Verslag van een hoorzitting / rondetafelgesprek : Verslag van een technische briefing, gehouden op 26 januari 2022, over Update coronavirus
25 295 Infectieziektenbestrijding
Nr. 1771
VERSLAG VAN EEN TECHNISCHE BRIEFING
Vastgesteld 9 februari 2022
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft op 26 januari 2022
gesprekken gevoerd over Update coronavirus.
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De fungerend voorzitter van de commissie, Kuiken
De griffier van de commissie, Esmeijer
Voorzitter: Smals
Griffier: Heller
Aanwezig zijn twaalf leden der Kamer, te weten: Azarkan, Van den Berg, Van Esch, Gündoğan,
Den Haan, Van Haga, Hijink, Edgar Mulder, Paulusma, Smals, Van der Staaij en Tielen,
alsmede de heer Van Dissel en mevrouw Raaijmakers.
Aanvang 9.30 uur.
De voorzitter:
Goedemorgen collega's en mensen die thuis kijken. Goedemorgen mevrouw Raaijmakers.
We zijn bij elkaar met de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport voor
de technische briefing inzake corona. We gaan het als volgt doen. We hebben twee blokken.
Eerst zal mevrouw Raaijmakers, directeur bij de Nederlandse Zorgautoriteit, haar verhaal
houden. Dan geef ik u de gelegenheid tot het stellen van een vraag. U hoeft geen vraag
te stellen, want dan kunt u die opsparen voor het tweede blok, waarin de heer Van
Dissel een presentatie zal houden. Dan krijgt u de gelegenheid voor de tweede en/of
de eerste vraag. Ik denk dat het helder is. Er zullen wellicht nog wat mensen binnenkomen,
maar ik denk dat het goed is als we gewoon direct van start gaan.
Blok 1
Gesprek met:
– mevrouw Raaijmakers, directeur bij de Nederlandse Zorgautoriteit
De voorzitter:
Ik geef graag mevrouw Raaijmakers het woord.
Mevrouw Raaijmakers:
Dank u wel. Goedemorgen allemaal. Hartelijk dank voor de gelegenheid om met u van
gedachten te wisselen over wat feiten en cijfers ten aanzien van de toegankelijkheid
van zorg. Ik wil graag eerst even het perspectief verbreden. De afgelopen tijd is
het natuurlijk veel gegaan over de ziekenhuiszorg en de vraag of de ziekenhuizen de
coviddruk aankunnen, maar ik denk dat het belangrijk is om er ook even bij stil te
staan hoe dat de afgelopen tijd is geweest in de andere zorgsectoren. Dat bredere
perspectief op toegankelijkheid van zorg, niet alleen voor covidpatiënten maar ook
voor non-covidpatiënten, is juist nu met de omikronvariant ontzettend belangrijk.
Ook in andere zorgsectoren is de afgelopen tijd een hele indrukwekkende prestatie
geleverd.
Ik neem u eerst even mee naar de ggz. U ziet hier het verwijzingspatroon van de huisarts
naar een ggz-instelling, uitgesplitst naar groepen, namelijk jongeren, volwassenen
en ouderen. Natuurlijk valt direct op dat sinds de zomer van 2020 de verwijzingen
van jongeren richting de ggz echt fors boven het niveau van voor de pandemie liggen.
Het lijntje dat op 100% loopt, is het niveau van voor de pandemie. Dan hebben we het
over het verwijzingspatroon van 2019. Jongeren worden dus eigenlijk al sinds de zomer
van 2020 fors veel vaker doorverwezen naar een ggz-instelling. Dat betekent zowel
druk voor de huisarts als vanzelfsprekend druk voor de ggz-instelling. U zult ongetwijfeld
weten dat de wachttijden in de ggz voor de pandemie al behoorlijk hoog waren. Die
zijn nog steeds stabiel hoog. Die nemen niet enorm toe, maar zijn nog steeds boven
een niveau dat we wenselijk vinden. Dat betekent ook dat als een jongere doorverwezen
moet worden en het even duurt voordat die persoon in zorg genomen kan worden in een
ggz-instelling, dat veel druk bij de huisarts oplevert. We zien dat de wachttijden
voor de POH-ggz bij de huisarts ook toenemen.
Als we vervolgens kijken naar wat er in de verpleeghuizen en woonzorgcentra is gerealiseerd,
dan ziet u hier de ontwikkeling van de tijdelijke covidbedden die op die plekken zijn
gecreëerd. De oranje lijn is de cohortcapaciteit – zo heet dat – die is vrijgemaakt.
De blauwe lijn laat de bezetting van die bedden zien. Dit is zorg die bovenop de reguliere
zorg in de verpleeghuizen en de woonzorgcentra wordt geleverd. Buiten de ziekenhuizen
is de capaciteit dus ook echt enorm opgeschaald in de pieken van de pandemie.
Ook de zorg thuis is toegenomen. U ziet hier het aantal patiënten dat met zuurstof
thuis wordt geholpen. Als we kijken naar de afgelopen golf, die de deltagolf is gaan
heten, dan zien we dat er wekelijks meer dan 2.000 patiënten met zuurstof thuis hebben
gezeten, die vanzelfsprekend ook aandacht vragen van de huisarts en/of de wijkverpleging.
Het is belangrijk dat er even een breuk zit in de tijdlijn, zoals u kunt zien, want
er is een periode geweest waarin het aantal mensen met zuurstof thuis heel laag is
geweest. Op dit moment is dat ook weer dalende.
Nog een laatste perspectief, en dat is denk ik dan ook het bruggetje naar de MSZ.
U ziet hier het verwijzingspatroon van de huisarts naar de MSZ, eigenlijk vanaf de
start van de pandemie. Dat is dat verticale stippellijntje dat u hier ziet. We weten
dat er helemaal aan het begin – dat is alweer lang geleden – een enorme dip is geweest
in de verwijzingen van de huisarts naar het ziekenhuis. Langzaamaan is dat wat hersteld,
maar eigenlijk zien we die dip bij elke coronagolf weer terug, zo ook bij de afgelopen
golf. Bij elkaar opgeteld zien we sinds de start van de pandemie ongeveer 1,7 miljoen
minder verwijzingen. Dat zijn vanzelfsprekend niet 1,7 miljoen patiënten die nog zitten
te wachten op zorg.
De huisarts heeft natuurlijk ook een hele belangrijke rol gehad in het heel scherp
kijken wie direct zorg nodig heeft en wie wel even kan wachten. We weten ook dat gedurende
de hele pandemie de semi-acute zorg steeds gewoon doorgang heeft gevonden voor iedereen,
dus ook voor de non-covidpatiënten. Maar dit toont aan dat er bij de huisarts druk
ontstaat als mensen zich wel bij de huisarts melden, terwijl er minder verwijzingen
zijn. Wat mij in dit licht ook goed lijkt om te vermelden is dat zelfstandige klinieken
steeds vaker door huisartsen worden gevonden in het verwijzingspatroon. We hebben
heel 2021 gezien dat er verhoudingsgewijs vaker naar zelfstandige klinieken werd doorverwezen.
Dat kan natuurlijk met name voor de wat minder urgente planbare zorg.
Dan nu het bruggetje naar de ziekenhuiszorg. Wij zien de afgelopen weken dat de toegankelijkheid
van de ziekenhuiszorg zich herstelt. Wij monitoren als Nederlandse Zorgautoriteit
met name de toegankelijkheid van de planbare zorg. Wij vragen aandacht voor de ic-afhankelijke
kritiek planbare zorg. Ik kom daar strak nog wat specifieker op terug. Dat is de zorg
die in medisch jargon ook weleens «de urgentieklasse 3-zorg» is gaan heten, maar het
is eigenlijk de zorg die binnen zes weken geleverd moet worden om het risico op onherstelbare
gezondheidsschade te voorkomen. Daar ligt wat mij betreft echt nog wel een opdracht
voor de komende tijd. Maar daar ga ik straks nog verder op in.
Even het beeld van hoe de planbare zorg zich ontwikkelt. U ziet hier de afschaling
van de ok-capaciteit. De plaatjes starten bij 25 oktober 2021, de start van de deltagolf.
We zien dat op 22 november 2021 landelijk gemiddeld 29% van de operatiecapaciteit
was afgeschaald. Dat was enkele dagen voordat het LNAZ fase 2d afkondigde in de pandemie.
Vervolgens was die druk op z'n hoogst net voor de kerst, met een landelijke afschaling
van 41%. Inmiddels zijn er wel weer fors meer operatiekamers in gebruik. Landelijk
19% afschaling en een redelijk vergelijkbaar beeld over het hele land. Er zijn wat
lichte stijgers en dalers, maar geen hele grote afwijkingen.
Dat is anders als we kijken naar de kritiek planbare zorg, dus de zorg die binnen
zes weken geleverd moet worden. Wij vragen twee keer per week bij alle ziekenhuizen
uit of het ze nog lukt om die zorg binnen zes weken te leveren. Dit plaatje laat het
percentage van ziekenhuizen zien dat rapporteert dat dat nog maar deels lukt. «Deels»
kan variëren van 99% tot 1%. Daar zit dus wat variatie in; daar kom ik zo nog op terug.
Maar aan het begin van de deltagolf rapporteerde 6% van de ziekenhuizen dat het niet
meer volledig lukte om die kritiek planbare zorg binnen de zes weken te leveren.
Nu is het niet direct heel zorgwekkend als daar een percentage hoger dan 0% staat,
want over het algemeen zijn de afspraken dat er in de regio wordt gekeken hoe de zorgvraag
het beste kan worden opgevangen. Het is dus ook niet nodig dat ieder ziekenhuis 100%
van die zorg levert, want er kan in de regio nog steeds een minimaal acceptabel niveau
zijn. Maar naarmate steeds meer ziekenhuizen rapporteren dat het niet meer lukt om
die zorg binnen zes weken volledig te leveren, dan wordt het natuurlijk wat problematischer.
We hebben dat percentage zien oplopen van 28% op 22 november 2021 tot 41% rond de
kerst. Inmiddels zien we wel herstel, waarbij een aantal regio's rapporteert die kritieke
planbare zorg volledig te kunnen leveren. Een aantal regio's heeft daar ook nog wel
wat moeite mee. Daar staan wij natuurlijk ook met de Inspectie Gezondheidszorg en
Jeugd over in contact, maar er is toch echt wel wat meer nodig om die regionale verschillen
te beperken. Een van de belangrijke randvoorwaarden, denk ik, van alles wat we hebben
opgetuigd tijdens de coronapandemie om de toegankelijkheid te borgen, is dat de covidzorg
eigenlijk zo gespreid zou moeten worden dat de toegang tot de andere zorg in Nederland
ongeveer gelijk is, als je kijkt naar de verschillende regio's. En hier zit echt nog
wel een opdracht. Daar kom ik straks nog wel wat uitgebreider op terug.
Ik zei net al: er kan variatie in zitten, dus ziekenhuizen die zeggen deels alleen
nog maar de planbare zorg te leveren. Dat is het staafdiagrammetje op de volgende
sheet. Dat geeft ook het beeld per regio weer. Hoe lichter dat staafdiagrammetje is,
hoe beter het eigenlijk eruitziet, want hoe minder groot de afschaling is die de regio's
rapporteren. Dus we zien echt dat ten opzichte van een maand geleden de kleuring steeds
lichter is geworden, wat aangeeft dat dat, ook als ziekenhuizen rapporteren die zorg
nog maar deels te leveren, toch nog wel voor een aanzienlijk percentage lukt.
Dan naar de afschaling van de planbare zorg. Dat is de zorg die wel uitgesteld kan
worden zonder dat er direct gezondheidsschade optreedt, maar waardoor mensen natuurlijk
wel mogelijk een verlies van bijvoorbeeld kwaliteit van leven kunnen ervaren naarmate
dat langer is. Dus ik denk dat we er ook met elkaar op gericht zijn om ook die zorg
zo snel mogelijk op niveau te krijgen. Wat we hier zien – dat is, denk ik, ook belangrijk
om te noemen – is wel het beeld van de ziekenhuizen. Ik noemde al dat de zelfstandige
klinieken, die juist ook deze zorg leveren, de afgelopen tijd nog behoorlijk goed
zijn doorgegaan met het leveren van die zorg. Dus het is zeker niet het totaalplaatje
van de capaciteit die beschikbaar is voor de planbare zorg. Maar ook daar zien we
dat rond de kerst de afschaling ongeveer 50% was: 50% van de ziekenhuizen rapporteerde
die zorg eigenlijk niet meer volledig te kunnen leveren. Dat is inmiddels een stuk
lager. Overigens is de afschaling in alle ziekenhuizen, of het overgrote deel, nog
wel aanwezig.
Dan, als laatste, voordat ik nog even inzoom op wat er nou nodig is op die ic-afhankelijke
kritiek planbare zorg, iets over de werkvoorraad in de ziekenhuizen. Dit is informatie
die wordt verzameld door de zorgverzekeraars in combinatie met de NVZ en de NFU. Die
brengen elke maand in kaart hoe de werkvoorraad in de ziekenhuizen zich ontwikkelt;
dat zijn eigenlijk de patiënten die op een wachtlijst staan. We hebben de afgelopen
periode gezien dat die werkvoorraad met ongeveer 13.000 operaties is toegenomen. Dus
wij schatten op dit moment – en dat is een onderbouwde schatting – dat er ongeveer
nog 130.000 operaties ingehaald moeten gaan worden, dus dat er nu 130.000 operaties
meer in de werkvoorraad van de ziekenhuizen zitten ten opzichte van 2019. Nou ja,
dit blijven wij monitoren. En even voor het beeld: als we het hebben over die kritiek
planbare zorg, ic-afhankelijk – openhartoperaties zijn daarvan vaak wel een helder
voorbeeld – dan zien we dat op dit moment in die werkvoorraad ongeveer 100 uitgestelde
openhartoperaties zitten.
De voorzitter:
Als ik u heel even mag onderbreken: er is een vraag van mevrouw Van den Berg en van
mevrouw Gündoğan. Maar eerst mevrouw Van den Berg.
Mevrouw Van den Berg (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Hier staat: «57 ziekenhuizen». Doen niet alle ziekenhuizen
mee dan, of hoe werkt dat?
Mevrouw Raaijmakers:
Dat klopt inderdaad. Wij zijn nog bezig, of met name de ziekenhuizen zelf en de zorgverzekeraars,
om dat beeld compleet te krijgen. Wij vinden het wel heel belangrijk dat dit heel
snel naar de volledige populatie ziekenhuizen toe kruipt.
Mevrouw Van den Berg (CDA):
Mag ik weten waarom ze niet verplicht zijn om dit te doen?
Mevrouw Raaijmakers:
Dat is een goede vraag. Het is zo dat de ziekenhuizen en de zorgverzekeraars met elkaar
de afspraak hebben gemaakt om dit inzichtelijk te maken. Dat is in het kader van de
financiële regelingen die zij hebben afgesproken. En wij hebben in eerste aanleg gezegd:
het is goed dat deze partijen dit gezamenlijk oppakken. Maar we hebben ook wel gezegd
dat het voor ons heel belangrijk is dat die cijfers snel naar de 100% toe kruipen,
en dat wij als Nederlandse Zorgautoriteit daar eventueel waar nodig een verplichting
voor in het leven kunnen roepen. Dus wij houden nog even in de gaten of dat uiteindelijk
nodig gaat zijn of niet. Op dit moment kunnen wij op basis van die 57 ziekenhuizen
wel redelijk betrouwbaar extrapoleren naar de totale populatie. Dus ik verwacht dat
de 130.000 die er staat wel een goede benadering is van de werkelijkheid.
Mevrouw Gündoğan (Volt):
Ik heb ook een verduidelijkende vraag. In de zomer van vorig jaar stond de teller
op 200.000 uitgestelde operaties. Correleert dit getal van 130.000 met die 200.000?
Is dat met dezelfde systematiek onderbouwd? Hebben we dan inderdaad inmiddels al 70.000
operaties ingehaald? Dat is de vraag die erbij hoort.
Mevrouw Raaijmakers:
Dat is een terechte vraag. Er zijn twee berekeningswijzen geweest. Wij zijn als Nederlandse
Zorgautoriteit allereerst gestart met een schatting op basis van historische productiecijfers.
Dat was natuurlijk niet ideaal, maar wij wilden gewoon weten waar wij nu eigenlijk
naar kijken. Dus wat we aanvankelijk hebben gedaan, is berekenen hoeveel operaties
er tijdens de pandemie minder zijn uitgevoerd en van hoeveel procent daarvan we denken
dat ze ingehaald moeten worden. Daarbij kwamen we uit op een schatting tussen 170.000
en 210.000. We hebben gezegd dat het ontzettend belangrijk is om er zicht op te krijgen
hoe de werkvoorraad in de ziekenhuizen zich feitelijk ontwikkelt, want wij baseren
ons op historische data, maar het is heel goed mogelijk dat niet al die mensen zich
feitelijk in het ziekenhuis gaan melden of dat ze bijvoorbeeld al bij een zelfstandige
kliniek zijn geholpen. U kijkt nu naar de patiënten die op dit moment bekend zijn
bij de ziekenhuizen. Dat zijn die 130.000. Dat roept natuurlijk de vraag op hoe dat
gat verklaard kan worden. Daar moet nader onderzoek naar gedaan worden. Maar 130.000
is denk ik nu wel een goede schatting van het aantal mensen dat feitelijk wacht op
een operatie.
De voorzitter:
Gaat u verder.
Mevrouw Raaijmakers:
Ik ben bijna klaar. Nog even iets over de ic-afhankelijke kritiek planbare zorg. Ik
gaf al aan dat dat op dit moment eigenlijk een beetje het zorgenkindje is. Het is
belangrijk om te benadrukken dat covidpatiënten geen voorrang hebben gekregen omdat
ze covid hadden maar omdat ze een urgenter zorgbeeld hadden. Er is een urgentieclassificering
gemaakt door de Federatie Medisch Specialisten die start bij de meest acute zorg en
uiteindelijk eindigt bij de planbare zorg. Over het algemeen heeft een covidpatiënt
die in het ziekenhuis komt een urgenter zorgbeeld dan iemand die wacht op kritiek
planbare zorg. De ic-afhankelijke kritiek planbare zorg is in het gedrang gekomen
omdat daar vaak zowel ic-capaciteit voor nodig is als operatiecapaciteit. Daar zit
eigenlijk al de hele pandemie druk op.
