Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
35 110 Invoering van een wettelijk mechanisme ten behoeve van de beslechting van belastinggeschillen tussen lidstaten van de Europese Unie (Wet fiscale arbitrage)
Nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING
I. ALGEMEEN
1. Aanleiding
Op 10 oktober 2017 heeft de Raad van de Europese Unie (EU) de richtlijn betreffende
mechanismen ter beslechting van belastinggeschillen met betrekking tot dubbele belastingheffing
in de Europese Unie aangenomen (de arbitragerichtlijn).1 De arbitragerichtlijn dient uiterlijk 30 juni 2019 te zijn geïmplementeerd.
2. Algemeen
Arbitrage is in het internationale belastingrecht een bekend instrument. Met de komst
van de arbitragerichtlijn wordt arbitrage binnen de Europese Unie verder verstevigd.
Dit is een belangrijke ontwikkeling omdat het bijdraagt aan een tijdige en effectieve
beslechting van internationale geschillen inzake dubbele belastingheffing of een verschillende
uitleg of toepassing van belastingverdragen. Belanghebbenden die internationaal actief
zijn kunnen worden geconfronteerd met dubbele belastingheffing. Mede om deze dubbele
belastingheffing weg te nemen beschikt Nederland over een omvangrijk belastingverdragennetwerk.
Echter, landen kunnen belastingverdragen op een verschillende wijze uitleggen of toepassen,
waardoor toch dubbele belastingheffing kan voorkomen. In dat geval kan een belanghebbende
de verdragslanden verzoeken om in onderling overleg te treden. Als een dergelijk verzoek
vervolgens gegrond wordt geacht en het probleem niet unilateraal kan worden opgelost,
rust op de bevoegde autoriteiten een inspanningsverplichting om de zaak op te lossen.
Deze zogenoemde onderlinge overlegprocedure leidt niet in alle gevallen tot een beslechting
van het belastinggeschil. Voorts kan het lang duren voordat een geschil wordt beslecht.
De arbitragerichtlijn beoogt de geschilbeslechting binnen de Europese Unie te verbeteren
door middel van het voorschrijven van verplichte en bindende arbitrage in een aantal
gevallen.
Nederland is voorstander van arbitrage als sluitstuk van de onderlinge overlegprocedure
en maakt zich hier internationaal sterk voor.2,3 Verplichte en bindende arbitrage is ook onderdeel van het Multilateraal Verdrag ter
implementatie van aan belastingverdragen gerelateerde maatregelen ter voorkoming van
grondslaguitholling en winstverschuiving (MLI), dat recent door Nederland is ondertekend.4 Nederland streeft na in alle nieuwe en bij heronderhandeling over al gesloten belastingverdragen
een bepaling op te nemen die voorziet in verplichte en bindende arbitrage.
3. Inhoud van de arbitragerichtlijn
De arbitragerichtlijn bouwt voort op reeds bekende mechanismen uit bilaterale belastingverdragen
en het Verdrag ter afschaffing van dubbele belasting in geval van winstcorrecties
tussen verbonden ondernemingen5 (verder: EU-arbitrageverdrag) om geschilpunten te beslechten die zien op de uitleg
of toepassing van deze verdragen. De arbitragerichtlijn heeft als doel om deze mechanismen,
de onderlinge overlegprocedure en arbitrage, doeltreffender te maken voor de lidstaten
van de Europese Unie en voert daartoe een eigen procedure in. Het belangrijkste onderdeel
van deze procedure is de mogelijkheid voor belanghebbenden om in bepaalde gevallen
arbitrage af te dwingen.
Het startmoment van de nieuwe procedure is de klacht van de belanghebbende om op grond
van de arbitragerichtlijn een geschilpunt te beslechten. De arbitragerichtlijn is
van toepassing op elke klacht die door een belanghebbende wordt ingediend met ingang
van 1 juli 2019. Deze klacht dient te zien op de beslechting van een geschilpunt met
betrekking tot een belastingjaar dat begint op of na 1 januari 2018. De bevoegde autoriteiten
van de betrokken lidstaten kunnen overeenkomen een klacht in behandeling te nemen
die vóór 1 juli 2019 is ingediend of die betrekking heeft op een belastingjaar dat
begint vóór 1 januari 2018.
Het uitgangspunt van de arbitragerichtlijn is dat het geschilpunt door middel van
onderling overleg tussen de bevoegde autoriteiten wordt opgelost. Echter, bij het
uitblijven van overeenstemming tussen de lidstaten binnen een bepaalde termijn kan
op verzoek van de belanghebbende een arbitragecommissie worden gevormd. De arbitragecommissie
bestaat uit vertegenwoordigers van de lidstaten, vooraanstaande onafhankelijke personen
en een voorzitter. De arbitragecommissie verstrekt vervolgens een advies ter beslechting
van het geschilpunt. Dit advies kan door de lidstaten worden opgevolgd, maar zij kunnen
ook binnen een bepaalde termijn gezamenlijk daarvan afwijken. In ieder geval zal er
een eindbesluit komen, waarmee het geschilpunt wordt beslecht. Daarnaast voorziet
de arbitragerichtlijn in een procedure waarbij in bepaalde gevallen geschillen over
de toegang tot de onderlinge overlegprocedure door middel van arbitrage kunnen worden
beslecht.
De procedure van de arbitragerichtlijn is nuttig met betrekking tot het efficiënt
oplossen van geschillen over dubbele belastingheffing in de Europese Unie. De procedure
van de arbitragerichtlijn zorgt er feitelijk voor dat arbitrage de nieuwe standaard
is geworden binnen de Europese Unie om geschillen tussen landen over de onderlinge
toepassing van belastingverdragen tegen te gaan. Wegens de stok achter de deur in
de vorm van een arbitragecommissie, is de kans dat lidstaten binnen een redelijke
termijn onderling tot een overeenstemming komen aanmerkelijk toegenomen. Via een afdwingbaar
eindbesluit komen deze procedures eerder tot een eind.
4. Wet fiscale arbitrage
Algemeen
Om de arbitragerichtlijn te implementeren is gekozen om met dit wetsvoorstel een zelfstandige
wet (de Wet fiscale arbitrage (WFA)) te creëren in plaats van een opname van de benodigde
bepalingen in bestaande wetten, zoals de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR)
of de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen (WIB).
Het karakter, de aanzienlijke omvang en de techniek van de in te voeren procedure
brengen met zich dat een opname in een bestaande wet niet goed past. De nieuwe procedure
kent volledig eigen klachtmogelijkheden, termijnen en beroepsmogelijkheden die substantieel
afwijken van regelingen in bijvoorbeeld de AWR. De op verzoek verplichte arbitragecommissie,
inclusief haar potentieel vergaande bevoegdheden en bijbehorende procedurele regels
en verplichtingen, zorgt voor een novum en een substantiële aanvulling op het fiscale
procesrecht.
Gezien de inhoud van de arbitragerichtlijn is dit wetsvoorstel voornamelijk procedureel
en formeelrechtelijk van aard. Het wetsvoorstel voorziet onder andere in een mogelijkheid
voor een belanghebbende om een klacht in te dienen bij de bevoegde autoriteit van
de betrokken lidstaten als er een geschilpunt is over dubbele belastingheffing. De
arbitragerichtlijn verstaat onder een geschilpunt een geschil naar aanleiding van
de uitleg en toepassing van overeenkomsten en verdragen die voorzien in de voorkoming
van dubbele belasting op inkomsten en, indien van toepassing, op vermogen. Voor Nederland
zal de Minister van Financiën de rol vervullen van de bevoegde autoriteit. Het wetsvoorstel
creëert, afhankelijk van de omstandigheid of de klacht door één of alle lidstaten
is afgewezen, een mogelijkheid voor de belanghebbende om te verzoeken om een arbitragecommissie
in te stellen of in Nederland een bezwaar- en beroepsprocedure te initiëren. Verder
introduceert de arbitragerichtlijn ook andere rechtsingangen, zoals wanneer de klacht
niet tijdig in behandeling wordt genomen of wanneer bepaalde besluiten en processen
niet tijdig worden genomen of gestart. Deze nieuwe rechtsingangen illustreren de procedurele
en formeelrechtelijke aard van dit wetsvoorstel.
Rechtsbescherming en rechtszekerheid
De nieuwe procedure van de WFA brengt rechtsbescherming en rechtszekerheid voor de
belanghebbende met zich. Doordat de procedure uitvoerig in de wet is beschreven zijn
de betreffende voorwaarden, termijnen, rechten, rechtsmiddelen en ook plichten voor
alle betrokkenen vooraf bekend. Onderdelen van de nieuwe procedure die rechtszekerheid
en rechtsbescherming bieden aan belanghebbenden zijn:
– duidelijke voorwaarden waaraan de klacht van belanghebbende dient te voldoen;
– een wettelijke termijn waarbinnen een beslissing door de Minister van Financiën en
de andere bevoegde autoriteit dient te worden genomen over de aanvaarding of afwijzing
van de klacht;
– in de wet opgenomen gronden op basis waarvan een klacht kan worden afgewezen door
de Minister van Financiën;
– de mogelijkheid van toetsing door een onafhankelijke instantie van een afwijzing van
de klacht van belanghebbende;
– een duidelijke termijn voor een beslechting van het geschilpunt voor het onderlinge
overleg tussen de Minister van Financiën en de andere bevoegde autoriteit;
– de belanghebbende kan om een arbitragecommissie verzoeken die zich over het geschilpunt
buigt als het onderlinge overleg niet tot overeenstemming over de geschilbeslechting
heeft geleid;
– in principe leidt een behandeling door de arbitragecommissie tot een eindbesluit waarmee
het geschilpunt wordt opgelost.
Stroomschema
Ter illustratie van de in te voeren procedure is hierna een stroomschema opgenomen.
Het stroomschema bevat alle kernelementen van de procedure. Hiermee wordt een goed
beeld verkregen van de procedure van de arbitragerichtlijn en de inhoud van het wetsvoorstel.
De procedure begint met het indienen van de klacht door een belanghebbende. De klacht
dient te zien op een geschilpunt met betrekking tot de uitleg of toepassing van overeenkomsten
en bilaterale belastingverdragen die voorzien in de afschaffing van dubbele belasting
of over de uitleg of toepassing van het EU-arbitrageverdrag. Een klacht dient aan
verschillende formele voorwaarden te voldoen. De Minister van Financiën en de bevoegde
autoriteit van de andere lidstaat (de andere bevoegde autoriteit) beslissen afzonderlijk
van elkaar of de klacht wordt aanvaard of afgewezen.
De aanvaarding of de afwijzing door de Minister van Financiën en de andere bevoegde
autoriteit bepalen in welk traject de belanghebbende terechtkomt. Traject A ziet op
het meest essentiële deel van de procedure. Een belanghebbende komt direct in Traject
A terecht wanneer de klacht zowel door de Minister van Financiën als door de andere
bevoegde autoriteit wordt aanvaard. Via onderling overleg trachten de lidstaten te
komen tot een oplossing. Als hierover overeenstemming is bereikt, legt de Minister
van Financiën de oplossing voor aan de belanghebbende om te komen tot een definitieve
geschilbeslechting. Als die overeenstemming uitblijft, kan een belanghebbende verzoeken
om een arbitragecommissie in te stellen. De arbitragecommissie zal een advies verstrekken
om het geschilpunt op te lossen. De lidstaten kunnen van dit advies afwijken, maar
zij zijn dan wel gehouden om zelf met een oplossing te komen. In alle gevallen is
er sprake van een eindbesluit dat de Minister van Financiën voorlegt aan de belanghebbende
om vervolgens hieraan uitvoering te geven.
Traject B en Traject C komen aan bod in onderstaande situaties.
– Traject B: indien de klacht door de Minister van Financiën of de andere bevoegde autoriteit(en) wordt afgewezen;
– Traject C: indien de klacht wordt afgewezen door alle bevoegde autoriteiten van de
lidstaten.
Traject B en Traject C geven de belanghebbende de mogelijkheid om tegen een afwijzing
van zijn klacht in het geweer te komen. In het geval van Traject B kan de belanghebbende
verzoeken om een arbitragecommissie in te stellen. In het geval van Traject C kan
de belanghebbende in de betrokken lidstaten, overeenkomstig de betreffende nationale
bepalingen, in beroep gaan tegen de afwijzing. In Nederland zal de afwijzing worden
gevat in een voor bezwaar vatbare beschikking waartegen bezwaar en beroep openstaat.
De beroepsprocedure zal plaatsvinden bij een fiscale rechter. Indien de afwijzing(en)
van de klacht wordt (onderscheidenlijk worden) herzien, wordt alsnog toegang gekregen
tot Traject A.
Klachtprocedure
De klachtprocedure in het wetsvoorstel ziet met name op de formele voorwaarden waaraan
een klacht dient te voldoen alsmede de aanvaarding of afwijzing van de klacht door
de Minister van Financiën. Een van de belangrijkste formele voorwaarden is de indieningstermijn
van de klacht. De belanghebbende heeft een termijn van 3 jaar. Deze termijn vangt
aan na de eerste kennisgeving van de handeling die tot het geschilpunt aanleiding
geeft of zal geven. In de praktijk zal dit doorgaans de vaststelling van de belastingaanslag
zijn waarin het geschilpunt formeel is opgenomen. De start en duur van deze termijn
wordt niet beïnvloed door het instellen van bezwaar of beroep tegen deze belastingaanslag.
Hoewel er bepaalde gelijkenissen zijn, is de klacht op grond van dit wetsvoorstel
niet hetzelfde als een bezwaarschrift als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht
(Awb). De rechtswaarborgen die zijn opgenomen in hoofdstuk 6 van de Awb, zoals de
mogelijke toepasselijkheid van de verzendtheorie en de ontvankelijkheid van een te
vroeg ingediend bezwaarschrift, zijn niet van toepassing op de klacht. De arbitragerichtlijn
kent geen vergelijkbare rechtswaarborgen en biedt de lidstaten ook niet de ruimte
om dit aanvullend te regelen.
Een van de voorwaarden om een klacht te kunnen aanvaarden is dat de in het wetsvoorstel
weergegeven gegevens en inlichtingen door de belanghebbende worden verstrekt. Aanvullend
hierop kan de Minister van Financiën verzoeken om specifieke aanvullende gegevens
en inlichtingen die noodzakelijk worden geacht voor een grondig onderzoek van de zaak
in kwestie. Zes maanden na ontvangst van de klacht of na het verkrijgen van de verzochte
specifieke aanvullende gegevens en inlichtingen neemt de Minister van Financiën een
besluit over aanvaarding of afwijzing van de klacht. Afwijzing van de klacht is slechts
mogelijk indien een klacht niet tijdig is ingediend, indien geen sprake is van een
geschilpunt als bedoeld in de arbitragerichtlijn of indien niet is voldaan aan de
andere formele voorwaarden die in het wetsvoorstel zijn weergegeven.
Procedure voor onderling overleg
Bij aanvaarding van de klacht door alle bevoegde autoriteiten, al dan niet na bezwaar
en beroep tegen de afwijzing van klacht of een bevestiging van de arbitragecommissie
dat de klacht voldoet aan de voorwaarden, zal de procedure voor onderling overleg
worden gestart. De Minister van Financiën en de andere bevoegde autoriteit trachten
binnen een termijn van twee jaar het geschilpunt te beslechten. Deze termijn kan op
verzoek van de Minister van Financiën of de andere bevoegde autoriteit met ten hoogste
één jaar worden verlengd. Tijdens het onderling overleg heeft de Minister van Financiën
een aanvullende mogelijkheid om gegevens en inlichtingen op te vragen bij de belanghebbende
die voor de beslechting van het geschilpunt van belang kunnen zijn.
Het doel van het onderling overleg is beslechting van het geschilpunt. Indien dit
doel wordt bereikt zal de Minister van Financiën de belanghebbende hiervan in kennis
stellen. Indien de belanghebbende de uitkomst aanvaardt alsmede afziet van het inzetten
of voorzetten van nationale rechtsmiddelen, wordt door middel van een vaststellingsovereenkomst
het geschilpunt definitief beslecht en de belastingheffing hierop aangepast. Indien
het onderlinge overleg niet of niet tijdig een overeenstemming over de beslechting
van het geschilpunt oplevert, stelt de Minister van Financiën de belanghebbende daarvan
in kennis met een opgave van algemene redenen. De belanghebbende krijgt vervolgens
de mogelijkheid om een verzoek te doen tot het instellen van een arbitragecommissie.
Arbitragecommissie
Een belanghebbende kan in twee gevallen verzoeken tot het instellen van een arbitragecommissie:
1. indien de klacht van de belanghebbende is afgewezen door de bevoegde autoriteit van
een van de betrokken lidstaten, maar niet door de bevoegde autoriteiten van alle betrokken
lidstaten (zie Traject B van het stroomschema);
2. indien de Minister van Financiën en de andere bevoegde autoriteit niet binnen de vastgestelde
termijn overeenstemming hebben bereikt over de beslechting van het geschilpunt in
de procedure voor onderling overleg.
Indien in de eerste situatie de arbitragecommissie bevestigt dat de klacht aan alle
voorwaarden voldoet, zal worden overgegaan naar de procedure voor onderling overleg.
In de tweede situatie brengt de arbitragecommissie, na een eerder niet succesvol onderling
overleg tussen de Minister van Financiën en de andere bevoegde autoriteit, advies
uit over de beslechting van het geschilpunt. Dit advies kan door de Minister van Financiën
en de andere bevoegde autoriteit worden gevolgd of zij kunnen gezamenlijk een besluit
nemen dat afwijkt van het advies. In beide gevallen is er sprake van een eindbesluit.
Om uitvoering te kunnen geven aan het eindbesluit zal de Minister van Financiën de
belanghebbende vragen of deze dit eindbesluit aanvaardt. Indien de belanghebbende
het eindbesluit niet aanvaardt blijft het geschilpunt bestaan.
