Verslag van een commissiedebat : Verslag van een commissiedebat, gehouden op 14 juni 2022, over Masterplan basisvaardigheden en eindrapportage: 'Analyse en evaluatie referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen'
31 293 Primair Onderwijs
31 322 Kinderopvang
Nr. 637 VERSLAG VAN EEN COMMISSIEDEBAT
Vastgesteld 11 juli 2022
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft op 14 juni 2022 overleg
gevoerd met de heer Wiersma, Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, over:
– de brief van de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs d.d. 18 mei 2022 inzake
reactie op verzoek commissie over de brief van de Werk- en Steungroep Kleuteronderwijs
(WSK) met betrekking tot het huidige onderwijsbeleid voor kleuters (2022D19877);
– de brief van de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs d.d. 12 mei 2022 inzake
Masterplan basisvaardigheden en eindrapportage «Analyse en evaluatie referentieniveaus
Nederlandse taal en rekenen» (Kamerstukken 31 293 en 31 322, nr. 620).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de commissie, Michon-Derkzen
De griffier van de commissie, De Kler
Voorzitter: Peters
Griffier: De Kler
Aanwezig zijn negen leden der Kamer, te weten: Beertema, Bisschop, Goudzwaard, De
Hoop, Kwint, Van Meenen, Paul, Peters en Segers,
en de heer Wiersma, Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs.
Aanvang 17.02 uur.
De voorzitter:
Goedemiddag dames en heren. Welkom bij de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap en bij het commissiedebat over het Masterplan basisvaardigheden en de
eindrapportage Analyse en evaluatie referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen.
Aan de zijde van de Kamer is de eerste spreker dadelijk de heer De Hoop van de Partij
van de Arbeid, dan de heer Kwint van de SP, de heer Goudzwaard van JA21, de heer Segers
van de ChristenUnie, de heer Van Meenen van Democraten 66 en de heer Beertema van
de PVV. Ik ben vandaag voorzitter, maar ik doe ook een inbreng namens het CDA. Mijn
naam is René Peters. Mevrouw Paul komt later en de heer Segers is na zijn eerste termijn
genoodzaakt het pand te verlaten – helaas, het doet ons verdriet – om elders de wereld
te redden. Dat gaan we dan wel lezen in de krant.
De heer Kwint (SP):
Voorzitter, voor de administratie. Ik zal ergens gedurende het debat richting de plenaire
zaal afzakken voor een debat, nee, twee debatten die ik daar moet voeren.
De voorzitter:
Twee debatten die u daar moet voeren. Dan is het woord aan de heer De Hoop namens
de Partij van de Arbeid. O, sorry. Er is vijf minuten spreektijd en de afspraak is,
als jullie het goed vinden, vier vragen. Is dat akkoord? Ook welkom, meneer Bisschop
van de SGP. Het woord is aan de heer De Hoop. Aan u het woord.
De heer De Hoop (PvdA):
Dank u wel, voorzitter. Ik spreek vandaag mede namens GroenLinks.
Voorzitter. Een kwart van de 15-jarigen kan geen bijsluiter lezen en begrijpen. Het
zijn schokkende cijfers die we allemaal al vaak hebben aangehaald. Vandaag lazen we
in de Volkskrant welke grote uitdagingen er nog voor ons liggen in het burgerschapsonderwijs.
Het is dan ook positief dat deze Minister nu met een plan komt om het tij te keren
en de basis weer op orde te brengen. Deze ambitie van de Minister stellen wij zeer
op prijs; aan enthousiasme is bij deze Minister geen gebrek. Maar dan komt natuurlijk
het lastige, namelijk de invulling van deze plannen. De enorme werkdruk door het almaar
groeiende lerarentekort maakt dat de randvoorwaarden voor het weer op orde krijgen
van de basis natuurlijk niet compleet zijn. Leraren kunnen zelf inschatten wat leerlingen
nodig hebben en het hun geven. Maar wanneer de tijd er simpelweg niet is en de klassen
nu eenmaal veel te groot zijn, is het gewoon niet te doen. Het is echt heel belangrijk
dat we voldoen aan de randvoorwaarden om leraren in staat te stellen de basis weer
op orde te krijgen. Wanneer het al een hele opgave is om überhaupt bevoegde leraren
voor de klas te hebben staan, hoe reëel is deze ambitie dan? Begrijpt de Minister
de kritiek uit het veld dat er nu wederom wordt geïnvesteerd in mensen van buiten
de dagelijkse lespraktijk in plaats van in het onderwijs zelf?
De professionele ruimte die leraren krijgen, is essentieel. Degenen die voor de klas
staan, kunnen zelf echt het beste inschatten wat nodig is om de basisvaardigheden
op orde te krijgen. Het is dan ook wel voor te stellen dat leraren nerveus worden
bij het lezen over externe basisteams die worden ingevlogen. Ook ervaringen met een
beperkende menukaart zoals bij het NPO roepen vragen op bij de leraren. Hoe worden
de zeggenschap van de leraar en de eigen invulling door de school geborgd? Welke lessen
rond de menukaart heeft de Minister geleerd van het NPO-proces en gaat hij toepassen
bij een mogelijke menukaart voor dit masterplan? Hoe voorkomen we dat de arbeidsmarkt
nog verder onder druk wordt gezet door de vorming van deze basisteams?
Dan de basisvaardigheden. Het is absoluut noodzakelijk dat de basisvaardigheden worden
verbeterd. Wel is het van belang te expliciteren aan welke vaardigheden misschien
minder aandacht besteed zal worden, om misverstanden te voorkomen en de nodige duidelijkheid
te bieden aan onderwijsprofessionals over wat dat voor hen betekent. Hoe ziet de Minister
deze afweging? Is hij van plan dit ook op te nemen in de uitwerking van het plan?
Voorzitter. Dan burgerschap. De Partij van de Arbeid heeft zich altijd ingezet voor
goed burgerschapsonderwijs om jongeren voor te bereiden op deelname aan de samenleving.
Dat gaat verder dan alleen kunnen lezen en schrijven. Begin 2016 kwam het indringende
rapport Twee werelden, twee werkelijkheden van journalist Margalith Kleijwegt uit,
over de uitdaging voor leraren bij maatschappelijke spanningen in het klaslokaal.
Ze legde de vinger op de zere plek. Ook de afgelopen jaren is er nog te weinig gebeurd.
Ook vandaag stond er een groot stuk in de Volkskrant. Daarin is te lezen dat veel
docenten zich niet in staat voelen om om te gaan met maatschappelijke spanningen in
het klaslokaal. Hoe kunnen wij leraren die moeilijke gesprekken over bijvoorbeeld
vaccinaties, radicalisering of de Holocaust aangaan, beter equiperen?
De voorzitter:
Excuus, meneer De Hoop. U heeft een interruptie van de heer Beertema.
De heer Beertema (PVV):
Het is een beetje laat, maar dit grijpt nog even terug op de vorige alinea van meneer
De Hoop. Ik worstel er ook wel mee. Ik begrijp dat die lerarenteams afwachtend en
terughoudend zijn, omdat ze niet goed weten wat de teams die via die loketten en zo
naar binnen komen, gaan doen. Dat begrijp ik. Maar ik hoor meneer De Hoop dan zeggen:
die leraren weten tenslotte het beste hoe ze dat onderwijs moeten geven. Maar dat
is nou juist het probleem. Dat weten ze niet meer. Dat weten ze al een generatie niet
meer. Daarom zitten we met de enorm verkruimelde kwaliteit van het onderwijs, waarin
24% van de 15-jarigen niet meer kan lezen bij wijze van spreken. Er is heel veel fout
gegaan. Die leraren weten het niet meer het beste. Dat wil ik even aan meneer De Hoop
meegeven. We moeten daar niet al te streng naar gaan kijken, denk ik.
De heer De Hoop (PvdA):
Ik snap dat de heer Beertema dit punt maakt. Op dit moment gaat het gewoon niet goed
genoeg op scholen. Wat leraren doen is niet genoeg. Ik denk dat het er meer om gaat
wat ze kúnnen doen door de huidige beperkingen, door het lerarentekort. Ik denk dat
leraren zelf wel heel erg graag willen, maar dat de omgeving en de huidige situatie
maken dat het voor hen moeilijk is. Ik geloof erin dat de leraren zelf het beste weten
hoe ze die basisvaardigheden op een hoger peil kunnen brengen. Op dit moment zie ik
ook het probleem van het grote tekort en dat het niet helemaal goed gaat. Ik snap
dat je daar extern mensen voor wilt invliegen, maar ik zou dat niet heilig willen
verklaren. Het uitgangspunt zou moeten zijn dat de leraren dat zelf kunnen. Dat evenwicht
zoek ik. Daarom leg ik het ook bij de Minister neer. Ik denk dat de heer Beertema
en ik het daarover best met elkaar eens zijn.
De heer Beertema (PVV):
Ja, daar zijn we het met elkaar over eens. Maar dat geeft meteen aan hoe complex deze
hele materie is. Ik blijf zeggen dat die leraren het niet meer weten. En waarom niet?
Omdat ze onvoldoende zijn opgeleid op die pedagogische academies. Daar is al heel
veel misgegaan. Ze weten zelf niet meer hoe je leerlingen moet leren lezen, terwijl
we dat eeuwen ... We hebben het bijna uitgevonden in de kloosterscholen enzovoort.
We waren er heel goed in en we kunnen het niet meer. We moeten dus ook kijken naar
de pedagogische academies et cetera. Het is een complex probleem. We zijn het eens.
De voorzitter:
Vervolgt u uw betoog.
De heer De Hoop (PvdA):
Voorzitter. Ik was bij het burgerschap. Hoe kunnen we leraren beter equiperen om moeilijke
gesprekken aan te gaan over bijvoorbeeld vaccinaties, radicalisering of de Holocaust?
Nederlandse jongeren blijven achter wat betreft democratische en rechtsstatelijke
verhoudingen in vergelijking met Europese leeftijdsgenoten, zo zien we in onderzoek.
Wat wil de Minister doen om inzichtelijk te maken hoe burgerschapsonderwijs niet alleen
een toename van kennis, maar ook de verinnerlijking van rechtsstatelijke en democratische
waarden waarborgt, ook conform het amendement-Van den Hul, dat de norm tot handelen
vastlegt? Kan de Minister aangeven of de inspectie in haar controles nagaat of leraren
binnen school zich gesteund voelen om het gesprek over maatschappelijke en gevoelige
thema's te voeren? Kan de Minister aangeven welk deel van de lerarenopleiding niet
alleen de inhoud van het burgerschapsonderwijs doceert, maar studenten ook vaardigheden
bijbrengt om deze moeilijke gesprekken te kunnen voeren? Is hij bereid dit in kaart
te brengen?
Dank, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer De Hoop. Dan is het woord aan de heer Kwint namens de Socialistische
Partij.
De heer Kwint (SP):
Dank u wel, voorzitter. Ik ga weer beginnen met een compliment met als uiteindelijke
doel om die keiharde kritiek die erna komt, nog harder te laten landen. Deze Minister
had kunnen zeggen: er is een lerarentekort, waardoor het lastig is om nu andere dingen
op te pakken en dus ga ik me alleen bezighouden met dat lerarentekort. Dat heeft hij
niet gedaan. In ingewikkelde tijden in het onderwijs, waarin het onderwijs echt gebukt
gaat onder het lerarentekort, besluit hij tot zo'n Masterplan basisvaardigheden, en
dat vind ik eigenlijk wel mooi. Dat vind ik eigenlijk wel mooi, maar er is ook een
andere kant: je kunt ook te ver doorschieten.
De samenhang met het lerarentekort komt in dit plan niet of nauwelijks terug. Dat
vinden wij gek. Laten we daarmee beginnen. Wanneer krijgen wij de plannen van dit
kabinet om duurzaam het lerarentekort aan te pakken? Wij hebben al een aantal actieplannen
voorbij zien komen. Dat is goed. Je kunt maar van start gaan. Maar komt er ook nog
een aanscherping van het plan om het lerarentekort aan te pakken? Of gaan we daarmee
door op de ingeslagen weg? In dat laatste geval voorspel ik dat we het niet gaan halen.
Dan over het plan dat wij vandaag bespreken. Er komen teams om op scholen te helpen,
maar het lukt nu al niet om een docent voor de klas te krijgen, om een onderwijsassistent
te vinden. Wie gaan er uiteindelijk in die teams zitten? Hoe ga je voorkomen dat er
in die teams mensen terechtkomen die eigenlijk beter gewoon voor de klas hadden kunnen
staan? Ik weet niet of ik het goed begrijp, maar ik lees dat die teams niet direct
gaan helpen met zelf het onderwijs op peil te krijgen. Het zijn geen externe deskundigen
die een docent gaan uitleggen hoe zij beter kan gaan lesgeven. Dat lijkt mij verstandig,
want ik denk inderdaad dat dat aan de docenten zelf is. Zij zijn daar beter toe in
staat dan een extern team.
Maar wat gaan die mensen dan wel doen? Oudergesprekken overnemen lijkt me ook best
ingewikkeld. Ik zou het als ouder niet fijn vinden als ik een gesprek met de docent
van mijn dochter zou hebben en dat ineens iemand van een extern team blijkt te zijn.
Wat gaan die mensen uiteindelijk doen? En met wie heeft de Minister deze plannen afgestemd?
Begrijp mij niet verkeerd: ik ben er helemaal niet op tegen om zo nu en dan de leemlagen
die zich rond het onderwijs begeven, links- of rechtsom te passeren, maar uiteindelijk
moeten mensen er wel in geloven dat als je een plan opstart, dat ook iets teweeg gaat
brengen en ook gaat landen in het onderwijs. De Minister en ik gaan het immers niet
uitvoeren. Uiteindelijk moet dat in de klas gebeuren en dan moeten er wel mensen zijn
die daarin geloven.
Als je het niveau van het onderwijs omhoog wilt krijgen – ik denk dat de noodzaak
daartoe door iedereen hier wordt gedeeld – waarom worden de toelatingseisen voor de
lerarenopleiding dan verlaagd? Ik was onlangs samen met de Minister op een congres.
Hij kreeg daar applaus. Dat was terecht, want het was een mooi verhaal. Ja, ik kreeg
natuurlijk ook applaus, meneer Bisschop. De heer Beertema was daar ook en hij kreeg
ook applaus, net als de heer Peters. Het zou kunnen dat het niet zo'n kritisch publiek
was. De Minister kreeg in ieder geval applaus. In antwoord op een vraag vanuit de
zaal vertelde hij: misschien zou je daar inderdaad wel over na moeten denken. Iemand
stelde voor: moet je de eisen voor de lerarenopleiding niet verhogen? Toen zei de
Minister: dat vind ik best een goed idee. Maar u doet het tegenovergestelde, want
de toelatingseisen worden nu verlaagd. Wat zijn die ambities en die woorden dan waard?
En wanneer gaan we de toelatingseisen voor de lerarenopleiding verhogen?
Dan over de basisvaardigheden zelf. Ik heb het daar zelf ook regelmatig over. Ik heb
het woord nu ook alweer een paar keer genoemd, maar eigenlijk wil ik voorstellen dat
we stoppen met die term. Afhankelijk van de context zijn basisvaardigheden namelijk
iets waar iedereen wat anders mee bedoelt. Ik zou denken dat je primair taal en rekenen
nodig hebt om door te kunnen, maar uiteindelijk gaat het over iets wat je nodig hebt
om verder te kunnen. Als het gaat om iets wat je aan het einde van je schooltijd zou
moeten kunnen, dan komt zoiets als burgerschap bijvoorbeeld ook om de hoek kijken.
In dit plan lees ik ook digitale geletterdheid terug. Als het gaat om de relatief
snelle winst die in de basis van het onderwijs geboekt moet worden, dan denk ik bij
basisvaardigheden, zeker in het p.o., primair aan taal en rekenen, al is het alleen
maar omdat dat fatsoenlijk burgerschapsonderwijs en een gesprek daarover op een later
moment mogelijk maakt.
Ik zei het net al: digitale geletterdheid is er nu ineens bij gekomen. Als dat betekent
dat je een beetje in staat bent om te weten of een nieuwsbron betrouwbaar is, dan
lijkt me dat heel nuttig, ook al is dat een beetje een combinatie van taal en burgerschap.
Maar als het gaat om de hobby van de techlobby om digitaal programmeren als basisvaardigheid
in het schoolprogramma op te nemen, dan ben ik daar helemaal niet zo voor. Er zijn
echt veel belangrijkere uitdagingen in het onderwijs. Ik vind cultuur, muziek, sport,
aardrijkskunde, geschiedenis en een hele hoop andere dingen belangrijker dan de verplichting
om te leren programmeren.
Ik heb nog een paar korte punten. Welke rol ziet de Minister in deze plannen weggelegd
voor de schoolbesturen? Want dat miste ik een beetje. Dat kan een reden hebben of
een strategie zijn, maar dan hoor ik dat graag. Wat is volgens hem de samenhang met
de herziening van het curriculum?
En ten slotte: ik twijfel er niet aan dat de Minister mijn gesprek met Eva Naaijkens
over dit plan gehoord heeft, want de Minister hoort bijna alles wat op media- en onderwijsgebied
gebeurt en dat is goed. Daarin ging het ook over het risico van het wegkopen van docenten.
De heer De Hoop had het daar ook al over. We hebben het daar onlangs al over gehad
en we krijgen er nog een brief over, maar ook hier loop je dat risico. Als er extra
geld beschikbaar komt en zeker als dat extra geld naar externe teams gaat om de onderwijskwaliteit
te verbeteren, dan loop je het risico dat je uiteindelijk goede docenten kwijtraakt
aan een extern team. Dat lijkt mij niet de bedoeling van de Minister. Dat lijkt mij
heel slecht voor de kwaliteit van het onderwijs. Mijn vraag is: hoe gaat de Minister
dat voorkomen?
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Kwint. Ik moet de vergadering even stilleggen, want de camera moet
opnieuw opgestart worden. Uw prachtige verhaal is wel gehoord, maar niet gezien, meneer
Kwint.
De heer Kwint (SP):
Dat lijkt me voor de mensen thuis alleen maar prettiger, voorzitter.
De voorzitter:
Ik schors even voor vijf minuten.
De vergadering wordt van 17.17 uur tot 17.24 uur geschorst.
De voorzitter:
Het technische probleempje is als het goed is opgelost. We hopen dat het zo blijft.
Het woord is aan de heer Goudzwaard namens JA21.
De heer Goudzwaard (JA21):
Dank u, voorzitter. Het is gemakkelijk om scholen met allerlei verwachtingen op te
zadelen. In het debat over passend onderwijs heb ik daarom een klemmend beroep op
de Minister gedaan om door een realistische bril naar de ambities te kijken. Er worden
steeds hogere en steeds meer eisen gesteld aan scholen en leraren. Durf daar dan maar
eens een kritische noot bij te plaatsen. Er is slechts één tempo mogelijk en dat is
volle kracht vooruit. De blinde ideologie van scholen als grote probleemoplossers
zonder gevoel voor wat ze aankunnen, leidt tot een onaanvaardbare uitholling van de
basisvaardigheden lezen, schrijven en rekenen. In zijn brief aan de Kamer onderkent
de Minister dit ook ronduit. Hij wijst nadrukkelijk op de overvloed aan maatschappelijke
opdrachten.
Is de Minister bereid om iedere nieuwe opdracht aan het onderwijs nadrukkelijk te
beoordelen in het licht van de mogelijke nieuwe belasting die deze kan vormen voor
het onderwijs? Ik vraag dit omdat scholen omkomen in goedbedoelde bemoeizucht vanuit
Den Haag. Het coalitieakkoord stelt het onderwijs structureel 1 miljard in het vooruitzicht
voor onderwijskwaliteit. Daarmee moet die basis op orde komen. Maar het gaat niet
alleen om geld, het gaat ook om rust en misschien zelfs vooral om rust. Er is weinig
moeilijker voor de politiek dan om het onderwijs eens met rust te laten. Rust om de
kerntaken de volle aandacht te geven is voor JA21 voor het onderwijs zeker zo wezenlijk
als het Masterplan basisvaardigheden.
De Minister noemt als nadeel van de afbakening van de bij te schaven vaardigheden
dat deze niet aansluiten bij de socialiserende en persoonsvormende functie van het
onderwijs. Voor mijn fractie ligt hier nu juist het spanningsveld tussen leerlingen
onderwijs geven en leerlingen allerlei zaken aanreiken daaromheen. De school kan veel
opvangen, maar de school kan thuis en het netwerk eromheen nooit vervangen. De Minister
schrijft in zijn brief over «de afwegingen over de noodzaak van structurele inzet
van middelen en de noodzaak van sturing op de besteding van het geld.» Mijn fractie
beseft echt dat het zoeken naar een goede balans lastig is. Is het Masterplan basisvaardigheden
de oplossing die het onderwijs nodig heeft of is het eigenlijk de zoveelste ingewikkelde
bypass om te verbloemen dat die basis niet op orde is? Met andere woorden, heeft het
onderwijs werkelijk een nieuw plan nodig? Of is het onderwijs simpelweg gebaat bij
meer leraren, kleinere klassen en wellicht minder verandering?
Een actie die op korte termijn voor het funderende onderwijs in gang wordt gezet,
is de zogenoemde basisbrigade. Die moet 150 scholen gaan ondersteunen. Hierop graag
een toelichting van de Minister. Wat zijn dit voor soort brigades? Hoeveel zijn het
er en hoe vindt de selectie van scholen plaats? Waar halen we de mensen vandaan? Zijn
het bevoegde docenten? Is het een soort zachte bemoeizucht met scholen? Op voorhand
draait mijn fractie niet echt warm voor een soort vliegende-kiepclubjes die leraren
de les gaan lezen over hoe zij les moeten geven. Werkdruk is het grote punt bij de
komende cao-onderhandelingen in het onderwijs, bij onderwijsgevend personeel en ook
bij schoolleiders, die omkomen in het werk. Zij kunnen dan weer aan de slag met de
basisbrigades. De grote vrees van JA21 is dat we een probleem willen oplossen met
nieuwe bureaucratie.
Voorzitter, tot slot. De inzet voor de korte termijn brengt andere risico's met zich
mee op het vlak van uitvoerbaarheid en doelmatigheid die eerder met u zijn gedeeld.
Aangezien scholen nog over veel NPO-middelen beschikken, is er de kans dat zij geen
aanvraag zullen doen voor de subsidie voor basisvaardigheden. Dan zouden wij te maken
kunnen krijgen met onderuitputting. Wil de Minister hier een reactie op geven? Scholen
hebben het zó druk, dat ze ondersteuning vanuit het ministerie eerder als verplichting
dan als hulp zullen ervaren.
Dank.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Goudzwaard. Dan is het woord aan de heer Segers namens de ChristenUnie.
