Verslag van een notaoverleg : Verslag van een notaoverleg, gehouden op 26 juni 2023, over de Initiatiefnota van het lid Podt over “Meedoen vanaf dag één” (36139) (vervolg)
36 139 Initiatiefnota van het lid Podt over «Meedoen vanaf dag één»
Nr. 14
VERSLAG VAN EEN NOTAOVERLEG
Vastgesteld 25 juli 2023
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft op 26 juni 2023 vervolgoverleg
gevoerd met de heer Van der Burg, Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, en
mevrouw Van Gennip, Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, over:
– de initiatiefnota van het lid Podt «Meedoen vanaf dag één» (Kamerstuk 36 139);
– de brief van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid d.d. 18 oktober 2022 inzake
reactie op de initiatiefnota van het lid Podt «Meedoen vanaf dag één» (Kamerstuk 36 139, nr. 3);
– de brief van de voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid d.d.
15 mei 2023 inzake antwoord op vragen commissie over de initiatiefnota van het lid
Podt «Meedoen vanaf dag één» (Kamerstuk 36 139, nr. 2) (Kamerstuk 36 139, nr. 4).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de commissie, Kat
De griffier van de commissie, Brood
Voorzitter: Futselaar
Griffier: Meijer
Aanwezig zijn zes leden der Kamer, te weten: Brekelmans, Van den Brink, Futselaar,
Kröger, Paternotte en Podt,
en de heer Van der Burg, Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, en mevrouw Van
Gennip, Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Aanvang 14.01 uur.
De voorzitter:
Goedemiddag allemaal. Welkom bij het tweede deel van het notaoverleg over de initiatiefnota
van het lid Podt, getiteld «Meedoen vanaf dag één». In ons vorige overleg is het niet
gelukt om het af te ronden, dus gaan we vandaag verder met een tweede sessie. Het
is mijn plicht en opdracht als voorzitter om te voorkomen dat er een derde sessie
nodig is, dus doe ik een beroep op u allen om dat te voorkomen.
Aan mijn rechterzijde zitten de initiatiefnemer, mevrouw Podt, en de twee bewindspersonen,
de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Staatssecretaris van Justitie
en Veiligheid. Ik zie dat het aantal leden aan mijn linkerhand ietsje kleiner is dan
bij de eerste variant. Daar zou je, als je cynicus bent, de conclusie uit kunnen trekken
dat Kamerleden meer geïnteresseerd zijn in zelf iets zeggen in eerste termijn dan
luisteren naar de antwoorden, maar zo'n cynische houding zou een voorzitter niet passen,
dus dat zal ik niet doen.
Volgens mij was de Staatssecretaris aan het eind van het vorige overleg in de afrondende
fase van zijn beantwoording, dus ik wil hem nog even het woord geven om die afrondende
fase af te ronden. Daarna kunnen we doorgaan met de beantwoording door de Minister.
Het woord is aan de Staatssecretaris.
Staatssecretaris Van der Burg:
Voorzitter, ik zal niet meer dan een uur nodig hebben, dus dat gaat goed. Ik loop
nog even kort de vragen langs, want de inleiding heb ik de vorige keer al gedaan.
Kunt u het risico dat uitgeprocedeerde asielzoekers niet kunnen worden teruggestuurd
uitsluiten, zo vroeg de heer Brekelmans. Nee, dat kan ik niet uitsluiten. We zullen
er alles aan doen wat in ons vermogen ligt om asielzoekers zo snel mogelijk terug
te sturen naar het land van herkomst. Maar er is inderdaad een risico dat op het moment
dat je mensen meer laat werken, dat door iemand weer als een argument wordt gebruikt
in de zin van: ja, maar ze zijn inmiddels geïntegreerd, dus het kan een rol gaan spelen.
Maar dat geldt niet voor uitgeprocedeerde asielzoekers, want daarvoor gaat het normale
regime gelden: kijken of we ze uitgezet kunnen krijgen.
De heer Futselaar vroeg of het toekennen van een WW-premie suggereert dat langer verblijf
mogelijk is. Dat is iets wat bij de asielprocedure geen rol mag spelen. Als het gaat
om de asielafweging, gaat het alleen maar om de vraag of er een risico bestaat dat
iemand vervolgd wordt in het land van herkomst. Dus daarbij mag dat geen rol spelen.
De heer Ceder, ook al is hij er niet, vroeg wat er in een pol gebeurt. In een pol
is er sprake van mensen die wachten op de start van de asielprocedure. Ze kunnen dan
weliswaar formeel werken, namelijk als ze minimaal zes maanden in de procedure zitten
– dan geldt de 24 wekeneis, waar we het nu over hebben – maar meestal zitten asielzoekers
niet langer dan drie maanden in de pol en zou dat dus niet moeten spelen. In de pol
kunnen asielzoekers maximaal 24 uur les krijgen in het Nederlands van vrijwilligers,
omdat er immers nog geen sprake is van integratie; voor integratie kijk ik uiteraard
naar mijn buurvrouw.
De heer Ceder vroeg ook waarom er eigenlijk een maximumbedrag is dat asielzoekers
die werken, mogen houden. Dat is er niet. Er is geen maximumbedrag dat asielzoekers
mogen houden.
De PvdA vroeg nog of het niet beter is om de Regeling eigen bijdrage asielzoekers
te herzien. De COA-regeling is bedoeld voor mensen die níét zelf in onderdak en levensonderhoud
kunnen voorzien. Op het moment dat asielzoekers een inkomen of een vermogen hebben,
mag je dat dus wel degelijk gebruiken om een eigen bijdrage te vragen. 25% van het
salaris met een maximum van € 246 is vrijgesteld van die eigen bijdrage, en dat is
conform bijstandsgerechtigden. Dat lijkt me ook een juiste vergelijking.
Brekelmans en Paternotte, al was de vraag vanuit een andere context gesteld, vroegen
wat de Staatssecretaris bedoelt met de uitspraak dat het COA door middel van medezeggenschap
asielzoekers een stem probeert te geven. Onder «medezeggenschap» verstaan wij heel
nadrukkelijk een vorm van inspraak waarbij bewoners van het COA een stem hebben als
het gaat om het reilen en zeilen op de locatie waar ze zitten. Het beleid wordt landelijk
door ons opgesteld, maar vervolgens wordt het per locatie praktisch ingevuld. De ene
wil dat doen door het organiseren van bewonersraden en de andere door het organiseren
van bijeenkomsten.
Ik ga even door, voorzitter, want ik zie dat er al veel vragen zijn beantwoord. Wilt
u dat er ook een appreciatie komt van de voorgelegde moties? Ik denk zelf dat we moeten
wachten, want formeel zijn ze nog niet ingediend.
De voorzitter:
Dat klopt. Ze zijn nog niet ingediend, dus kunnen ze ook nog niet geapprecieerd worden.
Staatssecretaris Van der Burg:
Nee, dan stop ik.
De voorzitter:
Ik zie een interruptie van de heer Paternotte.
De heer Paternotte (D66):
In de eerste termijn heb ik een vraag gesteld. Het antwoord van de Staatssecretaris
daarop was: ik begin licht kritisch en ik eindig hoopvol, zodat de heer Paternotte
aan het einde van mijn bijdrage niet alleen antwoord heeft gekregen op zijn vraag,
maar ook een glimlach op zijn gezicht heeft. Ik kan van beide zaken nog niets constateren.
Staatssecretaris Van der Burg:
Die zin kan ik me herinneren.
De heer Paternotte (D66):
Ja. Kunt u zich de vraag ook nog herinneren, vraag ik de Staatssecretaris via u, meneer
de voorzitter.
Staatssecretaris Van der Burg:
Nee.
De heer Paternotte (D66):
Dan ga ik de vraag nog even herhalen, als dat goed is.
De voorzitter:
Dat is prima.
De heer Paternotte (D66):
De Staatssecretaris had het aan het begin van zijn betoog erover dat we best wel een
probleem in de opvang hebben. Dat gaat om onderwijs en om het vinden van voldoende
plekken. Daar zou dit dan bovenop komen. Ik wees hem op wat bijvoorbeeld een gemeente
als Dordrecht – de VNG vraagt het natuurlijk breed – zei, namelijk: we willen best
meer opvangplekken leveren, maar dan willen we wel dat asielzoekers net als Oekraïners
ook een bijdrage mogen leveren en ook mogen werken; dan zouden we meer plekken kunnen
bieden. Oftewel: wat zegt hij nou tegen een burgemeester die aangeeft «ik heb dit
nodig om u te helpen»?
Staatssecretaris Van der Burg:
Nu kan ik mij de vraag weer herinneren en ook waarom ik antwoordde wat ik antwoordde.
Ik denk namelijk dat zodra wij in Nederland erin geslaagd zijn om grip te krijgen
op migratie, het moment is aangebroken waar de initiatiefneemster in haar voorstel
aan refereert. Nu is het belangrijk dat wij als kabinet in eerste instantie met een
voorstel komen richting u over hoe wij denken grip te krijgen op migratie, want daarmee
bieden wij perspectief. De gemeentes, onder leiding van onder anderen de burgemeester
van Dordrecht als het gaat om de veiligheidsregio's, hebben namelijk gezegd: wij zijn
bereid om op te vangen, maar u moet dan wel ervoor zorgen dat u grip krijgt op migratie.
Daar is het kabinet nu dus hard mee bezig.
De heer Paternotte (D66):
Ik mis nog even de glimlach. Die werd mij wel beloofd. Ik dacht even: waar is precies
het perspectief? Dit is niet wat de gemeenten zeggen. De gemeenten zeggen: de Staatssecretaris
vraagt om plekken te leveren en dat willen wij wel doen, als we die asielzoekers dan
ook een bijdrage mogen laten leveren. Wat grip op migratie betreft: iedereen vindt
het natuurlijk belangrijk dat daaraan goed wordt gewerkt – dat staat ook in het coalitieakkoord
– maar op een gegeven moment mag je ook hopen dat je het niet als excuus gebruikt
om andere dingen niet te hoeven regelen die wel heel belangrijk zijn om te regelen.
Staatssecretaris Van der Burg:
Eén. Dé gemeentes vragen er niet om dat asielzoekers vanaf dag één kunnen werken.
Er wordt in het voorbeeld van de heer Paternotte gerefereerd aan de burgemeester van
Dordrecht. De burgmeester van Dordrecht is voorzitter van het Veiligheidsberaad, maar
sprak hier volgens mij in zijn rol van burgemeester van Dordrecht. Twee. Ik zie wel
degelijk licht aan de horizon. Op het moment dat wij grip hebben op migratie, kunnen
we volgens mij de stap zetten die door D66 is gewenst.
De voorzitter:
Voordat ik u het woord geef, merk ik op dat ik aan het begin van de vergadering niet
heb gezegd dat ik het aantal interrupties in deze ronde ga beperken tot vier. Dat
betekent niet dat u niet het woord mag hebben, meneer Paternotte, maar hou er rekening
mee, zou mijn advies zijn. Wilt u hierop door of niet?
De heer Paternotte (D66):
Nee, dan wil ik even afwachten wat de Minister te zeggen heeft.
De voorzitter:
Dat willen we allemaal. Ik zag de heer Brekelmans nog in het rijtje.
De heer Brekelmans (VVD):
Ik had nog een vraag over de juridische kant van de 24 uursregeling. Volgens mij zei
de Staatssecretaris daar helemaal in het begin iets over. Of gaat de Minister dit
zo meteen behandelen?
Staatssecretaris Van der Burg:
Voorzitter, ik knikte buiten de microfoon om. Ik knikte dus dat de burgemeester ...
De burgemeester! Ja, dat kan ook nog, maar ik bedoelde in dit geval dat de Minister
dit straks gaat beantwoorden.
De voorzitter:
Niet alleen dat, maar u gaf uzelf ook het woord buiten mij om. Meneer Brekelmans,
wilt u hierop verder?
De heer Brekelmans (VVD):
Dan één vraag. Mij was niet helemaal duidelijk wat de opvatting van de Staatssecretaris
is over het idee van de medezeggenschap. Hij legde de definitie uit, maar vindt de
Staatssecretaris het ook een goed idee, of is hij net als de VVD van mening dat het
COA op dit moment wel iets anders aan zijn hoofd heeft?
Staatssecretaris Van der Burg:
Het COA moet in eerste instantie zorgen voor voldoende plekken in Nederland om de
mensen op te vangen. Dat is een hell of a job. Daar ligt dus de hoogste prioriteit.
De tweede prioriteit ligt bij het verbeteren van de opvangkwaliteit binnen het COA.
Daarbij denk ik in eerste instantie aan zorg en onderwijs. Daarnaast kun je ook kijken
hoe je de participatie van bewoners kunt bevorderen op locatie. Dat betekent dat het
goed is om bewoners te vragen wat zij verbeterd willen hebben op de COA-locatie. Maar
dat is wel de volgorde.