De arbitragecommissie bestaat uit een voorzitter, vertegenwoordigers van de Minister
van Financiën en van de andere bevoegde autoriteit en zogenoemde vooraanstaande onafhankelijke
personen. Deze vooraanstaande onafhankelijke personen worden door de Minister van
Financiën en de andere bevoegde autoriteiten benoemd. Zij stellen de Europese Commissie
(EC) van deze benoeming in kennis. De door een lidstaat benoemde vooraanstaande onafhankelijke
personen worden vervolgens opgenomen in een lijst. Elke lidstaat van de Europese Unie
(lidstaat) benoemt ten minste drie vooraanstaande onafhankelijke personen en verstrekt
aan de EC volledige, relevante en actuele informatie over deze personen. Lidstaten
hebben in bepaalde gevallen de mogelijkheid om bezwaar te maken tegen opgenomen vooraanstaande
onafhankelijke personen op de lijst bij de EC.
Voor een specifieke geschilbeslechtingsprocedure benoemen de Minister van Financiën
en de andere bevoegde autoriteit de vooraanstaande onafhankelijke personen uit de
hiervoor genoemde lijst om deel te nemen aan de arbitragecommissie. In bepaalde gevallen
kunnen de Minister van Financiën en de andere bevoegde autoriteit tegen deze benoeming
tot deelname aan de arbitragecommissie bezwaar maken. De vertegenwoordigers van de
Minister van Financiën, de vertegenwoordigers van de andere bevoegde autoriteit en
de vooraanstaande onafhankelijke personen kiezen een voorzitter van de arbitragecommissie
uit dezelfde lijst. De voorzitter is in principe een rechter.
Als uitgangspunt heeft de arbitragecommissie een raadgevende vorm. Zij neemt een besluit
over een afwijzing van de klacht en geeft advies over de beslechting van het geschilpunt.
Met betrekking tot het advies over de beslechting van het geschilpunt kunnen de Minister
van Financiën en de andere bevoegde autoriteit overeenkomen om een arbitragecommissie met een andere vorm in
te stellen. De raadgevende commissie kan worden vervangen door de arbitragecommissie
voor alternatieve geschilbeslechting. De arbitragecommissie voor alternatieve geschilbeslechting
biedt flexibiliteit bij het kiezen van de methode voor geschilbeslechting. Ten slotte
kan een arbitragecommissie voor alternatieve geschilbeslechting ook de vorm hebben
van een arbitragecommissie van permanente aard. Hierdoor dient niet voor elk geschilpunt,
waarbij twee lidstaten betrokken zijn, telkens een nieuwe arbitragecommissie te worden
ingesteld.
Verhalen van kosten
De arbitragerichtlijn geeft weer dat de kosten van procedurehandelingen in principe
gelijk tussen de lidstaten worden verdeeld. De beschreven kosten in de arbitragerichtlijn
hebben alleen betrekking op de arbitragecommissie en zien op een bepaalde vergoeding
voor de gewerkte uren en een (algemene) onkostenvergoeding ten behoeve van de benoemde
vooraanstaande onafhankelijke personen. Echter, de arbitragerichtlijn schrijft voor
dat in het geval dat een belanghebbende zijn klacht intrekt of de arbitragecommissie
tot het oordeel komt dat de klacht terecht is afwezen, de kosten worden verhaald op
de belanghebbende. Een belangrijke voorwaarde hiervoor is wel dat alle bevoegde autoriteiten
het eens zijn over het verhalen van deze kosten op de belanghebbende.
Lidstaten zijn op grond van de arbitragerichtlijn verplicht om de bepaling ten aanzien
van het verhalen van kosten op de belanghebbende te implementeren. Echter, vanuit
het Nederlandse gezichtspunt, als voorstander van arbitrage, ligt het niet voor de
hand om belemmeringen op te werpen. Op grond hiervan zal de Minister van Financiën
als uitgangspunt hanteren dat Nederland zich niet op de mogelijkheid van kostenverhaal
zal beroepen alsmede de andere lidstaat zal trachten te overtuigen om van het verhalen
van kosten af te zien.
Openbaarmaking
De Minister van Financiën en de andere bevoegde autoriteit kunnen overeenkomen om
het eindbesluit van de arbitragecommissie in zijn volledigheid te publiceren. Een
voorwaarde hiervoor is wel dat alle belanghebbenden daarmee instemmen. Indien de bevoegde
autoriteiten of de belanghebbende niet met de publicatie van het volledige eindbesluit
instemmen, zullen de bevoegde autoriteiten een samenvatting publiceren. Verder wordt
in de wet, overeenkomstig de arbitragerichtlijn, vastgelegd dat het eindbesluit geen
precedent vormt. Andere belastingplichtigen dan de betreffende belanghebbende bij
het beslechte geschilpunt kunnen derhalve geen rechten ontlenen aan het (gepubliceerde)
eindbesluit.
Samenloop met andere nationale procedures en rechtsgebieden
Een samenloop van de procedure van de voorgestelde WFA met andere nationale procedures
en rechtsgebieden is mogelijk. Het wetsvoorstel houdt op verschillende momenten rekening
met deze samenloop, zoals in onderstaande opsomming is beschreven.
– De indieningstermijn van 3 jaar met betrekking tot de klacht wordt niet geschorst
door het instellen van bezwaar of beroep tegen een belastingaanslag waarin het geschilpunt
is opgenomen of door het instellen van overige nationale rechtsmiddelen.
– De Minister van Financiën neemt een besluit over aanvaarding of afwijzing van de klacht
binnen zes maanden nadat hij alle verplichte en benodigde gegevens voor de behandeling
van de klacht heeft ontvangen. Het startpunt van deze termijn wordt uitgesteld indien
belanghebbende bezwaar of beroep heeft ingesteld tegen een belastingaanslag of beschikking
die betrekking heeft op het geschilpunt. De termijn vangt dan aan op de dag waarop
de beslissing in deze bezwaar- of beroepsprocedure onherroepelijk is geworden of deze
procedurehandelingen anderszins definitief zijn gesloten dan wel zijn opgeschort.
– De termijn voor de procedure voor onderling overleg start op het moment dat de Minister
van Financiën en de andere bevoegde autoriteit de klacht hebben aanvaard. Het startpunt
van deze termijn wordt uitgesteld indien de belanghebbende bezwaar of beroep heeft
ingesteld tegen een belastingaanslag of beschikking die betrekking heeft op het geschilpunt.
De termijn vangt dan aan op de dag waarop de beslissing in deze bezwaar- of beroepsprocedure
onherroepelijk is geworden of deze procedurehandelingen anderszins definitief zijn
gesloten dan wel zijn opgeschort.
– Indien er sprake is van een overeenstemming over de beslechting van het geschilpunt
tijdens de procedure voor onderling overleg of een eindbesluit na tussenkomst van
de arbitragecommissie, zal de Minister van Financiën de belanghebbende vragen of deze
het eindbesluit aanvaardt. Door middel van een vaststellingsovereenkomst worden bindende
en afdwingbare afspraken gemaakt over de definitieve beslechting van het geschilpunt.
De belanghebbende zal hierbij verklaren dat hij afziet van Nederlandse rechtsmiddelen
met betrekking tot het geschilpunt of gedeeltes daarvan. Reeds ingezette procedurehandelingen
door de belanghebbende dienen te worden beëindigd.
– Indien de vaststellingsovereenkomst leidt tot verhoging of vermindering van de Nederlandse
belastingheffing, stelt de inspecteur de belastingschuld vast met toepassing van de
voor de uitvoering van die belastingwet geldende regels. Bepalingen van de belastingwet
ter zake van verjaringstermijnen en bijbehorende voorwaarden zijn niet van toepassing.
– Het onherroepelijk vaststaan van een belastingaanslag of fiscale beschikking is geen
beletsel voor de belanghebbende om gebruik te maken van de procedures waarin de WFA
voorziet.
– Het feit dat het geschilpunt voorwerp is van onderling overleg of heeft geleid tot
het instellen van een arbitragecommissie belet overheidsorganisaties niet om met betrekking
tot hetzelfde geschilpunt gerechtelijke procedures of procedures met het oog op de
toepassing van bestuurlijke en strafrechtelijke sancties in te stellen of voort te
zetten.
– De Minister van Financiën kan toegang tot de arbitragecommissie weigeren indien sancties
aan de belanghebbende zijn opgelegd op grond van een overtreding van een bepaling
in hoofdstuk IX van de AWR in verband met gecorrigeerde belastbare inkomsten. Toegang
kan alleen worden geweigerd indien het geschilpunt in direct verband staat met de
hiervoor beschreven strafrechtelijke sanctie. Deze sanctie dient bovendien onherroepelijk
te zijn. Ook kan de Minister van Financiën de procedures van de WFA schorsen indien
een procedure is gestart ten behoeve van het mogelijk opleggen van voormelde strafrechtelijke
sancties.
Keuzemogelijkheden binnen de arbitragerichtlijn
De arbitragerichtlijn biedt voor de nationale invulling slechts een tweetal keuzemogelijkheden.
Deze keuzemogelijkheden zien op het volgende:
1. Een lidstaat mag toegang tot de arbitragecommissie weigeren (of de procedure schorsen)
in het geval van opgelegde (of op te leggen) sancties in verband met gecorrigeerde
inkomsten of gecorrigeerd vermogen bij (het vermoeden van) belastingfraude, opzettelijk
verzuim en grove nalatigheid (Artikel 16, zesde lid, Richtlijn 2017/1852/EU).
2. Een lidstaat mag toegang tot de arbitragecommissie weigeren indien een geschilpunt
geen betrekking heeft op dubbele belasting (Artikel 16, zevende lid, Richtlijn 2017/1852/EU).
Toegang weigeren of schorsen wegens sancties
Op grond van de arbitragerichtlijn mag een lidstaat een belanghebbende de toegang
tot de arbitragecommissie weigeren indien in die lidstaat sancties zijn opgelegd aan
de belanghebbende in verband met gecorrigeerde inkomsten of gecorrigeerd vermogen
voor belastingfraude, opzettelijk verzuim of grove nalatigheid. Deze sancties bevatten
zowel bestuursrechtelijke als strafrechtelijke sancties. Met het uitsluiten van de
arbitragecommissie gaat de belangrijkste stok achter de deur qua verplicht eindbesluit
voor belanghebbende verloren. Wanneer er een gerechtelijke of administratieve procedure
is opgestart, die aanleiding zou kunnen geven tot dergelijke sancties en deze procedure
gelijktijdig met een van de in de arbitragerichtlijn en daarmee in de WFA bedoelde
procedures wordt gevoerd, kan een bevoegde autoriteit deze WFA-procedure tijdelijk
schorsen.
Nederland is in beginsel voorstander van een ruime toegang tot de arbitragecommissie.
Dit uitgangspunt is bijvoorbeeld in het kader van de MLI door Nederland naar voren
gebracht. Echter, het EU-arbitrageverdrag kent reeds een soortgelijke bepaling op
grond waarvan de toegang tot onderling overleg en arbitrage kan worden geweigerd als
in een gerechtelijke of administratieve procedure definitief wordt uitgesproken dat
bepaalde handelingen van een belanghebbende strafbaar zijn. Nederland is destijds
akkoord gegaan met deze uitsluiting, maar heeft het wel gekoppeld aan een straf op
grond van het fiscale strafrecht. Deze uitsluiting zorgt ervoor dat Nederland belastingplichtigen
die zich inlaten met fiscale fraude de gang naar een arbitragecommissie kan ontzeggen.
Deze uitsluitingsmogelijkheid is qua bereik voldoende afgebakend en genuanceerd. Nu
de arbitragerichtlijn voortbouwt op het EU-Arbitrageverdrag is gekozen om deze lijn
door te trekken. Ook in het wetsvoorstel is derhalve een soortgelijke weigerings-
en schorsingsmogelijkheid gekoppeld aan strafrechtelijke sancties. Deze weigerings-
en schorsingsmogelijkheid is niet mogelijk bij bestuurlijke boetes.
Toegang weigeren bij geen dubbele belasting
Op grond van de arbitragerichtlijn kan een lidstaat toegang tot de arbitragecommissie
weigeren indien een geschilpunt geen betrekking heeft op dubbele belasting. Voorbeelden
die onder deze mogelijkheid kunnen vallen zijn onder andere kwalificatievraagstukken,
zoals de vraag of wel of niet sprake is van een vaste inrichting, de toepassing van
de non-discriminatiebepaling en de situatie dat het ene verdragsland toch belasting
heft terwijl het heffingsrecht op grond van het belastingverdrag is toegewezen aan
het andere verdragsland dat dit recht niet effectueert.
De mogelijkheid om toegang tot de arbitragecommissie op deze grond te ontzeggen past
niet bij het uitgangspunt dat Nederland voorstander is van het oplossen van alle geschillen
met betrekking tot de toepassing en uitleg van belastingverdragen. Op grond hiervan
is deze mogelijkheid niet in het wetsvoorstel opgenomen. De Minister van Financiën
kan hierdoor geen gebruik maken van deze mogelijkheid.
5. Verhouding met andere internationale mechanismes
Zoals hiervoor is gezegd, voorzien alle Nederlandse belastingverdragen ter voorkoming
van dubbele belasting alsmede het EU-arbitrageverdrag reeds in een procedure voor
onderling overleg. Met een toenemend aantal landen heeft Nederland reeds verplichte
en bindende arbitrage afgesproken. Door de MLI zal dit aantal nog verder toenemen.
Met de arbitragerichtlijn wordt een nieuw mechanisme toegevoegd aan deze bestaande
geschilbeslechtingsprocedures. Hoewel het doel van al deze mechanismes gelijk is,
namelijk een tijdige en effectieve beslechting van internationale geschillen inzake
dubbele belasting of belasting die niet in overeenstemming is met bilaterale belastingverdragen,
verschillen de procedures. De wijze waarop Nederland invulling geeft aan onderlingoverlegprocedures
die gestoeld zijn op bilaterale belastingverdragen of het EU-arbitrageverdrag, is
beschreven in het besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 29 september 2008.6
De arbitragerichtlijn schrijft voor dat als een klacht wordt ingediend op basis van
die richtlijn, mogelijk andere lopende geschilbeslechtingsprocedures zullen eindigen.
Dit betekent dat als een belastingplichtige een klacht op basis van de arbitragerichtlijn
indient, en reeds een verzoek heeft ingediend om op grond van een belastingverdrag
een onderlingoverlegprocedure met het betreffende land te starten, deze laatste procedure
van rechtswege eindigt met ingang van de dag van de eerste ontvangst van de klacht
door de Minister van Financiën of door de andere bevoegde autoriteit. Er bestaat echter
geen verplichting om een klacht op basis van de arbitragerichtlijn in te dienen. Een
belastingplichtige kan zelf bepalen op grond van welk mechanisme hij een verzoek indient
om een onderlingoverlegprocedure te starten. Vanzelfsprekend geldt de arbitragerichtlijn
alleen voor geschillen over de uitleg of toepassing van belastingverdragen tussen
lidstaten. Bonaire, Sint Eustatius en Saba maken deel uit van Nederland, maar niet
van het grondgebied en de rechtsgemeenschap van de EU. Hierdoor is de arbitragerichtlijn
op deze eilanden niet van toepassing.
6. Advies Raad voor de rechtspraak
Aan de Raad voor de rechtspraak is om advies verzocht inzake de nationaal gerechtelijke
procedures die op grond van de arbitragerichtlijn dienen te worden ingevoerd. Toegang
tot de rechter moet mogelijk worden in de volgende gevallen:
1. Bij afwijzing van de klacht door alle betrokken bevoegde autoriteiten van de lidstaten
(opgenomen in het voorgestelde artikel 2.6).
2. Indien de arbitragecommissie niet tijdig is ingesteld of als een bevoegde autoriteit
niet tijdig een vooraanstaande onafhankelijke persoon heeft benoemd (opgenomen in
het voorgestelde artikel 4.2).
3. Indien de werkingsregels niet aan de belanghebbende zijn verstrekt (opgenomen in het
voorgestelde artikel 4.5).
4. Indien de bevoegde autoriteiten niet tijdig het eindbesluit bekendmaken (opgenomen
in het voorgestelde artikel 4.9).
5. Indien de eindbeslissing niet binnen een bepaalde termijn wordt uitgevoerd (opgenomen
in het voorgestelde artikel 4.9).
6. Indien er sprake is van een gebrek aan onafhankelijkheid bij de arbitragecommissie
om vervolgens de tenuitvoerlegging van het eindbesluit tegen te houden (opgenomen
in het voorgestelde artikel 6.1).
Nationaal gerechtelijke procedure 1: de fiscale rechter
Een belanghebbende kan een klacht indienen bij alle betrokken bevoegde autoriteiten
van de lidstaten indien er volgens hem sprake is van een geschilpunt. Indien de klacht
door alle betrokken bevoegde autoriteiten van de lidstaten wordt afgewezen, schrijft
de arbitragerichtlijn voor dat de belanghebbende het recht heeft om overeenkomstig
de nationale voorschriften beroep in te stellen tegen het besluit van de bevoegde
autoriteiten van de betrokken lidstaten. In het wetsvoorstel is deze afwijzing van
de klacht door de Minister van Financiën gevat in een voor bezwaar vatbare beschikking
als bedoeld in artikel 26 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen waarop hoofdstuk
V, afdeling 2, van die wet van overeenkomstige toepassing is. Hiermee wordt een nieuwe
nationale gerechtelijke procedure bij de fiscale rechter geïntroduceerd.
De reden om de fiscale rechter als de bevoegde nationale rechter aan te wijzen heeft
te maken met de aard van de rechtsvragen die aan de orde kunnen komen. Bij een afwijzing
van de klacht kan de rechtsvraag spelen of sprake is van dubbele belasting dan wel
dat gehandeld is in strijd met een bepaling van een bilateraal belastingverdrag of
het EU-arbitrageverdrag. Een fiscale rechter is bij uitstek de meest geschikte rechter
om over dergelijke, mogelijk zeer fiscaaltechnische, materie te oordelen. De Raad
voor de rechtspraak kan instemmen met de keuze voor een fiscale rechter bij deze verplichte
nationaal gerechtelijke procedure op grond van de arbitragerichtlijn.