De heer Segers (ChristenUnie):
Dank u wel, voorzitter. Een tijdje geleden was een docent bij de VO-raad. Hij schreef
toen een verslag op Twitter. Hij twitterde toen: met alle belanghebbenden werken aan
balans tussen controle en vertrouwen, door transparantie in verantwoording en versterken
van professionele cultuur. Ik kwam het tegen in een column van Japke-d. Bouma. Dat
is een column over jeukwoorden, bestuursjargon en containerbegrippen.
Ik zie heel veel ambitie in het plan, maar ik kwam ook wel wat containerbegrippen
en jargon tegen in het masterplan. Ik zag af en toe een zin en dan dacht ik: wat staat
hier nou? Wat gaan we nou doen? Vandaar een aantal praktische vragen. Ik heb zes punten.
Ten eerste, effectieve leer- en ontwikkelmiddelen moeten weer bewezen effectief zijn.
Daar hebben we het vaker over gehad. Tegelijkertijd hebben scholen ook de vrijheid
om hun eigen materiaal aan te schaffen. Hoe verhouden die zaken zich tot elkaar? Er
wordt ondersteuning aangeboden. Scholen kunnen die ondersteuning krijgen bij de aanschaf
van die middelen, maar ze hebben ook vrijheid. Hoe verhouden die zich tot elkaar?
Twee. Er is een overladenheid in het curriculum. Er moet al heel veel. Een docent
zei: zo'n masterplan is echt heel mooi, maar wat echt zou helpen, is als ik gewoon
een uurtje extra zou krijgen om naast zo'n leerling te zitten en te kunnen lezen.
Dit masterplan is wat mij betreft ook gebaat bij zo'n integrale curriculumherziening,
zodat het niet alleen maar meer-meer-meer wordt, maar leraren ook echt meer tijd krijgen
om de focus te hebben op die basisvaardigheden. Hoe verhoudt die curriculumherziening
zich tot dit plan?
Dan heb ik ook een vraag over de basisteams. Dat is mijn derde punt. Ik zou bijna
willen vragen: wie zijn die mensen? We hebben een tekort. We zijn op zoek naar mensen.
Ze moeten worden gevuld. Ze gaan helpen. Maar er zijn toch wel heel veel vacatures,
dus dat kan nog weleens heel ingewikkeld worden. Dus hoe komen we aan die mensen?
Dan mijn vierde punt, de aansluiting tussen school en omgeving. Het is niet enkel
een probleem van de school, maar ook van daarbuiten. De helft van de 15-jarigen noemt
lezen bijvoorbeeld tijdverspilling. Een kwart van de 11-jarigen kun je niet zonder
lijstje met een tientje naar de supermarkt sturen, omdat ze simpelweg niet kunnen
berekenen of ze wel genoeg geld hebben voor de spullen die ze moeten kopen. Ik zou
het heel mooi vinden als er niet alleen basisteams zijn maar er ook vrijwilligers
langszij komen. Er zijn heel veel mensen, senioren, die graag rekenopa of -oma zouden
willen zijn. Er zijn mensen die willen lezen met leerlingen. Mijn dochter is vrijwilliger
op een school. Toevallig is dat ook de school waar de premier lesgeeft. Daar zitten
nu kinderen uit Oekraïne, die echt een enorme afstand hebben tot de lessen die ze
krijgen. Zij gaat gewoon naast hen zitten terwijl ze aan het lezen zijn. Dat is vrijwilligerswerk.
Dat is gewoon langszij komen en meedoen. Ik zou het mooi vinden als daar ook ruimte
voor zou komen. Zou er bijvoorbeeld ook een verbinding kunnen worden gelegd met de
maatschappelijke diensttijd, waarbij we van jongeren vragen om zich in te zetten voor
de samenleving? Zou dat niet een heel mooie toepassing kunnen zijn van de maatschappelijke
diensttijd?
Mediawijsheid en digitale geletterdheid behoren ook tot de basisvaardigheden. Daar
kan ik me iets bij voorstellen, want dat is natuurlijk cruciaal. Hoe ga je om met
informatie? Hoe kun je die filteren? Hoe ga je om met reclames? De druk van sociale
media is enorm. Ik kan me daar van alles bij voorstellen. Zelf erger ik me echt helemaal
kapot aan die gokreclames die nu ook over jongeren worden uitgestort, met allerlei
rolmodellen. Het lijkt me goed om jongeren aan te moedigen om daar kritisch mee om
te gaan. Maar er gebeurt ook al heel veel. Er is bijvoorbeeld een Netwerk Mediawijsheid.
Dat bestaat al langer. Ik zou het mooi vinden als die betrokken worden bij deze plannen.
De kennis is er al. Ze zijn er nog niet bij betrokken, maar ik zou het mooi vinden
als dat wel zou gebeuren. Er is bijvoorbeeld ook veel aandacht, maar dat is meer vanuit
VWS, voor het mentale welzijn van jongeren en de prestatiedruk. Dat gaat ook over
de omgang met sociale media, dus daar zou wellicht ook aansluiting kunnen worden gevonden.
Dan helemaal tot slot, burgerschap. Ik sluit me aan bij de vragen van collega De Hoop
daarover. Sommige onderwerpen zijn echt heel moeilijk om te bespreken, waaronder de
Holocaust en de oorlog. Pas heb ik een mooi gesprek gehad, een ontmoeting gehad met
mensen van de stichting Na de Oorlog. Dat zijn mensen die verhalen van hun familieleden
vertellen. Dat zijn verhalen uit de eerste of tweede hand. Daarmee komt het heel dichtbij.
Zij zeiden: «Het is mooi dat wij dit doen. Het is mooi dat wij hier ruimte voor krijgen.
Het is mooi dat burgerschap ook op deze manier vorm krijgt, maar de verankering bij
de pabo is cruciaal.» Het zou niet alleen vrijwilligerswerk of een particulier initiatief
moeten zijn, maar er zou op de pabo ook ruimte voor moeten zijn, zodat ze daar ook
leren hoe ze dit soort verhalen moeten vertellen. Dat was in ieder geval een punt
van aandacht dat ik van hen hoorde en dat ik de Minister graag wil meegeven.
Tot zover.
De voorzitter:
Dank u wel. U heeft drie interrupties. De eerste is van de heer De Hoop van de Partij
van de Arbeid. Welkom aan mevrouw Paul, die net binnen komt lopen.
De heer De Hoop (PvdA):
Dank aan de heer Segers voor zijn betoog. Het is natuurlijk niet alleen het masterplan
van de Minister, maar ook van de coalitiepartijen en dus ook van u. U gaf aan dat
u een beetje jeuk kreeg van de basisteams. U vroeg zich af: wie zijn die mensen nu?
Tegelijkertijd had u het ook over de vrijwilligers die we mogelijk kunnen invliegen.
U noemde zelfs de maatschappelijke diensttijd. Ik denk dan wel: hoe kunnen we de kwaliteit
dan waarborgen? Dat baart mij juist weer zorgen. Ik zou zeggen dat juist leraren leidend
zouden moeten zijn, en dat we daar de juiste randvoorwaarden voor moeten creëren.
Is de heer Segers dat met mij eens?
De heer Segers (ChristenUnie):
Het staat of valt met leraren, zeker. Alleen, daar waar leerlingen moeite hebben met
rekenen, lezen of schrijven, zouden wel degelijk mensen daaromheen langszij kunnen
komen. Dat is nu de overladenheid in het programma. Dat is de klacht van veel leraren.
Zij zeggen: geef me alsjeblieft ruimte. Ik zou die ruimte willen geven. Daar praten
wij dus over in het kader van de curriculumherziening. Maar ik kan me ook heel goed
voorstellen dat jongeren zeggen: ik ben een jongere die graag een andere jongere helpt.
Je zou zeker de maatschappelijke diensttijd nog veel structureler kunnen inzetten.
Dan staat of valt het niet alleen met vrijwilligerswerk, waarbij als je toevallig
veel vrijwilligers hebt de kwaliteit beter is dan op een andere school. Maatschappelijke
diensttijd kun je echt heel structureel inzetten.
De heer De Hoop (PvdA):
Je moet natuurlijk altijd kijken naar dingen die ondersteunend kunnen zijn, maar ik
denk wel dat het belangrijk is dat we echt met z'n allen, ook binnen het masterplan,
het principe hebben dat juist de leraren in de lead position zijn en degenen zijn
die dit vorm gaan geven. U noemde zelf volgens mij ook al dat we die commerciële bureaus
niet moeten willen. Ik zou niet willen dat dit masterplan nog meer outsourcing in
de hand werkt, dus dat het juist weer verder van de leraren komt te staan. Het lastige
aan het betoog van de heer Segers vind ik dat hij ook nog andere specifieke groepen
noemt die misschien ook een bijdrage kunnen leveren. Wanneer het ondersteunend is,
voel ik daar dus enigszins voor, maar wel met het uitgangspunt dat de lead bij de
leraren blijft. Ik hoop dat dat de nuance is die de heer Segers met mij deelt.
De heer Segers (ChristenUnie):
Ja. Ik proefde heel even weer wantrouwen in de rekenopa of -oma of die leesbroer of
-zus die langszij komt. Dat kan wel degelijk helpen. Ik noemde zelf het voorbeeld
van mijn dochter die vrijwilligerswerk doet en die een extra uur, extra tijd heeft
met een leerling om diegene een stukje verder te helpen. Dat kan wel degelijk helpen.
Soms kan een omgeving daar dus dienstbaar aan zijn. Maar ik ben het zeker met de heer
De Hoop eens dat de leraar in poleposition staat.
De heer Van Meenen (D66):
Ik zou even met mijn dierbare collega uit de coalitie willen spreken over ons regeerakkoord.
Het is al even eerder genoemd. De heer Segers begint in mijn ogen allerlei zaken onder
de basisvaardigheden te scharen. Hij noemt allerlei dingen waarvan ik ook vind dat
ze heel belangrijk zijn, bijvoorbeeld hoe je het gesprek over de Holocaust gaat houden
et cetera et cetera. Maar zouden we niet, juist in het kader van ons eigen akkoord,
het begrip «basisvaardigheden» echt moeten bewaren voor rekenen en taal? Is dat toch
niet écht de basis? De heer Kwint zei dat ook. Waarom hebben we het over digitalisering?
Waarom hebben we het ook over burgerschap? Dat is nou juist omdat we nog geen begin
hebben van wat we er eigenlijk mee willen. We hebben alleen de wet over burgerschap.
We hebben nog geen enkel kerndoel. Dat onderscheidt in mijn ogen die twee van geschiedenis,
aardrijkskunde et cetera. Daarom moeten we daar nu met voorrang ook iets mee doen,
maar dat is nog iets anders dan dat het ook een basisvaardigheid is. Ik vind programmeren
geen basisvaardigheid. Ik vind lezen, schrijven en rekenen de basisvaardigheden. Graag
een reactie van de heer Segers.
De heer Segers (ChristenUnie):
Ik zou zeggen dat het primair een discussie is die de heer Van Meenen met de Minister
moet voeren, omdat hij natuurlijk aankomt met burgerschap, mediawijsheid en digitale
vaardigheden. Ik ben het met de heer Van Meenen eens dat het staat of valt met lezen,
rekenen en schrijven. Dat zijn inderdaad basisvaardigheden. Wij krijgen hier nu digitale
wijsheid, mediawijsheid en burgerschap. Dat wordt dus meeopgediend. Het is natuurlijk
wel heel fundamenteel dat je de weg weet in de samenleving. Vandaar dat ik daar suggesties
bij doe. Maar het is goed om te beginnen bij het begin en dat zijn de basisvaardigheden
lezen, schrijven en rekenen. Die moet je goed onder de knie hebben.
De heer Van Meenen (D66):
Oké, dat is goed om te horen. Ik doe niets af aan het belang van die andere zaken,
maar ik denk dat het grote risico van dit hele proces is – temeer omdat er ook nog
een miljard op de plank ligt – dat er veel aanleiding is om dit heel breed te gaan
maken. Dat zagen wij ook bij de curriculumdiscussie. Natuurlijk moet je uiteindelijk
naar het hele curriculum kijken, maar ook daar geldt dat we beginnen met wat het meeste
zorgen baart: taal en rekenen. Dan hou je het ook overzichtelijk voor scholen, ook
wat de invoering betreft. Ik hoop dat we het met elkaar eens zijn dat we er echt voor
moeten waken dat er een soort begripsverwarring ontstaat, dat de basisvaardigheden
nu het nieuwe containerbegrip worden. Laat ik het in de woorden van de heer Segers
zelf zeggen.
De heer Segers (ChristenUnie):
Ik reageer natuurlijk op wat is opgediend. Dat gaat ook over mediawijsheid en burgerschap.
Ik vind het goed om het in het juiste perspectief te plaatsen. Volgens mij gebeurt
dat ook in het masterplan. Dat zet het echt in een ander perspectief. Tegelijkertijd
snap ik dat de Minister zegt: ook dat zijn cruciale vaardigheden om uiteindelijk je
weg te vinden in deze samenleving. Het onderstreept ook het belang van de integrale
curriculumvernieuwing. Wat heeft waar een plek? Hoe zorgen we ervoor dat er geen overladenheid
is waarin we te veel vragen, te veel eisen van een leraar die alles op zijn schouders
moet nemen? Dat is exact een onderstreping van het belang van die integraliteit.
De voorzitter:
Uw derde vraag, meneer Van Meenen? Nee. Meneer Beertema, PVV.
De heer Beertema (PVV):
Hij denkt: Beertema moet nog, dus ik moet nog wat interrupties overhouden. Ik vind
het fijn om te horen dat Van Meenen van D66 die basisvaardigheden toch veel meer afbakent
tot lezen, schrijven en rekenen. Digitale wijsheid en mediatoestanden en zo wil hij
eruit hebben. Ik verkeerde altijd in de veronderstelling dat het juist D66 was die
dat erin gefietst had, maar het is blijkbaar de ChristenUnie geweest. Meneer Segers
is al voldoende tot de orde geroepen als het gaat om het inzetten van vrijwilligers
en buddysystemen en zo. Het is allemaal heel warm, maar je kan dat natuurlijk nooit
systematisch doen. Het dreigt het onderwijs ook weer te trekken naar mensen met zo'n
missie en zo, terwijl het gewoon een vak is. Daar moeten we het bij houden. Het zijn
professionals die hun werk doen. Die willen vaak helemaal niet lastiggevallen worden door
goedwillende mensen die met maatschappelijke dienstplicht bezig zijn. Ze hebben geen
buddy's nodig, ze hebben geld, middelen en niet te volle klassen nodig.
De heer Segers (ChristenUnie):
Dat is een geloofsbelijdenis en niet echt een vraag. Maar toch, vanwaar dat wantrouwen
ten aanzien van mensen die zeggen: joh, ik ben vitaal, ik heb een carrière achter
de rug en, weet je wat, ik ga eens wat tijd geven aan een lokale school waar sommige
kinderen moeite hebben met rekenen, kinderen die die basisvaardigheid niet voldoende
onder de knie hebben? Stuurt de heer Beertema zo iemand weg? Kan en mag dat allemaal
niet? Is het te veel missiegedreven? Het is toch een prachtig aanbod? In de maatschappelijke
diensttijd moedigen wij jongeren aan om om zich heen te kijken om te zien of zij iets
voor een ander kunnen doen. Als iemand dan zegt dat hij tijd wil besteden aan iemand
die lezen moeilijk vindt. Dat is extra, dat is een aanbod, dat is buitengewoon behulpzaam.
Ik zou daar helemaal niet badinerend over willen doen. Ik weet niet precies waar het
wantrouwen bij de heer Beertema vandaan komt, maar ik heb dat wantrouwen niet.
De voorzitter:
Meneer Beertema, u mag uw vierde vraag stellen, maar de heer Van Meenen moet nog!
De heer Beertema (PVV):
Ik mag hier toch even op reageren? Ik snap niet waar die framing vandaan komt. U verwijt
mij wantrouwen, maar het is helemaal geen wantrouwen. Ik vind het hartstikke leuk
als mensen dat als vrijwilliger willen doen, maar het moet wel op afstand blijven.
Het moet niet te veel worden. Uw betoog ging voor iets meer dan de helft juist over
het inzetten van al deze amateurs om diensten te verrichten. Begrijp me goed, ik vind
het hartstikke leuk en ze kunnen natuurlijk van dienst zijn als het bijvoorbeeld gaat
om samen boekjes te lezen. Prima. Hartstikke goed. Moeten we doen. Maar we kunnen
dat natuurlijk niet gaan inzetten als een structureel middel om deze ramp van semi-analfabetisme
die over Nederland gekomen is, te bestrijden. Meneer Van Meenen van D66 herinnert
mij er even aan dat er sprake is van een systeemcrisis. Dat kunnen we niet oplossen
met een massale inzet van vrijwilligers die niet zijn opgeleid tot leraar. Dat is
geen wantrouwen, dat is gewoon een realistische kijk op het beroep. Het is een vak,
het is een beroep, het is een specialisme.
De voorzitter:
Afrondend, meneer Segers.
De heer Segers (ChristenUnie):
En toch klinkt er iets badinerends in door en dat vind ik jammer. Ik heb zes punten
genoemd. Een daarvan was de aansluiting tussen school en omgeving. Daar zouden mensen
langszij kunnen komen. Mensen kunnen zeggen: ik heb daar tijd voor. Zeker als het
gaat om de maatschappelijke diensttijd, zijn er heel veel jongeren die op heel veel
plekken aan de slag zouden kunnen. Ik zou er niet badinerend over willen spreken.
Het is aanvullend. Ik ben het wel met de heer Beertema eens dat de leraar in poleposition
staat. De leraar is de eerstverantwoordelijke. Daar moet het deugen. En daar waar
leerlingen nog een been moeten bijtrekken en extra aandacht nodig hebben, zou ik geen
wantrouwen willen uitspreken tegen de omgeving die zegt: ik wil best helpen.
De voorzitter:
Nog twee zinnen, meneer Beertema.
De heer Beertema (PVV):
Ik heb me net verzet tegen het frame van badinerend zijn en wantrouwen. En dan krijg
ik het toch weer terug. Het is niet badinerend, het is niet wantrouwend. Ik zou dat
van u ook kunnen zeggen, maar dat vind ik een beetje flauw. Als u vrijwilligers wilt
gaan inzetten en daar heel veel effect van verwacht, dan is dat misschien ook een
beetje badinerend naar al die hoogopgeleide professionals die echt – dat verzeker
ik u – veel meer effect hebben dan mensen die ook in die school komen. Misschien is
het weleens te druk in de scholen. Dat is niet goed voor de rust en de structuur.
De voorzitter:
Daar gaat meneer Segers het niet mee eens zijn.
De heer Segers (ChristenUnie):
Heel kort. Laten we voor de goede sfeer het woord «badinerend» weglaten. Ik dacht
het erin te horen toen het over buddy's ging. Het is aanvullend, het kan helpen. Daar
zijn we het over eens. In die goede sfeer kunnen we deze conversatie beëindigen.
De voorzitter:
Waarvoor dank. De heer Van Meenen voor zijn bijdrage.
De heer Van Meenen (D66):
Ik stel voor dat 66-plussers een bonusinterruptie krijgen. Vanaf een bepaalde leeftijd
wordt het moeilijk om tot een punt te komen. Dat is gewoon zo.
Voorzitter. Kinderen kunnen steeds minder goed rekenen, lezen en schrijven en het
is daarom goed dat we in het coalitieakkoord afspraken hebben gemaakt om de basis
op orde te brengen en te focussen op die basisvaardigheden en in te zetten op het
gebruik van effectief bewezen methodes. Daarnaast investeren we ook heel veel in het
dichten van het lerarentekort en doen we ontzettend veel aan de derde envelop: de
kansenongelijkheid bestrijden.
Voorzitter. In het verleden hebben wij gezien dat extra aandacht, focus en een andere
lesmethode het verschil kunnen maken. Een goed voorbeeld hiervan is een basisschool
in Brabant, 't Palet in Heeswijk-Dinther. Hier presteerden de leerlingen op het gebied
van rekenen onder het landelijk gemiddelde en onder de eigen schoolnorm. Maar binnen
een halfjaar behoorden deze kinderen tot de beste 20% van ons land. Ik gun alle kinderen
in Nederland de kans om het beste uit zichzelf te halen. Immers, niet alle kinderen
hebben een rekenopa, wat ik dus ook ben. Niet alle kinderen hebben een opa die wiskundeleraar
is en die wanneer nodig na school rekensommen kan oefenen. Voor veel kinderen is school
dan ook echt de enige plek waar zij goed zullen leren rekenen, lezen en schrijven.
Zij zullen die vaardigheden nergens anders opdoen. Het is dus essentieel dat alle
kinderen dezelfde kansen krijgen om die vaardigheden te leren.
Voorzitter. Het is goed dat het Masterplan basisvaardigheden er komt, maar ik moet
ook constateren dat er nog onduidelijkheid bestaat. Allereerst: wat scharen we nu
precies onder de basisvaardigheden? In het masterplan worden ook digitale vaardigheid
en burgerschap betrokken. Ik ben het er helemaal mee eens dat we voor die laatste
twee aandacht hebben in het curriculum, want – ik zeg het nogmaals – daarvoor is nog
niets. Daarom moeten we dat doen, ook omdat er inmiddels een wet over burgerschap
is, die om invulling vraagt. Maar ik vind niet dat we deze aspecten ook onder dit
Masterplan basisvaardigheden moeten scharen. Dat moet echt alleen gaan over lezen,
rekenen en schrijven. Is de Minister dat met D66 eens?
Bovendien ben ik benieuwd hoe de Minister nu precies invulling wil geven aan de basisteams.
Collega's hebben daar ook al eerder iets over gezegd. Het lijkt me namelijk onwenselijk
dat we goede mensen gaan wegtrekken uit het onderwijs, of dat gebruikgemaakt gaat
worden van allerlei externe bureaus of goedwillende vrijwilligers. Ik hoop dat de
Minister deze zorgen kan wegnemen en net als D66 het masterplan echt een structureel
karakter wil geven waarbij we langdurig en dus ook structureel investeren in de kwaliteit
van het onderwijs en de onderwijsteams.
Voorzitter. Daarnaast staat in de brief dat de Minister sneller wil ingrijpen wanneer
scholen, ondanks de beschikbare kennis, de prestaties niet weten te verbeteren. Kan
de Minister dit verder toelichten? Het lijkt mij namelijk heel goed.
Dan de bewezen effectieve methodes. D66 heeft veel vertrouwen in de professionaliteit
van de leraar. Het is voor ons dan ook belangrijk dat leraren eigenaarschap houden
over hun vak, of zelfs dat dat eigenaarschap versterkt wordt. Het is daarom voor ons
van belang dat we leraren met name kennis aanreiken over wat nu precies die best beschikbare
methoden zijn en dat we goed kijken naar het beschikbare materiaal. Bovendien moeten
we leraren genoeg tijd en ruimte geven om hun lessen voor te bereiden en om zich te
blijven ontwikkelen. Hoe zorgt de Minister ervoor dat alle scholen toegang krijgen
tot die effectief bewezen methoden en dat ze ook weten waar ze deze kunnen vinden
tussen al het beschikbare lesmateriaal? Hoe ziet hij het keurmerk voor zich om de
markt te reguleren?