Mevrouw Kröger (GroenLinks):
Ik sla toch ook wel aan op deze als-danredenering van de Staatssecretaris. Er liggen
voorstellen om het voor asielzoekers makkelijker te maken om eerder te werken en een
bijdrage te leveren. Nu wordt eigenlijk gezegd: wanneer we grip hebben op migratie,
kan hier sprake van zijn. Hoe zou de Staatssecretaris dit moment waarop we grip hebben
op migratie definiëren? Wat is dat?
Staatssecretaris Van der Burg:
Het voorstel is geschreven door de fractie van D66, en het is in eerste instantie
aan de Kamer gericht. Ik ben daarbij slechts adviseur. Ik constateerde in de eerste
termijn dat het nog niet zo was dat een meerderheid van de Kamer leek te kiezen voor
de variant waarbij het nu wordt ingevoerd. Ik adviseer de Kamer om te zeggen: laten
we eerst met besluiten komen waarmee we meer grip krijgen op de instroom, oftewel
grip krijgen op migratie, en dan de volgende stap zetten. Dat is een beetje wat de
heer Brekelmans, die ter rechterzijde van mevrouw Kröger zit, net zei. We hebben op
dit moment andere prioriteiten. We moeten er namelijk voor zorgen dat we de opvang
in Nederland op orde krijgen, en dan kunnen we andere stappen zetten.
Mevrouw Kröger (GroenLinks):
Hier worden de onderhandelingen of gesprekken over instroombeperkende maatregelen
en wat daarin moet gebeuren dus volslagen politiek verknoopt met een voorstel om asielzoekers
meer rechten te geven. Mijn vraag aan de Staatssecretaris – hij is adviseur, maar
ook de verantwoordelijke op dit beleidsterrein – blijft hoe hij dan dat moment definieert
waarop we grip op migratie hebben. Wat is het moment waarop de plannen van D66 uitgevoerd
zouden kunnen worden? Wanneer is dat? Wat is daarvoor nodig? Over welk aantal hebben
we het dan? Waar hebben we het over?
Staatssecretaris Van der Burg:
Volgens mij ben ik geen adviseur, maar ben ik adviseur als het gaat om het initiatiefvoorstel
dat hier ligt. Dat is één. Twee: grip op migratie is grip op migratie. Kortom, daarvan
is sprake als een meerderheid van de Kamer zegt: op dit moment hebben wij conform
de wens van een meerderheid van de Kamer, namelijk het coalitieakkoord, grip op migratie
gekregen. Dat is het moment waarop je zou kunnen denken aan uitbreiding van voorzieningen
in de breedste zin van het woord. Het is dus aan de Kamer om te bepalen of er sprake
is van grip op migratie, waartoe wij als kabinet voorstellen aan het ontwikkelen zijn.
Mevrouw Kröger (GroenLinks):
Nu is bij mij de verwarring compleet. De Staatssecretaris zegt net: ik adviseer dat
we eerst grip op migratie moeten krijgen en dan pas die voorstellen moeten doen. Als
ik dan vraag wanneer dat is, is het antwoord: als een meerderheid van de Kamer vindt
dat er grip op migratie is. Ik neem aan dat de Staatssecretaris als beleidsverantwoordelijke
toch ook wel voor zichzelf gedefinieerd heeft onder welke omstandigheden er sprake
is van grip op migratie of in welk jaar in het verleden we grip op migratie hadden.
Anders zegt de Staatssecretaris eigenlijk: pas als een Kamermeerderheid tevreden is,
kunnen deze plannen. Dat kan; dat is ook een advies, maar dat is wellicht wel héél
politiek.
Staatssecretaris Van der Burg:
Op zich is het niet zo gek om dingen pas te doen als een meerderheid van de Kamer
tevreden is. Volgens mij is dat de basis van een democratisch stelsel. In dit geval
heeft de meerderheid van de Kamer gezegd: wij willen grip krijgen op migratie. Zo
staat het in het coalitieakkoord. Dat is daarin niet uitgewerkt als «dat betekent
dat we x, y en z moeten hebben gerealiseerd», maar op dit moment zegt het kabinet
in ieder geval: «Wij gaan kijken of we met voorstellen kunnen komen die wij zien als
ingrediënten om te komen tot grip op migratie. Die zullen wij aan de Kamer presenteren.
Dan is het uiteraard aan een meerderheid van de Kamer om te bepalen of zij zegt: dit
is wat ons betreft voldoende om de volgende stap te kunnen zetten.»
De voorzitter:
Volgens mij was u aan het einde van uw beantwoording gekomen, Staatssecretaris. Als
er geen verdere interrupties zijn, wil ik graag het woord geven aan de Minister van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Minister Van Gennip:
Dank u wel, voorzitter. Allereerst dank aan mevrouw Podt als initiatiefneemster van
deze initiatiefnota, «Meedoen vanaf dag één», en natuurlijk ook aan haar medewerkers.
Want het is ongetwijfeld een team effort geweest, een «gezamenlijke inspanning» in
goed Nederlands. In de initiatiefnota onderschrijft mevrouw Podt het belang van meedoen
vanaf dag één, het belang ervan dat kansrijke asielzoekers zo snel mogelijk mee kunnen
doen in onze samenleving, door het leren van de Nederlandse taal, door het volgen
van onderwijs en door aan het werk te gaan. Ik ben het hier zeer mee eens. Het is
essentieel dat mensen, asielzoekers en statushouders, die stappen zetten, en dat ze
die zo snel mogelijk zetten. Dat is essentieel voor henzelf en voor de samenleving.
Want ja, door scholing, door werk en door taal ontwikkel je nieuwe vaardigheden, leg
je contacten en maak je kennis met de Nederlandse samenleving en met onze waarden.
Dat helpt bij je integratieproces. Dat helpt bij het vergroten van je kansen op werk
en dus bij het opbouwen van een succesvolle toekomst in Nederland. Dat is ook in het
belang van de maatschappij en in het belang van draagvlak. Dat draagt uiteindelijk
namelijk bij aan een positiever beeld van asielzoekers en dus ook aan begrip voor
de mensen die hier komen.
Juist omdat ik het belang ervan zie dat statushouders snel aan het werk gaan, heb
ik u op 9 maart het Plan van aanpak Statushouders aan het werk gestuurd. Dat was mede
naar aanleiding van een uitgebreide discussie in de commissie Sociale Zaken, met veel
vragen van Thierry Aartsen. In het plan staan een aantal concrete acties voor het
vergroten van arbeidsmarktkansen, voor de arbeidsparticipatie van statushouders. Het
mooie van het plan is dat het heel veel discussies los heeft gemaakt. Als ik nu op
werkbezoek ga, bij maatschappelijke organisaties of bij statushouders zelf, zie ik
dat het heel veel los heeft gemaakt. Dat heeft het ook gedaan bij werkgevers. Vooral
de notie dat je anders naar statushouders moet kijken heeft dat gedaan. Voor u staat
een professional op zoek naar werk, die toevallig ergens anders geboren is. Voor u
staat niet alleen maar een statushouder. Het is heel belangrijk om die blik te veranderen
en anders naar mensen te kijken. U ontvangt zeer binnenkort de verdere uitwerking
van het plan van aanpak. Dat had ik u voor de zomer beloofd. Dat komt eraan. Dat zit
in de pijplijn. In dat plan is ook aandacht voor de vroege participatie vanuit het
azc.
Ik heb u tijdens de begrotingsbehandeling van SZW beloofd om te verkennen of het waarborgen
van de activiteiten van het zogenaamde programma VrIP, Vroege Integratie en Participatie,
mogelijk is. Die VrIP bestaat uit activiteiten die juist de participatie en integratie
van zowel statushouders als kansrijke asielzoekers bevorderen. Het gaat over de #Meedoen-balies
en over de NT2-lessen. U hebt het wellicht inmiddels gelezen, maar ik ben verheugd
om u te kunnen melden dat wij een structurele financiering hebben gevonden van 6,6
miljoen in plaats van de 2,6 miljoen die hiervoor stond. Er is dus 4 miljoen extra
beschikbaar voor het programma VrIP. Dat is gedaan naar aanleiding van de vragen bij
de begrotingsbehandeling Sociale Zaken. Dat is structureel. Dat betekent dat de toekomst
van de #Meedoen-balies en de NT2-taallessen bij het COA verzekerd is. Dat is heel
erg belangrijk als je wil dat mensen al vroeg in het proces aan de gang kunnen. Dat
is één.
Daarnaast kijk ik ook naar de belemmeringen die asielzoekers ervaren als ze nog in
procedure zijn bij het toetreden tot onze samenleving, waaronder de arbeidsmarkt.
Hoe kunnen we die wegnemen en verminderen? Daartoe heb ik door Regioplan een onderzoek
laten uitvoeren. Dat onderzoek kent u. In dat onderzoek staat ook in hoeverre de 24
wekeneis een belemmering vormt voor asielzoekers om te gaan werken, en voor werkgevers
om asielzoekers in dienst te nemen. Uit dat onderzoek blijkt dat asielzoekers te maken
krijgen met een veelheid aan uitdagingen en een veelheid aan obstakels bij het betreden
van onze arbeidsmarkt, waaronder die 24 wekeneis. Een belangrijke bevinding van Regioplan
is ook dat het juist de verschillende belemmeringen zijn die elkaar versterken. Ik
streef ernaar om, zoals ik u heb beloofd, nog voor deze zomer een kabinetsreactie
op het rapport van Regioplan naar uw Kamer te sturen. Dat heb ik al een aantal keren
herhaald. Daar zijn we als kabinet hard mee bezig.
Logischerwijs nemen we natuurlijk ook de lessen van de Oekraïners mee. Die brief hebt
u ook ontvangen, ook begin maart. Die gaat over de lessen die we hebben geleerd van
één jaar Oekraïners in Nederland. Omdat u niet allemaal in de commissie voor Sociale
Zaken zit, geef ik aan dat daar onder andere de rol van informele netwerken bij arbeidsbemiddeling
in zit. De informele netwerken van die Oekraïners hebben echt een grote rol gespeeld.
Ten tweede noem ik de hartelijkheid waarmee veel Nederlanders en veel Nederlandse
werkgevers de Oekraïners hebben ontvangen. Het derde punt is het gebruikmaken van
ervaringsdeskundigen. Bijvoorbeeld op het ministerie zelf hebben wij een Oekraïense
dame in dienst genomen om ons te helpen, niet alleen om een website te vertalen maar
ook om te begrijpen wat er in die groep leefde. Zij kan ook een rol spelen bij het
vroegtijdig signaleren en het oplossen van problemen. Ik zie nu ook in mijn contacten,
bijvoorbeeld met uitzendbureaus die heel snel Oekraïense intercedenten in dienst hebben
genomen, dat ze dat nu ook voor Syriërs gaan doen om te kijken of de les uit Oekraïne
daar op dezelfde manier kan helpen. Een laatste punt dat we zagen, is dat kleinschalige
huisvesting dicht bij plekken waar werk is, ook een factor voor succes is. De azc's
zijn vaak natuurlijk ver weg en grootschalig.
Na een jaar zien we ook dat de Oekraïners zelf – vooral dames overigens – zeggen dat
er nog wel een aantal uitdagingen zijn, zoals het leren van de taal en werk op eigen
niveau. Wat dat eerste betreft, heb ik dus 15 miljoen gevonden om aan extra taallessen
te kunnen besteden via de gemeentes, zodat we ook echt kunnen zorgen dat die Oekraïense
dames en een aantal heren – maar het zijn vooral dames – echt de Nederlandse taal
kunnen leren. Werk op niveau zal echt nog een uitdaging blijven. Daar gaat de taal
bij helpen, maar er zijn ook een aantal beroepen, vooral in de medische sector, waarvoor
je natuurlijk gewoon een heleboel kwalificaties in Nederland moet halen. Er zijn echter
ook een aantal beroepen – dat geldt niet alleen voor Oekraïners maar ook voor statushouders
– waarbij we echt creatiever moeten kijken hoe we kunnen zorgen dat elders verworven
competenties en diploma's maar ook vaardigheden hier mee kunnen tellen. Het voorbeeld
dat ik in de commissie SZW vaak gebruik, is dat van de vrachtwagenchauffeur in Syrië
die daar een grootrijbewijs heeft en die hier in Nederland zijn theorie op zo'n niveau
van Nederlands moet halen dat het echt moeilijk is om dat rijbewijs te krijgen. Dat
zijn het soort voorbeelden waarnaar je wilt kijken om te kijken of je dat anders kunt
doen. Dat zijn allemaal zaken die in dat plan Statushouders aan het werk aan de orde
komen.
Voorzitter. Ik wil de detailvragen in drie onderwerpen doen, als u mij dat toestaat:
de 24 wekeneis, verdere toegang van asielzoekers, bijvoorbeeld tot het taalonderwijs,
en vragen met betrekking tot Oekraïne.
De voorzitter:
Dat klinkt als een logische indeling, maar ik geloof dat de heer Paternotte een vraag
heeft voordat u verdergaat.