Nationaal gerechtelijke procedure 2 tot en met 6: de civielrechtelijke voorzieningenrechter
In de hiervoor beschreven gevallen 2 tot en met 6 staat nagenoeg altijd een «nalaten»
van de betrokken bevoegde autoriteiten en situaties die een snelle voorziening nodig
hebben steeds centraal. Wegens de gewenste snelheid en reeds bestaande wettelijke
mogelijkheden in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, wordt voor de gevallen
2 tot en met 6 een procedure bij de voorzieningenrechter, bedoeld in het Wetboek van
Burgerlijke Rechtsvordering, voorgesteld. Het is de verwachting dat deze civielrechtelijke
procedures slechts incidenteel zullen voorkomen. De Raad voor de rechtspraak kan instemmen
met de keuze voor de civielrechtelijke voorzieningenrechter bij deze verplichte nationaal
gerechtelijke procedures op grond van de arbitragerichtlijn.
Advies met betrekking tot het opnemen van een fiscale rechter in de arbitragecommissie
Uit het voorgestelde artikel 4.3, achtste lid, volgt dat de voorzitter van de arbitragecommissie
een rechter moet zijn. De Raad voor de rechtspraak adviseert vanwege de fiscale rechtsvragen
die aan de orde kunnen komen bij voorkeur een fiscale rechter als voorzitter van de
arbitragecommissie aan te wijzen en in ieder geval – als verplichting in de wet op
te nemen – een fiscale rechter op te nemen als lid van de arbitragecommissie.
Het advies van de Raad voor de rechtspraak inzake het opnemen van een fiscale rechter
als lid en mogelijk als voorzitter is, wegens de mogelijk zeer fiscaaltechnische materie,
meer dan begrijpelijk. Echter, een verplichting in de wet dat een fiscale rechter
in de arbitragecommissie dient plaats te nemen gaat te ver. De lijst van voorwaarden
waaraan vooraanstaande onafhankelijke personen dienen te voldoen is reeds extensief.
De arbitragerichtlijn biedt geen ruimte om aanvullende voorwaarden ten aanzien van
de vooraanstaande onafhankelijke personen op te nemen.
Om toch zo goed mogelijk aan het advies van de Raad van de rechtspraak tegemoet te
komen, zal de Minister van Financiën trachten om fiscale rechters te benoemen voor
de lijst van onafhankelijke personen die mogelijk ook als voorzitter van de arbitragecommissie
kunnen optreden. De Minister van Financiën zal tevens het advies van de Raad voor
de rechtspraak meewegen bij het benoemen van de vooraanstaande onafhankelijke persoon
die deel zal nemen aan de arbitragecommissie. Ten slotte zullen de bevoegde vertegenwoordigers
van Nederland zich inzetten, bij hun gedeelde taak met de bevoegde vertegenwoordiger
van de andere bevoegde autoriteit en de benoemde vooraanstaande onafhankelijke persoon
om de voorzitter van de arbitragecommissie te kiezen, dat een fiscale rechter wordt
gekozen om de rol van voorzitter te vervullen.
Conclusie advies Raad voor de rechtspraak
De Raad voor de rechtspraak kan voor het overige instemmen met het wetsvoorstel en
heeft verder geen inhoudelijke opmerkingen. De Raad voor de rechtspraak kan zich (op
hoofdlijnen) verenigen met het wetsvoorstel en spreekt daarvoor zijn waardering uit.
Aanvullend wetstechnisch en redactioneel commentaar van de Raad voor de rechtspraak
is verwerkt in de toelichting op het wetsvoorstel.
7. Verwerking en bescherming van persoonsgegevens
De uitvoering van de verschillende procedures op grond van dit wetsvoorstel zal tot
verwerkingen van persoonsgegevens leiden. In de Algemene verordening gegevensbescherming
(AVG),7 die op 25 mei 2018 in werking is getreden, wordt het belang van transparantie over
het gebruik van persoonsgegevens benadrukt. Onder een persoonsgegeven wordt op hoofdlijnen
verstaan: alle informatie over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke
persoon. Dit zijn bijvoorbeeld de gegevens en inlichtingen die een belanghebbende
dient te verstrekken tezamen met de klacht, waaronder zijn naam, adres en fiscale
identificatienummer. Met verwerking wordt, kort gezegd, bedoeld: een bewerking of
geheel van bewerkingen met betrekking tot persoonsgegevens. Het vastleggen, raadplegen,
gebruiken, bewaren en vernietigen van persoonsgegevens valt dus onder dit begrip.
Op de verwerking van persoonsgegevens is privacyregelgeving van toepassing. Allereerst
is de bescherming van natuurlijke personen bij de verwerking van persoonsgegevens
een grondrecht. Persoonsgegevens worden onder meer als een onderdeel van de persoonlijke
levenssfeer in de Grondwet en het privéleven in het Europees Verdrag voor de Rechten
van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) beschermd.8 Verder is het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie9 expliciet opgenomen dat eenieder recht heeft op bescherming van de hem betreffende
persoonsgegevens.10
In onderdeel 9 van de aanhef van de arbitragerichtlijn staat vermeld dat de arbitragerichtlijn
de grondrechten en de beginselen in acht neemt die met name zijn erkend in het Handvest
van de grondrechten van de Europese Unie. Daarmee geeft de arbitragerichtlijn zelf
weer dat het recht op bescherming van persoonsgegevens, zoals is opgenomen in het
Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, wordt gewaarborgd. Aanvullend hierop
is in de fase van beleidsontwikkeling een zogenoemde gegevensbeschermingseffectbeoordeling
(ook wel: Privacy Impact Assessment (PIA)) uitgevoerd. Met behulp hiervan zijn de
gevolgen en risico’s van het wetsvoorstel voor gegevensbescherming in kaart gebracht.
Deze gegevensbeschermingseffectbeoordeling is besproken met de Functionaris voor de
Gegevensbescherming van het Ministerie van Financiën. Een belanghebbende ondervindt
geen nadeel van de gegevensverwerking. Hierbij dient ook in ogenschouw te worden genomen
dat de procedures op grond van de wetsvoorstel voor de belanghebbende vrijwillig zijn
en door hem worden geïnitieerd. Door middel van de klacht wil belanghebbende dat een
geschilpunt wordt opgelost. De verwerking van persoonsgegevens is hiervoor noodzakelijk.
8. Uitvoeringskosten en administratieve lasten
De uitvoering van onderlinge overlegprocedures en arbitrageprocedures vindt plaats
door de afdeling Internationale zaken van het directoraat-generaal voor Fiscale Zaken
(DGFZ/IZV/IZ). De komst van de arbitragerichtlijn zal naar verwachting niet leiden
tot extra onderlinge overlegprocedures, omdat deze nu reeds ook al kunnen worden gestart
op basis van belastingverdragen of het EU-arbitrageverdrag. Er zal naar verwachting
binnen Europa een verschuiving plaatsvinden in de zin dat een groot deel van de verzoeken
die zien op geschillen tussen lidstaten op basis van de arbitragerichtlijn ingediend
zullen gaan worden. Er wordt wel verwacht dat op termijn meer arbitragezaken zullen
komen dan nu op basis van de reeds bestaande mogelijkheden voor arbitrage. De arbitragerichtlijn
regelt een brede toegang tot arbitrage die bovendien afdwingbaar is via de nationale
rechter door de belanghebbende. Het inrichten van arbitragecommissies en logistieke
ondersteuning tijdens de arbitragefase is een nieuwe werkzaamheid. Naar huidig inzicht
zal deze kunnen worden opgevangen binnen de huidige formatie.
Dit wetsvoorstel is door de Belastingdienst beoordeeld met de uitvoeringstoets. Voor
dit wetsvoorstel geldt dat de Belastingdienst die uitvoerbaar acht per de voorgestelde
data van inwerkingtreding. De gevolgen voor de uitvoering zijn beschreven in de uitvoeringstoetsen
die als bijlagen zijn bijgevoegd11. Het wetsvoorstel leidt tot incidentele uitvoeringskosten bij de Belastingdienst,
wegens een tijdelijke versnelling in de afhandeling van zaken via de onderlinge overlegprocedure.
9. Transponeringstabel
Richtlijn 2017/1852/EU van de Raad van de Europese Unie van 10 oktober 2017 betreffende
mechanismen ter beslechting van belastinggeschillen in de Europese Unie (PbEU 2017,
L 265)
Bepaling in WFA:
Toelichting indien niet geïmplementeerd, naar zijn aard geen implementatie behoeft
of aanvullende toelichting ten behoeve van verduidelijking.
Omschrijving beleidsruimte
Toelichting op de keuze(s) bij de invulling van de beleidsruimte of aanvullende toelichting
ten behoeve van verduidelijking.
Artikel 1, eerste lid, eerste zin.
Geïmplementeerd in artikel 1.1, eerste lid, WFA. Deze zin is niet expliciet opgenomen
in de wet. Het komt terug in de definitie van «geschilpunt» en «indienen van een klacht».
Geen.
–
Artikel 1, eerste lid, tweede zin.
Behoeft naar zijn aard geen implementatie, bepaling over het toepassingsgebied van
de richtlijn.
Geen.
–
Artikel 1, eerste lid, derde zin.
Geïmplementeerd in artikel 1.1, eerste lid, WFA. Deze zin is niet expliciet opgenomen
in de wet. Het komt terug in de definitie van «geschilpunt».
Geen.
–
Artikel 2, eerste lid, definitie van «bevoegde autoriteit».
Geïmplementeerd in artikel 1.1, eerste lid, WFA.
Geen.
–
Artikel 2, eerste lid, definitie van «bevoegde rechtbank».
In WFA wordt, waar nodig, naar de betreffende rechterlijke instantie verwezen.
–
–
Artikel 2, eerste lid, definitie van «dubbele belasting».
Geïmplementeerd in artikel 1.1, eerste lid, WFA.
Geen.
–
Artikel 2, eerste lid, definitie van «belanghebbende».
Geïmplementeerd in artikel 1.1, eerste lid, WFA.
Geen.
–
Artikel 2, tweede lid.
Geïmplementeerd in artikel 1.1, tweede lid, WFA.
Geen.
–
Artikel 3, eerste lid, eerste zin.
Geïmplementeerd in artikel 1.1, eerste lid, en artikel 2.1, eerste lid, WFA. In artikel
1.1, eerste lid, WFA maakt het onderdeel uit van de definitie «indienen van een klacht».
Geen.
–
Artikel 3, eerste lid, tweede zin, eerste deel.
Geïmplementeerd in artikel 2.1, tweede lid, WFA.
Geen.
–
Artikel 3, eerste lid, tweede zin, tweede deel.
Geïmplementeerd in artikel 2.1, derde lid, WFA.
Geen.
–
Artikel 3, eerste lid, derde zin.
Geïmplementeerd in artikel 2.1, eerste lid, en in artikel 2.2, onderdeel b, WFA.
Geen.
–
Artikel 3, eerste lid, vierde zin (inclusief opsomming).
Geïmplementeerd in artikel 2.4 WFA.
Geen.
–
Artikel 3, tweede lid, eerste en tweede zin.
Geïmplementeerd in artikel 2.1, vierde lid, WFA.
Geen.
–
Artikel 3, tweede lid, derde zin.
Geïmplementeerd in artikel 2.1, vijfde lid, en artikel 1.2, tweede lid, WFA. Met artikel
1.2, tweede lid, WFA worden alle contacten en verplichtingen tussen Onze Minister,
de andere bevoegde autoriteit en de arbitragecommissie op grond van Richtlijn 2017/1852/EU
(PbEU 2017, L 265) nader ingevuld bij of krachtens algemene maatregel van bestuur.
Geen.
–
Artikel 3, derde lid.
Geïmplementeerd in artikel 2.2 WFA.
Geen.
–
Artikel 3, vierde lid, eerste zin.
Geïmplementeerd in artikel 2.3, eerste lid, WFA.
Geen.
–
Artikel 3, vierde lid, tweede zin.
Geïmplementeerd in artikel 3.3, eerste lid, WFA.
Geen.
–
Artikel 3, vierde lid, derde zin.
Geïmplementeerd in artikel 7.1 WFA.
Geen.
–
Artikel 3, vierde lid, vierde en vijfde zin.
Geïmplementeerd in artikel 2.3, tweede lid, WFA.
Geen.
–
Artikel 3, vijfde lid, eerste en tweede zin.
Geïmplementeerd in artikel 2.5, eerste lid, en artikel 1.2, tweede lid, WFA.
Geen.
–
Artikel 3, vijfde lid, derde, vierde en vijfde zin.
Geïmplementeerd in artikel 2.5, vierde lid, en artikel 1.2, tweede lid, WFA.
Geen.
–
Artikel 3, zesde lid, eerste en tweede zin.
Geïmplementeerd in artikel 2.5, vijfde lid, WFA.
Geen.
De eenzijdige beslechting door Onze Minister kan worden gevat in een vaststellingsovereenkomst
als bedoeld in artikel 900 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.
Artikel 3, zesde lid, derde zin.
Geïmplementeerd in artikel 2.5, vijfde lid, en artikel 1.2, tweede lid, WFA.
Geen.
–
Artikel 3, zesde lid, vierde zin.
Geïmplementeerd in artikel 2.5, zesde lid, WFA.
Geen.
–
Artikel 4, eerste lid.
Geïmplementeerd in artikel 3.1, eerste, tweede en derde lid, WFA.
Geen.
–
Artikel 4, tweede lid, eerste zin, eerste deel.
Geïmplementeerd in artikel 3.1, vierde lid, WFA met betrekking tot het onverwijld
in kennis stellen van de belanghebbende van de overeenstemming over de beslechting
van het geschilpunt.
Geen.
–
Artikel 4, tweede lid, eerste zin, tweede deel, tweede en derde zin.
Geïmplementeerd in artikel 3.2 WFA.
Geen.
Bij de invulling van het «besluit dat bindend is voor de autoriteit en afdwingbaar
door de belanghebbende» gekozen voor de vaststellingsovereenkomst als bedoeld in artikel
7:900 BW.
Artikel 4, derde lid.
Geïmplementeerd in artikel 3.1, vijfde lid, WFA.
Geen.
–
Artikel 5, eerste lid.
Geïmplementeerd in artikel 2.5, derde lid, WFA.
Geen.
–
Artikel 5, tweede lid.
Geïmplementeerd in artikel 2.5, tweede lid, WFA.
Geen.
–
Artikel 5, derde lid, eerste zin.
Geïmplementeerd in artikel 2.6, eerste lid, WFA.
Geen.
De afwijzing van de klacht door Onze Minister is een voor bezwaar vatbare beschikking
als bedoeld in artikel 26 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen waarop hoofdstuk
V, afdeling 2, van die wet van overeenkomstige toepassing is, indien de klacht door
Onze Minister en door de andere bevoegde autoriteit is afgewezen.
Artikel 5, derde lid, tweede zin, onderdelen a en b.
Geïmplementeerd in artikel 2.6, derde lid, WFA.
Geen.
–
Artikel 5, derde lid, tweede zin, onderdeel c.
Niet geïmplementeerd. Onderdeel c geldt niet binnen het Nederlandse rechtssysteem.
–
–
Artikel 5, derde lid, derde zin.
Geïmplementeerd in artikel 2.6, vierde lid, WFA.
Geen.
–
Artikel 6, eerste lid, eerste zin, onderdelen a en b.
Geïmplementeerd in artikel 4.1, eerste lid, WFA.
Geen.
–
Artikel 6, eerste lid, tweede en derde zin.
Geïmplementeerd in artikel 4.1, derde lid, WFA.
Geen.
–
Artikel 6, eerste lid, vierde zin.
Geïmplementeerd in artikel 4.1, vierde lid, WFA.
Geen.
–
Artikel 6, eerste lid, vijfde zin.
Geïmplementeerd in artikel 4.1, vijfde lid, WFA.
Geen.
–
Artikel 6, tweede lid, eerste zin.
Geïmplementeerd in artikel 4.7, eerste lid, WFA.
Geen.
–
Artikel 6, tweede lid, tweede zin.
Geïmplementeerd in artikel 4.7, tweede lid, WFA.
Geen.
–
Artikel 6, tweede lid, derde en vierde zin.
Geïmplementeerd in artikel 4.7, derde lid, en artikel 1.2, tweede lid, WFA.
Geen.
–
Artikel 6, tweede lid, vijfde zin.
Geïmplementeerd in artikel 4.7, vierde lid, WFA.
Geen.
–
Artikel 6, tweede lid, zesde en zevende zin.
Geïmplementeerd in artikel 4.7, vijfde lid, WFA.
Geen.
–
Artikel 6, derde lid.
Geïmplementeerd in artikel 4.8, eerste lid, WFA.
Geen.
–
Artikel 7, eerste lid, eerste zin.
Geïmplementeerd in artikel 4.2, eerste lid, WFA.
Geen.
De bevoegde rechter zal in Nederland de voorzieningenrechter zijn.
Artikel 7, eerste lid, tweede zin.
Geïmplementeerd in artikel 4.2, vierde lid, WFA.
Geen.
–
Artikel 7, eerste lid, derde zin.
Geïmplementeerd in artikel 4.2, vijfde lid, WFA.
Geen.
–
Artikel 7, eerste lid, vierde zin.
Geïmplementeerd in artikel 4.2, zesde lid, WFA.
Geen.
–
Artikel 7, eerste lid, vijfde zin.
Geïmplementeerd in artikel 4.2, zevende lid, WFA.
Geen.
–
Artikel 7, tweede lid.
Geïmplementeerd in artikel 4.2, tweede lid, WFA.
Geen.
