Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over Geannoteerde Agenda Raad voor Concurrentievermogen 16-18 juli 2025 (Kamerstuk 21501-30-675)
2025D32984 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
De vaste commissie voor Economische Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen aan
de Minister van Economische Zaken voorgelegd over de Geannoteerde Agenda Raad voor
Concurrentievermogen 16–18 juli 2025 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 675).
De voorzitter van de commissie,
Michon-Derkzen
Adjunct-griffier van de commissie,
Krijger
Inhoudsopgave
I
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
II
Antwoord/Reactie van het kabinet
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de
geannoteerde agenda voor de Raad voor Concurrentievermogen. Zij hebben hierover nog
enkele vragen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben enkele vragen over de geannoteerde
agenda in relatie tot het vorig jaar uitgebrachte Draghi-rapport over het Europese
concurrentievermogen. Het oordeel in dat rapport was stevig, namelijk dat de Europese
economie een langzame doodstrijd strijdt. Het is goed dat het kabinet in de geannoteerde
agenda schrijft: «Nederland vindt het belangrijk dat er meer strategische keuzes ten
aanzien van prioritaire onderzoeksgebieden en technologieën worden gemaakt binnen
de thematisch georiënteerde onderdelen van het kaderprogramma. Door betere coördinatie,
het aanbrengen van focus en het bundelen van middelen wordt op Europees niveau meer
impact gecreëerd. Gerichte investeringen vanuit KP10 zijn daarom noodzakelijk. Daarnaast
kan de kracht van ecosystemen beter benut worden om valorisatie te faciliteren, terwijl
tegelijkertijd gerichte opschalingsmogelijkheden via bijvoorbeeld de Europese Innovatieraad
(EIC) plaatsvinden. Om dit alles goed te verankeren is er een strategische dialoog
tussen de lidstaten, de Europese Commissie en stakeholders nodig.»
Genoemde leden vragen wat hiervan nu het effect zal zijn op het concurrentievermogen
van de Europese Unie (EU) ten opzichte van bijvoorbeeld China en de Verenigde Staten.
Is het bovenstaande voldoende om zich te ontworstelen aan die «langzame doodstrijd»?
Zo ja, hoe weet het kabinet dit? Hoe kan hij dit onderbouwen? Zo nee, hoe weet het
kabinet dit? Wat is extra nodig om wel de concurrentiestrijd in de wereld aan te kunnen?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat er op de agenda van de informele
Raad een beleidsdebat staat over de vraag op welke manier lidstaten beter kunnen samenwerken,
zodat sterke Europese onderzoeksecosystemen op het terrein van kritieke technologieën
worden gecreëerd. Komen de kritieke technologieën die de Europese Commissie wil bespreken
overeen met de technologieën die Nederland heeft geïdentificeerd in de Nationale Technologiestrategie?
Hoe zorgt het kabinet voor samenhang tussen deze twee trajecten? Kijkt het kabinet
ook naar datgene waarin Nederland in het bijzonder goed is en ook naar datgene waarin
Nederland misschien minder goed is, om op die manier juist op Europees niveau de krachten
te bundelen?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vinden het logisch dat het kabinet in de geannoteerde
agenda het volgende schrijft: «Het op 14 oktober 2024 aan u verzonden Nederlandse
vision paper over het volgende kaderprogramma beschrijft de noodzaak van voortzetting
van het succes van Horizon Europe voor Nederland, waarbij aandacht is voor de kennisketenbrede
benadering. De hoofdlijneninzet van het Nederlandse kabinet ter voorbereiding op de
aanstaande onderhandelingen over het Meerjarig Financieel Kader van de EU voor de
periode vanaf 2028, zet in op O&I als fundament voor het versterken van het Europees
concurrentievermogen.»