De heer Paternotte (D66):
De Minister geeft een hele mooie inleiding waarin ze volgens mij heel goed laat zien
waarom het plan Statushouders aan het werk zo belangrijk is. In het voorbeeld van
de Oekraïners die meteen aan het werk mochten, heeft SZW hier heel snel op ingespeeld.
Daarmee heeft SZW echt een enorm succes laten zien: heel veel mensen konden snel aan
het werk ondanks al die beperkingen en het feit dat ze uit een oorlogsgebied komen.
Het onderzoek van Regioplan zegt eigenlijk dat het afschaffen of aanpassen van de
24 wekeneis een stap van zeer groot belang zou zijn en ook zou kunnen bijdragen aan
verbetering van de arbeidsmarktpositie van statushouders, omdat je eerder begint.
Dat advies van Regioplan is zo glashelder dat ik de Minister de vraag zou willen stellen
of het overnemen van dit voorstel over het afschaffen van de 24 wekeneis in deze initiatiefnota
zou bijdragen aan het aan het werk helpen van statushouders en aan het plan van de
Minister. Of zou het daar afbreuk aan doen?
Minister Van Gennip:
De conclusies van Regioplan zijn daar. Die hebt u net genoemd. Regioplan ziet dat
het wegnemen van die belemmeringen zou kunnen helpen. We horen van gemeentes dat het
kan helpen qua draagvlak. Maar ik heb in mijn inleiding ook duidelijk gezegd dat wij
nu werken aan die kabinetsreactie. Ik heb uw Kamer beloofd om die reactie in het begin
van de zomer aan u te sturen. Geeft u ons dus even de tijd om die kabinetsreactie
af te maken. Er staat overigens veel meer dan die ene aanbeveling in dat Regioplanonderzoek.
Dat is echt pagina's lang. Dus het is ook wel even wat werk om dat allemaal uit te
werken.
De heer Van den Brink (CDA):
Even een vraag die hier in het verlengde van ligt, met een iets andere insteek. We
hebben in de eerste termijn aangegeven dat we op zich als CDA echt wel geïnteresseerd
zijn in dit voorstel, mits de selectie van kansrijk en kansarm goed is. Maar wat in
de woorden van de heer Van der Burg natuurlijk ook terug klinkt, gaat over grip op
migratie en, vanuit het COA geredeneerd, over: naar welke infrastructuur wordt gekeken
om dit überhaupt mogelijk te maken, als je hierover na wil denken? Dat zie ik ook
niet echt in dat Regioplanonderzoek terugkomen, dus ik ben wel benieuwd naar de reactie
van de Minister. We hebben dus de ervaring van de Oekraïners en we hebben de ervaringen
van de statushouders. Maar met welke infrastructuur zou je hier nou aan de slag willen,
als je dat niet bij het COA wil beleggen? Want dat zou mijn insteek zijn, maar daar
kun je anders naar kijken. Je hebt hier namelijk wel een infrastructuur voor nodig,
zonder dat er een soort arbeidsmigratie-achtige bureautjes ontstaan die hier bovenop
gaan springen.
Minister Van Gennip:
Dat is een zeer relevante vraag. Volgens mij stelde de heer Van den Brink twee vragen,
maar ik begin even met de infrastructuur. Als je dit voor elkaar wilt krijgen, dan
moet je statushouders, kansrijke asielzoekers, heel goed begeleiden, omdat er toch
op de werkvloer begeleiding nodig is, omdat er een taalgebrek is, soms ook omdat wat
de gemeente van een statushouder vraagt, ingaat tegen wat een werkgever vraagt. Het
kan zijn dat de gemeente zegt «u moet nog een aantal inburgeringslessen doen dinsdagmiddag
om 14.00 uur» en de werkgever zegt «u kunt helemaal niet dinsdagmiddag weg zijn».
Dus zo moet je ook een aantal praktische obstakels wegnemen. Ik ben daarover intensief
in gesprek met de VNG. De nieuwe Wet inburgering is er sinds 1 januari 2021. Nee,
sinds 1 januari 2022; de wet heet 2021. Die moet zich echt dit jaar gaan bewijzen.
Die heeft een wat stroeve start gekend, om allerlei redenen. Dit jaar moet het dus
wel zo gaan zijn dat al die statushouders een PIP krijgen, een persoonlijk integratieplan,
en dat de combinatie van taal en werk echt gaat werken. Want alleen als je het ook
oefent op de werkvloer, in je sociale contacten op het schoolplein of noem maar op,
én tegelijkertijd die lessen volgt, dan krijg je die vicieuze cirkel omhoog in plaats
van naar beneden, waarbij je in je eigen kring achterblijft.
Wat betreft infrastructuur: in het plan Statushouders aan het werk staan een heleboel
voorbeelden van hoe je die infrastructuur kan opbouwen. Daar zijn zowel private partijen,
zoals uitzendbureaus, als gemeentes bij betrokken. Er bestaan ook een aantal pilotprojecten
voor startbanen. Kun je nou ervoor zorgen dat statushouders al veel eerder aan het
werk gaan met een startbaan? We hebben nu verschillende gemeentes die op allerlei
manieren proberen die startbanen vorm te geven. Eén gemeente doet dat samen met een
uitzendbureau. Eén groep gemeentes doet het met het sociaal werkbedrijf. Eén groep
gemeentes doet het met elkaar en een aantal werkgevers in de omgeving. Dus zo zijn
er allerlei gemeentes die op verschillende manier proberen die startbanen vorm te
geven. Dan kunnen wij na een jaar bekijken: waar werkt het nou het beste? Werkt het
allemaal goed of werkt één ding veel beter, dat we kunnen uitrollen over het hele
land? Ik denk uiteindelijk dat je uit gaat komen bij een infrastructuur waarin allerlei
initiatieven samengaan, zowel van gemeenten als van sociale werkbedrijven, uitzendbureaus
en werkgevers. Er zijn ook een aantal werkgevers, bijvoorbeeld in de regio Amsterdam
– en zo zijn er heel veel voorbeelden – verenigd om hoger opgeleide asielzoekers en
statushouders een extra IT-opleiding te geven en ze als IT'er aan het werk te krijgen.
Dus zo zijn er allerlei verschillende initiatieven die echt helpen om kansrijke asielzoekers
en statushouders aan het werk te krijgen. Ik denk uiteindelijk dat de infrastructuur
die je voor statushouders hebt ook voor een groot gedeelte zal overlappen met de infrastructuur
voor kansrijke asielzoekers.
Het volgende blijft daar wel een probleem. Op het moment dat je vaker moet verhuizen,
kan dat zowel voor statushouders of asielzoekers zelf als voor werkgevers lastig zijn.
Als het een fastfoodrestaurant is, is dat misschien anders, omdat je daar een ander
soort opleiding hebt. Maar als het echt iets is waar je een langere opleiding voor
volgt, zoals in de IT, is het lastiger als een asielzoeker verhuist. Dus wat dat betreft
is het, zoals collega Van der Burg ook zei, ontzettend belangrijk om de keten op orde
te krijgen.
De voorzitter:
Dank u wel. Vervolgt u uw betoog.
Minister Van Gennip:
Dat was een vrij lang antwoord, maar we zijn dus bezig om daar echt in te investeren,
zowel voor statushouders als voor kansrijke asielzoekers. Die mogen nu natuurlijk
ook al 24 weken werken.
De heer Van den Brink vroeg of je bij de toegang tot de arbeidsmarkt goed onderscheid
kunt maken tussen asielzoekers met een kansrijke aanvraag en andere asielzoekers.
Op grond van de Opvangrichtlijn moeten lidstaten uiterlijk negen maanden na de asielaanvraag
toegang tot de arbeidsmarkt garanderen. Dat is de juridische grondslag. Volgens mij
was dat ook de vraag van de heer Brekelmans. In Nederland geldt nu een wachttermijn
van zes maanden. In het rapport van Regioplan komen die zes maanden overigens niet
als een belemmering naar voren. Dat is wel zo in de nota van mevrouw Podt genoemd,
maar in het rapport van Regioplan staat dat niet. Overigens denk ik wel dat dit ook
een rol speelt bij de toegang tot de arbeidsmarkt.
Als je onderscheid zou maken tussen kansrijk en kansarm, dan moet je een aantal zaken
goed uitzoeken. Een: is het juridisch proportioneel? Twee: is het uitvoerbaar? Drie:
past het binnen de Europese Opvangrichtlijn? Er zijn ongetwijfeld meer dingen die
we moeten uitzoeken, maar dit zijn zaken die daarbij een rol spelen. Zoals u weet,
loop ik nu niet vooruit op onze kabinetsreactie, maar u begrijpt dat dit elementen
zijn die een rol spelen áls je een onderscheid zou willen maken tussen kansrijk en
kansarm.
De heer Ceder vroeg hoe de 24 wekeneis eigenlijk tot stand is gekomen en hoe zich
die in het verleden heeft ontwikkeld. Sinds 1998 is het voor asielzoekers mogelijk
om twaalf weken in een periode van twaalf maanden te werken. Dat was dus 1998. In
2008 zijn de mogelijkheden verruimd van 12 naar 24 weken. Dat is dus een verruiming.
De Europese Opvangrichtlijn is vastgesteld in 2013. Dat is dus een aantal jaren nadat
de eis van maximaal 24 weken in Nederland is gaan gelden. In 2021 heeft de Adviesraad
Migratie bij de wijziging van de Wav, de Wet arbeid vreemdelingen, aangegeven dat
de 24 wekeneis in strijd is met de Opvangrichtlijn. Naar aanleiding daarvan heeft
mijn voorganger aan de landsadvocaat gevraagd om hierover juridisch advies uit te
brengen. Dat is voorvorig jaar uitgebracht. In dat advies is gesteld dat het handhaven
van de 24 wekeneis zonder nader onderzoek juridisch kwetsbaar is. Naar aanleiding
daarvan heb ik aan Regioplan gevraagd om onderzoek te doen. Dat is de sequentie die
laat zien hoe we uiteindelijk bij Regioplan zijn aangeland.
De zes maanden hebben we ook gedaan.
De heer Paternotte stelde een vraag over de volks- en werknemersverzekeringen. Ook
nog belangrijk. In het rapport van Regioplan is ook gekeken naar de gevolgen voor
de opbouw van socialezekerheidsrechten – dat weet u – en naar de verblijfsrechtelijke
positie. Als asielzoekers die in procedure zijn, werken, hebben ze volks- en werknemersverzekeringen.
Met het verruimen of met het afschaffen van de 24 wekeneis neemt de verzekerperiode
toe. Dat is ook logisch als je meer weken kan werken. Dan kan er dus vaker een recht
op uitbetaling van een uitkering zijn. Tegelijkertijd dragen die asielzoekers de premies
af. Dat is dan de andere kant van de financiële medaille. En heel belangrijk: asielzoekers
die niet langer rechtmatig in Nederland verblijven, bijvoorbeeld omdat de asielaanvraag
is afgewezen en de asielzoeker vertrekplichtig is, hebben geen recht op uitbetaling
van uitkeringen. Dat wilde ik even bevestigen, maar dat heeft u ook zo in het rapport
van Regioplan kunnen lezen.
De heer Futselaar vroeg naar de tewerkstellingsvergunning. Als de werkgever een asielzoeker
die in procedure is, in dienst wil nemen, dan moet de werkgever een tewerkstellingsvergunning
aanvragen bij het UWV. Dat is overigens ook een van de verschillen met Oekraïners.
Dan is er geen volledige twv; dan is er alleen maar een melding, zodat we weten waar
de Oekraïners zijn en eventueel misbruik in de gaten kunnen houden. Maar hier gaat
het dus om een volledige tewerkstellingsvergunning. Het UWV beoordeelt of aan de voorwaarden
wordt voldaan en het doet navraag bij de IND om te controleren of de asielaanvraag
van de asielzoeker ten minste zes maanden in behandeling is en of in de afgelopen
52 weken niet al meer dan 24 weken is gewerkt. Als de aanvraag voldoet aan alle vereisten,
dan verleent het UWV de tewerkstellingsvergunning aan de werkgever. Als je de 24 wekeneis
zou afschaffen, dan zijn dus die laatste twee toetsen van het UWV ook niet meer nodig.
Nog steeds wel de toets of iemand asielzoeker is en in procedure is, en afhankelijk
van wat de wachttermijn wordt en hoelang die wachttermijn is verlopen.
Dan vroeg mevrouw Kröger en overigens ook mevrouw Kathmann, maar die is er vandaag
niet, waarom we in hoger beroep zijn gegaan. Mevrouw Kröger heeft die vraag al een
aantal keren gesteld in verschillende debatten, dus ik denk dat het antwoord duidelijk
gaat zijn voor mevrouw Kröger, maar ik zal het nog een keer herhalen. Ik heb u op
27 mei gemeld dat het UWV hoger beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak. Waarom?
Het is een ingrijpende uitspraak waarbij de huidige regels onverbindend worden verklaard
door een lagere rechter. Het instellen van een hoger beroep is erop gericht om bij
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State helderheid te krijgen, en het
is de gebruikelijke gang van zaken wanneer een lagere rechter een dergelijke ingrijpende
uitspraak doet.