–
Artikel 7, derde lid.
Gedeeltelijk geïmplementeerd in artikel 4.2, achtste lid, WFA. Gedeeltelijk niet geïmplementeerd
wegens bestaand recht.
Geen.
–
Artikel 8, eerste lid, onderdelen a, b en c.
Geïmplementeerd in artikel 4.3, eerste lid, WFA.
Geen.
–
Artikel 8, eerste lid, onderdeel c, eerste zin.
Geïmplementeerd in artikel 4.3, tweede lid, WFA.
Geen.
–
Artikel 8, eerste lid, onderdeel c, tweede zin.
Geïmplementeerd in artikel 4.3, derde lid, WFA.
Geen.
–
Artikel 8, tweede lid.
Geïmplementeerd in artikel 4.3, vierde lid, WFA.
Geen.
–
Artikel 8, derde lid.
Geïmplementeerd in artikel 4.3, vierde lid, WFA.
Geen.
–
Artikel 8, vierde lid.
Geïmplementeerd in artikel 4.3, vijfde lid, WFA.
Geen.
–
Artikel 8, vijfde lid, eerste zin.
Geïmplementeerd in artikel 4.3, zesde lid, WFA.
Geen.
–
Artikel 8, vijfde lid, tweede zin.
Geïmplementeerd in artikel 4.3, zevende lid, WFA.
Geen.
–
Artikel 8, zesde lid.
Geïmplementeerd in artikel 4.3, achtste lid, WFA.
Geen.
–
Artikel 9, eerste lid.
Geïmplementeerd in artikel 4.4, eerste lid, WFA.
Geen.
–
Artikel 9, tweede lid.
Geïmplementeerd in artikel 4.4, tweede lid, en artikel 1.2, tweede lid, WFA.
Geen.
–
Artikel 9, derde lid, eerste en tweede zin.
Geïmplementeerd in artikel 4.4, derde lid, en artikel 1.2, tweede lid, WFA.
Geen.
–
Artikel 9, derde lid, derde zin.
Geïmplementeerd in artikel 4.4, vierde lid, en artikel 1.2, tweede lid, WFA.
Geen.
–
Artikel 9, derde lid, vierde, vijfde en zesde zin.
Geïmplementeerd in artikel 4.4, vijfde lid, en artikel 1.2, tweede lid, WFA.
Geen.
–
Artikel 10, eerste lid.
Geïmplementeerd in artikel 4.3, negende lid, WFA.
Geen.
–
Artikel 10, tweede lid, eerste zin.
Geïmplementeerd in artikel 4.3, tiende lid, WFA.
Geen.
–
Artikel 10, tweede lid, tweede en derde zin.
Geïmplementeerd in artikel 4.8, vijfde lid, WFA.
Geen.
–
Artikel 10, derde lid.
Geïmplementeerd in artikel 4.5, eerste lid, WFA.
Geen.
–
Artikel 10, vierde lid.
Geïmplementeerd in artikel 4.6, vijfde lid, artikel 4.10, vijfde lid, en artikel 7.2,
vijfde lid, WFA.
Geen.
–
Artikel 11, eerste lid.
Geïmplementeerd in artikel 4.5, tweede lid, WFA.
Geen.
–
Artikel 11, tweede lid, eerste en tweede zin, onderdelen a tot en met g.
Geïmplementeerd in artikel 4.5, derde lid, WFA.
Geen.
–
Artikel 11, tweede lid, derde zin.
Geïmplementeerd in artikel 4.5, vierde lid, WFA.
Geen.
–
Artikel 11, derde lid.
Geïmplementeerd in artikel 4.5, vijfde lid, WFA.
Geen.
–
Artikel 11, vierde lid, eerste zin.
Geïmplementeerd in artikel 4.5, zesde lid, WFA.
Geen.
–
Artikel 11, vierde lid, tweede zin.
Geïmplementeerd in artikel 4.5, zevende lid, WFA.
Geen.
De bevoegde rechter zal in Nederland de voorzieningenrechter zijn.
Artikel 12, eerste lid, aanhef.
Geïmplementeerd in artikel 4.10, eerste lid, WFA.
Geen.
–
Artikel 12, eerste lid, aanhef, onderdeel a en b.
Geïmplementeerd in artikel 4.10, derde lid, WFA.
Geen.
–
Artikel 12, eerste lid, tweede zin.
Geïmplementeerd in artikel 4.10, vierde lid, WFA.
Geen.
–
Artikel 12, tweede lid.
Geïmplementeerd in artikel 4.10, tweede lid, WFA.
Geen.
–
Artikel 13, eerste lid, eerste zin.
Geïmplementeerd in artikel 4.6, eerste lid, WFA.
Geen.
–
Artikel 13, eerste lid, tweede zin.
Geïmplementeerd in artikel 4.6, tweede lid, WFA.
Geen.
–
Artikel 13, eerste lid, derde zin en de onderdelen a tot en met d.
Geïmplementeerd in artikel 4.6, derde lid, WFA.
Geen.
–
Artikel 13, tweede lid.
Geïmplementeerd in artikel 4.6, vierde lid, WFA.
Geen.
–
Artikel 13, derde lid.
Geïmplementeerd in artikel 7.2, eerste, tweede en derde lid, WFA.
Geen.
–
Artikel 14, eerste lid, eerste zin.
Geïmplementeerd in artikel 4.7, eerste lid, en artikel 4.8, eerste lid, WFA.
Geen.
–
Artikel 14, eerste lid, tweede en derde zin.
Geïmplementeerd in artikel 4.8, tweede lid, WFA.
Geen.
–
Artikel 14, tweede lid.
Geïmplementeerd in artikel 4.8, derde lid, WFA.
Geen.
–
Artikel 14, derde lid.
Geïmplementeerd in artikel 4.8, vierde lid, WFA.
Geen.
–
Artikel 15, eerste lid.
Geïmplementeerd in artikel 4.9, eerste lid, WFA.
Geen.
–
Artikel 15, tweede lid.
Geïmplementeerd in artikel 4.9, tweede lid, WFA.
Geen.
–
Artikel 15, derde lid, eerste zin.
Geïmplementeerd in artikel 4.9, derde lid, WFA.
Geen.
–
Artikel 15, derde lid, tweede zin.
Geïmplementeerd in artikel 4.9, vierde lid, WFA.
Geen.
Een in Nederland woonachtige of gevestigde belanghebbende kan zich wenden tot de voorzieningenrechter.
Artikel 15, vierde lid, eerste zin.
Geïmplementeerd in artikel 4.9, vijfde lid, WFA.
Geen.
–
Artikel 15, vierde lid, tweede zin.
Geïmplementeerd in artikel 4.9, zesde en zevende lid, WFA.
Geen.
Bij de invulling van het «eindbesluit» is qua vormgeving gekozen voor de vaststellings-overeenkomst
als bedoeld in artikel 7:900 BW.
Artikel 15, vierde lid, derde zin, eerste deel.
Geïmplementeerd in artikel 6.1, tweede lid, WFA.
Geen.
De bevoegde rechter zal in Nederland de voorzieningenrechter zijn.
Artikel 15, vierde lid, derde zin, tweede deel.
Geïmplementeerd in artikel 6.1, eerste lid, WFA.
Geen.
Bij de invulling van het «eindbesluit» is qua vormgeving gekozen voor de vaststellings-overeenkomst
als bedoeld in artikel 7:900 BW.
Artikel 15, vierde lid, vierde zin.
Geïmplementeerd in artikel 4.9, achtste lid, WFA.
Geen.
–
Artikel 16, eerste lid.
Geïmplementeerd in artikel 5.1, eerste lid, WFA.
Geen.
–
Artikel 16, tweede lid.
Geïmplementeerd in artikel 5.1, tweede lid, WFA.
Geen.
–
Artikel 16, derde lid.
Geïmplementeerd in artikel 2.5, zevende lid, en artikel 3.1, zesde lid, WFA.
Geen.
–
Artikel 16, vierde lid.
Geïmplementeerd in artikel 5.3 WFA.
Geen.
–
Artikel 16, vijfde lid.
Geïmplementeerd in artikel 2.8 WFA.
Geen.
–
Artikel 16, zesde lid, eerste zin.
Geïmplementeerd in artikel 5.2, eerste lid, WFA.
Een lidstaat kan toegang tot de arbitragecommissie weigeren indien in die lidstaat
sancties zijn opgelegd in verband met gecorrigeerde inkomsten of vermogen voor belastingfraude,
opzettelijk verzuim en grove nalatigheid.
Nederland heeft van de geboden beleidsruimte gebruik gemaakt. Toegang tot de arbitragecommissie
kan worden geweigerd indien een straf op grond van strafbare feiten als bedoeld in
de artikelen 68 en 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen met betrekking tot
door de inspecteur gecorrigeerde belastbare inkomsten onherroepelijk is geworden en
deze straf in direct verband staat met het geschilpunt.
Artikel 16, zesde lid, tweede zin.
Geïmplementeerd in artikel 5.2, tweede lid, WFA.
Een lidstaat kan procedures van de richtlijn schorsen ingeval een gerechtelijke of
administratieve procedure is opgestart die aanleiding zou kunnen geven tot sancties,
bedoeld in artikel 16, zesde lid, eerste zin, en deze procedure gelijktijdig met een
van de in deze richtlijn bedoelde procedures wordt gevoerd.
Nederland heeft van de geboden beleidsruimte gebruik gemaakt. Procedures van de WFA
kunnen worden geschorst ingeval van een procedure die aanleiding kan geven tot een
straf als bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, en deze procedures gelijktijdig met
een van de procedures van de WFA wordt gevoerd.
Artikel 16, zevende lid.
Niet geïmplementeerd.
Een lidstaat kan toegang tot de arbitragecommissie van geval tot geval weigeren indien
een geschilpunt geen betrekking heeft op dubbele belasting.
Nederland heeft van de geboden beleidsruimte geen gebruik gemaakt.
Artikel 17.
Geïmplementeerd in artikel 1.2, tweede lid, artikel 2.7, artikel 4.1, tweede lid,
en artikel 4.2, zevende lid, WFA.
Geen.
–
Artikel 18, eerste lid.
Geïmplementeerd in artikel 7.3, eerste lid, WFA.
Geen.
–
Artikel 18, tweede lid.
Geïmplementeerd in artikel 7.3, tweede lid, WFA.
Geen.
–
Artikel 18, derde lid, eerste zin.
Geïmplementeerd in artikel 7.3, tweede lid, WFA.
Geen.
–
Artikel 18, derde lid, tweede en derde zin.
Geïmplementeerd in artikel 7.3, derde lid, WFA.
Geen.
–
Artikel 18, derde lid, vierde en vijfde zin.
Geïmplementeerd in artikel 7.3, vierde lid, WFA.
Geen.
–
Artikel 18, vierde lid.
Behoeft naar zijn aard geen implementatie, bepaling over de rol van de Europese Commissie
en administratieve ondersteuning.
Geen.
–
Artikel 18, vijfde lid.
Geïmplementeerd in artikel 7.3, vijfde lid, en artikel 1.2, tweede lid, WFA.
Geen.
–
Artikel 19, eerste lid.
Behoeft naar zijn aard geen implementatie, bepaling over de rol van de Europese Commissie
en administratieve ondersteuning.
–
–
Artikel 19, tweede lid, eerste zin.
Geïmplementeerd in artikel 7.2, vierde lid, en artikel 1.2, tweede lid, WFA.
Geen.
–
Artikel 19, tweede lid, tweede zin.
Behoeft naar zijn aard geen implementatie, bepaling over de rol van de Europese Commissie.
Geen.
–
Artikel 19, derde lid.
Behoeft naar zijn aard geen implementatie, bepaling over de rol van de Europese Commissie
en administratieve ondersteuning.
Geen.
–
Artikel 20.
Behoeft naar zijn aard geen implementatie, bepaling over de rol van het comité voor
de beslechting van geschillen ten opzichte van de Europese Commissie.
–
–
Artikel 21.
Behoeft naar zijn aard geen implementatie, bepaling over de evaluatie van Richtlijn
2017/1852/EU (PbEU 2017, L 265) door de Europese Commissie.
–
–
Artikel 22.
Behoeft naar zijn aard geen implementatie, bepaling over de omzetting van Richtlijn
2017/1852/EU (PbEU 2017, L 265).
–
–
Artikel 23, eerste zin.
Behoeft naar zijn aard geen implementatie, bepaling over de inwerkingtreding van Richtlijn
2017/1852/EU (PbEU 2017, L 265).
–
–
Artikel 23, tweede zin.
Geïmplementeerd in artikel 8.1, eerste lid, WFA.
Geen.
–
Artikel 23, derde zin.
Geïmplementeerd in artikel 8.1, tweede lid, WFA.
Geen.
–
Artikel 24.
Behoeft naar zijn aard geen implementatie, bepaling over de adressaten van Richtlijn
2017/1852/EU (PbEU 2017, L 265).
–
–
II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
Artikel 1.1
In het eerste lid van het voorgestelde artikel 1.1 zijn de begripsbepalingen opgenomen
die gelden voor de toepassing van de in dit wetsvoorstel opgenomen fiscale arbitrage.
Bij een klacht van een belanghebbende zullen minimaal twee bevoegde autoriteiten,
één van elke lidstaat, betrokken zijn. De autoriteiten van andere betrokken lidstaten
dan Nederland worden in het wetsvoorstel als de «andere bevoegde autoriteit» aangehaald.
Alleen een belanghebbende kan een klacht indienen en daarmee toegang krijgen tot het
in dit wetsvoorstel opgenomen mechanisme. Een belanghebbende is elke persoon die een
fiscaal ingezetene is van een lidstaat en voor wiens belastingheffing het geschilpunt
rechtstreekse gevolgen heeft. Een belangrijk onderdeel van de klacht is de aanwezigheid
van een geschilpunt. Een geschilpunt betreft een kwestie die aanleiding geeft tot
een geschil tussen Nederland en een andere lidstaat over de uitleg of toepassing van
overeenkomsten en bilaterale belastingverdragen die voorzien in de afschaffing van
dubbele belasting op inkomsten of vermogen of over de uitleg of toepassing van het
EU-arbitrageverdrag. Vaak zal een geschilpunt voor de belanghebbende leiden tot dubbele
belasting. Dubbele belasting als bedoeld in dit wetsvoorstel is de heffing van belastingen
die onder een overeenkomst of verdrag ter voorkoming van dubbele belasting op inkomsten
of vermogen vallen door twee of meer lidstaten op dezelfde belastbare inkomsten of
hetzelfde belastbare vermogen wanneer zulks aanleiding geeft tot een additionele belastingheffing,
een toename van de belastingverplichtingen of de annulering of vermindering van verliezen
die met belastbare winst kunnen worden verrekend.
Met het indienen van een klacht op grond van het in dit wetsvoorstel opgenomen mechanisme
maakt de belanghebbende een duidelijke keuze. Hij maakt gebruik van de wettelijke
bevoegdheid en de bevoegdheid van Richtlijn 2017/1852/EU om beslechting te verzoeken
van een geschilpunt in plaats van een beroep op een mechanisme uit het toepasselijke
belastingverdrag of het EU-arbitrageverdrag. Tussen deze mechanismes kunnen verschillen
bestaan met betrekking tot de aanvaarding van de klacht, de procedure voor onderling
overleg tussen de bevoegde autoriteiten en de toegang tot en de werking van de arbitragecommissie.
Het eerste lid van het voorgestelde artikel 1.1 bevat ook overige begripsbepalingen,
zoals arbitrageverdrag van de Unie, belastingwet, inspecteur, lidstaat, procedure
voor onderling overleg, Richtlijn 2013/34/EU,12 Richtlijn 2017/1852/EU13 en voorzieningenrechter van de rechtbank, die geen toelichting nodig hebben. Het
tweede lid van het voorgestelde artikel 1.1 regelt dat niet in het wetsvoorstel gedefinieerde
termen de betekenis hebben die zij hebben uit hoofde van betrokken overeenkomsten
of verdragen die voorzien in de afschaffing van dubbele belasting op inkomsten en
waar van toepassing op vermogen en die van toepassing zijn op de dag van ontvangst
door de belanghebbende van de eerste kennisgeving van de handeling die heeft geleid
of zal leiden tot een geschilpunt of, bij ontbreken van een definitie in dergelijke
overeenkomsten of verdragen, de betekenis hebben die daaraan wordt toegedicht krachtens
Nederlandse belastingwetten waarop deze overeenkomsten of verdragen van toepassing
zijn die gelden op de dag van ontvangst door de belanghebbende van de eerste kennisgeving
van de handeling die heeft geleid of zal leiden tot een geschilpunt, tenzij de context
anders vereist. Ten slotte regelt het derde lid van het voorgestelde artikel 1.1 dat
de Algemene termijnenwet niet van toepassing is. De arbitragerichtlijn legt aan de
betrokkenen partijen, waaronder de belanghebbende, de bevoegde autoriteiten en de
arbitragecommissie, verschillende verplichte termijnen op waarbinnen bepaalde handelingen
dienen te worden verricht. Een eenzijdige Nederlandse aanpassing van deze termijnen
via de uitwerking van de Algemene termijnenwet is niet mogelijk.
Artikel 1.2
In het voorgestelde artikel 1.2, eerste lid, wordt de Minister van Financiën aangewezen
als de bevoegde autoriteit die namens Nederland zal optreden bij de behandeling van
de klacht, de onderlingoverlegprocedure met de andere bevoegde autoriteit en de geschilbeslechtingsprocedure
bij de arbitragecommissie. De Minister van Financiën is ingevolge het tweede lid van
genoemd artikel 1.2 tevens verantwoordelijk voor de contacten en het nakomen van verplichtingen
op grond van deze wet en de arbitragerichtlijn ten aanzien van de Europese Commissie
(EC), de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat en de arbitragecommissie. Ingevolge
het derde lid van genoemd artikel 1.2 kunnen bij of krachtens algemene maatregel van
bestuur regels worden gesteld over de wijze waarop de contacten met de EC, de andere
bevoegde autoriteit en de arbitragecommissie worden vormgegeven. Volledigheidshalve
wordt opgemerkt dat de Minister van Financiën een bevoegde vertegenwoordiger kan aanwijzen
die namens hem zal optreden bij de uitvoering van deze wet. In onderling overlegprocedures
die op basis van een belastingverdrag of het EU-arbitrageverdrag worden gevoerd, is
krachtens mandaat de directeur van de Directie Internationale Zaken en Verbruiksbelastingen
van het directoraat-generaal Fiscale Zaken (DGFZ/IZV/IZ) van het Ministerie van Financiën
aangewezen als bevoegde autoriteit.
