Verslag van een commissiedebat : Verslag van een commissiedebat, gehouden op 7 maart 2023, over de Informele Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking
21 501-04 Ontwikkelingsraad
Nr. 256
VERSLAG VAN EEN COMMISSIEDEBAT
Vastgesteld 24 maart 2023
De vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en de vaste
commissie voor Europese Zaken hebben op 7 maart 2023 overleg gevoerd met mevrouw Schreinemacher,
Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, over:
− de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 2 maart
2023 inzake geannoteerde agenda voor de Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking
van 8 en 9 maart 2023 (Kamerstuk 21 501-04, nr. 255);
− de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 13 december
2022 inzake verslag van de Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking van 28 november
2022 (Kamerstuk 21 501-04, nr. 254).
Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, Wuite
De voorzitter van de vaste commissie voor Europese Zaken, Bromet
De griffier van de vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, Meijers
Voorzitter: Wuite
Griffier: Meijers
Aanwezig zijn vijf leden der Kamer, te weten: Amhaouch, Hammelburg, Klink, Thijssen
en Wuite,
en mevrouw Schreinemacher, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.
Aanvang 18.32 uur.
De voorzitter:
Goedenavond. Het doet mij genoegen om hierbij het commissiedebat van de vaste commissie
voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking te openen en Onze Minister van
harte welkom te heten. Er zijn vier leden: de heer Thijssen van de Partij van de Arbeid,
de heer Hammelburg van D66, de heer Klink van de VVD en de heer Amhaouch van het CDA.
Ook hen heet ik van harte welkom. Dit commissiedebat gaat vooraf aan de informele
Raad Buitenlandse Zaken en Ontwikkelingssamenwerking, die deze week zal plaatsvinden.
We hebben een commissiedebat van twee uur. Er zijn twee agendapunten: het verslag
en de geannoteerde agenda. Ik stel voor om een wat kortere inbreng van drie minuten
toe te staan. Ik sta dan wel vier interrupties toe. Dat moet volgens mij mogelijk
zijn. We zullen kijken hoe dat verder verloopt. We zullen er in ieder geval alles
aan doen om er ook een goed, inhoudelijk debat van te maken.
Ik wil graag beginnen met de eerste termijn met als eerste spreker de heer Thijssen.
Gaat uw gang.
De heer Thijssen (PvdA):
Dank, voorzitter. Ik lever vandaag mijn inbreng mede namens GroenLinks. Ik moet helaas
snel na mijn inbreng weg vanwege een campagneactiviteit, maar ik zal de beantwoording
uiteraard terugkijken.
Ik begin met Turkije en Syrië. Het was gisteren een maand geleden dat mensen in grote
delen van Turkije en Syrië werden opgeschrikt door een verwoestende aardbeving. Duizenden
mensen zijn nog altijd iedere dag bezig met overleven. Er is veel hulp op gang gekomen
en inmiddels hebben veel getroffenen noodhulp gekregen. De hulp voor de mensen in
het rampgebied in Syrië loopt echter ver achter. Hulpmiddelen die worden gestuurd,
komen vooralsnog niet allemaal op de bestemming terecht. Hierin speelt de Syrische
overheid mogelijk een rol. Komen de hulpmiddelen en de financiële middelen die worden
gestuurd vanuit de EU en de VN, in de getroffen gebieden van Noord-Syrië? Wat is hierin
de rol van de Syrische overheid? Zijn er manieren om alsnog hulpmiddelen naar Syrië
te krijgen, zo vraag ik aan de Minister.
Wat we ook horen, is dat de visa voor expats een enorme uitdaging zijn. Herkent de
Minister dit? Kan zij met gelijkgestemde landen optrekken om dit te versnellen? De
mentale schade is bij veel mensen enorm. Is de Minister het met ons eens dat mentale
ondersteuning een kernelement van de hulp moet zijn? Mijn collega van D66 zal nog
een aantal opmerkingen over de inzet van Nederland maken. Ik sluit me daar graag bij
aan.
Dan de oorlog in Oekraïne. De oorlog in Oekraïne zorgt elke dag voor verschrikkelijke
vernieling van mensenlevens, en ook voor vernieling van huizen en infrastructuur.
Wanneer de oorlog voorbij is, staan we collectief voor de grote opgave van wederopbouw.
Maar ook nu moet er een stabiele stroom van financiële middelen beschikbaar zijn,
zodat noodreparaties gedaan kunnen worden. De Oekraïense economie kromp vorig jaar
met 30%. Eind 2022 leefde 25% van de Oekraïners onder de armoedegrens. De prognose
is dat dit de komende jaren nog veel erger zal worden. Dat is een dramatisch vooruitzicht.
Wat is er nodig om deze economische klap te verzachten? Hoe kan een meer constante
financiële stroom vanuit Europa gegarandeerd worden, juist ook nu? Ziet de Minister
mogelijkheden om de wederopbouw te ondersteunen, bijvoorbeeld ook door het sturen
van bouwmaterialen en bijdragen aan infrastructuur?
Voorzitter. Ik wil tot slot nog een aantal vragen stellen over de hervormingsplannen
voor de multilaterale ontwikkelingsbanken en de Wereldbank. Deze banken spelen een
essentiële rol in het bestrijden van wereldwijde problemen zoals armoede, klimaatverandering,
pandemieën en ongelijkheid. De armoede in de wereld neemt toe. We zien dat de effecten
van klimaatverandering steeds meer om zich heen slaan. Het is dus heel erg belangrijk
dat er meer kapitaal beschikbaar komt vanuit deze banken om ontwikkelingslanden of
landen die hierdoor getroffen worden, te helpen. Op dit moment zitten deze ontwikkelingsbanken
op geld, vooral omdat ze risicoavers zijn. Daardoor houden ze financiële middelen
tegen. Het standpunt van het kabinet over de hervormingen lijkt de goede weg op te
gaan. Het wil meer kapitaal vrijspelen, met name waar het gaat om een beter gebruik
van huidige kapitaalbases. Dat is de capital adequacy framework. Daar zijn stappen
nodig. Gaat de Minister erop aandringen dat er vaart wordt gezet op de hervormingen
van de banken, zodat er zo snel mogelijk meer kapitaal is om de wereldwijde problemen
aan te pakken? Hoeveel moeten de ontwikkelingsbanken extra vrijspelen volgens de Minister,
gezien de toename van ongelijkheid en klimaatverandering? Is de Minister het met ons
eens dat het belangrijk is om de risicobereidheid van de banken iets te vergroten,
omdat het dan makkelijker is om meer middelen vrij te kunnen spelen? En tot slot:
wil Nederland ook zelf extra bijdragen?
Dank, voorzitter.
De voorzitter:
Keurig! Dank, meneer Thijssen. Ik meen dat er een interruptie is van de heer Hammelburg.
Nee, dat is niet het geval. Dan geef ik het woord aan hem voor zijn inbreng.
De heer Hammelburg (D66):
Dank u wel, voorzitter. Het was gewoon een keurig verhaal van collega Thijssen. Vanwege
de tijd, de drie minuten die we hebben, sluit ik me ook aan bij de laatste vragen
van de heer Thijssen over de ontwikkelingsbank.
Voorzitter. Gezien de drie minuten die we hebben, wil ik het hebben over Turkije,
Syrië, de aardbevingen, de gevolgen ervan en wat Nederland kan doen. Daarna wil ik
het hebben over Oekraïne. En het derde blokje, zoals de Minister zou zeggen, gaat
over de stapeling van problemen en de tekorten aan financiering bij zo ongeveer alle
hulporganisaties en internationale agentschappen en organisaties die in de crisisgebieden
aan de slag zijn. Daar krijgen we steeds meer noodkreten van te horen.
Ik begin met Turkije en Syrië. Twee weken geleden, voor het reces, hebben we daar
een pittig debat over gehad. Daarin heeft een groot deel van de Kamer gevraagd om
te komen met een reconstructiefonds. Ik heb niet voor niets een bedrag van 90 tot
100 miljoen euro genoemd, want we zien dat de opgave niet alleen op korte termijn
maar ook voor de komende jaren gigantisch zal zijn. De Minister heeft in dat debat
toegezegd om dit vóór de donorconferentie intern binnen het ministerie en ook binnen
het kabinet te bespreken. Maar ik lees nu in de geannoteerde agenda niet terug wat
die inzet zal zijn. Eigenlijk staat er: we wachten af totdat de EU duidelijk heeft
gemaakt wat de positie is. Het verzoek vanuit de Kamer was, en volgens mij heeft de
Minister dat aan de Kamer toegezegd, om ervoor te zorgen dat we voor die conferentie
weten wat de inzet van deze Minister zal zijn tijdens die conferentie. Kan zij toezeggen
dat zij voor 16 maart de inzet van Nederland per Kamerbrief zal delen met de Tweede
Kamer?
Voorzitter. Dan Oekraïne. Laat ik er gewoon eerlijk over zijn: er was wat ongenoegen
– dat heeft u ook aan mij kunnen merken – over de snelheid waarmee er via de Wereldbankfaciliteit
financiële ondersteuning richting Oekraïne is gegaan voor herstelhulp en straks de
wederopbouw. Ik maak heel even mijn zin af, maar ik zie de interruptie. Mijn vraag
aan de Minister is eigenlijk heel simpel. We hebben geld vrijgespeeld in de begroting
van 2023 voor steun aan Oekraïne. Dat is een fors bedrag. De Kamer heeft ook een ferme
uitspraak gedaan over het voortzetten van die steun. Dat gaat over militaire steun,
maar het gaat ook over herstel en wederopbouw. Hoe staat het ervoor met de plannen?
Want ik maak me er vreselijk veel zorgen over. Straks wachten we weer maanden, net
als vorig jaar, en verschaffen we pas aan het einde van het jaar weer helderheid aan
Oekraïne. Wat mij betreft is er volgende maand, volgende week zelfs, duidelijkheid
over hoe wij als Nederland Oekraïne gaan steunen. Ik wil graag een update van de Minister
daarover.
De voorzitter:
Ik weet niet of dit ook het einde van uw inbreng is? Of is het even een puntkomma
voor de heer Klink? De heer Klink, voor een interruptie.
De heer Klink (VVD):
Ik stak mijn hand iets te laat op. Mijn interruptie gaat over Turkije en Syrië, over
de brief. Het is uiteraard goed om met de Kamer te delen wat Nederland daar gaat inbrengen,
maar wat wil de heer Hammelburg ermee bereiken dat we voor 16 maart nog een brief
krijgen, terwijl een dag later die donorconferentie is? Als Kamer kunnen we op dat
moment natuurlijk niet zo veel meer doen. Mijn punt is dat we niet symbolisch weer
om brieven gaan vragen. Dat is eigenlijk mijn vraag aan de heer Hammelburg.
De heer Hammelburg (D66):
Op zich zou ik die vraag wel begrijpen. De heer Klink was twee weken geleden om begrijpelijke
redenen niet bij het debat aanwezig, maar mijn betoog en die van alle partijen die
een oproep voor een reconstructiefonds steunden, was om een signaal aan de andere
EU-landen te geven dat het Nederland menens is om zij aan zij te staan met de slachtoffers
in het aardbevingsgebied van Turkije en Syrië en om vooraf al met financiële duidelijkheid
te laten zien dat Nederland forse stappen wil zetten en zich committeert aan de wederopbouw
van beide gebieden. Dat doe je niet door af te wachten, weer een assessment af te
wachten en er maanden over te praten. We weten namelijk dat de Wereldbank straks met
een assessment komt. We weten dat de EU ook een bepaalde inzet zal hebben. Er wordt
geschat dat de wederopbouw 80 tot 100 miljard euro gaat kosten. We weten dus dat er
heel veel geld nodig is en dat Nederland er een bijdrage aan zal leveren. Dat heeft
de Minister ook gezegd. Ik wil gewoon dat Nederland daarin vooroploopt en een heel
duidelijk voorbeeld toont aan de andere EU-landen dat het ons menens is, met een serieus
bedrag, zoals het Nederlandse volk dat ook in de Giro555-actie heeft laten zien. Dat
debat hebben we twee weken geleden dus gehad. Daarom doe ik met vele andere partijen
in de Kamer een oproep om ervoor te zorgen dat vooraf, voor 16 maart, duidelijk is
dat Nederland klaarstaat, ook met geld. Dat mag in een reconstructiefonds, maar het
kan misschien ook op een andere, effectievere manier. Ik hoor dat graag van de Minister,
maar het is ons menens. We willen dat er snelheid in zit, juist omdat we hebben geleerd
van eerdere crises, ook van die in Oekraïne, dat wachten op internationale mechanismen
lang duurt. Daarom is het belangrijk dat wij als Nederland laten zien dat wij er haast
mee willen maken, juist om ervoor te zorgen dat de vele slachtoffers in Turkije en
Syrië een beetje hoop en perspectief hebben.