Voorzitter, dan ten slotte het curriculum. Ik heb nog wat vragen over de nieuwe werkopdracht
die de Minister heeft gegeven aan SLO. Ik maak me zorgen over die werkopdracht. Mijns
inziens komt die opdracht namelijk niet overeen met wat de Kamer bedoeld heeft. Zo
worden nog steeds zaken als persoonsvorming en socialisatie betrokken bij alle leergebieden.
Ik wil graag een toelichting van de Minister daarop. Ook gaat men bij de ontwerpruimte
voor de kerndoelen uit van 70% van de onderwijstijd, ondanks dat hier nog niet over
is gesproken in de Kamer. Mijn voorstel zou zijn: laten we eerst de benodigde ruimte
voor de basisvaardigheden vaststellen, dus voor taal en rekenen; dan weten we ook
hoeveel ruimte er is voor de rest. Graag een reactie.
Daar laat ik het bij. Dank u.
De voorzitter:
Dank u. U heeft in ieder geval twee interrupties. De eerste is van meneer De Hoop
van de Partij van de Arbeid.
De heer De Hoop (PvdA):
Het is natuurlijk evident dat we er alles aan moeten doen om lezen, schrijven en rekenen
weer op niveau te krijgen, maar ik vind wel dat burgerschap echt een essentieel deel
is en dat het ook bij die basisvaardigheden hoort. Waarom? Omdat onderwijs er ook
is als voorbereiding op deelname aan de maatschappij, en omdat ik alleen al in mijn
generatie zie hoeveel polarisatie er is door sociale media. Die is er nog veel meer
onder de jongeren van nu. Er zijn jongeren die voor de toets wel op kunnen drammen
wat de Holocaust is, maar die zelf niet geloven dat die echt bestaan heeft. Ik vind
het van essentieel belang dat wij leerlingen dat ook meegeven. Ik vraag de heer Van
Meenen toch, ook vanuit zijn partij die staat voor verbinding en die dit soort zaken
ook heel belangrijk vindt, of we burgerschap niet juist wel een plek moeten geven.
Het punt van die digitale vaardigheden begrijp ik en onderschrijf ik ook, maar ik
vind burgerschap echt anders.
De heer Van Meenen (D66):
Maar er is echt een heel groot verschil tussen de problemen die we bij taal en rekenen
hebben en de problemen die er, zoals de heer De Hoop terecht zegt, bij burgerschap
zijn. Van taal en rekenen weten we al eeuwen wat we willen dat kinderen leren. Alleen,
het gebeurt niet. Dat is het grote probleem. Het gebeurt in steeds mindere mate. Daar
moeten we aan werken. In die zin zijn het dus de basisvaardigheden. Als je niet kunt
lezen of als je niet kunt rekenen, dan kun je ook al die andere dingen niet doen.
In die zin gaat het, in mijn ogen, vooraf aan al het andere.
Bij burgerschap is er een heel ander probleem. We weten nog niet eens of de scholen
daaraan voldoen, want we hebben zelf als overheid de eisen nog niet eens gesteld.
Dat is waarom we het nu met voorrang moeten doen. We moeten voor burgerschap en ook
voor digitale geletterdheid, wat we keer op keer in de Kamer hebben genoemd in de
hele curriculumdiscussie, eindelijk een keer gaan beschrijven wat scholen willen.
We weten nog niet eens of scholen daar wel of niet aan voldoen en of kinderen dat
goed kunnen gaan leren, zolang we zelf niet hebben bepaald wat de eisen zijn. Het
is ook relevant, maar ik vind het echt iets anders. Ik kan eenzelfde pleidooi houden
voor biologie. Het lijkt me in deze tijd, waarin we spreken over stikstof, de natuur
et cetera, minstens zo belangrijk dat kinderen een beetje het besef hebben dat melk
niet uit een pak komt maar uit een koe. Tenminste, dat is het laatste wat ik daarvan
begrepen heb. Ik hoor dat dat nog steeds zo is. Dat is gelukkig niet veranderd in
het nieuwe curriculum. Dat is voor mij het verschil tussen de primaire basisvaardigheden
en allerlei andere dingen die ook van groot belang zijn.
De heer De Hoop (PvdA):
De heer Van Meenen en ik zijn het heel vaak met elkaar eens, maar hier scheiden onze
wegen. Ik vond de oproep van hoogleraar Els Stronks om bijvoorbeeld de inhoud van
burgerschap terug te brengen in het leesonderwijs heel interessant, bijvoorbeeld door
lastige onderwerpen in teksten te verwerken en aan de hand daarvan gesprekken aan
te gaan. Op die manier wordt het een onderdeel van het leesonderwijs en maakt het
wel deel uit van de basisvaardigheden. Hoe kijkt de heer Van Meenen daarnaar?
De heer Van Meenen (D66):
Dat is een eeuwenoude discussie. Natuurlijk komen allerlei elementen die belangrijk
zijn, zoals lezen en rekenen, ook in andere vakgebieden voor, niet alleen in het basisonderwijs
maar ook in het voortgezet onderwijs. Mijn stelling is: eerst pijlers dan bruggen.
Je moet eerst goed kunnen lezen en rekenen om het ook ergens anders te kunnen doen.
Ik heb datzelfde artikel gelezen als een beetje een vlucht vooruit, in de zin van:
laten we het niet al te ingewikkeld maken, want er zijn allerlei plekken waar je kunt
leren lezen. Nee, voor de voorbeelden die daarin genoemd worden, is de primaire voorwaarde
dat je goed kunt lezen. Pas dan kun je ook allerlei andere artikelen lezen en verrijk
je jezelf bijvoorbeeld op het gebied van burgerschap. Ik wil niet dat we zeggen: joh,
laten we maar niet al te veel aandacht aan lezen geven, want dat doen we wel bij andere
vakken. Nee, zo kijk ik er niet naar.
De heer Kwint (SP):
Ik wil de heer De Hoop en de heer Van Meenen danken voor de illustratie van mijn punt
waarom het werken met de term «basisvaardigheden» nogal verwarrend is, want volgens
mij hebben jullie het allebei over totaal iets anders. Ik heb een vraag over die teams.
Is het de heer Van Meenen duidelijk wat die precies moeten gaan doen op een school?
De heer Van Meenen (D66):
Nee. Daarom heb ik er ook vragen over gesteld.
De heer Kwint (SP):
Oké, dan zitten we redelijk op één lijn. Het was mij niet duidelijk dat die vragen
over de specifieke invulling van de teams gingen. Kan hij zich voorstellen dat die
teams uiteindelijk een taak toegewezen krijgen die nuttig is voor het op orde krijgen
van taal en rekenen?
De heer Van Meenen (D66):
Dat zou op zich kunnen. Ik sluit dat zeker niet uit. Laten we wel zijn: we beginnen
bij 150 scholen. Dat zijn niet de scholen waarvan je kunt zeggen dat daar eigenlijk
niet zo veel aan de hand is. Daar is echt iets heel ergs aan de hand, want daar leren
kinderen niet lezen, rekenen en schrijven. Ik vind het heel goed van deze coalitie
– laat ik dat ook eens zeggen; ik wil nog even die vier partijen noemen – en deze
Minister dat dat zonder enige terughoudendheid vlot wordt aangepakt. We weten dat
dat ook anders kan. We gaan echt alles op alles zetten. Natuurlijk is het een ingewikkeld
verhaal, want het gaat ook over de autonomie van leraren, maar hier kan de overheid
niet langer op haar handen zitten. Dat zegt ook het hele onderwijs. Ik ben blij dat
het nu gaat gebeuren. Het is superingewikkeld, maar laten we daar vooral met elkaar
over spreken.
Ik wil nog één ding zeggen over de basisvaardigheden. Ik zie ook de verschillen van
mening tussen de heer De Hoop, mij en de heer Segers over wat nou eigenlijk een basisvaardigheid
is. Ik wil dat hier beslechten. Het is mijn voorstel om het over taal en rekenen te
hebben als wij hier spreken over basisvaardigheden en het Masterplan basisvaardigheden.
Er zijn allerlei andere goede gelegenheden en redenen om het over al die andere dingen
te hebben – dat moeten we ook zeker doen – maar dat zie ik meer in het licht van de
curriculumdiscussie dan in het licht van de discussie over de basisvaardigheden. Ik
hoop dat we hier na vandaag of desnoods na een tweeminutendebat met één mond over
gaan spreken.
De heer Kwint (SP):
Nog heel kort, afsluitend. Het was natuurlijk een hele korte vraag. Is het dan niet
gewoon handig om die hele term te laten varen, juist omdat er onduidelijkheid ontstaat?
We hebben het over basisvaardigheden, maar bedoelen we daarmee: waar begin je mee
als kinderen naar school gaan, wat moeten kinderen aan het eind van hun schoolcarrière
kunnen of wat moeten ze aan het eind van het primair onderwijs kunnen? Je hebt taal,
rekenen, burgerschap en digitale geletterdheid. Maar het masterplan gaat over taal
en rekenen; dat ben ik met de heer Van Meenen eens.
De heer Van Meenen (D66):
Op zich is daar iets voor te zeggen, maar dan haal ik toch nog even een ander punt
naar voren dat de heer Kwint zelf inbracht. Dat ging over de lerarenopleiding, waarbij
hij heel erg naar het begin, de entree, keek. Hij wilde daar hoge eisen aan stellen.
Ik wil die hoge eisen vooral aan het eind van de opleiding. Ik wil dat mensen aan
het eind van de pabo heel veel kunnen, maar aan het begin moeten we geen onzinnige
eisen gaan stellen. Dat is een heel andere discussie, maar het komt uiteindelijk op
hetzelfde neer. Het komt in die zin op hetzelfde neer dat ik wil dat kinderen zo vroeg
mogelijk op de basisschool de taal leren en goed leren rekenen en dat ze aan het eind
van de basisschool een veel breder pakket beheersen. Daar trek ik de parallel. In
die zin vind ik het ook riskant om af te stappen van de term «basisvaardigheden».
Want dat geeft ook wel een extra belang voor mij aan. Het mag voor mij ook anders
gaan heten, maar overigens denk ik dat we dan in dezelfde discussie belanden.
Mevrouw Paul (VVD):
Ik ben later aangeschoven, waarvoor mijn excuses. Ik heb een vraag aan de heer Van
Meenen over wat er nou precies onder de basisvaardigheden valt. Ik verklap vast wat
er voor mij onder valt, want het komt straks aan de orde in mijn eigen verhaal. Voor
mij vallen die vier elementen daaronder: taal, rekenen, digitale vaardigheden en burgerschapsonderwijs.
Ik steek dat vooral zo in – en ik ben benieuwd hoe de heer Van Meenen daarnaar kijkt –
vanuit kansengelijkheid. Want voor mij is heel duidelijk dat juist die kinderen die
misschien van huis uit niet dat gesprek aan de keukentafel hebben over heikele onderwerpen
of die niet vanuit huis meekrijgen hoe ze om moeten gaan met zaken die ze in de digitale
wereld tegenkomen, zo geholpen kunnen en ook moeten worden om die basis goed te beheersen.
Dat kunnen we op school doen. Ik ben benieuwd hoe de heer Van Meenen daarnaar kijkt.
De heer Van Meenen (D66):
Die breedte, die kinderen moeten beheersen en op school moeten leren, geldt ook voor
andere disciplines. Waarom zou dat nou per se voor digitale geletterdheid gelden en
niet voor geschiedenis? Hoeveel rijker ben je als je de geschiedenis kent of iets
van de natuur weet? Dat is basiskennis die je aan het eind van die school – die heet
«basisschool» – beheerst. Dat is echt iets heel anders in mijn ogen: dat is een curriculumdiscussie.
Dan vinden we elkaar volledig, want ik heb als geen ander voortdurend, bij elke curriculumdiscussie,
gezegd dat het alleen maar over deze vier dingen gaat: taal, rekenen, digitale geletterdheid
en burgerschap. Dat is de kern van het curriculum. Maar nu zitten we op een punt dat
we voor twee onderdelen nog geen begin van een idee hebben over wat we dan willen
dat kinderen leren. Dat zijn digitale geletterdheid en burgerschap. Daarvan moeten
we de kerndoelen nog gaan ontwikkelen. Voor de andere onderdelen weten we al een eeuwigheid
wat we ze willen leren, maar daar lukt het niet. In dat verband zeg ik: dat moet onze
hoofdfocus zijn; daar moet het over gaan. Het is een schandaal dat kinderen niet meer
goed leren rekenen en schrijven. Daar zetten we wat mij betreft vol op in. Tegelijkertijd
voeren we de discussie over het curriculum. Maar laten we wel zijn: in het kader van
de curriculumdiscussie moeten we ook vast gaan stellen hoeveel tijd we hebben, hoeveel
tijd we scholen en leraren geven, om die vaardigheden aan te brengen. Dan zeg ik:
laten we alsjeblieft, om het zo helder mogelijk te maken, eerst beginnen met vast
te stellen hoeveel tijd we nodig hebben om op de basisschool ieder kind te leren lezen,
rekenen en schrijven. Laten we daar alsjeblieft mee beginnen en dat niet door mekaar
laten lopen met digitale geletterdheid, burgerschap et cetera. Dus nogmaals, alle
waardering voor deze onderwerpen – die zijn buitengewoon belangrijk en die moet elk
kind aan het eind van de basisschool in z'n bagage hebben – maar het is geen basisvaardigheid.
De voorzitter:
Het woord is aan meneer Beertema voor zijn eerste termijn.
De heer Beertema (PVV):
Voorzitter, dank u wel. Het zijn hele interessante thema's die zich hier nu beginnen
af te tekenen. Dat beloven mooie debatten te worden. Wij zijn in ieder geval blij
met het Masterplan basisvaardigheden. Het zal toch eens tijd worden voor een ambitieuze
agenda met een plan om de basisvaardigheden te herstellen, die met het jaar dieper
wegzinken. Waar alle voorgangers van deze Minister sinds Rutte II de boel op de meest
schandelijke wijze op zijn beloop lieten, neemt deze Minister regie. Waar al die voorgangers
de basisvaardigheden met het jaar verder lieten verkruimelen, tot het moment dat we
24% van de 15-jarigen als functioneel analfabeet moesten bestempelen – een schandvlek
in de geschiedenis van het Nederlandse onderwijs – gaat deze Minister eindelijk aanpakken.
Daar is de PVV-fractie blij mee.
Ah, ik zie een interruptie, nu al. Ik moest nog beginnen.
De voorzitter:
Daar is de interruptie van meneer Van Meenen.
De heer Van Meenen (D66):
Er zijn vier kabinetten-Rutte.
De heer Beertema (PVV):
Bij Rutte II begon de ellende.
De heer Van Meenen (D66):
Nee, dat is niet waar. Althans, laat ik het als een vraag formuleren. Mijn vraag is:
wat had de PVV bij Rutte I aan inbreng die erop gericht was om te werken aan de teloorgang
van de basisvaardigheden? Ik heb daar weinig van teruggelezen in het regeerakkoord
van destijds.
De heer Beertema (PVV):
Dan zie je toch maar dat bij die oudere mannen het geheugen ze een beetje parten begint
te spelen. Dat vind ik toch wel jammer. In Rutte I, waar wij gedoogden, was CDA-Minister
Marja van Bijsterveldt samen met ons en met de andere coalitiepartners bezig om bijvoorbeeld
een kennisbasis voor de pabo's in te stellen. Die kennisbasis van de pabo's was toen
al heel erg belangrijk, want toen al dreigde het mis te gaan. Van Bijsterveldt en
de coalitie hebben geprobeerd om dat te keren. Dat heeft helaas niet zijn beslag kunnen
krijgen, omdat er een kabinetscrisis kwam doordat het CDA wegliep. Die wilden niet
leveren, althans, als ik Minister Hans Hillen daarover mag geloven, en dat geloof
ik. Maar zo was het. Zo was het, voorzitter.
De voorzitter:
Zo zien we maar dat geschiedenis ook geen exacte wetenschap is, zeg ik dan als historicus.
Meneer Beertema, vervolgt u uw betoog.
De heer Beertema (PVV):
Oké, voorzitter. Er past wel een waarschuwing naar de Minister. Ook hij weet dat de
juiste analyse van de problemen voorwaardelijk is voor het succes van de plannen.
Er zijn er al een heleboel genoemd. Want hoe zijn we eigenlijk op dit historische
dieptepunt van semi-analfabetisme terechtgekomen? Wij zijn blij dat de Minister onze
analyse onderkent. Ik lees in de brief dat het onderwijs jarenlang als vehikel is
ingezet om zo'n beetje alle maatschappelijke problemen op te lossen. Dat het onderwijs
daarmee wordt overladen met taken waarop het niet is toegerust en waardoor langzaamaan
de focus is komen te liggen op zaken die niet of nauwelijks bijdragen aan de primaire
taak van educatie, waar het onderwijs juist voor moet zorgen: daar is de Minister
in zijn brief duidelijk over. Maar deelt de Minister ook onze analyse dat het besturingsmodel
van het onderwijs bijgedragen heeft aan de verslechtering van de kwaliteit? Deelt
de Minister dat de verschuiving van het eigenaarschap van het onderwijs van de ouders
en leraren naar de bestuurders heeft bijgedragen aan die funeste moderniseringen die
hele generaties kinderen en jonge mensen kennis, kunde en vaardigheden hebben onthouden
en hen gemankeerd de steeds ingewikkelder samenleving in hebben gestuurd, weliswaar
met magische, niet-bestaande eenentwintigste-eeuwse vaardigheden, maar zonder de kennis
en de kunde en de leesvaardigheid om van een dubbeltje een kwartje te worden?
Voorzitter. Kijkend naar het Masterplan basisvaardigheden en de vijf pijlers die het
fundament vormen, zien we toch veel plannen die – hoe zal ik het zeggen zonder open
deuren te noemen – uitblinken in vanzelfsprekendheid. Iedereen wil extra tijd en ruimte
voor kwalitatief goede leraren, maar hoe ziet de Minister deze vertaalslag in de praktijk?
Is daar ruimte voor? Mag ik een voorbeeld geven? Is het onderwijs bijvoorbeeld aantrekkelijk
genoeg om daar als professional je leven te starten? Zorgt het onderwijs er in de
breedste zin voor dat startende leraren ook binnen het onderwijs kunnen blijven werken?
Ik verwijs hierbij uiteraard naar leraren die onder het juk van tijdelijke contracten
leven. Wordt dat ook meegenomen? De Minister schetst in zijn brief wat er gebeurt
als een school naar een loket gaat om extra hulp in te schakelen. Dat ziet er in beginsel
goed uit: geen overname van de school door deskundigen, bescheidenheid, afstand en
op nadrukkelijk verzoek wordt hulp geboden. Het eigenaarschap blijft nadrukkelijk
bij de leraar, het team en de school.
Ten aanzien van schrijven en lezen is er wat ons betreft maar één methode die werkt:
oefenen, oefenen, oefenen. Dat geldt eigenlijk ook voor het cijferen. Wij zijn dan
ook benieuwd naar de didactieken die gebruikt gaan worden voor het rekenen. Ze moeten
evidencebased zijn, maar vooral binnen het rekenen is er een heuse stammenoorlog geweest
waarin beide kampen zich beriepen op een bewezen wetenschappelijk fundament. Het Freudenthal
Instituut lijkt die stammenstrijd gewonnen te hebben, waardoor we de opkomst van het
realistisch rekenen hebben mogen aanschouwen. Sindsdien kunnen zelfs havomeisjes en
-jongens achter de kassa niet meer rekenen. Staat de Minister achter die visie op
dat rekenen in Nederland? Of deelt hij onze mening dat juist het realistisch rekenen
die basisvaardigheden grote schade heeft toegebracht? Kan de Minister de toezegging
geven dat het traditionele cijfer weer leidend wordt als evidencebased didactiek?
Ik wil de nadruk leggen op die verschillende evidencebased methodes, die allemaal
hun eigen wetenschappers hebben, maar waarvan de ene kennelijk toch beter werkt dan
de andere.
Voorzitter, tot slot willen wij de Minister ten aanzien van de digitale geletterdheid
wijzen op een paar onwenselijke aspecten op het punt van mediawijsheid. Het kan toch
niet zo zijn dat deze lessen misbruikt gaan worden om leerlingen te indoctrineren
over welke bronnen als juist en welke bronnen als niet juist en niet betrouwbaar moeten
worden gezien? Daarin zal natuurlijk een glansrol worden weggelegd voor de NPO en
daaraan gerelateerde media als bastions van objectiviteit en feitelijkheid. Dat is
orwelliaans en hoort geen plek te hebben in ons onderwijs, waar linkse politieke indoctrinatie
sowieso al aan de orde van de dag is. Kinderen moeten juist wegwijs gemaakt worden
in de diversiteit van meningen in ons medialandschap.
Tot zover, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Beertema. Dat was echt tot op de seconde nauwkeurig vijf minuten.
Dat is knap. Meneer Bisschop, het woord is aan u, namens de SGP.
De heer Bisschop (SGP):
Voorzitter, dank u wel. Ik dacht dat er ter linkerzijde nog eventjes een reactie zou
komen op de laatste alinea van collega Beertema, maar helaas ... Ik vermoed dat de
interrupties op zijn, of zo. Dat zal het wel zijn, want als er wordt gezwegen, betekent
dat niet altijd dat je gelijk hebt.
Voorzitter. Laat ik beginnen met een mooi citaat: «De verwachtingen voor het onderwijs
zijn torenhoog, en terecht.» Ik zie de Minister opveren, want dit is inderdaad een
citaat van hem. Ik moet zeggen dat ambitie mooi is, maar wie zoekt naar de betekenis
van «torenhoge verwachtingen», komt toch al snel een beetje in de sfeer van «overspannen
verwachtingen». Volgens mij moeten we daar een beetje mee oppassen. De vraag die daaronder
ligt, is eigenlijk: hoe voorkomen we dat het onderwijs met elk nieuw plan steeds meer
het slachtoffer wordt van te hoge verwachtingen van politiek en samenleving? De SGP
zet graag een streep onder het woord «basisvaardigheden». Het funderend onderwijs
legt de basis, maar is niet de succesmachine die je misschien zou willen verwachten.
Vandaag staan twee thema's op de agenda: het Masterplan basisvaardigheden en het eindrapport
over de referentieniveaus. Tussen die twee thema's zit een belangrijke verbinding,
want tien jaar geleden waren de referentieniveaus dé oplossing voor problemen met
basisvaardigheden. Opvallend is dat het referentiekader na een evaluatierapport, bijna
in een bijzin, vervolgens wordt afgeserveerd. Verdient dat niet een serieuze heroverweging
voordat we op een nieuw plan overstappen? En waarom is dit model eigenlijk niet geworden
wat we ervan gehoopt en verwacht hadden?