Artikel 2.1
Het uitgangspunt dat is vastgelegd in het voorgestelde artikel 2.1, eerste lid, is
dat de belanghebbende de klacht en de daarbij te verstrekken gegevens en inlichtingen
tegelijkertijd bij de Minister van Financiën en de andere bevoegde autoriteit indient.
De belanghebbende heeft op grond van het tweede lid van genoemd artikel 2.1 een termijn
van drie jaar om de klacht en de daarbij te verstrekken gegevens en inlichtingen in
te dienen. De termijn van drie jaar vangt aan met ingang van de dag van ontvangst
door de belanghebbende van de eerste kennisgeving van de handeling die tot het geschilpunt
aanleiding geeft of zal geven. In principe zal de Minister van Financiën de dagtekening
van de belastingaanslag, die aanleiding geeft tot het geschilpunt, als het aanvangsmoment
van de termijn van drie jaar hanteren. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval
kan overleg met de andere bevoegde autoriteit ertoe leiden dat dit aanvangsmoment
op een ander tijdstip wordt vastgesteld. Tijdens dit overleg is bijvoorbeeld komen
vast te staan dat de belanghebbende de eerste kennisgeving van de handeling die tot
het geschilpunt aanleiding heeft gegeven vóór de dagtekening van de belastingaanslag
heeft ontvangen. Het derde lid van genoemd artikel 2.1 regelt dat de indieningstermijn
van drie jaar niet wordt geschorst door het instellen van bezwaar of beroep tegen
een belastingaanslag die mede ziet op een geschilpunt of het instellen van overige
nationale rechtsmiddelen met betrekking tot een geschilpunt. Het vierde lid van genoemd
artikel 2.1 geeft aan dat de belanghebbende binnen twee maanden na ontvangst van de
klacht door de Minister van Financiën een ontvangstbevestiging hiervan krijgt. De
andere bevoegde autoriteit zal binnen dezelfde termijn ook deze ontvangstbevestiging
krijgen, waarbij, op grond van het vijfde lid van genoemd artikel 2.1, de Minister
van Financiën de andere bevoegde autoriteit in kennis stelt van de taal of talen waarin
hij wil communiceren.
Artikel 2.2
Het voorgestelde artikel 2.2 bevat een overzicht van de gegevens en inlichtingen die
de belanghebbende dient te verstrekken als hij een klacht indient bij de Minister
van Financiën en de andere bevoegde autoriteit. De verschillende gegevens en inlichtingen
zijn opgenomen in negen onderdelen van genoemd artikel 2.2.
Onderdeel a geeft aan welke feitelijke gegevens omtrent de identificatie van de belanghebbende
dienen te worden verstrekt. Onderdeel b regelt de informatieverstrekking voor wat
betreft de voor het geschilpunt relevante belastingtijdvakken alsmede de lidstaten
die betrokken zijn.
In onderdeel c wordt in meer algemene zin aangegeven dat de relevante feiten en omstandigheden
door de belanghebbende dienen te worden verstrekt waaronder de aard en de dag van
de handelingen die aanleiding geven tot het geschilpunt. Deze gegevens en inlichtingen
worden in de arbitragerichtlijn nader toegelicht. Onder de relevante feiten en omstandigheden
dient in dat verband mede te worden verstaan: de bijzonderheden over de structuur
van de transactie, de verhouding tussen de belanghebbende en de andere partijen bij
de relevante transacties alsmede de feiten die te goeder trouw in een wederzijds bindende
overeenkomst tussen de belanghebbende en de belastingdienst van de betreffende lidstaat
zijn vastgelegd.14 Verder dient onder de aard en de dag van de handelingen die aanleiding geven tot
het geschilpunt te worden verstaan: de bijzonderheden over dezelfde in de andere lidstaat
ontvangen inkomsten, bijzonderheden over de opneming daarvan in de belastbare inkomsten
in de andere lidstaat en bijzonderheden over de belastingen die in verband met die
inkomsten in de andere lidstaat zijn geheven of zullen worden geheven.15 Onderdeel d regelt de gegevensverstrekking met betrekking tot de toepasselijke wet-
en regelgeving en de toepasselijke verdragen of overeenkomsten die voorzien in de
afschaffing van dubbele belasting. Onderdeel e bepaalt dat door de belanghebbende
een schriftelijke verklaring moet worden verstrekt of afschriften van bewijstukken
over de reden van het bestaan van het geschilpunt, over de nadere bijzonderheden met
betrekking tot ingestelde bezwaar- en beroepsprocedures of anderszins ingestelde nationale
rechtsmiddelen en regelt voorts dat de belanghebbende een schriftelijke toezegging
doet om zo volledig en snel mogelijk te reageren op informatieverzoeken van de Minister
van Financiën en alle gevraagde documenten te zullen verstrekken. De onderdelen f
en g regelen dat de belanghebbende in voorkomend geval gehouden is een afschrift te
verstrekken van het document waarin het definitieve besluit is weergegeven met betrekking
tot de belastingaanslag die aanleiding vormt tot het geschilpunt of een afschrift
van een ander document dat de betrokken belastingautoriteiten met betrekking tot het
geschilpunt hebben verstrekt. Onderdeel h bepaalt dat de gegevens dienen te worden
verstrekt over eventuele klachten die door de belanghebbende zijn ingediend uit hoofde
van een andere procedure voor onderling overleg of geschillenbeslechting en bepaalt
voorts dat de belanghebbende dient toe te zeggen akkoord te zullen gaan met beëindiging
van deze andere procedures. Naast de hiervoor concreet genoemde gegevens en inlichtingen,
kunnen de Minister van Financiën en de andere bevoegde autoriteit op grond van onderdeel
i van het voorgestelde artikel 2.2 specifieke aanvullende gegevens en inlichtingen
die noodzakelijk worden geacht voor een grondig onderzoek van de zaak in kwestie opvragen
bij de belanghebbende.
Artikel 2.3
De Minister van Financiën kan op grond van het voorgestelde artikel 2.3, eerste lid,
bij de toepassing van het voorgestelde artikel 2.2, onderdeel i, binnen drie maanden
na ontvangst van de klacht de belanghebbende verzoeken om specifieke aanvullende gegevens
en inlichtingen die noodzakelijk worden geacht voor een grondig onderzoek van de zaak
in kwestie. Het tweede lid van genoemd artikel 2.3 regelt dat de belanghebbende vervolgens
een termijn heeft van drie maanden na ontvangst van het verzoek van de Minister van
Financiën om alle gevraagde gegevens en inlichtingen aan hem te verstrekken. De belanghebbende
zendt tegelijkertijd een afschrift van deze gegevens en inlichtingen toe aan de andere
bevoegde autoriteit.
Artikel 2.4
De bij de Minister van Financiën ingediende klacht en de daarbij behorende gegevens
en inlichtingen dienen op grond van het voorgestelde artikel 2.4 in de Nederlandse
of Engelse taal te worden gesteld.
Artikel 2.5
Het voorgestelde artikel 2.5 ziet op het besluit van de Minister van Financiën om
de klacht te aanvaarden of af te wijzen. De Minister van Financiën dient op grond
van het eerste lid van genoemd artikel 2.5 binnen een termijn van zes maanden zijn
besluit hierover te nemen. Deze termijn vangt aan met ingang van de dag van ontvangst
van de klacht. Indien de Minister van Financiën gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid
om specifieke aanvullende gegevens en inlichtingen, die noodzakelijk worden geacht
voor een grondig onderzoek van de zaak in kwestie, op te vragen bij de belanghebbende,
vangt de termijn van zes maanden na de dag van ontvangst van deze verzochte gegevens
en inlichtingen aan.
Zodra de Minister van Financiën een besluit over aanvaarding of afwijzing van de klacht
heeft genomen, worden de belanghebbende en de andere bevoegde autoriteit hiervan onverwijld
schriftelijk in kennis gesteld. Tegen het besluit over aanvaarding of afwijzing van
de klacht van de Minister van Financiën kan geen beroep worden ingediend. Ingeval
de Minister van Financiën niet tijdig een besluit over de klacht heeft genomen, zorgt
de in het tweede lid van het voorgestelde artikel 2.5 opgenomen fictie ervoor dat
de klacht wordt geacht door hem te zijn aanvaard.
Het derde lid van genoemd artikel 2.5 regelt in welke gevallen de Minister van Financiën
de klacht van de belanghebbende zal afwijzen. Een van de gronden hiertoe is de «inhoudelijke»
toets met betrekking tot het al dan niet aanwezig zijn van een geschilpunt. De Minister
van Financiën zal toetsen of er sprake is van een geschil tussen lidstaten over de
uitleg of toepassing van overeenkomsten en bilaterale belastingverdragen die voorzien
in de afschaffing van dubbele belasting op inkomsten of vermogen of over de uitleg
of toepassing van het EU-arbitrageverdrag. Vaak zal een geschilpunt betrekking hebben
op een situatie van dubbele belasting door twee of meer lidstaten op dezelfde belastbare
inkomsten of hetzelfde belastbare vermogen van de belanghebbende. Een geschilpunt
kan echter ook betrekking hebben op een situatie waarbij geen sprake is van dubbele
belasting. Hierbij kan worden gedacht aan kwalificatievraagstukken, de toepassing
van een non-discriminatiebepaling en de situatie dat een verdragsland toch belasting
heft wanneer een ander verdragsland zijn toegewezen heffingsrecht op grond van het
belastingverdrag niet effectueert. Indien er geen sprake is van een geschilpunt zal
de Minister van Financiën de klacht afwijzen. De belanghebbende wordt in kennis gesteld
van de algemene redenen voor afwijzing.
Naast het al dan niet aanwezig zijn van een geschilpunt zal de Minister van Financiën
bij zijn besluitvorming ook toetsen of voldaan is aan de formele voorwaarden verbonden
aan de klacht die zijn opgenomen in de voorgestelde artikelen 2.1, 2.2, 2.3 en 2.4.
Een klacht dient binnen de termijn van drie jaar te zijn ingediend, dient de vereiste
gegevens en inlichtingen te bevatten of specifieke aanvullende gegevens en inlichtingen
dienen op verzoek te worden verstrekt en zowel de klacht als de vereiste en verzochte
gegevens en inlichtingen dienen te zijn gesteld in de Nederlandse of Engelse taal.
Indien niet aan deze formele voorwaarden wordt voldaan, zal de Minister van Financiën
de klacht afwijzen. De belanghebbende wordt in kennis gesteld van de algemene redenen
voor afwijzing.
In het voorgestelde artikel 2.5 worden daarnaast nog drie situaties geregeld die bij
de behandeling van de klacht door de Minister van Financiën van toepassing kunnen
zijn. De Minister van Financiën heeft op grond van het vierde lid van genoemd artikel
2.5 de mogelijkheid om het geschilpunt eenzijdig te beslechten. Dit kan betekenen
dat dubbele belasting wordt weggenomen door middel van een verlaging van een belastingaanslag.
De Minister van Financiën kan hiertoe een vaststellingsovereenkomst in de zin van
artikel 900 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW) sluiten met de belanghebbende
waarin nadere voorwaarden kunnen worden opgenomen. In het vijfde lid van genoemd artikel
2.5 is geregeld dat ook de belanghebbende vroegtijdig de procedure kan beëindigen
door middel van het intrekken van zijn klacht. Verder is in het zesde lid van genoemd
artikel 2.5 geregeld dat alle procedurehandelingen uit hoofde van het wetsvoorstel
worden beëindigd indien een geschilpunt om welke reden dan ook ophoudt te bestaan.
Ingeval de belanghebbende voor of tijdens de behandeling van de klacht bezwaar of
beroep heeft ingesteld tegen een ingevolge de belastingwet genomen besluit als bedoeld
in artikel 26, eerste lid, AWR dat betrekking heeft op het geschilpunt, bijvoorbeeld
een belastingaanslag, heeft dit op grond van het zevende lid van genoemd artikel 2.5
gevolgen voor het aanvangsmoment van de termijn van zes maanden waarbinnen de Minister
van Financiën zijn besluit tot aanvaarding of afwijzing van de klacht dient te nemen.
Deze termijn vangt in deze situatie aan met ingang van de dag waarop de beslissing
in die procedure onherroepelijk is geworden of die procedurehandelingen anderszins
definitief zijn gesloten dan wel zijn opgeschort.
Artikel 2.6
In het eerste lid van het voorgestelde artikel 2.5 is expliciet opgenomen dat tegen
het besluit over aanvaarding of afwijzing van de klacht van de Minister van Financiën
geen beroep kan worden ingediend. In het eerste lid van het voorgestelde artikel 2.6
wordt hierop een uitzondering gemaakt. Ingeval de klacht zowel door de Minister van
Financiën als door de andere bevoegde autoriteit wordt afgewezen, zorgt het eerste
lid van het voorgestelde artikel 2.6 ervoor dat bezwaar en beroep mogelijk is. Hiermee
wordt voldaan aan de eis van de arbitragerichtlijn die in deze situatie een nationale
beroepsmogelijkheid vereist.
Beroep kan worden ingesteld bij de fiscale bestuursrechter overeenkomstig de procedureregels
van hoofdstuk V, afdeling 2, AWR. Bij de afwijzing van de klacht kan de rechtsvraag
spelen of al dan niet sprake is van dubbele belasting dan wel of gehandeld is in strijd
met een bepaling van een bilateraal belastingverdrag of het EU-arbitrageverdrag. Een
fiscale rechter is bij uitstek de meest geschikte rechter om over dergelijke, mogelijk
zeer fiscaaltechnische, materie te oordelen.
De bezwaartermijn vangt op grond van het tweede lid van genoemd artikel 2.6 aan met
ingang van de dag na de dag waarop de belanghebbende in kennis is gesteld van de besluiten
tot afwijzing van de klacht van de Minister van Financiën en de andere bevoegde autoriteit.
Het kan voorkomen dat de belanghebbende eerst een afwijzing van een klacht ontvangt
van de Minister van Financiën en op een later moment van de andere bevoegde autoriteit
(en vice versa). De bezwaartermijn van zes weken vangt aan met ingang van de dag na
de dag dat de laatste afwijzing is ontvangen. Het bezwaarschrift kan bij de Minister
van Financiën of zijn bevoegde vertegenwoordiger worden ingediend.
Zolang bezwaar en beroep tegen de afwijzing van de klacht mogelijk is, kan een belanghebbende
op grond van het derde lid van genoemd artikel 2.6 niet schriftelijk verzoeken om
een arbitragecommissie in te stellen op grond van het voorgestelde artikel 4.1, eerste
lid, aanhef en onderdeel a. Laatstgenoemde mogelijkheid voor de belanghebbende ziet
namelijk op de situatie dat niet alle bevoegde autoriteiten de klacht hebben afgewezen.
De arbitragerichtlijn verplicht in de situatie van afwijzing van de klacht door slechts
één van de bevoegde autoriteiten dat het geschilpunt kan worden voorgelegd aan een
arbitragecommissie. Het vierde lid van genoemd artikel 2.6 bepaalt dat het eindoordeel
in de bezwaar- en beroepsprocedure, bedoeld in het eerste lid van dat artikel, een
besluit van de Minister van Financiën tot afwijzing van de klacht vervangt.
Artikel 2.7
Ingeval de belanghebbende een Nederlands ingezetene is en geen grote onderneming is
en ook niet deel uitmaakt van een grote groep zoals gedefinieerd in Richtlijn 2013/34/EU,
hoeft hij op grond van het voorgestelde artikel 2.7, eerste lid, de klacht en de vereiste
en verzochte gegevens en inlichtingen, intrekkingen en andere verzoeken uitsluitend
in te dienen bij de Minister van Financiën.16 Hiermee worden omvangrijke administratieve lasten voor die groep voorkomen. Het tweede
lid van genoemd artikel 2.7 bepaalt dat de Minister van Financiën ervoor zal zorgdragen
dat de andere bevoegde autoriteit binnen twee maanden na de ontvangst van de klacht,
de gegevens en inlichtingen, de intrekkingen en de andere verzoeken, bedoeld in het
eerste lid van dat artikel, volledig op de hoogte is van de in overeenstemming met
dat lid ingediende klacht, de daarbij behorende gegevens en inlichtingen, de intrekkingen
en de andere verzoeken. Bij fictie wordt de belanghebbende geacht deze stukken bij
alle betrokken lidstaten te hebben ingediend op het moment van kennisgeving door de
Minister van Financiën aan de andere bevoegde autoriteit. Het derde lid van genoemd
artikel 2.7 bepaalt dat ingeval aanvullende gegevens en inlichtingen worden ontvangen
op grond van de voorgestelde artikelen 2.3 en 3.3, de Minister van Financiën een afschrift
daarvan doet toekomen aan de andere bevoegde autoriteit. Zodra deze afschriften zijn
toegezonden aan de andere bevoegde autoriteit, wordt bij fictie geacht dat deze aanvullende
gegevens en inlichtingen door alle bevoegde autoriteiten zijn ontvangen op de dag
waarop de ontvangst door de Minister van Financiën heeft plaatsgevonden.