De voorzitter:
Heeft u behoefte aan een tweede interruptie? Ja?
De heer Klink (VVD):
We zijn met z'n vieren, dus ik denk dat het wel goed komt met de interrupties. Ik
snap helemaal wat de heer Hammelburg zegt. Het is ook goed om duidelijk te hebben
wat je uiteindelijk wil. Ik heb er wel vertrouwen in dat deze Minister echt voorop
wil lopen en de urgentie begrijpt. Door velen is uitgesproken wat voor verschrikkelijkheden
er zijn in Turkije en Syrië. Natuurlijk vind ik het ook goed dat we geïnformeerd worden
als Kamer, maar ik ben zo bang dat we dan nu een brief krijgen en dat we er weer een
heel ambtenarenapparaat voor aan het werk zetten om die maar vóór 16 maart op te leveren.
Vervolgens krijgen we die – waarvan akte – en gaat het allemaal weer gewoon voort.
Ik zou het veel logischer vinden om daar naar aanleiding van de donorconferentie,
bijvoorbeeld als daar gekke dingen gebeurd zijn, in de Kamer nog een keer met elkaar
over te spreken.
De heer Hammelburg (D66):
Dit is een herhaling van het debat van twee weken geleden. Toen heeft zelfs de Minister
aangegeven dat je naar een donorconferentie gaat met een bepaalde inzet en dat je
daar kan laten zien wat een land als Nederland daaraan wil bijdragen. Als Minister
ga je niet met lege handen en zonder instructie naar een donorconferentie. Tenminste,
dat lijkt mij niet. Het verzoek van de Kamer was heel erg duidelijk. Ik heb daar ook
een motie over ingediend. Die heb ik vervolgens aangehouden, juist omdat ik de Minister
daarin wil vertrouwen. Het is nu aan de Minister om de toezegging aan de Kamer waar
te maken dat de inzet voor de donorconferentie vooraf bekend wordt, zodat we er als
Kamer ook een goed gevoel bij krijgen en ook kunnen volgen wat wij daar als Nederland
doen, omdat het ons menens is en een groot deel van de Kamer die urgentie voelde.
Volgens mij is daar geen nieuws aan.
De voorzitter:
Voordat de heer Hammelburg zijn betoog vervolgt, is er nog een interruptie van de
heer Amhaouch. Gaat uw gang.
De heer Amhaouch (CDA):
Het siert de heer Hammelburg dat hij dit punt agendeert en dat hij dat ook de vorige
keer heeft gedaan. Ik denk dat de nood in Syrië en Turkije hoog is. Maar daar zit
nog wel iets voor. Volgens mij is het kabinet als eerste aan zet om te komen met een
voorstel hoe het wil bijdragen aan de donorconferentie. Volgens mij heeft de Minister
de vorige keer gezegd te gaan kijken wat we kunnen doen in giften en in leningen of
in andere vormen. Dat moet toch naar de Kamer komen? Ik kan niet roepen dat 100 miljoen
voldoende is. Daar vind ik de heer Hammelburg net iets te kort door de bocht gaan,
want we weten allemaal dat die 100 miljoen nergens op de plank ligt. Vorige keer werd
wel een voorstel gedaan in een motie om het uit bepaalde artikelen te halen, maar
die gelden hebben al een bestemming. We zullen het er intern over moeten hebben wat
kan binnen de begroting BuHa-OS en wat uit andere potjes zal moeten komen. Mijn vraag
aan de heer Hammelburg is of hij niet het vertrouwen in het kabinet heeft, zoals we
ook in de eerste debatten aan de orde hebben gehad, dat het doet wat het moet doen
volgens de opdracht die het van de Kamer heeft gekregen en dat het daarom ook met
een voorstel moet komen.
De heer Hammelburg (D66):
De Minister heeft in het vorige debat de toezegging gedaan dat de inzet van het kabinet
vóór 16 maart duidelijk wordt. Daar hebben we een heel debat over gevoerd. We gaan
dat nu weer herhalen, maar volgens mij was die toezegging heel helder en de wens van
een groot deel van de Kamer ook. We hebben daar haast bij, juist omdat we hebben geleerd
uit vorige crises, waaronder Oekraïne – daarmee blijf ik me herhalen, wat ik ook wel
erg frustrerend vind – dat het soms maanden, zo niet een jaar duurt voordat de juiste
hulp op de juiste plek komt. Dat is nou precies wat we willen voorkomen. Het tweede
is dat je ziet dat landen afwachten. Naarmate een ramp verder in de tijd zit, verminderen
de urgentie en de aandacht daarvoor. Daarmee vermindert ook de handelingsbereidheid.
De destructie in die gebieden is zo intens dat wij gewoon zeggen: wees nou snel en
deel dat met de Kamer. Nogmaals, je gaat niet met lege handen naar een donorconferentie.
Daarvoor heb je een inzet. De Minister heeft toegezegd en beloofd die inzet voor de
donorconferentie in rap tempo – van de drie weken die ze ervoor had, zijn er inmiddels
twee verstreken – duidelijk te maken aan de Kamer. Aan die toezegging aan de Kamer
wil ik verder niets afdoen, want die heeft zij gedaan.
De voorzitter:
Nog een tweede interruptie van de heer Amhaouch. Gaat uw gang.
De heer Amhaouch (CDA):
Het ene schaadt het andere niet, zeg ik even. Volgens mij is die toezegging gedaan.
De Minister heeft gezegd dat ze naar de Kamer komt met de inzet voor de donorconferentie.
Ik heb er alle vertrouwen in dat het kabinet inderdaad met een inzet komt, want dat
gaat inderdaad niet met lege handen naar een donorconferentie. Maar vindt de heer
Hammelburg het zelf niet te kort door de bocht om vooruit te lopen op het kabinet
door te zeggen dat er 100 miljoen moet komen? Ik hoor dat getal elke keer. De heer
Hammelburg noemt dat zonder dat helder is waar dat geld vandaan moet komen, maar ook
zonder het kabinet eerst eens zijn huiswerk te laten doen.
De heer Hammelburg (D66):
Het antwoord daarop is simpelweg nee. Ik heb meermaals aangegeven hoe groot de nood
is en wat ervoor nodig is. 100 miljoen in vergelijking met 80 of 100 miljard ... Nou
ja, meneer Amhaouch kan zelf zijn huiswerk doen. Ik ben het er gewoon niet mee eens
en dat weet hij van me.
Voorzitter. Ik heb nog een laatste vraag. Die gaat over de vele problemen die zich
op dit moment opstapelen door de inval van Rusland in Oekraïne, zoals problemen met
de voedselzekerheid en de inflatie van voedselprijzen wereldwijd, en de rampen die
zich voltrekken. We zien gewoon – de Minister geeft dat aan, in antwoord op mijn voorstel
voor een reconstructiefonds voor Turkije en Syrië – dat het geld niet meer op de planken
ligt. Basically zegt de Minister dus: het geld is op. Daar maakt D66 zich verschrikkelijk
veel zorgen over, want we weten niet of dit de laatste ramp is. Dat hopen we wel.
Ik zou toch graag een doorkijkje van de Minister willen. Hoe ziet zij dit voor het
komende jaar en de komende jaren? Hebben we een toereikend budget voor de noden die
er zijn in de wereld, waarbij Nederland betrokkenheid wil en moet laten zien?
De voorzitter:
Prima. Dank, meneer Hammelburg. Net een paar seconden extra, maar er werd al eerder
gezegd: we zijn met z'n vieren, dus we managen de tijd. Ik zie verder geen interrupties
of vragen. Dan gaan we door met de heer Klink van de VVD. Gaat uw gang.
De heer Klink (VVD):
Dank, voorzitter. Ik had niet helemaal scherp dat we maar drie minuten hadden. Ik
wil graag ingaan op voedselzekerheid, global health, Turkije en Syrië, Oekraïne en
delegated cooporation.
2022 was door de oorlog in Oekraïne het jaar van de hoge voedselprijzen. In 2023 en
2024 zal het nog veel meer over de beschikbaarheid van voedsel gaan. Nederland moet
hierin veel meer een leidende positie pakken, omdat dat nodig is, omdat we een grote
donor zijn, omdat we een goede kennispositie hebben en omdat we een zetel bij het
World Food Program hebben. Voedselzekerheid is de basis van leefbaarheid in alle regio's
van de wereld. Ziet de Minister dit ook zo? Wat kan Nederland meer concreet doen om
aan de leidende rol die we hebben, nog meer invulling te geven?
Dan global health. Er komt een Nederlandse Global Health Strategy. Ik vraag de Minister
hoe het staat met de ontwikkeling van die strategie in de ons omringende hoge-inkomenslanden,
hoe het staat met de regie en hoe we voorkomen dat we niet allemaal zelf het wiel
gaan uitvinden. Want regie is wel wenselijk. Ik lees in de stukken dat het kabinet
wil inzetten op een sterke, onafhankelijke en slagvaardigere Wereldgezondheidsorganisatie
als centrale technische en coördinerende actor op het gebied van mondiale gezondheid.
Wat zijn volgens de Minister de gevolgen van deze inzet, zowel op financieel als op
organisatorisch gebied?
De heer Hammelburg (D66):
Dat is een heel legitieme vraag over de Global Health Strategy en dat is volgens mij
ook precies wat we hier in het debat met de Minister hebben gewisseld voorafgaand
aan de ontwikkeling daarvan. Ik kijk ook heel erg uit naar die strategie. Maar misschien
is het goed om te weten en bij de heer Klink in herinnering te roepen dat wij als
commissie een onderzoek hebben belegd over precies deze vraag: hoe zou onze inzet
zich moeten verhouden tot de inzet van de ons omringende landen? Dat willen we graag
weten om complementair te kunnen werken, vanuit onze eigen specialismen, en geen dubbel
werk te doen en dan andere dingen te vergeten. Ik hoop dat de heer Klink dat onderzoek
blijft volgen.
De heer Klink (VVD):
Ja, dat onderwerp blijf ik zeker volgen. Volgens mij was de heer Hammelburg samen
met mevrouw Kuik rapporteur op dit vlak. Dat we dat in de Kamer doen komt door een
bijeenkomst in de Kamer – misschien was het een technische briefing – waaruit bleek
dat juist de regiefunctie belangrijk is. We hebben geconstateerd dat bij best een
deel van de Kamer leeft dat dat belangrijk is, maar ik wil nu vooral vragen aan de
Minister of zij dat ook zo ziet en of zij hierin samen met haar collega's stappen
heeft gezet. De laatste informatie daarover heb ik namelijk nog niet gehoord. Ik denk
dat het belangrijk is om aan te blijven stippen dat we niet opnieuw het wiel moeten
gaan uitvinden. We moeten zo veel mogelijk samenwerken met OESO-landen, met hoge-inkomenslanden,
om zo veel mogelijk impact te genereren.
De voorzitter:
Er werd mij net door de griffier ingefluisterd dat de Global Health Strategy binnen
is. Het debat daarover is inmiddels ingepland. Dat zal eind mei plaatsvinden.
De heer Klink (VVD):
Op 30 mei, toch?
De voorzitter:
Ja, op 30 mei. Dat even ter verheldering.
De heer Klink (VVD):
Maar dit stond op de geannoteerde agenda. Dit is voor ons belangrijk. Niet voor niets
is het in het coalitieakkoord opgenomen. Ik denk dat het goed is om dit aan te blijven
stippen.
Kan ik verder?
De voorzitter:
Ja. U vervolgt uw betoog.