Dan vroeg volgens mij de heer Brekelmans: welke mogelijkheden zijn er om statushouders
meer aan te sporen om te werken, welke middelen zijn daarvoor beschikbaar, zetten
we die straks ook in op asielzoekers – ja, het was uw vraag – en gaan we dan niet
die fondsen verschuiven? Allereerst: de inzet om de participatie van statushouders
te verbeteren, zo heb ik net toegelicht, staat in dat actieplan Statushouders aan
het werk. Voor de zomer ontvangt u de intensivering van dat plan, inclusief de middelen
die we daar bij de Voorjaarsnota extra voor hebben vrijgemaakt. Die zijn bedoeld voor
de arbeidstoeleiding van statushouders, niet per se voor asielzoekers, maar een van
de actielijnen in het plan van aanpak is wel de vroege participatie van statushouders
en kansrijke asielzoekers vanuit het azc. Waarom? Omdat we zien dat een groot deel
van de asielzoekers uiteindelijk een verblijfsvergunning krijgt en we, bijvoorbeeld
met de #Meedoen-balies en de NT2-lessen, allebei de groepen willen vinden. Het gaat
natuurlijk vaak uiteindelijk om dezelfde groep, die eerst kansrijke asielzoeker is
en dan statushouder. Maar u zult in de intensivering van het plan van aanpak lezen
dat de meeste van die middelen op statushouders gericht zijn.
De voorzitter:
Dit leidt tot een interruptie van de heer Brekelmans.
De heer Brekelmans (VVD):
Ja, ik zou graag nog een vraag willen stellen over de 24 wekenregeling. Ik weet dat
de kabinetsreactie nog komt, maar de Minister heeft er toch al een aantal dingen over
gezegd. Stel, er is een gezin met ouders die uiteindelijk uitgeprocedeerd raken omdat
ze geen recht hebben op asiel. In de tussentijd kan zo'n procedure met beroep, hoger
beroep en misschien een herhaalde aanvraag wel drie, vier jaar of soms wel langer
duren. Stel nou dat die mensen in de tussentijd werken. Ze raken geïntegreerd, de
kinderen zijn hier naar school geweest. Die hebben hier een leven opgebouwd met werk,
maar ze mogen niet blijven. Ze zouden dan dus terug moeten naar een land in Afrika
of het Midden-Oosten, waar ze veel minder perspectief hebben. Is dan in de toekomst
het risico niet veel groter dat de rechter zal zeggen op basis van artikel 8 EVRM,
het recht op gezinsleven of het recht op privéleven, dat het verschil tussen het leven
in Nederland en het land van herkomst te groot is en dat die persoon dan alsnog mag
blijven? Dus: geen recht op asiel, maar omdat er is gewerkt door diegene in de tussentijd
mag hij uiteindelijk toch blijven. Kan de Minister dat risico volledig uitsluiten,
of ziet zij dat risico ook?
Minister Van Gennip:
Ik zal er een antwoord op geven vanuit de arbeidsmarkt. Ik denk dat het bredere antwoord
overigens aan de heer Van der Burg is, maar waar het natuurlijk om gaat is wat de
afschaffing van de 24 wekeneis, of de verkorting of verlenging daarvan, voor verschil
maakt met de huidige situatie. Voor zover ik het EVRM en dit soort afwegingen ken,
gaat het niet alleen over werk, maar bijvoorbeeld ook over kinderen die naar school
zijn en de geworteldheid van het gezin. Maar wat mij overall het belangrijkste lijkt,
is dat je die procedures goed op orde gaat krijgen, zodat je voor kansrijk en kansarm,
maar vooral kansarm, inderdaad na een x-aantal maanden weet dat iemand uitgeprocedeerd
is. Want je wilt natuurlijk dat het voorbeeld dat u noemt, dat het wel drie à vier
jaar kan duren, echt de uitzondering wordt, en dat de standaardtermijnen gewoon haalbaar
zijn, dus dat mensen weten waar ze aan toe zijn. En dat kan dus een ja of een nee
zijn, maar ook bij een nee is er dan duidelijkheid.
De heer Brekelmans (VVD):
Ja, maar als we de procedures op orde krijgen, dan is de maatregel sowieso niet nodig,
want dan weten mensen heel snel of ze statushouder zijn en dan kunnen ze sowieso aan
het werk. Ik hoor de Minister niet zeggen dat ze dat kan uitsluiten; dat lijkt me
ook heel terecht. Er kunnen straks zaken zijn waarbij het verschil tussen de geworteldheid
in Nederland en de toekomst in het land van herkomst in het verleden dusdanig klein
was dat de rechter de ene kant op besloot. Maar met een uitbreiding van die regeling
hebben we straks maar één rechterlijke uitspraak de andere kant op nodig om een nieuw
feit te creëren. Dan weten asielzoekers straks: op het moment dat ik maar lang genoeg
blijf en in de tussentijd werk, maak ik op basis van artikel 8 van het EVRM meer kans
om uiteindelijk toch te mogen blijven. Ik hoor de Minister niet zeggen dat ze dat
risico kan uitsluiten.
Minister Van Gennip:
Dat lijkt me echt meer een vraag voor de heer Van der Burg. Ik kan u wel één ding
zeggen over Regioplan. Of u het er nu mee eens bent of niet: Regioplan zegt dat de
terugkeerbereidheid groter zou zijn op het moment dat mensen werken. Daar kunnen wij
van alles van vinden, maar dat is een van de conclusies uit het onderzoek. Ik denk
echt dat het hoofdantwoord is: laten we zorgen dat we die procedures en doorlooptijden
op orde krijgen, want dan krijg je dit soort situaties van drie, vier jaar veel minder;
dan zijn die de uitzondering. Maar ik kan me zomaar voorstellen dat de heer Van der
Burg daar in de tweede termijn of nu... Wat u wil. Dat laat ik aan de voorzitter.
De voorzitter:
Nu lijkt mij voor de orde wel handig. Meneer de Staatssecretaris.
Staatssecretaris Van der Burg:
Uitsluiten kan ik het niet, maar ik acht de kans wel klein, zeker als het de eerste
procedure betreft, ook al duurt de eerste procedure enkele jaren. Maar uitsluiten
kan ik het zeker niet, al was het maar omdat ik wel vaker heb gedacht dat iets uitgesloten
leek en de rechter daar dan genuanceerder over dacht.
De voorzitter:
Volgens mij kan de Minister haar betoog vervolgen. Meneer Brekelmans, heeft u toch
iets? Nee, dan vervolgt de Minister haar betoog.
Minister Van Gennip:
Oké. Dan ga ik naar taalonderwijs. Buiten werk is het leren van taal natuurlijk belangrijk.
Daarmee zijn taalonderwijs, inburgering en vrijwilligerswerk belangrijk. Waarom? Omdat
het ook zelfvertrouwen geeft. Het zorgt niet alleen voor meedoen in de samenleving;
het geeft mensen ook een positie waardoor ze zelf stappen kunnen zetten in hun leven.
Het is bij inburgering juist zo belangrijk dat je als ouders zelf naar school kan
gaan en het gesprek kan voeren, dat je zelf het gesprek met de huisarts kan voeren
en dat je zelf het gesprek met de gemeente kan voeren. Dat gaat zowel over taal als
over inburgering als over een bepaalde mate van je weg weten te vinden. Daar valt
taalonderwijs uiteraard onder. Daar valt ook meedoen in de samenleving onder. Daarom
zijn er vanaf 2024 structurele middelen voor de #Meedoen-balies en voor de NT2-lessen.
Het NT2-docententekort heeft de gezamenlijke aandacht van mijzelf en mijn collega's
van OCW. Samen met de ketenpartners en de MBO Raad zijn we bezig met een gezamenlijk
plan van aanpak om te kijken hoe we die tekorten tegen kunnen gaan. Dan kun je denken
aan vrijwilligers en gepensioneerden, maar juist ook aan onlinelessen en onderwijs
op afstand, dus niet alleen maar aan klassikaal onderwijs, dat fysiek op dezelfde
plek moet zijn. Hetzelfde geldt voor inburgering. Vooral in het PIP kun je dat op
een andere manier vormgeven. Zeker als iemand al statushouder is maar nog ver weg
van de gemeente waar hij uiteindelijk moet inburgeren in een azc zit, kun je een aantal
zaken wat, laat ik zeggen, «moderner» organiseren.
Op dit moment zijn er 119 fte's beschikbaar voor het NT2-onderwijs. Het is lastig
te bepalen hoe zich dat verhoudt tot het aantal kansrijke asielzoekers, omdat dat
natuurlijk ook fluctueert. Maar we brengen het tekort en vooral wat we daaraan kunnen
doen dus in kaart, zeg ik tegen de heer Van den Brink.
Mevrouw Kathmann vroeg ook naar het tekort aan NT2-docenten. Ze vroeg waarom er geen
rol is voor de roc's. Allereerst wil ik benadrukken dat er wel degelijk een rol is
voor de roc's. Ze hebben een rol in het inburgeringsonderwijs. Zij moeten inderdaad
ook concurreren met private taalscholen. Zoals ik al zei, werken we aan het plan van
aanpak met betrekking tot het NT2-docententekort. Dat komt in de volgende uitvoeringsbrief
inburgering naar uw Kamer. Die is er in september.
Ten slotte zeg ik iets over de Oekraïners. Ik heb u in de inleiding al een aantal
dingen verteld, ook over de «lessons learned»-brief. Uiteraard nemen we die lessen
en de suggestie van mevrouw Podt in de nota mee bij de verdere ontwikkeling van Statushouders
aan het werk.
Wat betreft de begeleiding op de arbeidsmarkt is door de heer Paternotte nog de vraag
gesteld hoe we het beleid ten aanzien van Oekraïne en het UWV op elkaar aan laten
sluiten. De ervaringen van de Oekraïners zijn zeer positief en daar leren we ook echt
van, elke dag weer. We hebben woensdag weer een conferentie. De lessons learned die
we in maart hebben geïdentificeerd, zijn inmiddels doorgesproken in verschillende
werkgroepen om er verder mee te gaan. Bij werkgevers, gemeenten en maatschappelijke
organisaties is echt het momentum ontstaan, heel actief en heel creatief. Ik heb de
banenmarkt et cetera net al genoemd. En ja, die gaan we gebruiken bij de verdere uitwerking
van Statushouders aan het werk.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is hiermee een eind gekomen aan de eerste termijn van de zijde van
de regering. Dan gaan we onmiddellijk door met de tweede termijn van de zijde van
de Kamer. Dit is een notaoverleg, dus er kunnen moties worden ingediend. Dat gaat
u vast ook doen, want ik zag met een schuin oog er al een geschreven worden. De indicatieve
spreektijd is ongeveer een derde van de spreektijd in eerste termijn. Ik wil daar
soepel mee omgaan maar tart u mij niet. Nadat de laatste van u het woord heeft gevoerd,
zal ik het voorzitterschap kort overdragen aan mevrouw Kröger om zelf het woord te
kunnen voeren.
Dan geef ik nu als eerste het woord aan de heer Paternotte van D66.
De heer Paternotte (D66):
Goede keus voor het vervangend voorzitterschap, voorzitter.
Ik heb een drietal moties en als u mij toestaat nog twee korte opmerkingen.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat asielzoekers grote belemmeringen ondervinden bij het vinden van
betaald werk tijdens de asielprocedure, onder andere door de 24 wekeneis;
overwegende dat werken tijdens de procedure bijdraagt aan vroege integratie, bijdraagt
aan terugkeerbereidheid na afwijzing, bijdraagt aan het verminderen van mentale problematiek
en overlast en bovendien minder werkloosheid onder statushouders op de lange termijn;
overwegende dat asielzoekers zelf ook graag actief willen zijn en graag bijdragen
aan de maatschappij;
verzoekt het kabinet de beperkingen op werk voor asielzoekers te verkleinen door de
beperking op de duur van de tewerkstellingsvergunning te schrappen en toetreding tot
de arbeidsmarkt mogelijk te maken als de asielprocedure langer loopt dan één maand,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Paternotte, Kathmann, Kröger, Dassen, Teunissen,
Den Haan, Ceder, Azarkan, Gündoğan, Futselaar en Podt.
Zij krijgt nr. 6 (36 139).
De heer Paternotte (D66):
Dan de tweede motie.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat op veel opvanglocaties sprake is van strikte huisregels;
overwegende dat regels en afspraken van belang zijn op plekken waar veel mensen samenleven,
maar dat regels en afspraken beter gedragen worden als deze in samenspraak zijn gemaakt;
overwegende dat het de autonomie van asielzoekers ten goede komt als zij zelf mogen
meepraten over hun directe leefomgeving;
verzoekt het kabinet in samenwerking met het COA te onderzoeken hoe medezeggenschap
van asielzoekers in azc's kan worden opgezet en of dit kan worden opgenomen in het
kwaliteitskader van te realiseren opvanglocaties,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Paternotte, Kröger en Podt.