Als NZa hebben wij daarvoor ook in samenwerking met partijen in november vorig jaar
een aanvullend beleidskader gemaakt dat ook door de Minister met de Tweede Kamer is
gedeeld omdat we het belangrijk vinden dat in de regio echt bijzondere aandacht is
voor deze patiënten. We hebben ook de ziekenhuizen kort voor de kerst gezegd dat we
natuurlijk niet precies weten hoe omikron zich gaat ontwikkelen voor de druk in de
ziekenhuizen. Wat we wel weten is dat op dit moment de ic-bezetting door covidpatiënten
relatief laag is. Dus laten we dan kijken hoe de komende periode zo goed mogelijk
benut kan worden om de uitgestelde zorg voor deze categorie in te halen. Daar wordt
werk van gemaakt. Hier ziet u een aantal acties die op dit moment worden uitgevoerd.
Er wordt onder andere onder de zorgprofessionals geïnventariseerd of het nu lukt om
de ic-afhankelijke kritiek planbare zorg goed op te pakken en wat zij eventueel aanvullend
nodig hebben.
We zijn met de ROAZ-voorzitters in gesprek over het geven van daadwerkelijke invulling
aan dat aanvullende beleidskader waar ik net aan refereerde. Er vinden initiatieven
plaats om ook voor specifieke patiëntgroepen te kijken hoe die zorg het beste opgeschaald
kan worden en of er ook nog andere afhankelijkheden zijn dan alleen de ic-capaciteit.
Want het is natuurlijk makkelijk om te denken: zodra er weer ic-capaciteit is, gaat
het wel lukken. Maar mogelijk zijn er ook andere beperkingen en dan moeten we die
natuurlijk zo goed mogelijk proberen weg te nemen. Ik denk zelf ook dat het belangrijk
is om de datapositie te gaan verbreden. Er is natuurlijk heel veel focus geweest op
covidpatiënten, op ic's en klinieken, maar deze groep patiënten moet ook echt beter
in beeld gebracht worden.
Als allerlaatste, er is op een gegeven moment een verdeelsleutel gemaakt voor het
spreiden van covidpatiënten. Dat heeft ons heel veel gebracht, maar met name ook in
de afgelopen deltagolf hebben we gezien dat dat niet voor alle regio's even goed uitpakte
in de toegankelijkheid van zorg. Daar moeten we ook met elkaar scherp naar gaan kijken.
Mocht het ooit zo zijn dat er weer een covidpiek komt met grote druk op de ic, dan
is een wat adaptievere verdeelsleutel nodig om ervoor te zorgen dat ook die kritiek
planbare zorg doorgang kan blijven vinden. Daar is nu wel alle energie op gericht.
De voorzitter:
Er is een verduidelijkende vraag van mevrouw Paulusma over deze sheet.
Mevrouw Paulusma (D66):
Twee, nu mevrouw Raaijmakers haar verhaal heeft afgerond. U zei: we zijn druk bezig
met de opschaling van deze vorm van zorg. Verder zei u: er spelen wellicht nog andere
factoren waardoor dit bemoeilijkt wordt. Ik ben benieuwd aan welke factoren we dan
moeten denken. Aan het einde noemde u de verdeelsleutel bij covidzorg. Daar is natuurlijk
heel veel over te doen geweest. Bedoelde u: we denken ook na over een verdeelsleutel
voor dit type zorg en voor de spreiding van dit type zorg over het land?
De voorzitter:
Dank u wel. Ik probeer het wel eerlijk te doen en dit zijn vrij uitgebreide vragen,
dus we kijken zo even hoe het gaat met de rest van de vragen. Gaat uw gang, mevrouw
Raaijmakers.
Mevrouw Raaijmakers:
Ik zal even starten met de tweede vraag over de verdeelsleutel. Gebleken is dat covidpatiënten
een behoorlijk eenduidig ziektebeeld hebben, waardoor ze makkelijker te verplaatsen
zijn naar andere ziekenhuizen, omdat die zorg eenvoudig op verschillende plekken geleverd
kan worden. De ic-afhankelijke, kritiekplanbarezorgpatiënten hebben vaak een hele
nauwe behandelrelatie met hun arts. Het is vaak heel gespecialiseerde zorg; die kan
niet op alle plekken geleverd worden. Het spreiden van die patiënten heeft dus niet
direct de voorkeur. We kijken wel binnen professionele netwerken wat er mogelijk is,
maar we denken dus aan een andere manier van het spreiden van die covidpatiënten,
zodat er meer ruimte komt om die patiënten in het eigen ziekenhuis te behandelen.
Dat als eerste.
Om heel eerlijk zijn, ben ik de eerste vraag nu even kwijt. O ja, dat ging over de
andere afhankelijkheden. Ik weet niet of er op dit moment echt andere afhankelijkheden
bestaan, maar dat gedachte-experiment wordt in ieder geval uitgevoerd. Is ic-capaciteit
alleen voldoende, want dan kunnen we daar natuurlijk de focus op leggen en zorgen
dat er voldoende ic-capaciteit komt, of zijn er andere afhankelijkheden als je de
uitgestelde zorg wilt gaan inhalen? Want dat betekent gewoon dat er meer operaties
op het vakgebied van de cardiothoracale chirurgie moeten worden uitgevoerd de komende
tijd. Mogelijk zijn er dan bijvoorbeeld ook te weinig hart-longmachines. Dan is het
goed dat we dat heel snel in beeld hebben, zodat dat zo snel mogelijk kan worden opgelost.
De voorzitter:
Hartelijk dank, mevrouw Raaijmakers. Ik wilde even het rondje maken op volgorde. U
krijgt van mij twee vragen. Als u er nu eentje van gebruikt, dan kunt u die niet meer
gebruiken voor de heer Van Dissel. Ik ga het rijtje af.
De heer Van Haga (Groep Van Haga):
Alles draait dus om de capaciteit in de zorg, met name de ic-capaciteit. U noemde
allerlei andere beperkingen die daar eventueel nog bij komen. Nederland heeft het
laagste percentage ic-bedden van de hele EU, iets van 6,5 per 100.000, terwijl het
EU-gemiddelde op 12 per 100.000 ligt. Het niet behandelen van hart- en kankerpatiënten
hangt daar heel nauw mee samen. Jullie zijn altijd binnen die beperking bezig, maar – die
vraag heb ik al heel vaak gesteld – waarom is er in de afgelopen twee jaar nou niet
gewoon ingezet op het vergroten van de ic-capaciteit, het vergroten van het aantal
bedden, het opleiden van het personeel, het misschien meer betalen aan het personeel?
Dan was de taart groter geweest en dan was dat afschalen natuurlijk anders gegaan.
Mevrouw Raaijmakers:
Er zijn zeker initiatieven genomen om de capaciteit te vergroten. Ik weet dat er heel
veel wordt opgeleid op dit moment. Ik denk dat het heel verstandig is om te kijken
naar de hoeveelheid ic-bedden die in Nederland nodig is. Daarnaast denk ik dat we
winst kunnen boeken door soms wat slimmer te zijn. Die voorbeelden zie je nu ook.
Doordat er wordt gekeken naar wat meer kortdurende ic-opnames, kan daar een apart
pad voor ingericht worden, zodat die patiënten niet afhankelijk zijn van een patiënt
die lang op een ic-bed ligt. Dat soort voorstellen worden op dit moment of al in de
praktijk gebracht, of uitgewerkt. Er zijn denk ik dus meer manieren om de capaciteit
die beschikbaar is voor deze groep patiënten te vergroten, maar we moeten naar dat
hele brede palet kijken.
Nog één aanvulling daarop. We hebben natuurlijk ook gemerkt dat de eerdere covidgolven
een behoorlijk zware wissel hebben getrokken op de zorgprofessionals. We kijken nog
steeds aan tegen een ziekteverzuim van 8% of meer en dat is nog zonder de omikronvariant.
Dat is natuurlijk een enorme beperking. Ik denk dat dat de realiteit is, waarbinnen
zo goed mogelijk is geoptimaliseerd, maar het is heel goed om naar wat onconventionelere
manieren te kijken om die capaciteit uiteindelijk op te schalen. Maar dat hoeft niet
alleen over de ic-capaciteit te gaan. Dat moeten we echt breder trekken, wat mij betreft.
De heer Azarkan (DENK):
Mevrouw Raaijmakers, wat is naar uw inzicht de hoeveelheid ic-bedden die Nederland
nodig heeft? Wat zou dat zijn?
Mevrouw Raaijmakers:
Dat vind ik een hele lastige inschatting. Ik kan op dit moment geen aantal noemen.
Maar ik denk wel dat het heel belangrijk is om dat onderbouwd te gaan berekenen, zeker
ook met de expertise die nu in huis is bij het LCPS. Maar ik heb nu niet een aantal
in mijn hoofd dat ik u zo kan geven.
De voorzitter:
Mevrouw Paulusma, u ...?
Mevrouw Paulusma (D66):
Ik sla deze ronde over, voorzitter. Ik had net twee mooie vragen.
De voorzitter:
Heel verstandig. Mevrouw Van den Berg.
Mevrouw Van den Berg (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Eerst dank voor de presentatie van mevrouw Raaijmakers. Ik
wil graag even doorgaan op dat verdelen van de zorg. Als de hoogste piek over is en
je de reguliere zorg ook weer eerlijk wilt verdelen, zijn er toch heel veel ziekenhuizen
die die zorg bij zichzelf houden, hoor ik. In dat verband maakte u volgens mij ook
al de opmerking dat huisartsen steeds meer de zelfstandige behandelkliniek vinden.
Wat is dan de hindernis om dat wat soepeler te laten verlopen?
Mevrouw Raaijmakers:
Dank voor uw vraag. Ik denk dat we daar goede voorbeelden van hebben gezien. We hebben
ook wel gezien dat er in de regio's verbetering mogelijk is. Dus er wordt in bepaalde
regio's echt heel goed samengewerkt tussen alle soorten zorgaanbieders, en ook tussen
de ziekenhuizen en de zelfstandige klinieken. Ik denk dat het heel belangrijk is dat
de verwijzer al op het moment dat een patiënt bij de huisarts komt echt goed kijkt
waar de patiënt het snelst kan worden geholpen. Die mogelijkheden zijn er ook. We
hebben gezien dat die verwijspatronen al wat zijn verlegd. Dat lijkt me naar de toekomst
toe ook heel verstandig. De samenwerking tussen zorgaanbieders onderling verloopt
dus een beetje met wisselend succes. Ik vind ook echt dat daar meer werk van gemaakt
kan worden. Ik denk dat het ook heel belangrijk is dat de patiënt zich realiseert
dat er een keuze is. Daar hebben we met de communicatie ook op ingezet. Dus dat het
staan op een wachtlijst niet een gegeven is, maar dat er bijvoorbeeld via de zorgverzekeraar
sneller toegang tot zorg verkregen kan worden, als een patiënt bijvoorbeeld bereid
is om daar iets voor te reizen. Dat is denk ik ook eentje die we niet moeten vergeten.
De patiënt kan geholpen worden om na te denken over waar er sneller plek is, bijvoorbeeld
via de zorgverzekeraar.
De heer Hijink (SP):
Dank voor de presentatie. Mijn vraag gaat over de gevolgen van het afschalen van zorg
en het sluiten van operatiekamers. Er zijn bijvoorbeeld veel vragen over de oversterfte.
Heeft de NZa, samen met de IGJ, nou enig idee, enig beeld van het aantal mensen dat
is overleden als gevolg van het uitstellen van operaties, het uitstellen van zorg,
en de schade die is opgelopen als het gaat om kwaliteit van leven doordat mensen heel
lang op een operatie hebben moeten wachten of nog steeds op een operatie wachten?
Mevrouw Raaijmakers:
Dat beeld hebben wij als NZa op dit moment niet, maar het RIVM en het CBS is gevraagd
om op heel korte termijn al met een eerste analyse te komen, dus wellicht is dat ook
een vraag die u straks aan de heer Van Dissel kan stellen, om te kijken of daar al
iets meer over bekend is. Maar dat zijn heel belangrijke data.
De heer Van der Staaij (SGP):
Allereerst dank aan mevrouw Raaijmakers voor de presentatie. Ik heb een vraag over
de buffercapaciteit bij de kritieke zorg en de planbare zorg. In hoeverre is het probleem
dat zich nu voordoet uniek? Of speelde het bijvoorbeeld een paar jaar geleden, in
2017, 2018, ook op een vergelijkbare manier bij de griepepidemie, die mensen ook met
ernstige luchtweginfecties in ziekenhuizen bracht en die veel zorg vroeg? Kunt u iets
meer zeggen over bestaande kwetsbaarheden en over wat nu echt nieuw is?
Mevrouw Raaijmakers:
We hebben gemerkt dat verhoudingsgewijs veel patiënten uiteindelijk op de ic terecht
zijn gekomen. Dat lijkt nu met de omikronvariant wat minder te gebeuren, maar dat
was natuurlijk bij eerdere golven van de pandemie zeker wel het geval. Zij lagen daar
gelijk dan ook behoorlijk lang. Een patiënt die acute zorg of semi-acute zorg nodig
had, lag twee of drie weken op de ic, terwijl een patiënt met een iets minder urgent
zorgbeeld vaak wat minder lange ic-zorg vraagt. Dat reed elkaar eigenlijk in de wielen.
Ik denk dat dat een heel belangrijk verschil is tussen de gewone griep en hoe de eerdere
golven van de coronapandemie zijn verlopen.
De heer Van der Staaij (SGP):
Ik zal het even verduidelijken. Het ging me juist ook om deze situatie met het omikronbeeld.
Mevrouw Raaijmakers:
Dat moet nog gaan blijken. Dat is ook het lastige. Ik denk dat er op dit moment eigenlijk
geanticipeerd moet worden op verschillende scenario's. Ik noemde net ook al de situatie
waarin de zorg dichter bij de patiënten wordt verleend, dus de wijkverpleging en de
huisartsenzorg. De verwachting is wel dat omikron ook meer van hen gaat vragen. De
vraag is: hoe gaat dit zich daadwerkelijk ontwikkelen in de ziekenhuizen? We horen
vanuit andere landen dat dat minder ic-capaciteit en meer klinische capaciteit vraagt.
De heer Van Dissel kan daar ongetwijfeld veel meer over vertellen. Van die klinische
capaciteit hebben we in Nederland meer beschikbaar en daar is ook ander zorgpersoneel
makkelijker op inzetbaar. De ic-zorg is toch hooggespecialiseerde zorg waarin niet
zomaar iedereen aan het werk kan. Dat gaat op de klinische afdelingen iets makkelijker.
Wat dat betreft, kunnen we daar naar verwachting wel wat makkelijker op- en afschalen.
Mevrouw Den Haan (Fractie Den Haan):
Dank u wel voor de presentatie. Ik was heel blij met uw antwoord op de vraag of Nederland
de zorg niet meer ic-bedden moet gaan opschalen. Ik heb al een aantal keer aangegeven
dat het belangrijk is dat de acute as van de ziekenhuizen anders wordt georganiseerd.
Dan kan het ook veel efficiënter. Nu zijn er ziekenhuizen die werken met PACU-bedden.
Ik heb die ziekenhuizen bezocht. Die geven aan dat ze door middel van de inzet van
die PACU-bedden de kritiek planbare zorg redelijk hebben kunnen laten doorlopen. Na
tien maanden zeuren heeft de huidige Minister gelukkig gezegd dat hij dat meeneemt
in de verkenning naar de mogelijkheid om dat breed in Nederland te laten plaatsvinden.
Ik heb van de Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie begrepen dat verpleegkundigen
redelijk snel kunnen worden opgeleid om op de PACU te kunnen werken. Dat kost ongeveer
zes maanden, terwijl je voor de ic zo'n anderhalf tot twee jaar bezig bent. Zij kunnen
dus ook met dit plan de zorg in Nederland op korte termijn met zo'n 350 tot 450 bedden
opschalen. Kent u dat plan? Wordt daar op dit moment ook aan gewerkt?
Mevrouw Raaijmakers:
Ik ken dat plan inderdaad. Er is rond de kerstperiode een expertteam in het leven
geroepen om die plannen te beoordelen en om lokale initiatieven te steunen, ook vanuit
de gedachte dat daarbij onderzocht kan worden hoe opschaalbaar dat is in Nederland.
Dat vindt op dit moment ook plaats. Er is nu geen enkele belemmering om die plannen
ook alvast in de praktijk te gaan brengen en, als er wel belemmeringen zijn, om daar
het gesprek over te voeren. Maar dit is inderdaad een van de plannen die met bijzondere
aandacht wordt gevolgd, ook echt vanuit de gedachte van de opschaalbaarheid. Dan doel
ik op de vraag: is dit iets wat in meerdere ziekenhuizen uiteindelijk een plek kan
krijgen? En dat dit door de zorgprofessionals zelf wordt aangedragen als een veelbelovend
initiatief is, denk ik, wel heel belangrijk. Daar wordt op dit moment dus zeker heel
goed naar gekeken. En daar wordt dus ook al wel uitvoering aan gegeven. Dat is, denk
ik, ook wel belangrijk om te benoemen.
Mevrouw Tielen (VVD):
Dank voor de interessante presentatie. Ik zit even te kijken naar de afschalingspercentages.
Er zijn best wel grote verschillen tussen regio's. Wat is de verklaring voor die grote
verschillen?
Mevrouw Raaijmakers:
Ik denk dat daar een aantal verklaringen voor zijn. De eerste heeft te maken met de
door mij al genoemde fair share en de verdeelsleutel voor de spreiding. Die is op
enig moment vastgesteld op basis van de beschikbaarheid van ic-bedden, maar daar is
natuurlijk tijdens de pandemie wel wat beweging in gekomen. Het kan zijn dat je de
ic-bedden technisch beschikbaar hebt, maar bijvoorbeeld net te kampen hebt met een
grote golf van besmettingen onder het zorgpersoneel zelf. Dat bepaalt natuurlijk wel
of uiteindelijk die capaciteit er feitelijk is. Dat is dus ook de reden waarom ik
denk dat we daar beter naar moeten gaan kijken. Die verdeelsleutel is heel goed geweest
voor de toegankelijkheid van de acute en de semi-acute zorg, zowel voor de covid-
als de non-covidpatiënten, maar dat heeft in de deltagolf niet altijd goed uitgepakt
voor andere patiënten. Dat is, denk ik, een verklaring. Een andere verklaring noemde
ik al: dat is het ziekteverzuim. Dat is er natuurlijk ook gewoon onder zorgprofessionals,
ook nu weer als gevolg van omikron. We hebben voorts gezien dat er soms ook verschillen
zijn als het gaat om de organiseerbaarheid in de regio. Dat is vaak ook wel een beetje
afhankelijk van het aantal zorgaanbieders dat er is in de regio. Daar zitten in Nederland
ook nog wel grote verschillen tussen. Dus ik denk ook dat het goed is om te kijken
of we daar lessen uit kunnen trekken.