De heer Klink (VVD):
De donorconferentie naar aanleiding van de aardbeving in Turkije en Syrië moet nog
plaatsvinden. Voor de leden van de VVD-fractie is het van belang dat de hulp terechtkomt
bij de mensen hem ook echt nodig hebben. Corruptie met hulpgoederen en hulpgelden
kunnen we echt niet gebruiken. Ik ben blij met de inzet van Onze Minister, van het
kabinet en van de hele internationale gemeenschap voor de hulp in Turkije en Syrië
en met de bijdrage van de Nederlandse burgers, die via Giro555 binnengehaald is.
De oorlog in Oekraïne is helaas nog niet voorbij, maar we moeten wel aan de slag met
de wederopbouw van de beschoten steden en de energiecentrales om zo het leven van
de Oekraïners enigszins makkelijker te maken. Ik zou graag van de Minister willen
weten hoe het staat met de toekomstige plannen voor de wederopbouw in Oekraïne en
hoe het Nederlandse bedrijfsleven hierbij betrokken wordt. Hoe staat het met de vorderingen
rondom de speciale gezant voor het Nederlandse bedrijfsleven? Die kan hierin een belangrijke
rol spelen.
Tot slot de delegated cooperation. Nederland maakt op dit moment alleen gebruik van
de status «Pillar Assessed» van Buitenlandse Zaken en niet van andere organisaties
die die status hebben. Dat zijn organisaties als RVO en Nuffic. Zij kunnen dus juist
impactvoller aan de slag gaan met de Europese gelden die daarvoor zijn en dus meer
meters maken met de cofinanciering. Dit is dus heel belangrijk. Ik heb dit onderwerp
eerder aangedragen, maar er liggen echt vele miljoenen die je kunt aanwenden. Nu gaat
het vooral naar de Fransen en naar de Duitsers. We kunnen daar als Nederland veel
meer mee doen. Wij hebben die organisaties die ik net noemde. Die kunnen daar het
verschil in maken. Je kunt ook een leidende rol oppakken in de opvang en werkgelegenheid
aan de randen van Europa, juist met het oog op Turkije. Ik wil graag van de Minister
weten hoe zij zich hiervoor gaat inzetten om zo verdere invulling te geven aan de
beleidsdoelstelling om meer in EU-verband te doen.
Tot zover. Dank u wel.
De voorzitter:
Hartstikke goed. U heeft behoefte aan een kleine interruptie, meneer Thijssen? Gaat
uw gang.
De heer Thijssen (PvdA):
Ja, toch maar wel. Dat gaat over het eerste punt dat de heer Klink maakte, over de
voedselveiligheid, namelijk dat die de komende jaren een thema zal zijn. Nou is de
komende jaren de stikstofproblematiek ook een thema in Nederland. Een van de richtingen
waarnaar toegewerkt wordt, is dat er minder dieren in Nederland zullen zijn en dat
die dieren gaan leven van het land, dus dat zij grondgebonden zijn, zodat er minder
veevoer, minder krachtvoer, vanuit het buitenland nodig is. We zien ook dat bij de
graandeal van Oekraïne heel veel van dat geëxporteerde graan naar Europa gaat als
veevoer. Dus als dat nou niet gebeurt, dan kan dat graan ter beschikking komen van
de mensen die dat gewoon willen hebben als eten, dus niet als veevoer maar als voedsel.
Zou de heer Klink het een positief bijeffect vinden dat als de stikstofstofproblematiek
wordt aangepakt en we minder veevoer in Nederland nodig hebben, er dan dus meer granen
beschikbaar komen als voedsel voor mensen die dat heel erg hard nodig hebben?
De heer Klink (VVD):
Ik had het niet over voedselveiligheid maar over voedselzekerheid. Dat is het punt
dat ik aanstipte. We hebben hier een tijdje terug met het World Food Program een sessie
gehad. Zij maakten niet zozeer de knip bij de vraag of meer mensen nou vegetariër
of veganist worden, maar gewoon bij de vraag of mensen überhaupt voedsel krijgen.
Maar overall moeten we natuurlijk met de kennis die we hebben in Nederland op een
slimmere manier met veel minder input, meer output zien te genereren. Ik geloof dat
er mondiaal gezien nog wel echt een ontwikkeling is richting meer consumptie van dierlijk
eiwit. Maar doe dat wel op een slimme manier. Juist de lage- en middeninkomenslanden
hebben nog steeds gigantische naoogstverliezen, de post harvest losses. Ik denk dat
het vooral belangrijk is dat we daarin stappen zetten vanuit de Nederlandse kennis
die we hebben. Dat uiteindelijk het consumptiepatroon anders wordt, is, denk ik, weer
een andere discussie. Maar het is vooral belangrijk dat je met zo min mogelijk input,
dus door de aarde te sparen en allemaal Parijs serieus te nemen, gaat produceren.
Ik geloof oprecht dat wij als Nederland daarover veel kennis hebben en dat wij daarin
mondiaal echt het verschil kunnen maken. Maar daar is wel echt, onder anderen van
deze Minister, een leidende rol voor nodig.
De voorzitter:
Een tweede interruptie.
De heer Thijssen (PvdA):
Ik denk ook dat consumptiepatronen kunnen helpen. Ik denk ook dat het zal helpen als
bijvoorbeeld in Afrika de boeren hun eigen voedselvoorziening kunnen doen en dat ze
daar wellicht met onze kennis geholpen worden om meer te kunnen oogsten. Maar daar
ging mijn vraag niet over. Mijn vraag ging erover dat er op dit moment in Europa en
ook in Nederland heel veel veevoer, krachtvoer, wordt geïmporteerd, terwijl dat ook
voor humane consumptie gebruikt kan worden. Ik verwacht dat de stikstofaanpak van
dit kabinet ervoor gaat zorgen dat er meer grondgebonden landbouw komt en dat er minder
krachtvoer nodig zal zijn om die dieren in Nederland te voeden. Het positieve bijeffect
daarvan is dan dus dat die granen, bijvoorbeeld uit Oekraïne, beschikbaar komen voor
humane consumptie. Is de heer Klink het met mij eens dat dit een positieve ontwikkeling
voor de voedselzekerheid in de wereld zou zijn?
De heer Klink (VVD):
Ja, ook dit ligt weer gecompliceerder. Sojaschroot, om maar eens iets te noemen, is
natuurlijk niet iets wat je voor humane consumptie gebruikt. Dus juist als je die
kringlooplandbouw omarmt – in andere commissies, waar de heer Thijssen ook in zit,
wordt daar vaker over gesproken – heb je natuurlijk ook plantaardige producten nodig
om dieren te voeden. De vraag is inderdaad: in welke mate doe je dat en in welke mate
past dat? Wat de heer Thijssen zegt, is: je moet eigenlijk überhaupt geen granen of
andere plantaardige producten verbouwen om aan dieren te voeren. Ik denk dat de discussie
in Nederland veel meer zit in dat je iets moet doen aan de emissies en dat je gaat
werken aan het reduceren van die emissies. En of uiteindelijk een dier iets consumeert ...
Kijk, het voordeel van een varken is dat die alles opvreet. Dat je in Nederland van
oudsher een grote varkenshouderijsector hebt, is omdat je natuurlijk de Rotterdamse
haven hebt met restproducten om die varkens te voeren. We hebben in Nederland een
relatief grote melkveehouderijsector, omdat die koeien gras eten. Dat kunnen mensen
niet consumeren. Die koeien zetten dat om naar eiwit en vervolgens kunnen wij dat
weer consumeren. Daar zitten dus altijd wel kanttekeningen aan. Je kan ook niet zomaar
in sommige gebieden waar wel gras groeit, ineens iets voor humane consumptie gaan
produceren. Dat zijn dus wel steeds de haken en ogen die daaraan zitten. Uiteindelijk
is de consumptie van dierlijke eiwitten voor sommige mensen, zoals kinderen, zwangere
vrouwen en ouderen, natuurlijk echt wel belangrijk.
De voorzitter:
Excuses. Er is een derde interruptie van de heer Thijssen.
De heer Thijssen (PvdA):
Een derde interruptie. Ik geloof niet dat ik antwoord ga krijgen. Dat is wel jammer.
Ik heb het er namelijk niet over dat mensen vegetarisch moeten worden. Ik heb het
er nou juist over dat koeien inderdaad gras en geen krachtvoer moeten eten. Dat is
volgens mij de landbouw waar dit kabinet hard naar toewerkt. Maar het is natuurlijk
ook zo dat er wel degelijk op gronden waarop nu veevoer wordt verbouwd, humaan voedsel
kan worden geproduceerd. Als we dus toewerken naar een landbouwsysteem waarin minder
krachtvoer nodig is, zorgt dat ervoor dat er land vrijkomt waarmee we voedsel in plaats
van veevoer kunnen produceren. Volgens mij gaan we daar met de stikstofaanpak van
dit kabinet naartoe. Volgens mij is dat dus een cadeautje voor de voedselzekerheid
in de wereld. Mijn simpele vraag blijft: vindt de heer Klink ook dat dit de juiste
ontwikkeling is en dat die zal helpen om de voedselzekerheid in de wereld te vergroten?
De voorzitter:
Een persisterende heer Thijssen.
De heer Klink (VVD):
De vraag of dat dan ook op die gronden kan, was dus eigenlijk wel een antwoord op
de vraag van de heer Thijssen. Want niet alles kan je zomaar op alle gronden produceren.
Dat is heel erg afhankelijk van de gronden die je daar hebt. Ik denk dat we er allemaal
voor moeten waken dat er, zeker in landen zoals in Zuid-Amerika, niet nog meer tropisch
regenwoud verdwijnt of dat we in Afrika nog ongerepte natuur gaan omkatten naar landbouwgrond,
al zou dat landbouwgrond direct voor mensen in plaats van voor dieren zijn. Daar moet
je dus heel scherp op zijn. Ik zou er zeker niet voor pleiten om iets wat nu ongerept
is, vrij te spelen voor directe humane consumptie. Ik zeg «directe» omdat dierlijke
productie natuurlijk ook voor humane consumptie bedoeld is. Het is nu al een feitelijke
constatering dat, zeker in de melkveehouderij, die koeien voornamelijk leven van wat
er op de Nederlandse gronden groeit. Die vreten voornamelijk gras en mais. Het is
niet zo dat het uit krachtvoer bestaat. Juist de kosten van krachtvoer dat overal
vandaan komt, is wat de kostprijs van melk behoorlijk hoog maakt. Als individuele
melkveehouder in Nederland is het dus best wel slim om te kijken hoe je die koeien
zo goed mogelijk kan voeden met mais en gras dat van het eigen land komt. Het is namelijk
grondgebonden landbouw. Er is dus ook een economische prikkel om dat zo veel mogelijk
te doen. Als het we het dan weer over de intensieve veehouderij hebben, komt bij het
houden van varkens weer om hoek kijken wat er als reststromen bij komt vanuit de Rotterdamse
haven. Maar dat is een werkwijze die we natuurlijk al vele decennia hebben in Nederland.
De voorzitter:
Prima. Dat is 'm, denk ik. Er is geen vierde interruptie. De heer Thijssen gaat het
debat nu ook verlaten, begrijp ik uit de non-verbale signalen. Fijne avond. Dank.
Daarmee hebben we de derde inbreng afgerond en geef ik graag het woord aan de heer
Amhaouch van het CDA.
De heer Amhaouch (CDA):
Voorzitter. Dat was een leuk debatje. Ik zou iedereen het laatste boek van Louise
Fresco aanbevelen, getiteld Ons voedsel. Dat gaat juist over deze discussie: wat kan
wel en welke richting moeten we opgaan, ook vanuit mondiaal perspectief? Volgens mij
zijn we daar als landen in de wereld met elkaar verbonden, ook op het gebied van voedsel.
Maar daar gaat dit debat niet over.
Voorzitter. Een paar puntjes. Allereerst Turkije en Syrië. Ik sluit me aan bij de
heer Hammelburg wat betreft de richting, de inzet op de donorconferentie en de urgentie.