Zij krijgt nr. 7 (36 139).
De heer Paternotte (D66):
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat nog te veel azc's door hun locatie en beslotenheid niet toegankelijk
zijn voor buurtbewoners;
overwegende dat azc's met open deuren op verschillende plekken hebben laten zien wat
het belang is van deze vroege integratie, zoals Plan Einstein in Utrecht;
verzoekt het kabinet in overleg te treden met het COA over het investeren in asielzoekerscentra
met open deuren en contact met de buurt waarin wordt gestreefd naar:
– minimaal één open ruimte per locatie;
– beheer van het gebouw dat niet alleen gericht is op beveiliging maar ook op een open
houding naar de omgeving;
– mogelijkheden in het gebouw voor activiteiten die geschikt zijn voor zowel asielzoekers
als buurtbewoners,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Paternotte en Kröger.
Zij krijgt nr. 8 (36 139).
De heer Paternotte (D66):
Voorzitter. Dan over het debat. Veel dank aan iedereen voor de bijdragen. Het is mooi
om te zien dat een initiatief van mijn fractie tot zo veel belangstelling kan leiden
vanuit de Kamer, met name in de eerste bijeenkomst die we hierover hadden. Veel dank
ook aan de bewindspersonen voor de beantwoording en de mooie woorden over wat we kunnen
leren van de Oekraïners en over wat we nu voor statushouders aan het doen zijn. Mijn
hoofd tolt nog wel een klein beetje van een paar verbluffende redeneringen van de
Staatssecretaris, zoals dat wanneer ik tien landen noem waar de 24 wekeneis niet geldt
en de Staatssecretaris mij vervolgens cherrypicking verwijt omdat een van die landen
een strenger asielregime heeft, en de Staatssecretaris zegt dat we dit zouden kunnen
doen mits we grip krijgen op migratie zonder dat hij een definitie kan geven van wat
nou grip op migratie is en dit vervolgens bij de Kamer neerlegt. Misschien dat ik
de Staatssecretaris en de Minister dan toch nog de volgende vraag mag stellen. Wat
gaat er nou echt helemaal mis in Nederland als we asielzoekers de kans zouden geven
om meer dan 24 weken te werken? Dat zeg ik omdat het COA dat vraagt, omdat de gemeente
Dordrecht dat vraagt maar ook de VNG namens alle gemeenten en omdat VNO-NCW, MKB-Nederland,
de AWVN en de vakbonden voorstander zijn van deze plannen. Eigenlijk moet ik buiten
deze zaal met een zaklampje zoeken naar de echte weerstand tegen het voorstel om asielzoekers
wat meer kans te geven op betaald werk.
De voorzitter:
Volgens mij wil mevrouw Kröger interrumperen.
Mevrouw Kröger (GroenLinks):
Zeker. Ik heb een vraag aan de heer Paternotte. Hoe kijkt hij naar toch bijna die
politieke verknooptheid van deze mooie initiatiefnota en de voorstellen daarin, die
maatschappelijk breed gedragen worden, met het vraagstuk inzake grip op migratie?
Hoe moeten we dat nou definiëren? Wat is de toetssteen om te zeggen: en dan kunnen
we gewoon de plannen uitvoeren?
De heer Paternotte (D66):
Volgens mij heb ik aangegeven dat je op heel veel manieren naar dit voorstel kunt
kijken. Wij vinden het gewoon een logisch en goed voorstel. Er zijn echter ook collega's
die hebben gezegd: wij willen dit eigenlijk alleen maar toetsen aan de vraag in hoeverre
het bijdraagt aan het oplossen van de huidige problemen met de opvang. Dan zou mijn
antwoord zijn: daar draagt het ook aan bij. Dat zegt de voorzitter van het Veiligheidsberaad
in zijn hoedanigheid van burgemeester van Dordrecht en dat zegt ook de Vereniging
van Nederlandse Gemeenten. Het is heel logisch – en dat blijkt ook uit het Regioplanonderzoek
– dat het leidt tot een hogere terugkeerbereidheid. Oftewel: de kans dat je mensen
zo dadelijk kunt terugsturen, wordt groter. Dat helpt natuurlijk ook bij de opvang.
Het betekent ook dat mensen niet de hele dag op het azc zitten. Dat betekent dat de
kans op overlast ook weer kleiner wordt. Het betekent dat mensen zelf wat geld verdienen,
waardoor ze meer kunnen bijdragen aan hun opvang, waardoor de kosten van de opvang
omlaaggaan. Dus ook tegen de mensen die het alleen maar bezien vanuit het perspectief
van de problemen met de opvang, en niet vanuit het perspectief van het belang voor
de asielzoeker of voor onze arbeidsmarkt, wil ik zeggen: dan is dit ook een heel belangrijk
en goed voorstel.
De voorzitter:
Ik zie ook nog een interruptie van de heer Brekelmans.
De heer Brekelmans (VVD):
De heer Paternotte maakt een groot punt van de terugkeerbereidheid, omdat dat in het
rapport zou staan. Nou ken ik de heer Paternotte als een inhoudelijk serieus politicus.
Wat vindt hij ervan dat Regioplan tot die conclusie is gekomen op basis van gesprekken
met twee COA-medewerkers?
De heer Paternotte (D66):
De heer Brekelmans kwam zelf in zijn eerste termijn met de stelling dat asielzoekers
gaan kijken waar ze naartoe gaan, terwijl Regioplan in allerlei gesprekken juist constateerde
dat geen enkele asielzoeker wist van die 24 wekeneis voordat hij of zij naar Nederland
kwam. Ik denk dat signalen van COA-medewerkers, zeker als zo'n onderzoeksbureau dat
constateert, het meest indicatief zijn. Dat sluit ook volkomen aan bij wat ik zelf
hoor. Ik ben woordvoerder Integratie geweest. Ik heb in 2015 gesproken met heel veel
mensen die zich op asiellocaties bezighielden met de begeleiding van Syrische vluchtelingen
die hier verbleven. Daarbij zag je eigenlijk hetzelfde beeld.
De heer Brekelmans (VVD):
Oké, ik maak deze opmerking, omdat ik heel vaak beargumenteer dat we maatregelen moeten
nemen om de instroom omlaag te brengen en om Nederland minder aantrekkelijk te maken.
Dan staat D66 vaak vooraan om te zeggen: het is wetenschappelijk niet bewezen dat
de instroom omlaaggaat als je maatregel x neemt. Als D66 mij de lat oplegt dat wetenschappelijk
aangetoond moet zijn dat een maatregel effectief is, dan vind ik de uitspraken van
twee COA-medewerkers in een interview dat het de vertrekbereid lijkt te vergroten,
nogal mager om tot deze conclusie te komen. We zien namelijk helemaal niet dat die
vertrekbereidheid in de praktijk heel erg hoog is of dat er heel veel onderzoek is
dat deze conclusie staaft. Ik wil de heer Paternotte dus nogmaals vragen of hij voorzichtig
wil zijn met het trekken van deze conclusie.
De heer Paternotte (D66):
De heer Brekelmans zegt: de vertrekbereidheid is nu niet heel erg hoog. Maar nu hebben
we ook die 24 wekeneis. Ik denk niet dat dat nou hét grote verschil gaat maken. Als
mensen hier jarenlang hebben stilgezeten, dan wordt de kans dat ze hun leven weer
kunnen oppakken in het land waar ze vandaan komen, een stuk kleiner. Ik vind het heel
erg logisch om te denken dat dat niet bijdraagt. Dan hechten mensen er meer belang
aan om hier te blijven. Maar als mensen actief blijven en denken dat ze daar weer
wat kunnen oppakken, en daarbij ook geholpen kunnen worden, dan is hun zelfvertrouwen
een stuk groter. Ik vind dat logisch. Maar ik noemde het in een opsomming. Gemeenten
zeggen dat het kan bijdragen en dat het leidt tot minder overlast. Ik zeg dat er heel
veel hele goede redenen zijn, ook als je puur kijkt naar het opvangprobleem dat we
nu hebben, om te zeggen dat dit een goed voorstel is.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik het woord aan de heer Van den Brink van de fractie van het
CDA.
De heer Van den Brink (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Dank aan de initiatiefneemster en de bewindslieden voor de
beantwoording in dit debat.
Ik heb nog een aantal reflecties. Het CDA heeft aangegeven dat het belang hecht aan
een snelle integratie en kijkt naar de opties die hier worden voorgelegd. Een daarvan
is de 24 wekeneis en de mogelijke verkorting daarvan. Daarbij hebben wij twee belangrijke
toetsstenen aangegeven die voor ons doorslaggevend zullen zijn. Dat is de vraag hoe
de veiligelanders en de Dublinclaimanten gescheiden kunnen worden van de kansrijke
asielaanvragen. Tegelijkertijd horen wij ook in dit debat – en daar ben ik ook benieuwd
naar – hoe de juridische toetssteen daar gaat uitpakken. Dat zou ook kunnen betekenen
dat conform de Opvangrichtlijn deze periode langer gemaakt zou kunnen worden voor
de Dublinclaimanten dan wel de veiligelanders. Dat heb ik zonet goed verstaan, maar
ik wil het toch nog even checken.
Ten slotte nog iets over die 24 wekeneis. Het is een beetje een reflectie op wat D66
zojuist aangaf, maar ik denk dat we niet moeten onderschatten dat het een grote uitvoeringsopgave
is om hiermee aan de slag te gaan, gezien de infrastructuur die hiervoor noodzakelijk
zal zijn. Dat mogen we als politiek niet onderschatten door te denken dat dit zomaar
even in te voeren is. Maar in deze tijd van aandacht voor de uitvoering staat deze
notie inmiddels waarschijnlijk bij iedereen op het netvlies.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik het woord aan mevrouw Kröger van de fractie van GroenLinks.
Mevrouw Kröger (GroenLinks):
Dank u wel, voorzitter. Ik heb twee moties en een reflectie.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat volgens het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen 2022 asielzoekers
maximaal veertien weken mogen werken als artiest, musicus, filmmedewerker of in de
vorm van technische ondersteuning van optredens van een artiest of musicus;
van mening dat dit onderscheid al in 2013 is geschrapt uit de Werkloosheidswet en
dus niet meer is te rechtvaardigen;
verzoekt de regering om het gemaakte onderscheid rond toegang tot de arbeidsmarkt
voor de afzonderlijke groepen asielzoekers op te heffen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Kröger.
Zij krijgt nr. 9 (36 139).
Mevrouw Kröger (GroenLinks):
En een motie over taalonderwijs.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat beheersing van de Nederlandse taal een belangrijke voorwaarde is om
aan de Nederlandse samenleving te kunnen deelnemen;
verzoekt de regering om het COA meer vrijheid te geven hoe de voor Nederlands taalonderwijs
beschikbare middelen kunnen worden ingezet om zo veel mogelijk asielzoekers Nederlands
taalonderwijs te kunnen aanbieden, en de Kamer over de voortgang te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Kröger.
Zij krijgt nr. 10 (36 139).
Mevrouw Kröger (GroenLinks):
Ik ben heel erg blij dat de initiatiefnemer deze nota heeft geschreven. Ik vind het
een heel belangrijke nota, omdat daarin vanuit kansen wordt gedacht en naar het scheppen
van mogelijkheden wordt gekeken. Ik vind het daarom zuur en frustrerend dat de Staatssecretaris
het in dit debat eigenlijk heel duidelijk verknoopt met een politieke discussie over
grip op migratie, instroombeperking en wat al dies meer zij. Feitelijk zegt de Staatssecretaris:
eerst moet een Kamermeerderheid maar constateren dat we grip op migratie hebben of
daar genoeg aan doen, want pas daarna kunnen we naar deze maatregelen kijken. Ik vind
dat echt een verkeerde koppeling van dossiers en ook een verkeerde volgorde. Ik hoop
dat er daarom een ruime meerderheid is voor de voorstellen van mevrouw Podt.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik het woord aan de heer Brekelmans van de fractie van de VVD.
De heer Brekelmans (VVD):
Dank, voorzitter. Allereerst dank ik natuurlijk ook de initiatiefnemer voor het rapport
en de goede inhoudelijke behandeling in twee instanties. Om te beginnen zou ik nog
een paar opmerkingen willen maken over de 24 uursregeling.
De voorzitter:
Pardon, 24 weken!
De heer Brekelmans (VVD):
24 weken, dat bedoel ik. 24 uur, 24 weken...
De heer Van den Brink (CDA):
Dat is hard werken.
De heer Brekelmans (VVD):
Ja, dat is hard werken.
De heer Paternotte zei: we moeten met een lampje zoeken naar de tegenargumenten. Volgens
mij heeft de Staatssecretaris in zijn beantwoording een hele belangrijke genoemd,
namelijk dat het in de toekomst zo zou kunnen zijn dat de rechter op basis van artikel
8 EVRM zegt: iemand heeft geen recht op asiel, maar hij mag toch blijven, omdat hij
in de tussentijd heeft gewerkt.