Mevrouw Tielen (VVD):
Ik hoor u niet over het aantal ic-bedden per 100.000 inwoners in de regio's.
Mevrouw Raaijmakers:
Nee, die aantallen noem ik bewust niet, omdat daar bij die verdeelsleutel wel rekening
mee is gehouden. Het is dus niet zo dat een regio waarin er minder ic-bedden zijn,
precies hetzelfde deel aan covidpatiënten moet opnemen. Dat is wel met die verdeelsleutel
opgelost. Die verdeelsleutel is alleen nog iets te veel gebaseerd op de bedden die
er technisch zouden moeten zijn, en niet op de bedden die er feitelijk zijn. Daar
moeten we dus beter naar kijken.
Mevrouw Van Esch (PvdD):
Ik heb een vraag die iets buiten de orde van deze presentatie valt, dus geef het vooral
aan als het niet uw expertise is binnen de Nederlandse Zorgautoriteit. De NZa heeft
vorig jaar meerdere adviezen en rapporten uitgebracht over het belang van preventie.
Ik ben benieuwd naar uw visie op de vraag of het beleid met betrekking tot preventie
in het afgelopen jaar al van de grond is gekomen. Is daarin geïnvesteerd? Als die
preventie is toegenomen, zorgt dat bijvoorbeeld dan ook voor extra druk op de huidige
zorgmedewerkers en betekent dat nog een extra inhaalslag in de zorg? En wat levert
dat uiteindelijk voor resultaat op?
Mevrouw Raaijmakers:
Ik denk dat dit een heel terecht punt is. Om uit deze crisis te komen en om ook toekomstige
toegankelijkheidscrises te voorkomen, moeten we veel verder kijken dan alleen naar
de vraag of de ic-capaciteit wel of niet toereikend is. We moeten ook echt kijken
naar de vraag hoe we zorg kunnen voorkomen en hoe we zorg dichter bij de patiënt,
dus buiten het ziekenhuis, kunnen organiseren. Nu hebben we de covidpandemie gehad,
maar de schaarste aan zorgprofessionals zal blijven bestaan, juist ook met de stijgende
zorgvraag. Het is niet zo dat een kwart van onze bevolking uiteindelijk gaat werken
in de zorg. Daar moeten we dus echt anders naar kijken. We zien in deze pandemie overigens
dat vernieuwende initiatieven, zoals het monitoren van patiënten thuis – een initiatief
waarbij patiënten niet naar het ziekenhuis hoeven maar thuis gemonitord kunnen worden – echt
van de grond zijn gekomen. De zorg op afstand heeft een grote vlucht genomen. Ik denk
dat we dat ook echt moeten koesteren en moeten behouden.
Aan de preventiekant zien we vanzelfsprekend wel een hoop initiatieven. Maar dat is
iets wat echt nog verder versterkt kan worden. Daarvoor is het belangrijk dat we niet
alleen redeneren vanuit het domein van de Zorgverzekeringswet en de Wet langdurige
zorg, maar dat we ook echt de verbinding met het gemeentelijk domein gaan zoeken.
Daar moet de preventie natuurlijk daadwerkelijk van de grond komen. Ik zou heel graag
willen dat we de focus heel snel daarnaartoe kunnen verleggen, want daar is gewoon
heel veel werk te verzetten.
De heer Edgar Mulder (PVV):
Ik heb geen vraag.
De voorzitter:
Prima, dank u wel. Dan kijk ik nog even rond. We hebben nog een beetje tijd over.
Ik wil mevrouw Raaijmakers bedanken voor haar presentatie en voor de tijd die ze heeft
genomen om hier te komen. Ik schors de vergadering tot 10.15 uur. Dan zal de heer
Van Dissel aanschuiven.
De vergadering wordt van 10.08 uur tot 10.15 uur geschorst.
Blok 2
Gesprek met:
– de heer Van Dissel, directeur van het Centrum Infectieziektebestrijding van het RIVM
De voorzitter:
Goedemorgen. Ik heropen de vergadering. Wij gaan door naar blok 2 met de heer Van
Dissel.
Meneer Van Dissel, van harte welkom weer als directeur van het Centrum voor Infectieziektebestrijding
van het RIVM. Gaat u maar van start.
De heer Van Dissel:
Dank u wel, voorzitter. Ik wilde u vandaag natuurlijk een update geven en met name
ook het OMT-advies toelichten. Dan komen we een aantal zaken vanzelf tegen.
Even kort waar we nu staan. We zien momenteel een sterke toename van het aantal positief
bevonden personen, dus het aantal meldingen. Dat wordt ook deels beïnvloed door het
grote aantal zelftesten dat inmiddels gebeurt die positief blijken en die bevestigd
worden bij de GGD. Allereerst zien we dat er een verdere stabilisatie is van de ziekenhuis-
en ic-opnames. Bij de ziekenhuizen zien we misschien een kanteling sedert het weekend,
want de afgelopen twee dagen is daar een toename van de opnames en de bezetting geweest.
We hebben gezien dat omikron inmiddels de deltavariant heeft verdrongen. Dat heeft
consequenties, want die heeft andere biologische eigenschappen. Die eigenschappen
worden steeds duidelijker. Dat heeft gevolgen voor de aannames die wij maken van hoeveel
personen naar het ziekenhuis gaan en hoeveel er potentieel op de ic komen. Dat is
van belang voor de prognoses in de modellering.
Ik zal u overigens ook laten zien dat de landen onderling wel beduidend verschillen
in de mate waarin personen worden opgenomen en naar de ic gaan. Dat maakt dus ook
dat de nodige onzekerheden blijven bestaan, want daar moeten wij ook keuzes in maken
wat we precies meenemen.
De maatregelen worden versoepeld. Ik zal u laten zien hoe wij nu inschatten wat de
gevolgen daarvan zijn. Er is een versneld boosterprogramma dat nog steeds moet doorlopen.
Boosters zijn uitermate belangrijk, omdat ze de kans op infectie verminderen, ook
de kans op ziekenhuis- en ic-opname. Ook al is dat bij de omikron misschien wat minder
optimaal dan bij de delta, het heeft natuurlijk nog steeds belangrijke invloed.
Dan een aantal slides ten aanzien van de epidemiologie. U ziet hier de meldingen aan
de linkerzijde, het verloop vanaf januari jongstleden. Het is duidelijk dat de meldingen
de afgelopen week omhoog zijn geschoten. We zitten op bijna 1 miljoen testen per week;
dat is zo'n 37% toegenomen. Van die testen is maar liefst 45% positief van wat naar
de GGD-teststraat gaat. Dat is natuurlijk een heel hoog percentage, van een op twee,
om positief te testen. U ziet dat dat heeft geleid tot ongeveer een derde van het
aantal afgelopen week, bijna 370 meldingen. Dat is ook belangrijk toegenomen, met
51%. Dat leidt ertoe dat de incidentie, dus het aantal personen per 100.000 genormaliseerd,
rond de 2.000 ligt. Dat is dus een sterke toename van de meldingen.
Daarnaast ziet u de grafiek die de verpleegafdelingen en de ic's van de ziekenhuizen
weergeeft. Inmiddels liggen daar 1.063 patiënten opgenomen, waarvan 911 op de verpleegafdeling
en zo'n 252 op de ic-afdeling; die ziet u daar apart weergegeven, met opnieuw de verandering
in de weekopnames. Ook daar is duidelijk dat de verpleegafdeling inmiddels een toename
laat zien, terwijl de ic-afdeling nog een afname laat zien. Dat is ook wat je verwacht
als er een kanteling plaatsvindt, want de ic-opnames komen in belangrijke mate vanuit
het ziekenhuis, dus die lopen per definitie altijd achter. Net zoals we zien dat de
verpleegafdeling eerder daalt, zal je ook verwachten dat je daar eerder de veranderingen
weer ziet als dat gaat toenemen en dat het enige tijd neemt voordat dat de ic's ook
belast.
U heeft afgelopen week kunnen lezen dat er werd gemeld dat het opmerkelijk was dat
er schijnbaar meer jongeren naar het ziekenhuis kwamen. Dat klopt als je bedenkt hoe
de verdeling in de afgelopen zes weken was per leeftijdscohort. Dat ziet u in deze
grafiek weergegeven. Dan ziet u dat er met name bij de schooljeugd een toename is
geweest. Dat is aangegeven met de twee rode pijlen. Als je de scholen in het voortgezet
onderwijs neemt, dus het leeftijdscohort van 13 tot 17 jaar, en je dat terugrekent,
dan ziet u dat ongeveer 6% positief is. Dat is nogal wat. Nu wordt niet iedereen getest.
Op de school is momenteel 1 op 10, 1 op 15, positief.
Tegelijkertijd ziet u dat de toename bij de ouders van de kinderen nog relatief beperkt
is, maar dat die toch al wat sterker lijkt te worden. Als je vanuit ziekenhuisopnames
denkt – die betreffen toch vooral de ouderen van de bevolking – is het meest opvallende
en natuurlijk gunstige dat we daar, althans momenteel, nog geen toename zien. Dat
ziet u weergegeven met de groene pijltjes. Dat is natuurlijk geen garantie dat dat
niet komt, want dit is eigenlijk het beeld dat we bijvoorbeeld ook bij de start van
de delta hebben gezien. Dat begon ook in de jeugdiger leeftijdsgroepen. Dat ging uiteindelijk
toch naar de ouderen toe. De vraag is hoeveel dat gebeurt en in hoeverre de boostervaccinaties – die
liggen met name in die groep gelukkig al behoorlijk hoog, rond de 90% – gaan voorkomen
dat de ouderen uiteindelijk meer mee gaan doen en dat dat dus ook tot meer ziekenhuisopnames
leidt, met name in die leeftijdsgroep.
Als je verspreiding over het land ziet, dan ziet u het beeld weer terug dat ik vorige
week al beschreef, namelijk dat het met name Randstedelijk is, maar dat het ook de
rest van Nederland betreft. Voor de heatmap van Nederland, zoals dat zo mooi heet,
geldt: hoe donkerder de kleur, hoe meer personen het betreft. U ziet de regio's Amsterdam,
Rotterdam, Den Haag er toch met name uitschieten, net als delen van Zeeland en Twente.
Tegelijkertijd is het in de meer rurale gebieden in het noorden van het land nog wat
minder. We hebben natuurlijk ook een achterstand in de rapportage. Dat ligt met name
aan het systeem bij de GGD'en dat een vertraging heeft met doorgifte naar het RIVM.
Als je die geschatte achterstand in de rapportage erbij optelt, dan kom je natuurlijk
nog hoger uit. U ziet dat we dan op 426.000 komen. Dan heb je het al snel over ruim
2,5% van de Nederlandse bevolking. Tegelijkertijd weten we dat niet iedereen zich
laat testen. Er is altijd nog zo'n 40% die daar toch van afziet. Dat moet je er in
feite nog bij optellen. Al met al is het percentage van de Nederlandse bevolking dat
momenteel een bevestigde corona-infectie heeft, behoorlijk hoog. Dat vertaalt zich
uiteraard naar ziekte en dus naar quarantaine. Daar kom ik zo op terug. We weten namelijk
dat een gemiddelde melding drie tot drieënhalve intensieve contacten heeft waar de
quarantaineregels voor gelden.
Dan zijn er nog twee dingen die ik ook aan de hand van deze slide even wil illustreren.
Allereerst is het aantal herinfecties bij omikron veel hoger dan we bij delta zagen.
Dat heb ik de vorige keer ook al even genoemd. Bij delta was dat een aantal procenten.
We hebben gezien dat het aantal herinfecties rond de 13% ligt. Dat gaat dus om personen
die een eerdere corona-infectie hebben doorgemaakt en die nu een bevestigde omikroninfectie
hebben. Dat is aanmerkelijk hoger dan het eerder was. Dat duidt er dus op dat de bescherming
die je normaal hebt na het doormaken van een infectie van een van de andere varianten
bij omikron dus minder geldt dan eerder het geval was, zoals bij delta. We zien dus
meer personen die voor een tweede keer een infectie doormaken.
In de tabel ziet u overigens duidelijk dat we momenteel van ongeveer 30% van de personen
de gegevens rond hebben. Dat ziet u met de dikke, blauwe pijl aan de rechterzijde
weergegeven. Er zal binnenkort nog een deel binnenkomen, maar dit is de status voor
januari. Van die personen weten we de vaccinatiestatus. Die is daaronder weergegeven.
Daarbij valt natuurlijk weer op dat 12% van de meldingen momenteel een booster gehad
hebben. Daarvan zou je verwachten dat ze meer beschermd zijn. Dat is ook zo, want
als u zich realiseert dat ongeveer 57% een booster heeft ontvangen en je het uiteindelijk
bij 12% terugziet, dan begrijpt u dat dat een derde of zelfs nog minder van die groep
is. Er is dus bescherming, maar die is niet 100%. Ook geldt – dat staat aangegeven
bij de ongevaccineerden – dat als ongeveer 12% tot 14% van de bevolking boven de 12
jaar niet gevaccineerd is en we het bij zo'n 25% tot 30% terugzien, het dan betekent
dat de groep van degenen die niet gevaccineerd zijn, momenteel vaker een melding van
corona hebben. Met name voor de ziekenhuis- en ic-opnames is het zo dat de meerderheid
niet gevaccineerd is. Dat zal ik zo ook laten zien. Tegelijkertijd zien we het beeld
dat als je gevaccineerd bent en zelfs een booster hebt gehad, je dan niet voor 100%
beschermd bent. Dat ziet u in deze getallen al terug. Daar past de herinfectierate
ook bij.
Dan even met betrekking tot het aantal testen. Aan de linkerzijde staan de testen
bij de GGD'en weergegeven. Aan de rechterzijde staan de testen die door de Stichting
Open Nederland worden verricht. Allereerst ziet u dat het bij de GGD'en sterk toegenomen
is naar bijna 1 miljoen. Dat is weergegeven met de blokjes. Tegelijkertijd ziet u
dat het bij Stichting Open Nederland belangrijk verminderd is. Dat heeft er alles
mee te maken dat de vraag naar dit soort testen minder was vanwege de lockdown. Daar
is het dus afgenomen en bij de GGD'en is het toegenomen. Dan ziet u bij de GGD'en
de rode blokjes. Dat zijn degenen die een test doen naar aanleiding van een positieve
zelftest thuis. U ziet dat dat percentage toeneemt. De bevestiging van die test vindt
dan vervolgens bij 91,8% plaats, dus bijna 92% van degenen die zich vanwege een positieve
thuistest laten hertesten bij de GGD, wordt opnieuw positief bevonden. De blauwe blokjes
zijn bijvoorbeeld degenen die met klachten komen. Het gele aandeel is het aandeel
waarvan het niet geregistreerd is en waarvan we het dus niet weten. Ook daar ziet
u dat het percentage dat positief is, hoog ligt, maar wel beduidend lager dan wanneer
er een positieve zelftest thuis was. Dat is natuurlijk ook wat je verwacht.
Als u naar de resultaten van de Stichting Open Nederland kijkt, dan ziet u dat ongeveer
4,8%, bijna 5%, dus 1 op 20, daar positief is. Dat neemt ook sterk toe. We zien natuurlijk
dat het in de maatschappij sterk toeneemt, dus je verwacht dat die testen ook toenemen.
Mogelijk is de uitslag deels vervuild, zoals dat heet, omdat een aantal personen die
een aantal dagen moeten wachten bij de GGD, eerder naar de SON-metingen gaan. Daardoor
is dat misschien deels meer positief dan je anders zou verwachten, maar dat is speculatie.
We zien dus een toename van de testen, een toename van het percentage dat positief
is en een toename van personen die eerder thuis een zelftest hebben verricht. Dat
is op zich prima.
Dan het beeld van de rioolwatersurveillance. Aan de linkerzijde ziet u de twee grafieken
die de actuele bepalingen, de zogenaamde virusvracht, inhouden. We hebben ruim 300
locaties. Die worden ongeveer om de dag bemonsterd. Dat levert een beeld op waarbij
de aantallen viruspartikels in het oppervlaktewater momenteel heel erg hoog zijn.
U ziet dat daar niet heel verandering in zit, zij het dat het de laatste week toch
nog wat lijkt toe te nemen. Dat ziet u ook in de twee landkaartjes aan de rechterzijde.
Daarin worden de veranderingen ten opzichte van de vorige week weergegeven. Ook dat
is nog geen kleur die toont dat het allemaal lager wordt. Het is vrij stabiel. Het
is stabiel hoog. Dat ziet u ook apart aangegeven voor drie veiligheidsregio's met
de verschillende dots en de mediane lijn die daardoorheen getrokken is. Dat zijn de
grafiekjes rechtsboven. Ook daarin ziet u dat in de laatste week de lijn in alle gevallen
omhoog lijkt te gaan. Dat geldt ook voor Limburg, waar aanvankelijk een daling te
zien was. Met andere woorden, er is een toename van de aantallen virusdeeltjes in
het oppervlaktewater. Voor de duidelijkheid, ik noem het «virusdeeltjes». Dat betekent
niet dat die per se besmettelijk zijn, maar dat je de onderdelen van het virus nog
kan aantonen. Dat is een maat voor het aantal uiteindelijke virusdeeltjes dat bijvoorbeeld
in de ontlasting zat.
Dan ga ik door met een aantal indicatorgetallen. Allereerst gebruiken we daar natuurlijk
het reproductiegetal voor. Dat is gisteren beschikbaar gekomen...
De voorzitter:
Een ogenblik, sorry. Er is een verduidelijkende vraag van mevrouw Gündoğan.
Mevrouw Gündoğan (Volt):
Er staan een aantal grijze vlekken op de kaart. Ik vroeg me af wat dat betekent.
De heer Van Dissel:
Geen data beschikbaar.
Mevrouw Gündoğan (Volt):
Dat dacht ik al.
De heer Van Dissel:
Het is terecht dat u het vraagt.