We moeten inderdaad oppassen dat dit niet van ons radarscherm verdwijnt, want de opgave
daar is enorm. Maar, nogmaals, ik heb er wel vertrouwen in dat het kabinet komt met
een voorstel hoe het daaraan gaat bijdragen. Ik zou de Minister iets willen vragen
wat ook in het vorige debat aan de orde is gekomen: kan de Minister nog iets zeggen
over de praktische oplossing? De vorige keer hebben we het gehad over de vraag of
wat betreft de mensen in Nederland die graag willen helpen, met name als het gaat
om Syrië, bijvoorbeeld door geld over te maken, de urgentie er is. Zijn we daar al
een stap verder?
De voorzitter:
Meneer Amhaouch, er is een interruptie van de heer Hammelburg.
De heer Hammelburg (D66):
In de interrupties van de heer Amhaouch tijdens mijn betoog en nu ook in zijn eigen
betoog krijg ik toch elke keer te horen dat ik de Minister niet zou vertrouwen. Dat
doet geen recht aan het debat dat wij hier twee weken geleden hebben gevoerd, waarin
we de Minister gewoon een richting hebben gegeven om snel aan de slag te gaan. Daarbij
heeft de Kamer aangegeven dat als heel urgent te zien. Toen heeft de Minister twee
heel duidelijke toezeggingen aan de Kamer gedaan. Daar is geen woord Spaans bij. «De
Minister zegt toe om de Kamer voor dit debat over de vierde geannoteerde agenda over
de inzet van het kabinet voor de donorconferentie op 16 maart te informeren.» Ik constateer
dat die er nog niet is. Punt. De tweede toezegging. «De Minister zegt toe om de Kamer
voor de donorconferentie van 16 maart te informeren over de gesprekken met het kabinet
over de budgettaire mogelijkheden waar nog ruimte is op de BHOS-begroting voor humanitaire
hulp en op wat er op langere termijn kan worden gedaan voor de situatie in Turkije
en Syrië.» Die toezeggingen haal ik simpelweg uit de notulen. Kan de heer Amhaouch
die twee toezeggingen onderschrijven?
De heer Amhaouch (CDA):
Ik kan zeker onderschrijven dat de Minister heeft toegezegd dat zij de Kamer vóór
16 maart zal informeren over wat de inzet voor de donorconferentie zal zijn.
De heer Hammelburg (D66):
Is de heer Amhaouch het eens met de notulen van de vorige vergadering?
De heer Amhaouch (CDA):
We gaan nu een spelletje spelen. Het gaat nu even over de vraag wat de inzet is van
dit kabinet richting de donorconferentie. De vorige keer hebben we het daar uitgebreid
over gehad. We hebben het linksom en rechtsom gehad over de middelen. Er is gezegd
wat kan bij BuHa-OS of bij de begroting van de Minister en wat misschien uit andere
begrotingen moet komen. We hebben een opgave richting Turkije, dat een vriend, een
bondgenoot, ook een NAVO-bondgenoot, van Nederland is. We hebben een opgave als het
gaat om mensen in nood in Syrië, die al onder knellende omstandigheden zaten. Dat
doel van de heer Hammelburg ondersteun ik, zoals ik net heb onderstreept. Ik laat
me graag informeren en ik heb er vertrouwen in dat het kabinet vóór de donorconferentie
zegt wat de inzet is. Als wij daarna in onze controlerende functie zeggen «ja, maar
dit is echt wel slappe hap, best kabinet», gaan we dat debat toch aan? Dat is volgens
mij de juiste volgorde – dacht ik.
De voorzitter:
Er is geen behoefte aan een vervolginterruptie. De heer Amhaouch vervolgt zijn betoog.
De heer Amhaouch (CDA):
Dat was even ten aanzien van het stukje Turkije en Syrië. Daarmee maak ik direct het
bruggetje naar global health, SDG 3. In Syrië en Turkije is de gezondheidsinfrastructuur
namelijk compleet vernield. Ziekenhuizen zijn omgevallen. In Syrië is er al heel grote
nood. Ik lees de speerpunten voor global health in de geannoteerde agenda. Mijn vraag
aan de Minister gaat over mensen op de vlucht. We zijn vorige week met de commissie
in Bangladesh geweest. Daar zijn kampen voor 900.000 mensen. We zien dat mensen in
Syrië nog steeds op de vlucht zijn. Je ziet de situatie in Turkije. Zo zijn er nog
meerdere plekken in de wereld. Krijgen mensen die op de vlucht zijn ook aandacht in
de Global Health Strategy, maar ook in de discussies die plaatsvinden met de Wereldgezondheidsorganisatie?
Voorzitter. Dan een kleine irritatie. Tbc is een belangrijk speerpunt. Dat staat ook
in de Global Health Strategy, maar in de geannoteerde agenda staat dat tot tweemaal
toe niet. Vindt de Minister dat niet belangrijk? Of zegt de Minister: het is wel degelijk
belangrijk, dus het zal niet meer voorkomen? Het is een van de twee. De beantwoording
daarvan laat ik natuurlijk aan de Minister.
Voorzitter. Dan de wederopbouw. De Minister noemt in de wederopbouwopgave richting
Oekraïne een zeer interessant punt, namelijk dat de wederopbouwsteun gekoppeld wordt
aan de hervormingen en het EU-toetredingsproces. Kan de Minister dat dadelijk eens
toelichten? Heeft dat dan bijvoorbeeld te maken met hervormingen op het gebied van
corruptie? Welke rol gaan de nationale agentschappen daarin spelen? Ik ben daar zeer
benieuwd naar. We hebben inderdaad gezegd dat Oekraïne kandidaat-lidstaat is. We willen
graag helpen. Dat moet echter wel volgens het traject gaan. Wat bedoelt de Minister
precies met het maken van deze koppeling?
Voorzitter. In hetzelfde stramien vinden wij het goed dat de private sector mee gaat
helpen aan de wederopbouw. Ik zou het kabinet echter ook willen vragen om mee te denken
hoe we het risico bij garanties en andere zaken kunnen delen. Er gaan weinig private
bedrijven die kant op als de risico's in deze situatie van wederopbouw heel hoog zijn.
Hoe kunnen we een hefboom creëren om bepaalde garanties veilig te stellen?
Ben ik over mijn drie minuten heen, voorzitter? Ja? Dan stop ik hier.
De voorzitter:
Hartelijk dank, meneer Amhaouch. Het is bijna 19.10 uur. Het is nu 19.05 uur, geloof
ik. Ik kan het niet helemaal zien. De Minister heeft aangegeven graag tien minuten
te schorsen. We zijn namelijk aan het einde van de inbreng van de Kamerleden. Ik stel
voor om tien minuten te schorsen, dus ongeveer tot 19.20 uur.
De vergadering wordt van 19.07 uur tot 19.20 uur geschorst.
De voorzitter:
Goedenavond, allemaal. We gaan verder met het debat van de commissie voor Buitenlandse
Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Het onderwerp is de voorbereiding op de informele
Raad Buitenlandse Zaken en Ontwikkelingssamenwerking. We hebben net de inbreng van
de leden gehad. Ik geef nu graag het woord aan de Minister voor haar antwoorden op
de inbreng.
Minister Schreinemacher:
Dank u wel, voorzitter. Dank aan de leden voor de gestelde vragen. We hebben niet
zo veel tijd, dus ik zal snel tot de antwoorden overgaan. Tijdens de informele Raad
zullen we in ieder geval spreken over de multilaterale ontwikkelingsbanken; onder
anderen de heer Thijssen vroeg daarnaar. Die spelen echt een essentiële rol in het
adresseren van wereldwijde uitdagingen. We refereren er natuurlijk ook vaak aan in
debatten over crises. Dan kijken we ook naar die multilaterale ontwikkelingsbanken.
Juist nu de financieringsnoden toenemen op eigenlijk alle terreinen, zoals bij armoedebestrijding
en klimaatverandering, maar ook in crises die we niet zagen aankomen – de heer Hammelburg
refereerde daar ook aan – is het heel belangrijk dat we de doelen die we met elkaar
hebben gesteld voor die ontwikkelingsbanken, beter integreren in het werk dat zij
doen. Nederland is een van de tien landen die de discussie over deze hervormingen,
die echt nodig zijn, in gang hebben gezet. Het stond al wel in de agenda, maar ik
zeg toch nog even dat er drie uitgangspunten gelden voor Nederland en gelijkgezinde
donoren: het behoud van het huidige mandaat gericht op het bestrijden van extreme
armoede en het bevorderen van gedeelde welvaart, het voorkomen dat hervormingen ten
koste gaan van beschikbare concessionele financiering voor lage-inkomenslanden en
het toevoegen van de noties van duurzaamheids- en weerbaarheidsdoelstellingen aan
het mandaat van de banken.
Deze grotere ambitie vereist meer financiële middelen, maar we hebben ook gezegd dat
we het belangrijk vinden – de heer Thijssen vroeg daarnaar – dat we eerst kritisch
kijken naar efficiënter gebruik van de eigen middelen die de Wereldbank op dit moment
al heeft. Wij zijn dus van mening dat de bank meer werk moet maken van het aantrekken
van particulier kapitaal voor de hervormingen. Ook moet er een sterkere focus zijn
op het goede gebruik van belastinginkomsten in de lenende landen en moet de bank daar
middelen voor vrijmaken.
In dat kader vroeg de heer Thijssen: zou er meer risico genomen kunnen worden met
het geld dat er al is? Zoals gezegd, zien we dat er echt meer geld uit de markt gehaald
zou kunnen worden, maar ook zouden ze meer geld moeten kunnen uitlenen zonder meteen
de triple A-status te verliezen. Het kabinet vraagt de IFI's ook om de mogelijkheden
van implementatie van de G20-aanbevelingen voor het capital adequacy framework snel
te verkennen en die nu al zo veel mogelijk te implementeren of na te denken over het
implementeren van die opties. Het is nu niet te zeggen tot hoeveel extra financiering
de G20-aanbevelingen zullen leiden. De discussie richt zich nu vooral op de opvolging
van de aanbevelingen door de IFI's. Daarna kijken we wat het oplevert en of er eventueel
extra financiering nodig zou zijn. Dat in antwoord op de vraag van de heer Thijssen.
O, ik ben vergeten de kopjes te noemen. Daar bent u natuurlijk nieuwsgierig naar.
Dit was het kopje multilaterale banken. Daarna komt de Global Health Strategy. We
volgen de volgorde van de geannoteerde agenda. Daarna komt Oekraïne, dan Turkije en
Syrië en dan voedselzekerheid, waar de heer Klink naar vroeg.
De voorzitter:
Ik hoorde vijf blokjes. Ik heb verzaakt aan te geven dat we het hetzelfde doen als
bij de inbreng van de Kamer, dus vier losse vragen. Ik zie dat er een punt van orde
of een interruptie is. Een punt van orde?
De heer Hammelburg (D66):
Ja. Zijn de financieringsnoden nu al afgerond, of komt de Minister daar nog op?
Minister Schreinemacher:
Nee, daar kom ik nog op.
De heer Klink (VVD):
Ik weet niet of het een blokje is, maar ik heb ook dingen gezegd over delegated cooperation.
Wordt dat ergens onder geschaard? Want ik hoorde de Minister het niet als separaat
blokje noemen.
Minister Schreinemacher:
Ja, dat valt onder het blok over Turkije en Syrië.
De voorzitter:
Goed. Dan weten de leden wat hun te wachten staat. De Minister vervolgt.
Minister Schreinemacher:
Over tuberculosebestrijding in de Global Health Strategy zeg ik meteen het volgende
in de richting van de heer Amhaouch. Het CDA heeft er natuurlijk meerdere malen voor
gestreden en erop aangedrongen dat aandacht voor de bestrijding en de inzet daarop
in de Global Health Strategy van Nederland terecht zouden komen. Natuurlijk moet dat
ook via de Nederlandse Global Health Strategy. Dat staat ook in de Nederlandse Global
Health Strategy. Dat moet ook via de EU. Ik zeg hierbij direct toe aan de heer Amhaouch
dat ik daarop zal aandringen tijdens de informele Raad. Om die reden heeft het kabinet
de meerjarenbijdrage aan het Global Fund en de World Health Organisation verhoogd.