Artikel 2.8
Uit het voorgestelde artikel 2.8 volgt dat het indienen van een klacht op grond van
het in dit wetsvoorstel opgenomen mechanisme gevolgen heeft voor eventuele andere
aanhangige procedures voor onderling overleg of geschilbeslechtingsprocedures uit
hoofde van een overeenkomst die of een verdrag dat wordt uitgelegd of toegepast in
verband met het betreffende geschilpunt. De indiening van een klacht maakt verplicht
een einde aan deze procedures. Zij worden beëindigd met ingang van de dag van de eerste
ontvangst van de klacht door de Minister van Financiën of de andere bevoegde autoriteit.
Een belanghebbende dient derhalve goed voor ogen te hebben dat de indiening van een
klacht dit gevolg kan hebben. Een intrekking van een klacht door de belanghebbende
brengt niet met zich dat deze procedures niet beëindigd dienen te worden.
Artikel 3.1
In het eerste en tweede lid van het voorgestelde artikel 3.1 worden de termijn van
de procedure voor onderling overleg alsmede het aanvangsmoment van die termijn geregeld.
Nadat de Minister van Financiën en de andere bevoegde autoriteit de klacht hebben
aanvaard, spannen zij zich in om binnen een termijn van twee jaar het geschilpunt
in onderling overleg te beslechten. Deze termijn vangt aan met ingang van de dag van
verzending van de aanvaarding van de klacht door de Minister van Financiën aan de
belanghebbende, tenzij deze dag is gelegen vóór de dag waarop de andere bevoegde autoriteit
de aanvaarding van de klacht heeft verzonden aan de belanghebbende, in welk geval
de termijn aanvangt met ingang van de laatstgenoemde dag. Er kan tijd zitten tussen
de verzending van de aanvaarding van de klacht door de Minister van Financiën en de
verzending van de aanvaarding van de klacht door de andere bevoegde autoriteit (en
vice versa). De termijn van twee jaar vangt derhalve aan met ingang van de dag van
de laatste verzending van een aanvaarding van de klacht.
Het derde lid van het voorgestelde artikel 3.1 geeft de mogelijkheid aan de Minister
van Financiën of de andere bevoegde autoriteit om de periode van twee jaar te verlengen
naar drie jaar. Omdat Nederland een voorstander is van een snelle en efficiënte oplossing
van geschilpunten, zal de Minister van Financiën het uitgangspunt hanteren om van
deze bevoegdheid geen gebruik te maken. De Minister van Financiën stelt op grond van
het vierde lid van genoemd artikel 3.1 de belanghebbende onverwijld over de beslechting
van het geschilpunt in kennis. Het vijfde lid van genoemd artikel 3.1 regelt dat indien
de termijn voor de procedure voor onderling overleg is verstreken zonder beslechting
van het geschilpunt, de Minister van Financiën de belanghebbende daarvan in kennis
stelt, inclusief een opgave van algemene redenen. Ingeval de belanghebbende bezwaar
of beroep heeft ingesteld tegen een ingevolge de belastingwet genomen besluit als
bedoeld in artikel 26, eerste lid, AWR dat betrekking heeft op het geschilpunt, bijvoorbeeld
een belastingaanslag, heeft dit op grond van het zesde lid van genoemd artikel 3.1
gevolgen voor het aanvangsmoment van de termijn van twee jaar. Deze termijn vangt
in deze situatie aan met ingang van de dag waarop de beslissing in die procedure onherroepelijk
is geworden of die procedurehandelingen anderszins definitief zijn gesloten dan wel
zijn opgeschort.
Artikel 3.2
Met de kennisgeving aan de belanghebbende dat een beslechting van het geschilpunt
is overeengekomen, verstrekt de Minister van Financiën op grond van het eerste lid
van het voorgestelde artikel 3.2 tevens aan de belanghebbende een vaststellingsovereenkomst
in de zin van artikel 900 van Boek 7 van het BW. Deze overeenkomst bevat bindende
en afdwingbare voorwaarden over de definitieve beslechting van het geschilpunt. In
overleg met de belanghebbende kan de overeenkomst worden gewijzigd en aangevuld. De
belanghebbende heeft uiteraard ook de mogelijkheid om de voorgestelde beslechting
van het geschilpunt niet te accepteren.
De vaststellingsovereenkomst bevat op grond van het tweede lid van genoemd artikel
3.2 in ieder geval een verklaring van de belanghebbende dat hij de overeenstemming
over de beslechting van het geschilpunt aanvaardt en dat hij afziet van Nederlandse
rechtsmiddelen met betrekking tot het geschilpunt of onderdelen daarvan. Reeds in
gang gezette procedures door de belanghebbende dienen te worden beëindigd; in dat
kader dient de belanghebbende binnen zestig dagen na het sluiten van de vaststellingsovereenkomst
de Minister van Financiën gegevens en inlichtingen te verstrekken die aannemelijk
maken dat de procedurehandelingen worden beëindigd.
Artikel 3.3
Overeenkomstig de formele voorwaarden die gelden bij de behandeling van de klacht
kan de Minister van Financiën tijdens de procedure voor onderling overleg de belanghebbende
verzoeken om gegevens en inlichtingen te verstrekken die voor de beslechting van het
geschilpunt van belang kunnen zijn. Uit het tweede lid van het voorgestelde artikel
3.3 vloeit voort dat de te verstrekken gegevens en inlichtingen in de Nederlandse
of Engelse taal dienen te zijn gesteld.
Artikel 4.1
De arbitragecommissie wordt op grond van het eerste lid van het voorgestelde artikel
4.1 op schriftelijk verzoek van de belanghebbende aan de Minister van Financiën en
de andere bevoegde autoriteit in twee gevallen ingesteld:
a. indien de klacht van de belanghebbende is afgewezen door de bevoegde autoriteit van
ten minste één lidstaat, maar niet door de bevoegde autoriteiten van alle lidstaten;
of
b. indien de Minister van Financiën en de andere bevoegde autoriteit niet tijdig overeenstemming
hebben bereikt over de beslechting van het geschilpunt in de procedure voor onderling
overleg.
In het tweede lid van genoemd artikel 4.1 is bepaald dat artikel 2.7 van overeenkomstige
toepassing is bij het doen van een verzoek. Dat impliceert kortweg dat de belanghebbende
kan volstaan met het indienen van een verzoek bij alleen de Minister van Financiën
als hij een Nederlands ingezetene is en geen grote onderneming is en ook niet deel
uitmaakt van een grote groep zoals gedefinieerd in Richtlijn 2013/34/EU en dat de
Minister van Financiën de andere bevoegde autoriteit hiervan in kennis stelt.
Voor de situatie van het eerste lid, onderdeel a, van genoemd artikel 4.1 bevat het
derde lid van dat artikel een aanvullende voorwaarde om een verzoek tot het instellen
van een arbitragecommissie te doen voor de belanghebbende. De afwijzing van één van
de bevoegde autoriteiten dient onherroepelijk te zijn. Ingeval de klacht is aanvaard
door de andere bevoegde autoriteit en afgewezen door de Minister van Financiën, is
de afwijzing van de klacht automatisch onherroepelijk omdat op grond van het voorgestelde
artikel 2.5 geen beroep kan worden ingesteld tegen het besluit tot afwijzing van de
klacht. Indien sprake is van een voor bezwaar vatbare beschikking als bedoeld in het
voorgestelde artikel 2.6, waarbij zowel de Minister van Financiën als de andere bevoegde
autoriteit de klacht heeft afgewezen, dient met betrekking tot deze beschikking vast
te staan dat:
– geen bezwaar en geen beroep (meer) kan worden ingesteld;
– geen bezwaar en geen beroep aanhangig is; en
– de belanghebbende formeel afstand heeft gedaan van zijn recht van bezwaar en beroep.
Immers, indien de afwijzing van de klacht van de Minister van Financiën via bezwaar
en beroep alsnog leidt tot aanvaarding van de klacht en in de andere betrokken lidstaat
een procedure eveneens heeft geleid tot een aanvaarding van de klacht, gaan de Minister
van Financiën en de andere bevoegde autoriteit over tot de procedure voor onderling
overleg.
Het vierde lid van genoemd artikel 4.1 regelt dat de termijn voor de belanghebbende
om het instellen van een arbitragecommissie te verzoeken vijftig dagen is. Het aanvangsmoment
van deze termijn is afhankelijk van de situatie. Voor de beschreven situatie van het
eerste lid, onderdeel a, van genoemd artikel 4.1 vangt de termijn van vijftig dagen
aan na de dag van ontvangst door de belanghebbende van het besluit tot afwijzing van
de klacht van één van de betrokken bevoegde autoriteiten. Echter, als het besluit
tot aanvaarding van de klacht door de andere bevoegde autoriteit na deze dag is ontvangen
gaat de termijn van vijftig dagen lopen op de dag na de dag van ontvangst van de aanvaarding
van de klacht. Door Nederland wordt het standpunt ingenomen dat de termijn van vijftig
dagen dus aansluit bij het moment dat er zekerheid is dat de klacht door ten minste
één bevoegde autoriteit is afgewezen en door ten minste één andere bevoegde autoriteit
is aanvaard. Hierbij geldt wel de hiervoor beschreven voorwaarde dat tegen de afwijzing
van de klacht geen procedurehandelingen meer openstaan in één van de betrokken lidstaten
of de belanghebbende hier formeel afstand van doet.
Bij de situatie van het eerste lid, onderdeel a, van genoemd artikel 4.1 is het dus
ook mogelijk dat alle bevoegde autoriteiten de klacht aanvankelijk hebben afgewezen
en de belanghebbende in één van de lidstaten of in alle lidstaten een beroepsprocedure
start tegen de afwijzing van de klacht. In geval van een beroepsprocedure in één van
de lidstaten, vangt de termijn van vijftig dagen aan na de dag van het eindoordeel
in de gerechtelijke procedure dat strekt tot aanvaarding van de klacht. Hierbij geldt
wel de hiervoor beschreven voorwaarde dat tegen de afwijzing van de klacht geen procedurehandelingen
meer openstaan in de andere betrokken lidstaat. In geval van ingestelde beroepsprocedures
in alle betrokken lidstaten zal door Nederland het standpunt worden ingenomendat de
termijn van vijftig dagen aanvangt na de dag dat zekerheid door de belanghebbende
wordt verkregen dat één eindoordeel in een gerechtelijke procedure strekt tot aanvaarding
van de klacht en bij één eindoordeel in een gerechtelijke procedure de afwijzing van
de klacht in stand blijft. Voor de situatie van het eerste lid, onderdeel b, van genoemd
artikel 4.1 vangt de termijn van vijftig dagen aan na de dag van ontvangst van de
kennisgeving dat geen overeenstemming is bereikt tijdens de procedure voor onderling
overleg.
Het vijfde lid van genoemd artikel 4.1 schrijft voor dat de arbitragecommissie binnen
120 dagen na de dag van ontvangst van het verzoek, bedoeld in het eerste lid van genoemd
artikel 4.1, wordt ingesteld. De voorzitter van de arbitragecommissie stelt de belanghebbende
onverwijld schriftelijk in kennis van de instelling van de arbitragecommissie.
Artikel 4.2
Het voorgestelde artikel 4.2 voorziet in de mogelijkheid om een gerechtelijke procedure
in te stellen indien de arbitragecommissie niet tijdig is ingesteld. Op grond van
het eerste lid van genoemd artikel 4.2 kan de belanghebbende zich in dat geval in
Nederland wenden tot de voorzieningenrechter, bedoeld in het Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering, om de arbitragecommissie in te stellen. Het tweede lid van genoemd
artikel 4.2 bepaalt dat de deurwaarder voor dat doel binnen dertig dagen na afloop
van de 120 dagentermijn, bedoeld in het voorgestelde artikel 4.1, vijfde lid, een
exploot van dagvaarding dient uit te brengen aan de Minister van Financiën. Met het
exploot van dagvaarding wordt gevorderd dat de Minister van Financiën alsnog tot het
instellen van de arbitragecommissie overgaat. Op grond van deze vordering dient de
Minister van Financiën onder andere een vooraanstaande onafhankelijke persoon en een
plaatsvervanger te benoemen uit de lijst, bedoeld in het voorgestelde artikel 4.4.
Nederland hanteert verder het uitgangspunt dat de Minister van Financiën de andere
bevoegde autoriteit dient te informeren over de gerechtelijke procedure tot het instellen
van de arbitragecommissie, waardoor de andere bevoegde autoriteit kan worden bewogen
om ook een vooraanstaande onafhankelijke persoon en een plaatsvervanger te benoemen.
De arbitragerichtlijn heeft niet expliciet een gevolg verbonden aan de eventuele omstandigheid
dat een belanghebbende zich niet binnen de termijn van 30 dagen heeft gewend tot de
nationaal bevoegde rechter. Nederland is van mening dat ingeval de exploot van de
dagvaarding na de termijn van 30 dagen, bedoeld in het tweede lid van het voorgestelde
artikel 4.2, aan de Minister van Financiën is uitgebracht de belanghebbende niet-ontvankelijk
is.
Op grond van het derde lid van genoemd artikel 4.2 wordt een arbitragecommissie geacht
niet te zijn ingesteld als de arbitragecommissie niet voldoet aan de vereisten van
het voorgestelde artikel 4.3, eerste lid. In het vierde lid van genoemd artikel 4.2
is geregeld dat in een gerechtelijke procedure, in Nederland bij de voorzieningenrechter,
de belanghebbende de rechter kan verzoeken een vooraanstaande onafhankelijke persoon
en een plaatsvervanger te benoemen uit de lijst, bedoeld in het voorgestelde artikel
4.4, indien de Minister van Financiën dit heeft nagelaten. Ingeval zowel de Minister
van Financiën als de andere bevoegde autoriteit dit heeft nagelaten, kan de belanghebbende,
op grond van het vijfde lid van genoemd artikel 4.2, in een procedure bij de bevoegde
rechtbank of de nationale benoemingsinstantie in de betrokken lidstaten verzoeken
de vooraanstaande onafhankelijke personen te benoemen uit de lijst, bedoeld in het
voorgestelde artikel 4.4. In Nederland is de bevoegde rechter ook in deze situatie
de civiele voorzieningenrechter. Ingeval meerdere belanghebbenden betrokken zijn,
delen zij op grond van het zevende lid van genoemd artikel 4.2 een gedaan verzoek
als bedoeld in het vierde of vijfde lid van genoemd artikel 4.2 mee aan hun woonstaat.
Indien één belanghebbende betrokken is, wordt ingevolge het zevende lid van genoemd
artikel 4.2 de mededeling van het verzoek gedaan aan de Minister van Financiën en
de andere bevoegde autoriteit voor zover zij hebben nagelaten ten minste één vooraanstaande
onafhankelijke persoon en een plaatsvervanger te benoemen. Op grond van het achtste
lid van genoemd artikel 4.2 stelt de bevoegde voorzieningenrechter van de rechtbank
de Minister van Financiën in kennis van de door hem benoemde onafhankelijke personen.
Nederland is van mening dat de taak van de nationaal bevoegde rechter in de gerechtelijke
procedure, in Nederland de voorzieningenrechter op grond van het voorgestelde artikel
4.2, is beperkt tot het benoemen van een vooraanstaande onafhankelijke persoon en
een plaatsvervanger overeenkomstig het vierde en vijfde lid van het voorgestelde artikel
4.2. Hierbij dient te worden opgemerkt dat ingeval aan de voorwaarden van het vijfde
lid van het voorgestelde artikel 4.2 wordt voldaan, de voorzieningenrechter een vooraanstaande
onafhankelijke persoon en een plaatsvervanger van elke betrokken lidstaat benoemt
uit de lijst, bedoeld in artikel 4.4.
Het verdere verloop van het instellen van de arbitragecommissie is volgens Nederland
als volgt. De bevoegde vertegenwoordigers van de Minister van Financiën zullen medewerkers
zijn van DGFZ/IZV/IZ. Deze medewerkers zullen in principe doorlopend bevoegd zijn,
waardoor een aanvullende benoeming niet benodigd is. Dit zal nagenoeg ook altijd het
geval zijn bij de bevoegde vertegenwoordigers van de andere bevoegde autoriteit. Ingeval
het vierde lid van het voorgestelde artikel 4.2 van toepassing is, zullen de bevoegde
vertegenwoordigers van de Minister van Financiën en van de andere bevoegde autoriteit
en de vooraanstaande onafhankelijke personen een voorzitter kiezen uit de lijst van
vooraanstaande onafhankelijke personen, bedoeld in artikel 4.4, overeenkomstig het
achtste lid van het voorgestelde artikel 4.3. Ingeval het vijfde lid van het voorgestelde
artikel 4.2 van toepassing is, zullen de door de nationaal bevoegde rechter of de
door de nationale benoemingsinstantie benoemde vooraanstaande onafhankelijke personen
de voorzitter benoemen door middel van loting uit de lijst van vooraanstaande onafhankelijke
personen, bedoeld in artikel 4.4. Bij deze loting is de voorwaarde dat de voorzitter
in principe een rechter is, op grond van het voorgestelde artikel 4.3, achtste lid,
niet van toepassing. Overeenkomstig het vijfde lid van het voorgestelde artikel 4.1
stelt in alle gevallen de voorzitter van de arbitragecommissie de belanghebbende onverwijld
schriftelijk in kennis van de instelling van de arbitragecommissie.
Artikel 4.3
De vormgeving van de arbitragecommissie wordt via het voorgestelde artikel 4.3 voorzien
van een wettelijke grondslag. De arbitragecommissie bestaat in ieder geval uit een
voorzitter, een bevoegde vertegenwoordiger van de Minister van Financiën, een bevoegde
vertegenwoordiger van de andere bevoegde autoriteit, een vooraanstaande onafhankelijke
persoon die door de Minister van Financiën wordt benoemd en een vooraanstaande onafhankelijke
persoon die door de andere bevoegde autoriteit wordt benoemd. Bij het benoemen van
de vooraanstaande onafhankelijke persoon zal de Minister van Financiën en zijn bevoegde
vertegenwoordiger het advies van de Raad voor de rechtspraak meewegen omtrent het
benoemen van een fiscale rechter.