Het reproductiegetal ziet u hier weergegeven. Dat is even bijgewerkt tot het laatste
getal van 10 januari dat beschikbaar is gekomen. U ziet dat het 1,19 is. Dat is weer
ietsje hoger dan het eerder was. Het was eind vorige week namelijk 1,11. Daar kom
ik zo nog op even terug. Dat loopt dus iets op. Dat is ook niet verbazingwekkend als
u naar de aantallen kijkt die in de blauwe grafiek daarboven staan weergegeven. Die
nemen nu belangrijk toe. Het reproductiegetal kunnen we berekenen door terug te kijken
en een aantal personen te nemen dat op een bepaalde dag ziek is. Met de tijd die het
naar verwachting neemt om een volgende groep ziek te maken, kun je terugrekenen. Dan
kun je uiteraard zien of het toe- of afneemt. Dat levert een reproductiegetal op.
De kaart van Nederland toont dat het eigenlijk nog voor alle gebieden beduidend boven
de 1 ligt. Rood wil zeggen dat het allemaal significant boven de 1 ligt. Geel wil
zeggen dat het niet allemaal meer significant is, maar wel in de buurt daarvan. Dat
beeld is onveranderd en maakt duidelijk dat het voor heel Nederland verhoogd is.
Dan kijken we nog heel even terug naar het reproductiegetal van vrijdag. Op dat moment
was het 1,11. Dat toon ik u alleen maar om weer even de overgang van de verschillende
varianten te laten zien. We hebben het wildtype gehad. Het alfatype is in rood weergegeven.
Vervolgens kwam het deltatype. Inmiddels is er het omikrontype. Aan de bovenzijde
ziet u het aantal gevallen ten gevolge van die types weergegeven. U ziet dat het ene
type letterlijk het andere type verdringt. Die verdringing komt doordat het nieuwe
type in de verspreiding dan toch net een voordeel heeft ten opzichte van het bestaande
type. Dat betekent over het algemeen dat het zich dus sneller verspreidt. Dat kan
door een aantal redenen komen. We denken dat dat voor het omikrontype geldt, omdat
het iets besmettelijker is, het serieel interval korter is – dat is het interval tussen
de besmetting van de ene ring en de besmetting van de volgende ring – en het zich
deels onttrekt aan de afweer die we hebben opgebouwd. Dat kun je zien aan het aantal
herinfecties en aan het feit dat vaccinatie niet meer 100% beschermd. Die drie factoren
maken nu dat omikron meer kans en ruimte ziet om zich te verspreiden. Dat gaat in
dit geval ten koste van het deltavirus. U ziet dat die percentages ook nog kunnen
oplopen. Omikron zit rond de 1,17, terwijl delta inmiddels ver onder de 1 zit en aan
het uitfaseren is.
Dan even iets over het serieel interval, want ook dat is een belangrijk gegeven. Deze
resultaten zijn afgelopen week beschikbaar gekomen. Het serieel interval zoals het
daar staat, is de tijdsduur tussen de eerste ziektedag van iemand die positief test
en de eerste ziektedag van degenen die door zo'n persoon besmet worden, positief testen
en klachten krijgen. Het geeft dus eigenlijk aan hoe snel de verschillende ringen
van verspreiding op elkaar volgen. Als dat korter is, dan zegt dat over het algemeen
iets over de biologische eigenschappen van het virus. Een virus dat bijvoorbeeld meer
in de keel en neus vermeerdert in tegenstelling tot wat lager in de luchtwegen, zal
misschien ook eerder naar buiten kunnen treden. Het zijn iets andere cellen, dus misschien
is de replicatie wat sneller. Dat maakt dan bijvoorbeeld dat het serieel interval
wat korter wordt. Dat is uiteindelijk van belang, want als dat korter wordt, dan betekent
het ook dat het schijnbare reproductiegetal hoger wordt. Het heeft dus ook consequenties
voor modellering en bestrijding. Dan zult u zeggen: een halve dag is niet zo veel.
Dat is namelijk het verschil dat gevonden is door de analyse van besmettingsparen,
maar een halve dag op drie of vier dagen is behoorlijk wat. Dat is dan het antwoord.
Dat heeft dus ook consequenties voor de uitkomsten van de modellering.
Het tweede belangrijke verschil tussen delta en omikron is de breedte van die basis.
Ik heb hier geprobeerd om dat plastisch te tekenen. We hadden een bepaalde verhouding
van een aantal zieken in de bevolking, zieken thuis – bijvoorbeeld met zuurstofbehandeling
zoals u net ook heeft gehoord – en de personen die naar het ziekenhuis en vervolgens
naar de ic gaan. U ziet daarnaast dat wat voor omikron geldt, omdat dat in het algemeen – maar
natuurlijk niet altijd – een milder ziektebeeld geeft, dat zich eigenlijk nog meer
afspeelt onder de medische radar. De basis wordt breder en dat betekent ook dat de
top van de ijsberg percentueel geringer wordt. Dat hebben we hier geschat met die
0,5 en 0,1. Ik wil benadrukken dat dat geen absolute getallen zijn, want voor Nederland
moeten die natuurlijk nog volgen, maar het zijn schattingen. Zij geven weer dat van
het totale aantal personen dat nu omikron krijgt percentueel minder naar het ziekenhuis
gaan en minder op de ic belanden. Tegelijkertijd kan het, als dat aantal vele malen
groter is, uiteindelijk toch nog tot een bijna zelfde belasting van de zorg leiden.
Dat is natuurlijk nog de onzekerheid en onze zorg in dit geheel.
Als zo veel personen in de bevolking positief testen, en soms gelukkig een milde ziekte
maar soms niet zulke milde ziekte hebben, komt er natuurlijk ook meer druk op testen.
Er komt meer druk op het feit dat een heleboel personen in isolatie zijn Voor elke
persoon in isolatie gaat het om drie tot drieënhalf nauwe contacten, die dan ook in
quarantaine gaan.
Dat ziet u op de volgende slide. Als we bijvoorbeeld, zoals afgelopen week, 50.000
personen hebben die op een bepaalde dag ziek zijn, dan kunt u rekenen dat als die
personen zeven dagen ziek zijn – dat zijn ze gemiddeld, althans dat is de isolatieduur – je
dan dus praat over 400.000 personen die op een bepaald moment gewoon ziek thuis zitten.
Dat noemen we de prevalentiemaat.
Als u dan rekent dat er per melding ongeveer drie contacten zijn, dan ga je dus van
50.000 naar 150.000. Dat zijn de personen die niet ziek zijn maar wel in quarantaine
moeten. Die quarantaine duurt vijf dagen, niet zeven dagen. Dan kom je uit op 750.000;
uiteindelijk is dat, opgeteld, natuurlijk het aantal personen die niet aan het arbeidsproces
kunnen deelnemen. Voor een aantal is dat natuurlijk volkomen terecht, want zij zijn
gewoon ziek en moeten uitzieken, maar er zit natuurlijk ook een aantal bij in quarantaine.
We weten dat daar lang niet iedereen ziek wordt, dus dan zou je zeggen dat dat als
het ware het verlies is. Dat is natuurlijk ook de reden dat we kritisch naar die quarantaineregels
kijken, zeker voor de cruciale beroepen waar dit natuurlijk nog meer geldt, misschien,
dan voor andere beroepen, en dat we ook proberen dat op verantwoorde wijze te versoepelen.
Dit heeft ook tot gevolg dat de druk van de ziekenhuizen en de ic's meer naar de bevolking
zelf gaat. Dat belast dan natuurlijk weer de hele zorgketen, van huisarts tot verpleeghuis.
Maar er zijn natuurlijk ook vele andere sectoren die net zozeer belast worden door
zieken.
De voorzitter:
Een verduidelijkende vraag van de heer Mulder.
De heer Edgar Mulder (PVV):
Kunt u uitleggen wat u verstaat onder «ziek»? U heeft het over 50.000 meldingen per
dag, maar wat betekent het dan als u zegt: die zijn ziek?
De heer Van Dissel:
Die personen hebben zich om de een of andere reden gemeld om zich te laten testen.
Over het algemeen doen we dat voor klachten. Dan stellen we een infectie vast; een
infectie met klachten noem je een infectieziekte vanwege het feit dat er klachten
bij zijn. Die zijn natuurlijk ook per definitie besmettelijk voor anderen, want dat
is de reden dat ze in isolatie gaan.
De heer Edgar Mulder (PVV):
U bedoelt dus eigenlijk: ze zijn positief getest.
De heer Van Dissel:
Het zijn positieve meldingen, ja, dat heb ik ook weergegeven. Als ik dat niet duidelijk
had genoemd: ze zijn positief getest bij de GGD of door een zelftest. Dat doen ze
naar aanleiding van klachten en vervolgens gaan ze in isolatie omdat ze ziek zijn.
Dan nog even heel kort over de vaccinaties, met name de boostervaccinaties. De boostervaccinaties
kunnen we natuurlijk alleen maar geven als er al eerdere vaccinaties hebben plaatsgevonden.
De voorzitter:
Nog één verduidelijkende vraag van de heer Azarkan.
De heer Azarkan (DENK):
Nog even voor de duidelijkheid. De heer Van Dissel sloot het vorige blokje af door
te zeggen: ze gaan in isolatie omdat ze ziek zijn. Zou dat niet moeten zijn: ze gaan
in isolatie omdat ze besmettelijk zijn?
De heer Van Dissel:
Dat is wat ik noemde.
De heer Azarkan (DENK):
Maar er is een verschil tussen ziek en besmettelijk. Daar ging het mij even om. U
zei «omdat ze ziek zijn», maar is het niet eerder «opdat ze anderen niet kunnen besmetten»?
Daar gaat het om.
De heer Van Dissel:
Je wil niet dat ze anderen besmetten, zeker. Het is dus een maatregel om de voortgang
in de bevolking te dempen, terwijl die persoon, als hij weinig klachten heeft, misschien
wel denkt: ik kan eigenlijk wel naar het werk. Maar dat is nou juist niet de bedoeling.
De voorzitter:
Nu ontstaat het risico dat we hier een discussie over krijgen. Een korte verhelderende
vraag, alstublieft.
De heer Van Haga (Groep Van Haga):
Kort. Als je asymptomatisch bent, dan ben je toch niet besmettelijk? Dan zou die quarantaineregel
toch niet moeten gelden voor diegene?
De heer Van Dissel:
Nee, maar dan kom je in een paradox, want waarom doe je dan een test? Natuurlijk hebben
we in bepaalde gevallen testen ingeregeld, juist om het risico te reduceren, om een
deel van de groepen die geen klachten hebben, eerder op te vangen. Dus in theorie
heeft u gelijk, maar in de praktijk is dat natuurlijk maar een heel klein aandeel
van het aantal dat ik hier noem. Want als je geen enkele klacht hebt, waarom zou je
je dan laten testen, zeker bij de GGD als je drie dagen daarop moet wachten? Het gaat
om ziekte. Het gaat om personen die positief getest zijn, waarvan je niet wil dat
ze, ook al zijn ze misschien niet erg ziek, op het werk of waar dan ook anderen besmetten.
Dat is de reden waarom we isolatiemaatregelen nemen.
De voorzitter:
Gaat u verder.
De heer Van Dissel:
Dan kort even de vaccinaties en de boosters. U ziet dat de groep boven de 60 jaar
een percentage van 90 bereikt. Boven de 18 betekent dat ongeveer 75%. Voor de duidelijkheid:
dat zijn allemaal personen die eerder de standaardvaccinatiereeks hebben ontvangen,
dus dat is niet de hele bevolking. Vandaar dat al die getallen steeds weer wat anders
zijn, want er zijn ook personen die wel gevaccineerd zijn, maar wel binnen drie maanden.
Ook dan mag je nog even. En je hebt personen die al dan niet gevaccineerd zijn en
die de infectie hebben gehad. Dan mag je ook nog drie maanden. Dus die optelsom is
altijd complex, maar daar heb ik u de vorige keer al iets over laten zien.
Mevrouw Van den Berg (CDA):
Ik ben nu even in verwarring, maar misschien lees ik het verkeerd. De heer Van Dissel
laat op pagina 5 zien: 57% van de hele bevolking boven 18 jaar. Nu zie ik dit, maar
misschien zit ik nu twee dingen door elkaar te halen.
De heer Van Dissel:
Dat is precies wat ik net probeerde uit te leggen, maar misschien ging ik te snel.
Hier staat het weergegeven op de basisreeks. Dat betekent dat je gevaccineerd moet
zijn, maar niet iedereen is gevaccineerd. Het getal dat u net hoorde, ging over de
hele bevolking. Daar zitten ook de niet-gevaccineerden bij. Dan heb je ook nog eens
dat het boven en onder de 12 kan zijn. Helaas. Dus in wezen heb je drie verschillende
percentages. Daar komt het op neer. Dat maakt het verwarrend. Dat erken ik direct,
maar ze kloppen allemaal, helaas.
Dan even de bijwerking van de vaccineffectiviteit tegen ic- en ziekenhuisopnames.
Dat is tot midden vorige week, 13 januari. Dat betekent dat de aantallen die u hier
ziet, uiteindelijk deels door een combinatie delta-omikron worden beïnvloed, al zullen
de patiënten die voor 13 januari definieerbaar met omikron werden opgenomen gering
zijn, want dat begint eigenlijk nu pas op gang te komen. U ziet hier dat de boosters
een belangrijke verhoging van de bescherming geven. Als u bijvoorbeeld kijkt naar
de groep boven de 70 jaar, dan ziet u dat de basisvaccinatie op dat moment zo'n 76%
bescherming geeft en dat de booster dat naar 96% brengt, waarbij nogmaals opgemerkt
dat het hier vooral nog de deltaopnames zal betreffen. Als u naar de ic kijkt, ziet
u eenzelfde getal: we gaan van 89% naar 98%. Met andere woorden, die boosters doen
heel goed werk, zij het dat het in de tabel die ik u hier laat zien, vooral over de
delta gaat.
Het tweede wat u ziet, is het aantal gevaccineerden en ongevaccineerden onder de opgenomen
patiënten. Op de verpleegafdelingen is 54% van de patiënten die in deze periode zijn
opgenomen, in het geheel niet gevaccineerd. Voor de ic is dat twee derde, 68%. De
hausse in ziekenhuisopnames die we gehad hebben, betreft dus toch voor meer dan de
helft patiënten die niet gevaccineerd waren en voor de ic's ongeveer twee derde. Dat
kan nu natuurlijk weer gaan veranderen omdat omikron zich nu eenmaal wat anders gedraagt
ten opzichte van de vaccinaties.
Samengevat zien we dat het aantal testen snel toeneemt en dat de overgrote meerderheid
op dit moment met de omikronvariant besmet wordt. We denken bijna 100%. Dat is in
lijn met de afgeleide surveillance met rioolwater. Die is niet beïnvloed door gedrag,
dus dat is een belangrijke surveillancemaat. En we zien nu met name een toename onder
de jeugd in het primair en voortgezet onderwijs.
We zien dat de opnames in het ziekenhuis en op de ic zijn afgenomen. Op de ic nemen
ze nog steeds wat af. In het ziekenhuis nemen ze inmiddels al wat toe. Dat lijkt dus
een kanteling aan te kondigen, waarbij het grote aantal omikroninfecties zich ook
gaat vertalen naar ziekenhuisopnames en hopelijk minder ic-opnames. We zien dat er
momenteel geen oversterfte meer is. Dat heb ik niet geïllustreerd aan de hand van
een grafiek. Dat wordt nader geanalyseerd. Daar hebben we momenteel nog geen aanvullende
gegevens van. Bij de oudere groep was de vaccineffectiviteit wat afgenomen ten opzichte
van delta. U heeft gezien dat de booster een belangrijke invloed had op de vaccineffectiviteit
door die wat terug te brengen. Die geeft ook enige bescherming tegen de omikronvariant,
zij het wat minder. Dat zult u straks zien. De booster zal met name beschermen tegen
ernstige ziekte, hopen wij, en daardoor het aantal ziekenhuisopnames en ic-opnames
beperken.
Dan wilde ik u kort ook even wat buitenlandse getallen laten zien. Dan gaat het met
name om deze grafiek. Daar moet ik u even rustig in meenemen. Die geeft een vergelijking
tussen een aantal landen. U wilt, terecht, dat wij het modelleren en maken van prognoses
baseren op de laatste aannames, op realistische getallen. U zult straks zien dat dat
verder is aangepast, maar ik wil hier illustreren dat dat toch wel ingewikkeld is
en erg afhankelijk van het land waarnaar je kijkt.
Als we even de grafiek linksboven pakken, dan zien we de situatie in Spanje. Wat u
ziet weergegeven, is sedert de start van vorig jaar – ik geloof ietsje daarvoor zelfs – tot
nu het aantal besmettingen, de ziekenhuisopnames, de ic-opnames en de sterfte. Hoe
men dat hier heeft weergegeven, is dat dat allemaal genormaliseerd is op de piek van
de alfavariant. Dat heb ik weergegeven met de blauwe pijlen. U ziet dat dat precies
op 100% uitkomt. Hoe hoog ook het actuele aantal, men heeft de piek op 100% gezet.
Wat heeft dat voor voordeel? Als je daarna naar het verloop door het jaar kijkt, met
name naar de huidige toename van de omikronvariant – je ziet dat die in Spanje omhoogschiet – dan
kan je als het ware relatief zien of de ziekenhuis- en ic-opnames tijdens de omikrongolf
in dezelfde mate toenemen als tijdens de alfagolf. In Spanje zie je dat die in belangrijke
mate achterblijven. Daaruit kan je concluderen dat er minder ziekenhuisopnames zijn.
Je ziet dat de ic zelfs nog een beetje meer achterblijft en dat de sterfte ook in
belangrijke mate afneemt. Los van het feit dat ze in Spanje momenteel ongeveer zes
keer meer ziekenhuisopnames hebben dan in Nederland – dat heb ik u ook vorige week
laten zien – liggen die desalniettemin in belangrijke mate lager ten opzichte van
hun eerste piek vorig jaar, terwijl de meldingen hoger liggen. Dan zou je kunnen concluderen:
oké, omikron is minder ziekmakend en zorgt voor minder ziekenhuisopnames en minder
ic-opnames. Dan vraag ik u als tweede even naar de grafiek rechtsonder, of eigenlijk
rechts midden, te kijken. Dat is de grafiek van de Verenigde Staten. Ook die is weer
genormaliseerd op de eerste piek. Als u naar de omikronpiek kijkt, dan ziet u dat
omikron natuurlijk ook in Amerika een belangrijke toename toont van het aantal meldingen.