Wij zullen ons blijven inzetten voor tbc. Ik zal dat ook nog bij Tedros van de WHO,
de World Health Organisation, onder de aandacht brengen.
De heer Amhaouch vroeg of er ook aandacht wordt besteed aan vluchtelingen en de medische
risico's die zij lopen. Daar wordt natuurlijk aandacht aan besteed in de Global Health
Strategy. Er wordt ook in bredere zin, als het gaat om humanitaire hulp, aandacht
besteed aan medische risico's en ziektes waar vluchtelingen aan blootgesteld worden,
zeker als ze op reis zijn of als ze een verlaagde weerstand hebben. Bij het bieden
van humanitaire hulp wordt daar extra aandacht aan besteed.
De heer Amhaouch (CDA):
Ik dank de Minister voor haar reactie inzake tbc. Je ziet helaas dat er hotspots in
de wereld zijn waar grote vluchtelingenkampen ontstaan, of dat nou in Turkije, Syrië,
Bangladesh of Libanon is. De vraag, in het kader van de Global Health Strategy, is:
hoe helpen we met het opbouwen van een stuk infrastructuur dat ten goede komt aan
de mensen die op de vlucht zijn?
Minister Schreinemacher:
De heer Amhaouch maakt een heel terecht punt. Daar wordt bij de opvang van vluchtelingen
natuurlijk zo veel mogelijk rekening mee gehouden. Dat doen we onder andere met onze
humanitaire hulp. Daarnaast proberen we ook bij het opvangen van vluchtelingen bijzondere
aandacht te besteden aan de basisgezondheid. We proberen om die zo veel mogelijk te
verzekeren in crisissituaties, in humanitaire situaties. Dus ik begrijp die zorg.
We besteden daar aandacht aan. Ik denk dat dit altijd een punt van zorg zal blijven.
Het blijft dus belangrijk dat wij daar als Nederland in onze humanitaire hulp en in
EU-verband aandacht aan blijven besteden. Dat zullen we ook tijdens de informele Raad
nog inbrengen.
Dan ga ik door naar Oekraïne. Ik ben onlangs zelf nog in Kiev geweest. We hebben allemaal
gezien dat de noden daar gigantisch blijven. De hulp die we bieden, wordt ontzettend
gewaardeerd. Het is echter nog niet genoeg. Wij blijven ze natuurlijk hulp bieden.
Dat doen we humanitair, zoals we dat al deden, maar dat gaan we ook doen bij de wederopbouw.
We willen het land en de economie zo veel mogelijk draaiende houden. Daarom is het
ook belangrijk dat we als internationale gemeenschap daarop inzetten.
De heer Hammelburg refereerde al aan het totaalbedrag van 2,5 miljard dat we als kabinet
voor 2023 hebben gereserveerd. Dat is inclusief militaire steun. Ik verwacht dat er
medio maart een eerste pakket met niet-militaire steun ligt. Ik hoop in de loop van
volgende week en anders eind volgende week met uw Kamer te kunnen delen wat we daarmee
van plan zijn. Tijdens de informele Raad zal ik er in ieder geval voor pleiten dat
de coördinatie van de steun beter en sneller moet verlopen. Ik hoop dan ook meer te
horen over de voorziene aanpak van Oekraïense zijde op het gebied van wederopbouw.
We blijven er natuurlijk bij dat we die dingen zo veel mogelijk bij elkaar proberen
te brengen. Het gaat erom wat de Oekraïners nodig hebben. Het gebeurt op basis van
hun behoefte aan hulp. Maar wij moeten daar dan ook wel heel snel op inspelen. Dat
doen we nu bijvoorbeeld ook met in-kindhulp, mede vanuit EZK, met transformatoren
om daar de elektriciteitsvoorziening op peil te houden. Ook daarmee helpen we natuurlijk
om de Oekraïense economie draaiende te houden. Op die manier zorgen we ervoor dat
we de hulp zo snel mogelijk toespitsen op waar vanuit Oekraïne behoefte aan is. Ik
zal er ook voor pleiten dat de wederopbouwinspanningen bijdragen aan de hervormingen
die nodig zijn in het kader van het EU-toetredingsproces. Daar heeft de heer Amhaouch
ook aan gerefereerd.
De heer Hammelburg (D66):
Misschien onnodig, maar toch nog even de volgende oproep. De Minister heeft aan het
begin van dit jaar ons chagrijn gehoord over de winterizationhulp. Wat mij betreft
hebben de middelen de faciliteiten echt laat bereikt, terwijl de winter al in volle
gang was. Het kabinet heeft voor dit jaar een fantastisch bedrag, en ook een terecht
bedrag, aan steun voor Oekraïne vastgezet. Ik doe een oproep aan de Minister en zeg
hier ook maar gewoon vooraf dat wij als D66 in ieder geval bereid zijn om in begrotingstechnisch
opzicht snelheid mogelijk te maken. Dus als de Minister bijvoorbeeld zegt dat zij
de Voorjaarsnota niet wil afwachten, dan weet zij in ieder geval dat mijn fractie
bereid is om mee te denken over een manier waarop het zo snel mogelijk op de juiste
plek terecht kan komen. Dan hoeft ze er niet mee te wachten, waardoor wij weer chagrijn
zouden hebben. Dus bij dezen.
De voorzitter:
Heel goed. De Minister vervolgt.
Minister Schreinemacher:
Dank voor die uitgestoken hand van de heer Hammelburg.
De heer Hammelburg vroeg ook nog naar de bottlenecks. Hij vroeg waar we tegen aanlopen
bij die steun aan Oekraïne. Een grote bottleneck is natuurlijk dat rode reisadvies.
Dat merk ik ook in mijn gesprekken met Nederlandse bedrijven die heel graag actief
willen zijn Oekraïne. De Russische aanvallen houden natuurlijk aan in zowel de frontlinieregio's
als daarbuiten en grote delen van Oekraïne zijn bezaaid met explosieven. Dus eerst
is ontmijning nodig om überhaupt die gebieden veilig te maken voor terugkeer en wederopbouw.
U zult zien dat ontmijning ook een rol zal hebben in het pakket dat ik half maart
met uw Kamer zal delen, juist omdat dat van groot belang is. Ten slotte zal ik ook
nog pleiten voor een betere internationale donorcoördinatie. Daar zal ik ook voor
pleiten tijdens de informele Raad met Minister Kubrakov om ervoor te zorgen dat we
die steun zo snel mogelijk op de goede plek kunnen krijgen. Binnenkort verschijnt
het nieuwe needs assessment van de Wereldbank. Onlangs werd daar ook al over gesproken
in het plenaire debat over Oekraïne. Dan hopen we nog meer inzicht te hebben in hoe
groot die opgave zal zijn. Het was 350 miljard in september. Inmiddels is er nog meer
schade toegebracht. Dat zal dus een grote som worden.
Daarmee heb ik ook de vraag van de heer Thijssen over het verzachten van de economische
klap beantwoord. Ik heb al gesproken over de 2,5 miljard die we als kabinet hebben
uitgetrokken, maar we blijven natuurlijk ook kijken naar wat er na 2023 nodig is.
Daarover blijven gesprekken plaatsvinden in nationaal maar ook in EU-verband.
Er werd ook gevraagd hoe het Nederlandse bedrijfsleven nu betrokken wordt bij de wederopbouw
van Oekraïne. Wij zetten in het kader van de wederopbouw in op internationale afstemming.
We doen dat middels een internationaal coördinatieplatform, dat in december is aangekondigd.
De heer Klink vroeg hoe het staat met de gezant. We hebben nu drie publiek-private
kennisplatforms opgericht, op de thema's landbouw en voedselzekerheid, water en gezondheid.
Eind deze maand is er weer een gezamenlijke bijeenkomst van die platforms. De gezant
zal daar ook bij aanwezig zijn. Hij zal dan dus ook beginnen met zijn functie. De
gezant gaat dus aan de slag; dat is eigenlijk het goede nieuws.
De heer Klink (VVD):
Ik begrijp dat de gezant dus al bekend is?
Minister Schreinemacher:
We hebben iemand op het oog. We hebben diegene gesproken en diegene is geïnteresseerd.
Ik zal u op zeer korte termijn informeren over wie het is.
De heer Klink (VVD):
Ik denk dat we daar tegen die tijd dan gewoon een Kamerbrief over krijgen.
Minister Schreinemacher:
Ja.
De heer Klink (VVD):
Ik heb nog een andere vraag.
De voorzitter:
Is dat uw tweede interruptie?
De heer Klink (VVD):
Ja, maar die gaat wel over hetzelfde onderwerp.
De voorzitter:
Prima, gaat uw gang.
De heer Klink (VVD):
Oké. Ik heb straks over de andere onderwerpen mogelijk ook nog vragen, maar deze vraag
gaat over het bedrijfsleven. De Minister gaf eerder al aan dat het belangrijk is om
ook de noden van Oekraïne zelf te horen, om te luisteren naar wat zij vooral nodig
hebben. Ik snap dat heel erg goed, maar ik heb aan de andere kant een vraag in het
kader van het Nederlandse bedrijfsleven. We zetten met pps in ieder geval in op die
drietrapsraket van landbouw, water en gezondheid, maar is er met het Nederlandse bedrijfsleven
al wel goed genoeg gesproken over de vraag wat we echt concreet aan kunnen bieden?
Daarmee bedoel ik dus niet een of andere scan op hoofdlijnen, maar meer of er nu al
Nederlandse bedrijven zijn die zeggen: in dit kader wil ik x of y daadwerkelijk leveren.
Is dat al bekend of zijn dat allemaal taken die die gezant dan pas gaat uitvoeren?
Minister Schreinemacher:
Om daartoe te komen is er eind deze maand juist die gezamenlijke bijeenkomst. We kunnen
dan veel concreter maken wat we als Nederland kunnen bieden, maar ik blijf erbij dat
het vanwege het rode reisadvies nog wel heel lastig is om het een en ander te verzekeren.
Ik merk dat ook in mijn gesprekken met het bedrijfsleven. Ik heb dus ook met de gezant
besproken dat dat een van de zaken is waarvan we moeten bekijken hoe andere landen
ermee omgaan, bijvoorbeeld de ons omringende landen. Die doen nu al best veel in Oekraïne.
Wij willen natuurlijk ook graag aan de slag, maar daarvoor is het wel belangrijk dat
de bedrijven die dat kunnen gaan doen, gewoon verzekerd zijn. Er zijn natuurlijk gebieden
waarin nu al projecten gestart kunnen worden. In antwoord op de vraag van de heer
Klink: eind deze maand willen we weer concreter maken wat Nederland kan bieden, maar
we horen van de Wereldbank waar Oekraïne op korte termijn behoefte aan heeft. Wij
gaan dat dus sectoraal aanvliegen. Wij hebben natuurlijk al 50 miljoen euro voor het
Nederlandse bedrijfsleven gereserveerd om via aanbestedingen projecten in Oekraïne
te laten starten.
De voorzitter:
De derde interruptie van de heer Klink.
De heer Klink (VVD):
Dat vind ik wel heel erg zonde.
De voorzitter:
U heeft ook nog gelegenheid in de tweede termijn.
De heer Klink (VVD):
Ik heb eigenlijk een technische vraag. De Minister zegt dat bedrijven verzekerd moeten
zijn. Bedoelt ze daarmee dat ze verzekerd zijn van een veilige situatie of gaat het
haar om de exportkredietverzekering en dat soort producten, dus dat die goed lopen
en er goed op toegesneden zijn?
Minister Schreinemacher:
Ze moeten zich verzekerd voelen van een veilige situatie en ze moeten ook verzekerd
zijn in de harde zin van het woord.
De heer Klink (VVD):
Beide dus.
Minister Schreinemacher:
Precies.
De heer Klink (VVD):
Duidelijk.
De voorzitter:
Verhelderend. Er is ook een interruptie van de heer Amhaouch.
De heer Amhaouch (CDA):
Ik ga toch nog even door op dat laatste, want mijn vraag in het kader van de garanties
raakt daaraan. Er kan vanuit Oekraïne natuurlijk een vraag komen over wat er moet
gebeuren, maar het Nederlandse bedrijfsleven gaat in een vrij instabiele situatie
niet zomaar hoge risico's nemen. Dus hoe ziet het instrumentarium er vanuit Nederland
of vanuit Europa – als Europa dat gaat coördineren – uit als Europese bedrijven gaan
meehelpen aan de wederopbouw? Maken we gebruik van die exportkredietverzekeringen?
