leidt tot
het verlies van toeslagen in de toekomst. Mensen kunnen eventueel ook met terugwerkende
kracht een aanvraag indienen voor een vermogenstoetsuitzondering door het aanvraagformulier
op de website van Dienst Toeslagen in te vullen. Indien hulp bij de aanvraag gewenst
is, kunnen zij terecht bij de BelastingTelefoon of een toeslagenservicepunt.
De leden van de NSC-fractie vragen of er in de ontwerpregeling rekening is gehouden
met alleenverdieners die volgens de NSC-fractie al onevenredig worden benadeeld in
het huidige toeslagenstelsel. Bij het ontwerpen van deze regeling is vanwege de vormgeving
van huidige toeslagenstelsel geen rekening gehouden met verschillende huishoudtypes.
In het toeslagenstelsel wordt de draagkracht vastgesteld op huishoudenniveau. Het
eventuele inkomen van beide partners wordt bij elkaar opgeteld alvorens de hoogte
van de toeslag bepaald wordt. Hoe meer draagkracht in het huishouden hoe minder financiële
ondersteuning vanuit de overheid nodig is. Het kabinet deelt de constatering dat alleenverdieners
onevenredig worden benadeeld in het huidige toeslagenstelsel dan ook niet.
De leden van de NSC-fractie vragen of de ontwerpregeling zowel de marginale inkomensdruk
als de marginale vermogensdruk voor alleenverdieners verlicht. Marginale druk wordt
normaliter gedefinieerd als het deel van de stijging van de bruto inkomsten dat niet
resulteert in een toename van het besteedbare inkomen. Vermogenstoetsuitzonderingen
hebben geen effect op de inkomsten uit vermogen die kunnen leiden tot veranderingen
in het verzamelinkomen. Daarmee is er geen effect van de ontwerpregeling op de marginale
inkomensdruk. Door vermogensgrensuitzonderingen wordt in praktische zin de vermogensgrens
verhoogd voor mensen die vermogensbestanddelen bezitten uit de categorieën waarin
de ontwerpregeling naar wordt verwezen. Dit betekent dat voor deze groep pas bij een
hoger vermogen een toename van het vermogen leidt tot het vervallen van de aanspraak
op toeslagen. De piek in «marginale vermogensdruk» wordt voor deze groep daarmee verplaatst
naar een hoger punt. Omdat er minder mensen zijn met een hoger vermogen wordt hiermee
de «marginale vermogensdruk» gemiddeld waarschijnlijk licht verlaagd.
De leden van de fractie van de NSC vragen of deze regeling kan bijdragen aan het oplossen
van de armoedeval en op welke manier deze regeling bijdraagt aan de arbeidsparticipatie.
De voorgestelde regeling heeft niet als doel om arbeidsparticipatie te stimuleren,
maar om te voorkomen dat burgers die een eenmalige financiële tegemoetkoming hebben
ontvangen van de overheid door die tegemoetkoming de vermogenstoets overschrijden
en daardoor geen of minder toeslagen ontvangen. De regeling draagt ook niet bij aan
het oplossen van de armoedeval. De armoedeval ziet in de basis op het fenomeen dat
meer werken vaak niet lonend is, omdat tegenover het extra inkomen dat wordt verdiend
een even grote, dan wel grotere afname in de hoogte van de toeslagen staat. De vermogenstoetsuitzonderingen
hebben geen effect op het inkomen van burgers en daardoor evenmin op de verandering
in hoogte van toeslagen als gevolg van een verandering van het inkomen.
De leden van de VVD-fractie vragen naar de reden en de gevolgen voor burgers van de
late communicatie over de uitzonderingen. Ook vragen zij hoe dit in de toekomst voorkomen
kan worden en hoe en wanneer burgers worden benaderd voor de uitzondering. De nieuwe
uitzonderingen worden per 1 januari 2025 opgenomen in de UR Awir. Aangezien de tegemoetkomingen
pas op die peildatum in het voor toeslagen relevante vermogen worden opgenomen, is
dit wetstechnisch gezien op tijd. Communiceren vooruitlopend op wet- en regelgeving
is in beginsel niet wenselijk omdat het risico’s met zich meebrengt, aangezien het
voorstel om de uitzondering in de UR Awir op te nemen nog in beide Kamers voorgehangen
moet worden. Dit sluit niet altijd aan bij het perspectief van de burger. Daarom heeft
Dienst Toeslagen besloten de uitzondering voor Surinaamse ouderen vooruitlopend op
de aanpassing van de UR Awir alvast te verwerken wanneer burgers hierom verzochten.