Genoemde leden constateren dat ondanks het succes van het huidige kaderprogramma,
Horizon Europe, de concurrentiekracht van de EU onvoldoende is en dat Nederland de
doelstelling niet haalt om 3% van het bruto nationaal product (BNP) te besteden aan
onderzoek en innovatie. Wat is in dit kaderprogramma nodig om het concurrentievermogen
van de EU wel vergelijkbaar te laten worden met die van China en van de Verenigde
Staten? Hoe moet het kaderprogramma bijdragen aan het behalen van de 3%-doelstelling
voor Nederland?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben voorts vragen in dezelfde lijn over
de gesprekken over startups en scale-ups tijdens de informele Raad. Het oordeel van
Draghi is erg scherp, dus volgens deze leden is het belangrijk om concreet en precies
in beeld te brengen wat nodig is om het concurrentievermogen van de EU op peil te
brengen. Dat vereist meetbare doelen. Deze leden missen die nu. Daardoor is het ook
onmogelijk om te bepalen of de inzet van het Deens voorzitterschap, de Europese Commissie
en het kabinet voldoende zal bijdragen. Kan het kabinet een preciezere analyse geven
van de moeilijkheden die startups en scale-ups ondervinden? Kan het kabinet aangeven
hoeveel de besproken acties de startups en scale-ups zullen helpen? Deze leden hebben
specifiek een vraag over het vierde Omnibuspakket waarbij ook wordt gekeken naar deregulering,
terwijl het kabinet recent in beantwoording van Kamervragen heeft aangegeven dat de
regeldruk in Nederland lager is dan in bijvoorbeeld de Verenigde Staten.1 Hoe verstandig is het dan om dit als belangrijk actiepunt te nemen? Zijn er geen
andere acties nodig om het startup- en scale-up-klimaat in Nederland te verbeteren?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben tot slot een aantal vragen over de
industrie in relatie tot het concurrentievermogen. Vorige week is weer een noodsignaal
afgegeven door de Nederlandse industrie met de vakbonden. Dit komt onder andere doordat
de fossiele energieprijzen in Nederland en in de EU hoger zijn dan in bijvoorbeeld
het Midden-Oosten en de Verenigde Staten. Tegelijkertijd zien deze leden het falen
van het Nederlandse industriebeleid. De nationale CO2-heffing is door de Kamer afgeschaft en de Minister van Klimaat en Groene Groei schrijft
dat het niet lukt om tot maatwerkafspraken te komen met de energie-intensieve industrie
ondanks mogelijk miljarden euro’s subsidie. Als reden hiervoor geeft deze Minister
in een brief aan de Kamer: «rendementseisen van de vaak buitenlandse moederbedrijven»
en dat «de businesscases in Nederland nu vaak niet of minder rendabel zijn dan elders,
onder meer door de hogere energiekosten en de CO2-beprijzing».2 Is het kabinet het met deze leden eens dat fossiele energie in de EU zonder goedkoop
Gronings en Russisch gas altijd duurder zal zijn dan in andere werelddelen? Is het
kabinet het met deze leden eens dat vanwege de noodzaak om naar nul CO2-uitstoot te gaan en vanwege het ingezette emissiehandelssysteem (ETS) om dit te bereiken,
de CO2-beprijzing in de EU beter geregeld is en dat de prijzen daarmee hoger zijn dan in
andere werelddelen? Wat zijn de verschillen in energiekosten en CO2-kosten tussen de EU en de werelddelen buiten Europa? Wat zou het kosten om die verschillen
weg te financieren en de business cases in Nederland aantrekkelijk te maken voor investeringen? Denkt het kabinet dat het
haalbaar is om die verschillen weg te financieren? Zo ja, waarom? Zo nee, welke van
de genoemde maatregelen zijn volgens het kabinet nodig om de investeringen in schone
industriële technologieën wel mogelijk te maken?
Recent zijn er fabrieken in Nederland gesloten en naast bovengenoemde dynamiek speelt
daar ook oneerlijke concurrentie mee uit andere werelddelen, waarbij vooral China
wordt genoemd. Ziet het kabinet dit ook? Is de Minister bereid om dit ter sprake te
brengen tijdens het lunchgesprek en is hij bereid, indien dit een terechte zorg blijkt,
daar snel voldoende actie op te ondernemen?
De leden van GroenLinks-PvdA-fractie achten het de uitdaging om, zoals gezegd, de
EU uit die langzame doodstrijd te halen inzake haar concurrentievermogen. Recent heeft
het parlement in de Verenigde Staten de zogenaamde «Big Beautiful Bill» aangenomen
en sowieso hebben de Verenigde Staten een veel hogere staatsschuld. Ook in China is
er veel, deels oneerlijke, staatssteun. Hoe verhouden de financiële steun van de Chinese,
Amerikaanse en Europese overheden zich tot elkaar? Is het mogelijk om deze verschillen
met niet-financiële maatregelen te overbruggen? Of is het ook noodzakelijk om, zoals
Draghi aanbeveelt, tien jaar lang 800 miljard euro per jaar extra te investeren? Zo
nee, kan het kabinet onderbouwen waarom hij dit niet nodig vindt?
II Antwoord/Reactie van het kabinet
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.J.M. Michon-Derkzen, voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken -
Mede ondertekenaar
H.W. Krijger, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.