Komen er andere garanties? Hoe delen we die risico's?
Minister Schreinemacher:
We hebben daar nu geen aanvullend instrument voor. De risico's zijn de reguliere risico's.
Er is afdekking vanuit RVO. Daarnaast is er het DRIVE-instrument, wat we al gewend
zijn om te gebruiken. Maar we hebben geen extra verzekeringen daarvoor, geen instrumenten
die speciaal zijn toegespitst op deze situatie.
De voorzitter:
Een derde interruptie van de heer Amhaouch.
De heer Amhaouch (CDA):
Daar kan ik me iets bij voorstellen, want we hebben hier met een bijzondere situatie
te maken. Maar ik vraag de Minister wel of ze op een later tijdstip kan terugkomen
op hoe het instrumentarium voor het private bedrijfsleven eruit gaat zien. Wat kunnen
we wel bieden en wat niet? Het is denk ik heel belangrijk om dat helder te hebben.
Is wat we nu hebben voldoende, of moet er iets komen? Gaan we dat in Europees verband
doen? Ik kan me ook wel voorstellen dat er, als we het bedrijfsleven in Europa willen
mobiliseren, ook een voorziening komt vanuit Europa. Maar ik geef ruimte aan de Minister
om daar op een later tijdstip, eventueel via een brief of in een ander debat, op terug
te komen.
Minister Schreinemacher:
Ik denk dat de heer Amhaouch een heel terecht punt aansnijdt. Op dit moment lopen
er in Europa discussies over de vraag of de regels rond de ekv moeten worden aangepast.
Ik kom daar graag op een ander moment in een brief op terug, ook als de gezant beter
inzicht heeft in wat er nodig is en waar het bedrijfsleven nog expliciet behoefte
aan heeft.
De voorzitter:
Er was even verwarring. Ik vroeg me af of de heer Amhaouch om een toezegging vroeg,
maar die is er bij dezen al gekomen van de zijde van de Minister. De Minister vervolgt.
Minister Schreinemacher:
Ja, met nog een vraag van de heer Amhaouch over de koppeling tussen hervormingen en
de manier waarop we die wederopbouw willen aanpakken. We treffen nu voorbereidingen
voor wederopbouw, waarbij we «building back better» als uitgangspunt hebben. Dat gaat
over de manier waarop er wordt aanbesteed, maar natuurlijk gaat het ook veel verder,
over het aanpakken van corruptie in de overheid. Het anticorruptieagentschap NABU,
het National Anti-Corruption Bureau of Ukraine, zal toezien op de besteding van de
wederopbouwgelden door de overheid in het kader van de wederopbouw. Zij zullen eventuele
misstanden aankaarten en onderzoeken. Natuurlijk is er nu een internationaal coördinatiemechanisme
opgesteld, met de G7, de EU en Oekraïne samen. Dit mechanisme zal ook leidend zijn
voor de wederopbouw. De Europese Commissie zal zich ook sterk maken en zich inzetten
voor die hervormingen en er nauw bij betrokken zijn.
De voorzitter:
Het vierde blokje.
Minister Schreinemacher:
Dat gaat over Turkije en Syrië en over de donorconferentie. Het is heel jammer, maar
we hebben net voor het debat te horen gekregen dat die is uitgesteld. De reden daarvoor
is niet zo duidelijk. Er worden verschillende redenen genoemd. De complexiteit in
Syrië is een component, evenals de planning met Turkije over hoe de wederopbouw daar
moet plaatsvinden. Ook zou er meer tijd nodig zijn voor pledges. Ik weet nu niet wanneer
die zal plaatsvinden. Natuurlijk heb ik toegezegd om voor 16 maart, dus voor die donorconferentie,
vanuit het kabinet te kijken wat we kunnen doen.
De heer Hammelburg las net een toezegging voor, namelijk dat ik zou kijken binnen
mijn eigen portefeuille, maar zo hebben wij die niet genoteerd. Volgens mij heb ik
toegezegd om binnen het kabinet te kijken wat we kunnen vrijmaken aan geld en fondsen
om Turkije te helpen. U heeft allen zeer terecht aangegeven dat wij daaraan willen
bijdragen. Het gaat nu om humanitaire hulp en early recovery. Er wordt bekeken waar
mensen behoefte aan hebben en wat ze nodig hebben. Maar het gaat ook om de vraag hoe
we Turkije kunnen helpen bij de wederopbouw.
Het is dus van belang dat we bij de donorconferentie, wanneer die ook zal plaatsvinden
– die is namelijk uitgesteld, niet afgezegd – niet alleen kijken naar humanitaire
hulp, maar ook naar wat we kunnen doen met eventuele wederopbouw. Ik zal dit ook bij
de Raad aankaarten. Zoals we ook al eerder hebben gewisseld in het debat voor het
reces, blijft het ten aanzien van Syrië heel lastig, omdat ook naar de EU-visie op
herstel van aardbevingsschade in het land die wederopbouw complex is, onder meer omdat
het een van de drie rode lijnen van het EU-beleid is dat we niet opbouwen wat door
het regime kapotgeschoten of vernietigd is. Dat blijft dus een heel lastig issue.
Ik ben nog steeds voornemens om ergens in de loop van volgende week bij uw Kamer terug
te komen op wat ik al meer kan zeggen over hulp aan Turkije en wat we daar als kabinet
mee kunnen doen, ondanks het feit dat er dus geen donorconferentie is. Maar ik heb
al gezegd dat dat vanuit mijn begroting een heel lastig verhaal wordt.
De voorzitter:
Bent u al aan het einde van dit onderwerp? Ik begrijp namelijk dat de heer Hammelburg
aan het einde zijn vraag wil stellen. Toch nu, meneer Hammelburg? Gaat uw gang. Daarna
is er ook een vraag van de heer Klink.
De heer Hammelburg (D66):
Ik voel en ik hoor tussen de regels door dat mijn vrees toch een beetje bewaarheid
wordt over het algehele speelveld rond een dergelijke ramp. We weten dat uitstel van
een donorconferentie altijd het eerste teken is. De Minister zegt ook dat een van
de redenen zou kunnen zijn dat er nog onduidelijkheid is over de pledges. Dit is nou
precies de reden dat ik twee weken geleden met een groot deel van de Kamer het kabinet
en deze Minister heb opgeroepen om snel met een pledge te komen. Het maakt niet uit
of het nou een reconstructiefonds is, of dat het anders heet of dat het past bij een
ander mechanisme, maar gewoon een eerste bod van Nederland van «dit is de steun die
wij als Nederland gaan geven aan de wederopbouw van Syrië, aan de wederopbouw van
Turkije en aan de getroffen gebieden», zodat andere landen dat ook zien en meekijken.
Of die conferentie nou op 16 maart plaatsvindt, een week later of twee weken later
– hoe langer het duurt, hoe groter de zorg is en hoe meer mijn vrees bewaarheid wordt
– Nederland moet in ieder geval klaarstaan met de middelen om vervolgens ook op het
moment dat duidelijk is hoe in de coördinatie de middelen moeten worden besteed, het
geld gewoon klaarstaat in plaats van dat we anders achteraf nog naar het geld moeten
kijken. Ten tweede, de reden daarvoor is heel duidelijk dat wij als Nederland het
voorbeeld geven aan de andere landen dat wij dit serieus menen. We weten wat er nodig
is. We vragen daar een klein deel van. Het zou nog weleens veel meer kunnen zijn de
komende jaren, dus mijn oproep aan de Minister is om de toezegging gestand te doen
om voor volgende week met een brief te komen waarin duidelijk wordt wat de pledge
van Nederland technisch en financieel is.
Minister Schreinemacher:
Volgens mij zijn de heer Hammelburg en ik het wel met elkaar eens dat we snel moeten
komen tot hulp aan Turkije en dat we moeten vaststellen hoe we dat gaan doen. Ik ben
daarom ook in contact met de EU, met de Wereldbank en met de EBRD over de inzet van
bestaande instrumenten die snel inzetbaar zijn. De heer Hammelburg geeft namelijk
ook aan: we moeten die hulp snel kunnen bieden. Dat zou bijvoorbeeld de Global Concessional
Financing Facility van de Wereldbank kunnen zijn voor middeninkomenslanden die veel
vluchtelingen opvangen. Er zijn gesprekken gaande over de toegang van Turkije tot
deze faciliteit. Als het lukt om hen de toegang te geven, wil ik me heel graag hardmaken
voor Nederlandse cofinanciering en ook in het kabinet kijken hoeveel wij daarvoor
ter beschikking hebben. Maar zoals gezegd, moet ik die discussie ook in het kabinet
voeren. U weet dat er veel crises zijn, ook binnenslands, en verschillende ministeries
doen een beroep op het Ministerie van Financiën. Geld vragen zonder te zeggen waar
het precies naartoe gaat, is een lastige kaart binnen het kabinet. Het is dus voor
mij en voor het kabinet ook heel belangrijk om te weten waar dat geld dan naartoe
zou gaan. Zoals gezegd zou de Global Concessional Financing Facility van de Wereldbank
een goede kaart kunnen zijn, omdat het ook snel inzetbaar is. Ik wil heel graag in
het kabinet kijken wat we daarvoor zouden kunnen vrijmaken.
De voorzitter:
Er is een vervolgvraag, een derde interruptie van de heer Hammelburg.
De heer Hammelburg (D66):
De toezegging aan de commissie was twee weken geleden helder. Daarin gaf de Minister
aan dat ze voor wat betreft de technische inzet van Nederland eigenlijk voor vandaag
al met een brief zou komen. Ik snap dat daar nog op gewacht wordt en dat in ieder
geval tussen vandaag en volgende week – dat is dus eigenlijk in de ministerraad van
aanstaande vrijdag – wordt besproken hoeveel middelen er beschikbaar zullen worden
gesteld voor Turkije en Syrië. Ik wil ook graag gewoon dat antwoord na de ministerraad
hebben, want die toezegging is er. Nogmaals, ik ga de argumentatie waarom dat belangrijk
is niet herhalen, maar ik heb een motie aangehouden, juist omdat die toezegging is
gedaan. Ik ga er dan ook van uit dat volgende week per brief aan die toezegging wordt
voldaan.
De voorzitter:
De heer Hammelburg kijkt of er een toezegging mogelijk is en een brief volgende week.
Minister Schreinemacher:
De toezegging is dat ik in het kabinet ga bespreken wat wij beschikbaar kunnen stellen,
omdat ook het kabinet met uw Kamer – velen van u hebben dat bij het vorige debat gezegd
en dat heeft u nu weer gedaan – dat gevoel van urgentie en het belang van Turkije
helpen bij die wederopbouw deelt. Ik heb u gezegd dat ik dat aan de orde ga stellen
en ga kijken wat we kunnen doen, maar ik kan u nu nog niet toezeggen dat ik dan vrijdagmiddag
met een vast bedrag kom en kan zeggen hoeveel waarnaartoe gaat. Dat is ook omdat we
dat nog aan het bekijken zijn. Dat moet zich nog uitkristalliseren. Ik hoop ook bij
de informele Raad van mijn collega's meer te horen over wat zij van plan zijn en hoe
zij dat zien. Ik denk echt dat het ook belangrijk is dat we dat in internationaal
verband bekijken. Maar zoals gezegd, ga ik mijn toezegging dat ik, of mijn collega
Hoekstra als ik daar zelf niet bij kan zijn, dit in het kabinet ga bespreken, gestand
doen.
De heer Hammelburg (D66):
Hier wreekt zich het probleem een beetje dat ik hier toezeggingen in een conceptverslag
heb staan en dat de Minister iets anders uit een verslag haalt, maar dat ik die hier
in het debat niet letterlijk naast elkaar kan leggen en kan kijken wat de toezegging
is. Volgens mij waren ze duidelijk naar ons toe. Ik ga dat dus gewoon straks terugkijken
en ik ga ook het debat terugkijken. Als die toezegging zoals ik die interpreteer en
zoals ik die hier ook voor me heb, is zoals die is, dan krijgen we dus in de loop
van volgende week een brief van de Minister met de inzet van Nederland, ook financieel.