In de toekomst is het belangrijk dat de uitkerende instantie de betrokken partijen
tijdig betrekt en communiceert over een mogelijke vermogenstoetsuitzondering, waardoor
de burger weet dat de ontvangst van het bedrag geen gevolgen heeft voor diens toeslagpositie.
Een goede samenwerking tussen de uitkeerder en Dienst Toeslagen is daarbij essentieel.
Zo kan duidelijk en tijdig gecommuniceerd worden wat de gevolgen voor burgers zijn
van ontvangst van het bedrag.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe wordt voldaan aan de 5,1 extra fte, en hoe
wordt voorkomen dat aantallen hoger uitvallen. In dit geval bedraagt de extra incidentele
personele inzet in totaal 5,1 fte. Omdat het om tijdelijke inzet gaat, wordt hiervoor
geen nieuw personeel geworven. Hoewel elke afzonderlijke vermogenstoetsuitzondering
goed uitvoerbaar is, zorgt het toenemende totaal aan uitzonderingen voor een groeiende
complexiteit. Dit heeft gevolgen voor de beschikbare capaciteit binnen Dienst Toeslagen
en de flexibele schil. Hierdoor kan het in de toekomst nodig zijn om personeel anders
in te zetten, wat ten koste kan gaan van andere werkzaamheden en prioriteiten. Het
risico dat aantallen hoger uitvallen wordt laag ingeschat, omdat de omvang van de
doelgroep van de nieuwe uitzonderingen bekend en afgebakend is.
De leden van de VVD-fractie lezen dat nieuwe uitzonderingen leiden tot meer complexiteit
en vragen of dat niet haaks staat op de wens om het toeslagenstelsel te versimpelen.
Zij vragen wat er wordt gedaan om complexiteitsgevolgen in te perken. Het klopt dat
het toevoegen van meer uitzonderingen leidt tot meer complexiteit, ondanks de langgekoesterde
wens om het toeslagenstelsel te versimpelen. Zoals geconstateerd in onder andere het
rapport Toekomst Toeslagenstelsel4 is er steeds sprake van een afruil tussen gerichtheid en eenvoud, waarbij in dit
geval de weegschaal naar de kant van gerichtheid (in de vorm van maatwerk) helt. Tot
de onderhavige vermogenstoetsuitzonderingen is besloten nog zonder het afwegingskader.
Het afwegingskader is bedoeld om de complexiteit te verminderen door criteria voor
te stellen waaraan voldaan moet worden voor een nieuwe vermogenstoetsuitzondering
kan worden vastgesteld. Dit komt de uitlegbaarheid richting burgers ten goede.
De leden van de CDA-fractie vragen of beleid kan worden geformuleerd waarmee iedere
compensatieregeling voor onrechtmatig overheidshandelen automatisch tot een nieuwe
vermogensuitzondering leidt. In het afwegingskader vermogensuitzonderingen, dat bij
deze antwoorden is bijgevoegd, is opgenomen dat bij vergoedingen voor verwijtbaar
handelen van de overheid het in de rede ligt om een vermogensuitzondering te maken.
Echter, niet in alle gevallen is dit wenselijk. Zo kan het voorkomen dat het bedrag
van de compensatie zeer laag is, dat burgers door de vergoeding nooit een vermogensgrens
kunnen overschrijden (bijvoorbeeld bij kwijtschelding van schulden), of dat bij de
uitkering van het bedrag al rekening is gehouden met mogelijk toeslagverlies. Daarom
is het nodig om per geval te blijven afwegen of een vermogensuitzondering beleidsmatig
wenselijk is en burgers daadwerkelijk helpt, waarbij de aard van uitkeringen voor
onrechtmatig overheidshandelen een relevante, maar geen doorslaggevende factor is.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.M. Nijhof-Leeuw, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
W.A. Lips, adjunct-griffier