De heer Van Zwol heeft een uitgebreid rapport geschreven en daarin staat: als mensen
ook maar een klein beetje perspectief houden op verblijf, ook als ze geen recht hebben
op asiel, dan leidt dat tot een stapeling van procedures en tot het rekken van en
het niet meewerken aan de procedure. Ik zie daarom een enorm risico dat mensen procedures
zullen gaan rekken en in de tussentijd zullen gaan werken in de hoop dat ze op basis
van artikel 8 EVRM toch mogen blijven. En dan zal het asielsysteem in de toekomst
nog verder vastlopen.
De voorzitter:
Voordat u verdergaat, heeft u een interruptie van de heer Paternotte.
De heer Paternotte (D66):
Ik ken de heer Brekelmans als een serieus politicus. Ik heb tien landen genoemd waar
die 24 wekeneis niet bestaat en die allemaal partij zijn bij het Europees Verdrag
voor de Rechten van de Mens. Ik vroeg mij af of hij enige indicatie heeft dat het
in die landen op basis van artikel 8 heel veel vaker gebeurt dat een uitgeprocedeerde
asielzoeker niet kan worden teruggestuurd.
De heer Brekelmans (VVD):
Het hoeft niet een Europese rechter te zijn; het kan ook de Raad van State zijn. De
Raad van State doet in Nederland een heleboel uitspraken die de hoge rechter in andere
landen niet doet. Wij kunnen geen Dublinclaims uitvoeren op diverse landen in de Europese
Unie, terwijl België, Frankrijk en Duitsland dat wel kunnen. Andersom liggen er bij
ons mensen in het gras en zijn er geen hoge rechters in andere landen die zeggen:
u mag geen Dublinclaimanten meer terug naar Nederland sturen. Ik ben dus niet zozeer
bang dat een Europese rechter iets anders zal besluiten voor Nederland dan voor Duitsland.
Daar heb ik nog wel vertrouwen in. Maar het gaat er mij om wat straks de Raad van
State zal besluiten op basis van artikel 8 EVRM. Welke interpretatie zullen zij daaraan
geven? Er zijn voorbeelden te over dat dit in Nederland anders gebeurt dan in het
gros van de andere Europese landen.
De heer Paternotte (D66):
Dat is een vrees van de heer Brekelmans, maar daar zit op zich geen concrete onderbouwing
bij op basis van andere ervaringen. Er heeft natuurlijk ook al een rechter gezegd
dat die 24 wekeneis eigenlijk niet zou mogen gelden. Is er niet ook een risico dat
we uiteindelijk die 24 wekeneis sowieso verliezen en dat ze dus het hele jaar mogen
werken, maar dat we dan een behoorlijk lange tijd asielzoekers niet die kans hebben
gegeven, waardoor ze tegen die tijd wel wat hadden mogen werken, maar zich niet hebben
kunnen voorbereiden op een bijdrage aan de Nederlandse arbeidsmarkt?
De heer Brekelmans (VVD):
De kans dat de rechter die uitspraak doet, is er natuurlijk. Er is immers ook een
lagere rechter die daar iets over heeft gezegd. Volgens mij heb je dan altijd nog
de beleidskeuze om te zeggen: oké, als die 24 uur niet standhoudt, dan zou je dat
wat kunnen verhogen.
De heer Paternotte (D66):
24 weken zult u bedoelen.
De heer Brekelmans (VVD):
Ja, sorry. 24 uur zit op de een of andere manier in m'n hoofd. Misschien heb ik de
afgelopen dagen wel 24 uur gewerkt. Nee, ik bedoel de 24 wekeneis. Maar dat wil niet
zeggen dat we dan meteen het voorstel van de heer Paternotte moeten overnemen dat
je al na één maand mag werken en dat je dat meteen een volledig aantal weken mag doen.
Eerst was het 52 weken, dat is later afgezwakt naar wat minder weken. Volgens mij
heb je dan nog steeds een heleboel beleidskeuzes en moet je gewoon kijken wat je kunt
doen. Je moet ook het risico zo klein mogelijk houden dat er straks een rechter is
die op basis van artikel 8 EVRM zegt: u bent uitgeprocedeerd, u moet eigenlijk terug
maar u mag alsnog blijven.
De voorzitter:
Ik stel voor dat u uw betoog vervolgt, meneer Brekelmans.
De heer Brekelmans (VVD):
Daarnaast heb ik nog drie vragen aan het kabinet waar nog niet op is gereageerd. De
eerste betreft een onderdeel van de studie, namelijk dat in plaats van drie op de
tien asielzoekers mogelijk straks zeven op de tien asielzoekers zullen kiezen voor
Nederland, indien deze 24 wekenregeling wordt afgeschaft. Dat blijkt uit de zogenaamde
vignettenstudie die Regioplan heeft gedaan.
Dan een vraag in aanvulling op de heer Van den Brink over mogelijke extra procedures
die het met zich mee zou brengen als we onderscheid maken tussen kansrijk en kansarm
en een asielzoeker daar ook weer bezwaar tegen kan maken.
Ook wil ik graag een reflectie van het kabinet op het feit dat er ook in het rapport
harde conclusies worden getrokken over de terugkeerbereidheid, maar dat die conclusies
slechts gebaseerd zijn op een interview met twee medewerkers. Misschien wil het kabinet
daar een nuancering op aanbrengen.
Tot slot wil ik een motie indienen over een ander onderwerp. Vandaag is namelijk weer
een rapport verschenen over de overlast binnen azc's en rondom azc's. Mensen hebben
daar begrijpelijkerwijs zorgen over. Vandaar dat ik nu deze motie indien.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat azc's voor overlast voor omwonenden kunnen zorgen;
overwegende dat lokaal draagvlak essentieel is voor asielopvang;
verzoekt de regering op basis van lokale wensen en voorkeuren de mate van open- of
geslotenheid van azc's per locatie te bepalen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Brekelmans.
Zij krijgt nr. 11 (36 139).
Dank u wel, meneer Brekelmans. Ik acht deze motie nog binnen de orde van de vergadering.
Dan draag ik nu het voorzitterschap over aan mevrouw Kröger.
Voorzitter: Kröger
De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik graag de heer Futselaar het woord voor zijn inbreng.
De heer Futselaar (SP):
Dank u wel, voorzitter. Een tweetal moties en een vraag.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat asielzoekers belemmerd kunnen worden te gaan werken doordat zij nog
geen bsn-nummer hebben;
overwegende dat er een proefproject is dat spoedinschrijving in de BRP mogelijk maakt
voor asielzoekers die werk gevonden hebben;
verzoekt de regering spoedinschrijving in deze gevallen structureel mogelijk te maken,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Futselaar en Ceder.
Zij krijgt nr. 12 (36 139).
De heer Futselaar (SP):
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat op 18 april 2023 de rechtbank Den Haag in een uitspraak constateerde
dat de 24 wekeneis in strijd is met artikel 15 van de Opvangrichtlijn;
van mening dat dit in lijn met een in de samenleving breder levende wens is om asielzoekers
maximaal te laten bijdragen aan de samenleving waar zij onderdeel van willen uitmaken;
verzoekt de regering het UWV opdracht te geven het hoger beroep tegen bovenstaande
uitspraak te staken,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Futselaar.
Zij krijgt nr. 13 (36 139).
De heer Futselaar (SP):
Voorzitter. Dan nog een korte vraag. De Staatssecretaris benadrukte meerdere malen
het grote belang van het pakket aan migratiebeperkende maatregelen waarover onderhandeld
wordt. Ik vroeg me af of hij een indicatie kan geven van wanneer wij dat kunnen verwachten,
want het geheel begint wat stikstofachtige aspecten te krijgen.
Daar wou ik het bij laten, voorzitter.
De voorzitter:
Dan geef ik het voorzitterschap weer aan u terug.
Voorzitter: Futselaar
De voorzitter:
Dank u wel. Daarmee is er een einde gekomen aan de tweede termijn van de zijde van
de Kamer. Deze moties moeten gekopieerd worden. Is twintig minuten schorsen voldoende?
De vergadering wordt van 15.04 uur tot 15.21 uur geschorst.
De voorzitter:
Wij gaan verder met de tweede termijn. Ik zou als eerste het woord willen geven aan
de initiatiefnemer, mevrouw Podt.
Mevrouw Podt (D66):
Voorzitter, dank u wel. Omdat ik de neiging heb dat anders te vergeten, ga ik beginnen
met een bedankje. De Minister zei het zonet al: bedankt aan de initiatiefnemer. Nou,
graag gedaan, zou ik zeggen. Maar vooral bedankt aan de medewerkers. Er zitten er
hier twee bij me, Annemijn en Lisa, die keihard hebben gewerkt om dit allemaal voor
elkaar te krijgen. Er zitten er boven ook nog een paar die er heel hard aan gewerkt
hebben. Er zit er overigens ook nog eentje aan die kant in de zaal, die een eerdere
versie van deze nota heeft gemaakt. Dus ook daarvoor veel dank. Ook dank aan de leden
voor het mooie debat en voor de belangstelling voor dit onderwerp. Dat was een cadeautje.
Natuurlijk ook dank aan de mensen in de zaal. Het was vorige keer iets drukker, maar
het wordt zeer gewaardeerd dat jullie er zijn. Ook dank aan de mensen op de mail en
de socials. Ik kan u vertellen dat je als woordvoerder Migratie en Asiel weleens wat
andere mail krijgt. Ik kan u zeggen dat de support voor dit onderwerp echt overweldigend
positief was. Dat is echt heel, heel leuk om mee te maken.
Zoals gezegd vond ik het een mooi debat. In de tweede termijn viel me wel op dat de
neiging heel erg was om over een hoop onderwerpen te zeggen dat we wel wat anders
aan ons hoofd hebben. Of het nou ging om de 24 wekeneis en het zorgen dat mensen aan
het werk kunnen, over dat asielzoekerscentra met open deuren meer draagvlak hebben
in de gemeenschap, of over het zorgen dat asielzoekers mee kunnen praten en dat alle
kennis en talenten die zij zelf hebben, ingezet worden voor de opvang waar ze verblijven,
eigenlijk werd er steeds gezegd: jongens, we hebben het nu even een beetje druk met
andere dingen, dus laten we dat nou gaan doen als het beter gaat. Ik wil toch even
zeggen dat ik dat ergens jammer vind. We gaan de komende tijd heel veel nieuwe azc's
neerzetten en allerlei dingen aanpassen, en daarom is volgens mij juist nu het moment
om uitspraken te doen over hoe je dat dan graag wil zien. Daarnaast – het werd ook
al in het debat gezegd – denk ik dat heel veel van deze dingen ook kunnen helpen met
het oplossen van de ingewikkelde dingen waar we mee te maken hebben.
Er zijn mij geen vragen gesteld. Dat weerhoudt mij er niet van om op een paar dingen
toch nog heel even een kleine beschouwing te geven.
Het kwam inderdaad al even voorbij: de gemeenten zeggen dit niet. Dat werd er gezegd,
want het ging in de quote alleen om de gemeente Dordrecht. Dat klopt. De VNG heeft
ons overigens een zeer uitgebreide brief geschreven, waarin zij hun steun voor het
werken voor asielzoekers onderstrepen. Daarin geven zij aan dat het heel belangrijk
voor ze is. Vanwege mijn persoonlijke chauvinisme moet ik ook nog eventjes melden
dat ook alle burgemeesters van de regio Utrecht hebben aangegeven dat zij dit heel
erg graag willen.
Er werd door het CDA gevraagd naar de infrastructuur. Ik denk dat dat een goed punt
is. Dat is echt iets waarover nagedacht moet worden. Het is wel belangrijk om daarbij
te stellen dat het COA zelf heel expliciet heeft gezegd voorstander te zijn van het
afschaffen van die 24 wekeneis. Persoonlijk denk ik dat we het COA daar misschien
op dit moment niet mee moeten belasten, niet alleen omdat ze het inderdaad vrij druk
hebben met andere dingen, maar ook omdat het COA misschien helemaal niet de meest
aangewezen partij is om mensen naar de arbeidsmarkt te begeleiden. Maar tussen al
die organisaties en mensen die mij positief benaderden over dit onderwerp zitten ook
heel veel organisaties die dat zou kunnen doen. Dan noem ik heel even de Algemene
Bond Uitzendondernemingen. Zij hebben zich hiervoor uitgesproken en hebben gezegd:
wij zouden dit heel erg graag willen doen.
Ten slotte kan ik daar nog het volgende aan toevoegen. Het is natuurlijk heel mooi
dat de Minister in haar bijdrage ook uitgebreid heeft gesproken over dat mooie voorstel
om statushouders aan het werk te helpen. Ik denk ook dat dat heel belangrijk is. Daar
zit natuurlijk iets in wat te maken heeft met het activeren van mensen die heel lang
aan de zijkant hebben gestaan. Ik kan me zomaar voorstellen dat als mensen vanaf het
begin aan het werk kunnen, je misschien wel minder geld, energie en tijd nodig hebt
om mensen weer te activeren. Dan zijn ze namelijk nooit niet-geactiveerd geweest.