Voorzitter. De SGP is blij met de betrokkenheid van de Minister bij de vaardigheden,
maar we zien nog wel de nodige hobbels. Veel leraren en scholen vragen zich bijvoorbeeld
terecht af waar de Minister de leden van zo'n vliegend team vandaan haalt; daarmee
sluit ik me aan bij de collega's die daar vragen over gesteld hebben. Wat is precies
hun rol? Wat zijn dat voor mensen, die scholen zelfs in de uitvoering kunnen helpen
maar die niet in het onderwijs kunnen of willen werken? Kunnen we dat geld dan trouwens
niet beter besteden om de druk van het lerarentekort wat te verminderen? Kortom, ik
snap de gedachte en wij steunen ook wel het idee dat zwakke of misschien zeer zwakke
scholen ondersteuning behoeven. Alleen, als dat incidenteel is en niet leidt tot een
structurele verbetering, dan is het water naar zee dragen, oftewel geld in een bodemloze
put. Je moet dan dus een andere vorm zien te verzinnen. Misschien moet je dan wel
op zoek naar meer structuuroplossingen, zonder allerlei vliegende kieps.
Voorzitter. De Minister schrijft terecht dat scholen door de bomen het bos niet meer
zien met alle incidentele gelden, versnipperde ondersteuning en kortlopende programma's.
De PO-Raad waarschuwt zelfs voor een stapeling van allerlei tijdelijke subsidies.
Die maken het structureel investeren onmogelijk. Tegen die achtergrond kan de SGP
de systematiek van het masterplan niet goed plaatsen. Enerzijds vindt de Minister
een extra opdracht nu niet passend, omdat het Nationaal Programma al loopt. Anderzijds
kiest hij toch voor dezelfde belasting als het Nationaal Programma, door tot op het
niveau van de individuele leerling subsidie te geven voor extra uren op basis van
aanvragen. Kunnen we dit de scholen aandoen? Graag een reflectie van de Minister.
Dan zal zijn antwoord op de laatste vraag «ja» zijn, maar ik hoop dat er een wat gefundeerder
antwoord komt.
Voorzitter. De SGP is het met de Minister eens dat de overheid de verwachtingen aan
het onderwijs vaak slecht formuleert. Ook het afbakenen van basisvaardigheden in dit
plan kan scherper. We hebben die discussie al gehad. Ik vind het echt zeer de moeite
waard om daarover door te praten. Zeggen we nu: het is strak lezen, rekenen en schrijven?
Of zeggen we: digitale vaardigheden en burgerschap horen erbij? Dat is namelijk wat
er in het plan gezegd wordt. Als we dat laatste zeggen, dus dat burgerschap er ook
bij hoort, dan is mijn vraag: hoe gaat de Minister dat afbakenen? Uit onderzoek blijkt
namelijk dat Nederlandse leerlingen een te geringe kennis hebben van de Nederlandse
democratische rechtsstaat. Hoe voorkom je dan dat burgerschap vooral opgaat in het
trainen van sociale competenties? Die zijn natuurlijk ook weer heel belangrijk. Kortom,
je kunt niet alles een basisvaardigheid noemen, maar de heldere belijning moet wel
buiten kijf staan.
Voorzitter. Gelukkig komt ook de positie van ouders aan bod. De SGP ziet daar een
sleutel tot succes in, gesteund door het onderzoek naar de rol van ouders bij leesvaardigheid.
Helaas komt dat in het Nationaal Programma nog te weinig van de grond. Gaat de Minister
daadwerkelijk subsidie beschikbaar stellen, bijvoorbeeld voor een sterkere rol van
de ouderenorganisaties? Ik zou me kunnen voorstellen dat daar ook een succesfactor
in is gelegen. Ik vraag specifiek aandacht voor gezinnen waarbij de ouders een licht
verstandelijke beperking hebben. Wil de Minister in zijn gesprekken met sectorraden
en ouderenorganisaties deze kwetsbare groep expliciet meenemen? Graag wijs ik op de
inspirerende ideeën van ervaringsdeskundige Jolanda Doornbos om deze kinderen extra
steun te bieden, door andere ouders van school in te schakelen. Het gaat dan om een
soort community die om zo'n kind heen staat. Als een kind niet in z'n geheel door
de ouders kan worden opgevangen, wordt dat door de gemeenschap gedaan. Dat was een
beetje de aanleiding van deze vraag.
Voorzitter. Ik wil het hier graag bij laten. Dank u.
De voorzitter:
Dank u wel. Het woord is aan mevrouw Paul. Zij spreekt namens de VVD.
Mevrouw Paul (VVD):
Dank u wel, voorzitter. We hebben het de laatste tijd, ook hier in de Kamer, veel
over kansengelijkheid. We zijn het er allemaal over eens dat ieder kind de kans moet
krijgen iets moois van zijn of haar leven te maken. Voor mij staat vast dat kansengelijkheid
begint met een goede basis. Elk kind moet, ongeacht waar zijn of haar wieg heeft gestaan,
beschikken over goede basisvaardigheden. Het gaat om goed kunnen rekenen, lezen en
schrijven, je weg vinden in de digitale wereld en weten hoe we in ons democratische
en vrije Nederland met elkaar omgaan. Dat helpt kinderen en jongeren bij de noodzakelijke
stappen richting vervolgopleiding en werk, maar ook bij doodgewone, dagelijkse dingen:
of het nou gaat om ingrediënten checken op etiketten in de supermarkt vanwege je allergie,
het niet van de wijs raken door fakenieuws op Facebook of op je 18de met volle overtuiging
weten op wat en wie je wilt stemmen. Al deze zaken worden een stuk gemakkelijker als
je ook vanuit het onderwijs een solide basis hebt meegekregen.
Voorzitter. Daarom vindt de VVD-fractie het heel goed dat de Minister nu is gekomen
met het Masterplan basisvaardigheden. De beheersing van die vaardigheden gaat helaas
al jaren achteruit. Het is ook goed dat de Minister in zijn brief van 12 mei niet
alleen ingaat op het wat van het masterplan, maar ook op het hoe. Want gezien de grote
opgave waar leraren en scholen voor staan, is het belangrijk zorgvuldig te kijken
naar hoe we dit masterplan gaan uitvoeren.
In tegenstelling tot sommige anderen ben ik blij dat de Minister mijn suggestie heeft
omarmd om scholen die het het hardst nodig hebben bij te staan met zogenaamde basisteams,
met experts en middelen. Over de basisteams heb ik wel twee vragen. Die zijn volgens
mij ook al eerder gesteld, maar ik ga ze toch herhalen. Hoe zorgen we ervoor dat de
kennis en de kunde die deze teams, deze experts inbrengen, verankerd worden binnen
de betreffende scholen? En, die vraag kwam ook al voor, waar verwacht de Minister
de experts voor deze teams vandaan te halen? Hoe voorkomen we dat we met z'n allen
in dezelfde vijver vissen en hiermee het lerarentekort verder opdrijven?
Voorzitter. Dan heb ik nog een paar vragen en aandachtspunten in relatie tot het masterplan.
Het is bewezen dat de betrokkenheid van de omgeving bijdraagt aan het verbeteren van
basisvaardigheden. Specifiek wil ik inzoomen op de rol van ouders en de rol van bibliotheken.
Bibliotheken zorgen voor leesplezier en zijn dus belangrijk voor de taalvaardigheid.
Op de NPO-menukaart van bewezen effectieve interventies ontbreekt op dit moment de
bibliotheek op school. Ook in andere thema's, zoals uitbreiding onderwijs en interventies
gericht op het welbevinden van leerlingen, ontbreken verwijzingen naar de bibliotheek.
De VVD vindt het een gemiste kans dat scholen met de menukaart hier niet op worden
gewezen en vraagt de Minister om dit te fixen. In de ambities voor het masterplan
worden bibliotheken wel expliciet genoemd. Mijn suggestie aan de Minister is om in
de verdere uitwerking van het masterplan een overzicht van succesvolle samenwerkingen
tussen bibliotheken en scholen op te nemen, wat tevens als inspiratie kan dienen voor
de invulling van de NPO-gelden tot en met 2025. Ik heb begrepen dat de Vereniging
van Openbare Bibliotheken dit kan en wil aanleveren. Ik zou zeggen: dat is een win-winsituatie.
Dan over de ouders. De ontwikkeling van kinderen vindt maar voor een deel op school
plaats. Wat de VVD betreft is voor ouders een belangrijke rol weggelegd om de basisvaardigheden
omhoog te krijgen. We zien bijvoorbeeld in Ierland maar ook bij scholen in Nederland
zelf dat het werkt om ouders er meer bij te betrekken. Dat kan door ouders regelmatig
te informeren over wat kinderen aan het leren zijn, maar ook door als school actief
aan te geven hoe ouders in het leerproces kunnen ondersteunen. Wat gaat de Minister
doen om te zorgen dat alle scholen hiermee aan de slag gaan? Ik refereerde in het
begin aan kansengelijkheid. Kinderen voor wie dit niet vanzelfsprekend is en ouders
voor wie dit lastig is, kunnen misschien wel een steuntje in de rug gebruiken.
Voorzitter. Met betrekking tot de digitale vaardigheden wil ik graag benadrukken dat
dit verdergaat en moet gaan dan het kunnen omgaan met relevante technologie. Het gaat
vooral ook om weerbaar zijn in de onlinewereld, mediawijsheid, weten om te gaan met
fake news, met cyberpesten en aanverwante. We kunnen onze ogen daar wel voor sluiten.
Ik ben normaal gesproken iemand die erg houdt van focus. Als ik het zou kunnen afbakenen
tot twee onderdelen, zou ik dat doen, maar ik ben er echt van overtuigd dat we kinderen
tekortdoen en dat de realiteit van deze wereld is dat kinderen geconfronteerd worden
met bepaalde dingen, waardoor ik graag zou willen dat we ze weerbaar maken en goed
equiperen. Vandaar mijn pleidooi om dit wel degelijk onder basisvaardigheden te scharen.
Voorzitter. Om digitale vaardigheden in het onderwijs op de juiste wijze te kunnen
vormgeven, is het essentieel dat leraren goed worden toegerust. Daarom vraag ik de
Minister om meer aandacht hiervoor in de lerarenopleiding en om doorlopende bijscholing
voor de zittende populatie leraren, misschien wel gestimuleerd door bijvoorbeeld een
lerarenbeurs.
Voorzitter. Als VVD zijn we er positief over dat er nu eindelijk een serieuze toets
op burgerschapsonderwijs is bij de stichting van nieuwe scholen. Niet op orde betekent
niet opengaan. Maar hoe verhoudt dit zich tot bestaande scholen? Gezien de onrustige
wereld waarin we leven en de polarisatie in de samenleving, die zich op veel plekken,
ook in het klaslokaal, manifesteert, is het extra belangrijk dat er duidelijke einddoelen
en een stevige toets van de inspectie zijn. Dit zal er namelijk voor zorgen dat ook
bestaande scholen op het vlak van burgerschapsonderwijs hun zaakjes beter op orde
krijgen. Daar is iedereen bij gebaat.
De voorzitter:
U bent eigenlijk al door uw tijd heen. Ik dacht dat u klaar was met uw bijdrage. Maakt
u uw zin nog even af.
Mevrouw Paul (VVD):
Ik had nog een alinea tussen haakjes, maar dan laat ik het hierbij. Dank, voorzitter.
De voorzitter:
Dat heet suspense. Dan lezen we dat dadelijk in de pauze. Meneer De Hoop, uw laatste
interruptie.
De heer De Hoop (PvdA):
Ik hoorde zo vaak «kansengelijkheid» in het verhaal van mevrouw Paul dat ik dacht:
ik luister misschien naar een PvdA-collega. Maar het was toch echt de VVD. Als ik
denk aan kansengelijkheid, is er volgens mij één ding dat kansenongelijkheid op dit
moment heel erg in de hand werkt, namelijk de commerciële bureaus. Mevrouw Paul had
ontzettend veel leuke ideeën, maar ik denk dat het belangrijkste is dat we de commerciële
bureaus aanpakken. Deze noodmaatregelen kunnen juist de commerciële bureaus in de
hand werken. Ik ben benieuwd wat de VVD wil doen om die commerciële bureaus een halt
toe te roepen, om op die manier kansengelijkheid te organiseren. We kunnen allemaal
leuke ideeën bedenken, maar als we dat niet doen, dan behouden we dit probleem. Als
u echt kansengelijkheid aan wilt pakken, dan zou ik u oproepen om mee te gaan in de
strijd tegen de commerciële bureaus.
De voorzitter:
Succes, mevrouw Paul.
Mevrouw Paul (VVD):
Dank u wel. Dit is een terugkerend thema. Ik ben eigenlijk wel blij met de vraag.
Het punt is – dat heb ik eerder gezegd – dat de basis op orde moet zijn binnen de
scholen zelf. Tegelijkertijd is de realiteit op dit moment, en dat weet de heer De
Hoop ook, dat we alle hens aan dek moeten krijgen om de doelstellingen die we hebben
en het werk dat in het onderwijs gedaan moet worden, voor elkaar te krijgen. Als een
school er bijvoorbeeld voor kiest om een bureau in te zetten om bepaalde taken in
school te doen, zoals huiswerkbegeleiding, of om andere zaken onder regie van de school
te doen, dan heb ik daar geen enkele moeite mee. Ik kan hoog en laag springen en hier
verkondigen dat ik morgen kansenongelijkheid wil uitbannen, maar de realiteit is dat
er altijd mensen zijn die net wat meer middelen en mogelijkheden hebben en inderdaad
een bureau zullen inschakelen en anderen niet. Overigens zijn er mensen met middelen
en mogelijkheden die dat niet doen. Dat is een vrije keus. Dat is de vrije wereld
waarin we leven.
De heer Kwint (SP):
Laat ik het maar over digitale geletterdheid hebben. Mij wordt niet helemaal duidelijk
wat daarmee bedoeld wordt. De VVD noemt een aantal voorbeelden. Denk aan cyberpesten.
Scholen hebben allang een protocol voor sociale veiligheid. Ze moeten een pestbeleid
hebben. Het ging ook over nepnieuws. Het maakt niet uit of nepnieuws geprint wordt
of op internet terechtkomt. Uiteindelijk gaat het om begrijpend lezen en kritisch
bronnenonderzoek kunnen doen. Het feit dat iets op het internet staat, betekent niet
automatisch dat het digitale geletterdheid is. Wat qua digitale geletterdheid is nou
precies zo uniek voor de internetomgeving en komt op dit moment onvoldoende in het
onderwijs aan de orde?
Mevrouw Paul (VVD):
Volgens mij is het een combinatie van een aantal zaken. Aan de ene kant is het wel
degelijk de technische vaardigheid om te kunnen navigeren en letterlijk je weg te
vinden in de technologie en de devices waarmee gewerkt wordt. Aan de andere kant zijn
het inderdaad de aspecten die de heer Kwint noemt die je kinderen graag wilt meegeven
om weerbaar te zijn in de digitale wereld.
De voorzitter:
U heeft nog één laatste vraag, meneer Kwint. Gaat uw gang.
De heer Kwint (SP):
Dat hoopte ik al een beetje. Maar dan is het toch geen basisvaardigheid? Dan is het
een soort bijeengeraapt potje van dingen die je nodig hebt om uiteindelijk de wereld
rond te gaan kunnen. Wat betreft de devices: er is echt geen docent te vinden die
nog aan een brugklasser hoeft te vertellen hoe die op een iPad of een computer te
werk moet gaan. Ik denk eerlijk gezegd dat er meer leerlingen zijn die dat aan hun
docent moeten uitleggen dan andersom. Ik ben er bang voor dat hier uiteindelijk een,
toegegeven, hele succesvolle lobby achter zit om heel erg veel mensen te laten programmeren,
want die mensen zijn hard nodig. Dat is goed en dat mag, maar dat is niet de basis
van ons onderwijs. Daar zijn echt andere dingen voor nodig.
Mevrouw Paul (VVD):
«Lobby»; ik laat me door helemaal niets of niemand sturen. Nee, echt serieus. Daar
wil ik dus wel even op reageren. Het klopt dat het misschien een soort samenraapsel
is, maar ook dat is de wereld waarin we leven. Ik denk dat het heel belangrijk is
om met focus, gebundeld in dat vak, de kinderen wegwijs te maken en wijzer te maken,
zodat zij verantwoord hun eigen keuzes kunnen maken en verstandige dingen kunnen doen,
ook in de digitale wereld. Terecht zegt de heer Kwint: een brugklasser hoef je dat
niet te vertellen. Nee, dat geloof ik, want die zijn inmiddels zover. Maar we hebben
het over het funderend onderwijs, dus daar valt ook het primair onderwijs onder.
Nogmaals wil ik het volgende benadrukken. Ik vind het eigenlijk wel aardig dat de
heer Kwint hiermee komt. Bepaalde collega's hebben het vaak over kansengelijkheid.
Volgens mij vinden we dat met z'n allen steeds belangrijker. Maar er zijn kinderen
die dit soort zaken van huis uit niet meekrijgen. Daarom vind ik het ongelofelijk
belangrijk dat zij geholpen worden op school.
De voorzitter:
Meneer Van Meenen, ook voor zijn laatste interruptie.
De heer Van Meenen (D66):
We hadden het er al even met elkaar over: ik denk dat er niemand hier aan deze tafel
zit die digitale geletterdheid niet belangrijk vindt. Ik denk ook dat niemand hier
vindt dat dat geen onderdeel zou moeten zijn op school. Sterker nog, de Kamer heeft
in het verleden rond de curriculumdiscussie keer op keer aangegeven dat digitale geletterdheid
en burgerschap onderdeel moeten zijn van het nieuwe curriculum. Maar dat is nog iets
anders dan dat het daarmee ook een basisvaardigheid is. Deze hele discussie tussen
de heer Kwint en mevrouw Paul geeft eigenlijk aan dat we nog geen flauw idee hebben
wat we eigenlijk willen. Is mevrouw Paul dat met mij eens? We weten nog helemaal niet
wat digitale geletterdheid inhoudt.
De voorzitter:
Uw vraag, meneer Van Meenen?
De heer Van Meenen (D66):
Mevrouw Paul zei net: voor taal en rekenen gaat het achteruit. Ging het voor digitale
geletterdheid maar achteruit, want we zijn nog niet eens begonnen. Ik onderschrijf
het belang wel van wat er in dit plan staat over digitale geletterdheid.
De voorzitter:
Meneer Van Meenen, stel eens een vraag.
De heer Van Meenen (D66):
Is mevrouw Paul het met mij eens dat dit echt tot een heel andere categorie behoort
dan de echte basisvaardigheden taal en rekenen?
Mevrouw Paul (VVD):
Daar kan ik in meegaan. Ik ben wat dat betreft ook benieuwd – maar daar komt de Minister
straks over te spreken – hoe hij dat ziet en hoe we ervoor kunnen zorgen dat de volgorde
der dingen wordt gerespecteerd, waarbij het voor mij uiteindelijk niet uitmaakt hoe
we het precies noemen, als er maar voldoende aandacht voor is, beginnend in het primair
onderwijs. Wat dat betreft kijk ik naar het doel. Je hebt doelen en middelen. Voor
mij zijn digitale vaardigheden niet de heilige graal. Maar ik vind het wel heel belangrijk
dat we ervoor zorgen dat alle kinderen, met name de kinderen die dat van huis uit
niet meekrijgen, hierin worden meegenomen.
De voorzitter:
Dan meneer Beertema voor zijn laatste interruptie.
De heer Beertema (PVV):
Het meeste is er al over gezegd, maar wat nog ontbreekt is het volgende. Ik begrijp
nu dat het de VVD geweest is die deze vaardigheden onder de basisvaardigheden heeft
gefietst. Maar wat nog niet helemaal ter sprake is geweest, is dat vreemde begrip
«mediawijsheid». Mevrouw Paul heeft er iets over gezegd: kinderen en leerlingen «weerbaarder»
maken tegen fakenieuws en zo. Al mijn nekharen gaan dan overeind staan. Bedoelt ze
dan het fakenieuws dat bijvoorbeeld het NOS-journaal vier jaar lang verspreid heeft
toen Trump president was, over het plasseksschandaal en zo waar helemaal niets van
waar was en over de Russische connecties die er niet waren? Bedoelt ze de angstaanjagerij
aan 12-jarige leerlingen die denken dat ze nog maar twaalf jaar te leven hebben, omdat
daarna de wereld vergaat? Ik heb ze gesproken op het Malieveld.
De voorzitter:
Meneer Beertema, kunt u ook een vraag stellen?
De heer Beertema (PVV):
Die leerlingen zeiden letterlijk: die informatie, dat we nog maar twaalf jaar te gaan
hebben, heb ik van het journaal, van onze meesters en juffen en van de sociale media.
Bedoelt ze dat fakenieuws, of heeft ze het over andere dingen? Want ik vind het heel
gevaarlijk en nogal aanmatigend om dit onder basisvaardigheden te schuiven en de scholen
de taak te geven om fakenieuws voor die kinderen te onderscheiden van het zogenaamde
echte nieuws. Wat is de reactie van mevrouw Paul daarop?
Mevrouw Paul (VVD):
Als u mij toestaat: een heel kleine anekdote als antwoord. Voordat ik in de politiek
stapte, werkte ik in het bedrijfsleven. Ik ben onder andere heel lang geleden woordvoerder
geweest. Toen ik voor het eerst met een journalist sprak en vervolgens de dag erna
in de krant mijn eigen quote zag, was dat een soort van aha-erlebnis in de zin van:
zo gaan die dingen. Er is iemand die dat nieuws stuurt. Dat kun je naïef vinden van
een 23-jarige, maar goed, dat was voor mij een soort van ontdekking. Het gaat mij
niet om het kwalificeren van allerlei nieuws. Want ik ben het helemaal met de heer
Beertema eens: dat is niet aan ons, aan het onderwijs of whatever. Maar ik vind het
heel belangrijk dat kinderen het bewustzijn en het besef hebben dat alles door iemand
of iets is gestuurd, zodat ze zaken om het simpel te zeggen niet voor zoete koek aannemen,
ze kritisch leren nadenken en ook openstaan voor meningen die ze misschien niet van
huis uit hebben meegekregen en de wereld toch met een open blik benaderen. Daar gaat
het mij om.
De voorzitter:
Dank u wel. Meneer De Hoop, wilt u even voorzitten? Dan kan ik mijn bijdrage ook doen.
Voorzitter: De Hoop
De voorzitter:
Dat doe ik met alle liefde. Dan geef ik het woord aan de heer Peters van het CDA.
De heer Peters (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Het begin van het oplossen van een probleem is het erkennen
dat er inderdaad een probleem is. Laten we het maar ronduit zeggen: er is een joekel
van een probleem. Een kwart van onze kinderen verlaat de school namelijk als functioneel
analfabeet. Dat wil dus zeggen dat ze de krant misschien wel kunnen voorlezen, maar
ze eigenlijk geen idee hebben wat er staat. Daarnaast leert het grootste deel van
onze kinderen volstrekt onvoldoende rekenen. Dat is een ramp die zich sluipenderwijs
heeft voltrokken.