Als die er niet komt, kan ik morgen een motie indienen en dan ga ik op die manier
alsnog vanuit de Kamer vragen om dat te doen en dan zullen we zien of die een meerderheid
haalt of niet.
Minister Schreinemacher:
Die toezegging staat. Wat mij betreft zouden we dit ook kunnen meenemen in het verslag
van de RBZ die deze week plaatsvindt, als dat voor de heer Hammelburg oké is. Dat
komt altijd dezelfde week of de week erna.
De heer Hammelburg (D66):
Dan wacht ik dat af.
De voorzitter:
Prima. Dan is dat ook een toezegging en een specificatie van de wijze waarop het antwoord
zal worden gegeven. Volgens mij zag ik ook een interruptie en een vraag van de heer
Klink of heb ik dat verkeerd begrepen?
De heer Klink (VVD):
Nee, dat klopt, maar volgens mij was de Minister ook nog niet helemaal klaar met dit
blokje, dus dan wacht ik daar eerst wel even op.
De voorzitter:
Helder. De Minister vervolgt dus met de thematiek rond Turkije en Syrië.
Minister Schreinemacher:
De heer Klink zei nog dat we ervoor moeten zorgen dat de hulp terechtkomt bij de mensen
die het echt nodig hebben en dat corruptie zo veel mogelijk wordt tegengegaan. Dat
ben ik helemaal met de heer Klink eens. We hebben inderdaad ook al goede afspraken
met hulporganisaties die in crisisgebieden werken om corruptie te voorkomen. Dat is
ook niet nieuw. Dat doen we altijd met onze hulporganisaties. Volgens mij is er ook
de noodzaak om bij meer langetermijnhulp op dat punt zorgvuldig te werk te gaan. Ik
zie ook wel een leidende rol van de EU en van de internationale financiële instellingen
in dat tegengaan van die corruptie. Maar ook dat bespreken wij zelf met de hulporganisaties
waarmee wij een relatie hebben.
Dan werd er ook nog een vraag gesteld over mensen die geld willen overmaken naar familie:
hebben zij nog steeds last van de sancties? Daarin worden stappen gezet met het Ministerie
van Financiën. De EU heeft inmiddels, ook op aandringen van Nederland, een humanitaire
exemptie ingesteld voor ten minste zes maanden. Dat is een enorme lastenverlichting
voor banken en humanitaire hulporganisaties die in Syrië werken. Hulporganisaties
geven ook aan dat zij in Syrië geld krijgen. Met het Ministerie van Financiën en met
banken is gesproken over deze nieuwe regels en de overmaking door particulieren. Er
komt ook nog een vervolggesprek met de Nederlandse Vereniging van Banken.
De heer Thijssen vroeg naar mentale hulp bij de ondersteuning in Syrië. We hebben
het daarover ook al gehad in het debat voor het reces. Mentale gezondheid en psychosociale
hulp maken een essentieel onderdeel uit van humanitaire hulpverlening en dienen ook
onderdeel uit te maken van de langeretermijnsteun. Nederland is hier al jaren een
sterk pleitbezorger van en dat zullen wij ook blijven.
De heer Klink vroeg naar de delegated cooperation. Wij zetten delegated cooperation
in in OS-focuslanden, die wij dus zelf hebben geïdentificeerd, voor het opschalen
of verlengen van de bestaande programma's. Op dit moment behoren Turkije en Syrië
in het beleid dat we hebben niet tot onze focuslanden en zijn er ook geen lopende
programma's die met EU-financiering opgeschaald zouden kunnen worden, in ieder geval
niet van RVO of Nuffic. Daarom zien wij op dit moment niet direct kansen voor delegated
cooperation, maar wel voor andere EU-cofinancieringsinstrumenten, juist voor de instrumenten
die zijn ontworpen voor opvang van vluchtelingen in Turkije, zoals het FRIT. Gesprekken
over het vervolg daarop zijn nu gaande. Daar wordt nu dus over gesproken in de EU.
De heer Hammelburg vroeg terecht naar de grote hoeveelheid crises en de beperkte financiële
middelen die we hebben. Ik ben het met hem eens dat het budget ontoereikend is om
alle humanitaire noden te lenigen. Daarom is het belangrijk dat we blijven werken
aan de Sustainable Development Goals en de preventieagenda. We kijken natuurlijk ook
naar de begroting die we hadden, naar de buffer. Vanwege de asielcrisis en de eerstejaars
asielopvang, die nu heel groot is, zien we dat die buffer nu verdwijnt. We geven natuurlijk
wel ongeoormerkte budgetten aan internationale organisaties. Dat zijn budgetten die
ons niet direct ter beschikking staan, maar die wel bij een crisis ingezet kunnen
worden, zoals we dat hebben gedaan voor Turkije en op andere plekken. Op die manier
proberen we dat dus wel het hoofd te bieden.
De voorzitter:
Meneer Hammelburg, volgens mij heeft u al vier interrupties gehad, maar bij de tweede
termijn is er gelegenheid om nog een aantal verhelderende vragen te stellen, als er
nog een tweede termijn komt. Ik kijk even naar de collega's om te zien of er nog een
tweede termijn zal worden gevraagd. Ik stel voor dat u uw vraag toch reserveert voor
de tweede termijn.
Ik weet niet of de Minister aan het einde van haar vierde blok was. Ja, hoor ik. Dan
heeft de heer Klink nog een interruptie.
De heer Klink (VVD):
In aansluiting op de brief die er komt: kan daar meer in gezet worden over wat wél
kan? Ik heb de Minister net horen spreken over particulieren die geld kunnen overmaken
aan de Syriërs, met die periode van zes maanden. Dat is een best veelgehoord probleem.
Vanaf wanneer kan dat dan ingaan? Want er is echt een sterke behoefte om dat zo snel
mogelijk te regelen. Neem dat soort concrete dingen alsjeblieft ook op in die brief.
En dan begin ik weer over die delegated cooperation. Het gaat erom dat je juist in
een gebied als Turkije en Syrië via die programma's echt stappen kan zetten voor opvang
en werkgelegenheid. Het is mooi dat er via andere EU-programma's iets loopt, maar
pak nu juist die proactieve houding. Kijk hoe je die een stap verder kan brengen,
want ik geloof echt dat we daar meer kunnen doen. Mijn oproep aan de Minister is om
in de brief op te nemen wat wél kan op deze twee vlakken, dus wat betreft de particulieren
die geld over kunnen maken aan Syriërs en wat betreft delegated cooperation, wat je
in Turkije kan doen.
Minister Schreinemacher:
Toch nog even over delegated cooperation. RVO en Nuffic kunnen daar wel programma's
beginnen. Dan kunnen we ook kijken naar een delegated cooperation. Alleen, die programma's
zijn er nu niet. En nu zouden we die programma's moeten opschalen. Daarbij blijft
het lastig omdat Turkije en Syrië op dit moment niet tot de focuslanden binnen ons
OS-beleid behoren. We hebben die lijst zorgvuldig samengesteld en met uw Kamer besproken,
ook bij de behandeling van de BHOS-nota. Als we daar verandering in zouden moeten
brengen, is dat misschien iets waarover we op een ander moment nog eens het gesprek
met elkaar moeten aangaan. We kunnen dan bespreken wat we eventueel daaraan zouden
moeten doen.
De voorzitter:
Ik zou graag de Kamer tegemoet willen komen door het volgende voor te stellen. Ik
zie dat zowel de heer Klink als de heer Hammelburg de vier afgesproken interrupties
heeft gehad. Maar omdat er geen behoefte lijkt te bestaan aan een tweede termijn,
zou ik aan het eind een soort van veegronde willen doen. We zijn met een kleine groep
en het gaat redelijk qua tijd. We doen dat even aan het einde, zodat we wel het laatste
blok van de Minister kunnen afmaken. Dus u krijgt even geen vervolgvraag op dit moment,
meneer Klink. Als er toch nog verheldering nodig is, dan doen we dat even in de laatste
ronde. Ik stel voor dat de Minister de beantwoording in volgens mij het laatste blok
voortzet.
Minister Schreinemacher:
Ik heb nog één antwoord op de vraag van de heer Klink over het overmaken van geld
door particulieren aan Syrië. Wat ik net beschreef ging over het overmaken aan humanitaire
organisaties, dus niet over het overmaken van particulier aan particulier. Daar zijn
binnen de EU nu geen exempties voor gemaakt voor zes maanden. Particulieren kunnen
geld overmaken, maar de banken staan dat niet toe. Daar gaan die gesprekken met de
banken ook over en daar zullen we nog een vervolggesprek met de Nederlandse Vereniging
van Banken over voeren. Die afspraak in de EU gaat echt over humanitaire organisaties;
het is toch belangrijk om dat even duidelijk te hebben.
De voorzitter:
Dat is zeker een belangrijke verduidelijking.
Minister Schreinemacher:
Dan nog ten aanzien van de vraag van de heer Klink over voedselzekerheid en wat we
als Nederland concreet kunnen doen. Dat is al in verschillende debatten gedeeld. Ik
deel uw bezorgdheid over de toenemende voedselonzekerheid wereldwijd. Daarom hebben
we het budget voor voedselzekerheid verhoogd met 450 miljoen voor de periode tot 2027.
Ook gaat Nederland bijvoorbeeld de toegang tot gezond voedsel voor kinderen vergroten
via UNICEF. Daartoe zijn we een samenwerking aangegaan. Verder investeren we in het
verbeteren van de bodemkwaliteit in Afrika, om lokale productie te versterken. Deze
versterkte inzet heb ik in december ook in een gezamenlijke brief met de Minister
van LNV aan uw Kamer gepresenteerd. Het is natuurlijk nooit genoeg, maar als Nederland
spelen we daar al echt een leidende rol in en blijven we andere partners aansporen
om ook op de voedselzekerheid dingen te blijven doen. Dat gaat over humanitaire hulp,
dus om mensen direct van voedsel te voorzien in landen waar de noden heel hoog zijn,
maar ook over het vergroten van de zelfvoorzienendheid van landen die nu eigenlijk
alleen maar voedsel importeren en van hun weerbaarheid tegen schokken in de voedselvoorziening,
ongeacht waar die schokken vandaan komen en hoe die tot stand zijn gekomen. Als Nederland
spelen we daar echt een leidende rol in.
Tot zover mijn beantwoording in eerste termijn.
De voorzitter:
Heel goed. Dank, Minister. Daarmee ronden we de eerste termijn af. Omdat er geen behoefte
is aan een tweede termijn, heb ik net voorgesteld dat we nog een laatste ronde met
verhelderende vragen doen. Ik weet dat de heer Hammelburg daar behoefte aan hoeft,
net als de heer Klink en misschien de heer Amhaouch ook. Ik geef als eerste graag
het woord aan de heer Hammelburg. Het moeten natuurlijk korte, verhelderende vragen
zijn; dat spreekt voor zich.
De heer Hammelburg (D66):
Mijn vraag gaat over de financieringsnoden. De Minister ziet en erkent die ook. Ja,
Nederland is redelijk uniek in de ongeoormerkte funding die wij geven. Die wordt zeer
gewaardeerd en is heel hard nodig. Alle organisaties, alle VN-agentschappen, maar
ook het Rode Kruis, geven inmiddels aan dat zij, ondanks de ongeoormerkte funding
vanuit Nederland en andere landen, moeten bezuinigen door de verschillende noden.
Wij – de heer Amhaouch, ik en wat andere collega's – waren vorige week in een vluchtelingenkamp
in Cox's Bazar van de Rohingya in Bangladesh. Daar hebben ze het voedselrantsoen van
12 dollar naar 10 dollar moeten verlagen, met alle gevolgen van dien. Dat zie je all
across the board, in de hele wereld. In alle rampsituaties wordt er bezuinigd, wat
leidt tot honger en gevaar. Mijn vraag is waar de funding gap zit. Is het mogelijk
dat de Minister in ieder geval voor de organisaties die wij steunen ergens informatie
opsnort zodat we een beter inzicht krijgen in de funding gap, die inmiddels aan het
ontstaan is door de vele noden? Het is een grote vraag, maar ik weet dat er organisaties
zijn die dit bijhouden.