Maar in tegenstelling tot Spanje overschrijdt het aantal ziekenhuisopnames momenteel
in Amerika de eerste piek, want het aantal opnames zit boven de 100%. Voor Amerika
geldt dus het gunstige beeld dat je momenteel uit Spanje ophaalt, veel minder. U ziet
dat ook de ic-opnames boven die piek zitten die ze allereerst hadden. Met andere woorden:
in Amerika is de belasting van de zorg op dit moment belangrijk hoger, al zijn er
natuurlijk ook weer verschillen tussen delen van Amerika, dan de belasting van de
zorg in Spanje.
Hetzelfde ziet u hier weergegeven voor Duitsland, maar Duitsland heeft natuurlijk
relatief nog maar een geringe toename. Voor Engeland... U ziet dat ook voor Israël,
en Israël is natuurlijk ook een interessant voorbeeld. U ziet daar eigenlijk het beeld
van Amerika, namelijk nu een toename van de omikronbesmettingen en een toename van
ic- en ziekenhuisopnames. Terwijl Israël natuurlijk het land was dat als eerste had
geboosterd. Dat is dus eigenlijk een illustratie ervan dat je, als je te snel hebt
geboosterd, de deltavariant hebt gedrukt, maar voor de omikronvariant is de booster
waarschijnlijk alweer te lang geleden. Dat ziet u in deze getallen terug.
De voorzitter:
Een korte verduidelijkende vraag van de heer Azarkan.
De heer Azarkan (DENK):
Ja, een hele korte vraag. U ging heel snel voorbij Duitsland. Nu lijkt dat het land
dat... Nou, je zou kunnen zeggen: Nederland is een provincie van Duitsland. Maar u
zei: daar zien we een geringe toename, maar als ik daarnaar kijk, dan zie ik een toename
in percentages vergelijkbaar met die in Spanje, in Engeland en in de Verenigde Staten.
De heer Van Dissel:
Ja, en dat komt natuurlijk doordat ze eerder... Kijk, in absolute aantallen ziet u
nu ook dagelijks in de krant dat Duitsland nog heel erg laag ligt. Ten opzichte van
hun eerdere golf zitten ze qua percentages wel ongeveer even hoog, maar qua aantallen
besmettingen per 100.000 inwoners zitten ze in Duitsland momenteel het laagst van
Europa. Dat maakt dat Duitsland dus ook qua ziekenhuisbelasting momenteel heel erg
laag zit. Dat ziet u in deze grafiek terug. Natuurlijk is het aantal meldingen in
Duitsland ten opzichte van januari wat toegenomen, maar in het Europese beeld zitten
ze helemaal onderaan. Ik geef toe dat het wellicht wat ingewikkeld is dat dat hier
als percentage wordt weergegeven. Als je begin van dit jaar laag zat, absoluut, dan
zit bijvoorbeeld Duitsland nu ook laag.
De voorzitter:
Ook nog een korte verduidelijkende vraag van mevrouw Tielen.
Mevrouw Tielen (VVD):
Heldere uiteenzetting, maar meneer Van Dissel begon met «dit gebruiken we natuurlijk
ook om onze modellen te actualiseren». Hoe dan? Wat gebruikt u dan hiervan in de modellen
die u nu gebruikt om tot een soort van verwachting te komen?
De heer Van Dissel:
Daar kom ik zo uitvoerig op terug. Ik wilde dit vooral gebruiken als illustratie.
We lezen weleens opmerkingen in de krant als zouden modellen niet kloppen of wat dan
ook. Modellen zijn zo goed als de aannames die je erin stopt. Ik wil hiermee alleen
maar illustreren dat die aannames per land ook nog eens belangrijk verschillend kunnen
zijn. Als je nu alleen naar Amerika zou kijken als voorbeeld, dan kom je op heel andere
aannames uit dan wanneer je bijvoorbeeld Spanje als voorbeeld neemt of Denemarken,
maar daar was dit helaas niet voor uitgerekend. Dat is om duidelijk te maken dat daar
keuzes in zitten en die probeer je te duiden en te beredeneren. Daar kom ik zo op
terug.
De voorzitter:
Dank u wel. Gaat u verder. Ik wil even vragen of de leden meneer Van Dissel zijn verhaal
willen laten afmaken. Dan gaan we aan het eind de vragen stellen. Nog één korte verduidelijkende
vraag.
Mevrouw Gündoğan (Volt):
Er is volgens mij één variabele die verklaart wat die verschillen zijn, namelijk het
vaccinatie- en boosterpercentage. Of mag ik dat niet zo stellen?
De heer Van Dissel:
Die heb ik er natuurlijk niet voor niks tussen gezet. Maar Israël maakt duidelijk
hoe ingewikkeld dat zit, want daar zijn de boosterpercentages hoog, terwijl dat nu
geen effect heeft. Aan die boostervaccinatiepercentages kun je natuurlijk ook niet
zien wanneer ze precies gezet zijn. Ik geef alleen maar aan dat het helaas toch altijd
weer complexer is dan het op het eerste gezicht misschien lijkt.
Dan geef ik ten slotte Denemarken nog even weer. Denemarken is een land waar we eigenlijk
heel nauwgezet naar kijken, omdat dat in het verleden toch ook redelijk vergelijkbaar
leek met Nederland. Ze doen ook rioolwatersurveillance en u ziet dat het in Denemarken
eigenlijk in dezelfde richting als Nederland gaat, namelijk een toename. In het allerlaatste
rapport van midden vorige week ziet u weergegeven: rioolwater, het aantal positieve
testen, ziekenhuis- en ic-opnames en het aantal testen. Dat moet u dan aflezen aan
de linkerzijde. Dat zijn de nieuwe getallen voor al die onderdelen.
Ik laat het zien omdat Denemarken nog steeds een toename ziet van het aantal ziekenhuisopnames.
Dat loopt natuurlijk in lijn met de toename van het aantal gevallen in de maatschappij
in Denemarken. Dat zat gisteren op zo'n 40.000 à 42.000. Dat moet u dan ongeveer maal
drie doen voor de Nederlandse situatie. Denemarken zit momenteel dus ongeveer grofweg
op de dubbele incidentie van die in Nederland. Dat zou betekenen dat wij van 60.000
naar 120.000 per dag zouden gaan, een duizelingwekkend aantal. U ziet hier ook hoe
zich dat dan vertaalt in ziekenhuis- en ic-opnames. Met name de ic-opnames blijven
ook in Denemarken duidelijk wat achter ten opzichte van de eerdere keren. Het is een
zogenaamde semilogschaal, maar als u het op de y-as, dus aan de linkerzijde, op de
schaal zet, dan ziet u ongeveer dat de ic-opnames een op tien zijn ten opzichte van
de ziekenhuisopnames. U zult straks zien dat dat ook het getal is dat wij daarvoor
inmiddels aanhouden.
Dan komen we nu op die modelleringen. Ik heb het reproductiegetal al genoemd en dat
is dus weer wat gestegen. De ziekenhuizen zijn op korte termijn gestabiliseerd. Op
langere termijn voorspellen we daar toenames. De vraag is dan natuurlijk: hoeveel?
Ik zal laten zien dat de prognoses natuurlijk afhankelijk zijn van de eigenschappen
die we de omikronvariant toedichten. Voor Nederland kennen we die nog maar in zeer
beperkte mate, omdat er nog maar weinig omikron is opgenomen in het ziekenhuis en
al helemaal niet op de ic, ofschoon er wel een aantal in de ic zijn opgenomen. We
kunnen dat dus nog niet ijken op de Nederlandse situatie. Dat zal uiteindelijk toch
moeten, want het zijn niet alleen vaccinaties en boosters die maken hoe een land zich
gedraagt. Het is ook hoeveel eerdere infecties ze hebben doorgemaakt. In Engeland
is dat bijvoorbeeld heel erg hoog. Je ziet het in Engeland nu dalen. Dat is mooi,
maar de geweldige deltagolf die ze gehad hebben en die wij ons nooit zouden hebben
toegewenst, geeft natuurlijk weer relatieve bescherming in Engeland, ook al is dat
niet absoluut.
Goed, de prognoses. Die doen wij op grond van de meldingen op dit moment en op grond
van het transmissiemodel. Dus eerst weer even de meldingen op dit moment. Hoe werkt
dat ook alweer? Nou, we weten hoe hoog het aantal meldingen gister was. We weten op
grond van de afgelopen weken wat de relatie was tussen meldingen en ziekenhuisopnames.
Er zit uiteraard een leeftijdseffect in. Dat kan veranderen door de tijd, maar dat
kunnen we allemaal meenemen. Dan kunnen we door middel van een relatief simpel regressiemodel
gaan berekenen tot hoeveel opnames de meldingen van gister tot volgende week leiden.
U ziet daar achtereenvolgens de grafieken van. Hier ziet u de kansen, met andere woorden:
teruggerekend van de meldingen het aantal ziekenhuisopnames na een week. U ziet dat
voor de verschillende leeftijden weergegeven. De jeugdige personen hebben een geringe
kans en die zitten dus onderaan. En voor met name 60-plus gelden de meeste opnames.
Die ziet u aan de bovenzijde. Links is dat dan voor de ziekenhuisopnames en vervolgens
kan je natuurlijk ook vaststellen hoeveel van de ziekenhuisopnames uiteindelijk naar
de ic moeten. Dat ziet u aan de rechterzijde. Dat is ietsje dalende, maar dat lag
eigenlijk steeds zo rond die 20%. De alleroudsten gingen eigenlijk niet naar de ic
en die ontbreken daarin. Dit kan je doorberekenen naar de aantallen die we hebben
gehad. Dat ziet u op deze grafiek weergegeven met opnieuw per leeftijdscohort het
aantal ziekenhuisopnames aan de linkerzijde en de ic-opnames aan de rechterzijde.
Wat natuurlijk opvalt, is dat er bij de bovenste drie cohorten, de jeugdigen tot 30
jaar, eigenlijk nauwelijks ziekenhuisopnames zijn. Het begint eigenlijk pas echt op
te lopen vanaf 50 en vervolgens 60 jaar. U ziet hier natuurlijk ook weergeven dat
er uit de 80-plus, steeds het meest rechtsonder in de grafiek, behoorlijk wat ziekenhuisopnames
voortkomen. Maar voor de ic ziet u eigenlijk een vlakke lijn. We weten dat de uitkomst,
als je op die leeftijd naar de ic moet, dusdanig slecht is dat dat in de praktijk
eigenlijk nauwelijks gebeurt. Dat ziet u ook terug in die platte lijn.
Dit maakt het mogelijk om het allemaal op te tellen en dan krijgt u natuurlijk de
voorspelling op korte termijn. Dat is op deze twee grafieken weergegeven. Voor de
ziekenhuisopnames ziet u als voorspelling de blauwe lijn. De voorspelling is dat die
de komende week wat toenemen, met onzekerheid. De zwarte dots zijn de gerealiseerde
getallen en dat zijn dus de gemeten waarden tot nu toe. Het stukje voorspelling voor
die ene week maakt voor de ziekenhuizen duidelijk dat dat wat schommelt, maar omhoog
lijkt te lopen. U ziet voor die ene week op de ic dat de voorspelling is dat het nog
afneemt. Voor de ic voorspellen we dus een afname en voor de ziekhuisopnames een toename.
De voorzitter:
Mevrouw Van Esch heeft een korte aanvullende vraag over deze sheet. Maar nogmaals,
ik vraag de leden om heel terughoudend te zijn, want anders komen we niet aan het
eind van de presentatie.
Mevrouw Van Esch (PvdD):
Dat snap ik. Ik had een korte vraag over de sheet hiervoor. Het lijkt in die sheet
of er een toename is van het aantal ziekenhuisopnames bij de leeftijd van 0 tot 9.
Ik was benieuwd of dat klopt en wat dat dan precies inhoudt.
De heer Van Dissel:
Dat klopt. Dat heeft u misschien ook in de krant kunnen lezen. Maar de aantallen zijn
natuurlijk zeer gering. In de praktijk zijn het vooral zeer jeugdigen die ter observatie
worden opgenomen, omdat men zo voorzichtig mogelijk wil zijn.
De voorzitter:
In één zin, meneer Azarkan.
De heer Azarkan (DENK):
Ook heel kort. Ik begrijp uit de grafiek op sheet 23 dat de waargenomen uitkomst...
De heer Van Dissel:
Dat zijn de zwarte dots.
De heer Azarkan (DENK):
Maar dat is dan de helft van de meest waarschijnlijke, namelijk die blauwe.
De heer Van Dissel:
Ik snap niet wat u helemaal bedoelt. U doelt waarschijnlijk op de laatste waarde,
die twee dots die er helemaal onder hangen.
De heer Azarkan (DENK):
En rechts ook. Ik zie een projectie op basis van modellen.
De heer Van Dissel:
Nee, maar uw vraag is volledig terecht, want daar had ik iets aan toe moeten voegen.
De laatste waarden kennen namelijk nog een narapportage-effect. Met andere woorden,
die hadden... Misschien moeten we die de volgende keer gewoon weglaten of met een
pijltje aangeven. Dat zijn nog niet de uiteindelijke waarden. Omdat er altijd achterstand
in rapportage is, gaan die getallen nog omhoog. Dat zijn die getallen waarvan u nu
terecht zegt: die vallen helemaal buiten die blauwe lijn. Maar dat zijn dus nog niet
de definitieve getallen. Dat had ik inderdaad nog even moeten toevoegen. Eerder had
ik altijd een pijltje met rapportagevertraging, maar bij deze heb ik die nou net weer
weggehaald.
Dan de prognoses op het transmissiemodel. Daarbij wil ik nog even in herinnering roepen
waar het bij de infecties ook alweer om gaat. Het gaat in wezen om de formule die
daaronder staat. We hebben een waarschijnlijkheid van overdracht per contact. We hebben
een aantal contacten en we hebben de duur dat iemand besmettelijk is. Die waarschijnlijkheid
van overdracht per contact hangt natuurlijk af van hoe intens dat contact is. Nou,
die intensiteit hangt af van de duur en van de afstand. Daar komen natuurlijk ook
de indelingen van: als je meer dan een kwartier binnen 1,5 meter bent, dan neemt het
risico toe. Dat is ook wat je gebruikt voor het bron- en contactonderzoek. Dus hoe
intensiever het contact, hoe groter de kans dat er overdracht is. Daarbij komt natuurlijk
ook het aantal contacten. Als je heel veel laagrisicocontacten hebt, dan leidt dat
uiteindelijk natuurlijk ook tot overdracht. Tegelijkertijd geldt: als je weinig intensieve
contacten hebt, dan kan dat ook tot overdracht leiden.
Dat even ter achtergrond, want het model waar de prognoses mee gedaan worden, berust
natuurlijk op zo'n grondregel, namelijk dat we contacten hebben en dat die contacten
kansen hebben op overdracht, en dat de mate van overdracht per situatie kan verschillen
en ook qua duur en qua intensiteit van het contact. Dat betekent dat we voor dit model
nauwkeurig inzicht moeten hebben in het aantal contacten dat iemand heeft. Dat wordt
steeds om de zoveel tijd weer herijkt, maar ik wilde u hier eigenlijk nog een vrij
simpele indeling laten zien. Daarbij ziet u op de x-as, de horizontale as, de leeftijd
van degene die contact heeft met iemand die wordt weergegeven op de y-as. De intensiteit
daarvan wordt weer met kleuren weergegeven, de zogenaamde heatmap. Wat u bijvoorbeeld
ziet als u linksboven kijkt, is dat de gele blokjes met name de situatie betreffen
waarbij leeftijdsgenoten elkaar ontmoeten. Het cohort dat u aan de x-as vindt, is
hetzelfde cohort dat aan de y-as is. Dat is ook logisch. We weten natuurlijk dat de
meeste contacten op de middelbare school zijn. U ziet dat dat het meest geel is. Tegelijkertijd
hebben deze personen ook contact met hun ouders en grootouders en hebben de grootouders
onderling contact. Zo ziet u heel duidelijk dat verloop in contacten.
De matrix daarnaast is de situatie tijdens de eerste lockdown, de zogenaamde «intelligent
lockdown». U ziet dat alle kleuren een stuk minder geel zijn. Dat komt omdat er in
die periode veel minder contacten waren. Dat is natuurlijk ook wat je beoogt, want
contacten leiden in principe tot overdracht. Die wil je omlaag brengen. U ziet dat
dat ook gebeurd is. Daarnaast zijn er nog een aantal andere metingen verricht. U ziet
eigenlijk dat de invloed van de maatregelen een stuk minder was, want je ziet toch
weer behoorlijk wat gele kleurtjes. Dat weten we natuurlijk ook. Dit hebben we in
dit geval voor binnen en buiten het huishouden geplot, zoals u dit ook kent voor de
horeca en voor de bioscoop. Zo is die kennis er. U kunt zich voorstellen dat je door
die contacten te gebruiken als punt van overdracht, ook kunt gaan voorspellen en modelleren
wat eruit komt en hoeveel ziekenhuisopnames en ic-opnames dat bijvoorbeeld geeft.
Dat is precies hoe het model werkt. Zoals we zullen zien, zitten daar natuurlijk wel
een aantal aannames in. Want als je voorspellingen wilt doen, moet je wel uitgaan
van bijvoorbeeld hoeveel zieken er wel of niet naar het ziekenhuis gaan. Dat hangt
af van de eigenschappen van het virus. Die kennen we nog niet allemaal. Die moeten
we nu uit andere landen proberen op te halen en te duiden. Die aannames kunnen we
dan in het model stoppen.
Hier ziet u wat het model allemaal meeneemt. We kunnen namelijk veranderingen in gedrag
en de booster daarin invoeren. Op de veranderingen in gedrag kunnen we correcties
doen door de voorspelling die het model maakt en het actuele getal dat bereikt wordt.
Dat doen we eens per week. We kunnen die op elkaar ijken. Als je het ijkt, haal je
het verschil tussen wat voorspeld werd en wat bereikt is, als het ware per definitie
weg. Op die wijze kun je corrigeren voor gedrag of voor als je wel iets wilt doen,
maar dat niet wordt opgevolgd.
Zoals ik eerder ook al eens heb genoemd, gaat het model er wel van uit dat Nederland
een homogene mix is. Daar is het model natuurlijk ook op gebaseerd, want je kunt het
niet per dorp apart doen en dat allemaal optellen. Misschien zou dat kunnen, maar
dat kan de computer van het KNMI, waar dit gebeurt, niet aan. Het is dus een homogene
mix. Dat levert soms wat deviaties op, met name dat je heel veel verspreiding in een
aantal dorpen ziet, zoals we eerder hebben gehad gedurende twee weken tijdens delta.