Misschien een laatste noot. We begonnen dit debat met een aantal bijdragen. Mevrouw
Kröger zei volgens mij: wat fijn en wat hoopvol om een keer positief te spreken over
dit onderwerp. Daar sluit ik mij van harte bij aan. Mijn hoop is eigenlijk ook vooral
dat we het gewoon anders gaan doen. In plaats van dat we met z'n allen in de rij bij
de interruptiemicrofoon gaan staan om onze verontwaardiging uit te spreken over het
feit dat mensen niet zouden werken, doen we hiermee als politiek echt alles om te
zorgen dat ze aan het werk kunnen. Daarvoor zou dit een goede start zijn.
De samenleving staat er ook klaar voor. Heel, heel, heel veel werkgevers hebben zich
gemeld. De manager of directeur van postbezorger Cycloon zei pasgeleden: «We zien
langzamerhand dat we aan het werk zijn met hele welwillende, enthousiaste mensen.
Ze willen heel, heel graag werken. Wij hebben krapte. Het is volgens mij win-win.»
Er zijn heel veel bemiddelaars – ik noemde net al de ABU – en gemeenten die dit heel
graag willen. Het COA wil het. En laten we niet vergeten: asielzoekers zelf willen
het. Ik haal een quoteje aan van Khan die al zes maanden in de noodopvang in Doetinchem
zit, waaraan ik een aantal maanden geleden een werkbezoek bracht. Hij zei: «Het is
voor ons als migranten belangrijk om de taal te leren. Daardoor word je onderdeel
van de maatschappij.» En: «Als je niets te doen hebt, dan doet dat psychologisch wel
wat met je. Ik kan en wil alles doen.»
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Podt. Dan kijk ik naar de bewindspersonen voor de beantwoording
van de overgebleven vragen en de appreciatie van de moties. De Staatssecretaris.
Staatssecretaris Van der Burg:
Voorzitter. De dag dat de heer Paternotte besloot naar Den Haag te gaan, miste ik
hem al. Zijn bijdragen in eerste en tweede termijn doen mij weer herinneren waarom
dat ook alweer zo was. Ik hoop nog veel met u te mogen debatteren, meneer Paternotte.
Maar de heer Paternotte had ook nog een vraag, samen met mevrouw Kröger, over grip
op migratie. Blijkbaar heb ik mevrouw Kröger en meneer Paternotte toch onrecht aangedaan,
dus laat ik wat dingen noemen. Wat mij betreft is grip op migratie toch vooral ook
een kwestie van kijken wie er binnen mag blijven en wie er terug moet. Wat mij betreft
zijn er twee pijlers waarop het migratiebeleid moet berusten, die ook gelijk aan elkaar
staan: het verbeteren en versterken van de legale migratie en parallel daaraan het
beperken van irreguliere migratie, het bestrijden van overlast en misbruik en het
bevorderen van terugkeer bij onrechtmatig verblijf. Ik denk dat dat wel de kern is
van grip op migratie. Dat is in ieder geval waar we ook als kabinet mee bezig zijn.
De voorzitter:
Voordat u verdergaat, ik vermoed dat u mevrouw Kröger nog niet helemaal tevreden heeft
gesteld.
Mevrouw Kröger (GroenLinks):
Dit zijn natuurlijk beleidspijlers die ook heel herkenbaar zijn uit alle asieldebatten
die we voeren. Mijn vraag was vrij specifiek, omdat de Staatssecretaris zei: mijn
advies in deze rol is om deze maatregelen, die mevrouw Podt in haar nota voorstelt,
pas uit te voeren als er grip op migratie is. Dus vroeg ik: wanneer is dat dan? Is
dat dan als dit allemaal is ingevoerd? Wanneer wegen we dat dat moment er is? Of is
dat, zoals de Staatssecretaris net zei, als een meerderheid van de Kamer vindt dat
er genoeg grip is? Dat is natuurlijk een vrij moeilijk te toetsen moment. Dát was
de vraag die ik had.
Staatssecretaris Van der Burg:
Op zich is het niet zo gek dat het mevrouw Kröger bekend voorkomt, want ik las gewoon
voor uit het coalitieakkoord. Dat is voor mij namelijk het uitgangspunt van beleid.
Wanneer toetsen we dat? Nou, dat toetsen we in ieder geval aan een aantal criteria.
Zolang ik nog dagelijks moet vragen of we vanavond voor iedereen onderdak hebben,
zolang wij nog werken met crisisnoodopvang, zolang wij nog te maken hebben met rapporten
van de inspecties, die u mij ongetwijfeld komende woensdag weer voor de voeten gaan
werpen, over de kwaliteit van de opvang op het gebied van zorg en onderwijs, en zolang
allerlei organisaties aangeven dat wij in Nederland de opvang niet op orde hebben,
kunnen we niet zeggen dat er sprake is van grip op migratie. Pas wanneer de crisisnoodopvang
echt niet meer nodig is, en wij de noodzakelijke kwaliteit kunnen leveren op het gebied
van onderwijs en zorg, pas wanneer wij ook grip hebben op wie er binnenkomen en we
ook mensen kunnen terugsturen naar het land van herkomst als ze niet mogen blijven,
en pas wanneer we ook bezig zijn met het uitvoeren van Dublinzaken, denk ik dat we
belangrijke stappen hebben gezet. Maar nogmaals, uiteindelijk is het niet aan mij
om te beoordelen of er voldoende grip is op migratie om dit initiatiefvoorstel van
D66 en de voorliggende moties te steunen. Dat is aan de Kamer. Alleen, als uw adviseur
in dezen geef ik u wel mijn advies.
Daarmee kom ik op de moties met betrekking tot deze discussie. Ik begin even met de
eerste motie, de motie over zeggenschap van D66. Ik ontraad deze motie.
De voorzitter:
Dit is de tweede motie, op stuk nr. 7. Die is dus ontraden.
Staatssecretaris Van der Burg:
Dat klopt, voorzitter. Aangezien ik ’m ontraad, wil ik het toelichten. Als het «overnemen»
zou zijn, laat ik het daarbij. Medezeggenschap is al onderdeel van het beleid van
het COA. Dat wordt door het COA op verschillende manieren ingevuld. Huisregels daarentegen
worden landelijk opgesteld, waarbij locaties meer naar de praktische invulling kijken.
Ik denk dat het ook belangrijk is om die regels uniform te laten zijn en niet te veel
te laten verschillen. Ik vind ook dat het echt aan het COA is om de medezeggenschap
verder vorm te geven. Vandaar dat ik deze motie ontraad.
Dan de derde motie, die op stuk nr. 8, aangaande de open deuren. Ook die motie ontraad
ik, voorzitter. Natuurlijk moeten we mensen faciliteren. Laat daar geen enkel misverstand
over bestaan. Maar in het voorstel staat: «minimaal één open ruimte per locatie; beheer
niet alleen gericht op beveiliging». Dan denk ik: nee, het COA organiseert al heel
veel, ook als het gaat om contact met omwonenden, ook als het gaat om open inloopuurtjes,
koffie-uurtjes, groepsgewijs vrijwilligerswerk en dat soort zaken meer. Tegelijkertijd
moet, als het om azc's gaat, altijd geregistreerd worden wie er binnenkomt. Dat is
in het belang van de veiligheid van de bewoners van het COA en dat is in het belang
van de medewerkers van het COA. We zien dat er te vaak ongecontroleerd mensen binnenkomen,
vandaar dat ik de motie ontraad.
Voorzitter. Dan de motie-Ceder, de BRP-motie.
De voorzitter:
Het gaat in dit geval om de motie-Futselaar/Ceder.
Staatssecretaris Van der Burg:
Die motie-Ceder is niet ingediend, die heet nu anders. U heeft gelijk, voorzitter,
die heet niet meer de motie-Ceder, excuus.
De voorzitter:
Wat de Staatssecretaris voor deze vergadering allemaal wel of niet ontvangt, daar
kan ik natuurlijk geen rekening mee houden.
Staatssecretaris Van der Burg:
Het is mijn fout, voorzitter.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 12 krijgt oordeel Kamer.
Staatssecretaris Van der Burg:
Mijn microfoon was uit bij het uitspreken van mijn appreciatie. Dat is natuurlijk
uw macht, voorzitter.
Voorzitter, de motie-Brekelmans. Hier staat: «verzoekt de regering om op basis van
lokale wensen en voorkeuren de open- of geslotenheid van azc's per locatie te bepalen».
Ik lees dit als dat het COA dat moet doen, waarbij ik de kanttekening maak, maar dat
weet de heer Brekelmans als geen ander, dat geslotenheid nooit volledige geslotenheid
kan betekenen. Iedereen is immers vrij om te gaan en te staan. Maar voor de rest oordeel
Kamer.
Tot slot nog een antwoord op de vraag van de heer Brekelmans over het onderscheid
tussen kansarm en kansrijk. De heer Brekelmans heeft gelijk, op dit moment is het
onderscheid er niet. Dat is afhankelijk van meerdere factoren. Het is wel iets wat
we nog verder moeten uitzoeken, omdat het een punt is dat vaak terugkomt, niet alleen
in de discussie die we nu hebben over werk, maar ook als het gaat om het al dan niet
versnellen van procedures. Het past ook binnen het Europese beleid dat in Luxemburg
is afgesproken over min 20% en plus 20%.
De voorzitter:
Ik zie geloof ik een interruptie van de heer Brekelmans.
De heer Brekelmans (VVD):
Ik had nog een vraag over de motie op stuk nr. 12. De motie heeft oordeel Kamer gekregen.
Stel dat dit structureel gebeurt, moeten statushouders die zitten te wachten op een
bsn-nummer of een spoedinschrijving in de BRP dan niet langer wachten? Verdringt dat
elkaar niet?
Staatssecretaris Van der Burg:
Op dit moment mogen asielzoekers onder bepaalde voorwaarden werken. Dan moet je het
ook wel mogelijk maken. Ja, het is zo – dat heb ik ook geantwoord op vragen van de
heer Ceder – dat er op dit moment 12.300 mensen op de wachtlijst staan. Door hierop
positief te adviseren of, althans, door de motie oordeel Kamer te geven, zal de wachtlijst
langer worden. Ik zeg er wel bij dat dit verschilt per gemeente. Het kan zijn dat
het op de ene plek sneller gaat dan op de andere. Maar daarmee heeft de heer Brekelmans
gelijk.
De voorzitter:
Ik zie ook nog een interruptie van de heer Van den Brink.
De heer Van den Brink (CDA):
Nog even naar aanleiding van wat u net opmerkte over het onderscheid tussen kansarm
en kansrijk. U heeft ook het sporenbeleid binnen de IND. Is dat slechts administratief
van aard en dus niet juridisch van aard zoals wij er nu over spreken? Even een verhelderende
vraag dus.
Staatssecretaris Van der Burg:
Ja, daar zit geen juridische grondslag onder in de zin dat we het op deze manier een
rol kunnen laten spelen. Maar we kijken wel wie we in welk spoor zetten als het gaat
om versneld of regulier.
De voorzitter:
Was u klaar met uw betoog, Staatssecretaris? Dan geef ik het woord aan de Minister.
Minister Van Gennip:
Dank u wel, voorzitter. Er is veel gesproken over grip op migratie in dit debat. Dat
gaat over instroom en uitstroom, maar ook over de samenstelling, de kwaliteit, over
wat voor soort migrant we in Nederland graag zouden willen hebben en welke asielzoekers
we welkom willen heten. Zoals de Staatssecretaris zei, gaat het over instroom en uitstroom.
Je hebt verschillende groepen migranten. Je hebt asielzoekers – daar gaat het vandaag
over – je hebt arbeidsmigranten en je hebt mensen die voor de liefde komen of voor
onderwijs. Wil je meer grip krijgen op arbeidsmigratie door iets aan de arbeidsomstandigheden
van arbeidsmigranten te doen, door goed na te denken over het soort banen dat je in
Nederland wilt ... Daar hoort innovatie bij, maar ook een vraag als: willen we wel
dat 37ste distributiecentrum in Nederland? Daar hoort ook de vraag bij wat voor soort
contracten we in Nederland willen. Daar hoort het hele arbeidsmarktpakket bij. Maar
er is ook een link met asielmigratie en met name met Statushouders aan het werk. Want
elke statushouder die aan het werk is, is een arbeidsmigrant minder. Als een statushouder
de zonnepanelen kan leggen, als een statushouder in de thuiszorg gaat werken of noem
maar op, heb je minder arbeidsmigranten nodig. Wat dat betreft is er ook een link
tussen deze twee. Ook dat is dus een manier om grip op migratie te krijgen.
De voorzitter:
Dit leidt tot een reactie van de heer Paternotte.