Met betrekking tot het benoemen van de vooraanstaande onafhankelijke personen gelden
verschillende voorwaarden. Het tweede lid van genoemd artikel 4.3 regelt dat de vooraanstaande
onafhankelijke personen worden benoemd uit een eerder gevormde lijst die bekend is
bij de EC. Op grond van het derde lid van genoemd artikel 4.3 kunnen de Minister van
Financiën en de andere bevoegde autoriteit onderling besluiten het aantal bevoegde
vertegenwoordigers en vooraanstaande onafhankelijke personen te verhogen van één naar
twee. In het vierde lid van genoemd artikel 4.3 is geregeld dat de Minister van Financiën
en de andere bevoegde autoriteit de wijze van benoeming van de vooraanstaande onafhankelijke
personen en een plaatsvervanger overeenkomen. Indien geen overeenstemming is bereikt,
geschiedt de benoeming van deze personen door loting. Het vijfde lid van genoemd artikel
4.3 bepaalt dat de Minister van Financiën en de andere bevoegde autoriteit bezwaar
kunnen maken tegen de benoeming van een vooraanstaande onafhankelijke persoon. Dit
is niet mogelijk indien de benoeming heeft plaatsgevonden door een rechter op grond
van het voorgestelde artikel 4.2, vierde en vijfde lid. Bezwaar kan worden gemaakt
om elke vooraf tussen de Minister van Financiën en de andere bevoegde autoriteit overeengekomen
reden alsmede in het geval dat
a. de betreffende persoon behoort tot of werkt namens één van de betrokken belastingadministraties
of op enig moment in die situatie verkeerde in een periode van drie jaren voorafgaand
aan de benoeming;
b. de persoon een deelneming van betekenis of stemrecht heeft in één van de betrokken
belanghebbenden of deze deelneming of stemrecht op enig moment in een periode van
vijf jaren voorafgaand aan zijn benoeming heeft gehad;
c. de persoon een werknemer of adviseur is van de belanghebbende of deze positie op enig
moment in een periode van vijf jaren voorafgaand aan zijn benoeming heeft gehad;
d. de persoon onvoldoende garanties biedt voor een objectieve behandeling van het geschilpunt;
of
e. de persoon een werknemer is van een bedrijf dat belastingadvies verleent of hij anderszins
beroepsmatig belastingadvies heeft verleend of op enig moment dat heeft gedaan in
een periode van drie jaren voorafgaand aan zijn benoeming.
In het zesde lid van genoemd artikel 4.3 is geregeld dat de benoemde vooraanstaande
onafhankelijke personen of hun plaatsvervangers op verzoek van de Minister van Financiën
en de andere bevoegde autoriteit openheid van zaken dienen te geven over aangelegenheden
die van invloed zouden kunnen zijn op hun onafhankelijkheid en onpartijdigheid. Aan
de hiervoor genoemde vereisten dienen de vooraanstaande onafhankelijke personen op
grond van het zevende lid van genoemd artikel 4.3 ook te voldoen gedurende een periode
van twaalf maanden nadat het besluit, bedoeld in het voorgestelde artikel 4.7, eerste
lid, door de arbitragecommissie is genomen of het advies, bedoeld in het voorgestelde
artikel 4.8, eerste lid, is uitgebracht door de arbitragecommissie. Indien sprake
is van een gebrek aan onafhankelijkheid bij de arbitragecommissie kan op grond van
het tweede lid van het voorgestelde artikel 6.1 de tenuitvoerlegging van het eindbesluit
worden tegengehouden via een gerechtelijke procedure in een van de betrokken lidstaten.
In de Nederland zal dit bij de voorzieningenrechter van de rechtbank zijn.
De bevoegde vertegenwoordigers van de Minister van Financiën en van de andere bevoegde
autoriteit en de vooraanstaande onafhankelijke personen kiezen ingevolge het achtste
lid van genoemd artikel 4.3 een voorzitter uit de lijst van vooraanstaande onafhankelijke
personen die bekend is bij de EC. De voorzitter is een rechter, tenzij anders is overeengekomen.
De bevoegde vertegenwoordigers van Nederland zullen zich ervoor inzetten, vanwege
de mogelijk complexe fiscale materie, dat een fiscale rechter wordt gekozen om de
rol van voorzitter te vervullen.
De arbitragecommissie is op grond van het negende lid van genoemd artikel 4.3 raadgevend,
tenzij de Minister van Financiën en de anderebevoegde autoriteit overeenkomen om een
arbitragecommissie voor alternatieve geschilbeslechting in te stellen. De raadgevende
arbitragecommissie bepaalt zijn beslissing op basis van zogenoemde «independent opinion»
arbitrage. Er kunnen echter ook situaties zijn waarin de zogenoemde «final offer»
arbitrage door de betrokken lidstaten als de gewenste methode wordt gezien om tot
beslechting van het geschilpunt te komen. In een dergelijk geval kan een arbitragecommissie
voor alternatieve geschilbeslechting worden ingesteld. Het verschil tussen beide vormen
van arbitrage is dat bij de raadgevende vorm de arbitragecommissie een eigen oordeel
vormt. Bij final offer arbitrage maakt de arbitragecommissie voor alternatieve geschilbeslechting
een keuze uit de twee voorliggende standpunten van de betrokken lidstaten. Een arbitragecommissie
voor alternatieve geschilbeslechting kan ook de vorm hebben van een arbitragecommissie
van permanente aard. Voor alle arbitragecommissies gelden dezelfde regels, tenzij
anders is vermeld in het wetsvoorstel.
Het tiende lid van genoemd artikel 4.3 bepaalt dat de arbitragecommissie voor alternatieve
geschillenbeslechting voor wat betreft de vorm en samenstelling kan verschillen van
de raadgevende commissie, behoudens de wijze van benoeming van de vooraanstaande afhankelijke
personen en de eisen die aan hun onafhankelijkheid worden gesteld in het vijfde, zesde
en zevende lid van genoemd artikel 4.3.
Artikel 4.4
Het voorgestelde artikel 4.4 regelt de formaliteiten met betrekking tot de lijst van
vooraanstaande onafhankelijke personen die bij de EC bekend moeten zijn. Op grond
van het eerste lid van genoemd artikel 4.4 benoemt de Minister van Financiën ten minste
drie personen die zowel bekwaam en onafhankelijk zijn als in staat zijn onpartijdig
en integer te handelen. De Minister van Financiën zal trachten om een fiscale rechter
te benoemen die mogelijk ook als voorzitter van de arbitragecommissie kan optreden.
Naast de verplichting de EC in kennis te stellen van de namen, bepaalt het tweede
lid van genoemd artikel 4.4 dat de EC ook dient te worden geïnformeerd over de professionele
en academische achtergrond, bekwaamheid en deskundigheid van die personen en over
elk belangenconflict dat zij mogelijk hebben. Daarnaast kan de Minister van Financiën
specificeren welke van de benoemde personen als voorzitter kunnen worden benoemd.
De Minister van Financiën stelt op grond van het derde lid van genoemd artikel 4.4
de EC onverwijld in kennis van wijzigingen die worden aangebracht in de lijst en legt
procedures vast voor de verwijdering van de lijst van een benoemde persoon die niet
langer onafhankelijk is. De Minister van Financiën kan op grond van het vierde lid
van genoemd artikel 4.4 wegens een mogelijk gebrek aan onafhankelijkheid van een vooraanstaande
onafhankelijke persoon bezwaar maken tegen de omstandigheid dat die persoon op de
lijst staat. De Minister van Financiën stelt de EC hiervan dan in kennis en geeft
daarbij een onderbouwing met passende bewijzen van de zorg die hierover bestaat. Het
vijfde lid van genoemd artikel 4.4 bepaalt dat ook de Minister van Financiën bezwaren
en bewijzen van de EC kan ontvangen met betrekking tot een mogelijk gebrek aan onafhankelijkheid
van een vooraanstaande onafhankelijke persoon die hij heeft benoemd. De Minister van
Financiën neemt binnen zes maanden de nodige maatregelen om het bezwaar te onderzoeken.
Ook neemt hij binnen deze zes maanden het besluit of de vooraanstaande onafhankelijke
persoon op de lijst wordt gehandhaafd. Hij stelt de EC vervolgens onverwijld in kennis
van zijn besluit.
Artikel 4.5
Op grond van het voorgestelde artikel 4.5, eerste lid, dienen de Minister van Financiën
en de andere bevoegde autoriteit de werkingsregels van de arbitragecommissie overeen
te komen. De belanghebbende dient op grond van het tweede lid van genoemd artikel
4.5 in kennis te worden gesteld van deze werkingsregels, de termijn waarbinnen het
advies over de beslechting van het geschilpunt moet worden uitgebracht en de verwijzingen
naar alle toepasselijke bepalingen van nationaal recht en alle toepasselijke overeenkomsten
of verdragen, binnen de in het voorgestelde artikel 4.1, vijfde lid, genoemde termijn
van 120 dagen na de dag van ontvangst van zijn verzoek om de arbitragecommissie in
te stellen. Het derde lid van genoemd artikel 4.5 bepaalt dat de werkingsregels worden
ondertekend door de Minister van Financiën en de andere bevoegde autoriteit die bij
het geschil is betrokken. De onderdelen a tot en met g van het derde lid van genoemd
artikel 4.5 regelen welke gegevens de werkingsregels bevatten. In de arbitragerichtlijn
worden de gegevens met betrekking tot de vorm van het geschilbeslechtingsorgaan nader
toegelicht. Deze gegevens dienen weer te geven of het geschilbeslechtingsorgaan een
raadgevende commissie of een commissie voor alternatieve geschilbeslechting is. Ook
het soort procedure voor de alternatieve geschilbeslechting dient te worden opgenomen
ingeval deze procedure verschilt van die van het onafhankelijke advies door een raadgevende
commissie. Ten aanzien van de samenstelling van de arbitragecommissie volgt uit de
arbitragerichtlijn dat het aantal en de namen van de leden, gegevens over de bekwaamheid
en kwalificaties van de leden en informatie over eventuele belangenconflicten van
de leden in de werkingsregels worden opgenomen. Indien de werkingsregels onvolledig
zijn of de belanghebbende niet in kennis is gesteld van de werkingsregels, zijn op
grond van het vijfde lid van genoemd artikel 4.5 de standaardwerkingsregels van de
EC van toepassing. Indien de Minister van Financiën en de andere bevoegde autoriteit
de belanghebbende niet in kennis hebben gesteld van de werkingsregels, worden deze
op grond van het zesde lid van genoemd artikel 4.5 door de vooraanstaande onafhankelijke
personen en de voorzitter van de arbitragecommissie aangevuld met de standaardwerkingsregels
en aan de belanghebbende toegezonden binnen een termijn van twee weken. De termijn
van twee weken vangt aan met ingang van de dag waarop de arbitragecommissie is ingesteld.
Het zevende lid van genoemd artikel 4.5 voorziet in het geval dat de vooraanstaande
onafhankelijke personen en de voorzitter van de arbitragecommissie geen overeenstemming
kunnen bereiken over de werkingsregels of de belanghebbende daarvan niet in kennis
hebben gesteld. In dat geval kan de belanghebbende in Nederland zich wenden tot de
voorzieningenrechter van de rechtbank om alsnog de werkingsregels te verkrijgen, waarbij
het voorstelbaar is dat de voorzieningenrechter op vordering van de belanghebbende
een termijn stelt waarbinnen de werkingsregels vastgesteld of verstrekt dienen te
worden. Verder kan de voorzieningenrechter, ingeval de vooraanstaande onafhankelijke
personen en de voorzitter van de arbitragecommissie geen overeenstemming kunnen bereiken
over de werkingsregels, zelf werkingsregels van toepassing verklaren.
Artikel 4.6
Op grond van het voorgestelde artikel 4.6, eerste lid, kunnen de Minister van Financiën
en de andere bevoegde autoriteit overeenkomen dat de belanghebbende aan de arbitragecommissie
alle inlichtingen, bewijsmiddelen en stukken verschaft die van dienst kunnen zijn
om tot een besluit of advies te komen. Ook de arbitragecommissie kan op grond van
het tweede lid van genoemd artikel 4.6 verzoeken om alle inlichtingen, bewijsmiddelen
en stukken. Dit verzoek kan zowel zijn gericht aan de belanghebbende als aan de Minister
van Financiën en de andere bevoegde autoriteit. Het derde lid van genoemd artikel
4.6 geeft aan in welke gevallen de Minister van Financiën kan weigeren om de verzochte
inlichtingen te verstrekken. Voorts maakt het vierde lid van genoemd artikel 4.6 het
mogelijk dat de belanghebbende op eigen verzoek en met instemming van de Minister
van Financiën en de andere bevoegde autoriteit voor een arbitragecommissie kan verschijnen
of zich daar kan laten vertegenwoordigen. Indien de arbitragecommissie daarom verzoekt,
is de belanghebbende gehouden te verschijnen voor de arbitragecommissie of zich te
laten vertegenwoordigen. Het vijfde lid van genoemd artikel 4.6 regelt dat bij de
instelling van een arbitragecommissie voor alternatieve geschilbeslechting in de werkingsregels
kan worden geweken van het voorgestelde artikel 4.6.
Artikel 4.7
Via het voorgestelde artikel 4.7 wordt de procedure bij de arbitragecommissie op grond
van het voorgestelde artikel 4.1, eerste lid, aanhef en onderdeel a, die de situatie
betreft dat één van de bevoegde autoriteiten de klacht heeft afgewezen, nader vormgegeven.
Het eerste lid van genoemd artikel 4.7 bepaalt dat de arbitragecommissie binnen zes
maanden na de dag van instelling een besluit dient te nemen met betrekking tot de
aanvaarding van de klacht. Tegen dat besluit kan ingevolge het eerste lid van genoemd
artikel 4.7 geen beroep worden ingesteld. Op grond van het tweede lid van genoemd
artikel 4.7 dient de arbitragecommissie de Minister van Financiën en de andere bevoegde
autoriteit binnen 30 dagen na de vaststelling van het besluit hiervan in kennis te
stellen. Indien de arbitragecommissie besluit dat de klacht aanvaard dient te worden,
wordt ingevolge het derde lid van genoemd artikel 4.7 op verzoek van de Minister van
Financiën of de andere bevoegde autoriteit de procedure voor onderling overleg gestart.
Ingeval de Minister van Financiën dit verzoek doet, worden de arbitragecommissie,
de andere bevoegde autoriteit en de belanghebbende op de hoogte gesteld van dit verzoek.
Het vierde lid van genoemd artikel 4.7 bepaalt dat de termijn voor de procedure voor
onderling overleg hierbij aanvangt met ingang van de dag van de dagtekening van het
besluit van de arbitragecommissie dat de klacht wordt aanvaard. De Minister van Financiën
of de andere bevoegde autoriteit is op grond van het vijfde lid van genoemd artikel
4.7 gehouden om binnen een termijn van zestig dagen na de dagtekening van het besluit
van de arbitragecommissie tot aanvaarding van de klacht te verzoeken om de procedure
voor onderling overleg te starten. Indien de Minister van Financiën noch de andere
bevoegde autoriteit dit doet, brengt de arbitragecommissie op grond van het voorgestelde
artikel 4.8 advies uit over de beslechting van het geschilpunt. In dat geval wordt
voor de toepassing van dat artikel de arbitragecommissie geacht te zijn ingesteld
met ingang van de dag waarop de termijn van zestig dagen verstrijkt.
Artikel 4.8
Via het voorgestelde artikel 4.8 wordt de procedure bij de arbitragecommissie op grond
van het voorgestelde artikel 4.1, eerste lid, aanhef en onderdeel b, nader vormgegeven.
Dit betreft de situatie dat de bevoegde autoriteiten niet of niet tijdig overeenstemming
hebben bereikt over de beslechting van het geschilpunt in de procedure voor onderling
overleg. Uiterlijk zes maanden na de dag waarop de arbitragecommissie is ingesteld,
brengt zij schriftelijk advies uit aan de Minister van Financiën en de andere bevoegde
autoriteit over de beslechting van het geschilpunt. Deze termijn kan ingevolge het
tweede lid van genoemd artikel 4.8 met drie maanden worden verlengd indien de arbitragecommissie
van oordeel is dat het geschilpunt van zodanige aard is dat meer dan zes maanden nodig
zijn om het advies te kunnen uitbrengen. Het derde en vierde lid van genoemd artikel
4.8 voorzien in de wijze waarop de arbitragecommissie haar advies kan bepalen. Ingevolge
het vijfde lid van genoemd artikel 4.8 kan een arbitragecommissie voor alternatieve
geschilbeslechting elke door de Minister van Financiën en de anderebevoegde autoriteit
overeengekomen geschilbeslechtingsprocedure of geschilbeslechtingstechniek toepassen.
Artikel 4.9
Het voorgestelde artikel 4.9 bevat nadere regels met betrekking tot het advies van
de arbitragecommissie, bedoeld in het voorgestelde artikel 4.8. Binnen zes maanden
na de dag van ontvangst van het advies van de arbitragecommissie dienen de Minister
van Financiën en de andere bevoegde autoriteit ingevolge het eerste lid van genoemd
artikel 4.9 een gezamenlijk besluit te nemen over de beslechting van het geschilpunt.
Het tweede lid van genoemd artikel 4.9 biedt de Minister van Financiën en de andere
bevoegde autoriteit de mogelijkheid om een besluit te nemen dat afwijkt van het advies
van de arbitragecommissie. Indien zij geen overeenstemming bereiken over de beslechting
van het geschilpunt, zijn zij aan het advies van de arbitragecommissie gebonden. In
beide gevallen is sprake van een zogenoemd eindbesluit.
De Minister van Financiën stelt de belanghebbende op grond van het derde lid van genoemd
artikel 4.9 onverwijld in kennis van het eindbesluit. Het derde lid van genoemd artikel
4.9 bepaalt voorts dat er geen beroep kan worden ingesteld tegen het eindbesluit.