Dat was bijvoorbeeld in Urk. Dat kunnen we natuurlijk niet in dit model voorspellen,
dus dan moet je daarvoor corrigeren.
Dan zijn er een aantal relevante veranderingen van de delta- ten opzichte van de omikronvariant.
Die laat ik hier nog even zien. Allereerst kijken we in Nederland min of meer realtime
wat bijvoorbeeld de kans is om op de ic te belanden. U ziet dat die wat gewisseld
is in de loop van de uitbraak, maar dat die momenteel wat omlaag lijkt te gaan. Als
je naar andere landen kijkt, zie je daar hetzelfde fenomeen gebeuren. Dat heeft er
bijvoorbeeld toe geleid dat in de nieuwe aannames het aantal patiënten dat van het
ziekenhuis overgeplaatst moet worden naar de ic-afdeling niet een vijfde, maar een
tiende is. Dat is een belangrijke daling. U ziet hier ook terug dat de kans dat iemand
met omikron moet worden opgenomen in het ziekenhuis, ook ongeveer 40% lager is dan
bij de deltavariant. U ziet een aantal referenties weergegeven waarop we dat baseren.
Dat zijn gegevens uit Europese landen en gepubliceerde gegevens.
Er is net weer een verhaal uit Portugal verschenen. Dat probeer je te duiden. Het
opnamebeleid in Portugal is ongetwijfeld anders dan in Nederland. Dat moet je er dus
weer op de een of andere manier in proberen te verdisconteren. Maar uiteindelijk leidt
dit ertoe dat wij nu uitgaan van 40% minder opnames en dat de kans om op de ic te
belanden 10% is van het al mindere aantal opnames. Dat was eerder ongeveer 20%. Dan
heb je nog zoiets als de ligduur: hoe korter de ligduur, hoe minder de bezetting van
het ziekenhuis bij hetzelfde aantal opnames. Ook daar ziet u veranderingen in, deels
ook weer ingegeven door onder andere stukken uit Californië en de verandering in het
serieel interval. Die is van belang bij de modellering.
We moeten natuurlijk aannames doen over hoe goed de boostervaccinatiecampagne verder
verloopt. Dat doen we op grond van de registratie van de gezette en de geplande prikken.
Dat ziet u hier weergegeven, maar dat is natuurlijk geen zekerheid. Want als iedereen
na de persconferentie van gisteren denkt dat de booster niet meer nodig is, betekent
dat meteen dat onze inschattingen nu te optimistisch zijn. Dat zeg ik voor de duidelijkheid.
Vandaar dat wij erg benadrukken: ga die booster gewoon halen!
Dan hebben we de toename van omikron ten opzichte van delta. We zitten inmiddels op
100%. U ziet hier weergegeven hoe dat in een aantal testomstandigheden in Nederland
verlopen is. In de ene stad was het wat eerder dan in de andere stad, maar uiteindelijk
zitten we nu gewoon op 100%.
De inschatting van de effectiviteit van de vaccinaties is ook van belang. Ook daar
zijn er steeds subtiele veranderingen gaande. U ziet hier weergegeven wat de vaccineffectiviteit
tegen infectie is, dus een positieve melding bij de GGD, en tegen de ziekenhuisopname
is. Dat ziet u weergegeven voor de standaard twee doses en voor de twee doses plus
de booster. We hebben het hier weergegeven voor de deltavariant en de omikronvariant.
De omikronvariant is nu het meest relevant. U ziet bijvoorbeeld aan de eerste lichtblauw
gekleurde balk dat de bescherming van een standaarddosis tegen omikron bij maximaal
20% ligt, terwijl die bij delta toch een factor twee tot tweeënhalf hoger lag. Dat
beschermt daar dus minder tegen. U ziet dat het met de booster weer wat hoger wordt
en naar zo'n 50% gaat. U ziet dat de effectiviteit tegen ziekenhuisopnames gewoon
nog steeds hoger ligt. Wij schatten in dat het met name voor de ic-opnames hoger is
dan de getallen die u hier ziet. Tegelijkertijd is het ook duidelijk dat het lager
is dan de vaccineffectiviteit tegen delta.
Dan heb ik hier «laag» en «hoog». Dat houdt in dat we in de modellering ook met een
range werken. Laag en hoog is apart doorgerekend. Ter vergelijking ziet u hier de
percentages die de Engelse modelleurs aanhouden. Het verschilt op geen enkele wijze
van de Nederlandse getallen.
Dan ga ik door met de resultaten, allereerst met de kortetermijnprognoses. Net zoals
ik u liet zien voor het regressiemodel, ziet u dat wat betreft de ziekenhuisbezetting,
de opnames, eigenlijk het laagste punt gepasseerd is. U ziet daar weer een punt onder
hangen. Dat is weer zo'n punt met rapportagevertraging, dus dat zal ongetwijfeld omhooggaan.
U ziet dat de voorspelling op de korte termijn is dat het aantal opnames gaat toenemen
en uiteindelijk ook de bedbezetting.
Op de volgende slide ziet u dit voor de ic's. Daar is er ook weer één punt met rapportagevertraging.
Eigenlijk is dit hetzelfde beeld als wat ik u net toonde. Het gaat in dit geval om
het rode lijntje. U ziet dat we daar de bocht hebben genomen. Voor de duidelijkheid
nog even: de groene en de blauwe lijn zijn eigenlijk controlelijnen, want die golden
als bepaalde maatregelen niet zouden zijn getroffen. Als we het eerder hadden losgelaten,
ziet u dat het ook al veel eerder omhoog was geschoten.
Dan kom ik op de scenario's die zijn doorgerekend en die tot het OMT-advies hebben
geleid. Allereerst is dat het scenario waarbij er geen verdere versoepelingen zouden
zijn, anders dan ingezet. Dat gaat natuurlijk over het onderwijs, de contactberoepen
en dergelijke. Dan hebben we het scenario waarbij we teruggaan naar de avondsluiting.
Dat is apart uitgerekend: mét en zonder de horeca of de horeca aanvankelijk gesloten
en vervolgens geopend. Voor de duidelijkheid: in deze scenario's is meegenomen dat
we de avondopening van de sport natuurlijk niet wilden terugdraaien. Dat blijft gewoon
zoals het was. Ook wordt aangegeven dat voor cultuurbeoefening meegenomen is dat daar
geen afkappunt van 17.00 uur voor gold. Want voor de duidelijkheid: de avondsluiting
eerder was van 17.00 uur tot 5.00 uur. Dat hebben we voor deze modulering ook aangehouden.
Dus de getallen die u ziet, zijn voor tijden van17.00 uur tot 5.00 uur.
Wat zijn dan de vele aangepaste aannames op grond van getallen die vorige week beschikbaar
zijn gekomen, de voorspellingen? Dat ziet u op sheet 34 weergegeven voor ziekenhuisopnames
en ziekenhuisbezetting. Het gaat in eerste instantie om de lijnen. De lijnen geven
de mediane schatting weer. De mediane schatting wil eigenlijk zeggen dat dit de lijn
is waar 50% van de voorspellingen boven valt en 50% eronder. Dus dit is dan het meest
waarschijnlijk, maar het betekent ook dat de helft van de voorspellingen in het ingekleurde
gebied erboven zullen liggen en ook de helft eronder. Dat kan het model gewoon niet
nauwer duiden.
Dan ziet u het volgende. Als er niks zou zijn veranderd door de toename die we natuurlijk
krijgen ten gevolge van de versoepelingen die al waren ingezet – dat is dan de rode
lijn – dan leidt dat toch nog tot een toename van het aantal gevallen. Maar als je
dat bijvoorbeeld betrekt op de deltagolf die we gehad hebben, dan blijft die daaronder.
U ziet ook dat de verdere versoepelingen terug naar de avondsluiting, leiden tot een
toename van het aantal ziekenhuisopnames en een toename van de ziekenhuisbezetting.
Als je dat even op orde van grootte probeert te schatten, komt die net iets hoger
dan of ongeveer neer op de deltagolf die we achter de rug hebben. Maar tegelijkertijd
wordt er met de pijltjes onzekerheid weergegeven. Ik wil benadrukken dat die lijnen
de mediane waarde aangeven. Dat betekent dus, zonder dat je het model iets kunt verwijten,
dat de helft van de uitkomsten erboven kan liggen binnen het ingekleurde gebied. U
ziet dan toch dat dat weer tot behoorlijke aantallen zou kunnen leiden. Dat hoeft
gelukkig niet, maar het kan wel.
Ik ga nu naar sheet 35 met de voorspellingen voor de ic-opnames. Wij hebben de deltagolf
er ook nog even aan de linkerkant aan geplakt. Dan ziet u dat de voorspelling is dat
met de versoepelingen die we als OMT gesuggereerd hebben, we toch weer uitkomen op
waarden die tegen die deltagolfpiek aanliggen. Daarbij moeten we ons realiseren dat
we de deltagolf achter de rug hebben. Daar kan niets meer aan veranderen. Maar wat
betreft de voorspelling en de onzekerheid, zou de helft van de waarden natuurlijk
boven die piek kunnen liggen. Aan de rechterzijde is de bedbezetting weer weergeven.
Opnieuw ziet u, zoals net al aangegeven, nog een punt eronder liggen. Dat is een punt
waar de nacalculaties nog op moeten plaatsvinden. Dus die zal zich ongetwijfeld nog
meer omhoog begeven.
Waar komt het kortweg op neer? Op sheet 36 ziet u eigenlijk in woorden de samenvatting
die ik net gegeven heb. De orde van grootte is toch dat we naar een potentiële piek
gaan die erg lijkt op de deltapiek, met de nodige onzekerheden. Ik geef aan dat we
gemodelleerd hebben met de avondsluiting van 17.00 uur tot 5.00 uur. Het is dus geen
avondsluiting vanaf 22.00 uur. Waarom hebben we dan in de OMT-brief vermeld dat wij
20.00 uur ook nog als optie zien? We hadden terugkijkend het idee dat het winst zou
zijn als we kans zouden zien om als het ware alle mechanismen en wat we dan tegenwoordig
leefregels noemen om letterlijk met omikron te leven, nog wat aan te scherpen en de
opvolging ervan te verbeteren. Vandaar dat verschil tussen 17.00 uur en 20.00 uur
in het OMT-advies.
Ik wil tegelijkertijd ook een winstwaarschuwing afgeven. Er moeten nog altijd zo'n
3 miljoen boosters gegeven worden. Die moeten dan wel verzilverd worden, want anders
is deze prognose eigenlijk weer te optimistisch. Want die boosters houden natuurlijk
een aantal ziekenhuisopnames tegen.
Dit is de curatieve zorg. Wanneer je kijkt naar het aantal infecties onder de bevolking,
dan schatten we in dat het aantal toch nog in belangrijke mate zal toenemen. Ik gaf
u net al even de vergelijking van Denemarken nu met Nederland. Denemarken zit wat
betreft meldingen onder de bevolking nu grofweg op het dubbele aantal van Nederland.
Dat is tussen de 100.000 en de 120.000. Dat is toch wel een duizelingwekkend aantal,
want daarvan zal toch altijd een bepaald percentage naar de curatieve zorg komen.
Dat heb ik u net laten zien. Maar het gaat natuurlijk sowieso een hele grote belasting
betekenen voor huisartsen, mantelzorgers, wijkverpleging en verpleeghuizen. Daar zal
nu met name druk op liggen, nog naast de druk op de cruciale en vitale beroepen. Ongetwijfeld
is er ook uitval bij brandweer, politie en dergelijke. Daar wil je je ook op voorbereiden.
Ik denk dat iedereen dat dus ook moet doen.
Ik heb u net de isolatie- en quarantainegevolgen al geschetst. Ik heb ook de uitval
van personeel benoemd. Eén staat ongeveer tot drie, drieënhalf. Er wordt natuurlijk
steeds kritisch bekeken of er toch aanwijzingen zijn dat dat wat korter kan, of misschien
met wat minder risicoreducties op een andere wijze. Dit is natuurlijk allemaal bedoeld
om de schade die nu ontstaat in de bevolking, zo veel mogelijk te minimaliseren. Daar
komen we ongetwijfeld in de komende weken op terug. De aannames heb ik net al uitvoerig
benoemd, dus die zal ik niet opnieuw benoemen. In blauw zijn de aanpassingen weergegeven.
Zoals ik u net al zei, hebben we ook nog gekeken naar de situatie waarin het wat besmettelijker
of minder besmettelijk is, en naar de vraag of de booster net wat meer bescherming
biedt tegen ziekenhuisopname. Dat noemen we dan «sensitiviteitsanalyses». Je bekijkt
hoe gevoelig het model is als je kleine veranderingen in bepaalde parameters aanbrengt.
Je krijgt dan een grafiek zoals die hier is weergegeven. De situatie die ik u net
toonde, is de situatie linksboven. U ziet die situatie in de andere kwadranten terugkomen
als zwarte lijn. Dat is als het ware de referentielijn. Rechtsonder ziet u aan de
bovenzijde dat we er in die situatie van uitgaan dat we net wat meer bescherming hebben
en dat het ook wat beter beschermt tegen opname. Wat heeft dat tot gevolg? Dat de
voorspelling wordt dat de opnamekans beduidend daalt. Er zitten dus onzekerheden in
het model die, als we nu te pessimistisch zijn, maken dat we overschatten, waardoor
de uitkomst uiteindelijk gunstiger is. Die uitkomst ligt overigens wel binnen de onzekerheidsmarge
die ik u al heb aangegeven. Maar zo kunt u ook een aantal berekeningen maken waardoor
het minder gunstig wordt. Dat geldt bijvoorbeeld als die boosters minder goed opvolging
krijgen.
Dan het OMT-advies. Hierna ga ik afsluiten. Het belangrijkste is dat we weten dat
een lockdown wel effectief kan zijn, maar dat uitstel geen afstel is. Als je het stopt,
komt het toch weer terug op de wijze waarop het was toen de lockdown begon. Je zal
op een of andere manier dus toch door een golf heen moeten. De manier waarop je dat
doet, hangt natuurlijk samen met hoe mild of niet mild zo'n variant wordt ingeschat.
Inmiddels hebben we natuurlijk een heleboel aanwijzingen dat die milder is en dat
we ons in belangrijke mate kunnen beschermen door die boostervaccinatie, ook al weten
we dat die misschien korter effectief is. Denk aan de Israëlische data.
We hebben op dit moment het optimale window om van die boostereffectiviteit gebruik
te maken, omdat we in Nederland de meeste boosters kort op de omikron gezet hebben.
Hopelijk wordt de druk op de curatieve zorg nu minder kritisch, maar we realiseren
ons dat de druk op de maatschappij alleen maar groter wordt. Dat heeft alles te maken
met het aantal infecties. Ik denk dat het ook belangrijk is dat we ons ervan moeten
vergewissen dat als we willen leven met omikron en de maatschappij willen openen,
dat betekent dat de leefregels, de basisregels die we tot nu toe hadden, des te belangrijker
zijn. Op die manier zorgen we er in ieder geval voor dat niet alle infecties tegelijk
komen en dat daar een zekere uitsmeer in zit. Die uitsmeer is eigenlijk wat ik u net
al toonde. Het feit dat die lijn uiteindelijk omlaaggaat, komt natuurlijk doordat
de personen die niet beschermd waren, personen die toch omikron krijgen ondanks vaccinatie
of personen die niet gevaccineerd zijn, omikron inmiddels hebben gehad. Hopelijk is
dat gebeurd met weinig klachten. Uiteindelijk is de weerstand tegen omikron dan zo
groot, dat u die curve ziet dalen.
Ik heb net al genoemd wat de adviezen waren. Ik heb ook al het punt van de sluitingstijd
benoemd en het belang van de maatregelen. Die ziet u hier. Deze grafiek heb ik u al
vaker getoond. Het is hier nog een keer weergegeven. De logica die hierachter zit,
is om eerst contacten tussen individuen toe te staan, vervolgens tussen individu en
groep en vervolgens tussen groepen onderling. Dat vertaalt zich naar de wijze waarop
het is aangepakt, bijvoorbeeld ten aanzien van de contactberoepen versus voetbalstadions,
en ten aanzien van lokaal versus regionaal versus nationaal. Dat is natuurlijk ook
iets. Bij cultuur zullen er toch weer meer mensen van buiten de regio komen, terwijl
je ook regionale dingen kan hebben. Het onderscheid tussen binnen en buiten is daar
een belangrijke maat voor. Dat heeft alles te maken met hoe snel die omikron zich
kan verspreiden als de maatregelen minder opvolging kennen. Dat ziet u hier grof weergegeven,
overigens nog met een basisreproductiegetal van 2,5. We weten dat dit gold voor de
eerste coronavariant, maar zeker niet voor de omikronvariant. In de poppetjes aan
de rechterkant ziet u weergegeven wat er gebeurt als de opvolging van wat in wezen
een aantal basismaatregelen zijn, percentueel terugloopt. Het gaat boven van driekwart,
naar de helft naar geen opvolging. U ziet hier weergegeven tot hoeveel infecties dat
op zeer korte termijn kan leiden. Elk poppetje wordt vervolgens weer de initiator
van zo'n nieuwe golf. Daarom zijn de basismaatregelen, die we tegenwoordig liever
«leefregels» noemen, van groot belang.
Dank u wel.
De voorzitter:
Hartelijk dank voor uw presentatie, meneer Van Dissel. We gaan direct door naar de
vragen. Meneer Van Haga, namens Groep Van Haga.
De heer Van Haga (Groep Van Haga):
Ik heb een vraag over bladzijde 30, over de vaccineffectiviteit. Het is jammer dat
daarop de natuurlijke immuniteit ontbreekt. Ik heb een vraag over wat Mark Rutte gister
zei tijdens de persconferentie. Ik citeer: «Als mensen de ziekte doormaken, zijn ze
ook een tijdje immuun. Maar de beste route naar immuniteit is het vaccin, is de booster.»
Mijn vraag aan de heer Van Dissel is of dat klopt. Heb je nou echt een betere immuniteit
nadat je een vaccin of een booster hebt genomen, zoals de premier zegt, dan wanneer
je op natuurlijke wijze de ziekte doormaakt en overwint? In alle artikelen die ik
daarover heb gelezen, staat: je kan zelfs wel tot acht keer zo veel immuniteit hebben
als je het op een natuurlijke wijze doormaakt.