Voorzitter. Natuurlijk kunnen we vanuit idealen zeggen dat het steeds minder zou gaan
om kennis en echte vaardigheden, dat steeds meer taken kunnen worden uitgevoerd door
computers en aanverwante artikelen, dat het vooral gaat om individuele ontplooiingsmogelijkheden
voor kinderen, dat onderwijs leuk, op maat gesneden en persoonlijk moet zijn willen
kinderen gemotiveerd zijn, dat projectmatig werken met veel samenwerken het nieuwe
leren is enzovoort, enzovoort, enzovoort. Dat is flauwekul en vooral schadelijk voor
kinderen die niet van huis uit voldoende steun en middelen hebben om de eventueel
opgelopen schade een beetje te beperken.
Voorzitter. Goed onderwijs is een groepsproces. Het draait om een vakbekwame docent
die goed is opgeleid en zijn of haar liefde voor het vak weet over te brengen op jonge
mensen. Onderwijs is ten diepste relationeel. Het gaat om het aangaan en onderhouden
van sociale relaties. Het gaat om werkelijk contact tussen leerling en leermeester.
Leren is het aanpassen aan en meekomen met het niveau van je klas. Voor leren is discipline
en concentratie nodig. En leren is niet per definitie leuk. Je kunt door leren iets
wat je eerder niet kon en dat is leuk, maar daar is een goede beheersing van de Nederlandse
taal en rekenen een noodzakelijke voorwaarde voor.
Voorzitter. Wie naar 's-Hertogenbosch wil fietsen, moet natuurlijk de weg weten en
het een en ander weten van verkeersregels. Maar het is absoluut noodzakelijk dat diegene
kan fietsen. Die focus lijken we in ons landje een beetje te zijn kwijtgeraakt. Dat
er nu fors wordt geïnvesteerd in de basisvaardigheden is zo ontzettend belangrijk.
We zijn heel blij dat het er eindelijk van gaat komen. We weten namelijk hoe we alle
kinderen in de basis kunnen leren lezen, schrijven en rekenen, maar die kennis is
niet langer tot in de haarvaten van onze scholen doorgedrongen.
Voorzitter. Een vriendin van mij werkt op de intensive care in het Bernhovenziekenhuis
bij ons in de buurt. Zij weet exact hoe ze moet handelen in welke situatie, en ze
volgt de richtlijnen precies. Binnen hun team is er een continu leerproces: «Hoe kan
het beter? Hoe implementeren we nieuwe inzichten in ons handelen?» Het niet volgen
van wetenschappelijk bewezen richtlijnen is daar gewoon ondenkbaar. Mensen zouden
doodgaan. Samen iedere dag een beetje beter, is daar de absolute norm. Zo hoort het
ook.
Terug naar het onderwijs. Goed lesgeven is niet eenvoudig. Het is zwaar en ook intensief
werk, maar het is niet zwaarder en ook niet intensiever dan werken op een intensive
care tijdens een coronapandemie. Er is maar één factor die de kwaliteit van het onderwijs
bepaalt, namelijk de kwaliteit van de leerkracht voor de klas. Wat is ervoor nodig
om een lerende cultuur op scholen te bevorderen? Hoe krijgen we het voor elkaar dat
leerkrachten echt van elkaar leren en denken: «Wat werkt? Wat kan beter? Hoe implementeren
wij op school wetenschappelijke inzichten in de lespraktijk?» Alleen uitstorten over
leraren wat bewezen effectief is, is nutteloos zonder lerende cultuur. Onderzoek van
de Education Endowment Foundation in Engeland laat zien dat het effect van het bekijken
van webinars en video's en het volgen van trainingen en conferenties op leerwinst
voor kinderen afwezig is. Dat is de letterlijke conclusie. Het heeft nul komma nul
effect. Zowel de EEF in Engeland als het NRO in Nederland constateert dat er een lerende
cultuur nodig is om onderzoek effectief toe te passen. Hoe gaat de Minister daarvoor
zorgen, zodat het niet bij een bak geld en goede bedoelingen blijft?
Voorzitter. Als er op een intensive care geen lerende cultuur zou bestaan, dan gaan
mensen dood. Als we eenzelfde cultuur binnen het onderwijs niet bevorderen, dan krijgen
jonge mensen een onnodig ingewikkeld leven. We kunnen in dit huis en hierbuiten eindeloos
spreken over stelselwijzigingen, selectiemomenten en al wat niet meer – dat komt vast
nog wel – maar we kunnen nu beginnen met een focus op leskwaliteit en het schrappen
van letterlijk alles wat daarvan afleidt.
Onderwijs is een teamsport en de mooiste sport die er bestaat. Iedere dag een beetje
beter samen met de ouders, de kinderen en de schoolleiding, leren van elkaar, inspireren,
enthousiasmeren, anticiperen op wat komen gaat, niet alles willen doen – want wie
alles doet, doet helemaal niks – schrappen wat niet bijdraagt aan de onderwijskwaliteit,
focus op de bal en de wetenschap dat je voor kinderen daadwerkelijk groot verschil
kunt maken: hoe mooi is dat?
Tot slot, voorzitter, een vijftal concrete vragen aan de Minister. Ten eerste. Hoe
gaat de Minister actief toezicht houden op de ontwikkeling van een lerende cultuur
op alle scholen? Is hij bereid de inspectie hier structureel onderzoek naar te laten
doen en ook de raden van toezicht daarbij te betrekken? Ten tweede. Een goede school
wordt geleid door een excellente schoolleider. Hoe zet de Minister in op de verbetering
van de kwaliteit van schoolleiders als noodzakelijke voorwaarde voor een lerende cultuur?
Ten derde. Hoe betrekt de Minister de lerarenopleidingen bij de verbetering van de
didactische en vakinhoudelijke kennis op het gebied van taal en rekenen? Meneer Beertema
had het er al over. En hoe garandeert de Minister het betrekken van ouders en buurten,
de gemeenschap, bij de kwaliteit van de lessen op school, niet als consument, niet
om het over te nemen, maar als medeproducent van goed onderwijs? Ten slotte hadden
wij ooit onderwijsbegeleidingsdiensten. Die hebben wij nu niet meer in die vorm. We
gaan nu iets nieuws bouwen. Kan de Minister hierop reflecteren in het kader van de
teams die scholen gaan ondersteunen? Is inmiddels misschien ook al met die voormalige
onderwijsbegeleidingsdiensten gesproken om te kijken welke rol die zouden kunnen spelen?
Voor mij gaat het om die lerende cultuur. Ik zeg dat iedere keer en ik zal dat blijven
herhalen, meneer Van Meenen.
Tot zover.
De voorzitter:
Dank, meneer Peters. Ik geef het voorzitterschap aan u terug, zodat u kunt vertellen
hoelang we gaan schorsen.
Voorzitter: Peters
De voorzitter:
Tot 19.20 uur.
De vergadering wordt van 18.40 uur tot 19.26 uur geschorst.
De voorzitter:
Voor de eerste termijn geef ik het woord aan Minister Wiersma, met de vraag of hij
dat enigszins beknopt kan doen. Ik wilde al zeggen: omdat we iets te laat begonnen
zijn, gaat er tijd af van de spreektijd van de Minister. Dus ik dacht: drie kwartier
moet hopelijk lukken. Aan u het woord.
Minister Wiersma:
Voorzitter, dank. Ik ga mijn best doen daarvoor. Vorige maand heb ik uw Kamer een
brief gestuurd over het Masterplan basisvaardigheden. Die brief heeft u waarschijnlijk
goed kunnen lezen, misschien zonder daarbij stil te staan. Maar bedenkt u ook eens
het volgende. Bijna een kwart van alle leerlingen loopt het risico om deze Kamerbrief
níét goed te kunnen lezen. Ongeveer 0,5 miljoen Nederlanders hebben moeite om te kunnen
rekenen met de bedragen die met dit masterplan gemoeid zijn. Van de 14-jarigen weet
ongeveer een op de drie te weinig over hoe onze democratie werkt om te begrijpen welke
rollen u en ik hebben en waarom ik deze brief aan u schrijf en we er nu ook met elkaar
over praten. Veel Nederlanders hebben niet de digitale vaardigheden om deze brief
op de website van de Tweede Kamer op te zoeken. Nou beweer ik niet dat alle Nederlanders
deze brief moeten lezen, maar als je wilt kunnen meedoen in onze samenleving, moet
je wel de brieven van bijvoorbeeld de Belastingdienst kunnen lezen, of brieven van
je hypotheekadviseur, van je gemeente, van je school. De realiteit is dat er simpelweg
te veel mensen zijn die deze basisvaardigheden niet goed genoeg beheersen, dat dit
eigenlijk elk jaar minder wordt en dat dat knauwt aan ons hele onderwijssysteem en
aan hoe we onze leerlingen de samenleving in sturen. Daarom ben ik met het Masterplan
basisvaardigheden gekomen en heel terecht is dat een van de grote ambities van de
vier coalitiepartijen, ook in het coalitieakkoord.
Ik heb drie blokken. De eerste twee daarvan gaan het snelst. Daarna duurt het wat
langer, maar dan is de tijd veel korter, dus dan gaan we toch weer sneller. Het eerste
blok gaat over de reikwijdte van het masterplan, het tweede over de uitgangspunten
voor het masterplan en het derde over wat we gaan doen. In het derde blok zitten ook
de basisteams, het toezicht en het curriculum; die komen daar aan de orde. Het lerarentekort
doe ik in het tweede deel.
Voorzitter. Dan begin ik met de reikwijdte. In de eerste termijn sprak de Kamer over
de definitie van basisvaardigheid. Dat is een heel herkenbare discussie, kan ik wel
zeggen, want deze fase zijn wij ook door gegaan en die is ook veel aan bod gekomen
tijdens mijn gesprekken met leraren, tijdens werkbezoeken en livesessies die ik met
ze heb gedaan en nog steeds doe. Laat ik heel helder zijn: rekenen en taal zijn het
fundament. Dus daar is het masterplan ook op gericht. Tegelijkertijd ligt er ook een
grote opgave voor digitale geletterdheid en burgerschap. Dat heeft een aantal van
uw leden ook gezegd en er is discussie over geweest. Daar spreekt het coalitieakkoord
ook over. Daar moet nog zo veel voor ontwikkeld worden dat onze ondersteuning zich
ook daarop richt. Deze leergebieden bevatten ook ontzettend belangrijke kennis en
vaardigheden die een leerling nodig heeft om de rest van het curriculum goed tot zich
te kunnen nemen. Maar taal en rekenen zijn de basis. Dat ziet u ook terug in de curriculumherziening
waarbij we bij de echte basis – de basis van de basis – beginnen.
Laat ik illustreren wat er voor die verschillende leergebieden nu aan de hand is.
De cijfers over leesvaardigheid kennen we allemaal. Die zijn zorgelijk. Ook het leesplezier
is over de gehele linie afgenomen. Dat leidt tot een vicieuze cirkel van afnemende
leesvaardigheid. Bij schrijven zien we dat de beheersing niet de ambitie haalt en
vooral in het speciaal basisonderwijs dalen ook de resultaten. Voor rekenen zien we
enorme verschillen tussen scholen en zien we dat de hoogpresteerders internationaal
gezien achterblijven bij de ambitie die we eigenlijk met elkaar wel hebben. Ook dit
geldt nog sterker in het speciaal basisonderwijs. Voor digitale geletterdheid hebben
we geen kerndoelen. Dat betekent: geen duidelijkheid over wat we onze leerlingen willen
leren, en dus verschillen per school hierin, geen goede lesmethodes, weinig bekwame
en bevoegde leraren en geen zicht op prestaties. In zekere mate geldt dat ook voor
burgerschap: ook daar zijn de kerndoelen nagenoeg afwezig. Daarvoor geldt dus hetzelfde
als voor digitale geletterdheid. Dus dat over de reikwijdte.
Er zijn een paar vragen gesteld. De heer De Hoop vroeg hoe we inzichtelijk gaan maken
hoe het burgerschapsonderwijs de verinnerlijking van de burgerschapswaarde realiseert.
Hij maakte ook de verbinding met het amendement-Van den Hul. Scholen kunnen met hulp
van de QuickScan Burgerschap en ook de toolbox die we hebben ontwikkeld, inzicht krijgen
over waar ze staan met hun burgerschapsonderwijs. Dat doen we nu. Er wordt ook gewerkt
aan de versterking van de ondersteuningsstructuur burgerschap. Daarmee kunnen leraren,
professionals en scholen ondersteuning krijgen bij het invullen en inrichten van de
burgerschapsopdracht. Dat start per 1 juli – dat doen we dus heel snel – met het expertisepunt
burgerschap.nl. Dat gaat, waar nodig en gewenst, scholen ondersteunen. De inspectie
ziet in het toezicht toe op de invulling van de wettelijke burgerschapsopdracht. Daar
ging het amendement-Van den Hul over.
De SGP vroeg: burgerschap hoort erbij, maar hoe bakent de Minister dat af en hoe voorkom
je dat het ingezet wordt voor sociale competenties in plaats van voor kennis over
de democratische rechtsstaat? Bij de aanscherping van de wettelijke burgerschapsopdracht,
die per afgelopen augustus in werking is getreden, hebben we gezamenlijk afgebakend
wat we onder burgerschap verstaan. Dat beslaat niet alleen kennis van en over de democratische
rechtsstaat, maar gaat ook over hoe je je tot je omgeving verhoudt. De ondersteuningsstructuur
burgerschap en de bijbehorende experts die daarbij kunnen helpen, gaan scholen ondersteunen
in het identificeren en vormgeven van de burgerschapsopdracht, uiteraard op basis
van de wensen en onder de regie van de school. Het komt ook in het curriculum. Daar
hebben we nu een discussie over. Dat start na de zomer. Daar kom ik straks nog even
op. Uiteindelijk komt het weer naar de Kamer, zodat de Kamer kan zien hoe dat invulling
krijgt en daar iets van kan vinden.
De heer Bisschop (SGP):
Dank voor deze toelichting. De vraag blijft: leg je het dan niet te veel eenzijdig
bij de school? Misschien zegt de school de sociale dimensie heel belangrijk te vinden,
terwijl basale kennis van de Nederlandse rechtsstaat bagage is die eigenlijk elke
Nederlander zou moeten hebben. Is het niet toch een beetje te vrijblijvend? Ik ondersteun
in zijn algemeenheid van harte dat scholen hun eigen keuzes kunnen maken, maar op
dit punt kan ik mij voorstellen dat het algemene belang van goed gevormde en geïnformeerde
toekomstige burgers voorrang krijgt.
De voorzitter:
Ik ben overigens vergeten te zeggen dat u drie vragen mag stellen, ook in verband
met de tijd. Dit was er één, dus dat is prima. Meneer Wiersma. «Excellentie», bedoel
ik.
De heer Bisschop (SGP):
Dat telt vanaf nu.
Minister Wiersma:
Vijf voor de heer Bisschop!
Ik volg de heer Bisschop. Het is niet een keuze van of-of, maar het is wel belangrijk
dat die basis er is. Dat begint uiteraard met kennis. Die kennisbasis moet er zijn.
Ik denk dat we voor een enorme opdracht staan. Daarom hebben we ook een heel debat
met elkaar gehad over de burgerschapsopdracht. We hebben die versterkt en we hebben
gezegd dat het duidelijk moet worden in het curriculum. Dat doen we nu. Ik zei net
al: het zit er niet in, we hebben te weinig zicht op de prestaties et cetera et cetera.
Dat moet er dus bij. Om dat goed te doen, kunnen scholen best wat hulp gebruiken.
Die structuur richten we nu in. Die helpt daarbij, maar uiteindelijk zit de proof
in hoe het wordt toegepast. De inspectie zal daar een check op doen, zoals ik net
ook aangaf in antwoord op de vraag van de heer De Hoop. Uw eigen check, van de Kamer,
doen we zo meteen bij de kerndoelen, dus dan komt het ook nog terug.
Voorzitter. Hoe wordt bij de bestaande scholen op burgerschap getoetst? Dat was een
vraag van mevrouw Paul. Wordt van hen verwacht dat ze alles op orde hebben, zodat
de inspectie daarop toe kan zien? Volgens de wet moeten scholen burgerschap en sociale
cohesie actief en op een doelgerichte en samenhangende wijze bevorderen. Om scholen
te helpen streef ik ernaar om de ondersteuningsstructuur per 1 juli van start te laten
gaan. Ik hoop dat dat lukt. De inspectie houdt hier toezicht op vanaf 1 augustus 2021.
Per die datum is de wettelijke opdracht herzien. De inspectie houdt, zoals gebruikelijk,
rekening met de tijd en ruimte die nodig zijn om je voor te bereiden op de implementatie.
Als er sprake is van strijdigheid met de basiswaarden of als scholen niet of nauwelijks
werken aan bevordering van burgerschap, treedt de inspectie wel direct handhavend
op.
De heer De Hoop vroeg in het kader van burgerschap hoe we leraren beter kunnen equiperen
om moeilijke gesprekken aan te gaan. Dat is een terechte vraag. Dat is deels de reden
waarom we het in ons eigen curriculum scherper willen hebben, zodat we het daarna
ook scherper hebben in het curriculum voor leraren. Het Masterplan basisvaardigheden
gaat ook helpen om docenten te trainen. Het expertisepunt dat ik net noemde, zal zich
daar ook mee bezighouden. In het masterplan is minstens € 500.000 per jaar gereserveerd
om specifiek aan dit doel uit te geven. Dat is conform het amendement-Paul. Maar er
is natuurlijk wel degelijk een behoefte om dit nog steviger te verankeren in de lerarenopleidingen.
Die verantwoordelijkheid ligt bij mijn collega Dijkgraaf. Het maakt nu al deel uit
van het curriculum van de lerarenopleidingen, maar er wordt gekeken naar een actualisering
van de kennisbasis, zodat die nog meer wordt toegespitst op de behoefte van scholen
en docenten. Moeilijke gesprekken over thema's zoals de Holocaust horen daarbij. Dat
zeg ik in antwoord op de vraag van de heer Segers. We werken aan de ondersteuningsstructuur
om in de tussentijd al hulp te bieden. Dus we hebben het curriculum zelf, het masterplan
richting docenten en daarnaast de actualisering van de kennisbasis van de lerarenopleidingen.
De heer De Hoop (PvdA):
Ik ben in principe blij met deze antwoorden, ook met het antwoord dat er een expertisecentrum
of -punt komt. Het gaat natuurlijk niet alleen om de toename van de kennis, maar het
gaat er ook om dat onze democratische waarden verinnerlijkt worden. De stap daarnaartoe
vind ik wel spannend. Wat is er volgens de Minister voor nodig dat je niet alleen
maar oplepelt wat de Holocaust is maar dat je ook die stap verder bereikt? Ik snap
dat het misschien moeilijk is om daar een heel helder, makkelijk antwoord op te geven,
maar we moeten uiteindelijk wel die stap verder zetten. Ik ben benieuwd hoe de Minister
dat ziet.
Minister Wiersma:
Het antwoord vind ik niet zo moeilijk, maar het echt doen en in de praktijk laten
zien vereist een stapeling van een aantal dingen die moeten lukken. Een paar dingen
hebben we bijgesteld. Dat heeft de Kamer ook gedaan. Een aantal dingen gaat lopen,
waarmee het ook echt in die kennisbasis van lerarenopleidingen zit. Wij verwachten
dat dat in 2024–2025 ook gelukt is. We hebben die ondersteuningsstructuur. Die gaat
heel snel lukken. Ook hebben we onder andere in het onderwijsakkoord meer ruimte gemaakt
voor professionalisering. Daar is veel geld voor uitgetrokken. Dat is een aantal uur
per maand of twee dagen per jaar. Dat hangt ervan af hoe je rekent en hoe dat op school
wordt ingevuld. Maar ook dat helpt docenten de ruimte te geven om het tot zich te
nemen en te verinnerlijken. Het is overigens de kern van het amendement-Van de Hul.
Dat nemen we nadrukkelijk ook mee in het toezicht. Dus we hebben een aantal instrumenten,
en een stok achter de deur met het toezicht. De verinnerlijking van die opdracht zit
daar heel nadrukkelijk in, zeg ik graag tegen de heer De Hoop. Die vind ik zelf ook
van belang.
Er is nog een vraag gesteld over programmeren. Wordt dat nu onderdeel van het onderwijs?
Dat verwacht ik eigenlijk niet. Het gaat om een bredere basis van vaardigheden en
niet zozeer om het specifiek inzoomen op één element.
Het aanleren van digitale vaardigheden moet verder gaan dan omgaan met technologie.
Het gaat ook om het weerbaar zijn ten opzichte van fakenieuws et cetera. Digitale
geletterdheid gaat ook verder dan omgaan met technologie; mediawijsheid is genoemd.
Maar wat er precies in de kerndoelen voor digitale geletterdheid moet komen te staan,
is niet aan mij. Daarvoor gaan teams ook met leraren en vakexperts aan de slag. Daar
komen we bij de Kamer op terug. We hebben in januari afgesproken om daar met elkaar
de balans over op te maken. Dan kunnen we dat dus nog een keer met elkaar bespreken.
Dan kom ik bij het tweede blok: de uitgangspunten van het masterplan. Dat we een probleem
hebben, is wel duidelijk. Dat hoor ik terug van leraren, schoolleiders, wetenschappers
maar ook van uw Kamer. Hoewel de conclusies omtrent de omvang van het probleem soms
flink uiteenlopen, is men het over drie dingen eens. Een. De prestaties op basisvaardigheden
gaan gemiddeld gezien achteruit, maar het beeld verschilt wel heel erg per vaardigheid,
per sector en ook per schoolsoort. Twee. Men is het erover eens dat we niet genoeg
zicht hebben op hoe het met de basisvaardigheden gaat. Drie. De daling van de prestaties
is om te keren. We weten dat dat mogelijk is, omdat goede leraren en schoolleiders
dat ook gedaan hebben. Kijk naar het voorbeeld van Heeswijk-Dinther, dat de heer Van
Meenen ook noemde, waar in korte tijd een enorme voorsprong is opgebouwd. Een vertraging
is eigenlijk omgezet in een voorsprong. Daarmee wil ik nadrukkelijk níét zeggen dat
andere leraren en schoolleiders hun werk niet goed zouden doen. We hebben het hier
ook over het volle bord waarbij wij moeten helpen. Wij moeten dus alles klaarzetten
en aanbieden om hen in de gelegenheid te stellen om de kennis en de ervaring die zij
hebben, optimaal in te zetten. Dat is in de huidige omstandigheden – dat hoef ik u
niet te vertellen – ongelofelijk pittig. Het is dus aan ons om hen te helpen daar
zo goed mogelijk mee om te gaan. In die zin hebben leraren – kijk maar naar de afgelopen
twee jaar – dus ook uitstekend werk verricht, want het is de vraag hoe het ervoor
had gestaan als er niet zo veel extra begeleiding en hulp van die leraren was geweest.