Minister Schreinemacher:
Ik herken wat de heer Hammelburg zegt. Dat is natuurlijk ook aan de orde in ieder
gesprek dat ik heb met internationale organisaties. Over de gap hebben we het al eerder
gehad. Die is gigantisch. Ik weet niet of we die per organisatie helemaal kunnen uitsplitsen.
In ieder geval staat op de website van de Verenigde Naties de gap per land. Daarop
zie je al waar meer budget nodig is. Die informatie is wel openbaar voorhanden.
De voorzitter:
Oké. Dat is een reactie.
Minister Schreinemacher:
Nog in aanvulling daarop. Het noodhulpbudget voor Syrië is nu maar voor 5% gevuld.
De noden zijn dus gigantisch. Ik deel ook wel de zorgen van de heer Hammelburg dat
dit alleen maar toeneemt.
De heer Hammelburg (D66):
Dit was ook geen antwoord voor nu, maar dat verwachtte ik ook helemaal niet. Ik kan
deze vraag ook nog even stellen in de vorm van schriftelijke vragen. Dat is misschien
wat ordentelijker op dit moment.
De voorzitter:
Prima. Dan de heer Klink.
De heer Klink (VVD):
Ik dank de Minister voor de beantwoording. Ik weet dat twee weken geleden, toen collega
Van Wijngaarden mij verving vanwege de geboorte van onze baby, toegezegd is dat dit
juist voor particulieren onderzocht zou worden en dat dit gesprek zou plaatsvinden.
Maar het is nu juist zo nodig om dat meer concreet te maken. Het is natuurlijk mooi
dat er overleg is, maar er is echt behoefte aan om te zeggen wanneer het dan wel kan
en welke stappen gezet kunnen worden. Dat is eigenlijk hetzelfde als wat ik net probeerde
te zeggen over de delegated cooperation. Ik snap wat de Minister zegt over de focuslanden,
maar we hebben nu die verschrikkelijke aardbevingen daar. Er is echt behoefte om uiteindelijk
voor opvang en voor werkgelegenheidsprojecten wat te doen. Dat kan je juist met de
EU-middelen doen. Dat bedoelde ik eigenlijk met die brief, die dan toch komt. Ik vraag
om daarin in te zoomen op wat wél kan en wat concreet kan. Anders blijft het een beetje
hoog over, en dat zou ik verschrikkelijk jammer vinden.
Dan over het stukje voedselzekerheid, nu we toch de veegsessie doen. Het is heel mooi
dat we benoemen dat we die belangrijk vinden. Maar er zijn zo verschrikkelijk veel
uitdagingen. De komende jaren gaan mensen echt heel veel honger krijgen omdat die
systemen gewoon niet goed genoeg werken. We moeten echt meer stappen zetten als het
gaat om de productie, de distributie en de nieuwe kennis om beter te produceren. Ik
denk dat meer nodig is dan alleen geld geven. Er moet echt de coördinerende rol zijn
als het gaat om de vraag hoe we dat overal in de wereld kunnen verbeteren. Volgens
mij kan deze Minister echt die rol pakken. Wat mij betreft doet ze dat van harte.
Dat hoop ik in ieder geval.
Tot zover.
De voorzitter:
Dank, meneer Klink. Nog een reactie van de Minister op de vraag of zij daarin een
coördinerende, vooruitstrevende rol zou kunnen spelen.
Minister Schreinemacher:
Het is wel een ingewikkelde constructie met zo'n veegronde, want nu moet ik op iedere
vraag reageren en krijg ik niet even de tijd om met mijn ambtenaren tot een gedegen
antwoord te komen. Ik vind het dus wel lastig pingpongen op deze manier, want ik wil
u juist heel graag van de informatie voorzien waarom u vraagt. Het is een goede vraag.
Vindt u het goed als we eerst even naar de heer Amhaouch gaan en dat ik daarna nog
even netjes een paar minuten heb om te antwoorden?
De voorzitter:
Ja, dan wordt het bij wijze van spreken toch bijna een tweede termijn. Ik begrijp
ook wel wat de Minister zegt, want de vragen zijn best groot, technisch en inhoudelijk.
Het zijn niet even korte, verhelderende vragen, maar grote vragen. Ik zou willen voorstellen
dat we de procedure even een beetje scherp houden en dat we de Minister wel tegemoetkomen
in dat verzoek. Ongeacht of we het eerste of tweede termijn noemen, gaat het met name
om een reactie. De heer Amhaouch.
De heer Amhaouch (CDA):
Ik heb in principe geen vragen meer, maar wel een belangrijk doel. Dat is wat de heer
Klink net aangaf. Heel belangrijk is het overmaken van geld. Vorige keer hebben we
in het debat aan de orde gehad dat bijvoorbeeld een ABN AMRO zegt: oké, je kunt naar
Turkije geld overmaken, maar helaas kan dat niet naar Syrië. Wij kijken uit, en volgens
mij doen meerdere partijen dat, naar het moment dat dat eraf gaat en er komt te staan:
als u geld wil overmaken naar familie of als u geld wil overmaken vanwege de situatie
in Syrië, dan kunt u gebruikmaken van deze organisaties of instellingen. Dat is het
doel. Dat moeten we ook niet te lang laten liggen. Er is nu hulp bij nodig. Het is
urgent. Daar moeten we niet over een paar maanden mee komen. Daarom vraag ik om urgentie.
Ik dank de Minister ervoor dat zij per brief terugkomt op het instrumentarium. De
overheid gaat immers niet wederopbouwen. Dat doen bedrijven. Die gaan daar dalijk
naartoe. Hoe ziet dat instrumentarium er zowel nationaal als Europees uit?
Ook dank aan de Minister dat zij zegt dat tbc wel degelijk op de agenda staat en dat
zij dat ook aan de dg van de Wereldgezondheidsorganisatie zal overbrengen tijdens
het diner.
De voorzitter:
Hartelijk dank, meneer Amhaouch. Ik kom graag de Minister tegemoet door de vergadering
even voor drie, vier minuten te schorsen.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De voorzitter:
Ik heropen het commissiedebat van de commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
inzake de voorbereiding van de informele Raad van Buitenlandse Zaken en Ontwikkelingssamenwerking.
We hadden net heel even kort geschorst, zodat de Minister zich nog even kon beraden
op een aantal vragen die tot slot nog werden gesteld. Ik geef graag het woord aan
de Minister.
Minister Schreinemacher:
Dank u wel, voorzitter. Er waren volgens mij nog een drietal vragen. Er was een vraag
van de heer Klink over de voedselzekerheid. Zoals gezegd zal Nederland zich daarop
blijven inzetten. Binnen de Verenigde Naties is afgesproken dat landen allemaal hun
eigen voedselsysteemplannen opstellen om de voedselzekerheid in hun land te versterken.
In juni vindt daarover een eerste inventarisatie plaats. Nederland heeft in EU-verband
opgeroepen om deze voedselsysteemplannen te ondersteunen en met name op klimaatweerbare
voedselproductie in te zetten. Wij zitten hier dus ook bovenop. Dit is een Nederlandse
niche, zoals de heer Klink zegt. Wij ondersteunen landen en helpen hen met het maken
van plannen. Als blijkt dat technologieën of Nederlandse expertises aansluiten op
die plannen, dan kunnen wij vanuit OS-projecten kijken of we kunnen helpen, kunnen
assisteren bij de invulling van die plannen.
Dan vroeg de heer Klink nog naar delegated cooperation. Op dit moment kunnen wij,
zoals gezegd, alleen maar EU-gelden ontvangen en inzetten op projecten die we al doen
en op plekken waar we al iets doen, omdat we gewoon de capaciteit niet hebben om nieuwe
projecten uit te rollen met de EU-fondsen. Omdat er nu in Turkije en Syrië geen projecten
lopen die aansluiten op die delegated cooperation en op de manier waarop dat kan worden
ingezet, kunnen we daar nu geen beroep op doen. Dat geldt voor deze landen, voor deze
crisis. Maar dat betekent niet – de heer Klink heeft hier al eerder op aangedrongen;
daarvoor ligt een motie – dat we daar niet mee aan de slag gaan. Dat doen we, maar
alleen voor projecten die we al doen. Daar leent deze crisis zich helaas niet voor.
Dat in antwoord op deze vraag.
Dan naar aanleiding van de vragen van de heer Amhaouch over geld overmaken; daar hebben
we eerder, in het debat vóór het reces, over gewisseld. Vorige week heeft er op werkniveau
een afspraak plaatsgevonden om te kijken waar banken behoefte aan hebben en wat ze
nog nodig hebben. Met de Vereniging van Nederlandse Banken vindt nog een vervolggesprek
plaats om hierachter te komen. Voor banken is het natuurlijk een moeilijke regio om
te werken, maar wij trekken daar hard aan. Het ligt meer in de competentie van het
Ministerie van Financiën, maar omdat wij dit ook zo belangrijk vinden, en na aandringen
van uw Kamer, zijn wij daar echt met de banken over in gesprek. Voor ons is het nu
wel heel lastig om een tijdlijn te maken van wanneer het wél kan. Wij blijven er bij
de banken op aandringen om het mogelijk te maken, want het kan; het zou moeten kunnen.
Dat is terecht, want de nood is natuurlijk hoog, zoals u zelf ook aangeeft. Wij blijven
er dus op aandringen: maak het mogelijk, en als dat nu niet kan, wat hebben jullie
van ons nodig om dat wel te doen? Maar ik kan daar op dit moment niet meer over zeggen
dan dat we daar dus op blijven aandringen.
De voorzitter:
Hartelijk dank, Minister. Daarmee zijn we aan het einde van beantwoording, of het
nou de eerste of de tweede termijn is. De leden zijn in ieder geval voldoende bediend
met de reactie en de antwoorden van de Minister. Nogmaals hartelijk dank. Ik weet
dat er door de heer Hammelburg een vooraankondiging was gedaan bij de regeling van
werkzaamheden voor een tweeminutendebat, maar op basis van onze korte uitwisseling
heb ik begrepen dat dat niet nodig is. Ik geef de heer Hammelburg daar even de gelegenheid
voor.
De heer Hammelburg (D66):
Het aanvragen van een tweeminutendebat gebeurt normaal in de tweede termijn. Ik had
die vooraankondiging gedaan in afwachting van het antwoord van de Minister, omdat
de RBZ altijd zo snel plaatsvindt. Ik trek die nu in, omdat de Minister een toezegging
heeft gedaan en die nog wordt meegenomen in het verslag van de RBZ dat volgende week
naar ons toekomt. Dus ik wacht dat gewoon even af.
De voorzitter:
Dat is hartstikke fijn, ook voor de organisatie van het presidium en de Griffier natuurlijk.
Hartelijk dank.
We hebben in dit debat twee toezeggingen van de Minister gekregen. Ik wil die nog
even kort samenvatten.
− De Minister informeert de Kamer per brief over het beschikbare instrumentarium voor
het bedrijfsleven bij de wederopbouw van Oekraïne na de start van de gezant. Wij verwachten
overigens binnenkort nog nadere informatie over de start van die gezant.
− De Minister informeert de Kamer via het verslag van de informele Raad Buitenlandse
Zaken en Ontwikkelingssamenwerking over de uitvoering van de toezegging over de budgettaire
mogelijkheden voor hulp aan Turkije en Syrië. Dit naar aanleiding van de uitwisseling
die we daar tijdens dit debat over hebben gehad.
Ik hoop dat ik het goed heb samengevat. Ik wil graag de Minister en haar team bedanken.
Ik wil ook het supportteam Tweede Kamer bedanken voor de ondersteuning. Ik sluit dit
commissiedebat, maar ik weet dat we over zo'n 25 minuten een tweede commissiedebat
zullen houden. Maar hierbij sluit ik in ieder geval dit debat. Dank.
Sluiting 20.21 uur.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J. Wuite, voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking -
Mede ondertekenaar
E.A.M. Meijers, griffier -
Mede ondertekenaar
L. Bromet, voorzitter van de vaste commissie voor Europese Zaken
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.