De heer Van Dissel:
Er zijn verschillen tussen natuurlijk doormaken en vaccineren. Dat komt natuurlijk
al door het vaccintarget. In het vaccin gaat het om het S-eiwit. Dat is een essentieel
eiwit in «de pathogenese», zoals wij dat noemen, oftewel het ziekmakend vermogen van
het virus. Het is belangrijk om een manier te vinden om dat te blokken met antistoffen;
dat gebeurt ook. Natuurlijke immuniteit geeft niet alleen immuniteit tegen dat specifieke
eiwit, maar ook tegen andere eiwitten in het virus die al of niet een eiwit vormen
waar de afweer zich op kan richten. Dat is niet altijd het geval.
Op pagina 36 is de geschatte effectiviteit van vaccins tegen infectie weergegeven.
Het is goed dat u dit punt opbrengt, want ik heb het net niet genoemd. Tussen haakjes
is weergegeven dat we aannemen dat er sprake is van eenzelfde bescherming na natuurlijke
infectie. U kan zien dat we de vaccineffectiviteit van een basisvaccinatie, die tussen
de 20% tot 60% ligt, gelijk schatten aan het doormaken van een natuurlijke infectie.
Dat nemen we ook in het model mee. Daar zitten natuurlijk ook inschattingen in op
grond van de PIENTER-studie en de Sanquin-studie over hoeveel personen immuun zijn
door doorgemaakte infectie. Dat wordt allemaal meegenomen in het model, voor de duidelijkheid.
We schatten dat grofweg gelijk.
Als de premier de opmerking heeft gemaakt dat het versterkt wanneer je drie maanden
geleden een infectie hebt doorgemaakt en nu een booster neemt, dan ben ik het helemaal
met hem eens. In die zin is er dus wel een additioneel effect. Maar een doorgemaakte
infectie heeft ook een zekere beschermende werking. Tegelijkertijd – dat heb ik u
ook laten zien met die doorbraakinfecties – zien we voor omikron dat waar eerder maar
3% een infectie had doorgemaakt, dat inmiddels zo'n 13% is. Dit duidt erop dat ook
een doorgemaakte natuurlijke infectie geen absolute bescherming biedt.
De heer Van Haga vraagt nog: hoelang duurt dat dan? Dat is natuurlijk iets wat we
leren naarmate we verder komen. Ook dat is dan weer een inschatting. Het zou kunnen
dat die bescherming voor omikron korter duurt, net zoals de booster een korter effect
heeft, maar dat zal moeten blijken.
De heer Azarkan (DENK):
Nederlanders snakken naar vrijheid. Ondernemers willen ondernemen. De cultuursector
wil zichzelf weer presenteren en mooie dingen maken. Er zijn een aantal landen die
zeggen: wij stoppen met alle maatregelen. Spanje heeft aangekondigd dat op termijn
te doen. En ook Schotland en het Verenigd Koninkrijk hebben dat aangegeven. Het meest
bijzondere is Denemarken. Denemarken heeft zelfs aangegeven te stoppen met het houden
van afstand en met de coronapas. Daar is het klaar. Nu hoor ik de heer Van Dissel
zeggen dat Denemarken heel erg lijkt op Nederland. Waarom doen wij dat niet?
De heer Van Dissel:
Denemarken lijkt zeker op Nederland, maar dat land ligt wel ongeveer drie weken voor
op Nederland. Dat is precies de manier waarop wij ernaar kijken. Verder wil ik toch
wel benadrukken dat het percentage boosters er hoger is. Je moet je afvragen hoe de
leefregels worden opgevolgd. En er zijn natuurlijk vele andere dingen die meespelen.
Je kunt niet zomaar even heel kort zeggen: dit is het aantal besmettingen en ze laten
alles los. Het aantal mensen daar dat in de afgelopen tijd een infectie heeft doorgemaakt,
speelt een rol. Op zo'n manier moet u ook naar Spanje en ook naar Engeland kijken.
Engeland heeft heel veel delta-infecties gehad omdat men daar in die periode ook minder
maatregelen had. Dan krijg je dat een deel van de bevolking door die delta-infectie
nu toch een zekere bescherming tegen de omikron heeft, zoals de heer Van Haga net
aangaf. Die bescherming is niet optimaal, maar er is zeker een zekere bescherming.
Zo is de situatie in elk land toch weer anders. In Nederland hadden we kortgeleden
nog een zeer belangrijke bezetting van de ic's en de ziekenhuisbedden. Dan wil je
niet dat je op dat moment meteen weer een toename krijgt, die Denemarken wel degelijk
ziet. U kunt zich misschien herinneren dat dat toen eigenlijk ook een belangrijke
reden was voor ons om te zeggen: neem nou striktere maatregelen, want we moeten er
eerst voor zorgen dat de bedbezettingen in de ziekenhuizen en op de ic's tot goede
aantallen komen. In die ziekenhuizen en op die ic's had men immers al ik weet niet
hoelang zo hard gewerkt. Die goede aantallen lijken we natuurlijk nu door de belangrijke
afname bereikt te hebben, in ieder geval in belangrijke mate. Daardoor kunnen we ook
weer meer aan. Dus ja, er komen altijd een heleboel dingen samen.
Mevrouw Paulusma (D66):
Mag ik één vraag stellen, voorzitter? Dank u wel. En wederom dank aan de heer Van
Dissel voor de duidelijke uitleg. We kijken naar Denemarken. Mijn buurman refereerde
daar ook al aan. Ik lees dat er toch weer een besmettelijker variant aan zit te komen.
We praten ook heel veel met elkaar over de lange termijn en de voorwaarden die in
de plannen daarvoor moeten worden opgenomen. Als u denkt aan een besmettelijker variant
dan de huidige, wat zou dan volgens u een zwaartepunt moeten zijn in zo'n langetermijnplan?
De heer Van Dissel:
Langetermijnplanning is natuurlijk altijd ingewikkeld. Je probeert immers altijd te
duiden wat er nú gebeurt. En je kunt natuurlijk met name niet voorspellen of die omikronvariant
voorlopig het laatste is wat we krijgen. Of komt er toch plotseling weer een andere
variant op? En biedt omikron, en met name de afweer die we daartegen hebben opgebouwd,
daar dan wel of geen bescherming tegen? Dat is toch een beetje koffiedik kijken, of
kijken in een kristallen bol. Duidelijk is in ieder geval dat het scenario waar we
nu in verkeren, bepaald niet het beeld van een griep oplevert. Ik heb u hier eerder
de verschillende scenario's geïllustreerd die de WRR met de KNAW heeft opgesteld.
Een griep is namelijk iets wat jaarlijks in een bepaalde fase terugkeert en verder
eigenlijk weinig circuleert. Maar wat hebben we nu in Nederland, en eigenlijk in heel
Europa gezien? Op een bepaald moment denken we: nou, nu krijgen we eindelijk een goede
kerst. Op zo'n moment komt de volgende variant weer opzetten, die uiteindelijk toch
weer tot een heleboel strikte maatregelen leidt. Dus eigenlijk zitten we in Nederland
tot nu toe meer in het scenario van continue strijd. Dat betekent dat vaccins niet
zonder meer effectief zijn en dat er steeds moet worden gebouwd aan nieuwe.
Het betekent dat je natuurlijk altijd oog moet hebben voor de resilience, de veerkracht
van de bevolking en van de economie. Als die in orde zijn, is dat natuurlijk altijd
gunstig. Datzelfde geldt voor de ziekenhuizen, en de mate waarin daar toch een soort
harmonicasysteem is met betrekking tot bedden. Daar moet je dus zeker aan werken.
Want het vertrouwen in vaccinatie zal natuurlijk ook altijd wat afnemen. Stel dat
we straks weer een variant krijgen die zich er misschien zelfs nog minder dan de omikronvariant
aan gelegen laat liggen of iemand wel of niet gevaccineerd is. Voor de duidelijkheid:
ik zeg niet dat dat heel waarschijnlijk is. We verwachten dat er altijd zogenaamde
kruisreactiviteit zal zijn, dus kruisbescherming. Maar daarover bestaan geen zekerheden.
Er is een hoge mate van onzekerheid of er weer een nieuwe variant komt. Mevrouw Paulusma
refereert aan die subvariant van de omikron, die in Denemarken meer speelt dan in
Nederland. In ons land is die nog zeer beperkt, maar deze variant lijkt zich wel weer
sneller te verspreiden. Zo zouden er natuurlijk ook hele andere varianten kunnen komen,
met weer andere mutaties in dat S-eiwit. Dat zijn veranderingen waardoor die varianten
zich weer minder van de omikronafweer aantrekken. Dat is echt koffiedik kijken. Maar
ik noem ook de algemene maatregelen. Zorg dat je vaccins kunt maken en dat de wetenschap
daarachter top of the bill is. Zorg voor allerlei dingen die je altijd nodig hebt,
zoals mondkapjes. Zorg voor de meer brede vragen die in de maatschappij leven met
betrekking tot dit soort problemen en zorg dat men meer weerbaar wordt. Dat zijn natuurlijk
altijd belangrijke onderdelen.
Mevrouw Van den Berg (CDA):
Ik dank meneer Van Dissel weer voor de presentatie. Op pagina 14 staat goede informatie
over de vaccinatiestatus van mensen die in het ziekenhuis en op de ic worden opgenomen.
Ik kijk ook naar pagina 5. Wat is de reden waarom we van de mensen die getest zijn,
nog maar van zo'n laag percentage weten wat de vaccinatiestatus is? Dat zou ons ook
kunnen helpen.
De heer Van Dissel:
U doelt op die 29%. De GGD'en zijn momenteel natuurlijk helemaal overwerkt. Dat kunt
u zich vast voorstellen als u naar de aantallen kijkt. Het noteren en doorgeven heeft
gewoon iets minder prioriteit. Dat loopt dus achter. Wat betreft de maand december
weten we het van 75%. Het zou best kunnen dat we over enige tijd, als het allemaal
weer is bijgewerkt, ook de aantallen krijgen die momenteel spelen. Maar dit is wat
we gisteren klokslag 22.00 uur binnen hadden. Het zal best nog hoger worden.
De heer Hijink (SP):
Opnieuw dank voor de presentatie. Mijn vraag gaat over de subvariant die op dit moment
in Denemarken schijnt op te komen: BA.2. Het zijn allemaal van die namen uit Bassie
en Adriaan. Die zou omikron alweer aan het verdringen zijn. Sommigen zeggen dat je
het eigenlijk als een aparte variant moet beschouwen. Mijn vraag aan de heer Van Dissel
is: in hoeverre zien we deze variant al in ons land? Wat zijn de eventuele risico's
van deze variant en wat betekent die voor de modellen die zijn opgesteld en voor wat
eventueel nog op ons afkomt?
De heer Van Dissel:
Die variant is waarschijnlijk in Denemarken verspreid tijdens een van de twee superspreadingevents
waarmee omikron begon in Denemarken. Dat waren vooral hele grote bijeenkomsten, feesten,
van studenten. Het is geïntroduceerd vanuit Zuid-Afrika. Als je tijdens zo'n grote
gebeurtenis al een geweldige verspreiding hebt van een afwijkend type – het is gewoon
de omikronvariant, maar dan een iets afwijkend type – dan kun je je voorstellen dat
dat zich meteen verder verspreidt in Denemarken. In Nederland zien we dat in veel
geringere mate. We zien dat type wel, maar het percentage is echt nog gering. We zullen
moeten afwachten of dat gaat toenemen.
Uiteindelijk gaat het er in Denemarken ook om of de biologische karakteristieken,
anders dan de verspreiding, echt anders zijn. Daar zijn eigenlijk nog geen harde aanwijzingen
voor. Ik doel dan met name op de vraag hoe ziek je ervan wordt, hoe vaak je naar het
ziekenhuis moet en hoe vaak je naar de ic moet. Dat lijkt daar niet zo door te worden
beïnvloed, maar dat is iets wat we momenteel nauwgezet volgen. Die mutant is ook in
Nederland aanwezig, maar in veel geringere mate. Als de afweer van de ene omikronvariant
bescherming biedt tegen de andere, dan zou de variant die we nu hebben daarmee in
competitie gaan wat betreft bescherming. Je verwacht dat wel gezien de nauwe gelijkenis.
Je kunt ze genetisch uit elkaar halen met sequencing, maar ze lijken natuurlijk wel
op elkaar. Ik denk dat we dat voor Nederland echt even moeten afwachten, maar we zien
hem wel.
De heer Van der Staaij (SGP):
Ik heb nog een vraag over de vergelijking met een griepgolf. Het gaat niet om de oude
discussie over hoe erg het is, maar puur over de gevolgen voor het ziekteverzuim en
de zorgbelasting. Kunnen het ziekteverzuim en de zorgbelasting bij een bepaalde variant
van corona, zoals de omikronvariant, toch erg lijken op wat we zien bij een ernstige
griepgolf, zoals we hadden in 2017 en 2018? Dat is eigenlijk mijn vraag.
De heer Van Dissel:
De griepgolf waaraan u refereert, was natuurlijk ernstig. Ik kan me herinneren dat
we toen drie of vier acute opnames moesten sluiten, omdat het personeel gewoon niet
voorhanden was. In die zin lijkt dat natuurlijk op de huidige situatie. Maar de aantallen
die uiteindelijk gaan komen, zijn natuurlijk vele malen hoger als destijds bij de
griep. De jaarlijkse griep gaat tot ongeveer 10% van de bevolking, terwijl dit uiteindelijk
een veel hoger aantal treft. Dan krijg je toch dat aantallen ertoe doen. Dat maakt
ook die vergelijking een beetje mank.
Het tweede is dat de complicaties van omikron als ziekte, de ziektekenmerken, echt
anders zijn dan bij griep. Daarover hebben we het hier al eens eerder gehad. Bij omikron
spelen toch vooral zaken zoals stollingscomplicaties in de long, allerlei longembolieën
en allerlei microthrombi. Bij griep is dat toch een heel ander verhaal. Daar spelen
vooral de bacteriële superinfecties, zoals wij dat noemen, dus dat je onder griep
makkelijker een tweede infectie door een bacterie krijgt. Dat lijkt bij omikron ook
veel minder te spelen, terwijl dat bij griep vooral de complicaties zijn die de ziekenhuisopnames
veroorzaken. Ook daar zit dus wel een heel belangrijk verschil.
Ik vind het met de huidige kennis dus veel te optimistisch om van griep te spreken.
Daar komt het op neer.
Mevrouw Tielen (VVD):
Dank aan de heer Van Dissel voor de presentatie, met name ook voor de toelichting
hoe die aannames tot stand komen en hoe die er nu ongeveer uitzien. In hoeverre is
het model zelf de afgelopen twee jaar nou nog aangepast? En in hoeverre zitten ook
gedragsfactoren in het model? Want u noemde net zelf al dat de naleving ook een ding
is.
De heer Van Dissel:
Het model is een belangrijk model dat natuurlijk al veel langer bij het RIVM wordt
gebruikt om bijvoorbeeld vaccinatie-effecten en dergelijke door te rekenen. Dat is
een bekend model; daaraan wordt wetenschappelijk continu vernieuwd en gewerkt. Dus
dat is natuurlijk het geval. Natuurlijk komt dan weleens de vraag op hoe dat kan afwijken
van wat we lijken te zien. Dan noem ik u het belang van de aannames. Soortgelijke,
maar op details andere modellen worden gebruik in Denemarken, bij het Robert Koch-Institut
in Duitsland en bij de twee voorbeelden in Engeland, Imperial College en de London
School of Hygiene & Tropical Medicine. Dat zijn principieel wat andere modellen, die
ik hier een aantal weken terug ook weleens heb laten zien; ik heb ze er nu maar uit
gelaten. Maar als je bijvoorbeeld kijkt wat de groep van Neil Ferguson van Imperial
College voorspelde op het moment dat wij dat ook deden – ofschoon dat heel andere
modellen zijn, want zij doen het gewoon wat anders – waren die uitkomsten exact gelijk.
De consequenties die daaraan gegeven werden, waren echter verschillend. Wij zeiden:
wij zien zo veel onzekerheden en onze zorg is nog overbelast, dus wees nou voorzichtig
en ga uit voorzorg meer doen. In Engeland, waar natuurlijk een heleboel andere overwegingen
gelden, heeft men ervoor gekozen om het op dat moment anders aan te pakken. Zo gaat
dat. Maar als je terugkijkt, gaven de modellen die daar getoond werden – qua impact
op aantallen infecties, aantallen ziekenhuisopnames en de hoeveelheid sterfte – eigenlijk
exact dezelfde getallen als wanneer je ze op Nederland projecteert. Hetzelfde gold
voor Frankrijk, Denemarken en Duitsland. Ik kan u overigens van die modellen voorzien,
want we hebben ze allemaal, maar ze zijn ook allemaal terug te vinden op de websites
van de public health-instituten. Met Google Translate kom je dan tegenwoordig ver.
Wij vonden het opmerkelijk hoe consistent het uiteindelijke beeld was, hoewel de conclusies
die je daaruit trekt, al dan niet uit voorzorg, misschien anders zijn.
Mevrouw Tielen (VVD):
En de gedragsaannames?
De heer Van Dissel:
O ja, sorry. De gedragscomponent zit in het model op de wijze die ik aangaf. Het model
geeft een voorspelling, maar we kunnen die voorspelling natuurlijk toetsen aan de
werkelijkheid. Wat zijn de gerealiseerde getallen uiteindelijk? Dat is wat we doen.
Daarmee corrigeer je als het ware voor de mate van opvolging van de maatregelen. Om
u een voorbeeld te noemen ... Tja, wat is nou een goed voorbeeld? Neem bijvoorbeeld
de opvolging die iemand geeft aan de mond-neusmaskers of aan de afstand. In het model
gaan we uit van een bepaald effect daarvan. Daarmee reken je door. Als dat niet gerealiseerd
wordt, zal er een deviatie, een verschil ontstaan tussen modeluitkomsten en realiteit.
Dat kun je als het ware terugfitten, waardoor het model die mindere opvolging – of
soms betere opvolging, mag je hopen – ook meeneemt.