Indien de belanghebbende in Nederland woont of is gevestigd en niet binnen een termijn
van dertig dagen na het nemen van het eindbesluit hiervan op de hoogte is gesteld,
kan de belanghebbende zich op grond van het vierde lid van genoemd artikel 4.9 wenden
tot de voorzieningenrechter van de rechtbank om het eindbesluit te verkrijgen. Het
is voorstelbaar dat de voorzieningenrechter op vordering van de belanghebbende een
termijn stelt waarbinnen het eindbesluit verstrekt dient te worden. Het eindbesluit
is ingevolge het vijfde lid van genoemd artikel 4.9 bindend voor de Minister van Financiën
en vormt geen precedent, maar ziet alleen op het individuele geval.
Op grond van het zesde en zevende lid van genoemd artikel 4.9 legt de Minister van
Financiën het eindbesluit voor aan de belanghebbende om via een vaststellingsovereenkomst,
in de zin van artikel 900 van Boek 7 van het BW, met hem bindende afspraken overeen
te komen ten behoeve van een definitieve beslechting van het geschilpunt. De vaststellingsovereenkomst
bevat in ieder geval een verklaring van de belanghebbende dat hij het eindbesluit
aanvaardt en afziet van Nederlandse rechtsmiddelen met betrekking tot het geschilpunt
of onderdelen daarvan. Indien er reeds procedurehandelingen waren begonnen, omvat
de vaststellingsovereenkomst de ontbindende voorwaarde dat de belanghebbende uiterlijk
binnen zestig dagen na het sluiten van de vaststellingsovereenkomst aannemelijk maakt
dat de procedurehandelingen worden of zijn beëindigd. Indien het eindbesluit niet
door de Minister van Financiën ten uitvoer wordt gelegd, kan de belanghebbende zich
op grond van het achtste lid van genoemd artikel 4.9 wenden tot de voorzieningenrechter
van de rechtbank om de tenuitvoerlegging ervan af te dwingen. Het is voorstelbaar
dat de voorzieningenrechter op vordering van de belanghebbende een termijn stelt waarbinnen
het eindbesluit uitgevoerd dient te worden.
Artikel 4.10
Het voorgestelde artikel 4.10 heeft betrekking op de kosten van de arbitragecommissie.
Het uitgangspunt, vastgelegd in het eerste lid van genoemd artikel 4.10, is dat deze
kosten gelijkelijk worden verdeeld over de lidstaten. De arbitragerichtlijn verplicht
ertoe te voorzien in de mogelijkheid om in bepaalde gevallen, waaronder de intrekking
van de klacht door de belanghebbende of de bevestiging van de arbitragecommissie dat
de klacht terecht was afgewezen door de bevoegde autoriteit, bepaalde kosten met betrekking
tot de vooraanstaande onafhankelijke personen te verhalen op de belanghebbende. Een
en ander is opgenomen in het tweede lid van genoemd artikel 4.10. De verhaalbare kosten
zijn beschreven in het derde lid van genoemd artikel 4.10. Nederland heeft als uitgangpunt
om geen aanvullende obstakels op te werpen voor de belanghebbende met betrekking tot
het oplossen van geschilpunten. Op grond van dit uitgangspunt zal de Minister van
Financiën in principe geen beroep doen op de mogelijkheid van het verhalen van kosten
op de belanghebbende. Het vierde lid van genoemd artikel 4.10 bepaalt dat kosten die
de belanghebbende zelf maakt in verband met de arbitragecommissie niet door de lidstaten
worden gedragen. Ingevolge het vijfde lid van genoemd artikel 4.10 kan bij de instelling
van een arbitragecommissie voor alternatieve geschillenbeslechting in de werkingsregels
worden afgeweken van het voorgestelde artikel 4.10.
Artikel 5.1
Via het voorgestelde artikel 5.1, eerste lid, wordt geregeld dat het onherroepelijk
vaststaan van een ingevolge de belastingwet genomen besluit als bedoeld in artikel
26, eerste lid, AWR dat betrekking heeft op het geschilpunt, waaronder een belastingaanslag
of een beschikking, geen beletsel vormt voor de belanghebbende om gebruik te maken
van de procedures waarin deze wet voorziet. Andersom zorgt het feit dat het geschilpunt
voorwerp is van onderling overleg of heeft geleid tot het instellen van een arbitragecommissie
ingevolge het tweede lid van genoemd artikel 5.1 niet voor een beletstel voor overheidsorganisaties
om met betrekking tot hetzelfde geschilpunt gerechtelijke procedures of procedures
met het oog op de toepassing van bestuurlijke en strafrechtelijke sancties in te stellen
of voort te zetten.
Artikel 5.2
Op grond van het voorgestelde artikel 5.2, eerste lid, kan de Minister van Financiën
op één grond toegang tot de arbitragecommissie weigeren. Dit is alleen mogelijk indien
sprake is van een onherroepelijk vaststaande straf die aan de belanghebbende is opgelegd
naar aanleiding van een door hem begaan strafbaar feit als bedoeld in de artikelen
68 en 69 AWR met betrekking tot door de inspecteur gecorrigeerde belastbare inkomsten
en deze straf in direct verband staat met het geschilpunt. Deze uitsluitingsgrond
wordt door de arbitragerichtlijn geboden aan de lidstaten. Omdat een soortgelijke
uitsluitingsgrond geldt bij het EU-arbitrageverdrag en de arbitragerichtlijn voortbouwt
op het EU-arbitrageverdrag, heeft Nederland besloten om deze lijn voort te zetten
en deze uitsluitingsbevoegdheid op te nemen in het wetsvoorstel.
Naar verwachting zal slechts in een beperkt aantal situaties van deze uitsluitingsbevoegdheid
door de Minister van Financiën gebruik worden gemaakt. Deze beperkte bevoegdheid past
bij Nederland als voorstander van arbitrage. Het weigeren van toegang tot de arbitragecommissie
is pas mogelijk nadat voor de belanghebbende geen rechtsmiddelen meer openstaan tegen
de betreffende opgelegde straf. Deze straf dient bovendien in direct verband te staan
met het betreffende geschilpunt. Hierbij kan worden gedacht aan belastbaar inkomen
dat wegens frauduleuze handelingen niet eerder bekend was bij de Belastingdienst.
De belanghebbende is wegens dit frauduleus handelen strafrechtelijk bestraft en heeft
tevens een belastingaanslag ontvangen waarin het betreffende inkomen alsnog wordt
belast. Dit belaste inkomen maakt vervolgens deel uit van het geschilpunt. Tegen het
besluit om toegang tot de arbitragecommissie te weigeren staat geen beroep open.
Naast het weigeren van toegang tot de arbitragecommissie kan de Minister van Financiën
ingevolge het tweede lid van genoemd artikel 5.2 ook de in dit wetsvoorstel voorziene
procedures, waaronder de klachtprocedure en de procedure voor onderling overleg, tijdelijk
schorsen tot de dag van het uiteindelijke vonnis van de strafrechtelijke procedure.
De Minister van Financiën kan die procedures alleen schorsen indien een straf door
de rechter kan worden opgelegd die een aanleiding kan zijn om toegang tot de arbitragecommissie
te weigeren. Tegen het besluit om die procedures te schorsen staat ook geen beroep
open.
Artikel 5.3
Het voorgestelde artikel 5.3 bepaalt dat ingeval een gerechtelijke instantie in de
lidstaat van de andere bevoegde autoriteit een beslissing heeft genomen over het betreffende
geschilpunt en het nationale recht van die lidstaat niet toestaat om af te wijken
van deze beslissing, die lidstaat in bepaalde beschreven situaties het verdere verloop
van de procedures van deze wet kan bepalen. Feitelijk komt deze bevoegdheid erop neer
dat de lidstaat van de andere bevoegde autoriteit de procedures van deze wet definitief
kan stoppen. De Minister van Financiën heeft deze mogelijkheid niet omdat hij niet
door het Nederlandse recht op deze wijze wordt beperkt.
Onderdeel a van genoemd artikel 5.3 ziet op de situatie dat de Minister van Financiën
en de andere bevoegde autoriteit zich begeven in de procedure voor onderling overleg,
maar nog geen overeenstemming is bereikt over het geschilpunt. Met de aanduiding «lopende
procedure» wordt in de wettekst gedoeld op het feit dat de termijn voor het onderlinge
overleg zoals is opgenomen in het voorgestelde artikel 3.1 nog niet is verlopen. De
lidstaat van de andere bevoegde autoriteit kan de procedure voor onderling overleg
beëindigen. De procedure voor onderling overleg eindigt op de datum waarop de Minister
van Financiën door de andere bevoegde autoriteit in kennis wordt gesteld van de beslissing
van de gerechtelijke instantie.
Onderdeel b van genoemd artikel 5.3 geeft aan de lidstaat van de andere bevoegde autoriteit
feitelijk de mogelijkheid om het voorgestelde artikel 4.1, dat betrekking heeft op
de instelling van een arbitragecommissie, buiten toepassing te verklaren. Dit kan
de lidstaat van de andere bevoegde autoriteit doen als de termijn van het voorgestelde
artikel 3.1 met betrekking tot de procedure voor onderling overleg voorbij is en het
geschilpunt niet is opgelost en de belanghebbende nog geen verzoek heeft gedaan op
grond van het eerste lid, onderdeel b, van het voorgestelde artikel 4.1. Dit betekent
feitelijk dat de belanghebbende niet meer kan verzoeken om een arbitragecommissie
in te stellen. De andere bevoegde autoriteit stelt de Minister van Financiën in kennis
van de gevolgen van de beslissing van de gerechtelijke instantie.
Onderdeel c van het voorgestelde artikel 5.3 ziet op nagenoeg dezelfde situatie als
onderdeel b van het voorgestelde artikel 5.3 met dien verstande dat de belanghebbende
reeds een verzoek heeft gedaan om een arbitragecommissie in te stellen op grond van
het voorgestelde artikel 4.1, eerste lid, onderdeel b. De lidstaat van de andere bevoegde
autoriteit kan de procedure tot instelling van een arbitragecommissie of een lopende
procedure van een reeds ingestelde arbitragecommissie vroegtijdig beëindigen. De andere
bevoegde autoriteit stelt de Minister van Financiën en de arbitragecommissie in kennis
van de gevolgen van de beslissing van de gerechtelijke instantie.
Wat de exacte gevolgen voor de belanghebbende zullen zijn indien een lidstaat van
de andere bevoegde autoriteit gebruikmaakt van de bevoegdheden, zoals beschreven in
het voorgestelde artikel 5.3, zal afhangen van de specifieke omstandigheden van het
geval, waaronder de inhoud van de betreffende beslissing van de gerechtelijke instantie
in de lidstaat van de andere bevoegde autoriteit inzake het betreffende geschilpunt.
Artikel 6.1
Op grond van de voorgestelde artikelen 2.5, 3.2 en 4.9 dient de Minister van Financiën
met de belanghebbende een vaststellingsovereenkomst, in de zin van artikel 900 van
Boek 7 van het BW, te sluiten met het oog op het beslechten van het geschilpunt. Deze
vaststellingsovereenkomst kan leiden tot een verhoging of een vermindering van de
belastingheffing. Op grond van het voorgestelde 6.1 stelt de inspecteur de hoogte
van de belastingschuld vast met toepassing van de voor de uitvoering van die belastingwet
geldende regels. Dit impliceert overigens ook dat daarbij de Invorderingswet 1990
(IW 1990), die geldt bij de invordering van rijksbelastingen, toepassing vindt. Bepalingen
van onder andere de AWR en de IW 1990 ter zake van verjaringstermijnen en bijbehorende
voorwaarden zijn evenwel niet van toepassing. Het voorgestelde artikel 6.1 laat onverlet
de mogelijkheid voor de inspecteur, indien de belanghebbende daarmee instemt, een
verhoging of vermindering van de belastingheffing op praktische wijze te formaliseren
met toepassing van artikel 64 AWR. Bijvoorbeeld via één navorderingaanslag of één
ambtshalve vermindering. Verder biedt het tweede lid van genoemd artikel 6.1 de mogelijkheid
om de tenuitvoerlegging van het eindbesluit via de Nederlandse voorzieningenrechter
of via een gerechtelijke procedure in de andere betrokken lidstaat tegen te houden
op grond van een gebrek aan onafhankelijkheid bij de voorzitter en de vooraanstaande
onafhankelijke personen van de arbitragecommissie. Een gebrek aan onafhankelijkheid
bij de voorzitter en de vooraanstaande onafhankelijke personen van de arbitragecommissie
kan aanwezig zijn indien een van de omstandigheden, bedoeld in artikel 4.3, vijfde
en zevende lid, van toepassing is.
Artikel 7.1
Het voorgestelde artikel 7.1 verklaart artikel 67 AWR van overeenkomstige toepassing
op gegevens en inlichtingen die door de Minister van Financiën of diens bevoegde vertegenwoordigers
in het kader van de uitvoering van de maatregelen uit dit wetsvoorstel van de belanghebbende
direct of indirect zijn verkregen. Hiermee geldt voor de Minister van Financiën en
diens bevoegde vertegenwoordigers de zogenoemde fiscale geheimhoudingsplicht.
Artikel 7.2
De fiscale geheimhoudingsplicht van artikel 67 AWR kan niet van toepassing zijn op
de voorzitter en de vooraanstaande onafhankelijke personen die deel uitmaken van de
arbitragecommissie. Om de plicht tot geheimhouding van de vooraanstaande onafhankelijke
personen te bewerkstelligen met betrekking tot de gegevens en inlichtingen die zij
in hun hoedanigheid van lid van de arbitragecommissie verkrijgen, sluit de Minister
van Financiën op grond van het eerste lid van het voorgestelde artikel 7.2 met deze
personen een hiertoe strekkende overeenkomst. Deze overeenkomst zal een boetebepaling
bevatten bij overtreding van de geheimhoudingsplicht. Op grond van het tweede lid
van genoemd artikel 7.2 dienen ook de belanghebbende zelf en zijn eventuele vertegenwoordiger
toe te zeggen dat met alle informatie die wordt verkregen vertrouwelijk zal worden
omgegaan. Het derde lid van genoemd artikel 7.2 bepaalt voorts dat de belanghebbende
en zijn vertegenwoordiger een verklaring tot geheimhouding dienen af te leggen jegens
de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten, indien daarom tijdens de procedurehandelingen
wordt verzocht. Deze verklaring bevat een aanvaarding van een sanctie bij overtreding
van de plicht tot geheimhouding. Het vierde lid van genoemd artikel 7.2 regelt dat
de Minister van Financiën de EC in kennis dient te stellen van de maatregelen die
zijn genomen om inbreuken op de geheimhoudingsplicht te bestraffen. Ten slotte regelt
het vijfde lid van genoemd artikel 7.2 dat bij de instelling van een arbitragecommissie
voor alternatieve geschilbeslechting in de werkingsregels van het voorgestelde artikel
7.2 kan worden afgeweken.
Artikel 7.3
Het voorgestelde artikel 7.3, eerste lid, regelt dat de arbitragecommissie haar adviezen
schriftelijk uitbrengt aan de Minister van Financiën en de andere bevoegde autoriteit.
Het tweede lid van genoemde artikel 7.3 regelt dat het eindbesluit volledig wordt
gepubliceerd, tenzij de Minister van Financiën, de andere bevoegde autoriteit of de
belanghebbende daar niet mee instemt. Als er geen unanieme instemming is wordt een
samenvatting van het eindbesluit door de Minister van Financiën gepubliceerd. Deze
samenvatting bevat op grond van het derde lid van genoemd artikel 7.3 een beschrijving
van de kwestie en het onderwerp, de datum van het eindbesluit, de betrokken belastingtijdvakken,
de rechtsgrondslag, de bedrijfstak, een beknopte beschrijving van het uiteindelijke
resultaat en een beschrijving van de gebruikte wijze van arbitrage. Vóór publicatie
van de samenvatting krijgt de belanghebbende ingevolge het vierde lid van genoemd
artikel 7.3 eerst inzage. De belanghebbende krijgt een termijn van zestig dagen om
de Minister van Financiën en de andere bevoegde autoriteit te verzoeken geen informatie
te publiceren die op een handels-, bedrijfs-, nijverheids- of beroepsgeheim of op
een fabrieks- of handelswerkwijze betrekking heeft of die in strijd is met de openbare
orde. Op grond van het vijfde lid van genoemd artikel 7.3 dient de Minister van Financiën
de EC onverwijld in kennis te stellen van ingevolge het tweede lid van genoemd artikel
7.3 te publiceren informatie.
Artikel 8.1
Artikel 8.1 bevat het overgangsrecht. Het eerste lid van het voorgestelde artikel
8.1 regelt dat de procedureregels van toepassing zijn op elke klacht die wordt ingediend
vanaf 1 juli 2019 inzake geschilpunten die betrekking hebben op inkomsten of vermogen
verkregen in een belastingjaar dat begint op of na 1 januari 2018. De Minister van
Financiën en de andere bevoegde autoriteit kunnen op grond van het tweede lid van
genoemd artikel 8.1 besluiten een klacht toch in behandeling te nemen als die is ingediend
vóór 1 juli 2019 of als die betrekking heeft op een belastingjaar dat begint vóór
1 januari 2018. Tegen dit besluit kan geen beroep worden ingesteld.
Artikel 9.1
Ingevolge het voorgestelde artikel 9.1 treedt deze wet in werking op 30 juni 2019
tenzij de dag van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst is gelegen
na 29 juni 2019. In laatstgenoemd geval treedt deze wet in werking op de dag na de
datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.
Artikel 9.2
In het voorgestelde artikel 9.2 is de citeertitel van deze wet opgenomen.
De Staatssecretaris van Financiën,
M. Snel
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. Snel, staatssecretaris van Financiën
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.