In die zin mogen we ons gelukkig prijzen met hun inzet en moeten we dat dus ook ondersteunen.
Voorzitter. Mijn uitgangspunten voor dit plan. Dit plan komt heel nadrukkelijk uit
het coalitieakkoord voort. Daar zitten ook een aantal gedachtes achter. Eén gedachte
is om niet alleen maar een smak geld naar het onderwijs te gooien en vervolgens te
zeggen: succes ermee. Dat is geen hulp maar het verschuiven van een probleem. Ik wil
scholen dus écht helpen door ook betere ondersteuning voor hen te regelen. Dat is
op verzoek, maar wij vragen wel hoe we kunnen helpen en zeggen niet alleen maar: dit
en dat moeten jullie doen. Ik wil juist helpen, omdat ik weet dat scholen weten wat
ze moeten doen. Daar vertrouw ik op. We gaan ze ook helpen met de effectieve interventies
et cetera. Daar kom ik zo op. Maar het regelen van die betere ondersteuning voor hen
is voor mij een van de belangrijke uitgangspunten van dit coalitieakkoord. Twee. Voor
de ondersteuning hebben scholen in het verleden te veel moeten aankloppen bij marktpartijen.
Dat moet, mijns inziens, veel meer een publieke taak worden. In deze ondersteuning
moet naar evidence informed werken vanzelfsprekend worden. Drie. De ondersteuning
betekent dat we beter moeten monitoren, niet alleen om te kijken of het geld goed
wordt besteed, maar ook om te kijken waar de hulp het hardst nodig is, zodat we weten
waar we nog meer moeten helpen. Vier. Als je scholen echt ondersteunt aan de voorkant,
dan mag je met goede monitoring ook wel wat scherper zijn aan de achterkant, door
middel van een heldere opdracht aan scholen, een goede verantwoording van wat er met
het extra geld gebeurt en het hoger leggen van de lat vanuit het toezicht.
Laat ik duidelijk zijn: de regie ligt bij scholen en leraren. Hun onderwijs in de
basisvaardigheden moet verbeterd worden. Onze inzet is erop gericht dat we hen helpen
en ondersteunen waar mogelijk. Ik benadruk dat, omdat het beeld is dat iemand het
dan beter weet. Dat is niet zo. Ik vind dat wij de hulp moeten bieden om ervoor te
zorgen dat ze het goed kunnen doen. De echte expert is natuurlijk de leraar. Die kent
zijn leerlingen en zijn vak. Die leraar zit hartstikke vol. We kennen allemaal de
oorzaak daarvan. Ik wil de leraar dan ook ontzorgen, ondersteunen en versterken. Dat
doe ik met de inzet van basisteams, specifiek bij de scholen waar het het meest nodig
is. We tuigen er geen honderdduizenden op. Dat gaat niet lukken. We doen het wel voor
de 150 scholen waarvan we zeggen «daar is de nood acuut; daar moeten we zijn.» We
willen hen ontzorgen. Dat is daar één onderdeel van. Uiteindelijk is dit masterplan
er om een veel grotere beweging te maken naar het beste onderwijs door de beste leraren.
De leraar is daarbij inderdaad in poleposition. Zo noemde de heer Segers dat. Dat
is het doel.
Er waren een aantal vragen. Daar kom ik dan zo op.
De heer Beertema (PVV):
De Minister schetst een traject zoals het zou kunnen zijn. Ik heb toch een paar onzekerheden.
De Minister noemt 150 scholen. Mijn vraag is dan: weten die scholen zelf dat ze op
de nominatie staan voor die hulp? Zijn de scholen er zelf van overtuigd dat hun kwaliteit
zo te wensen overlaat dat er interventies nodig zijn? Hoe gaat dat dan? Is het aan
de schoolleider om te bellen? Naar wie belt hij? Zegt hij dan: kom alsjeblieft helpen,
want wij kunnen het niet; wij doen het niet goed? Zijn die scholen er zelf van overtuigd
dat ze onder de maat zitten? Zijn ze zich ervan bewust dat ze die interventies nodig
hebben? En hoe komt dat dan tot stand?
Minister Wiersma:
Dat is een goede, terechte vraag. Het is deels gewoon een zoektocht. Wij hebben natuurlijk
wel een beeld van de scholen. De inspectie heeft er een beeld van. Wij zullen daar
natuurlijk ook een beeld uit destilleren. Daar zullen we scholen mee benaderen. Dat
doen we vanuit de gedachte: we zien dat er op jullie school heel wat problemen bij
elkaar komen; jullie zitten met de handen in het haar; hoe kunnen wij helpen om de
opdracht waar we met z'n allen voor staan, te realiseren?
Het is een zoektocht hoe we dat gaan doen. We zullen dat door middel van intakes doen.
Ik zal zo meteen bij het blok over wat we gaan doen, vertellen wat er uit de eerste
gesprekken met scholen komt. Waar hebben ze dan behoefte aan? Zo kan ik u daar een
beetje een beeld van geven. Het is nadrukkelijk de bedoeling om alles wat we al weten,
daar ook voor te gaan gebruiken. Vervolgens bieden we dan hulp aan. We bieden de subsidie
aan 500 scholen aan. Niet elke school krijgt automatisch de volledige begeleiding.
Dat doen we overigens op verzoek. Ik wil die echter wel kunnen bieden. Dat is mijn
doel. Vervolgens wil je die structuur aan meer scholen kunnen bieden, als dat nodig
is. Mijn doel is uiteindelijk dat je gedurende de komende jaren op geregelde momenten
kunt instappen om met een plan beter te worden. Dat zijn we nu aan het uitwerken.
De Kamer ontvangt daar ergens in de zomer nog de uitwerking van.
Dan is er een vraag gesteld over ... O, sorry.
De voorzitter:
De heer Beertema mag drie vragen stellen. Dit wordt zijn tweede.
De heer Beertema (PVV):
Ik heb een vraag over de 150 scholen die het ministerie in beeld heeft. Die scholen
weten zelf ook dat ze in beeld zijn. Vanuit het departement kan er een prikkel uitgaan:
wij hebben wat te bieden; maak daar gebruik van. Het is dus niet helemaal vrijblijvend?
Minister Wiersma:
Dat is de opzet. De opzet is natuurlijk gericht op helpen. Ik kan mij eerlijk gezegd
geen school voorstellen die niet met de handen in het haar zit op die plekken. We
kennen die allemaal; die scholen staan op ingewikkelde plekken, waar het lerarentekort
ook het grootst is. Ik ken ook steden waar scholen staan die nooit een lerarentekort
hebben. Daar zijn wachtlijsten en hebben ze het allemaal fantastisch voor elkaar.
Tegen die scholen zeg ik: help de scholen waar het soms niet zo goed gaat. Tegen onszelf
zeg ik: help die scholen ook, zowel om het inzichtelijk te maken, hen daarin mee te
nemen als door hun hulp aan te bieden. Vervolgens moeten ze er natuurlijk zelf mee
aan de slag. Dat wijst zichzelf. Dat is de gedachte die we hebben. Dat zijn we nu
aan het doen. Dat betekent dat we dit nu in beeld aan het brengen zijn.
De heer Beertema (PVV):
Eigenlijk was het niet een echte vraag van mij. Het was meer een aansporing van de
Minister om het antwoord aan mij af te maken.
De heer Bisschop (SGP):
Die tweede ben je kwijt, jongen.
Minister Wiersma:
Dat is wel creatief van de heer Beertema.
Wat is de samenhang tussen het masterplan en het lerarentekort. Zijn die ambities
nou reëel? Voor veel acties uit het masterplan is goed onderwijspersoneel essentieel.
Er is een lerarentekort. De heer Kwint zei volgens mij: dat is geen reden om stil
te zitten, op verschillende vlakken niet. Ik realiseer me dat dat ook best pittig
is. Daarom zeg ik heel vaak dat het geen kwestie is van meer werk, maar wel van meer
focus en betere hulp. Dat is mijn motto voor de uitvoering.
Met het onderwijsakkoord hebben we een aantal stappen gezet om het beroep aantrekkelijker
te maken. Dat is goed om je te realiseren. Het is ook aantrekkelijker voor zittend
personeel om nog beter te worden door professionalisering. Ook dat zit erin. Ik noemde
net al het aantal uren dat we daarvoor hebben. Het wordt aantrekkelijker voor zittend
personeel om dan misschien het aantal werkzame uren uit te breiden. Het wordt aantrekkelijker
voor de schoolleiders en bestuurders om mensen in vaste dienst te nemen of om als
schoolleider aan de start te willen verschijnen. Ook wordt het aantrekkelijker voor
potentiële leraren om toch voor het mooie beroep van leraar te kiezen. Via de basisteams
wil ik docenten ontzorgen, zodat ze hun tijd en ruimte maximaal kunnen benutten. Ik
kom er in het volgende blok op hoe dat er precies uitziet.
De heer Goudzwaard vroeg of dit de oplossing is die men nodig heeft om een bypass
te voorkomen. Ik zou zeggen: dé oplossing moet we met elkaar uit allerlei blokken
op elkaar gaan stapelen. Er is geen silver bullet, maar ik hoop wel dat het onderwijs
met deze aanpak, gestructureerd met een aantal andere elementen, gericht aan de slag
kan. Het is dus geen bypass, maar het moet eraan bijdragen dat de basis echt op orde
is. Het is een belangrijke bouwsteen daarvoor.
Voorzitter. Wanneer krijgen we de plannen van dit kabinet voor de aanpak van het duurzame
lerarentekort? Dat was een vraag van de heer Kwint. Dat is een terechte vraag. Dit
is ook echt on top of my mind. Ik zou zeggen dat dit eigenlijk de hoogste prioriteit
heeft, want misschien is dit wel het tekort aller tekorten. Want als we heel veel
mensen nodig hebben, maar we niet meer de mensen hebben die ze kunnen opleiden, dan
hebben we een groot probleem. Ik denk dat we op veel scholen zien dat het ongelofelijk
moeilijk is en dat ze met de handen in het haar zitten. Het neigt echt naar onverantwoord.
Dat vraagt een sterke aanpak. Daar kom ik snel mee, samen met mijn collega Dijkgraaf.
Voor de zomer ontvangt de Kamer een brief over de aanpak van de tekorten in het onderwijs.
Dan kom ik op het derde blok: wat gaan we dan doen? Nu moet u mij in de gaten houden,
voorzitter, want ik heb hier veel vragen over gekregen. Ik ga proberen het snel te
doen. In mei hebben we het startschot gegeven voor het masterplan. Daarmee willen
we zorgen voor een duurzame en aantoonbare verbetering van basisvaardigheden. Ik heb
de ambitie om u halfjaarlijks over het verloop van die nadere uitwerking van het plan
te informeren. Na het zomerreces doe ik dat voor de eerste keer. Maar de uitwerking
is al stevig aan de gang. De afgelopen maanden hebben we een aantal stappen gezet.
Ik noemde al het onderwijsakkoord en meer tijd om te ontwikkelen. Op zeer korte termijn
stel ik een subsidieregeling – daar hadden we het net over – beschikbaar waarmee meer
dan 500 scholen op basis van bewezen effectieve interventies de basisvaardigheden
kunnen verbeteren. We hebben hier recent een debat gehad over het Nationaal Programma
Onderwijs. De lessen daaruit nemen we daar nadrukkelijk in mee. De moties die de Kamer
daar de afgelopen jaren op heeft ingediend, zullen we beschouwen als aanmoediging
en zullen ook hierin verwerkt worden.
Voor 150 scholen binnen deze subsidieregeling is ondersteuning met de basisteams mogelijk.
Daar is al veel over gesproken. Daar zijn soms ook misverstanden over geweest. Die
teams nemen nadrukkelijk niet de rol van de schoolleider over. Er komt ook niet iemand
de school binnengereden voor een hoog uurtarief, die net weer vertrekt op het moment
dat de les begint en die maar eens even gaat vertellen hoe het gaat en hoe het anders
moet. Nee, het is vraaggestuurd. Het is op verzoek ondersteunen en ontzorgen. Op welke
gebieden dat gebeurt, hangt ook van de vraag af. Dat is wat we nu met scholen bespreken.
Het gaat om een basisbehoefte.
Vier. Een scherpe inzet betekent ook scherpe monitoring. Na het zomerreces komt daar
een uitgebreid plan voor. Ik ben ook benieuwd of uw Kamer daarvan denkt dat dat voldoende
inzicht gaat geven of dat er nog meer voor nodig is. Daarnaast zetten we in op heldere
kaders vanuit de overheid. Het is al genoemd: het curriculum is een duidelijke opdracht.
Na ons recente debat wordt er gewerkt aan de versterking van het curriculum met de
prioriteit op de basisvaardigheden. Vanuit de inspectie gaat dan vervolgens ook de
lat omhoog ten aanzien van het toezicht op de basisvaardigheden. Uw Kamer krijgt van
mij nog een brief op basis van de plannen die in het coalitieakkoord staan over toezicht
en de handhaving daarop. Ook daar zijn we nu volop mee aan het werk.
Dan een aantal vragen die ik hopelijk deels heb beantwoord, dus ik doe het iets globaler,
maar ik hoor het wel van de Kamerleden op het moment dat het niet voldoende is. Er
zijn een aantal vragen van D66, de SP, de VVD, eigenlijk van de meesten van u, over
de invulling van de basisteams. Het is onwenselijk als we goede mensen wegtrekken
uit het onderwijs. Die zorg is terecht; die heb ik ook. Sterker nog, dat hebben we
soms gezien bij het NPO. Dat is het laatste wat ik wil, dus ik probeer nu al in het
ontwerp na te denken over hoe we dat voorkomen. De hulpvraag staat centraal. De hulp
is specifiek voor scholen die het het meest moeilijk hebben. Ik vind dat we aan al
die hulpvragen moeten voldoen en dat het ook veel meer dan nu – zeg ik heel eerlijk;
dat is mijn inzicht na een paar maanden – een publieke taak moet zijn om scholen hierin
te ondersteunen. Ik vind ook dat het ministerie daar soms hands-on moet zijn. Ik kom
daar straks op.
De heer Peters zei: we hebben vroeger zo'n structuur gehad; zijn we die eigenlijk
niet opnieuw aan het uitvinden? Ik denk dat je in het onderwijs soms ziet dat je heel
veel vraagt en dan hoopt dat het ontstaat, maar dat de hulp die nodig is om het te
kunnen laten ontstaan, soms te veel achterwege blijft. Dan moet je met elkaar zoeken
naar hoe je dat gaat inrichten. Als we beter zicht hebben op wat scholen echt nodig
hebben, dan kunnen we die hulp daar meer onderdeel van maken, ook van mijn ministerie.
Voor de eerste scholen die we hulp willen aanbieden, is het niet realistisch om dat
op korte termijn meteen helemaal volledig zo te doen zoals we het uiteindelijk zouden
willen. Ik wil bij een reële behoefte nu ook geen nee verkopen, dus ik wil die stappen
zetten, maar ik ga dan wel meteen een stevige stap zetten in het beperken van het
gebruik van private partijen. Dat is ook in lijn met wat door de Kamer gevraagd wordt.
Dat doen we al meteen in de eerste ronde van de openstelling. Ik wil dat op de volgende
manier doen, waarmee ik ook invulling probeer te geven aan de moties van onder anderen
de heer Kwint. Daar kom ik overigens nog met een aparte brief voor de zomer op terug,
maar ik geef nu in ieder geval al een voorproefje. Voor hulpvragen op het terrein
van bijvoorbeeld vakinhoudelijke expertise op taal, maar ook digitale geletterdheid,
zijn publieke partijen zoals Kennisnet en SLO beschikbaar. Die hebben kennis. We gaan
kijken hoe we die kennis nog beter kunnen bundelen en ontsluiten. Maar soms is niet
op alle terreinen publieke expertise beschikbaar, bijvoorbeeld op het gebied van effectief
klassenmanagement of feedback geven. Ik wil met de partijen die we dan nodig hebben,
kijken hoe we commerciële partijen daarin ontmoedigen en reguleren, zeker in de eerste
fase. Ik vind dat we dat uiteindelijk meer publiek moeten maken, maar in de eerste
fase ontkom ik er niet aan om dat wat er is te benutten, want anders zouden we het
onderwijs ook tekortdoen. Waar deze partijen wel gebruikt worden, zal dat tegen een
vast tarief zijn en ook met een keurmerk. Daar wil ik ook stappen op zetten. Zo bouwen
we uiteindelijk expertise op om duurzame oplossingen te bieden op scholen. We zullen
die ook in onze eigen ondersteuningsinfrastructuur moeten gaan incorporeren.
De vraag van de heer Van Meenen is eigenlijk in het verlengde daarvan: hoe ziet u
dat keurmerk om de markt te reguleren voor zich? De branche neemt hier nu zelf het
initiatief. Ik sluit daarbij aan. Mogelijk verscherp ik daarmee de eigen voorwaarden
op tarief, zoals ik net noemde, maar mijn inzet is dat scholen goede hulp krijgen
voor een redelijk tarief. Dat moet het uitgangspunt voor zo'n keurmerk zijn. Mijn
inzet is dat dit keurmerk er is op het moment dat de basisteams van start gaan, dus
dat we daar meteen mee beginnen.
De heer Van Meenen (D66):
Ik wil even terug naar de hulpvraag. De Minister zegt, en dat begrijp ik ook goed,
dat de hulpvraag centraal staat. We gaan dus geen hulp opleggen, want dat werkt natuurlijk
niet. Maar tegelijkertijd ga ik er wel van uit dat het bij die geselecteerde scholen
ook niet zo kan zijn dat er geen hulpvraag is. Hoe kijkt de Minister daarnaar? Die
verbetering moet er namelijk wel komen. Het kan niet vrijblijvend zijn of er wel of
niet behoefte is aan hulp. Er moet iets gebeuren. Hoe ziet hij dat?
Minister Wiersma:
Dat deel ik met de heer Van Meenen. Wij denken dat wij dat in beeld kunnen brengen;
dat zijn we nu ook aan het doen. Er was net ook een discussie over de subsidies en
het woud aan mogelijkheden. Daar wordt terecht voor gewaarschuwd. De reden dat we
dit nu doen, is ook wel de les uit het Nationaal Programma Onderwijs. We willen zeker
weten dat de bewezen effectieve methoden een rol spelen, dat dit op de goede manier
gebruikt wordt en dat er ook resultaat geboekt wordt. We willen daar dus in het begin
van leren, maar ook wat specifieker zijn. Dat geldt ook voor de selectie van scholen.
Het is natuurlijk wel zo dat er een spanning zit: als je school te boek staat als
«het gaat slecht, fout et cetera», dan wordt een school ook niet geholpen. Wij zullen
het op een integere manier doen, helpend en aansluitend bij scholen waarvan ik zeker
weet dat die maar wat graag hierbij hulp aanbieden. Dat is in ieder geval wat wij
nu zien. Maar ik ga niet een of andere zwarte lijst publiceren met scholen die hier
nu op het lijstje staan. Wat mij betreft zijn het scholen die, conform uw voorbeeld
van Heeswijk-Dinther, dit heel snel weten om te buigen. Dat zou ik heel mooi vinden.
Die hoop spreek ik dus uit. Maar daar zijn we erg scherp op, kan ik u verzekeren.
De heer Van Meenen (D66):
Mijn vervolgvraag is: kunnen scholen ook geholpen worden bij het formuleren van de
hulpvraag? Want als je er zelf blijkbaar niet in geslaagd bent om tot goed onderwijs
te komen voor rekenen of taal of misschien allebei, is het nog best lastig om de hulpvraag
te formuleren. Mijn vraag is: gaan we dan iets dergelijks doen als bij het Nationaal
Programma Onderwijs, namelijk dat er een soort hulpmenu is waar je uit kunt kiezen?
Want ook die basisteams zullen weer moeten werken met bewezen effectieve methoden
om te helpen. Het moet wel werken.
Minister Wiersma:
Het is en-en; het is allebei waar. De menukaart, de hulp die we aanreiken voor wat
werkt en waar je uit kunt putten, is voor iedereen die hieraan mee gaat doen. Dat
begint met 500, maar ik wil eigenlijk dat we er elk halfjaar iets aan toevoegen. Dat
geldt ook voor het budget. Dat bouwt dus ook op naar, uiteindelijk, een veel groter
bedrag. Die opbouw hebben we met elkaar in de coalitie ook afgesproken. Die opbouw
zal er dus komen, ook in aantallen scholen. Ik wil die kentering ook snel zien, dus
daarvoor geldt dit, maar er gaat nog een stap aan vooraf voor die 150. Dat is een
intake. Die zijn we nu aan het doen met scholen. Daar horen we ook waar zij behoefte
aan hebben. We merken dat dat inderdaad een lastige vraag is. In het begin is er dan
een beetje gelach en zegt men: ja, een extra leraar. Ja, dat snap ik. Maar vervolgens
kom je nadrukkelijk tot de kern, en die is best wel breed. Soms is opeens een data-analist
nodig, soms wil men hulp bij ouderbetrokkenheid op de school krijgen, soms gaat het
om iemand die iets kan nakijken of om ondersteuning in de klas. Het is een heel palet.
Daarom ben ik er ook voorzichtig mee om te zeggen: dit is het. Want wij merken in
de intake dat het heel breed is.
Wij gaan hiervan leren, omdat ik de ambitie heb dat we dit binnen het ministerie meer
hands-on zelf kunnen aanbieden in de toekomst. Ik vind dat dat onze taak is. Als iemand
het moeilijk heeft, ga je helpen en gooi je niet alleen geld over de schutting. We
gaan hier dus van leren, maar het is en-en: aan de voorkant, met methodes en de menukaart,
maar ook meteen de vraag stellen hoe we kunnen helpen. Als dat niet meteen tot een
antwoord leidt, gaan wij natuurlijk zoeken hoe we dat kunnen doen. Daarom ook 150,
want het zal gewoon zoeken zijn of we dat goed kunnen doen voor die 150.
Voorzitter. De heer Kwint – hij zit niet meer in de zaal – vroeg of dit is afgestemd.
Ja, dit is afgestemd, maar dit wordt eigenlijk de hele tijd afgestemd, nu, in de Kamer,
maar ook met alle partijen. Er zijn ook allerlei partijen die input hebben geleverd.
Dat is terecht en ook heel behulpzaam. Ik zie dit overleg en de komende weken als
een manier ... Daarom organiseer ik – niet alleen ik, maar ook onze ambtenaren – de
komende weken allerlei sessies. Daar kan je op inschrijven, dus ik zou u allen en
ook mensen die kijken willen uitnodigen om dat te doen. Ik zal het op de socials van
het ministerie en van mij ook nog een keer laten zien. Dat helpt om scherp te krijgen
hoe we het op een succesvolle manier gaan doen. Dus de zorgen zijn allemaal goed,
maar ik houd wel van zorgen met oplossingen. Die probeer ik nu te vinden bij al die
partijen die daar soms ideeën over hebben. Dat zijn ook hele goede ideeën. Die afstemming
vindt dus eigenlijk permanent plaats. Dit is een sneeuwbal die we starten en moeten
laten rollen. Dat moeten we echt wel jarenlang doen, zo tien jaar en misschien wel
langer, denk ik. Dit is echt een grote opdracht voor ons allen en die gaat verder
dan hoe wij hier zitten.