Mevrouw Gündoğan (Volt):
Toch heb ik nog een beetje de schrik van afgelopen najaar in het lijf, namelijk dat
wij redelijk laat hebben gereageerd op delta. Ik zie dat omikron zich echt wel anders
gedraagt of lijkt te gedragen. Als we nu een andere formule, een andere signaalwaarde
zouden moeten maken voor het aantal ziekenhuisopnamen waarbij we toch weer op de rem
moeten gaan trappen met wat we op dat moment weten, dan begrijp ik dat de variabelen
ligduur, besmettelijkheid, ernst en misschien nog een aantal andere heel veel duidelijkheid
kunnen geven over die signaalwaarde waarbij we opnieuw iets moeten zeggen. Of dat
nu 500 ziekenhuisbedden zijn of 750, laat ik even in het midden. Het zou voor ons
als Kamer en voor de samenleving mooi zijn om die formule op te stellen en de uitkomst
te delen op basis van wat we op dat moment weten van omikron, zodat we met z'n allen
alert blijven. Tegelijkertijd snakken we natuurlijk ook naar meer ruimte en moeten
we die stapsgewijs weer gewoon gaan invullen. Mijn vraag aan u is of dat mogelijk
is. Kan de Kamer daar een volgende keer over worden geïnformeerd?
De heer Van Dissel:
Als ik het goed begrijp, wilt u eigenlijk zien in hoeverre de ontwikkeling die we
nu gaan zien, afwijkt van de voorspellingen. En als die te ver afwijkt, wilt u de
mogelijkheid hebben om op de rem te trappen. Zoiets bedoelt u. In feite speelt dat
al. Als we nu zeggen dat we over drie weken een belangrijk moment hebben – dit is
in principe misschien voor langer, maar over drie weken wil je weer evalueren; voor
de duidelijkheid: we doen dat natuurlijk elke week, maar over drie weken is er een
belangrijk moment – dan verwacht je nu op grond van de curves die ik heb laten zien,
dat we dan in wezen in een veel benardere situatie zijn dan momenteel. Want we voorspellen
nu dat de aantallen besmettingen over drie weken veel hoger liggen. Kijk maar naar
Denemarken drie weken terug en vandaag. Dat is een belangrijk verschil. Dat gaan wij
nu inhalen. Op grond van de grafieken die ik u net getoond heb, verwachten wij ook
dat het aantal opnames en het aantal ic-opnames zal zijn toegenomen. Ook is het waarschijnlijk
dat er allerlei berichten zullen rondgaan over de druk op de ziekenhuiszorg en de
verpleeghuiszorg. Ik meende dat de Minister dat gisteren als voorbeeld gaf tijdens
de persconferentie. Dat is allemaal terecht. Op welk moment moet je je dan realiseren
dat het toch harder gaat dan voorspeld? Wij denken nu dat de voorspelling toont dat
we het net aankunnen. Dat is eigenlijk gebaseerd op de grafieken, op de voorbeelden
die ik heb getoond. Die zullen we in de komende tijd natuurlijk blijven updaten. Dan
gaat het over pagina 34 en 35.
Wij zullen de komende tijd natuurlijk volgen hoe goed de actuele getallen inderdaad
op of rond de mediane lijnen die u hier ziet, blijven. We bekijken dus hoe goed ze
die lijnen gaan volgen. We kunnen ook zien of er een afwijking omhoog of omlaag is
die maakt dat de voorspelling die ik u nu toon, uiteindelijk toch te pessimistisch
of te optimistisch was. Daar komt het eigenlijk op neer. Want al de eindpunten die
u noemt, zitten al in het model.
Mevrouw Gündoğan (Volt):
Bijna, maar net niet helemaal. Ik denk dat het helpt. Het vergt best wel veel denkkracht
om dit te blijven volgen en te begrijpen. Ik denk dat het uitschrijven en het wellicht
wat laagdrempeliger uitleggen al kunnen helpen om een dashboard te hebben dat wat
makkelijker te volgen is. Daar zit mijn vraag misschien meer in.
De heer Van Dissel:
Nu ik zo even uw suggestie doordenk, denk ik dat die eigenlijk heel goed is. Wat wij
zouden kunnen doen en wat u eigenlijk suggereert, is om dit onderdeel te maken van
het dashboard. Je kunt als het ware per dag aangeven of je erboven of eronder zit.
Dat is eigenlijk wat u vraagt. Ik denk dat we daar snel naar moeten kijken, want dat
is een goede suggestie. Want het andere van nu is toch wel: waar we eerder strenger
werden qua maatregelen als het omhoogging, gaat het nu omhoog en gaan de maatregelen
er ook af. Daar zit natuurlijk een soort paradox in. Ik vind het een prima suggestie.
Wij gaan daarnaar kijken.
Mevrouw Van Esch (PvdD):
Hartelijk dank weer voor de presentatie. Ik weet dat de heer Van Dissel ook zitting
heeft in het OMT-Z. Ik ben benieuwd of het OMT-Z de afgelopen tijd bij elkaar is geweest
en of en, zo ja, wanneer er een mogelijk nieuw advies komt over de huidige situatie
en de eventuele dreigingen voor de volksgezondheid als het gaat om het vogelgriepvirus.
De heer Van Dissel:
Gaan we het over vogelgriep hebben? Goed. Vogelgriep is natuurlijk iets wat al enige
tijd speelt in West-Europa. Er zijn in het verleden al een heleboel OMT-Z's geweest.
De «Z» is van zoönotische ziekten, dus ziekten die bij dieren voorkomen en soms naar
de mens kunnen gaan. Dat heeft ertoe geleid dat het veel meer geprotocolleerd is.
In het verleden was er vaak onrust bij zo'n uitbraak. In eerste instantie is het namelijk
toch vooral iets wat veterinair speelt, dus bij de NVWA. Bovendien heeft het ook Europese
consequenties. Een heel groot deel van de aanpak ligt dus vast in protocollen. Zodra
er gevallen zijn waarbij ook overdracht op de mens is, is dat een moment voor het
OMT-Z of OMT om daar opnieuw voor bijeen te komen. Maar omdat we daar zo veel over
geleerd hebben in het verleden, zijn de protocollen daar eigenlijk al op ingesteld.
De aanpak met de kilometerzones en het helaas moeten ruimen van dieren is al zo geprotocolleerd,
ook op grond van Europese wetgeving. Daarbij zijn de humane risico's al ingeschat.
We hebben gelukkig niet veel infecties onder de mensen gezien, dus de aanpak loopt
goed. Dat maakt dat het op dit moment geen heel actueel probleem is, anders dan dat
het überhaupt een probleem is omdat het zo uitgebreid is. Ik kan me voorstellen dat
als er meer over bekend is, ook over het beloop in andere landen, dat aanleiding kan
zijn om daar nog eens apart naar te kijken. Dat gaat dan meer principieel over de
vraag hoe je het überhaupt probeert te voorkomen.
De heer Edgar Mulder (PVV):
Het zijn een hoop cijfers. Er zijn 1 miljoen testen per week. Daarvan is bijna de
helft positief. 99% is echter weinig ziek of heeft vrijwel geen klachten. Er is een
40% lagere kans op ziekenhuisopname. Kunnen we het nou eens in gewonemensentaal doen?
Er zijn 1 miljoen testen per week. Bijna 500.000 daarvan zijn positief. Hoeveel van
die 500.000 komen er in het ziekenhuis?
De heer Van Dissel:
Dat heb ik u net voorgerekend. Dat aantal is gering. Het punt is alleen dat als je
het loslaat, dat aantal dan te groot wordt. Dat is precies de essentie van het geheel.
De heer Edgar Mulder (PVV):
Maar dat vraag ik niet. Ik vraag het volgende. Er zijn hele duidelijke cijfers. Er
zijn 1 miljoen testen. Daarvan is bijna 50% positief. Dat weet u allemaal. Hoeveel,
in aantallen, komen er in het ziekenhuis?
De heer Van Dissel:
Ik weet niet waar u naartoe wil. Het aantal mensen in het ziekenhuis is momenteel
iets van 1.200. Dat heb ik ook genoemd. De voorspellingen hoe de positieve testen
uiteindelijk gaan doorwerken in het aantal ziekenhuisopnames heb ik ook getoond, want
dat zijn de uitkomsten van de modellering. Dan verwacht je dat die aantallen uiteindelijk
ongeveer gelijk zullen zijn aan de aantallen die we in de deltaperiode hebben gehad.
Daar kunt u dat uit aflezen. Momenteel is het aantal natuurlijk laag. Dat komt doordat
het altijd achterloopt. Je wordt eerst ziek. Vervolgens word je ernstig ziek. Dan
moet je al of niet naar het ziekenhuis en kom je al of niet op de ic. Dat is niet
iets wat instantaan geldt. Het aantal testen – je kunt er op zich kritisch naar kijken
hoe je dat doet en dat zullen we ongetwijfeld ook doen – vertaalt zich nu nog niet
een-op-een naar eenzelfde soort toename. Maar nogmaals, als je naar landen om ons
heen kijkt, dan zie je dat dat met een of twee weken achterstand ook gewoon omhooggaat.
Dat heb ik net getoond.
De voorzitter:
Meneer Mulder, laatste vraag.
De heer Edgar Mulder (PVV):
Ik probeer het nog een keer. Ik wil gewoon een aantal horen. We hebben ik-weet-niet-hoeveel
pagina's met allerlei ingewikkelde percentages, kaarten en weet ik wat. De enige vraag
in gewonemensentaal is de volgende. 1 miljoen mensen testen zich. Bijna 500.000 zijn
positief. Dat zien we al een paar weken, zegt u. Hoeveel komen er daarvan dus in het
ziekenhuis? Dat is mijn enige vraag. Ik wil gewoon een aantal.
De heer Van Dissel:
Wilt u dan een aantal per dag of een cumulatief aantal? Kijk, de aantallen per dag
en de mate van bedbezetting ziet u gewoon weergegeven en kunt u aflezen op de y-as
en x-as op pagina 34 en 35. Daar zit geen woord Japans of wat dan ook tussen. U kunt
de aantallen rechtstreeks aflezen.
De voorzitter:
Dank u wel. Er is nog tijd. Ik kijk even de tafel rond. Ik zie dat mevrouw Tielen
en mevrouw Gündoğan graag nog een vraag willen stellen. Dan geef ik die gelegenheid
nog. Gaat uw gang, mevrouw Tielen.
Mevrouw Tielen (VVD):
Ja, als de heer Van Dissel er toch is... Bij de deltavariant en de varianten daarvoor
was het op een gegeven moment best duidelijk wat kwetsbaarheidscriteria waren. U noemde
zelf al de leeftijd, en ik noem ook een gecompromitteerd immuunsysteem en in het verlengde
daarvan ook overgewicht. Is het bekend hoe dat bij omikron zit? Ligt het daarbij precies
hetzelfde, of zijn er ook andere dingen?
De heer Van Dissel:
Dat is iets wat deels natuurlijk moet volgen uit de kennis die we opdoen, maar je
verwacht eigenlijk dat dat grotendeels hetzelfde is. De reden daarvoor kan ik u natuurlijk
ook geven. Een infectie is gewoon een belasting van het lichaam. Per graad verhoging
van de temperatuur, per graad koorts moet het lichaam ongeveer 10% harder werken.
Dat betekent dat het hart 10% harder moet werken, evenals de nieren, de lever, alles.
Sommige personen zijn gewoon dusdanig gecompenseerd dat ze dat niet aankunnen. In
feite ben je tijdens het ziektebeeld, zeker als je hoge koorts hebt, continu een trap
op aan het lopen. Dat lukt niet iedereen. U ziet eigenlijk al waar ik naartoe wil.
Koorts kun je bij een heleboel infectieziekten krijgen en koorts is niet per se omikronspecifiek.
Dat maakt dat de situaties waarin iemand meer vatbaar is en eerder complicaties van
infecties heeft, toch vrij algemeen zijn. Daarbij spelen dan onderliggende medische
condities een rol. Een ervan is een situatie die u ook al noemde, waarin iemand überhaupt
minder goed afweer kan opbouwen. Dat is zeker een van de condities. Maar bijvoorbeeld
extreme adipositas, dus belangrijk overgewicht, is natuurlijk ook een van die condities,
niet zozeer vanwege het overgewicht zelf, als wel vanwege het feit dat mensen met
overgewicht gewoon minder diep inademen omdat dat toch in de weg zit. Dus je hebt
een heleboel afgeleide factoren die voor de omikron eigenlijk naar verwachting helemaal
niet anders zullen zijn dan voor de delta. We hebben eerder benoemd dat zwangerschap
ook een rol speelt. Dat komt natuurlijk doordat tijdens zwangerschap het middenrif
omhoog wordt gedrukt. En ook daardoor is er een toch wat gecompromitteerde situatie
met betrekking tot de longen. Dus op die manier gelden denk ik eigenlijk wel dezelfde
achterliggende medische problemen bij omikron die ook bij de eerdere golven golden.
Ze gelden bijvoorbeeld ook bij influenza.
Mevrouw Gündoğan (Volt):
Ik pak heel even de tekst erbij die ik van de heer Rozendaal heb gekregen, omdat ik
het ook een beetje probeer te begrijpen. Hij legde mij uit dat er een belangrijk verschil
is tussen R0 en R-effectief. Hij zegt dat de R0 bij een zware griep op ongeveer 1,5 tot 2 zit, en dat omikron naar alle waarschijnlijkheid
een R0 van tien keer hoger heeft. Hij hielp mij in ieder geval enorm. Sommige collega's
doen het hier af met: «het is maar een griepje». Op sociale media zie je dat ook veel
gebeuren. Daarbij wordt ook vergeten dat een griepgolf 4.000 doden per jaar betekent.
Wij moeten vaker deze feitelijke kennis goed delen met elkaar, zodat dat betuttelende,
dat neerbuigende en de ernst van de ziekte gewoon weg worden gehaald, en zodat de
reden beter wordt begrepen waarom we de maatregelen niet allemaal meteen wegnemen.
Zou u daar misschien verder in mee kunnen denken? Hoe kunnen we dat doen?
De heer Van Dissel:
Natuurlijk. Ik kom nog even terug op griep. Griep staat er waarschijnlijk ook wel
bij op sheet 41. Ja, griep is daarop het tweede plaatje. Griep heeft een lager basisreproductiegetal.
Nog even: R0 versus R-effectief, dus eigenlijk Reff. R0 is de verspreiding in een maagdelijke populatie. Dat wil zeggen: niemand heeft het
eerder gezien en niemand heeft weerstand. Dat is wel heel erg belangrijk, want R0 geldt dus niet meer, hè. Vandaar dat wij uitgaan van R-effectief, dus van: hoe is
op dit moment die R-waarde? De R-waarde van de omikronvariant wordt, denk ik, iets
van 5. Ik denk daarbij echt niet aan 15. Het zal iets rondom de 5 worden. De R-waarde
van griep kennen we natuurlijk veel beter. Maar ook daar gaat de vergelijking natuurlijk
weer een beetje mank, want de jaarlijkse uitbraak van griep in het seizoen is natuurlijk
weer iets anders dan een grieppandemie. De laatste grieppandemie – dus dat het letterlijk
de hele aardbol betreft – hebben we natuurlijk gehad met de Mexicaanse griep. Die
is zeker rondgegaan. Sterker nog: die circuleert in feite natuurlijk nog steeds. Maar
omdat die extra mild was heeft die tot een nog milder beeld geleid dan een normale
seizoensgriep, interessant genoeg. De seizoensgriep ontstaat natuurlijk omdat griep
niet jaarlijks iedereen raakt, waardoor de afweer ook wat afneemt. Daarnaast heeft
de griep natuurlijk een aantal eiwitten heeft waar ook veranderingen in optreden,
waardoor een deel van de bevolking er toch weer dermate gevoelig voor wordt dat ze
het tijdens de griepuitbraak krijgen. Omikron is momenteel echt nog een hele andere
situatie; ik denk dat ik dat net ook benoemd heb. Ik zou nu dan ook niet willen spreken
van een griepsituatie. Griep is echt iets wat in een bepaald tijdstip van het jaar
mogelijkheid ziet tot verspreiden omdat het dan de wind in de rug heeft van het seizoenseffect.
Dat geldt natuurlijk bij griep ook. Dan is die R-waarde één belang. Bij griep is ook
de generatietijd heel erg kort. Dat maakt dat je toch een hele snelle verspreiding
ziet. Er zijn dus nog duidelijke verschillen in epidemiologische kenmerken tussen
griep en omikron.
Zoals ik net al aangaf aan de heer Hijink of meneer Van der Staaij, zijn er ook verschillen
in wat wij dan met een heel deftig woord immunopathogenese noemen. Daarmee bedoelen
we: hoe komt het nou dat je ziek wordt van zo'n heel klein virus? Dat is vaak ook
de reactie van het lichaam erop. Het gaat altijd om het samenspel. Dat is bij griep
gewoon heel anders. Dat maakt dat griep andere complicaties kent. Zo hadden we het
er al even over dat patiënten om andere redenen naar het ziekenhuis moeten. Dat is
deels vanwege ontregeling van hun onderliggend lijden. Maar als ze naar de ic moeten,
komt dat vaak door superinfecties die erbovenop komen. Dat is iets wat bij omikron
weer veel minder speelt, dus wat mij betreft gaat het echt mank. Ik denk dat men ernaar
verwijst in de hoop dat het iets wordt wat één keer per jaar terugkeert. Dat weten
we eigenlijk gewoon niet.
Mevrouw Gündoğan (Volt):
Het staartje van de vraag was: hoe kunnen we qua communicatie meer doen zodat dit
soort desinformatie beter bestreden kan worden en mensen de ernst en daardoor ook
de maatregelen hopelijk beter gaan begrijpen en volgen, ook qua gedrag?
De heer Van Dissel:
Ik denk dat dat samenhangt met hoe iedereen ermee omgaat. Dat geldt voor alle fases.
Ik denk dat de Minister gisteren ook duidelijk heeft aangegeven dat hij het niet als
een griep ziet. Wij zien het niet als griep. Ik hoop dat u dat ook niet zo ziet en
dat u dat ook tijdens het Kamerdebat zo uitdraagt. Want dat wordt natuurlijk ook door
vele personen bekeken. En dit is natuurlijk iets wat op populairwetenschappelijke
media ook zo wel terug te lezen is. Je moet het wel tot je willen nemen.
De voorzitter:
Hartelijk dank, meneer Van Dissel. Hartelijk dank voor uw presentatie en het beantwoorden
van alle vragen over allerlei onderwerpen. Hartelijk dank aan de collega's voor de
goede vragen, aan de mensen thuis en aan de ondersteuning. De sheets zijn beschikbaar
via de website van de Tweede Kamer en om 13.00 uur is het coronadebat.
Sluiting 12.01 uur.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.H. Kuiken, Tweede Kamerlid -
Mede ondertekenaar
M.E. Esmeijer, griffier