De heer Paternotte (D66):
Dat is niet omdat ik het hiermee oneens ben, want ik ben het honderd procent eens
met alles wat de Minister tot nu toe gezegd heeft. Zou die logica niet ook zo kunnen
gelden dat een asielzoeker die aan het werk is, die zonnepanelen legt of in de thuiszorg
werkt, ook betekent dat je geen arbeidsmigrant op die plek nodig hebt?
Minister Van Gennip:
Ja, dat is volgens mij wat ik net zei. Op die manier is er dus een relatie tussen
grip op arbeidsmigratie en grip op asielmigratie, omdat één statushouder aan het werk
inderdaad één arbeidsmigrant minder is.
De heer Paternotte (D66):
Ik wilde gewoon dat de buurman van de Minister dat ook even goed kon horen. Maar dat
is inderdaad uitstekend gesteld.
De voorzitter:
Wij gaan altijd uit van eenheid van kabinetsbeleid.
Minister Van Gennip:
Het kabinet spreekt altijd met één mond.
Staatssecretaris Van der Burg:
Er zit geen licht tussen ons tweeën.
Minister Van Gennip:
Nee, hoor.
De voorzitter:
De Minister vervolgt haar betoog.
Minister Van Gennip:
Goed. Dan ga ik naar de motie van de heer Paternotte. Op 12 april heb ik het rapport
van Regioplan naar de Kamer gestuurd. Ik heb u toen ook toegezegd dat wij ernaar streven
om voor de zomer met een reactie van het kabinet te komen. We willen echt zorgvuldig
bestuderen wat er in dat Regioplanrapport staat en ervoor zorgen dat we echt niet
over één nacht ijs gaan en dat we met een gedegen kabinetsreactie komen. Ik zou u
dus willen vragen: geef ons ook even die tijd. Ik vraag u om de motie aan te houden
totdat wij met onze kabinetsreactie komen. Dan kunt u beoordelen of die kabinetsreactie
naar uw zin is of dat u de motie alsnog in stemming wilt brengen.
De voorzitter:
Ik kijk even naar de heer Paternotte. Voor de helderheid: dit gaat over de motie op
stuk nr. 6, volgens mij.
Minister Van Gennip:
Ja, dit gaat over de motie op stuk nr. 6.
De heer Paternotte (D66):
Wanneer komt die kabinetsreactie?
Minister Van Gennip:
Ik heb gezegd dat we ernaar streven om die voor de zomer naar uw Kamer te sturen.
We hebben hier eerder gewisseld dat we bedoelen: voor onze zomer. Dat is iets later
dan uw zomer. Maar dat is het streven.
De heer Paternotte (D66):
Dus dat is volgende week? De zomer van de Kamer begint volgens mij volgende week.
Minister Van Gennip:
Ik werk nog tot de 22ste, maar het kabinet tot de 14de.
De heer Paternotte (D66):
Oké. Dan weet ik wanneer de zomer van de Minister begint.
De voorzitter:
Het verzoek was of u de motie zou willen aanhouden, meneer Paternotte. Als u dat niet
doet, moet ik toch om een andere appreciatie vragen.
De heer Paternotte (D66):
Dan is het ontraden, neem ik aan. Ik zal toch even contact moeten gaan zoeken met
wat mede-indieners.
De voorzitter:
Dat kan ik mij voorstellen, maar dan noteren wij vooralsnog ontraden, tot de motie
wordt aangehouden.
Minister Van Gennip:
Qua inhoud kan ik verwijzen naar het hele debat dat we hierover hebben gehad en alles
wat ik hierover heb gezegd. Áls..., dan kun je kijken op welke manier je er invulling
aan kunt geven. Maar op dit moment zou ik u echt willen vragen om de motie aan te
houden.
Dan ga ik naar de heer Van den Brink. Hij vroeg onder andere naar de infrastructuur
en de juridische toetssteen. Eerst de infrastructuur voor een inclusieve arbeidsmarkt
– dat heet «VIA» in SZW-termen. Bij Statushouders aan het werk wordt erover gesproken
hoe die infrastructuur eruit moet zien. Volgens mij heb ik in mijn eerste termijn
geschetst dat je altijd een infrastructuur zult hebben waarin je verschillende spelers
samen zult moeten brengen. In de richting van mevrouw Podt zeg ik: ja, de ABU, de
bond van uitzenders, heeft zich natuurlijk ook al gemeld, maar dat geldt ook voor
kringen van werkgevers en kringen van gemeentes. Ik denk dat we echt moeten kijken
hoe we dat allemaal samen kunnen brengen. We zien nu wel dat het natuurlijk nog niet
altijd zo goed loopt, of het nou gaat over asielzoekers of statushouders. Daarom is
het Plan van aanpak Statushouders aan het werk er ook. Daarmee willen we er juist
voor zorgen dat statushouders eerder aan het werk gaan en ook dat ze uiteindelijk
meer werk op eigen niveau en meer duurzaam werk vinden. Dat zijn allemaal zaken die
met elkaar samenhangen. Taal speelt daar een rol in. Ook de soepelheid als het gaat
om inburgering versus werk versus taal speelt daar een rol in; dat noemde ik al. Daar
zijn we ons zeer wel van bewust. De aanvullende opgave, waar zowel de heer Van den
Brink als mevrouw Podt het over had, is er ook echt. We zullen hier nog vaker over
spreken. Er ligt een maatschappelijke businesscase onder. Maar we zullen echt met
elkaar moeten kijken hoe we dat het beste kunnen doen. Daar passen we natuurlijk ook
alle lessen van de Oekraïners op toe. Dat was de tweede vraag van de heer Van den
Brink.
De eerste vraag van de heer Van den Brink ging over de juridische toetssteen voor
kansrijk en kansarm. Eén mogelijkheid is inderdaad om te kijken naar het sporenbeleid
dat we voeren. Voor Dublinclaimanten en veiligelanders zou dan gelden dat hun aanvragen
direct als kansarm worden aangemeld. Zoals collega Van der Burg heeft aangegeven,
moet je ook kijken naar de juridische status van het onderscheid. Dat vraagt nader
onderzoek. Ik heb in de eerste termijn een aantal van die overwegingen genoemd, onder
andere over proportionaliteit, waar je dan naar moet kijken. Dat zijn we natuurlijk
goed aan het bekijken.
Mevrouw Kröger vroeg naar het verschil tussen muzikanten en de rest van Nederland.
Het is in de praktijk al zo dat het UWV handelt alsof daar geen onderscheid in is.
U merkt terecht op dat die nadere eis geldt. Wij zijn ook van plan om dit te corrigeren
bij wijziging van het BuWav, Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen 2022. Dit
staat ook in het antwoord van het schriftelijk overleg dat u binnenkort tegemoetkomt,
maar u loopt op mij vooruit. Bij dezen kan ik dus oordeel Kamer op deze motie geven.
De voorzitter:
Dat gaat om de motie op stuk nr. 9, als ik het goed heb.
Minister Van Gennip:
Ja, het gaat om het onderscheid tussen 14 en 24 weken.
Mevrouw Kröger vroeg ook naar taalonderwijs. Zij heeft daar een motie over ingediend.
Het is belangrijk dat er nu schotten zitten tussen voorinburgering en de VrIP. In
de wet is geregeld dat voorinburgering voor statushouders geldt. De VrIP is een subsidieregeling.
Het past in onze beleidsvoornemens om die gelden veel meer te poolen en om daar wat
meer vrijheid van handelen voor het COA in te brengen. We zijn nog wel aan het onderzoeken
hoe we dat kunnen doen. Dat kost even tijd. Het vereist ook een wetswijziging. Het
is niet van vandaag op morgen geregeld, omdat het echt twee heel verschillende regelingen
zijn. In de subsidie VrIP wordt het begrip «kansrijk» gebruikt, «NT2-taalles voor
kansrijk». Dat begrip is juridisch onderbouwd en dient nader gedefinieerd te worden
voordat je dat in de wet kan verankeren. Over het begrip «kansrijk» hebben we sowieso
een discussie met elkaar. We moeten even kijken hoe we dat bij elkaar kunnen brengen.
Als u wat geduld hebt met deze wetswijziging en dit hele traject, kan ik uw motie
oordeel Kamer geven. Als u zegt dat u het morgen geregeld wilt hebben: dat gaat niet
lukken.
De voorzitter:
We kijken even naar mevrouw Kröger voor een nadere duiding.
Mevrouw Kröger (GroenLinks):
Moties die morgen uitgevoerd kunnen worden ... Ik wil best wat geduld betrachten,
maar ik zou wel graag een soort indicatie willen van de tijdpaden waar we het dan
over hebben.
De voorzitter:
Dan kijk ik weer naar de Minister.
Minister Van Gennip:
Ook als u een motie zou aannemen waarin staat dat de wet gewijzigd moet worden, duurt
dat natuurlijk minstens een jaar, en misschien nog wel ietsje langer. We moeten het
namelijk goed uitzoeken. Dat is het tijdsbestek waar je aan denkt als je een wet moet
wijzigen.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 10 heeft oordeel Kamer. Ik zie dat de heer Brekelmans nog een
vraag heeft.
De heer Brekelmans (VVD):
Deze motie is heel concreet. Daarin wordt het volgende gevraagd. Het COA zet taalonderwijs
in, om dat veel flexibeler aan te bieden aan verschillende groepen. De Minister geeft
als antwoord dat het daar in de praktijk wel behoorlijk ver vanaf ligt. We gaan eerst
een wetswijziging doen, dan gaan we kijken hoe we dat kunnen inrichten en kijken we
naar het onderscheid tussen kansarm en kansrijk. De Minister gaat over de advisering,
maar er zit wel enorm veel licht tussen wat deze motie concreet vraagt en hoe de Minister
die interpreteert.
De voorzitter:
Ik hoorde niet echt een vraag, Minister, maar u mag erop reageren als u wilt.
Minister Van Gennip:
Ik leg uit wat ik kan doen met deze motie. Ik leg uit wat wij van plan zijn in beleid
en dat daar enige tijd overheen gaat, omdat dit een wetswijziging vraagt. Het ene
is namelijk een subsidieregeling en het andere ligt in een wet vast. Als we dit bij
elkaar willen brengen – dat is onze intentie; dat is ook de intentie in de motie –
kost dat enige tijd. Maar de intentie in de motie deel ik, namelijk dat we ervoor
willen zorgen dat er meer flexibiliteit is voor het COA. We zijn bezig met de voorbereiding
daarvan. Wat dat betreft krijgt die oordeel Kamer van mij.
Dan de heer Brekelmans. U had meerdere vragen. De eerste ging over de zeven op de
tien asielzoekers die naar Nederland zouden komen als de 24 wekeneis wordt afgeschaft.
Wat Regioplan in het onderzoek zegt, is dat zij een hypothetische situatie hebben
voorgelegd waarbij één, asielzoekers weten welke regels er in welke landen gelden
voor ze vertrekken en twee, ze de keuze hebben voor een land. Regioplan geeft ook
aan dat beide in de praktijk niet het geval zijn. Regioplan geeft daarnaast aan dat
in de omliggende landen geen 24 wekeneis geldt. Dus met die voorbehouden hebben zij
deze conclusies uit de vignettenstudie getrokken.
De heer Brekelmans vraagt ook naar de twee respondenten die in het rapport aangeven
dat de 24 wekeneis beter is voor de terugkeerbereidheid. Daarbij geeft Regioplan aan
het lastig te vinden om iets te zeggen over de terugkeerbereidheid. Ze omringen die
uitspraak dus ook met de nodige onzekerheden die horen bij die omvang van respondenten.
Het heersende beeld is wel dat de bereidwilligheid tot terugkeer afhangt – dat zeggen
zij ook – van de lengte van de asielprocedure en de medewerking van het land van herkomst.
Dat zijn twee andere factoren. Die twee respondenten geven aan dat als iemand heeft
kunnen werken en daardoor geactiveerd is, dat beter is voor de terugkeerbereidheid.
Dus voor allebei uw vragen quote ik uit het Regioplanonderzoek, zodat u weet wat wij
daarin lezen.
Dan heb ik hier nog de motie op stuk nr. 13 van de heer Futselaar, die verzoekt om
het hoger beroep tegen de uitspraak over de 24 wekeneis door het UWV in te trekken.
Ik heb u heel duidelijk aangegeven waarom het UWV dat hoger beroep is gestart. Het
is de gebruikelijke gang van zaken bij een dergelijke ingrijpende uitspraak door een
lagere rechter. Dus die ontraad ik u.
Dan ben ik volgens mij door mijn antwoorden heen.
De voorzitter:
Dank u wel. Daarmee is er een einde gekomen aan de tweede termijn en komt er een einde
aan dit notaoverleg. Over de moties zal dinsdag 4 juli worden gestemd. Dank aan alle
deelnemende Kamerleden, de deelnemende bewindspersonen en natuurlijk aan de initiatiefnemer
en haar ondersteuning. Daarmee sluit ik deze vergadering.
Sluiting 15.49 uur.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H. Kat, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
A.M. Brood, griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.