Dan had ik nog een vraag van de fractie van JA21, die vroeg om een reactie op het
feit dat scholen ondersteuning vanuit het ministerie wellicht eerder ervaren als een
steen om de nek dan als hulp. Daarom is het ook vraaggestuurd. Daarom is die opzet
gekozen, om hen op alle mogelijke manieren te helpen. Als je met de handen in het
haar zit, is dit denk ik eerder iets waar je heel blij mee bent. Ik snap wel dat daar
soms argwaan en cynisme zit. Misschien heeft iemand van de overheid je weleens verteld
hoe het moest en je daarna met de gebakken peren laten zitten. Ik kan niet garanderen
dat we alle gebakken peren hebben opgelost, maar ik kan wel garanderen dat ik, waar
die gebakken peren het grootst zijn, de hulp maximaal wil inzetten, met alles wat
wij in ons hebben. Dat is gegeven de omstandigheden soms best pittig, maar juist die
pittige omstandigheden liggen altijd op het bordje van de school. Ik moet proberen
om daarbij een beetje te helpen en om dingen over te nemen. Dat is voor ons ook zoeken
en nieuw, maar ik ga het wel proberen.
Daarmee zijn we op de reflectie van de heer Peters gekomen. Hij had het over de oude
onderwijsbegeleidingsdiensten. Het geld is op een gegeven moment naar de scholen gegaan.
Dat is hier ook de discussie. Sommige schoolbesturen en een aantal onderwijspartijen
hebben het over de versnippering van subsidies. Dat is een terecht punt. Kun je dat
niet beter allemaal in één keer doen? Dat hebben we in de afgelopen jaren natuurlijk
ook gedaan. Dit is niet voor het eerst dat er geld naar scholen gaat, maar de vraag
is wel of we altijd zien wat we wilden zien. Ik denk dat we daar ook reëel in moeten
zijn. Alleen geld geven ervaar ik niet als echte hulp en echte betrokkenheid. Ik vind
dat we die hulp anders moeten vertalen. Daarmee gaan we inderdaad weer een stukje
terug naar vroeger, zo zeg ik tegen de heer Peters, die daar vast geen moeite mee
heeft. We gaan meer naar een vorm van begeleiding en ondersteuning. Ik wilde niks
uitlokken, voorzitter.
De voorzitter:
Te laat. U heeft op dit punt twee interrupties, eerst van meneer Goudzwaard.
De heer Goudzwaard (JA21):
Volgens mij had ik nog een vraag bij de Minister neergelegd over de basisbrigades.
Hebben wij het dan over bevoegde docenten?
Minister Wiersma:
Sorry, ik dacht dat ik die al had gehad. Nee, het zijn geen leraren die het onderwijs
overnemen. Het zijn mensen die juist komen ondersteunen en helpen, met de gedachte
dat de leraar heel goed weet wat nodig is. Er zijn natuurlijk wel scholen die een
ongelofelijk lerarentekort hebben. Waar we kunnen, zullen we helpen zoeken. Dat doen
we uiteraard graag. Maar dit zijn niet mensen die de leraar komen vervangen. Ik zei
heel nadrukkelijk: die is de expert en heeft de regie, en die staat voorop. Dat probeerde
ik net ook te zeggen, maar het is goed dat u die bevestiging nog een keer vraagt.
Ik denk dat ik daarmee de vraag beantwoord heb.
De heer Goudzwaard (JA21):
Ik ga hier nog even op door. Er zijn genoeg mensen die in het bedrijfsleven hebben
gewerkt en die hebben meegemaakt dat er een projectmanager langskwam om de operatie
te verbeteren. Soms is er een heisessie van een week, waarna het roer omgaat, maar
vervolgens beklijft de methodiek niet. Ik denk dat we daar boeken vol over kunnen
schrijven. Zou de Minister kunnen reflecteren op hoe hij dit kan voorkomen bij de
basisbrigades?
Minister Wiersma:
Dat doe ik maar al te graag, maar om heel eerlijk te zijn: dat doe ik zo ongeveer
al de hele termijn die ik hier aan het uitdragen ben. Ik heb u gehoord, dus ik reflecteer
daarop in mijn hele termijn, in alle antwoorden die ik heb gegeven. We leren van de
inzet van commerciële bureaus. Ik heb mijn reflectie gegeven op hoe wij in het verleden
hulp hebben aangeboden en op hoe dat soms ervaren is. Ik wil echte hulp bieden, ik
wil naar de tarieven kijken, ik wil een keurmerk en ik wil voorkomen dat we de commerciële
markt spekken. Dat wil ik allemaal niet. Ik wil dat we het zelf organiseren, maar
wel op een manier die werkt voor de scholen, met de leraar in poleposition, zoals
de heer Segers zei. Ik heb dat antwoord geprobeerd te geven. Ik heb nu een korte samenvatting
daarvan nog een keer gegeven, in de hoop dat dat ... Anders moet u vooral doorvragen,
want dan heb ik niet precies in de gaten waar de grote zorg exact zit. Ik wil juist
leren van waar we het niet goed hebben zien gaan. U bent kritisch geweest op het Nationaal
Programma Onderwijs. Ik heb bewust gezegd dat we daarom een aantal dingen anders doen.
Dat was geen subsidieregeling en daar konden we niet specifiek op sturen, maar dat
doen we hier wel. Er zijn dus een aantal dingen die we heel nadrukkelijk anders gaan
doen, vanwege de punten die de heer Goudzwaard noemt.
De heer Goudzwaard (JA21):
Dit is mijn laatste vraag. De reden waarom ik deze vraag stel, is omdat er een kopje
in uw brief staat: «Duidelijke opdracht aan het funderend onderwijs». Misschien mag
ik heel even kort drie zinnen opnoemen. Daarna kom ik direct met mijn vraag. «De verwachtingen
voor het onderwijs zijn torenhoog, en terecht. Deze verwachtingen zijn echter al jarenlang
slecht geformuleerd. Daar hebben leraren en schoolleiders elke dag last van. De opdracht
is te vaag, te open en met een onduidelijke ambitie». Als ik de Minister nu hoor praten
over de basisbrigades, dan denk ik: die opdracht is nog enigszins vaag en open te
noemen met een ietwat onduidelijke ambitie. Mocht u het daar niet mee eens zijn, dan
hoor ik graag hoe u daarnaar kijkt.
Minister Wiersma:
Nee, ik ben het er niet mee eens, maar dat is niet zo heel relevant. Er zit een zorg
onder. Ik ben het er niet mee eens, omdat ik overtuigd ben van wat ik naar de Kamer
heb gestuurd. Dat is logisch. Dat kan ik wel zeggen, maar daar heeft u niet zo veel
aan. Er zit een zorg onder. Die is terecht. Dat is namelijk dat dat bord vol is. Ik
kom zo nog op de curriculumherziening, maar daar hebben we hier ook een debat over
gehad. Toen hebben we, met een groot deel van uw Kamer, gezegd dat er eerst een focus
moet komen op de basisvaardigheden. We moeten namelijk weten wat het leerplan is en
welke focus we daarin aanbrengen. Leerdoelen zijn relatief vaag. Dat wordt daarmee
bedoeld. Een kind leert lezen. Oké, maar wat dan? Dat kan zelfs muzieknoten zijn.
We moeten dat specificeren. Daar zijn we nu mee gestart. Daar hebben we in de Kamer
de opdracht voor geformuleerd. Die zijn we nu aan het uitvoeren. Ik kom zo terug op
hoe het daarmee staat. Maar dat is heel nadrukkelijk een belangrijk aspect van die
zorg. Tegelijkertijd weten we dat dit een traject is. Voordat ik er was, zat de Kamer
elkaar daar al een aantal jaren mee in de haren. Ik had graag gewild dat dat niet
meer nodig was en dat we het al hadden gestart, maar we gaan het nu in ieder geval
alsnog versneld doen. We gaan het versimpeld doen en niet met allerlei grootse en
megalomane plannen. Dat moet daarin voorzien.
Het is een terechte vraag. Ik vind dat je niet ... Ik geef bewust uitgebreid antwoord,
omdat er een zorg onder zit die ik snap: hoe ga je tot die tijd al hulp krijgen in
de klaslokalen bij het aanbrengen van die focus? Ik vind niet dat dat alleen maar
via zo'n basisteam zou moeten gebeuren op scholen waar het het meest hard nodig is.
Ik vind dat wij met praktische tips ook moeten helpen hoe je dat kan doen. Die opdracht
formuleert u eigenlijk in mijn richting. Ik vind dat dat ook van belang is. Ik vind
dat wij dat in de komende weken tot bijna praktische hulpmiddelen moeten laten komen,
dus niet alleen in de menukaart met de interventies, maar ook: hoe ga je het gesprek
aan in de lerarenkamer over wat we wel en niet gaan doen? Daar heeft u dus een terecht
punt.
Dan over de basisteams. U zei in de eerste termijn nog dat die zich alleen richten
op basisonderwijs. Dat is niet het geval. Het is voor heel het funderend onderwijs,
dus ook voor het voortgezet onderwijs. Maar die hebben juist de rolvraag gestuurd,
dus daar steken wij de hand uit. Dan kijken we, reiken we de hand, vragen we wat nodig
is, helpen we daarbij om dat te formuleren, om dat vervolgens te realiseren met elkaar.
Dat is de filosofie daarachter. We gaan ontdekken wat er dan op ons afkomt en hoe
dat werkt. Een voorbeeldje: er komt van alles wat we dan horen van scholen, van leesconsulenten
tot hulp met taalbeleid, formatief evalueren, effectief klassenmanagement, feedback
geven, een toetsexpert, opzetten van ouderbetrokkenheid, data-analisten, monitoring
en soms eventmanagers. Het is ongelofelijk breed. Wij gaan dus ook kijken wat de echte
hulp is die nodig is. Vervolgens gaan we daar een plan van maken. We gaan dan met
de Kamer delen wat we daarvan leren.
Voorzitter: De Hoop
De voorzitter:
De heer Peters heeft ook een interruptie.
De heer Peters (CDA):
Ik heb geschiedenis gestudeerd. Ooit hadden wij onderwijsbegeleidingsdiensten. Dat
vonden we niks, want dat was allemaal publiek en gedwongen winkelnering en helemaal
niet prettig blijkbaar. Toen dachten we: «Nee, dat moet veel flexibeler. We maken
het privaat. Dan kunnen we inspelen op de echte vraag van scholen en dat doen.» Dat
hebben we gedaan. Nu komen we tot de conclusie dat het niet werkt en maken we het
weer publiek. Hoe zit dat nou precies? Als wij blijkbaar vinden dat het niet goed
gaat nu het privaat is, is het dan niet mogelijk dat we in ieder geval samen met die
mensen leren wat er niet goed ging toen het publiek was, zodat we dat niet nog een
keer doen? Ik weet dat je van geschiedenis niet zó kunt leren, maar misschien kan
het toch enigszins.
Minister Wiersma:
En dat van een VVD'er! Er is lerend vermogen ... Ik zie dat u iets wilt zeggen.
De heer Peters (CDA):
U lokt het echt uit. Laten we zeggen dat liberalisme en communisme af en toe dicht
bij elkaar liggen.
Minister Wiersma:
Goed zo, u bent in vorm. Het is een genot om naast te zitten, dus dank. Ook dank voor
deze vraag. De oproep is: leer van wat we toen publiek hebben gedaan, wat niet goed
ging en wat mogelijkheden waren om het op een andere manier in te richten; neem dat
mee als we dit weer publiek gaan doen. Ik ben benieuwd wat wij gaan ontdekken als
we dit gaan vragen en wat dat betekent voor onze organisatie. Ik zeg maar eerlijk:
daar zijn we niet meteen op ingericht. Dat zal voor ons ook onderzoeken en ontdekken
zijn. Het is meer een zoektocht waarvan ik merk dat wij die ook leuk vinden, maar
waarbij we ook een beetje gaan zoeken en ontdekken of dat gaat lukken of niet en waar
we dan tegen aanlopen. Dat vinden wij passen bij de manier waarop we willen werken.
Ik denk dat we dat gesprek gedurende die zoektocht vaak met de Kamer gaan voeren.
De heer Peters (CDA):
En met het veld, mag ik hopen.
Minister Wiersma:
Ja.
Voorzitter: Peters
De voorzitter:
Vervolgt u uw betoog. Ik kijk even naar de klok. U praat vlug, maar ... O, u bent
bijna klaar. Goed.
Minister Wiersma:
Ja, ik ga er gewoon heel snel doorheen. Er was nog een vraag gesteld over ingrijpen
wanneer scholen de beschikbare kennis en prestaties niet weten te verbeteren. Daarover
staat in het coalitieakkoord: sturen op kwaliteit en sneller ingrijpen. Daarbij gaat
het om een aantal maatregelen: scherp beoordelen, het toezicht intensiveren, uitbreiding
van ondersteuning aan laag presterende scholen en ook daadkrachtiger sanctioneren,
bijvoorbeeld in de termijn van de herstelopdracht, het verkorten van die trajecten
et cetera. Ik kom nog met een uitwerking van die punten naar uw Kamer toe.
Het meeste heb ik gehad. Er was nog een vraag over de lerende cultuur: hoe gaat de
Minister actief toezicht houden op de ontwikkeling van de lerende cultuur op alle
scholen? Is hij bereid om de inspectie hier ook onderzoek naar te laten doen? Op korte
termijn hebben we de NPO Kenniscommunity gestart. Er loopt ook een programma vanuit
het Groeifonds: Ontwikkelkracht. Dat is juist heel erg gericht op die lerende cultuur.
We hebben het aspect van de professionaliseringsruimte in het onderwijsakkoord, waar
extra uren voor beschikbaar zijn gekomen. Binnen dat programma Ontwikkelkracht wordt
ook echt gericht gewerkt aan de werkwijze voor hoe je zo'n lerende cultuur kan invullen.
De onderwijsinspectie kan scholen en besturen natuurlijk ook actief wijzen op die
elementen en ook op wat er allemaal aan kennis is om die juist te kunnen benutten.
De inspectie heeft ook aangegeven dat ze er verder over aan het nadenken is hoe zij
die rol zelf actiever zou kunnen invullen. Ik zeg ook toe te verkennen in hoeverre
raden van toezicht daarbij kunnen worden betrokken, want je ziet wel dat het aan die
top moet beginnen.
Er zijn vragen gesteld over de lessen die geleerd zijn. Er was een vraag over de bibliotheken.
Ik ga natuurlijk niet bepalen wat er op de menukaart komt, maar we zien natuurlijk
dat bibliotheken heel veel kennis hebben, zowel in het aanbieden van boeken als in
het beschikbaar stellen van mensen om lezen aan te moedigen en om te zorgen dat iemand
die thuis geen boek kan betalen, toch een boek kan lezen of misschien mee naar huis
kan krijgen, maar ook om te helpen bij het stimuleren van leesplezier. Misschien kunnen
bibliotheken ouders ook naar de school trekken om daarmee met elkaar lezen leuker
te maken. We geven dus uiteraard in overweging om dit daarbij te betrekken en om dit
ook in effectieve interventies toe te passen.
Er was ook de vraag of ik bereid ben om een overzicht te maken van succesvolle samenwerkingen
van openbare bibliotheken. Ja, dat ben ik. Het is ook de gezamenlijke ambitie van
mij en de Staatssecretaris Cultuur en Media om de plannen voor het onderwijs en voor
de bibliotheken zo in elkaar te zetten dat ze elkaar versterken. Wij overleggen daar
dus ook samen over. Er wordt op veel plekken ook al succesvol samengewerkt tussen
bibliotheken en scholen. Ik zal in overleg met de VOB inderdaad een overzicht van
deze succesvolle samenwerkingen verstrekken.
Hoe gaat het met het herzien van het curriculum? Loopt dat op schema? Dat was een
vraag van de heer Van Meenen. De afspraak met uw Kamer was om nog voor de zomer te
starten met de kerndoelen taal en rekenen, inclusief referentiekader, en na de zomer
met burgerschap en digitale geletterdheid en om in januari 2023 een tussenbalans op
te maken om eventueel ook andere leergebieden op te pakken. De snelle start met kerndoelen
en examenprogramma's verloopt voorspoedig. Voor deelname aan een kerndoelenteam Nederlandse
taal of rekenen/wiskunde bleek veel animo. De werving en de selectie vinden deze weken
plaats. Op 7 juli hebben zij een startdag. Burgerschap en digitale geletterdheid starten
na de zomer. Dat loopt dus op schema en, voor zover wij nu zien, met enthousiasme.
Dan een vraag over de ontwerpruimte van de kerndoelen. Die gaat uit van 70% van de
onderwijstijd, hoewel hier nog niet over is gesproken. Die 70% in die ontwerpruimte
is onder een vorig kabinet ook met de Kamer gedeeld. Dat is in die zin dus een restant
uit die periode. Het is in die zin ook niet in beton gegoten. Het wordt nu natuurlijk
meegenomen om te voorkomen dat dat onderwijsprogramma helemaal vol wordt geschreven
en dat er ruimte ontstaat die op een verkeerde manier wordt ingevuld. Het is ook de
bedoeling dat er echt 50% ontwerpruimte is voor taal en rekenen. De keuzevrijheid
gaat dus ook niet ten koste van die basisvaardigheden, maar ik denk wel dat het goed
is om te bezien of dit nou is wat nodig is. Want de heer Van Meenen heeft natuurlijk
gelijk: dit zou uit het proces moeten voortvloeien en zou geen automatische input
moeten zijn. Dat je helemaal niks meegeeft, is misschien ook weer onhandig, want dan
weet je niet waar je op uitkomt. Maar dat we in de tussenevaluatie bekijken hoe dit
lijkt, dat lijkt mij verstandig en dat zou mijn voorstel zijn. Dat kunnen we dus doen.
Datzelfde zou ik eigenlijk ook willen voorstellen voor de vraag over persoonsvorming
en socialisatie. Ik heb begrepen dat we eerder afgesproken hebben dat kwalificatie,
socialisatie en persoonsvorming ruimte moeten krijgen in de totale set van kerndoelen.
Basisvaardigheden zijn natuurlijk onderdeel van die totale set. Dus dat is de gedachte,
dat ze in ieder leerdeel kort aan de orde komen, maar dan wel gedifferentieerd. Dus
logischerwijs zullen ze bij burgerschap een veel prominentere plek hebben. Over leersituaties
zou je kunnen zeggen dat die altijd wel ergens kwalificerende, persoonsvormende of
socialiserende kenmerken hebben. Dus je kan het niet altijd uit elkaar trekken. Maar
laten we ook dit punt meenemen in de tussenevaluatie om te kijken wat hier de ervaring
mee is. Als dan blijkt dat dit een prominente plek inneemt of dat het helemaal niet
goed gaat, laten we het dan ook met elkaar aanpassen. Dat kan ik mij voorstellen.
Ik zou willen bekijken hoe dat dan uitpakt.
De voorzitter:
Nou, vooruit, meneer Van Meenen. Kort, hè.
De heer Van Meenen (D66):
Die tussenevaluatie is het moment aan het eind van dit jaar of begin volgend jaar
waarbij je twee dingen gedaan hebt. Dat is in de eerste plaats kijken naar de echte
basisvaardigheden, de basisbasisvaardigheden, zoals de Minister zelf zegt: rekenen
en taal. De vraag is hoever we dan zijn met de ontwikkeling van die kerndoelen en
beheersdoelen, zoals ik ze zelf maar even noem. Tegelijkertijd is dan na de zomer
de start gemaakt met digitale geletterdheid en burgerschap. Maar dat is het dan ook.
Naar meer valt er niet te kijken aan het eind van dit jaar, denk ik. Dus ik heb zelf
niet het beeld dat je dan iets kunt zeggen over socialisatie en persoonsvorming. In
het debat over het curriculum hebben we gezegd dat we eigenlijk af willen van die
– hoe heet het ook alweer? – die rationale, die drieslag. Het klinkt natuurlijk allemaal
fantastisch, maar als het gaat om het curriculum, zou ik dat liever toch iets harder
maken en die persoonsvorming lekker bij de leraar laten en bij het proces van onderwijs
waarbij mensen zich vormen, in plaats van dat we daar allerlei aparte doelen voor
gaan maken. Dit is misschien niet het moment om het hierover te hebben, maar ik verwacht
dus in ieder geval niet dat we daar bij die tussenevaluatie iets zinnigs over kunnen
zeggen.
Minister Wiersma:
Ik geef dit punt zo meteen gewoon mee. We gaan nu net starten en we gaan ook na de
zomer weer starten. Daarna spreken we elkaar half januari. Volgens mij is dit toen
ook in het debat in de Kamer aan de orde gekomen. Dus het gevoelen van de Kamer is
mij welbekend en ik zal dat gevoelen ook overbrengen bij ons.
De heer Van Meenen (D66):
Even voor de helderheid: we krijgen dus niet straks taal- en rekenkerndoelen waarin
ook persoonsvorming een plekje gekregen heeft? Als wiskundeleraar kan ik me daar heel
moeilijk iets bij voorstellen.
Minister Wiersma:
Wij nemen dit mee. Ik heb net gezegd dat ik de gedachte meeneem en dat gevoelen ook.
Ik moet er later op terugkomen, voorzitter. Ik kan er nu niks over zeggen. Ik kan
niet doorzien wat er precies is meegegeven. Ik kan doorzien wat het gevoelen van de
Kamer is geweest. Dat is ook mijn interpretatie. Die geef ik bij dezen dus ook mee;
die deel ik met u. Maar ik hoor ook dat er misschien dingen onder zitten waarvan ik
het verstandig vind dat ik daar even kennis van kan nemen.
De heer Van Meenen (D66):
Als ik nog even mag ...
De voorzitter:
Heel kort.
De heer Van Meenen (D66):
Ook om moties nu te voorkomen. Volgens mij zijn we bezig, ook vanuit het regeerakkoord,
om een probleem op te lossen en dat is dat kinderen niet meer goed kunnen lezen, schrijven
en rekenen. Dat was het oorspronkelijke probleem. Dat gaan we niet oplossen als we
bij rekenen, taal en schrijven ook het nevendoel persoonsvorming of socialisatie erin
gaan brengen. Ze moeten gewoon leren rekenen, lezen en schrijven; niks anders dan
dat.
Minister Wiersma:
De wens van de Kamer is duidelijk. Ik neem die wens dus mee. Dank voor dit punt, want
het is gewoon een goed punt om te maken.
Voorzitter. Ik kom op de vraag van de heer Beertema over mijn visie op rekenen. Ik
vind het belangrijk dat alle leerlingen goed leren rekenen. Dat begint met een duidelijke
onderwijsopdracht aan leraren. Daar hadden we het net over. Op verzoek van de Kamer
laat ik het curriculum daar ook op bijstellen. Dat beschrijft wat kinderen moeten
kunnen en kennen. Verschillende leerlingen hebben ook baat bij verschillende manieren
van lesgeven. Scholen en leraren hebben de expertise en de vrijheid om te bepalen
hoe ze lesgeven. Daarbij stimuleer ik nadrukkelijk – dat is volgens mij ook een breed
gevoel hier – het gebruik van wetenschappelijke inzichten en bewezen effectieve methoden.
Welke didactiek dan exact gebruikt wordt, daarover vraag ik expertise aan het NRO,
om dat dan vervolgens ook een plek te geven in de menukaart.
De heer Bisschop vroeg: verdienen de referentiekaders niet een heroverweging voordat
we overstappen op een nieuw model? De evaluatie van het kader betekent niet dat het
kader wordt afgeserveerd. De evaluatie laat wel zien dat er serieuze mankementen zijn
in het referentiekader. De teams die nu werken aan de bijstelling van de kerndoelen
en de eindtermen voor taal en rekenen en wiskunde, buigen zich nu ook over de toekomst
van dat kader. Dat betekent niet dat we overstappen op een nieuw model. Maar door
kerndoelen en eindtermen concreter op te schrijven en door die te voorzien van de
beheersingsdoelen, zoals de heer Van Meenen ook zegt, is er misschien geen apart referentiekader
meer nodig.
Ik kijk of er nog vragen over zijn. Die over de lerarenopleiding heb ik gehad. Mevrouw
Paul vroeg of ouders betrokken worden. Ik zag haar al naar de microfoon grijpen. Ik
hecht waarde aan de betrokkenheid van ouders en leerlingen, juist ook voor het draagvlak
voor de activiteiten die scholen ondernemen, maar ook voor de handen rond de school,
die er natuurlijk zijn, die helpen om op school dan wel thuis de basisvaardigheden
verder te laten rijpen. Dat punt neem ik dus ook mee in de nadere uitwerking, bijvoorbeeld
bij de subsidieregeling gericht op het versterken van de basisvaardigheden. Zoals
ook in het coalitieakkoord staat, versterken we naast de positie van de ouders ook
de positie van medezeggenschap, schoolleiders en leraren. Het doel is ook dat we in
de plannen toewerken naar instemming van de medezeggenschapsraad daarmee. Dat is het
doel waar we naar toegroeien. In het begin zullen we omwille van de snelheid moeten
kijken wat haalbaar is. Maar daar zit heel nadrukkelijk die betrokkenheid van ouders
en leraren in. In het debat over het NPO zijn er soms ook gevoelens van leraren over
betrokkenheid gedeeld. Daar moeten we ook weer van leren. Dat aanscherpen is dus een
van de leerpunten.
Voorzitter. Ik denk dat ik daarmee de vragen heb gehad, tenzij iemand ...
De heer Bisschop (SGP):
De financiële ondersteuning van de ouderorganisaties.
Minister Wiersma:
Die heb ik inderdaad niet expliciet beantwoord. Ik heb die indirect beantwoord toen
ik zei dat ik het meeneem in de subsidieregeling die er is voor versterking van de
basisvaardigheden. Daar komen plannen voor. Je kunt dan ook plannen indienen die met
ouderbetrokkenheid te maken hebben. Op die wijze kan dat. Ik ga niet generiek van
boven af bepalen wat nodig is. Ik noemde net in het lijstje van zaken die in sommige
intakes naar boven komen, ook de ouderbetrokkenheid. Daar zou je dan ook invulling
aan moeten kunnen geven. Dat kan zijn via het plan dat je dan maakt op school en waar
je subsidie voor krijgt van de overheid.
De voorzitter:
Akkoord. We komen toe aan de tweede termijn van de zijde van de Kamer. De spreektijd
is één minuut. Dat moet kunnen. Meneer De Hoop, aan u het woord.
De heer De Hoop (PvdA):
Voorzitter. Ik zal mijn best doen in één minuut. Er waren een aantal vragen van mij
nog niet helemaal beantwoord. Die zal ik nog even meenemen in mijn tweede termijn.
Voorzitter. De vraag die bij mij blijft hangen, is: waarom gaat dit wél werken? Ik
ben daar nog niet van overtuigd, om het zacht uit te drukken. Ik vind het mooi dat
het principe is dat de leraar leidend is. Maar ik maak me echt zorgen over de teams.
Allereerst wil ik gewoon niet dat de arbeidsmarkt nog verder onder druk komt te staan
door die basisteams, dat de commerciële partijen daar baat bij hebben. De Minister
zegt: dat wil ik aanpakken, het worden geen commerciële partijen. Naar aanleiding
van een interruptie van JA21 hoor ik dat het ook niet leraren zijn. Wie zijn het dan
wel? Het blijft voor mij nog heel onduidelijk op welke manier we het dan inrichten
en hoe dat dan goed uitgevoerd gaat worden, en waarom dat dan wél gaat werken. Met
betrekking tot de menukaart van het NPO heb ik nog gevraagd welke lessen de Minister
daaruit trekt. Hoe gaat hij de beperkingen die ervaren werden door leraren nu voorkomen?
De concrete, meetbare doelen vind ik ook nog niet heel scherp. De Minister geeft aan
dat hij wil informeren en monitoren, maar wat dan? Wat wordt er concreet gemonitord?
Dat is mij ook nog niet duidelijk genoeg.
En dan nog een laatste punt over het burgerschapsonderwijs. Het is fijn dat de verinnerlijking
meegenomen wordt in de lerarenopleidingen, maar het gaat mij er vooral om, om die
verinnerlijking bij de leerlingen te krijgen, dus niet alleen toetsen op kennis. Misschien
wil de Minister daar ook nog op ingaan.
Volgens mij had ik al gezegd dat ik een tweeminutendebat wil, toch, voorzitter? Ja,
top.
De voorzitter:
Daar zou u mee beginnen, denk ik. Meneer Goudzwaard.
De heer Goudzwaard (JA21):
Geen inbreng, voorzitter.
De voorzitter:
Een goed voorbeeld. Meneer Van Meenen.
De heer Van Meenen (D66):
Voorzitter. Ik heb heel veel vertrouwen in deze Minister. Hij weet wat hem te doen
staat. Hij heeft natuurlijk een prachtig regeerakkoord om hem daar af en toe aan te
herinneren. Maar ik heb in de afgelopen jaren gemerkt dat er bij dit onderwerp, basisvaardigheden
en het curriculum, heel veel krachten bezig zijn om het steeds breder te maken dan
het eigenlijk zou moeten zijn. Ik heb er in mijn bijdrage en in mijn interrupties
al op gewezen, maar ik roep de Minister op: houd koers, alsjeblieft. Houd eraan vast.
Het grote probleem, ook ten aanzien van kansenongelijkheid in dit land ... Alle kinderen
hebben het recht om op school te leren lezen, rekenen en schrijven. Er zijn kinderen
die dat nergens anders zullen leren. Ze hebben het keihard nodig. Dat is het grote
basisprobleem. Laat de Minister zich alsjeblieft niet afleiden daarvan. We gaan het
allemaal meemaken. Ik hoop dat we bij de tussenstand in januari kunnen zien dat het
ook tot succes leidt, tot een glashelder programma voor wat we van scholen verwachten
en voor hoe we hen daarin kunnen bijstaan met dit plan.
Dan nog één aspect, als ik dat noemen mag, namelijk de hoeveelheid tijd. We hebben
bij Curriculum.nu gezien dat er een overladenheid kwam. Vanuit alle hoeken werd er
gemaximaliseerd, zal ik maar zeggen. Het is heel goed dat we nu beginnen met rekenen
en taal, maar laten we dan ook als eerste vaststellen hoeveel ruimte dat nodig heeft.
De gedachte van de Minister is: rond de 50%. Dat kan ik goed begrijpen. Maar laten
we dat echt eerst definitief vaststellen, zodat we ook weten wat er voor de rest is.
Want als we dat weer met elkaar gaan vermengen, blijft er uiteindelijk van die basis
niets over. Dat wilde ik nog een keer gezegd hebben. Ik geloof niet dat daar moties
voor nodig zijn, want ik heb de Minister heel goed verstaan, namelijk dat hij dit
ook voor ogen heeft. Dat is heel fijn. Hartelijk dank voor uw antwoord.
De voorzitter:
Dat was precies met de minuut van de heer Goudzwaard ...
De heer Van Meenen (D66):
Knap hè. Ik kan het niet uitleggen; het is een gave.
De voorzitter:
Meneer Beertema. Aan u het woord.
De heer Beertema (PVV):
Voorzitter. Het is nog een beetje tasten in het duister, maar deze Minister is in
ieder geval bereid om te tasten in dat duister. Laten we hopen dat het wat lichter
wordt en dat de contouren ook wat beter zichtbaar worden. Volgens mij heeft hij de
contouren al heel aardig voor ogen als het gaat om het verloop van het traject. Verder
sluit ik me wel aan bij de woorden van mijn ambtsgenoot Van Meenen: het moet niet
gekker worden. Ik wens de Minister alle succes. Ik ben er blij mee.
De voorzitter:
Dank u wel. Meneer Bisschop van de SGP.
De heer Bisschop (SGP):
Voorzitter. Ik kan me wel voorstellen dat collega Beertema toch met enigszins gemengde
gevoelens straks het pand verlaat, want hij is het tegenwoordig zo vaak eens met Van
Meenen. Mensen, mannen, broeders: waar blijft die schuring?
De heer Van Meenen (D66):
Ik ga net zo lang door tot het voor jullie allemaal geldt.
De heer Bisschop (SGP):
Ik wil de bewindspersoon hartelijk danken voor de zorgvuldige beantwoording van de
vragen. Ik deel wel de gevoelens over: we gaan een weg in, maar we weten nog niet
precies waar die naartoe leidt. Dat moeten we samen verkennen. Ik denk dat het heel
goed is als de Minister zich ervoor inspant om deze commissie mee te nemen. U merkt
dat iedere fractie een heel positieve attitude heeft, namelijk: we moeten er samen
het nodige aan doen en elkaar ook scherp houden. Dat zou tot een mooi traject kunnen
leiden. Het kan zijn dat ik het gemist heb, maar volgens mij mis ik nog één antwoord.
Dat betreft een heel specifieke categorie kinderen, namelijk kinderen van ouders met
een lichte beperking. Zij kunnen heel goed zelfstandig functioneren maar hebben soms
wat hulp nodig van de omgeving. Misschien kan de overheid daarin het een en ander
betekenen, om dat juist te stimuleren. Het zou mooi zijn als daar nog even een reactie
op komt.
Dank. Ik sluit me ook graag aan bij het verzoek om het tweeminutendebat.
De voorzitter:
Mevrouw Paul, VVD.
Mevrouw Paul (VVD):
Dank, voorzitter. Ik ben blij met dit debat over basisvaardigheden. Ik wil de Minister
bedanken voor z'n antwoorden. Ik wil de Minister en z'n team ook bedanken voor alle
acties die zich achter de schermen afspelen rondom dit thema. Ik herhaal wat ik in
mijn inbreng ook zei, namelijk dat kansengelijkheid begint met een goede basis. Dan
kan elk kind iets moois van zijn of haar leven maken. Ik hoop van harte dat de uitkomsten
van dit debat bijdragen aan kansen voor heel veel kinderen. Laten we daar in ieder
geval een begin mee maken. Dat zou heel mooi zijn. Daar zet ik me in ieder geval graag
voor in. Kijkend naar al mijn collega's, weet ik dat zij dat ook doen. Dus nogmaals,
dank aan de Minister.
Voorzitter: De Hoop
De voorzitter:
De heer Peters.
De heer Peters (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Ik dank de excellentie voor de beantwoording van de vragen.
Dank ook voor het enthousiasme, want dat is aanstekelijk. Ik ben blij dat ik geen
ambtenaar ben op het Ministerie van OCW. Zij moeten dit namelijk allemaal gaan uitvoeren
in een razend tempo. Maar via u ook mijn complimenten aan deze mensen. «Het is echt
heel leuk», hoor ik. Maar ook dank aan hen.
Ik heb nog wel een serieus punt. We hebben het iedere keer over die lerende cultuur,
maar het is echt zo. Uit onderzoek uit Engeland en Nederland blijkt gewoon dat het
effect van trainingen, webinars, video's, conferenties enzovoorts er gewoon niet is
op die leerwinst. Die is er gewoon niet als er geen lerende cultuur is. Dat is de
letterlijke conclusie: nul komma nul procent effect, gewoon niks. Ik zou dat dus echt
nog een keer willen benadrukken en onderstrepen: alsjeblieft, de focus die de heer
Van Meenen aangeeft, is prima, maar je hebt daar zo'n cultuur voor nodig. Ik roep
u dan ook op om daar werk van te maken. Vraag de inspectie daar bijvoorbeeld ook naar.
Laat de inspectie aan de raden van toezicht vragen hoe ze intern sturen op die lerende
cultuur. Als die raad van toezicht daar dan geen weet van heeft, heb je een punt.
Dat zijn dus de dingen die ik echt zou willen onderstrepen.
Voorzitter: Peters
De voorzitter:
Verder dank ik iedereen recht hartelijk voor het beantwoorden van de vragen en het
prettige debat. Dat zeg ik dan als voorzitter, want dat ben ik nu weer. Ik kijk naar
de Minister. Kan hij meteen beginnen met het geven van de antwoorden? Ja, dat kan.
Excellentie, aan u het woord.
Minister Wiersma:
Voorzitter, dank. Laat ik allereerst aansluiten bij uw dank aan de ambtenaren, die
hier heel hard aan werken. Dat waardeer ik zeer. Zij werken ongelofelijk hard. We
hebben 60 maatregelen in het coalitieakkoord. Dat is echt afzien. Daarmee zeg ik ook
meteen: het ligt niet aan mij, maar aan het coalitieakkoord! Ik doe ook m'n best,
zeg ik daarbij, maar zij doen ongelofelijk hun best. Je denkt weleens: alles is maar
normaal. Maar het is niet normaal. Dat wat van het onderwijs gevraagd wordt, is ook
nogal groot. We móéten dit dus ook doen. Het is onze opdracht. Maar ik dank hen wel
voor al hun ondersteuning, want die is groot en ongelofelijk belangrijk. Ik vind het
dus mooi dat u daar aandacht aan besteed.
Twee. Het is niet aan mij om de Kamer te recenseren, maar dit is wel een debat dat
mij helpt, dus dank aan de Kamer voor de hulp. Ik wil mijzelf niet van de verantwoordelijkheid
ontslaan, maar dit is niet makkelijk. We zullen dit langjarig moeten doen. We zullen
echt vaak bij moeten praten. U zult mij gewoon moeten bijsturen. Ik ervaar dat ook
niet alsof ik iets niet goed doe. Ik ervaar dat zo dat we samen proberen dat pad te
vinden. Dat is mijn insteek. Ik wil het goede met u doen, wetende dat het best moeilijk
is om te weten wanneer het goed is. Maar we hebben wel het beeld dat het nu niet goed
is. We hebben ook een stip op de horizon, waarbij we denken dat het wel goed is. Daar
bewegen we nu tussen. De positieve woorden daarover waardeer ik, dus «houd koers»
et cetera. Dank. Dat zijn goede aanmoedigingen.
De heer De Hoop was wat kritisch. Dat is ook goed. Je moet altijd een criticus hebben
in je midden. Op een aantal punten hoop ik dat ik antwoord heb gegeven, bijvoorbeeld
over de commerciële partijen. Ik kan nu niets uitsluiten, maar ik wil naar een andere
structuur en we zullen dit nu al zo veel mogelijk via de publieke partijen inrichten.
Ik kan niet voorkomen dat we op een of andere manier commerciële partijen zullen hebben,
maar gericht op het helpen van scholen, duidelijk op de tariefstelling en met een
keurmerk, dus met allerlei randvoorwaarden. Ik kom voor de zomer nog terug op de motie
van onder anderen de heer Kwint over hoe we dat in zijn algemeenheid scherper willen
doen.
Het is onduidelijk hoe we de basisteams inrichten. Ik wil u klein beetje een spiegel
voorhouden. Want als ik hier een blauwdruk had gegeven voor hoe het moet werken, had
u gezegd: waarom luistert u niet naar die scholen? Nou wil ik naar die scholen luisteren
en zegt u: u heeft geen idee wat u gaat doen. Ik zeg niet dat het nooit goed is, maar
het geeft wel aan dat ik mijn filosofie dat het echte hulp moet zijn ook wel door
scholen wil laten ervaren. Ik wil niet in de valkuil lopen dat ik al op voorhand bedacht
heb wat dat dan is, wat ik dan goed vind voor een school. Dat vind ik ook gevaarlijk.
Ik wil ervaren wat er gebeurt als wij die open vraag aan scholen stellen. Ik wil echte
hulp en betrokkenheid leveren en aansluiten bij wat zij dan het meest nodig hebben.
Ik kan dat niet – dat kunt u denk ik ook niet – nu op voorhand bepalen voor die scholen.
De lessen van het Nationaal Programma Onderwijs – daar heeft u gelijk in – die ben
ik vergeten. Vanuit de monitoring van het Nationaal Programma zien we dat nagenoeg
alle scholen de menukaart met bewezen effectieve interventies hebben gebruikt voor
het kiezen van een aanpak. Die menukaart krijgt ook een positieve waardering, zeer
positieve waardering, vooral van schoolleiders. Die wordt door de meesten in het onderwijs
als behulpzaam aangemerkt. Aan de andere kant krijgen we natuurlijk ook signalen,
ook hier, dat scholen soms activiteiten onder de menukaart hebben geschaard die gewoon
niet passen. Om dit instrument beter te benutten, zorg ik ervoor dat de menukaart
in samenspraak met het veld wordt doorontwikkeld. We gaan er steviger op inzetten
dat de menukaart op de juiste manier wordt ingezet door scholen en we willen er ook
voor zorgen dat scholen weten wat juist niet werkt en welke interventies niet bewezen
effectief zijn. Die ontwikkelingen neem ik mee in de invulling van het Masterplan
basisvaardigheden.
De financieringsstructuur is ook anders. In het NPO was dat eigenlijk via de bekostiging
een extra bedrag. Hier doen we het via een subsidieregeling, waarbij we duidelijker
zijn over waarmee je die aanvraagt en wat vervolgens in de monitoring van belang is
om het succesvol te laten zijn. Daarmee hoop ik de lessen geleerd te hebben.
Over de concreet meetbare doelen hebt u gelijk. Die nemen we zo meteen mee. We zijn
nu de monitoring aan het opzetten. We zullen soms, ook in het kader van de begroting,
iets gerichter invulling moeten geven aan die criteria, zoals wat dan kansengelijkheid
is, wanneer het dan geslaagd is, wat nou die basisvaardigheden zijn en waar we dan
zo meteen naar kijken. We kunnen niet allemaal 30 jaar terugkijken, omdat we niet
altijd goed vergelijkbare data hebben. Dus help mij ook om dat ijkpunt vast te stellen,
zodat we over twee, drie jaar weten of het gelukt is. Of dat het gewoon niet gelukt
is, want dat is ook gewoon een conclusie die we dan moeten kunnen trekken.
Verinnerlijking van de kennis. Daar waren mijn antwoorden wel op gericht, dat dat
nadrukkelijk in burgerschap zit. We hebben mede op basis van het amendement de ondersteuningsstructuur
voor burgerschap gemaakt, de website voor het expertisepunt voor burgerschap, die
als het goed is vanaf 1 juli of ergens in die buurt live zal gaan.
Dan had heer Beertema nog wat hartenkreten, die ik ter harte neem.
Dan het verzoek van de heer Bisschop. Dat was ik inderdaad vergeten, denk ik. Laat
ik daarop zeggen dat we dat meenemen. De subsidieregeling is ook beschikbaar voor
kwetsbare leerlingen, voor het praktijkonderwijs en het speciaal onderwijs. Naar specifieke
initiatieven kijken we in die zin ook met een open blik, als die een goede bijdrage
kunnen leveren. Het is een goed punt. Wij keken elkaar ook even aan. Volgens mij moeten
we hier even specifieker naar kijken. Die nemen wij dus mee. Datzelfde geldt voor
het punt van de heer Peters.
Mevrouw Paul had niet zozeer een specifieke vraag, maar wel nog een aantal aanmoedigingen.
Die nemen wij ook mee.
De heer Peters vroeg nog naar de lerende cultuur. Ik heb de toezegging daarover gedaan
om dat met de inspectie te bespreken, maar ik accentueer die nog even omdat ik het
een terecht punt vind. We besteden er nu bijvoorbeeld ook aandacht aan in het Groeifonds
met een aantal voorstellen. Ik vind dat dat dan ook moet landen in hoe de inspectie
daar behulpzaam bij is, bijvoorbeeld richting besturen en raden van toezicht. Ik stel
voor dat ik dit specifiek meeneem in de brief over bestuur en toezicht, waarmee we
nu aan het werk zijn, en bij de uitwerking van De lat omhoog! Daar zal ik deze in
meenemen. Ik hoor de inspectie soms constateren dat de kwaliteit in sommige besturen
gewoon niet op orde is. Het is soms fors niet op orde, met een behoorlijk percentage.
Ik denk dat we dan steviger moeten durven zijn. Dat kan beginnen met die lerende cultuur.
Volgens mij is dat een mooi aanknopingspunt om die discussie op een positieve manier
te voeren.
Voorzitter, dank. En dank aan de Kamer voor dit debat.
De voorzitter:
Dank excellentie voor de tweede termijn.
Door het lid De Hoop van de Partij van de Arbeid is een tweeminutendebat aangevraagd.
Verschillende leden hebben zich daarbij aangesloten.
Verder is er een aantal toezeggingen gedaan.
– Begin 2023 ontvangt de Kamer een brief over de stand van zaken kerndoelen basisvaardigheden
en tussenbalans.
– Kort na het zomerreces, september of oktober, ontvangt de Kamer een voortgangsbrief
over het Masterplan basisvaardigheden.
– Na de zomer ontvangt de Kamer een uitgebreid plan voor de monitoring in het kader
van de halfjaarlijkse informatie over het masterplan.
– In de tussenevaluatie die de Kamer begin 2023 ontvangt, wordt ook ingegaan op de ontwerpruimte
c.q. de onderwijstijd voor de basisvaardigheden taal en rekenen.
– In de subsidieregeling wordt ook ingegaan op de ouderbetrokkenheid bij de groep van
kwetsbare leerlingen en ouders.
– In de brief over bestuur en toezicht wordt ook ingegaan op een bevordering van de
lerende cultuur.
Daarmee zijn wij aan het eind van dit debat gekomen. Ik dank de aanwezigen recht hartelijk
en wens iedereen een fijne avond.
Sluiting 20.44 uur.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.J.M. Michon-Derkzen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
E.C.E. de Kler, griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.